EKS 208 - 312 Gebruiksaanwijzing
03.09 -
H
51121640 01.11
EKS 208 EKS 210 EKS 308 EKS 312
Conformiteitsverklaring
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Type EKS 208 EKS 210 EKS 308 EKS 312
Optie
Serienr.
Bouwjaar
Aanvullende gegevens
In opdracht
Datum
H EG-conformiteitsverklaring
01.11 NL
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtingen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
3
4
01.11 NL
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
NL
NL
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
Voorwoord Aanwijzingen voor de handleiding Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd. In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: GEVAAR! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. WAARSCHUWING! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. AANWIJZING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
01.11 NL
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
5
Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
01.11 NL
www.jungheinrich.com
6
Inhoudsopgave A
Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 12 14 14
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
15
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1
15 17 18 18 22 28
4.3 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 6 6.1 6.2 6.3 6.4 7
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Definitie van de rijrichting ........................................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Overzicht modules ................................................................................... Varianten voor de plaats van het bedieningspaneel................................ Variant „Bedieningspaneel en bestuurderdisplay bevinden zich aan de lastzijde” .................................................................................................. Variant „Bedieningspaneel en bestuurderdisplay bevinden zich aan de aandrijfzijde” ............................................................................................ Variant „Plaatsing aan twee zijden van de bedieningselementen” .......... Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen (volgens typeplaatje) ............................................................ Hefmastuitvoeringen................................................................................ Gewichten................................................................................................ Wielen, chassis........................................................................................ Motorgegevens........................................................................................ EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel .............................. Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat....................................... Bevestigingspunten voor krik................................................................... Stabiliteit ..................................................................................................
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
61
1 2 2.1
Transport ................................................................................................. Laden met een kraan............................................................................... Laden van het basisvoertuig met behulp van kraan, bij gemonteerde hefmast......................................................................................................... Laden van het basisvoertuig met kraan, bij gekantelde hefmast (alleen bij EKS 308 en EKS 312) ........................................................................
61 62
01.11 NL
4.2
2.2
28 28 28 30 30 32 44 46 49 50 51 53 53 54 56 57 58 58 59
62 64
7
66
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Laden van het basisvoertuig met kraan................................................... Laden van de hefmast, inclusief cabine en lastopnamemiddel, met de kraan........................................................................................................ Verladen van de batterij met een kraan................................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Transportborging basisvoertuig ............................................................... Transportbeveiliging hefmast .................................................................. Transportborging basisvoertuig met gemonteerde hefmast .................... Transportborging basisvoertuig met gekantelde hefmast (alleen bij EKS 308 en EKS 312) ..................................................................................... Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij .......................... Hefmast monteren en demonteren.......................................................... Inbedrijfstelling......................................................................................... Kantelbeveiliging .....................................................................................
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
83
1 1.1 2 2.1 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 83 Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... 85 Batterijtypen............................................................................................. 86 Afmetingen van de batterijruimte............................................................. 87 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 89 Batterij laden............................................................................................ 91 Batterij demonteren en monteren ............................................................ 95 Sensoren "batterijvergrendeling" (o)........................................................ 101
E
Bediening ................................................................................ 103
1 2 2.1 2.2
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedien- en indicatie-elementen van het bedieningspaneel ..................... Bedieningselementen van de extra hef bij plaatsing van het bedieningspaneel aan aandrijfzijde (EKS 210 en EKS 312 met extra hef). ..... Beschrijving van de verlichte vlakken van het chauffeursdisplay ............ Indicaties in het chauffeursdisplay........................................................... Batterijverbruik-indicator „Balkindicatie“ .................................................. Batterijverbruik-indicator „Procentuele indicatie“ (o)................................ Functiesymbolen in het chauffeursdisplay............................................... Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik ...................................... Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ..... In- en uitstappen...................................................................................... Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... Rugleuning / chauffeurstoel (o) ............................................................... Hoogte-instelling van het bedieningspaneel............................................ Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308) Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)......... Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid.........
2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4
2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3 4.4 8
68 70 72 72 74 76 78 80 80 81 81 82
103 105 105 112 114 116 120 122 124 128 128 132 133 134 135 136 152 152 159 160 162
01.11 NL
2.3 2.4
4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
164 166 168 170 172 172 174 185 186 192 194 194 198 206 212 212 216 216 220 222 224 226 228 230 231 246 247 250 251 252 253 268 286 286 287 288 289 290 292 293 296 296 300 300 305 318 320 322
01.11 NL
8.7 9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7
Afstellen van de hoofdhef ........................................................................ Datum en tijd instellen ............................................................................. NOODSTOP ............................................................................................ Rijden ...................................................................................................... Sturen ...................................................................................................... Remmen .................................................................................................. Rijden in smalle gangen .......................................................................... Diagonaal rijden....................................................................................... Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen............................... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... Orderpicken en stapelen ......................................................................... Vorktanden instellen (o)........................................................................... Vorktanden vervangen (o) ....................................................................... Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... NOODSTOP-inrichting ............................................................................ Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten ....................................... Valketting-beveiliging overbruggen ......................................................... Rijden uitschakelen overbruggen (o) ....................................................... Hefuitschakelingen overbruggen (o)........................................................ Daaluitschakelingen overbruggen (o) ...................................................... Gangeinde-beveiliging (o) ....................................................................... IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752) ........................................ Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij .................................................... De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting ...................... Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine ............. Inspectie / onderhoud van de reddingsuitrusting..................................... Gebruiksduur van de reddingsuitrusting.................................................. Opslag en transport van de reddingsuitrusting ........................................ Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (- 07.09) ................. Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (07.09 -) ................. Personenbeschermingssysteem (o) ........................................................ Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS) ....................... Beschrijving van de functies .................................................................... Gedrag volgens de milieurichtlijnen......................................................... Reinigen van het voorvenster van de laserscanner ................................ Indicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) ......... Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personen-beschermingssysteem.......................................................................................... Werking van het personen-beschermingssysteem.................................. Extra uitrusting......................................................................................... Bedienerspecifieke instellingen (o).......................................................... ISM-toegangsmodule (o) ......................................................................... Hefhoogteselectie (o) .............................................................................. Horizontale positionering (o).................................................................... Weegfunctie (o) ....................................................................................... Meerijmodus van een tweede persoon in de chauffeurscabine (o) ......... Enkelvoudig telescoperende vorken (o) ..................................................
9
9.8 9.9 9.10 9.11 9.12
Sideshift van de vorktanden (o) ............................................................... Intern transportmiddel met lastrooster en begaanbare pallet .................. Achteruitkijkspiegel (o) ............................................................................ Brandblusser (o) ...................................................................................... Meeloopmodus (o)...................................................................................
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 365
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... Onderhoudscontrolelijst - remmen .......................................................... Onderhoudscontrolelijst - elektronica ...................................................... Onderhoudscontrolelijst - voeding ........................................................... Onderhoudscontrolelijst - rijden ............................................................... Onderhoudscontrolelijst - frame en opbouw............................................ Onderhoudscontrolelijst - hydraulische bewegingen ............................... Onderhoudscontrolelijst - overeengekomen diensten ............................. Onderhoudscontrolelijst - sturen.............................................................. Onderhoudscontrolelijst - systeemcomponenten .................................... Onderhoudscontrolelijst - opties .............................................................. Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... 6.2 Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren .......................... 6.3 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 6.4 Chauffeurscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten...................... 6.5 Onderhoud van de hefketting .................................................................. 6.6 Hefkettingen insmeren, loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten .................................................................................................... 6.7 Inspectie van de hefketting...................................................................... 6.8 Hydraulische slangleidingen.................................................................... 6.9 Peil hydraulische olie controleren............................................................ 6.10 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. 7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 7.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 7.2 Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... 7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 10 Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
365 366 371 372 372 373 374 374 375 376 377 377 377 378 384 384 386 387 388 388 390 392 396 400 400 402 402 404 408 410 411 412 413 414 415 415
01.11 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
324 325 348 349 350
10
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming 1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
2
Gebruik volgens bestemming AANWIJZING De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
01.11 NL
– Heffen, neerlaten en orderpicken van lasten. – De last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporten, daarbij rekening houden met de bodemvrijheid. – Vervoeren en heffen van personen is verboden. – Schuiven of trekken van lasten is verboden. – Rijden op hellingen is verboden. – Rijden op laadplatforms/laadbruggen is verboden. – Slepen van aanhangers is verboden. – Transporteren van pendelende lasten is verboden.
11
3
Toegestane gebruiksvoorwaarden GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. AANWIJZING Het interne transportmiddel mag niet in vuurgevaarlijke, explosiegevaarlijke en corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen worden gebruikt. Bovendien mag het interne transportmiddel niet in de buurt van onbeschermde onder stroom staande onderdelen van elektrische installaties worden gebruikt. – Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik +5°C tot +40°C. – Gebruik uitsluitend op een vlakke bodem volgens VDMA-richtlijn. Bij gebruik onder extreme voorwaarden resp. in ATEX-zones is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist.
01.11 NL
Z
12
Z
Veiligheidsafstanden (veiligheidsafstand voor de uitvoering) De stellingsystemen moeten geschikt zijn voor de EKS. De door Jungheinrich geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden (veiligheidsafstand voor de uitvoering) moeten worden aangehouden. – Bij een railgeleid intern transportmiddel aan beide zijden een veiligheidsafstand van minimaal 100 mm tussen: – de bestuurderscabine en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – de correct opgenomen stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Bij een inductief geleid intern transportmiddel aan beide zijden een veiligheidsafstand van minimaal 125 mm tussen: – de bestuurderscabine en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – de correct opgenomen stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden.
Z
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen tussen geleid interne transportmiddel en stelling door te kleine veiligheidsafstand Het onderschreiden van de vereiste en voorgeschreven veiligheidsafstand kan tot botsingen tussen het geleide interne transportmiddel en de stelling leiden. XDe maximale rijsnelheden worden gereduceerd, als de door Jungheinrich geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden werden onderschreden. XHet onderschrijden van de minimale veiligheidsafstand volgens EN 1726-2 punt 7.3.2 van 90 mm is niet toegestaan. Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen is verboden.
13
4
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen. AANWIJZING Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren Aanbouwen van toebehoren
01.11 NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
14
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De EKS is een orderpicker met een elektrische aandrijving. – De EKS 210 en EKS 312 is in de variant L met lastrooster en zonder extra hef uitgerust. – De EKS 210 en EKS 312 is in de variant L met lastrooster en zonder extra hef uitgerust. – De EKS 208 en EKS 308 is zonder bijkomende hef en zonder omheining aan de voorzijde uitgerust. De EKS is bestemd voor het gebruik op een vlakke ondergrond volgens de VDMArichtlijn voor het transporteren en verzamelen van goederen. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen of rolwagens opnemen. Er kunnen lasten worden in- en uitgestapeld en over langere trajecten worden getransporteerd.
01.11 NL
De chauffeurscabine wordt daarbij tezamen met het lastopnamemiddel geheven, zodat de betreffende vakhoogten kortbij zijn en u goed zicht op deze vakken hebt.
15
Z
Veiligheidsafstanden (veiligheidsafstand voor de uitvoering) De stellingsystemen moeten geschikt zijn voor de EKS. De door Jungheinrich geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden (veiligheidsafstand voor de uitvoering) moeten worden aangehouden. – Bij een railgeleid intern transportmiddel aan beide zijden een veiligheidsafstand van minimaal 100 mm tussen: – de bestuurderscabine en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – de correct opgenomen stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Bij een inductief geleid intern transportmiddel aan beide zijden een veiligheidsafstand van minimaal 125 mm tussen: – de bestuurderscabine en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – de correct opgenomen stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden.
Z
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen tussen geleid interne transportmiddel en stelling door te kleine veiligheidsafstand Het onderschreiden van de vereiste en voorgeschreven veiligheidsafstand kan tot botsingen tussen het geleide interne transportmiddel en de stelling leiden. XDe maximale rijsnelheden worden gereduceerd, als de door Jungheinrich geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden werden onderschreden. XHet onderschrijden van de minimale veiligheidsafstand volgens EN 1726-2 punt 7.3.2 van 90 mm is niet toegestaan. Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen is verboden.
Z
De bodem moet voldoen aan de VDMA-richtlijn. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleidingsrollen die aan het voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het interne transportmiddel tussen de geleiderails. Voor het inductieve geleidingsysteem (IG) moet in de vloer geleidedraad zijn gelegd, waarbij de sensoren in het voertuigframe deze signalen “lezen” en de voertuigcomputer deze verwerkt. De hefcapaciteit is vermeld op het typeplaatje.
