Inleiding Renée Römkens, directeur Atria
HET NEDERLANDSE PROSTITUTIEDEBAT IN EEN EUROPESE CONTEXT
Er is mij gevraagd om vandaag een introductie te geven op het onderwerp, met een overzicht van de feiten en cijfers. Ik moet u teleurstellen: dat ga ik niet doen. De reden is simpel: er zijn simpelweg geen betrouwbare cijfers voorhanden.
Volgens een recent artikel in de
Volkskrant lopen schattingen over dwang in de prostitutie uiteen van 2% tot
95%
(Volkskrant, 24 jan 2015). Het onvermijdelijke gevolg is dat elke discussie over prostitutie het risico loopt te verzanden in een kluwen van meer of minder onderbouwde meningen. Hoewel, een kluwen? Eigenlijk is de discussie zeer overzichtelijk, want doorgaans verdeeld in twee lijnrecht tegenover elkaar staande visies. In de ene visie wordt prostitutie beschouwd als een vorm van geweld tegen vrouwen, die zowel een oorzaak als een gevolg is van genderbepaalde ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Vanuit die positie is het moeilijk denkbaar – zo niet onmogelijk - dat vrouwen een relatief autonome keuze zouden kunnen maken om zich actief in deze sector te begeven. Daar tegenover staat de visie waarin seksuele dienstverlening als vorm van arbeid wordt beschouwd en dus goed moet worden ingericht met passende arbeidsbescherming. Uitganspunt is het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen dat het voor vrouwen ook mogelijk kan maken te kiezen voor sekswerk als –beroep. Meer smaken zijn er vrijwel niet. Hoewel de laatstgenoemde positie niet uitsluit dat er ook gedwongen prostitutie voorkomt, lijkt dat haast te verdwijnen in de polarisering.
In het NRC van 18 augustus j.l. schreef columnist Maxim Februari:
[BEGIN CITAAT] “Volg je de meningentrends, dan valt al met al op dat van argumenteren en delibereren weinig komt. De meeste deelnemers aan het debat […]
hebben een muntje
opgegooid en zijn in een kamp terechtgekomen. In het ene kamp beschik je over zoiets afschuwelijks als moraal en beschouw je de anderen als handlangers van mensenhandelaren
1
en pooiers. In het andere kamp prijs je de autonomie en verdenk je je tegenstanders van zoiets schandaligs als preutsheid.” [EINDE CITAAT]
Het probleem ontstaat als de posities generaliserend en in dwingend-normatieve termen worden gegoten. Dàt maakt de dialoog ook zo lastig.
NEDERLANDS PROSTITUTIEBELEID In oktober 2000 werd Nederland het eerste land in Europa dat prostitutie legaliseerde met de opheffing van het bordeelverbod. De roep om hervorming van het prostitutiebeleid leunde sterk op de vrouwenbeweging die in de late zestiger jaren opkwam. In tegenstelling tot feministische bewegingen in veel andere landen, lieten de Nederlandse feministen in de jaren ‘80 het discours – waarin prostitutie primair als een vorm van seksueel geweld werd gezien –
los en won een pro-sekswerk-standpunt aan populariteit (zonder overigens te
ontkennen dat dwang in de prostitutie ook voorkomt, maar dit terzijde). Met de opheffing van het bordeelverbod en de officiële legalisering van prostitutie, voerde de overheid een vergunningenstelsel in om de branche te reguleren. Doel van het beleid was een scherp onderscheid te maken tussen Nederland
verblijvende
legale, vergunde prostitutie (door vrijwillige legaal in
volwassenen)
en
illegale
(en
onvergunde)
prostitutie
(door
gedwongen en/of minderjarige personen en/of personen afkomstig van buiten de EU). Doel van dit beleid is tweeledig: enerzijds de positie en werkomstandigheden van sekswerkers te verbeteren en anderzijds de bestrijding van mensenhandel en andere misstanden te optimaliseren. De implementatie en effecten van dat beleid, zal ik nu niet verder bespreken. Daar zullen de volgende sprekers uitgebreid op ingaan. Waar ik het wel graag over wil hebben is de positie waarin Nederland zich in Europese context plaatste door te kiezen voor legalisering.
