Elfriede Schröpp
En ieder speelt zijn spel
Op zoek naar een aangepaste speelruimte met veel belevingsmogelijkheden voor geestelijk gehandicapten. Een binnenhuisarchitekt komt ongevraagd uw kamer inrichten. Hij of zij heeft een funktionele kijk op wonen, hetgeen betekent dat de keuze van de meubels, vloerbedekking, gordijnen, de indeling van de kamer, kortom het hele interieur aan een funktionele blik wordt onderworpen. Over uw oude houten planken vloer vol spleten waar het stof zich in verzamelt, komt een makkelijk schoon te houden linoleumy.loer in een kleur die niet gauw zal vervelen. Uw bed wordt zo geplaatst dat het het minste werk geeft bij het opmaken, dus met het hoofdeinde tegen de muur zodat de dekens gemakkelijk în te stoppen zijn. In plaats van gezellige schemerlampen tl-licht aan het plafond. U vindt houten vloeren warmer aan doen, u schuift uw bed liever met de lange kant tegen de muur omdat dat een beschut gevoel geeft en aan tl-licht hebt u een hekel. U zou het niet leuk vinden als u niet zelf uw eigen woonruimte zou mogen inrichten en iemand u zou verplichten te wonen in zijn smaak en sfeer. Geestelijk gehandicapten kunnen vaak niet hun eigen keus bepalen . De direkte woonomgeving zowel binnen als buiten wordt voor hen geordend . Dit artikel zal gaan over geestelijk gehandicapten variërend in nivo van imbecil tot diepzwakzinnig. Dat is wat we bedoelen als we hier schrijven over de zwakzinnigen. Wij hebben ons gebaseerd op groepen jongere kinderen van verschillend nivo en groepen oudere diepzwakzinnigen . In hoofdstuk I en IJ proberen we aan te tonen dat aansluiting bij de belevingswereld van zwakzinnigen een andere inrichting van hun woonruimte nodig maakt, te meer daar zij heel sterk aangewezen zijn op één woongebied. In het volgende hoofdstuk wijzen we op het be· lang van veilige, beschutte plekken waar kinderen zich terug kunnen trekken. In hoofdstuk IV zullen een aantal voorwaarden ter sprake komen waaraan buiten terreinen moeten voldoen om meer bewegingsvrijheid voor de kinderen te gaan garanderen. In hoofdstuk V bespreken we de klassieke speeltuin die niet voldoet aan alle spelbehoeften van zwakzinnige
21
22 kinderen. In het laatste hoofdstuk schrijven we tenslotte over de belangrijke rol van het inrichtingspersoneel in al deze zaken. I. Bouwen naar behoeften
Zwakzinnigen kunnen vaak niet hun eigen keuze bepalen en daarom doen wij het voor hen. Dit heeft het gevaar dat wij alilis volgens eigen smaak inrichten en daarbij niet genoeg rekening houden met hun behoeften. Zij krijgen dan ook niet de kans zich in dit opzicht te ontwikkelen. Daarentegen kan een ruimte die volledig is aangepast aan de behoeften van zwakzinnigen een struikelblok zijn voor de groepsleiding. De oudere inrichtingen in ons land zijn veelal gebouwd vanuit een medische visie op zwakzinnigheid. Een visie die het dysfuni5:tioneren van zwakzinnigen ziet als ziekteverschijnsel, als gevolg van organische stoornissen in dit individu. De opvang van zwakzinnigen bestaat binnen dit model uit o.a. veel aandacht voor goede verpleegkundige en hygiënische verzorging omdat zwakzinnigen vaak vrij vatbaar zijn voor ziektes en zelf weiriig of geen gevoel hebben voor hygiëne. Daarnaast moet er steeds voldoende toezicht zijn omdat zij geen of een gebrekkig inzicht hebben in de gevaren in hun omgeving. De daaruit voortvloeiende ontwerp-idee(:n leveren ruimten op die bestan'd zijn tegen vernieling en gemakkelijk schoon te houden zijn. Degelijk meubilair, gladde, harde en koele materialen. Ruimten vooral ingericht op efficiënt en ekonomisch toezicht. De opvattingen over de opvang van zwakzinnigen zijn echter sterk veranderd. Als illustratie daarvan met de daaruit voortvloeiende