01.11 NL
Z
16
2
Definitie van de rijrichting De rijrichtingen worden als volgt aangegeven:
1
2
3
4
Rijrichting Links Aandrijfrichting Lastrichting Rechts
01.11 NL
Pos. 1 2 3 4
17
3
Beschrijving van modules en functies
3.1
Functiebeschrijving Veiligheidsvoorzieningen – Een gesloten voertuigcontour met ronde randen maakt een veilig gebruik van de het interne transportmiddel mogelijk. Een beschermdak beschermt de bestuurder tegen vallende delen. – Een stabiele botsbescherming beschermt het aandrijfwiel en de lastwielen. Desondanks blijft er een restgevaar voor derden bestaan. – Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar worden alle voertuigbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. – Veiligheidsbomen aan beide cabinezijden onderbreken alle voertuigbewegingen, zodra ze worden geopend. – Veiligheidsbomen in lastrichting onderbreken alle voertuigbewegingen, zodra ze worden geopend (alleen bij de EKS 210 / en EKS 312 L (met lastrooster)). Dodemansknop Na het bereik van bedrijfsgereedheid ((zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160)) en het sluiten van de veiligheidsbomen moet de dodemansknop in de beenruimte: – t= één keer worden ingedrukt, zodat de bestuurder met het intern transportmiddel kan werken. Na het loslaten van de rijregelknop en stilstand van het interne transportmiddel wordt de parkeerrem geactiveerd (bescherming tegen ongewild wegrollen). – o= wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden, zodat de bestuurder met het intern transportmiddel kan werken. Als de voet van de dodemansknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuur- en remfuncties blijven actief. Na het loslaten van de dodemansknop en stilstand van het interne transportmiddel wordt de parkeerrem geactiveerd (bescherming tegen ongewild wegrollen). NOODSTOP-veiligheidsconcept
01.11 NL
– Zodra er een storing door de besturing wordt herkend, wordt het interne transportmiddel automatisch tot stilstand afgeremd. Controle-indicaties op het bestuurdersdisplay geven een noodstop aan. Na het inschakelen van het interne transportmiddel voert het systeem altijd een zelftest uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
18
Rijaandrijving – Staand geplaatste, hoogbelaste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen. De motor is rechtstreeks op het eenwiel-aandrijfwerk aangesloten, dit resulteert in probleemloos en snel onderhoud. Reminrichting – Het interne transportmiddel kan door loslaten van de rijregelknop of door verandering van rijrichting zacht en slijtagevrij worden afgeremd. Daarbij wordt energie in de batterij opgeslagen (bedrijfsrem). – De elektromagnetische veerdrukrem die op de aandrijfmotor werkt, dient als parkeerrem. Stuurinrichting
01.11 NL
– Bijzonder soepel sturen met draaistroomaandrijving (robuuste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen). – Het stuurwiel is opgenomen in het bedieningspaneel. Het bestuurdersdisplay van het bedieningspaneel toont de stand van het gestuurde aandrijfwiel. De maximale stuuruitslag bedraagt ± 90°. – In de bedrijfsmodus met railgeleiding wordt het aandrijfwiel met een druk op de knop in de rechtuitstand geplaatst. De handmatige besturing wordt in deze bedrijfsmodus gedeactiveerd (o). – Bij de geactiveerde bedrijfsmodus inductieve geleiding neemt de voertuigregeling na het waarnemen van de geleidingsdraad automatisch het sturen over. De handmatige besturing wordt in deze bedrijfsmodus gedeactiveerd (o).
19
Bedien- en indicatie-elementen – Ergonomische bedieningselementen maken het mogelijk de rijbewegingen en hydraulische bewegingen fijngevoelig te doseren. – Softkeys voor de regeling van functies (extra hef heffen / dalen, ...) en menu's. – Chauffeursdisplay, voor de weergave van alle informatie die belangrijk is voor de chauffeur, zoals stand van het stuurwiel, totale hef, statusmeldingen van het voertuig (b.v. storingen), werkuren, batterijcapaciteit, tijd, status van de inductieve geleiding, et cetera. – Varianten voor de plaats van het bedieningspaneel (o). – In hoogte verstelbare bedienpanelen (t). – Tweehands bedienconcept zonder schakelaar voor een hoge mate aan zekerheid en bedieningscomfort. Sensoren registreren de aanrakingen door de bediener en geven deze informatie door aan de voertuigcomputer. Elektrische installatie – Elektronica met slijtagevrije sensoren. – Interface voor het aansluiten van een servicelaptop: Voor een snelle en eenvoudige configuratie van alle belangrijke apparatuurgegevens (eindpositiedemping, hefuitschakeling, vertragings- en versnellingsgedrag, uitschakelingen etc.). Voor het uitlezen van het storingsgeheugen voor het analyseren van de storingsoorzaak. Voor de simulatie en analyse van programmasequenties. Eenvoudige functie-uitbreiding door vrijgave van codenummers. – De besturing is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren. Alle bewegingen zijn parametreerbaar. De besturing zorgt voor soepel optrekken en afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen. De MOSFET draaistroomregeling maakt een soepel starten van iedere beweging mogelijk. – De draaistroomtechniek met hoog rendement en energieterugwinning voor rij- en hefmotor maakt hoge rij- en hefsnelheden en een betere energiebenutting mogelijk. – Toerentalmeting aan de wielen met tractiecontrole en slijtageherkenning van het aandrijfwiel (o). Mogelijke aandrijfbatterij, (zie "Batterijtypen" op pagina 86).
01.11 NL
Z
20
Hydraulische installatie – Een robuuste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen en met aangeflensde geluidsarme tandwielpomp realiseert alle hydraulische bewegingen. – Magneetschakelventielen verdelen de olie. De verschillende vereiste olievolumes worden geregeld via het toerental van de motor. – Bij het dalen drijft de hydraulische pomp de motor aan, die dan als generator fungeert. De zo teruggewonnen energie wordt weer opgeslagen in de batterij (regeneratief dalen). – Bijzonder torsiestijve hefmast voor hoog restdraagvermogen en geringe mastschommelingen. Extra uitrustingen
01.11 NL
– Mechanische railgeleiding. – Inductief geleidingssysteem voor exacte geleiding in smalle gang zonder mechanische belasting van componenten. – Comfortpakket "werkplek" met werkplekverlichting en ventilator. – Radio met cd-speler en mp3-interface. – Mechanische en elektrische interfaces voor materiaalstroom-beheersystemen. – Jungheinrich ISM: Informatiesysteem voor heftruckbeheer (o). – Uitschakelingen op dak chauffeur (b.v. veiligheidsinrichting, ...). – Modulair systeem van hef- en rij-uitschakelingen, evenals snelheidsreducties. – Voertuigregeling door transpondertechniek. Permanente wegmeting voor exacte herkenning van alle magazijnbereiken. Hoge flexibiliteit met betrekking tot schakel- en veiligheidsfuncties (gangeindebeveiliging, hef-/rij-uitschakelingen, snelheidsreductie). Optimalisering van het snelheidsprofiel door vloertopologie. – Geïntegreerd Jungheinrich personenbeveiligingssysteem (PSS).
21
3.2
Overzicht modules
3.2.1 EKS 210 Z / EKS 312 Z (met extra hef) 5
6
7
8
9
10 11
12 13 14
15 16 17,18 19 20 21 22 24 25
26
27
28
29
30
01.11 NL
23
22
Aanduiding Hefmast Beschermdak Stuurwiel Bedieningspaneel met bestuurdersdisplay Bedieningshendel NOODUIT-schakelaar Contactslot Hefmastspanningen (alleen bij EKS 312) Batterijdeksel Batterijstekker Veiligheidsbomen Hefbare bestuurderscabine Voorste sensor voor het inductieve geleidingssysteem (niet getekend) Voorste scanner van het personenbeveiligingssysteem (niet getekend) Vorktand Dodemansknop Bevestiging railgeleidingsrol vóór het lastwiel (beide zijden) Achterste scanner van het personenbeveiligingssysteem Achterste sensor voor het inductieve geleidingssysteem Aandrijfwiel Kantelbeveiliging Bevestiging railgeleidingsrol aandrijfwiel (beide zijden) Voertuigframe Zijbekleding bij het EKS 312 Zijbekleding bij het EKS 210 Bevestiging railgeleidingsrol na het lastwiel (beide zijden) Lastwiel Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
01.11 NL
Pos. 5 t 6 t 7 t 8 t 9 t 10 t 11 t 12 o 13 t 14 t 15 t 16 t 17 o 18 o 19 t 20 t 21 o 22 o 23 o 24 t 25 t 26 o 27 t t 28 o 29 o 30 t t o
23
3.2.2 EKS 210 L / EKS 312 L (met lastrooster) 5
6
7
8 9 10 11
12 13 14 31 32 15 16 17,18 19 20 21 22 24 25
26
27
28
29
30
01.11 NL
23
24
Pos. 5 t 6 t 7 t 8 t 9 t 10 t 11 t t 12 o t t t t o o t t o o o t t o t t o o t t t
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
01.11 NL
t o
Aanduiding Hefmast Beschermdak Stuurwiel Bedieningspaneel met bestuurdersdisplay Bedieningshendel NOODUIT-schakelaar Contactslot Hefmastspanningen (alleen bij EKS 312 zonder vast gemonteerd orderpickplatform) Hefmastspanningen (alleen bij EKS 312 met vast gemonteerd orderpickplatform) Batterijdeksel Batterijstekker Veiligheidsbomen Hefbare bestuurderscabine Voorste sensor voor het inductieve geleidingssysteem (niet getekend) Voorste scanner van het personenbeveiligingssysteem (niet getekend) Vorktand Dodemansknop Bevestiging railgeleidingsrol vóór het lastwiel (beide zijden) Achterste scanner van het personenbeveiligingssysteem Achterste sensor voor het inductieve geleidingssysteem Aandrijfwiel Kantelbeveiliging Bevestiging railgeleidingsrol aandrijfwiel (beide zijden) Voertuigframe Zijbekleding bij het EKS 312 Zijbekleding bij het EKS 210 Bevestiging railgeleidingsrol na het lastwiel (beide zijden) Lastwiel Lastrooster Veiligheidsbomen in lastrichting Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
25
3.2.3 EKS 208 / EKS 308 5
6
7
8 9 10 11
12 13 14
15 16 17,18 19 20 21 22 24 25
26
27
28
29
30
01.11 NL
23
26
Aanduiding Hefmast Beschermdak Stuurwiel Bedieningspaneel met bestuurdersdisplay Bedieningshendel NOODUIT-schakelaar Contactslot Hefmastspanningen (alleen bij EKS 308) Batterijdeksel Batterijstekker Veiligheidsbomen Hefbare bestuurderscabine Voorste sensor voor het inductieve geleidingssysteem (niet getekend) Voorste scanner van het personenbeveiligingssysteem (niet getekend) Vorktand Dodemansknop Bevestiging railgeleidingsrol vóór het lastwiel (beide zijden) Achterste scanner van het personenbeveiligingssysteem Achterste sensor voor het inductieve geleidingssysteem Aandrijfwiel Kantelbeveiliging Bevestiging railgeleidingsrol aandrijfwiel (beide zijden) Voertuigframe Zijbekleding bij het EKS 308 Zijbekleding bij het EKS 208 Bevestiging railgeleidingsrol na het lastwiel (beide zijden) Lastwiel Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
01.11 NL
Pos. 5 t 6 t 7 t 8 t 9 t 10 t 11 t 12 o 13 t 14 t 15 t 16 t 17 o 18 o 19 t 20 t 21 o 22 o 23 o 24 t 25 t 26 o 27 t t 28 o 29 o 30 t t o
27
4
Varianten voor de plaats van het bedieningspaneel
4.1
Variant „Bedieningspaneel en bestuurderdisplay bevinden zich aan de lastzijde”
Z
Deze variant van de plaatsing van het bedieningspaneel is alleen mogelijk bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef. – Het bedieningspaneel en het chauffeursdisplay zijn aan de zijkant van de extra hef geplaatst. – De chauffeursdisplay die alle voor de chauffeur belangrijke informatie weergeeft, bevindt zich in lastrichting tussen de bedieningspanelen.
4.2
Z
Variant „Bedieningspaneel en bestuurderdisplay bevinden zich aan de aandrijfzijde” Deze variant van de plaatsing van bedieningspaneel is: - Bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef, - bij de EKS 210 en EKS 312 met lastrooster, - bij de EKS 208 en EKS 308 .
het
– Het bedieningspaneel en chauffeursdisplay bevinden zich aan de aandrijfzijde. – De chauffeursdisplay die alle voor de chauffeur belangrijke informatie weergeeft, bevindt zich in aandrijfrichting tussen de bedieningspanelen. – De knoppen voor bediening van de extra hef zijn bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef bovendien aan de lastzijde geplaatst.
4.3
Z
Variant „Plaatsing aan twee zijden van de bedieningselementen” Deze variant van de plaatsing van het bedieningspaneel is alleen mogelijk bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef.
F1
H1
A
B
H2
F2
L2 01.11 NL
– De bedieningsplanelen zijn aan de mast- en lastzijde geplaatst. Blikrichting van de chauffeur is afhankelijk van de bediening. – De chauffeursdisplay die alle voor de chauffeur belangrijke informatie weergeeft, kan optioneel tussen de bedieningspanelen aan de aandrijf- of lastzijde zijn gemonteerd. – De knoppen voor bediening van de extra hef zijn aan de aandrijf- en lastzijde geplaatst.