EUROPESE BELEIDSTRENDS Binnen Europa zijn er grofweg twee haaks op elkaar staande beleidstrends omtrent prostitutie te onderscheiden, die corresponderen met de twee kampen die ik eerder schetste, namelijk: legalisering (met decriminaliserings- en reguleringssystemen) en criminalisering
2
(met prohibitionistische en abolitionistische systemen). De Nederlandse keuze voor legalisering is een keuze van een minderheid binnen de EU. Buiten Nederland hanteren Duitsland,
Griekenland,
Zwitserland
en
Turkije
(enigszins)
vergelijkbare
systemen.
Recentelijk is een Europese trend richting criminalisering waarneembaar, die ook binnen supranationale instituten zoals de Europese Unie en de Raad van Europa sterk aanwezig is. Het zogenoemde Zweedse model wordt vaak als voorbeeld gesteld. In het Zweedse model is betalen voor seksuele diensten een criminele activiteit. Niet de prostituee, maar de klant is strafbaar.
EUROPESE SUPRANATIONALE INSTITUTEN EN HET ZWEEDSE MODEL Op 24 februari 2014 stemde het Europees Parlement in met een resolutie die de criminalisering van prostituanten tot officieel EU-standpunt maakte. De basis voor deze resolutie werd gelegd met het zogenaamde Honeyball-rapport. Dit rapport, getiteld ‘Sexual Exploitation and Prostitution and its Impact on Gender Equality,’ en opgesteld door het Britse lid van het Europees Parlement Mary Honeyball, beveelt het Zweedse model expliciet aan als de meest effectieve manier om vrouwenhandel tegen te gaan. In aanloop naar de stemming van het Europees Parlement, verscheen een pamflet - ondertekend door bijna 100 academici afkomstig uit landen van over de hele wereld - waarin parlementsleden werd gevraagd tegen te stemmen. Volgens de ondertekenaars geeft het Honeyball rapport een te eenzijdig beeld, dat bovendien gebaseerd is op inaccurate en verkeerd geïnterpreteerde bronnen. Het rapport laat onderzoeken die vraagtekens plaatsen bij de veronderstelde effectiviteit van het Zweedse model en bij de vermeende gevaren van sekswerk,
buiten beschouwing.
Prostitutiebeleid moet volgens de academici worden ontwikkeld, niet op basis van het Honeyball-rapport, maar op basis van gefundeerde data en evenwichtig debat, waarbij ook maatschappelijke organisaties en sekswerkers zelf worden betrokken.
1
Het protest mocht
echter niet baten; de resolutie werd aangenomen met 343 stemmen voor, 139 tegen en 105 onthoudingen.
1
M. Lehmann, J. Levy, N. Mai en J. Pitcher, A Critique of the “Report on Prostitution and Sexual Exploitation and its Impact on Gender Equality” by Mary Honeyball, MEP, Pamflet tegen het Honeyballrapport opgesteld op 18-02- 2014, beschikbaar via http://www.sexworkeurope.org/, geraadpleegd op 12-04-2015.
3
Van grote invloed op de abolitionistische trend binnen Europa die pleit voor criminalisering is
ongetwijfeld
het
werk
van
de
European
Women’s
Lobby
(EWL),
het
grootste
overkoepelende netwerk voor vrouwenorganisaties in Europa. De EWL is voorstander van de typering van prostitutie als vorm van geweld tegen vrouwen en mensenrechtenschending. In februari 2014 bracht de EWL een pamflet uit met de titel ‘18 Myths on Prostitution,’ waarin de afschaffing van alle vormen van prostitutie werd gepropageerd, en het Nederlandse en Duitse beleid als ineffectief ,en het Zweedse model als geslaagd werden bestempeld. “Mythes” die worden weerlegd in het document, zijn onder andere dat de keuze voor prostitutie vrijwillig kan zijn en dat de vraag naar prostitutie niet kan worden uitgebannen.