ruimtelijke implikaties kan het volgende gelden. De zinnelijkheid van diepzwakzinnigen wordt binnen de huidige zorg als een van de belangrijkste aspekten van hun funktioneren beschouwd. Zien, horen, ruiken, proeven, voelen en bewegen. Een terwille van efficiency en onderhoud ingerichte woonruimte doet te kort aan deze zinnelijkheid. Om hieraan tegemoet te komen worden in verschillende inrichtingen ruimten ingericht, zodanig dat er een beroep gedaan wordt op alle zintuigen. Zo'n ruimte wordt 'snoezelruimte' genoemd en in deze rustgevende ruimte mag de diepzwakzinnige proevend, ruikend, tastend en bewegend bezig zijn. Hij mag zo veel mogelijk zijn gang gaan en doen wat hij fijn vindt. Niks moet, alles mag. De verlichting in een dergelijke ruimte is sfeervol schemerig, er zijn veel zachte kussens, ballonnen, rustige muziek, wierook geuren, vloeistofdia's, lichtslangen waarin het licht 'loopt'. Betastbare voorwerpen en dingen die bewegingen oproepen. Op een tafel allerlei eetbare dingen van zoet naar zuur en van zout naar bitter. Dergelijke 'snoezelruimtes' zijn een welkome ontwikkeling binnen de zwakzinnigenzorg. Het risiko is echter
23 aanwezig dat het opdoen van zintuiglijke waarnemingen geïsoleerd wordt naar een bepllalde ruimte en onder de rekreatie gaat vallen. Men zal er naar moeten streven om ook de snoezelelementen zo veel mogelijk binnen de woonruimte te halen, zodat het 'snoezelen' geïntegreerd wordt in het leefmilieu.
De bouwwijze van de traditionele inrichting heeft een remmende invloed op het in praktijk brengen van veranderde opvattingen over de opvang van zwakzinnigen. 2 Gebonden aan het inrichtingsterrein.
Het leven van de zwakzinnigen speelt zich af op een beperkt gebied. Daar waar wij kunnen ontsnappen aan de grenzen van onze direkte woonomgeving, gaat voor de zwakzinnigen de deur dicht. Wij .kunnen immers de trein nemen en op de hei gaan wandelen als de buurt waarin wij wonen ons benauwt. Wat de ruimte om ons heen ons niet kan bieden kunnen wij elders gan zoeken . Wij zijn mobiel. De zwakzinnige daaraantegen is gebonden aan de mogelijkheden die het inrichtingsterrein hem te bieden heeft. Omdat de zwakzinnige op zijn beperkte woonomgeving aangewezen is, zal de inrichting dan ook op de eerste plaats rekening moeten houden met zijn woon behoeften. Of zoals Gerda Smets het zegt in haar boek 'Psychologie van bouwen en wonen': 'Het fysisch milieu is des te belangrijker naarmate de gebruikers er meer aan gebonden zijn. Het ligt dan ook voor de hand omgevingspsychologisch onderzoek in de eerste plaats te verrichten in millieus ten opzichte waarvan de gebruikers weinig flexibel zijn, zoals psychiatrische instellingen, ziekenhuizen, gevangenissen, ruimtevaartcapsules .. ' Het inrichtingsterrein is te vergelijken met een nieuwbouwwijk. Allebei zijn het eenzijdig opgezette buurten. In vergelijking met oudere stadsbuurten zijn ze arm aan belevingsmogelijkheden. Alles is veelal hetzelfde, verschillen ontbreken. De buitenruimte van veel inrichtingen is park - en plantsoenachtig ingericht. Keurige perken en rechte paden. Netjesheid - kent - geen - tijd tuinen. Aangelegd voor de bezoekers? Of. voor de bewoners? De oppervlakte aan groen grasveld staat niet in verhouding tot de betekenis die het heeft voor de bewoners van de inrichting. René, een mongooltje van 6 jaar op zoek naar een houtje om mee te friemelen kan er op een gladgeschoren grasveld nergens een vinden als de tuinman alle 'ongeregeldheden' netjes heeft weg geharkt. Misschien vindt ze het wel veel leuker om door hoog gras te lopen, kriebelt lekker aan de benen, kun je lekker in gaan liggen . Het verkennen van de wereld doet René tenslotte hoofdzakelijk binnen de inrichting.