L1
28
– De dodemansknoppen (A,B) zijn aanwezig in dubbele uitvoering. Om de rijfuncties en hydraulische bewegingen te kunnen uitvoeren, moet een van beide dodemansknoppen (A, B) bediend worden.
01.11 NL
Variant "Vrijgave van het stuurwiel afhankelijk van de rijregelknop en bedieningshendel Hydraulische functie" – Na bedrijfsklaar maken ((zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160)) zijn beide stuurwielen (L1,L2) actief. De activering van het desbetreffende stuurwiel is afhankelijk van de bediening van de toegewezen rijregelknop (F1,F2) resp. bedieningshendel "Hydraulische functie" (B1,B2). • Bedieningspaneel in lastrichting: Het stuurwiel aan aandrijfzijde (L2) wordt uitgeschakeld, als de rijregelknop aan lastzijde (F1) resp. bedieningshendel „Hydraulische functie“ (B1) wordt bediend. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: Het stuurwiel aan lastzijde (L1) wordt uitgeschakeld, als de rijregelknop aan aandrijfzijde (F2) resp. bedieningshendel „Hydraulische functie“ (B2) wordt bediend.
29
5
Technische gegevens
Z 5.1
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens Aanduiding
EKS 208
EKS 308
Q Hefcapaciteit (bij D = 600 mm) D Lastzwaartepuntafstand
1000 600
1360 600
kg mm
Rijsnelheid zonder last (VV)
9
9
km/h
Rijsnelheid met last (VV) Rijsnelheid zonder last (RG)
9 9
9 10,5
km/h km/h
Rijsnelheid met last (RG) Rijsnelheid zonder last (IG)
9 7
10,5 8
km/h km/h
7
8
km/h
Rijsnelheid zonder last (IG) Hefsnelheid zonder last Hefsnelheid met last Daalsnelheid zonder last Daalsnelheid met last Bedrijfsrem Parkeerrem Wijze van rijregeling
0,29-0,34* 0,33-0,40* m/s 0,27-0,34* 0,32-0,37* m/s 0,28-0,36* 0,35-0,40* m/s 0,27-0,36* 0,35-0,41* m/s Tegenstroom / generatorisch Elektrische veeraccumulator (veerdruk) / magneetrem AC-aandrijfregeling
* Afhankelijk van hefmastuitvoering VV: vrij verrijdbaar RG: Railgeleiding
01.11 NL
IG: inductieve geleiding
30
Q
Aanduiding Hefcapaciteit (bij D = 400 mm)
EKS 210 Z/L 1000
EKS 312 Z/L 1200
Hefcapaciteit (bij D = 600 mm)
------
1000
kg
Lastzwaartepuntafstand
400
400
mm
------
600
mm
9
9
km/h
9 9
9 10,5
km/h km/h
Rijsnelheid met last (RG)
9
10,5
km/h
Rijsnelheid zonder last (IG) Rijsnelheid zonder last (IG)
7 7
8 8
km/h km/h
Hefsnelheid zonder last
0,31*
0,39*
m/s
Hefsnelheid met last Daalsnelheid zonder last Daalsnelheid met last Extra hef - hefsnelheid zonder last (alleen bij de EKS 210 Z en EKS 312 Z) Extra hef - hefsnelheid met last (alleen bij de EKS 210 Z en EKS 312 Z) Extra hef - daalsnelheid zonder last (alleen bij de EKS 210 Z en EKS 312 Z) Extra hef - daalsnelheid met last (alleen bij de EKS 210 Z en EKS 312 Z) Bedrijfsrem
0,26* 0,31* 0,34*
0,35* 0,37* 0,39*
m/s m/s m/s
0,20*
0,20*
m/s
0,19*
0,19*
m/s
0,20*
0,20*
m/s
0,20*
0,20*
m/s
D Lastzwaartepuntafstand bij speciale uitvoering Rijsnelheid zonder last (VV) Rijsnelheid met last (VV) Rijsnelheid zonder last (RG)
Parkeerrem Wijze van rijregeling
kg
Tegenstroom / generatorisch Elektrische veeraccumulator (veerdruk) / magneetrem AC-aandrijfregeling
* Afhankelijk van hefmastuitvoering VV: vrij verrijdbaar RG: Railgeleiding
01.11 NL
IG: inductieve geleiding
31
5.2
Afmetingen (volgens typeplaatje)
h9
1055mm / 41.54 in
h6
h3
h1
h12
h10
h4
h15
5.2.1 Afmetingen van de EKS 210Z / EKS 312 Z (met extra hef)
m1
h7
s
x
y
m2 z
I6 D
Ast
b6
b5
b1
b2
e
b3
b12
b9
I1
32
01.11 NL
I2
I
Aanduiding D x
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand
y
Wielstand (eerste / tweede wiel) Afstand midden aandrijfwiel / voertuigcontour
z h1 h2 h3 h4 h6 h7 h9 h10 h12 h15 Ast
EKS 210 Z EKS 312 Z 400 350
400 / 600 325
mm mm
1325 / 1500 1515 / 1690 mm 210
235
mm
Hoogte hefmast ingeschoven Vrije hef
2330 3 ----
3330 3 ----
mm mm
Hef Hoogte hefmast uitgeschoven
3000 1 5320 3
5000 2 7320 3
mm mm
Hoogte beschermdak
2320 3
2320 3
mm
3
3
Zit-/stahoogte Extra hef
245 810
245 810
mm mm
Totale hef (h3 + h9) Stahoogte geheven (h3 + h7)
3810 3245 3
5810 5245 3
mm mm
4845 1100
6845 1200
mm mm
Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm) Werkgangbreedte bij pallet 1200 x 800
1 EKS 210 Z met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 312 Z met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
33
34
01.11 NL
e
h7 y
b9
I m1
Ast
x
b6
b1
b5
b3
b12
s m2
I6 z
D b2
I1
I2 1055mm / 41.54 in
h9
h6
h3
h1 h12
h10
h4
h15
Aanduiding b1/b2 Totale breedte Vorkdrager DIN 15173, klasse / vorm A, B
EKS 210 Z EKS 312 Z 900 / 900
1000 / 1000 mm
ISO II B optie
ISO II B optie
870
600
mm
b3
Breedte vorkdrager
b5
Vorkbuitenafstand (palletbreedte 1200 mm)
830
560
mm
b6
Minimale breedte over de geleidingsrollen Breedte bestuurdersplaats
1100 900
1200 1000
mm mm
Palletbreedte Totale lengte zonder last
800 2710
800 3305
mm mm
1910
2105
mm
b9 b12 I1 I2 I6 Wa
Lengte zonder vorktanden (palletbreedte 1200 mm) Palletlengte Draairadius
s/e/l Vorktandafmetingen
m1 m2
1200
1200
mm
1550 40 / 100 / 1200
1760 40 / 100 / 1200
mm
Onderste stand bovenkant vorktand 75 75 (s + 35 mm) Bodemvrijheid onder de hefmast 50 50 Bodemvrijheid midden wielstand 60 60 Breedte "Instap bestuurdersplaats" 585 585 Bestuurderplaatshoogte binnen 2050 2050 Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij, (zie "Typeplaatje" op pagina 56)
mm mm mm mm mm mm
1 EKS 210 Z met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 312 Z met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
35
1055mm / 41.54 in
1090mm / 42.91 in
h6
h3
h1
h12
h15
h4
5.2.2 Afmetingen van de EKS 210 L / EKS 312 L (met lastrooster)
h7
s x
m1 m 2 y
z
I6 D
Ast
e
b6
b2
b1
b12 b5
b9
I I + 50 mm I + 1.97 in
I2
01.11 NL
I1
36
Aanduiding D x
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand
y
Wielstand (eerste / tweede wiel) Afstand midden aandrijfwiel / voertuigcontour
z h1 h2 h3 h4 h6 h7 h9 h10 h12 h15 Ast
EKS 210 L EKS 312 L 400 350
400 / 600 325
mm mm
1325 / 1500 1515 / 1690 mm 210
235
mm
Hoogte hefmast ingeschoven Vrije hef
2330 ----
3330 ----
mm mm
Hef Hoogte hefmast uitgeschoven
3000 1 5320 3
5000 2 7320 3
mm mm
Hoogte beschermdak
2320 3
2320 3
mm
3
Zit-/stahoogte Extra hef
245 ---
Totale hef (= h3) Stahoogte geheven (h3 + h7)
3000 3245 3
5000 5245 3
mm mm
4845 1200
6845 1200
mm mm
Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm) Werkgangbreedte bij pallet 1200 x 800
245 ---
3
mm mm
1 EKS 210 L met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 312 L met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
37
01.11 NL
b12 b5
38
e h7
b9
I + 50 mm I + 1.97 in m1 m 2 y
Ast
x
b6
b1
s
I6 z
D b2
I
I1
I2 1055mm / 41.54 in
1090mm / 42.91 in
h6
h3
h1
h12
h4
h15
Aanduiding b1/b2 Totale breedte b3
EKS 210 L EKS 312 L 900 / 900
1000 / 1000 mm
Breedte vorkdrager Vorkbuitenafstand (palletbreedte 1200 mm) Minimale breedte over de geleidingsrollen
--830 1200
--560 1200
mm mm mm
Breedte bestuurdersplaats Palletbreedte
1000 800
1000 800
mm mm
2760
3355
mm
I2
Totale lengte zonder last Lengte zonder vorktanden (palletbreedte 1200 mm)
1910
2105
mm
I6
Palletlengte
1200
1200
mm
Wa
Draairadius
1550 40 / 100 / 1200
1760 40 / 100 / 1200
mm
b5 b6 b9 b12 I1
s/e/l Vorktandafmetingen
m1 m2
Onderste stand bovenkant vorktand 75 75 (s + 35 mm) Bodemvrijheid onder de hefmast 50 50 Bodemvrijheid midden wielstand 60 60 Platformlengte / hoogte omheining / 1250 / 1090 1250 / 1090 platformbreedte / 1000 / 1000 Breedte "Instap bestuurderscabine" 585 585 Bestuurderplaatshoogte binnen 2050 2050 Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij, (zie "Typeplaatje" op pagina 56)
mm mm mm mm mm mm mm
1 EKS 210 L met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 312 L met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
39
1055mm / 41.54 in
h6
h3
h1
h12
h15
h4
5.2.3 Afmetingen van de EKS 208 / EKS 308
h7
s x
m1 y
m2 z
I6 D
I1
01.11 NL
I2
I
40
Ast
e
b6
b2
b1
b5
b12
b9
EKS 208
EKS 308
D x
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand
Aanduiding
600 350
600 325
mm mm
y
Wielstand (eerste / tweede wiel) Afstand midden aandrijfwiel / voertuigcontour
1325
1515
mm
210
235
mm
Hoogte hefmast ingeschoven Vrije hef
2330 ----
3330 ----
mm mm
Hef Hoogte hefmast uitgeschoven
3000 1 5320 3
5000 2 7320 3
mm mm
Hoogte beschermdak
2320 3
2320 3
mm
z h1 h2 h3 h4 h6 h7 h9 h10 h12 h15 Ast
3
Zit-/stahoogte Extra hef
245 ---
Totale hef (= h3) Stahoogte geheven (h3 + h7)
3000 3245 3
5000 5245 3
mm mm
4845 1200
6845 1200
mm mm
Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm) Werkgangbreedte bij pallet 1200 x 800
245 ---
3
mm mm
1 EKS 208 met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 308 met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
41
42
01.11 NL
b5
b12
e h7 y
b9
I m1
Ast
x
b6
b1
s m2
I6 z
D b2
I1
I2 1055mm / 41.54 in
h6
h3
h1
h12
h15
h4
Aanduiding b1/b2 Totale breedte b3
EKS 208 EKS 308 900 / 1000 1000 / 1000 mm
Breedte vorkdrager Vorkafstand (vorkdrager gelast) Minimale breedte over de geleidingsrollen
--560 1200
--560 1200
mm mm mm
Breedte bestuurdersplaats Palletbreedte
1000 800
1000 800
mm mm
3135
3325
mm
I2
Totale lengte zonder last Lengte zonder vorktanden (palletbreedte 1200 mm)
1885
2075
mm
I6
Palletlengte
1200
1200
mm
Wa
Draairadius
1550 50 / 100 / 1200
1760 50 / 100 / 1200
mm
b5 b6 b9 b12 I1
s/e/l Vorktandafmetingen
m1 m2
Onderste stand bovenkant vorktand 75 75 (s + 35 mm) Bodemvrijheid onder de hefmast 50 50 Bodemvrijheid midden wielstand 60 60 Bestuurderplaatshoogte binnen 2050 2050 Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij, (zie "Typeplaatje" op pagina 56)
mm mm mm mm mm
1 EKS 208 met 300 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EKS 308 met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
3 met het personenbeveiligingssysteem (PBS) worden de maten ca. 25 mm mm groter.