2
Ook de Raad van Europa onderschrijft het Zweedse model. Op 8 april 2014 nam de Parlementaire Vergadering van de Raad een resolutie aan, waarin sterke nadruk wordt gelegd op een verband tussen prostitutie, mensenhandel, geweld tegen vrouwen, schending van vrouwenrechten en genderongelijkheid. De resolutie, getiteld ‘Prostitution, Trafficking and Modern Slavery in Europe,’ is gebaseerd op de gelijknamige analyse van rapporteur en lid van RvE Parlement José Mendes Bota die op basis van veldwerk in Duitsland, Nederland, Zwitserland en Zweden tot de conclusie kwam dat de Zweedse oplossing het meest effectief is.3
ISTANBUL CONVENTIE Het officiële standpunt van de Raad van Europa zoals verwoord in de resolutie van april 2014 is dus dat prostitutie nauw samenhangt met geweld tegen vrouwen. Hét Europese verdrag ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk (partnergerelateerd) geweld is de Istanbul Conventie, die op 11 mei 2011 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa werd aangenomen. In juni van dit jaar werd door de Eerst Kamer ingestemd met de ratificatie van het verdrag. Nederland is daarmee het 19e land dat het verdrag ratificeert. Het document geldt als een mijlpaal in de internationale regelgeving omdat dit het eerste verdrag in Europa is waarin wordt vastgelegd dat de aanpak van geweld tegen
2
European Women’s Lobby, 18 Myths on Prostitution, Brussel: European Women’s Lobby 2014. J. Mendes Bota, Prostitution, Trafficking and Modern Slavery in Europe, Straatsburg: Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa; Comité Gelijkheid en Non-Discriminatie 2014, p. 15. 3
4
vrouwen én van huiselijk geweld gendersensitief beleid vereist. Dit betekent dat er binnen de bestrijding van het geweld aandacht moet zijn voor de bredere context waarin het geweld wordt gepleegd en waarin ongelijke machtsposities van vrouwen een cruciale rol kunnen spelen.
Dergelijke ongelijke machtsposities staan volgens de aanhangers van het Zweedse model aan de basis van de verwerpelijkheid van prostitutie als fenomeen en vooral aan de gelijkschakeling met geweld. Toch komt het woord ‘prostitutie’ in de conventie geen enkele keer voor. Dat heeft voor een belangrijk deel een pragmatische reden: er bestond al een Raad van Europa- verdrag over Trafficking, het zogeheten Verdrag van de Raad van Europa
inzake de bestrijding van mensenhandel, later gevolgd door het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.4 Beiden bevatten o.a. bepalingen over gedwongen prostitutie. De Istanbul Conventie kwam tot stand tussen 2009 en 2011. De herleving van het Europese prostitutie-debat voltrok zich daarna. Wel bevat de Istanbul Conventie een bepaling over seksueel geweld en in de preambule een verwijzing naar het zojuist genoemde ‘trafficking’-verdrag.
AMNESTY INTERNATIONAL KIEST VOOR DECRIMINALISERING Internationaal gezien ligt de Nederlandse aanpak van prostitutie gevoelig. In 2015 kwam er echter bijval uit onverwachte hoek, van mensenrechtenorganisatie Amnesty International. Op 11 augustus stemde een ruime meerderheid van afgevaardigden (waaronder, opmerkelijk, ook de Amerikaanse delegatie) tijdens de internationale vergadering van Amnesty in Dublin voor een resolutie die voor decriminalisering van prostitutie bepleit. Nu deze resolutie is aangenomen, wil Amnesty een actief lobbybeleid ontwikkelen dat pleit voor het uit de illegaliteit halen van alle vormen van prostitutie, omdat de organisatie ervan is overtuigd dat prostituees op deze manier beter beschermd kunnen worden. Amnesty baseerde de koerswijziging op eigen onderzoek onder belangenorganisaties van prostituees, feministen 4
Het mensenhandel-verdrag van de RvE stamt uit 2005. Zie; http://conventions.coe.int/Treaty/EN/Treaties/Html/197.htm Voor het RvE-Verdrag uit 2007 tegen kindermisbruik en sexuele exploitatie van kinderen: Zie http://conventions.coe.int/Treaty/EN/treaties/Html/201.htm
5
en vrouwenorganisaties en liet zich daarnaast leiden door onderzoek van de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie.