24 Het inrichtingsterrein moet derhalve een leefmilieu zijn met veel variatie en direkte belevingsmogelijkheden die de bewoners van de inrichting prettig vinden. 3 De eigen plek De kinderen van een zwakzinnigeninrichting worden de hele dag begeleid en staan onder toezicht. Zij hebben weinig mogelijkheden om zich terug te trekken of ergens op een plekje wat aan te rommelen. Groepsgewijs wordt er geslapen, gegeten en naar de wc gegaan. De leefruimtes van de inrichting bieden vaak geen enkele mogelijkheid tot alleen zijn. Het is dan ook niet ondenkbaar dat bescherming omslaat in betutteling. De kinderen zijn nooit alleen, even op zichzelf. Bij velen van ons zou dit kontinu met anderen in een zelfde ruimte verblijven op de zenuwen werken; waarom zou dit ook niet voor zwakzinnige kinderen gelden? Immers, ook bij hen konstateren we een behoefte aan een eigen plekje, zowel binnen de inrichting als buiten. Zij zoeken hun eigen private plekje nog al eens op de grond of binnenshuis op de vensterbank of de verwarming. Onze ruimtelijke indeling lijkt niet altijd zo funktioneel te zijn met betrekking tot de afzonderingsbehoeften van de kinderen. Interessant in dit verband is ook een studie van Ittleson, Prohansky en RivIin. Deze auteurs komen tot bevindingen die in strijd zijn met het idee dat kleine eenpersoonskamers in psychiatrische instellingen gedrag bevorderen. Zij stelden vast dat het percentage geïsoleerd - passief gedrag in de slaapzalen toeneemt met het aantal bedden per kamer en met de grootte van de kamer. Zij besluiten dat het verkeerd is te veronderstellen dat eenpersoonskamers teruggetrokken gedrag zouden bevorderen en dat meerpersoonskamers de sociabiliteit zouden ondersteunen. Volgens hen zal de patiënt zich socialer gedragen als hij weet dat hij zich kan terugtrekken wanneer hij wil. Hoewel voornoemd onderzoek betrekking heeft op psychiatrische instellingen hebben wij een sterk vermoeden dat het je terug kunnen trekken ook voorziet in een behoefte van zwakzinnige kinderen. Het is evenwel nog onvoldoende duidelijk of daardoor sociabiliteit van deze groep toeneemt. De vrijheid om een eigen plekje op te zoeken los van de groep is iets wat we het kind met name ook in de buitenruimte aan kunnen bieden. Bij de observaties valt op dat dezelfde kinderen in de buitenruimte plekken opzoeken los van de groep, dat ieder zo zijn eigen voorkeurplaatsen heeft en dat die plaatsen vaak aan de rand van het terrein, in een hoek of bij een objekt zijn . Els zit graag in een hoekje bij de muur, Tineke op de tafel, Gemma ligt het liefste bij een boom in het zand.