43
5.3
Hefmastuitvoeringen
5.3.1 Standaard hefmastuitvoering met telescoopmast (ZT)
Aanduiding
EKS 210 Z
EKS 208 EKS 210 L
h1
Hoogte hefmast ingeschoven
2330 - 2960
2330 - 2960
mm
h3
Hef Hoogte hefmast uitgeschoven
3000 - 4250 5320 - 6570
3000 - 4250 5320 - 6570
mm mm
2320 245
2320 245
mm mm
h4 h6 h7 h9
Hoogte bestuurdersdak Zit-/stahoogte Extra hef
h10 Totaalhef (h3 + h9) Stahoogte geheven h12 (h3 + h7) h15
Z
Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm)
----
mm
3000 - 4250
mm
3245 - 4495
3245 - 4495
mm
4845 - 6095
4845 - 6095
mm
De standaardafmeting van de bestuurderplaatshoogte bedraagt 2050 mm.
Aanduiding h1 h3 h4 h6 h7 h9 h10 h12 h15
Hoogte hefmast ingeschoven Hef Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte bestuurdersdak Zit-/stahoogte Extra hef Totaalhef (h3 + h9) Stahoogte geheven (h3 + h7) Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm)
3300 - 5150 5000 - 8500 7320 - 10820 2320 245 810 5810 - 9310
EKS 308 EKS 312 L 3300 - 5150 5000 - 8500 7320 - 10820 2320 245 ---5000 - 8500
mm mm mm mm mm mm mm
5245 - 8745
5245 - 8745
mm
6845 - 10345
6845 - 10345
mm
EKS 312 Z
De standaardafmeting van de bestuurderplaatshoogte bedraagt 2050 mm.
01.11 NL
Z
810 3810 - 5060
44
5.3.2 Standaard hefmastuitvoering met dubbelhef-triplexmast (DZ)
h1 h2 h3 h4 h6 h7
Aanduiding
EKS 210 Z
EKS 208 EKS 210 L
Hoogte hefmast ingeschoven Hoogte vrije hef
2330 - 2770 10 - 450
2330 - 2770 10 - 450
Hef
4750 - 6000
4750 - 6000
mm
Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte bestuurdersdak
7070 - 8320 2320
7070 - 8320 2320
mm mm
245 810
245 ----
mm mm
Zit-/stahoogte h9 Extra hef h10 Totaalhef (h3 + h9)
Z
5560 - 6810
4750 - 6000
mm
h12
Stahoogte geheven (h3 + h7)
4995 - 6245
4995 - 6245
mm
h15
Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm)
6595 - 7845
6595 - 7845
mm
De standaardafmeting van de bestuurderplaatshoogte bedraagt 2050 mm.
Aanduiding h1 h2 h3 h4 h6 h7 h9 h10 h12 h15
Hoogte hefmast ingeschoven Hoogte vrije hef Hef Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte bestuurdersdak Zit-/stahoogte Extra hef Totaalhef (h3 + h9) Stahoogte geheven (h3 + h7) Orderpickhoogte (h12 + 1600 mm)
2330 - 4125 10 - 1805 4750 - 9500 7070 - 11820 2320 245 810 5560 - 10310
EKS 308 EKS 312 L 2330 - 4125 10 - 1805 4750 - 9500 7070 - 11820 2320 245 ---4750 - 9500
mm mm mm mm mm mm mm mm
4995 - 9745
4995 - 9745
mm
6595 - 11345
6595 - 11345
mm
EKS 312 Z
De standaardafmeting van de bestuurderplaatshoogte bedraagt 2050 mm.
01.11 NL
Z
mm mm
45
5.4
Gewichten
5.4.1 Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat
33
Z
34
Gewicht van het basisvoertuig (zonder batterij) Het gewicht van het basisvoertuig (34) is vermeld in de onderstaande tabel. Intern transportmiddel EKS 208 / EKS 210 EKS 308 / EKS 312
Gewicht van het basisvoertuig 875 kg1 1100 kg1
01.11 NL
1 inclusief het gewicht van de extra gewichten van 150 kg, die afhankelijk van de constructie worden ingebouwd in het interne transportmiddel
46
Z
Gewicht hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat Het gewicht van de hefmast inclusief bestuurderscabine en aanbouwapparaat (33) kan met de volgende formule worden berekend. De benodigde gegevens zoals leeg gewicht (totaal gewicht) van het interne transportmiddel zonder batterij zijn vermeld op het typeplaatje, (zie "Typeplaatje" op pagina 56). A
Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij
B
Gewicht hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat
Formule voor de EKS 208 / EKS 210: B = A - 725 kg
Formule voor de EKS 308 / EKS 312: B = A - 950 kg
Voorbeeld: Benodigde gegevens: (zie typeplaatje van het interne transportmiddel) – Type intern transportmiddel = EKS 210 – Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij = 3525 kg Formule: B = A - 725 kg = 3525 kg - 725 kg = 2800 kg Het gewicht van de hefmast inclusief bestuurderscabine en aanbouwapparaat bedraagt 2800 kg.
01.11 NL
Z
47
5.4.2 Eigen gewicht / aslasten
Z
Alle gegevens in kg.
Aanduiding
EKS 210 Z
EKS 208 EKS 308 EKS 312 Z EKS 210 L EKS 312 L
Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij
(zie "Typeplaatje" op pagina 56)
Aslast met last vooraan
1
3066
31161
35742
36242
Aslast met last achteraan
8641
9141
11572
12072
Aslast zonder last vooraan
13901
14401
18402
18902
Aslast zonder last achteraan
14601
15101
18102
18602
1 EKS 208 / EKS 210 met 300 telescoopmast (ZT-hefmast)
01.11 NL
2 EKS 308 / EKS 312 met 500 telescoopmast (ZT-hefmast)
48
5.5
Wielen, chassis WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
EKS 208 / EKS 210 Aanduiding Banden Wielen, vooraan (lastwiel) Wielen, achteraan (aandrijfwiel) Wielen, aantal vooraan (lastwiel) Wielen, aantal achteraan (*= aangedreven)
EKS 208 / EKS 210 Vulkollan 150 mm x 95 mm 250 mm x 80 mm 4 1*
EKS 308 / EKS 312 EKS 308 / EKS 312 Vulkollan 150 mm x 95 mm 343 mm x 110 mm 4 1*
01.11 NL
Aanduiding Banden Wielen, vooraan (lastwiel) Wielen, achteraan (aandrijfwiel) Wielen, aantal vooraan (lastwiel) Wielen, aantal achteraan (*= aangedreven)
49
5.6
Motorgegevens
Aanduiding
EKS 208 EKS 210
EKS 308 EKS 312 6,9 kW
3 kW 9,5 kW
9,5 kW
Stuurmotor
0,7 kW
0,7 kW
01.11 NL
Rijmotor, vermogen bij S2 60 min Hefmotor, capaciteit bij S3 25 %
50
5.7
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – – – –
EKS 208: 62 dB(A) EKS 210: 62 dB(A) EKS 308: 69 dB(A) EKS 312: 69 dB(A)
conform 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder. Trilling – – – –
EKS 208: 0,81 m/s² EKS 210: 0,81 m/s² EKS 308: 0,79 m/s² EKS 312: 0,79 m/s²
conform EN 13059.
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/ EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 415).
01.11 NL
Z
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21°C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.
51
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC) De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
52
5.8
Gebruiksvoorwaarden Omgevingstemperatuur – bij gebruik +5°C tot +40°C
Z
Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist. Gebruik in koelhuizen is niet toegestaan. Gebruik het interne transportmiddel uitsluitend in gesloten ruimten. Daarbij moet het volgende gelden: – Omgevingstemperatuur in 24-uurs gemiddelde: max. +25°C – max. luchtvochtigheid in binnenruimten 70%, niet condenserend.
5.9
Elektrische eisen
01.11 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
53
6
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen. 35
36
37
38 37
39
h3 (mm)
Q (kg)
40 D (mm)
41 42 36
43 EK S
44 45
Emergency Equipment Rope and Hamess for Emergency Descent
key for emergency lowering
mV 1,5 V
47
48
49
50
51
52
51
01.11 NL
46
54
Aanduiding Waarschuwingsplaatje "Naar buiten leunen verboden" Bevestigingspunten voor verladen met een kraan Plaatje Attentie "Gebruikshandleiding raadplegen" Plaatje "Meerijden verboden". Typeplaatje intern transportmiddel Plaatje Hefcapaciteit Waarschuwingsplaatje „Niet op en niet onder last staan; letselplaats“ Waarschuwingsplaatje "Gevaren in smalle gang" Goedkeuringsplaatje (o) Plaatje "Abseil-inrichting" Aanwijzingsplaatje "Sleutel noodaflaat" Waarschuwingsplaatje "Voorzichtig: elektronica met lage spanning" Aanduiding van onderneming en type Aanwijsplaatje "Biologische hydraulische olie bijvullen" (o) Aanwijsplaatje „Hydraulische olie bijvullen" (t) Aanwijzingsplaatje "Noodaflaat" Bevestigingspunten voor krik Serienummer (in het frame onder de zijbekleding ingeslagen)
01.11 NL
Pos. 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
55
6.1
Typeplaatje
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62 63 64
Pos. 53 54 55 56 57 58
Z
Naam Pos. Naam Type 59 Bouwjaar Serienummer 60 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 61 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 62 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 63 Fabrikant Optie 64 Logo van de fabrikant
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen. AANWIJZING
01.11 NL
Het serienummer (54) van het interne transportmiddel is op het typeplaatje (39) aangegeven en in het voertuigframe (52) geslagen ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54)).
56
6.2
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door vervanging van de vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden door vorktanden die afwijken van de aflevertoestand verandert de hefcapaciteit. XBij het vervangen van de vorktanden moet een extra hefcapaciteitplaatje worden aangebracht op het interne transportmiddel. XInterne transportmiddelen, die zonder vorktanden worden geleverd, krijgen een hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150 mm).
40 h3 (mm)
Q (kg)
D (mm)
Het hefcapaciteitsplaatje (40) geeft de hefcapaciteit Q (kg) van het interne transportmiddel aan bij verticale hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven hoe groot de maximale hefcapaciteit bij een bepaalde lastzwaartepunt D (mm) en de gewenste hefhoogte h3 (mm) is. Het hefcapaciteitsplaatje (40) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit van het interne transportmiddel met de vorktanden in de leveringstoestand. Voorbeeld voor het berekenen van het maximale hefvermogen:
Q (kg)
h3 (mm) 4250 3600 2900 D (mm)
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
01.11 NL
Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte h3 van 3600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
57
6.3
Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat Het hefcapaciteitsplaatje van het aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q [in kg] van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de speciale hefcapaciteit meestal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het interne transportmiddel en moet op dezelfde wijze worden berekend.
Z
6.4
Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan: - 600 mm bij EKS 208 en EKS 308, - 400 mm bij EKS 210, - 400 mm / 600 mm bij EKS 312 aar boven wordt de hefcapaciteit evenredig kleiner aan het verschil van het veranderde zwaartepunt.
Bevestigingspunten voor krik Het plaatje "Bevestigingspunt voor krik" (51) geeft de punten aan voor het heffen en opbokken van het interne transportmiddel ((zie "Onderhoud van het interne transportmiddel" op pagina 365)).
01.11 NL
51
58
7
Stabiliteit WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het hefcapaciteitsplaatje is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten batterijen worden gebruikt. De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan. De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren: – batterijmaat en -gewicht – Wielen – Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt) – Bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
59
60
01.11 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Transport Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden kunt u het transport van het interne transportmiddel op drie verschillende wijzen uitvoeren: – Staand, met gemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij lage bouwhoogten) – Staand, met gedemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij grote bouwhoogten). Alle hydraulische leidingen tussen het basisvoertuig en de hefmast zijn voor transport losgemaakt. – Staand, met gekantelde hefmast (alleen bij EKS 308 en EKS 312) Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door verkeerde montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te verrichten. XNadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische en elektrische leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt basisvoertuig en hefmast. XDaarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen. XWanneer meerdere voertuigen zijn geleverd, moet erop worden gelet, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden met elkaar worden gemonteerd.
61
2
Laden met een kraan
2.1
Laden van het basisvoertuig met behulp van kraan, bij gemonteerde hefmast WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
65
10
11
66
Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten.
62
01.11 NL
Veilig laden van het basisvoertuig met behulp van kraan, bij gemonteerde hefmast
– Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). – Schakel het interne transportmiddel uit met het contactslot (11) en trek de sleutel eruit. – Schakelaar NOODSTOP (10) naar onderen duwen. – Haal de batterij uit de batterijkamer van het interne transportmiddel, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee ringschroeven, u leest de hefcapaciteit op het typeplaatje van het interne transportmiddel. – Kraanhulpmiddelen, u vindt het hefvermogen op het typeplaatje van het interne transportmiddel. – Eventueel een ladder.