Desalniettemin
kreeg
de
mensenrechtenorganisatie
momenteel flinke kritiek te verduren, onder andere van bekende Hollywoodsterren als Meryl Streep, Kate Winslet en Lena Dunham. Zij ondertekenden een petitie met de oproep aan Amnesty het voorstel in te trekken. De petitie, waarin wordt gesteld dat prostituees niet strafbaar horen te zijn, maar pooiers en klanten wel, is impliciet een pleidooi voor het Zweedse model. Ook in Nederland kwam kritiek op het beleid van AI. Renate van der Zee schreef in het NRC: “Amnesty maakt zich ongeloofwaardig. Het is geen mensenrecht je te
mogen prostitueren. Het is een mensenrecht je niet te hoeven te prostitueren.”
MORAL PANIC EN INVLOED RISICODENKEN OP BESLUITVORMING De heftig afwijzende reacties op het AI-standpunt passen in de laatste jaren sterk gegroeide polarisatie in het prostitutie-debat. Media-aandacht voor feitelijk voorkomende misstanden, zoals mensenhandel in het algemeen en loverboyproblematiek in het bijzonder (een eufemistische term), heeft de publieke verontwaardiging doen toenemen. Denk aan de documentairereeks ‘Jojanneke in de prostitutie’
die begin dit jaar door de EO werd
uitgezonden en allerlei misstanden in de prostitutie aan de kaak stelde. Of de Limburgse loverboyzaak die breed werd uitgemeten in de pers en waarbij een minderjarig meisje gedwongen seks zou hebben gehad met mogelijk 80 mannen in een hotel in Valkenburg. Een eerder voorbeeld dat heeft bijgedragen aan de omslag in de publieke opinie is de publicatie in 2008 van het KLPD-rapport ‘Schone Schijn,’ door de Dienst Nationale Recherche over de zogenaamde Sneep-casus, die een groot internationaal mensenhandelnetwerk betrof (de groep-Dürdan). Het rapport had twee belangrijke effecten. Door te laten zien dat mensenhandel ook in de vergunde sector was doorgedrongen, illustreerde het rapport dat de veronderstelde scheiding tussen een vergunde, “schone” sector en een onvergunde, criminele sector niet altijd houdbaar was. Omdat de meeste verhandelde vrouwen afkomstig bleken uit EU-landen, sneuvelde ook het onderscheid tussen de geëmancipeerde sekswerker uit de EU en het tragische mensenhandelslachtoffer van buiten de EU. De vraag blijft echter vooralsnog onbeantwoord hoe groot de verwevenheid is.