25 Dat geldt overigens niet alleen voor zwakzinnigen. Derk de Jonge schrijft over het kanteffekt(4): bosranden, boomgroepen, open plekken in het bos en de tuinkant van de stranden hebben bij de meeste mensen de voorkeur als ze een plekje zoeken. Aan de rand is de rest van de ruimte te overzien en het staan of zitten aan de rand helpt de afstand bewaren tot de anderen: je bent minder kwetsbaar en je kunt alles overzien zonder zelf zo op te vallen. Je bent in de rug gedekt en je hebt een duidelijk territorium voor je van een halve cirkel. Rijsdorp schrijft dat het zwakzinnige kind dat van zichzelf uit niet gemakkelijk struktureert, bij voorkeur de randen van een terrein opzoekt (5). Zeker als een zaal of een vlakte groot is, is het voor het kind moeilijk aanknopings - en herkenningspunten te vinden en zal het zich eerder langs de muren of randen bewegen. Een klein gedeelte van de ruimte is het kind dan liever. Een hoekje kan dan uitkomst bieden. Een hoek is een stuk gereduceerde ruimte. Of als iets wijd of eng ervaren wordt hangt niet alleen af van de objectieve afmetingen van een ruimte. Iemand met een beperkt struktureringsvermogen zal moeilijker aanknopingspunten vinden in een grote ruimte en zich daardoor eerder verloren voelen. De voorkeur om bij of naast iets te gaan zitten komt hieruit voort: een hekje, bank, molentje in de speeltuin, prullenbak, e.d. kunnen voor het kind steunpunten zijn, zowel konkreet als gevoelsmatig. Met inachtneming van het voorafgaande verdient het aanbeveling de buitenruimte van de inrichting kleinschalig te houden en zodanig te stofferen dat ·er veilige en beschutte plekjes en hoeken ontstaan. Zo worden mogelijkheden geschapen voor het kind om zich terug te trekken. 4 Beperkte bewegingsvrijheid.
Blijf zitten waar je zit en verroer je niet want er is gevaar enje weet niet waar. Zwakzinnige kinderen hebben vaak een voorkeur voor bewegen. Voor het kind dat langs verstandelijke weg nauwelijks of in mindere mate kan kommuniceren, is de ontwikkeling van zijn lichaam als referentiecentrum van fundamenteel belang. Beweging draagt bij tot deze ontwikkeling. Door middel van beweging komt he.t kind in kontakt met zijn omgeving. De bewegingsruimte van het kind in een inrichting is beperkt. Deuren op slot, omheinde buiten terreinen , de hele inrichting is een afgesloten gebied. Dit om weglopen te voorkomen en dat is ook reëel. Het moet echter niet leiden tot het totaal elimineren van bewegingsvrijheid in de buitenruimte. Belangrijk is 'vitale vrijheid'; hier gaat het om een
26 stuk vitale beleving, een beleving van kracht van het als zelf ervaren lichaam.(6). Deze vrijheid ervaart het kind dat in haar rolstoel over het buiten terrein kan 'crossen', ervaart Marga als ze rondjes om de stoelen rent, ervaart Inge als ze de benen neemt of Jo die schommelt alsof haar leven er van afhangt. Willen we het kind bovenstaande bewegingsvrijheid geven dan moet de buitenruimte aan een aantal voorwaarden voldoen. 1 Het buitenterrein moet veilig zijn. En de groepsleiding moet het kind ook veilig weten zodat ze niet steeds politieagentje hoeven te spelen. Een ideale situatie is een woonunit met aangrenzend een stuk tuin. De kinderen kunnen dan in de zomer vrij naar binnen en naar buiten lopen. 2 Er dient variatie in materiaal te zijn. Een tuin met een heuveltje, zand, laag en hoog groen, los materiaal !