Z
Werkwijze Het gewicht dat in acht moet worden genomen bij het laden met kraan van het "basisvoertuig met gemonteerde hefmast" vindt u op het typeplaatje van het interne transportmiddel, (zie "Typeplaatje" op pagina 56). • Draai aan beide zijden van het voertuig een ringschroef in de achterste schroefdraadboringen (66) in het frame. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als kraanhulpmiddelen over "scherpe" randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XBescherm de kraanhulpmiddelen door er een geschikte onderlegger (68) onder te leggen. XLeg de kraanhulpmiddelen niet over "scherpe" randen. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig bevestigen, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen. • Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten (65,66), dat ze in geen geval kunnen wegglijden. • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de beide ringschroeven (66). • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het bevestigingspunt "bovenste masttraverse" (65) van de hefmast.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden verladen.
63
2.2
Laden van het basisvoertuig met kraan, bij gekantelde hefmast (alleen bij EKS 308 en EKS 312) WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
67 68
68
65
69
Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten. – Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186).
64
01.11 NL
Veilig laden van het basisvoertuig met kraan, bij gekantelde hefmast
– Schakel het interne transportmiddel uit met het contactslot en trek de sleutel eruit. – Druk de NOODSTOP-schakelaar naar onderen. – Hefmast kantelen. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de fabrikant worden gekanteld. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. – Haal de batterij uit de batterijkamer van het interne transportmiddel, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraanhulpmiddelen, u leest de hefcapaciteit op het typeplaatje van het interne transportmiddel.
Z
Werkwijze Het gewicht dat in acht moet worden genomen bij het laden met kraan van het "basisvoertuig met gekantelde hefmast" vindt u op het typeplaatje van het interne transportmiddel, (zie "Typeplaatje" op pagina 56). WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als kraanhulpmiddelen over "scherpe" randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XBescherm de kraanhulpmiddelen door er een geschikte onderlegger (68) onder te leggen. XLeg de kraanhulpmiddelen niet over "scherpe" randen. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig bevestigen, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen. • Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten (65,69), dat ze in geen geval kunnen wegglijden. • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het bevestigingspunten "bovenste masttraverse" (65) van de hefmast. • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de ogen (69) van de onderste masttraverse.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden verladen.
65
2.3
Laden van het basisvoertuig met kraan WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
70
66
Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten. – Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). – Schakel het interne transportmiddel uit met het contactslot en trek de sleutel eruit. – Druk de NOODSTOP-schakelaar naar onderen. – Demonteer hefmast. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de fabrikant worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
66
01.11 NL
Veilig laden van het basisvoertuig met kraan
– Haal de batterij uit de batterijkamer van het interne transportmiddel, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Vier ringschroeven, hefcapaciteit (zie "Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat" op pagina 46). – Hijsmiddelen, hefcapaciteit (zie "Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat" op pagina 46).
Z
Werkwijze Gewicht van het basisvoertuig dat in acht te nemen is, (zie "Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat" op pagina 46) • Draai aan beide zijden van het voertuig telkens twee ringschroeven met de juiste hefcapaciteit in de schroefdraadboringen (66,70) in het frame. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als kraanhulpmiddelen over "scherpe" randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XBescherm de kraanhulpmiddelen door er een geschikte onderlegger (68) onder te leggen. XLeg de kraanhulpmiddelen niet over "scherpe" randen. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig bevestigen, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen. • Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten (66,70), dat ze in geen geval kunnen wegglijden. • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de vier ringschroeven (66,70).
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden verladen.
67
2.4
Laden van de hefmast, inclusief cabine en lastopnamemiddel, met de kraan WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
67 68
68
65
01.11 NL
69
68
Veilig verladen van de hefmast, inclusief cabine en lastopnamemiddel, met de kraan Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten. – Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). – Schakel het interne transportmiddel uit met het contactslot en trek de sleutel eruit. – Druk de NOODSTOP-schakelaar naar onderen. – Demonteer hefmast. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de fabrikant worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsmiddelen, hefcapaciteit (zie "Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat" op pagina 46).
Z
Werkwijze Het gewicht van de hefmast dat in acht moet worden genomen, inclusief cabine en lastopnamemiddel, (zie "Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat" op pagina 46). • Transportborging (67) monteren. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als kraanhulpmiddelen over "scherpe" randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XBescherm de kraanhulpmiddelen door er een geschikte onderlegger (68) onder te leggen. XLeg de kraanhulpmiddelen niet over "scherpe" randen. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig bevestigen, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen. • Hijsmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten (65,69) bevestigen, dat ze in geen geval kunnen wegglijden. • Hijsmiddelen aan het bevestigingspunten "bovenste masttraverse" (65) van de hefmast aanbrengen. • Hijsmiddelen aan de ogen (69) van de onderste masttraverse aanbrengen.
01.11 NL
De hefmast kan nu worden verladen.
69
2.5
Verladen van de batterij met een kraan WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden van de batterij met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan de batterij tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen de batterij en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, batterij met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen de batterij verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van de batterij) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact met batterijzuur. XVoer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. XBij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XLaat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. XWaarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct een arts. XNeutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. XGebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. XNeem de wettelijke voorschriften in acht.
70
Veilig laden van de batterij met de kraan Voorwaarden – Haal de batterij uit de batterijkamer van het interne transportmiddel, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraanhulpmiddelen, u leest de hefcapaciteit op het typeplaatje van de batterij. – Pallet – Vastsjorgordel / spangordel
Z
Werkwijze Het gewicht dat het verladen met een kraan de batterij in acht moet worden genomen staat op het typeplaatje van de batterij. • Verladen van de batterij met hijsmiddelen: • Hijsgereedschap aan de vier ogen van de batterijtrog bevestigen (zie typeplaatje voor gewicht batterij). De batterij kan nu met een kraan worden opgetild en worden verladen.
01.11 NL
• Verladen van de batterij op een pallet: • Batterij op een pallet plaatsen. • Bevestig de batterij met twee vastsjorgordels / spangordels aan de pallet. De batterij kan nu met een heftruck worden opgetild en worden verladen.
71
3
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport
3.1
Transportborging basisvoertuig WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.
13 68 71 72
73
30
74 75 68
76
24
77
78
Basisvoertuig voor transport borgen
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sjorriemen / spanriemen met een nominale sterkte van > 5 to.. – Twee in afmeting identieke hardhouten blokken qua afmetingen en kenmerken. – Twee identieke wiggen. 72
01.11 NL
Voorwaarden – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. – Bij de bij het interne transportmiddel geleverde batterij de batterijstekker loskoppelen en verwijderen. – Kantelbeveiliging demonteren. – Basisvoertuig vakkundig op de vrachtwagen resp. aanhanger laden.
Werkwijze • Aandrijfwiel (24) ontlasten. Daarvoor de hardhouten blokken (77) aan beide zijden op de hoogte van het aandrijfwiel (24) onder het frame positioneren. • Het interne transportmiddel met wiggen (73) vóór de lastwielen (30) tegen onbedoelde bewegingen beveiligen. • Batterijdeksel (13) omhoogklappen. • Indien aanwezig zijbekleding demonteren en apart inpakken. VOORZICHTIG! De vastsjorgordels / spangordels moeten aan beiden zijden aan ten minste twee verschillende vastsjorringen (74,78) worden bevestigd. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het scheuren van vastsjorgordels / spangordels Vastsjorgordels / spangordels kunnen gaan scheuren als zij over „scherpe“ randen worden gelegd. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels met behulp van een geschikte onderlegger (68). XLeg de vastsjorgordels / spangordels niet over „scherpe“ randen. Als dit niet mogelijk is, beschermt u de vastsjorgordels / spangordels met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels die over de hefketting lopen met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. VOORZICHTIG! Let op de kabelgeleiding en bescherm hem tegen beschadigingen. • Sjorriem / spanriem (76) aan het voorste voertuigframe over beide wielarmen (75) leggen en aan beide zijden aan de sjorogen (78) bevestigen. • Sjorriem / spanriem (72) achter de bovenste frameopbouw (71) over de batterijruimte leggen en aan beide zijden aan de sjorogen (74) bevestigen.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
73
3.2
Transportbeveiliging hefmast WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid. 79 68
16 80 81 74
82 81
83
84
5
84
85
67 85
86 78 87
88
Hefmast voor transport borgen
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sjorriemen / spanriemen met een nominale sterkte van > 5 to.. – Twee identieke pallets qua afmetingen en kenmerken. – Pallet voor het opbergen van eventueel bijgeleverde delen (vorktanden, geleidingsrollen, …).
74
01.11 NL
Voorwaarden – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. – Bestuurdersplaats (16) met behulp van de transportborging (67) tegen wegglijden beveiligen! – De vorkdrager (79) moet tegen glijden worden geborgd! – Hefmast vakkundig op de vrachtwagen resp. aanhanger laden.
Werkwijze • Hefmast (5) op twee identieke pallets (84) leggen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het scheuren van vastsjorgordels / spangordels Vastsjorgordels / spangordels kunnen gaan scheuren als zij over „scherpe“ randen worden gelegd. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels met behulp van een geschikte onderlegger (68). XLeg de vastsjorgordels / spangordels niet over „scherpe“ randen. Als dit niet mogelijk is, beschermt u de vastsjorgordels / spangordels met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels die over de hefketting lopen met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. • Hefmast (5) met de sjorriem (85) vastsjorren op de pallet (84). • Sjorriem (80) door de bestuurderscabine (16) om de hefmast (5) leiden en vastsjorren. • Eventueel meegeleverde onderdelen (vorktanden, geleidingsrollen, etc.) op een pallet (88) slipvast bevestigen. • Pallet (88) op het bovenste deel van de hefmast (5) plaatsen. 88 • Sjorriem (86) over de pallet (88) en om de hefmast (5) leiden en vastsjorren. • Aan beide zijden twee sjorriemen / spanriemen (81) aan de ogen (82) van de onderste masttraverse van de hefmast (5) en aan de sjorogen (74,83) bevestigen. • Sjorriemen / spanriemen (87) over het bovenste deel van de hefmast (5), eventueel over de pallet (88) leiden en aan de sjorogen (78) bevestigen.
01.11 NL
De hefmast kan nu worden getransporteerd.
75
3.3
Transportborging basisvoertuig met gemonteerde hefmast WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.
5
65
89
91
74
92
90
73
30
24
77
78
Basisvoertuig met gemonteerde hefmast borgen voor transport
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sjorriemen / spanriemen met een nominale sterkte van > 5 to.. 76
01.11 NL
Voorwaarden – Lastopnamemiddel tot aan de bodem neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). – Intern transportmiddel uitschakelen met het contactslot en de sleutel eruit trekken. – NOODUIT-schakelaar naar onderen duwen. – Bij de bij het interne transportmiddel geleverde batterij de batterijstekker loskoppelen en verwijderen. – Kantelbeveiliging demonteren. – Interne transportmiddel vakkundig op de vrachtwagen of aanhanger laden.
– Twee in afmeting identieke hardhouten blokken qua afmetingen en kenmerken. – Twee identieke wiggen. – Houten balk, pallet of rubberen mat. Werkwijze • Ervoor zorgen dat de afstand tussen lastopnamemiddel (92) en kopzijde van het transportvoertuig is opgevuld met houten balken, pallets of rubberen matten (91). • Aandrijfwiel (24) ontlasten. Daarvoor de hardhouten blokken (77) aan beide zijden op de hoogte van het aandrijfwiel (24) onder het frame positioneren. • Intern transportmiddel met wiggen (73) vóór de lastwielen (30) tegen onbedoelde bewegingen beveiligen. VOORZICHTIG! De vastsjorgordels / spangordels moeten aan beiden zijden aan ten minste twee verschillende vastsjorringen (74,78) worden bevestigd. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het scheuren van vastsjorgordels / spangordels Vastsjorgordels / spangordels kunnen gaan scheuren als zij over „scherpe“ randen worden gelegd. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels met behulp van een geschikte onderlegger (68). XLeg de vastsjorgordels / spangordels niet over „scherpe“ randen. Als dit niet mogelijk is, beschermt u de vastsjorgordels / spangordels met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels die over de hefketting lopen met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. • Minimaal vier sjorriemen / spanriemen, telkens twee links en twee rechts (89,90), aan de bevestigingspunten "bovenste masttraverse" (65) van de hefmast (5) bevestigen en aan de sjorogen (74,78) bevestigen.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
77
3.4
Transportborging basisvoertuig met gekantelde hefmast (alleen bij EKS 308 en EKS 312) WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.