6
STATISTICS ARE LIES De neiging bestaat om die verwevenheid heel groot te maken,
waarbij alle vormen van
prostitutie over een kam worden geschoren als risicogroep en in potentie als ‘gedwongen’ worden gecategoriseerd. Het voedt een moral panic (zoals dat eerder in onderzoek is geconstateerd) en dat leidt tot een uitvergroting van de invloed van risicodenken op de besluitvorming. Dit zien we niet alleen terug in het vernieuwde wetsvoorstel ‘ prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche’
dat binnenkort nogmaals in de Kamer wordt
behandeld, maar ook in het lokale quotumbeleid (of nulbeleid) dat in veel gemeenten geldt voor de uitgifte van vergunningen voor seksbedrijven. Ramen op de Amsterdamse Wallen en het Utrechtse Zandpad worden gesloten, onder fel protest van sekswerkers, die hun middel van bestaan weggenomen zien worden en zich – in hun eigen woorden - als “paria’s” behandeld voelen. De bloggende sekswerker die op zondares.nl haar belevenissen in de branche beschrijft, reageerde woedend op wat zij een heksenjacht op sekswerkers acht, die volgens haar gebaseerd is op de stelling dat prostitutie een wereld is waarin vrouwen kapot worden gemaakt:
[BEGIN CITAAT] “Ik ben niet kapot, mijn vriendinnen niet, en eigenlijk weet ik van niemand die door de prostitutie kapot is gemaakt. Ja, ik weet bijvoorbeeld wel van meiden die hun huis, werk of kinderen kwijtraakten doordat ze hun anonimiteit kwijtraakten en de maatschappij zijn afkeer kon laten zien door ze te "redden" of af te straffen.” [EINDE CITAAT]
De sluiting van het Utrechtse Zandpad was volgens hoogleraar criminologie Dina Siegel niet noodzakelijk. Er was ook geen mensenhandel die een sluiting rechtvaardigde. Tot die conclusie komt zij in haar onderzoeksrapport ‘Closing Brothels is Closing Eyes’ dat vorige maand uitkwam. In Siegels’analyse is de Utrechtse casus het schoolvoorbeeld van een paradox waarin de gemeente de vrouwen wilde beschermen tegen misstanden, maar een situatie creëerde waarin deze vrouwen zonder steun en bescherming op straat kwamen te staan, terwijl het bewijs voor de veronderstelde misstanden in de vorm van mensenhandel minimaal waren. Haar onderzoek laat doeltreffend zien dat in elke discussie over prostitutie, de sekswerkers zelf actief betrokken moeten worden. Er moet niet alleen over hen maar mét
7
hen gediscussieerd worden. Een zelfde conclusie trokken collega Connie Rijken en ik in een eerder analyse van ondersteuningsmaatregelen voor vrouwen die uit een situatie van mensenhandel waren bevrijd.
5
Ook dan wordt te vaak over in plaats van met vrouwen
gesproken over wat zij nodig hebben.
Dat brengt me terug bij het begin van mijn betoog: de moeilijkheid van het voeren van deze discussie zonder betrouwbare feiten en cijfers, en vooral: er wordt geargumenteerd vanuit morele posities die een dwingende normatieve lading krijgen waarmee in de interventies het kind met het badwater wordt weggegooid. Met mensenhandel’ wordt
als argument ‘bescherming tegen
de facto ook een substantieel aantal legale sekswerkers het werk
onmogelijk gemaakt. Gezien de gebrekkige statistieken zullen we een paar stappen terug moeten doen om het speelveld helder in kaart te brengen. Op herdefiniëring en het stellen van de juiste vragen, en betrouwbare kennis leveren. Wat is dwang? Wat is vrijwilligheid? Ben je een zelfstandige, geëmancipeerde, sekswerker als je na een jeugd die is getekend door mishandeling en vroegtijdig schoolverlaten als volwassene besluit zonder noemenswaardige opleiding achter het raam te gaan staan om je geld te verdienen? Welke eisen stellen we aan de vrijwilligheid van een werker aan de lopende band in bijvoorbeeld een kippenslachterij vergeleken met een sekswerker? Ben je een slachtoffer als je bewust bent ingegaan op een aanbod om op de Wallen te werken om je 6-jarige dochter in Moldavië naar school te kunnen sturen? Geldt economische dwang als dwang? Hoe bereik je de sekswerkers die minder mondig of zichtbaar zijn? En hoe de schrijnende mensenhandelslachtoffers die bedreigd worden als ze hun mond open doen? Laten we erkennen dat er een enorm grijs gebied is, dat ontgonnen moet worden. Ik hoop van harte dat deze middag hieraan bijdraagt en tot een open debat leidt met alle betrokken partijen.
DANK VOOR UW AANDACHT
5
Rijken, C., Römkens, R (2010), Vulnerability in a globalised world: The case of human trafficking. In: R. M. Letschert & J. J. M. van Dijk (Eds.), The new faces of victimhood. Globalisation, transnational crimes and victims rights. New York: Springer, 73-99
8