<..d. geeft het kind de vrijheid wat aan te rommelen of gewoon ergens te gaan zitten of liggen . Het is een klein gebied, overzichtelijk voor de groepsleiding om zodoende een oogje in het zeil te kunnen houden. Als deze mogelijkheid van een eigen tuin per woonunit er niet is, dan is het misschien een idee een stukje van het plantsoen bij de woning te trekken. Er ontstaat dan een veilig gebied als overgang tussen binnen en buiten. Bij hoogbouw is dat ook niet mogelijk. De openbare buitenruimte wordt immers door verschillende afdelingsgroepen gebruikt. De groep drinkt bijvoorbeeld buiten koffie en de leiding is steeds in de weer om de kinderen die een beetje willen rond zwerven erbij te houden. Onrustig voor de leiding en niet leuk voor de kinderen. Al naar gelang de aard van het terrein is het mogelijk een plek te vinden die geschikt is voor een natuurlijke afbakening, een hoek bijvoorbeeld. Ook kan er door het platsen van een hek of grasafsluiting een veilig buitengebied gekreëerd worden. Dit doet weliswaar gevangenisachtig aan; op het eerste gezicht lijkt het erop dat het hek de vrijheid van het kind beperkt, maar in veel gevallen maakt het hek de vrijheid juist mogelijk. .5 Spel
Wie weet van fzet spel van het kind en de vrouw het kind en de vrouw zijn op zoek naar pauwblauw maar het kind vindt lichtgrijs en de vrouw vindt lichtgrauw en de vrouw is het kind en het kind is de vrouw Hans Andreus (7) Met vier kinderen naar de speeltuin op een inrichtingsterrein: een omheind grasveld met schommels, wip, glijbaan, zandbak, draaimolens en speelhuisje. Anne klimt op de grote familieschommel en kijkt wezenloos voor zich uit. Even later stapt ze op de draai-
27 molen af en gaat daar op zitten. Maria ontdekt de plassen water onder de schommels, ze schopt, stampt en spettert met het grootste plezier. Geertje loopt wat rond, trekt zicn weinig aan van wat de andere kinderen doen. Ze wrijft met haar handen over de ijzeren stangen van de schommel waar regendruppels aan hangen. Ze raapt wat takjes op, loopt langs het hek en laat haar handen langs het gaas glijden. Heel even loopt ze in de zandbak, gaat er dan snel weer uit, trekt aan grassprietjes en gaat dan in het speelhuisje zitten. Anne zit nog steeds op de draaimolen stil voor zich uit te kijken zonder veel te bewegen. Geertje gaat ook naar de draaimolen en rent eerst nog een paar keer om een boom heen . Even later beklimt ze aarzelend de glijbaan en doet zich zeer. Anne draait rondjes in het open veld met gespreide armen, haar hoofd achterover. Lenny zit al die tijd in de zandbak. Ze betast het zand met haar handen of laat het gefascineerd van hoog boven haar hoofd door haar vingers naar beneden vallen. Hebben Anne, Maria, Geertje en Lenny deze middag gespeeld? Of kun je dat geen spelen noemen? Vier niet zwakzinnige kinderen van dezelfde leeftijd hadden de speeltuin anders gebruikt. Misschien hadden ze in het huisje winkeltje gespeeld en naar elkaar geroepen 'Kijk eens hoe hoog ik schommel!' Hebben deze kinderen dan wel echt gespeeld? Elk kind speelt zijn eigen spel, speelt op zijn eigen speelnivo. Het kiest datgene waar het op dat moment aan toe is en waar het mee bezig wil zijn(8). De nadruk bij het spel van Anne Maria, Geertje en Lenny ligt op het sensopatisch beleven. Voor beide groepjes kinderen geldt dat zij belangeloos bezig zijn geweest. Niemand.die iets van je vraagt, niemand die iets van je wil, niets hoeft, een situatie die het kind in de inrichting te weinig kent. Veel inrichtingen hebben binnen hun poort een klassieke speeltuin met schommel, wip, glijbaan e.d. Deze speeltuinen zijn vaak te onbeweeglijk, te vast naar vorm en gebruiksdoel en voldoen niet aan alle spelbehoeften van deze kinderen. Een aantal elementen zoals bijv00rbeeld de schommel en glijbaan heeft voor zwakzinnige kinderen wel enige waarde maar hun meer specifieke spelbehoeften worden in zon speeltuin niet bevredigd. Hun andere leefwereld vraagt om een beter doordachte en aangepaste speelruimte. Zo zijn de traditionele speeltoestellen niet voldoende afgestemd op de fysieke beperkingen van deze kinderen . Hoe komt Floortje die in een rolstoel zit in de zandbak?