13 68
91
71
30 74 72 75 68 76 24
77
78
Voorwaarden – Lastopnamemiddel tot aan de bodem neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). – Intern transportmiddel uitschakelen met het contactslot en de sleutel eruit trekken. – NOODUIT-schakelaar naar onderen duwen. – Hefmast kantelen. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gekanteld. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
78
01.11 NL
Basisvoertuig met gekantelde hefmast borgen voor transport
– Bij de bij het interne transportmiddel geleverde batterij de batterijstekker loskoppelen en verwijderen. – Kantelbeveiliging demonteren. – Interne transportmiddel vakkundig op de vrachtwagen of aanhanger laden. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sjorriemen / spanriemen met een nominale sterkte van > 5 to.. – Twee in afmeting identieke hardhouten blokken qua afmetingen en kenmerken. – Twee identieke wiggen. – Houten balk, pallet of rubberen mat. Werkwijze • Ervoor zorgen dat de afstand tussen de lastwielen (30) en de kopzijde van het transportvoertuig is opgevuld met houten balken, pallets of rubberen matten(91). • Aandrijfwiel (24) ontlasten. Daarvoor de hardhouten blokken (77) aan beide zijden op de hoogte van het aandrijfwiel (24) onder het frame positioneren. • Batterijdeksel (13) omhoogklappen. • Indien aanwezig zijbekleding demonteren en apart inpakken. VOORZICHTIG! De vastsjorgordels / spangordels moeten aan beiden zijden aan ten minste twee verschillende vastsjorringen (74,78) worden bevestigd. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door het scheuren van vastsjorgordels / spangordels Vastsjorgordels / spangordels kunnen gaan scheuren als zij over „scherpe“ randen worden gelegd. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels met behulp van een geschikte onderlegger (68). XLeg de vastsjorgordels / spangordels niet over „scherpe“ randen. Als dit niet mogelijk is, beschermt u de vastsjorgordels / spangordels met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. XBescherm de vastsjorgordels / spangordels die over de hefketting lopen met geschikt materiaal, b.v. schuimplastic. VOORZICHTIG! Let op de kabelgeleiding en bescherm hem tegen beschadigingen. • Sjorriem / spanriem (76) aan het voorste voertuigframe over beide wielarmen (75) leggen en aan beide zijden aan de sjorogen (78) bevestigen. • Sjorriem / spanriem (72) achter de bovenste frameopbouw (71) over de batterijruimte leggen en aan beide zijden aan de sjorogen (74) bevestigen.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
79
4
Eerste inbedrijfstelling Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verkeerde montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te verrichten. XNadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische en elektrische leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt basisvoertuig en hefmast. XDaarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen. XWanneer meerdere voertuigen zijn geleverd, moet erop worden gelet, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden met elkaar worden gemonteerd. VOORZICHTIG! Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede van 50 mm² hebben.
4.1
Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen. WAARSCHUWING! Deze bedrijfsmodus is verboden op hellingen (geen rem). Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij (zie "Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij" op pagina 231).
01.11 NL
Z
80
4.2
Hefmast monteren en demonteren WAARSCHUWING! De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de fabrikant worden gemonteerd / gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
4.3
Inbedrijfstelling Bedrijfsklaar maken na levering of na transport Voorwaarden – Intern transportmiddel van de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger lossen. – Hefmast monteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • De voor het transport geborgde afleidingskettingen losmaken. • Indien nodig batterij monteren ((zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95)). • Batterij opladen ((zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 95)). • Peil hydraulische olie controleren, indien aanwezig bijvullen ((zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 404)). • Controleren of alle veiligheidssystemen aanwezig zijn en of ze werken (bijvoorbeeld kantelbeveiligingen, veiligheidsbomen, etc.). • Intern transportmiddel in gebruik op de voorgeschreven wijze in gebruik nemen ((zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 128) en (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159)).
01.11 NL
Intern transportmiddel is na de levering of na een transport bedrijfsklaar.
81
4.4
Z
Kantelbeveiliging De EKS wordt afhankelijk van de kanteltest met kantelbeveiligingen (25) geleverd. De kantelbeveiligingen zijn recht en links aan het achterste voertuigframe gemonteerd. Bij gebruik van een kantelbeveiliging (25) wordt onder de rechter zijbekleding (28) na het serienummer een "X" in het voertuigframe (27) geslagen ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54)). VOORZICHTIG! Vóór de inbedrijfstelling controleert u of de kantelbeveiligingen (25) van het interne transportmiddel aanwezig zijn. AANWIJZING
28
27
De afstand van de kantelbeveiliging (25) tot de bodem moet bij het nieuwe aandrijfwiel 10 mm tot 12 mm bedragen.
01.11 NL
25
82
D Batterij vervangen 1
onderhouden,
opladen,
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Onderhoudspersoneel Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht. Brandpreventiemaatregelen Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten. Onderhoud van de batterij Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn. VOORZICHTIG! Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. De batterij afvoeren
01.11 NL
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
83
84
01.11 NL
1.1
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact met batterijzuur. XVoer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. XBij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XLaat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. XWaarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct een arts. XNeutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. XGebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. XNeem de wettelijke voorschriften in acht. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Na het vervangen en/of monteren van de batterij moet worden gecontroleerd of deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel.
01.11 NL
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel veilig parkeren ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192)).
85
2
Batterijtypen WAARSCHUWING! Gevaar voor kortsluiting resp. elektrische schok Enkel batterijen gebruiken, waarvan de afdekking of onder spanning staande onderdelen zijn geïsoleerd. U kunt de EKS uitrusten met verscheiden typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien: Voertuigtype EKS 208 EKS 210 EKS 308 EKS 312
Z
Batterijtype
Spanning
Capaciteit
Gewicht
3 PzS 465
48 V
465 Ah
739 kg
4 PzS 620
48 V
620 Ah
933 kg
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door verlies van stabiliteit Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. Bij het vervangen van de batterijuitrusting moet erop worden gelet, dat de batterijafmetingen, -typen en -gewichten van de wisselbatterijen identiek is aan de daarvoor gebruikte batterij. Bij het niet in acht nemen van het voorgeschreven gewichtsbereik van de batterij kan het interne transportmiddel instabiel worden. XEnkel een batterij gebruiken, waarvan het gewicht binnen het op het typeplaatje van het interne transportmiddel aangegeven minimale en maximale bereik ligt. XBij het vervangen en/of monteren van de batterij moet worden gecontroleerd of deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel. XVerandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn.
86
2.1
Afmetingen van de batterijruimte
L
H
B
Voertuigtype EKS 208 EKS 210 EKS 308 EKS 312
Lengte (L) Breedte (B) 845 mm 450 mm Maximale hoogte van de batterij = 785 mm 945 mm 540 mm Maximale hoogte van de batterij = 785 mm
Hoogte (H) 817 mm1 817 mm1
01.11 NL
1 De hoogte (H) van de batterijruimte verlaagt met de optie sensoren "batterijvergrendeling" met 30 mm.
87
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door verlies van stabiliteit Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. Bij het vervangen van de batterijuitrusting moet erop worden gelet, dat de batterijafmetingen, -typen en -gewichten van de wisselbatterijen identiek is aan de daarvoor gebruikte batterij. Bij het niet in acht nemen van het voorgeschreven gewichtsbereik van de batterij kan het interne transportmiddel instabiel worden. XEnkel een batterij gebruiken, waarvan het gewicht binnen het op het typeplaatje van het interne transportmiddel aangegeven minimale en maximale bereik ligt. XBij het vervangen en/of monteren van de batterij moet worden gecontroleerd of deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel. XVerandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn.
88
3
Batterij vrijmaken VOORZICHTIG! Beknellinggevaar Bij het sluiten van de batterijkap bestaat er een beknellingsgevaar. XBij het sluiten van de batterijkap mag er niets tussen de batterijkap en het interne transportmiddel zitten. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd. XHefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
10 11
01.11 NL
13
89
Voorwaarden – Plaats het interne transportmiddel horizontaal. Werkwijze • Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). • Schakel het interne transportmiddel uit met het contactslot (11) en trek de sleutel eruit. • Schakelaar NOODSTOP (10) naar onderen duwen. • Klap de batterijkap (13) omhoog (zie pijlrichting). VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingen XDe afdekkingen (batterijkap, zijbekledingen, afdekking aandrijfruimte, etc.) moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn.
90
4
Batterij laden WAARSCHUWING!
01.11 NL
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. XDe lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. XBatterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. XAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XBrandblussers klaarzetten. XGeen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
91
Veilig werken bij het opladen van batterijen
13 14
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 89). – Lader uitschakelen. – Juist laadprogramma op lader ingesteld. Werkwijze • Batterijstekker (14) eruit trekken. • Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (14) verbinden.
93
VOORZICHTIG! Bij de laadcyclus van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. AANWIJZING Brandgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging De lader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. • Lader inschakelen. • Batterij (93) opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het laadstation.
01.11 NL
De batterij wordt geladen.
92
WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Beknellinggevaar Bij het sluiten van de batterijkap bestaat er een beknellingsgevaar. XBij het sluiten van de batterijkap mag er niets tussen de batterijkap en het interne transportmiddel zitten.
93
Bedrijfsgereedheid maken na het laden Voorwaarden – Batterij (93) is volledig geladen.
13 14
Werkwijze • Lader uitschakelen. • Laadkabel van het batterijlaadstation en de batterijstekker (14) verbreken. • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren. VOORZICHTIG! Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen
93
• Batterijstekker (14) aansluiten op het interne transportmiddel. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingen XDe afdekkingen (batterijkap, zijbekledingen, afdekking aandrijfruimte, etc.) moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn. • Batterijkap (13) sluiten.
01.11 NL
Als de batterij is geladen is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.
94
5
Batterij demonteren en monteren WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. XNeem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. XBij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. XUitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. XBatterij het vervangen van de batterij mag alleen een identiek exemplaar in de batterijruimte worden geplaatst. Extra gewichten moeten niet worden verwijderd of verplaatst. XIntern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. XBatterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. XGebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). XErop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst. 94 D
13 A
14
95
B
E
96 93 C
F
93
01.11 NL
28
95
Batterij demonteren Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten. – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 89). – Batterijstekker losmaken. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselframe Werkwijze • Demonteer, indien aanwezig, de zijbekledingen (28) aan beide zijden. • Druk tegen het bovenste deel van de zijbekledingen (28) (zie pijlrichting „A”). • Trek de zijbekledingen (28) terug (zie pijlrichting „B”). • Til de zijbekledingen (28) er naar boven toe uit (zie pijlrichting „C”). • Ontgrendel de batterijvergrendeling (96) aan beide zijden en verwijder ze. • Klap de greep (94) omhoog. • Druk op de greep (94) en schuif hem tegelijkertijd in aandrijfrichting voor de vergrendeling (95). De batterijvergrendeling (96) is ontgrendeld (zie pijlrichting „D”). • Til de batterijvergrendeling (96) er naar boven toe uit (zie pijlrichting „F”). • Plaats het batterijwisselframe vóór de batterijruimte, zodat de batterij (93) veilig op het batterijwisselframe kan worden geschoven. • Schuif de batterij (93) zijwaarts op het gereed gestelde batterijwisselframe (zie pijlrichting „E”). • Batterij (93) op het batterijwisselframe borgen tegen bewegingen.
01.11 NL
Batterij is gedemonteerd.
96
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. XNeem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. XBij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. XUitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. XBatterij het vervangen van de batterij mag alleen een identiek exemplaar in de batterijruimte worden geplaatst. Extra gewichten moeten niet worden verwijderd of verplaatst. XIntern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. XBatterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. XGebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). XErop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
97
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geplaatste batterij Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Werkzaamheden met het interne transportmiddel zonder dat de batterij in de batterijruimte is geplaatst, is verboden. Bij wijze van uitzondering is kort rangeren toegestaan, bijvoorbeeld voor het vervangen van de batterij. Daarbij moet het volgende gelden: XSleepkabels moeten korter zijn dan 6 m en minimaal een leidingdoorsnede van 50 mm² hebben. XHefmast volledig neergelaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). XGeen laadeenheid opgenomen. XEnkel korte rangeerritten uitvoeren met sluipsnelheid. XExtra oplettenheid van de bediener. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Beknellingsgevaar voor handen en armen Bij het sluiten van het batterijdeksel en bij het plaatsen van de zijbekledingen, batterijborging, batterijvergrendeling en batterij bestaat er beknellingsgevaar. XBij het plaatsen van de batterij, batterijborgingen en zijbekledingen mag er niets tussen de genoemde componenten en het interne transportmiddel zitten. XBij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het interne transportmiddel zitten.
98
94 D
13 A
14
95
B
E
96 93 C
28
F
93
Batterij monteren Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal neerzetten. – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 89). – Batterijstekker losmaken. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselframe
01.11 NL
Werkwijze • Plaats het batterijwisselframe inclusief batterij (93) voor de batterijruimte, zodat de batterij (93) veilig in de batterijruimte van het interne transportmiddel kan worden geschoven. • Batterijvergrendeling (96) tegenover de inschuifzijde plaatsen en vergrendelen, zodat de batterij (93) bij het inbouwen niet door de batterijruimte wordt geschoven. • Zet de batterijvergrendeling (96) schuin in het voertuigframe en klap hem omhoog (zie pijlrichting „F”). • Druk op de greep (94) en schuif hem tegelijkertijd tot aan de aanslag achter de vergrendeling (95) (zie pijlrichting „D”). • Klap de greep (94) omlaag. • Batterijvergrendeling van het batterijwisselframe losmaken. • Schuif de batterij (93) van het batterijwisselframe tot aan de aanslag in de batterijruimte van het interne transportmiddel (zie pijlrichting „E”).
99
Werkwijze • Breng de batterijvergrendeling (96) in en vergrendel hem. • Zet de batterijvergrendeling (96) schuin in het voertuigframe en klap hem omhoog (zie pijlrichting „F”). • Druk op de greep (94) en schuif hem tegelijkertijd tot aan de aanslag achter de vergrendeling (95) (zie pijlrichting „D”). • Laat de greep (94) los en klap hem omlaag. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingen XDe afdekkingen (batterijkap, zijbekledingen, afdekking aandrijfruimte, etc.) moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn. • Monteer, indien aanwezig, de zijbekledingen (28) aan beide zijden. • Zet het onderste deel van de zijbekledingen (28) schuin in het voertuigframe (zie pijlrichting „C”). • Klap de zijbekledingen (28) omhoog (zie pijlrichting „B”) en druk tegen het bovenste deel van de zijbekledingen (28) (zie pijlrichting „A”), zodat zij vastklinken in het bovenste voertuigframe. • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren. VOORZICHTIG! Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen • Batterijstekker (14) aansluiten op het interne transportmiddel. • Batterijkap (13) sluiten.
01.11 NL
Als de batterij is geplaatst is het interne transportmiddel weer bedrijfsklaar.
100
6
Sensoren "batterijvergrendeling" (o) 97
98
97
99
100
20
Tijdens bedrijf bewaken de sensoren "batterijborging", de batterijborgingen die in het frame zijn geplaatst en vergrendeld. Als de batterijborgingen niet correct in het voertuigframe zijn geplaatst en vergrendeld, kan het interne transportmiddel niet meer rijden. Het pictogram "batterijvergrendeling niet geplaatst" (100) gaat branden en op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "rijuitschakeling" (98). VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door ongeborgde batterij Als de batterijborgingen niet in het voertuigframe is aangebracht, kan de batterij als gevolg van voertuigbewegingen uit de batterijruimte glijden. XBatterijvergrendeling aanbrengen in het voertuigframe. XZonder batterijvergrendelingen mag enkel korte gerangeerd worden. Tijdens het rangeren moet de bediener het intern transportmiddel goed opletten tijdens de bediening.
101
Rijden met het interne transportmiddel terwijl de batterijvergrendelingen ontbreken Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Op de knop (97) naast het pictogram "rijuitschakeling" (98) drukken en ingedrukt houden. • Bedieningspaneel in lastrichting: • Rijregelknop (99) naar voren draaien: Rijden in lastrichting. • Rijregelknop (99) naar achteren draaien: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Rijregelknop (99) langzaam naar voren draaien: Rijden in aandrijfrichting. • Rijregelknop (99) langzaam naar achteren draaien: Rijden in lastrichting. Het interne transportmiddel kan nu in sluipgang (2,5 km/h) worden gereden.
Z
Bij ontbrekende batterijvergrendelingen worden de hydraulische functies niet beperkt.
01.11 NL
Z
Als de batterijvergrendeling(en) in het frame is (zijn) geplaatst, wordt de snelheidsreductie opgeheven. De symbolen „Rij-uitschakeling“ (98) en „Batterijvergrendeling niet geplaatst“ (100) worden verborgen. Het interne transportmiddel kan weer met de gewenste snelheid rijden.
102
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbevoegdheid Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder De chauffeur moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Verbod op gebruik door onbevoegden De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild. Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties
01.11 NL
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
103
Gevarenzone WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54)) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidsvoorzieningen. Het verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidsvoorzieningen zoals NOODSTOP-schakelaar, dodemansknop, claxon, waarschuwinglampen, veiligheidsbomen, veiligheidsruiten, afdekkingen etc. kan leiden tot ongevallen en letsel. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
104
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
2.1
Bedien- en indicatie-elementen van het bedieningspaneel 101 102 103
104 7 105 97
106 107 108 109
97
99
110
111
112 10 11
113
15
01.11 NL
20
105
Pos.
Bedienings- en displayelement
7
Stuurwiel
10
Schakelaar NOODSTOP Contactslot met sleutel
11
ISMtoegangsmodule
functie Draait het interne transportmiddel in de gewenste richting De hoofdstroomkring wordt onderbroken; alle t voertuigbewegingen schakelen uit. Stuurstroom in- en uitschakelen. t
t Door het uitnemen van de sleutel is het interne transportmiddel beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. Vervangt het contactslot. Vrijgave van de voertuigreactie met kaart of transponder. o
Veiligheidsboom
t Bij de EKS 210 en EKS 312 met lastrooster zijn er extra veiligheidsbomen beschikbaar in lastrichting. Deze dienen tevens als valbeveiliging.
01.11 NL
15
– TIME-Out bewaking – Registratie van de bedieners van het interne transportmiddel (toepassingen) – Bedrijfsurenregistratie Beveiliging tegen het eruit vallen aan de zijkant.
106
101 102 103
104 7 105 97
106 107 108 109
97
99
110
111
112 10 11
113
15
01.11 NL
20
107
Pos.
Bedienings- en displayelement
20
Dodemansknop (voetknop)
97
Knop "Functies”
99
Rijregelknop
Greep inclusief 101 handsteun met contactpositie 102 Knop "Optie”
103 Knop "Extra hef”
Functie – niet bediend (indicatie "dodemansknop niet bediend" op het bestuurdersdisplay gaat branden, (zie "Beschrijving van de verlichte vlakken van het chauffeursdisplay" op pagina 114)): • Rijfuncties zijn geblokkeerd. • Hydraulische functies zijn geblokkeerd. • Stuurinrichting, bestuurdersdisplay en claxon t zijn vrijgegeven. – één keer bediend (indicatie "Dodemansknop niet bediend" gaat uit, (zie "Beschrijving van de verlichte vlakken van het chauffeursdisplay" op pagina 114)) : • Rijfuncties zijn vrijgegeven. • Hydraulische functies zijn vrijgegeven. – De dodemansknop in de beenruimte moet tijdens werkzaamheden (heffen/neerlaten/rijden) met het interne transportmiddel voortdurend worden bediend. – Na het loslaten van de dodemansknop wordt het o interne transportmiddel regeneratief tot stilstand afgeremd (parkeerrem geactiveerd). Het interne transportmiddel rolt uit volgens de ingestelde parameter "uitlooprem". – Beschrijving van de functie zie standaardvariante. De op het bestuurdersdisplay getoonde functies (indicatie als pictogram) worden met de knop t rechts resp. links naast het pictogram geactiveerd of bevestigd. Het pictogram krijgt daarbij een donkere achtergrond. Regelt de rijrichting en snelheid van het interne t transportmiddel. Tweehandsbediening in smalle gang (via in de greep geïntegreerde contacten). t Geeft de functies heffen en rijden in de smalle gang vrij. o Knop voor optionele functies. Schakelt de bedieningshendel "hydraulische functies" over naar het heffen en neerlaten van de o vorkdrager zonder bestuurderscabine.
01.11 NL
Alleen bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef.
108
101 102 103
104 7 105 97
106 107 108 109
97
99
110
111
112 10 11
113
15
01.11 NL
20
109
Pos.
Bedienings- en displayelement
functie Gedwongen geleiding in smalle gang.
Railgeleiding: t – Plaatst het aandrijfwiel in de rechtuit-stand. Inductieve geleiding: – Activeert het invoegproces (en frequentieselectie bij multifrequentie). Toont alle voor de bediener relevante Verlichte vlakken van t waarschuwingen / toestanden van het interne het chauffeursdisplay transportmiddel. Bedien- en instelmogelijkheden voor Numeriek toetsenbord t standaardfuncties (b.v. klokinstelling) en extra functies (b.v. hefhoogteselectie). Weergave van functies, bedrijfsinformatie en Scherm voor bestuurder t waarschuwingen. Menu-omschakeling: Bij bediening van de knop „Submenu beëindigen“ gaat men van het Knop „Submenu t menu dat op dat moment op het beëindigen“ chauffeursdisplay wordt getoond naar een hoger menu. Bedien- en instelmogelijkheden voor Cursortoetsen voor t standaardfuncties (b.v. klokinstelling) en extra bijzondere functies functies (b.v. hefhoogteselectie). Greep met rijregelknop, bedieningshendel Greep t „Hydraulische functies” en knop „Claxon“. Activeert de claxon, activeert een akoestisch Knop „Claxon t waarschuwingssignaal. Bedieningshendel Regelt de hydraulische functies, b.v. heffen en t „Hydraulische functies” dalen van de hoofdhef en extra hef. De voertuigfuncties kunnen via het Bedieningspaneel t bedieningspaneel worden aangestuurd. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Knop „Gedwongen 104 geleiding in- / uitschakelen”
105
106 107
108
109 110 111 112 113
01.11 NL
t o
110
101 102 103
104 7 105 97
106 107 108 109
97
99
110
111
112 10 11
113
15
01.11 NL
20
111
2.2
Bedieningselementen van de extra hef bij plaatsing van het bedieningspaneel aan aandrijfzijde (EKS 210 en EKS 312 met extra hef).
114 115
01.11 NL
116
112
Pos.
Bedienings- en displayelement
Functie
In combinatie met de knop „Vrijgave extra hef” (116) wordt de extra hef omhoog gebracht. In combinatie met de knop „Vrijgave extra 115 Knop „Extra hef dalen” o hef” (116) wordt de extra hef omlaag gebracht. Geeft de functie extra hef heffen cq. dalen via Knop „Vrijgave extra 116 o de knop „Extra hef heffen” (114) cq. „Extra hef hef” dalen” (115) vrij. t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering o
01.11 NL
114 Knop ”Extra hef heffen”
113
2.3
Beschrijving van de verlichte vlakken van het chauffeursdisplay 117
118
119
120 121
100 122
123
Pos.
Pictogra displayelement m
124 125 126
127
Functie Intern transportmiddel bedrijfsklaar.
100
Waarschuwingslampj e "Batterijvergrendeling niet geplaatst"
Verschijnt nadat het interne transportmiddel is ingeschakeld, o maar er nog geen batterijvergrendeling is geplaatst. Het interne transportmiddel kan met sluipgang (2,5 km/h) worden gereden. Intern transportmiddel bedrijfsklaar.
117
Waarschuwingslampj e "parkeerrem geactiveerd"
Geeft aan dat het interne t transportmiddel stilstaat
118
Waarschuwingslampj e "Servicemodus is actief"
119
Waarschuwingslampj e "veiligheidsveldovertr eding"
Parkeerrem (aandrijfwielrem) is geactiveerd. Gebeurtenis- en / of t informatiemeldingen worden op het bestuurdersdisplay weergegeven. Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem in de smalle gang bevinden, (zie o "Obstakels en / of personen in het veiligheidsgebied" op pagina 294).
120
121
114
Waarschuwingslampj e Het personenbeveiligingssysteem is o "personenbeveiligings actief en bedrijfsklaar. systeem actief" Indicatie IG-sensoren, die de geleidingsdraad "geleidingsdraadherk o hebben herkend lichten op enning"
01.11 NL
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
Pictogra displayelement m Indicatie 122 "veiligheidsbomen niet gesloten"
Pos.
123
124
125 126 127
Waarschuwingslampj e "IG-storing"
Waarschuwingslampj e "NOODUITschakelaar ingedrukt" Indicatie "dodemansknop niet bediend" Indicatie van de mogelijke rijsnelheid: Standaarduitvoering
o
Optionele uitvoering
t
Intern transportmiddel bedrijfsklaar. Veiligheidsbomen niet gesloten.
o
Een antenne van het interne transportmiddel heeft bij inductieve geleiding het vastgelegde niveaubereik van de geleidingsdraad verlaten. Er wordt direct een NOODSTOP voor het interne transportmiddel gestart ((zie "IG-noodbedrijf (eventmeldingen 3670 / 3752)" op pagina 230)).
t
Intern transportmiddel bedrijfsklaar. NOODUIT-schakelaar bediend.
t
Intern transportmiddel bedrijfsklaar. Dodemansknop niet bediend.
t
Haas: Maximale snelheid.
t
Schildpad: Sluipgang.
IG Inductieve geleiding R Railgeleiding G
01.11 NL
t
Functie
115
2.4
Indicaties in het chauffeursdisplay 128
129
130
131
11:05 133
134
128
128
0h 133
0,5m XX
Pos.
132
Symbo displayelement ol
kg
135
136
137
functie
Toont de momentane stuurhoek ten opzichte van de middenstand. Railgeleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende symbolen: „Intern Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel transportmiddel gedwongen wordt geleid geleid (met en een gangsignaal is ontvangen. gangherkenning)“ Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel gedwongen wordt geleid en er geen gangsignaal is ontvangen. Stuurhoekindicatie
o – Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Zodra het interne transportmiddel een gangsignaal ontvangt, wordt het symbool „Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“ vervangen door het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“.