28 Een plank als schommel geeft onvoldoende steun(9). Veel toestellen vragen ook te grote stappen van deze kinderen . Een glijbaan op klimmen is al heel wat. Een op deze kinderen afgestemde glijbaan zou veel steunpunten moeten bieden en geleidelijke overgangen zodat alles met kleine stapjes kan gebeuren. We willen er nadrukkelijk op wijzen dat het bij spel en speelruimte niet alleen om speeltuinen gaat, maar dat het hele buitengebied van een inrichting belangrijk is . Het kleinste hoekje doet mee en grootschalig opgezette speelcircuits met allerlei toestellen zijn van minder belang dan kleinere gevarieerde buitengebieden die een breed gebruik mogelijk maken . 6 Groepsleiding
Dubbele verantwoordelijkheid groepsleiding. De van de ouders aan de inrichting gedelegeerde zorg voor hun kinderen geeft de groepsleiding een meervoudige verantwoordelijkheid. Als er iets gebeurt met het kind moeten zij zowel aan zichzelf, aan de ouders en aan de inrichting verantwoording afleggen. Als je op de kinderen van je b).lUrvrouw past ben je immers extra zorgvuldig en voorzichtig. Deze vorm van voorzichtii~ heid kan binnen de inrichting gemakkelijk doorslaan naar een verzorging waarbij het kind elke onderne-" mingslust ontnomen wordt. 'Als er maar niks gebeurt' wordt dan een belangrijke faktor bij de opstelling van de groepsleiding. Omdat deze verantwoordelijkheid zwaar drukt, worden ruimtes zo ingericht dat elk 'gevaar' geëlimineerd wordt. Moeten we voor Carla die haar voeten nauwelijks optilt als ze loopt en voor wie een stoeprand al een hele stap is de stoeprand aanpassen? Of is het risiko dat ze struikelt aanvaardbaar? Of Jos die zo hard en wild kan schommelen dat je als groepsleiding wel eens je hart vast houdt, moeten we hem uit de schommel houden? Waar ligt de grens tussen gevaar en uitdaging? Wat kun je nog toestaan en welk risiko is onaanvaardbaar? Deze vragen zijn moeilijk eenduidig te beantwoorden. Iedereen zal het er over eens zijn dat een gebroken arm of hersenschudding een onaanvaardbaar risiko is . Is een blauwe plek of geschafde knie wel toelaatbaar? In iedere situatie zal je als groepsleiding steeds opnieuw het juiste evenwicht moeten vinden. Het aanvaarden van kleine risiko's is noodzakelijk voor een normale groei en ontwikkeling. Het is niet de bedoeling Jos uit de schommel te houden omdat schommelen voor Jos gevaarlijk is. Het is beter je in zo'n geval af te vragen hoe je schommelen veilig kunt makei1. Groepsleiding als schakel tussen zwakzinnige en zijn omgeving In een inrichting is de groepsleiding een belangrijke
29 schakel tussen het kind en zijn omgeving. Zij zijn de degenen die het kontakt tussen het kind en zijn omgeving tot stand brengen en beïnvloeden. In het gedrag van diepzwakzinnige kinderen is er volgens Heykoop en Velthausz een rangorde te ontdekken van meest gericht op eigen licham, naar voorwerpen, volwassenen en groepsgenoten(lO). In de dagelijkse omgang en zorg wordt veel energie gestoken in het richten van het kind op dingen buiten hem, hetzij op bepaalde taakjes, hetzij op spelmateriaal e.d. De groepsleiding probeert het kind uit zijn vak stereotype omgang met zichzelf en met materiaal te halen. Ter illustratie een voorbeeld. Er zijn nieuwe spelobjekten ontwikkeld van schuimrubber in verschillende vormen. Deze spelmogelijkheden worden pas door kinderen aangegrepen als de groepsleiding hen hiertoe duidelijk uitlokt en stimuleert. Het kind moet geleid worden naar de nieuwe situatie. Een andere situatie doet zich voor als het heeft geregend en er buiten een modderig plasje water ligt. Het kind gaat er op af, gaat er in staan, een beetje spatten: plezier! Het kind wordt onweerstaanbaar aangetrokken door het regenwater. In het geval dat de groepsleiding dit niet toestaat moet het kind iets anders op zoeken, blijft het proberen of laat het erbij zitten. Het is een haast gekonditioneerde reaktie om een kind uit een plas water te halen. Het komt zelden voor dat een ouder die aan de wandel is met zijn driejarig kind onbeperkt laat stappen en spetteren in een plas water. Op zo ' n moment is men eerder geneigd om oog te hebben voor de nat wordende broekspijpjes dan voor het plezier van het kind. Veel dingen die zwakzinnige kindeen buiten doen vinden wij vreemd of vies en spel kun je het zeker niet noemen. Rommelen in de prullenbak tussen papier en plastic bekertjes, in de border tussen de planten gaan zitten en een beetje wroeten in het zand. Wij vinden het zand in de border vies zand en bovendien moet je niet tussen de planten gaan zitten dus zetten we het kind in de zandbak: daar kan gespeeld worden. Of in het dagelijks speluurtje aan de watertafel. 'Dat is spel en dan krijgt het kind tenminste geen natte voeten en vuile sokken'. Een begrijpelijk en redelijk argument. Als groepsleiding heb je niet altijd zin om sokken en schoenen te verschonen . Zand is echter zand, water is water en voor het kind is er geen verschil. Dit onderscheid is onze norm en het is de vraag of we vanuit onze volwassen normen, taboes en keurige definities over' wat wel en geen spel is op het kind moeten reageren. Zijn wij zelf vergeten hoe we in zand en water zaten te kliederen toen we 3 waren? In de buitenruimten zijn voor het zwakzinnige kind een aantal dingen te beleven die zijn wereld kunnen uitbrei-
30 den . Languit liggen in het gras, blaadjes en takjes waar je aan kunt trekken en waar je mee kunt "friemelen, zand, de wind door je haren voelen, het spel van zon en schaduw. Het buiten zijn kan meer zijn dan alleen een frisse neus halen en wat kleur op de wangen. En juist op dat meer moeten we allert zijn. Het inrichten van een buiten terrein is zodoende niet alleen een kwestie van vormgeven maar vooral ook van het ontwikkelen van een visie op spel en buiten zijn. De groepsleiding die met de kinderen naar buiten gaat moet dan ook van het begin af aan betrokken worden bij het ontwerpen van een buitenruimte. Vanuit de verantwoordelijkheid die zij hebben voor 'hun' kinderen zullen zij ontwerp - ideeën anders bekijken dan bijvoorbeeld de architekt. Bij een betrokkenheid van het begin af aan kan er iets groeien dat van iedereeen is zodat de groepsleiding 'het ziet zitten' om met de kinderen naar buiten te gaan. Daarom moet het buitenterrein ook voor hen aantrekkelijk zijn.
Wij hebben in dit artikel geprobeerd het begrip spel en speelruimte de betekenis te geven die het heeft voor zwakzinnigen. Inzicht krijgen in hun belevingswereld en daarmee in hun behoeften gaat maar heel langzaam. Een verdere doordenking van dit probleem is noodzakelijk. Op - en aanmerkingen zijn dan ook welkom. Ter afsluiting kort samengevat een aantal aan" dachtspunten bij het inrichten van een buitenterrein voor zwakzinnigen (11). Het moet geen al te grote inspanning van de leiding vragen om met de"kinderen buiten te komen. Het buitengebied moet ook voor rolstoelgebruikers gemakkelijk begaanbaar zijn. Voorzieningen zoals bijvoorbeeld een " zandbak moeten ook voor rolstoelgebruikers toegankelijk zijn. Bijvoorbeeld via een flauw talud in plaats van een overstap. Een gevarieerd buitengebied heeft plekken waar veel te beleven valt en plekken waar je alleen kunt zijn. De afstanden moeten niet te groot zijn. Het gebied moet veilig zijn. Losliggend materiaal zoals pas gemaaid gras, stokjes, zand, e.d. vinden de kinderen interessant. Er wordt mee gemanipuleerd. De omgeving wordt benaderd met lichaam, handen, voeten en mond. Een buitengebied dat hierop afgestemd is heeft veer mogelijkheden tot sensopastisch passief of aktief beleven van materialen zoals zand, water, geluid en beweging. Fonteinen, vlaggetjes, klokken e.d .
31 Ook het auditief of visueel 'deelnemen' V00r diepzwakzinnige kinderen aan het buitengebeuren is al waardevol. Een natuurlijke omgeving biedt veel aantrek~ kingspunt"en. Vlinders, vogels, geurende planten en bloemen. Een open en winderig terrein heeft weinig sfeer en plekken om je op te houden met de groep, zonnige beschutte plekjes zijn beter. - Noten
1. Schrijfster is werkzaam bij het projekt kind en woonomgeving aan de Rijksuniversiteit Utrecht, Heidelberglaan 1, l.P.A.W., vakgroep Wijsgerige en Historische Pedagogiek en dankt Hans Bleeker en Karel Mulderij voor hun kritiese opmerkingen. 2. Smets, G. Psychologie van bouwen en wonen. Van Loghum Slaterus, Deventer 1979, pag. 123. 3. lttleson, W., Proshansky, M,& Rivlin,L. Bedroom size and social interaction of the psychiatrie »,ard. ' Environment and Behavior, 1970, 2, pag. 255 - 270. 4. Jonge, D. de. Applied Hodology. Landscape 17 (1967-1968) nr. 2, pag. 10-11. :, 5. Rijsdorp, K. De motoriek van de z wakzinnige. D~ Tijdstroom, Lochem 1977. 6. Zie het nawoord, 'Herzien inzicht' , uit de derde druk van: A.J.Beekman, Dienstbaar lnzicht- Opvoedingswetenschap . als sociale plan wetenschap, Wolters - Noordhoff, Groningen 1972 (ledruk). Ook in het artikel van Karel Mulderij en Hans Bleeker elders in dit nummer komt begrip vrijheid aan de orde. 7. Vegt,J van der, Dat licht van mij. Een bloemlezing uit de poëzie van Hans Andreus, Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem 1987, pag.6. , 8. Fennis, J . Spelen met wolken. (Lucht)spiegelingen over zwakzinnigenzorg. Dekker & van de Vegt, Nijmegen 1979. In dit boekje toont Joop Fennis aan dat het een misvatting is dat diepzwakzinnigen niet kunnen spelen. Deze misvatting komt voort uit het feit dat de volwassene het kind niet zijn eigen spel laat spelen, maar hem bepaalde speelaktiviteiten opdringt. Een verfrissend boekje met nieuwe gedachten omtrent spel 9. De Sociale Werkvoorziening te Boxtel heeft een vererende schommel ontworpen voor ernstig gehandicapte kinderen die ook motorisch vrij pasief zijn. Meer informatie óver deze schommel bij de Sociale Werkvoorziening te Boxtel, Parellelweg Zuid 33 , tel. 04116-73957. 10. Heijkoop, J ., Velthausz, F. Eindverslag Onderzoek 'Sociaal interaktiegedrag diepzwakzinnigen ', fase 1. Utrecht, september 1979. , 11. Als ontwikkelingscentrum voor sociaal- culturele accommodaties en ruimte voor de jeugd in het woongebied is de Stichting Ruimte, Weena 732 te Rotterdam betrokken bij enkele spel-objekten t.b.V. geestelijk en/of gehandikapte kinderen. Met name in het geven, van praktische adviezen bij de inrichting van een ruimte zijn zij deskundig. Tijdschrift voor orthopedagogiek 1980 nr. 5 themanummer buitenspelen.
"
IJ
j,
J
'1