01.11 NL
„Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“
t
116
Pos.
Symbo displayelement functie ol Inductieve geleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende symbolen: Symbool licht op, zodra het interne „Inspoorproces loopt“ transportmiddel op de geleidedraad is ingespoord. „Intern Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel transportmiddel op de geleidedraad geleid (met gedwongen wordt geleid en een gangherkenning)“ gangsignaal is ontvangen. „Intern Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel transportmiddel op de geleidedraad geleid (zonder gedwongen wordt geleid en er geen gangherkenning)“ gangsignaal is ontvangen. – Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Zodra het interne transportmiddel een gangsignaal ontvangt, wordt het symbool „Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“ vervangen door het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“. o Symbool licht op, zodra het intern transportmiddel op de geleidedraad met de sleutelschakelaar uit- en opnieuw werd ingeschakeld.
128
„Intern transportmiddel niet geleid“
01.11 NL
„Afwijking van de geleidedraad“
– Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Symbool „Intern transportmiddel nicht geleid“ wordt vervangen door het symbool „Insporen actief“. – Zodra het intern transportmiddel op de geleidedraad is ingespoord en een geldig gangsignaal heeft ontvangen, gaat het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“ branden. Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel ongecoördineerd van de geleidedraad en zodoende van de gedwongen geleiding is afgeweken.
117
128
129
130
131
11:05 133
134
Pictogr displayelement am
129
"Tijd"
132
-
133 134 135
136
118
kg
135
136
137
Functie t Indicatie van de tijd. t
+
01.11 NL
131
133
Geeft na referentie de hefhoogte van de vorken aan. Afstellen "hoofdhef Geeft opdracht tot het heffen van de t -REFheffen” hoofdhef. Afstellen "hoofdhef Geeft opdracht tot het neerlaten van de t -REFneerlaten” hoofdhef. Toont het aantal bedrijfsuren sinds de "Bedrijfsuren" t eerste inbedrijfstelling. Geeft de laadtoestand van de batterij t weer (balkindicatie). Batterij-laadindicatie Toont de laadtoestand van de batterij o 75% (restcapaciteit in procent). "Functiepictogrammen”(t). Beschrijving van de functiepictogrammen, (zie "Functiesymbolen in het chauffeursdisplay" op pagina 124). Pictogrammen voor "hefhoogteselectie" resp. "horizontale positionering" (o), (zie "Hefhoogteselectie (o)" op pagina 300) of (zie "Horizontale positionering (o)" op pagina 305). Geeft het gewicht van de opgenomen last "weegfunctie" o kg weer in kg. Geeft aan dat het toegestane wateraandeel in de hydraulische olie is overschreden. De hydraulische olie moet "Hydraulische olie worden vervangen. Contact opnemen o vervangen" met de service van de producent. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. "Totale hef"
130
0h
0,5m XX
Pos.
132
Pos.
Pictogr displayelement am
Functie Rij- en hydraulische functies zijn geblokkeerd.
137
– Greep (101) niet aanraken. – Dodemansknop niet indrukken. – Pictogram "tweehandsbediening "Tweehandsbedienin t loszetten" gaat uit. g loszetten" – Dodemansknop indrukken. – Greep (101) niet nog een keer aanraken. Rij- en hydraulische functies zijn opnieuw vrijgegeven. Kenmerkt de standaarduitvoering Kenmerkt de optionele uitvoering
01.11 NL
t o
119
2.5
Z
Batterijverbruik-indicator „Balkindicatie“
De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld, kan de batterij worden beschadigd door diepontlading. AANWIJZING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 91). Voorwaarden – Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel. – Batterijdeksel sluiten. – Ga in de chauffeurscabine.
107 10
Werkwijze • Ontgrendel de NOODSTOP-schakelaar (10) 11 door hem te draaien. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor de volgende stappen nemen: • Steek de sleutel in het contactslot (11) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. In het chauffeursdisplay (107) geeft de batterij-ontladingsindicator de ter beschikking staande restcapaciteit van de batterij aan. Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
01.11 NL
Z
120
2.5.1 Batterijverbruik-bewaker bij balkindicatie
Z
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is (restcapaciteit) ontladen, wordt het batterijsymbool in het chauffeursdisplay als leeg en knipperend weergegeven. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het bestuurderdisplay. Heffen met hoofdhef en extra hef is niet meer mogelijk. Batterijsymbool licht continu op
knippert
Betekenis Batterij is geladen. – Hoe meer balken de batterijverbruik-indicator toont, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. Opladen van batterij wordt aanbevolen. – Afhankelijk van het batterijtype knippert het symbool van de batterijverbruik-indicator bij één cq twee resterende balken. Batterij-oplading noodzakelijk (er is onder de restcapaciteit gekomen). – Het symbool van de batterijverbruik-indicator toont geen balk. – De hefbewegingen (heffen) van de hoofdhef en extra hef kunnen niet meer worden uitgevoerd.
01.11 NL
De functie „heffen“ wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij: – tot ten minste 40 % (twee balken) is geladen bij natte batterijen. – tot ten minste 50 % (drie balken) is geladen bij gel-batterijen.
121
2.6
Z
Batterijverbruik-indicator „Procentuele indicatie“ (o)
De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld, kan de batterij worden beschadigd door diepontlading.
-
+
75%
AANWIJZING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 91). Voorwaarden – Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel. – Batterijdeksel sluiten. – Ga in de chauffeurscabine.
107 10
Werkwijze • Ontgrendel de NOODSTOP-schakelaar (10) 11 door hem te draaien. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor de volgende stappen nemen: • Steek de sleutel in het contactslot (11) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken.
01.11 NL
In het chauffeursdisplay (107) geeft de batterij-ontladingsindicator de ter beschikking staande restcapaciteit van de batterij aan.
122
2.6.1 Batterijverbruik-bewaker bij procentindicatie (o)
Z
Als een batterij onder 31 % bij natte batterijen cq. 41 % bij gel-batterijen is ontladen (restcapaciteit), wordt het batterijsymbool knipperend in het chauffeursdisplay weergegeven. Heffen met hoofdhef en extra hef is onder 21 % bij natte batterijen cq. 31 % bij gel-batterijen niet meer mogelijk. Batterijverbruik-bewaker bij natte batterijen (PB): Procentindicat Procentindicat Betekenis ie ie Batterij is geladen. licht continu op 100 % - 31 % – Hoe groter de procent-indicatie, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. 30 % - 21 % Opladen van batterij wordt aanbevolen. Batterij-oplading noodzakelijk (er is onder de restcapaciteit gekomen). knippert 20 % - 0 % – De hefbewegingen (heffen) van de hoofdhef en extra hef kunnen niet meer worden uitgevoerd.
Z
De functie „heffen“ wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 40 % is geladen. Batterijverbruik-bewaker bij gel-batterijen: Procentindicat Procentindicat Betekenis ie ie Batterij is geladen. licht continu op 100 % - 41 % – Hoe groter de procent-indicatie, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. 40 % - 31 % Opladen van batterij wordt aanbevolen Batterij-oplading noodzakelijk (er is onder de restcapaciteit gekomen). knippert 30 % - 0 % – De hefbewegingen (heffen) van de hoofdhef en extra hef kunnen niet meer worden uitgevoerd. De functie „heffen“ wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 50 % is geladen.
01.11 NL
Z
123
2.7
Z
Functiesymbolen in het chauffeursdisplay Werkwijze De knop „Functies” (97) rechts cq. links naast het symbool (133) in het chauffeursdisplay activeren cq. 97 bevestigen de functie die ermee is verbonden. Het symbool (133) krijgt daarbij een donkere achtergrond. Hierna worden de symbolen van de functies beschreven die worden weergegeven.
133
97
Pictogram en betekenis
Functie Waarschuwing Indicatie Verschijnt wanneer de t "valkettingbeveiliging" valkettingbeveiliging is geactiveerd. Overbrugt de geactiveerde valkettingbeveiliging om de bestuurderscabine vrij te heffen, (zie "Valketting-beveiliging overbruggen" op Knop "overbrugging t pagina 220). valkettingbeveiliging" De besturing van deze hydraulische functie vindt plaats met de bedieningshendel "hydraulische functies”. Verschijnt, zodat de hefuitschakeling is Indicatie "uitsluitend geactiveerd door lage batterijcapaciteit. vooruit / achteruit rijden t Het interne transportmiddel kan alleen mogelijk door lage nog maar vooruit cq. achteruit worden batterijcapaciteit" gereden. Bevestigt de hefuitschakeling bij lage Knop "bevestiging batterijcapaciteit en geeft de rijfunctie hefuitschakeling t vrij. uitschakelen wegens De rijfunctie wordt bediend met de batterij-ontlading" rijregelknop. Indicatie Verschijnt wanneer de automatisch "hoogteafhankelijke o hefuitschakeling is geactiveerd. hefuitschakeling" Overbrugt de hefuitschakeling, (zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 224).
124
o
Op de maximale doorrijhoogten letten. De besturing van deze hydraulische functie vindt plaats met de bedieningshendel "hydraulische functies”.
01.11 NL
Knop "overbrugging hefuitschakeling"
Pictogram en betekenis Indicatie "daalbegrenzing"
Functie Verschijnt wanneer de automatische o daalbegrenzing is geactiveerd. Overbrugt de daalbegrenzing.
De besturing van deze hydraulische o functie vindt plaats met de bedieningshendel "hydraulische functies”. Verschijnt wanneer de automatische, hoogteafhankelijke rijuitschakeling is Indicatie "rijuitschakeling" o geactiveerd, (zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 222). Overbrugt de automatische, hoogteafhankelijke rijuitschakeling. Knop "overbrugging o rijuitschakeling" De rijfunctie wordt bediend met de rijregelknop. Geeft weer dat de gangeindbeveiliging is geactiveerd. Indicatie o "gangeindbeveiliging" Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Geeft weer dat verscheidene Indicatie "Submenu waarschuwingen (b.v. valkettingWaarschuwingen" t beveiliging, hefuitschakeling, datum / tijd oproepen instellen, bedienerspecifieke instellingen, etc.) zijn geactiveerd. Knop "Submenu Afzonderlijke waarschuwingen worden Waarschuwingen" t zichtbaar. oproepen Submenu Geeft weer dat het submenu kan worden "Waarschuwingen" t verlaten. beëindigen Menu-omschakeling: Bij het indrukken van de knop "submenu waarschuwingen Knop "Submenu beëindigen" gaat men van het menu dat waarschuwingen t op dat moment op het beëindigen" bestuurdersdisplay wordt getoond naar een hoger menu.
01.11 NL
Knop "overbrugging daalbegrenzing"
125
Pictogram en betekenis Functie Personenbeveiligingssysteem (PBS) Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het veiligheidsveld van Indicatie het personenbeveiligingssysteem in de "veiligheidsveldovertredin o smalle gang bevinden. g" Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Overbrugt de veiligheidsfunctie en maakt sluipgang (2,5 km/h) mogelijk bij voldoende veiligheidsafstand tot de Knop hindernis, (zie "Obstakels en / of "veiligheidsveldovertredin o personen in het veiligheidsgebied" op g" pagina 294). De rijfunctie wordt bediend met de rijregelknop.
01.11 NL
Symbool en zijn betekenis functie Aanbouwapparaat, vorkbediening, vorktandenverstelling Indicatie „Sideshift van Geeft aan dat de vorken naar links of o de vorktanden“ rechts kunnen worden verschoven. Activeert de sideshift van de vorktanden, (zie "Sideshift van de vorktanden (o)" op Knop „Sideshift van de pagina 324).Regeling van deze o vorktanden“ hydraulische functie vindt plaats met de bedieningshendel „Hydraulische functies”. Geeft weer dat de bediening van de Indicatie „Enkelvoudig o enkelvoudig uitschuifbare vork mogelijk telescoperende vork“ is. Activeert de enkelvoudig telescoperende vork, (zie "Enkelvoudig telescoperende Knop „Enkelvoudig vorken (o)" op pagina 322). Regeling van o telescoperende vork“ deze hydraulische functie vindt plaats met de bedieningshendel „Hydraulische functies”.
126
Symbool en zijn betekenis
functie Geleidingssystemen Geeft aan, dat inductieve geleiding door Indicatie „Selectie o frequentie 1 mogelijk is (analoog verdere frequentie 1“ frequenties, maximaal 5 stuks). Activeert de inductieve geleiding door Knop „Selectie frequentie o frequentie 1 (automatisch verlaten van 1“ het submenu na één seconde pauzetijd).
Symbool en zijn betekenis
functie Optionele uitvoering Indicatie Omschakeling van het menu naar de „Menuomschakeling o functies „Menuomschakeling lamp / werklamp / ventilator“ ventilator“ Knop Activeert menuomschakeling lamp / „Menuomschakeling o ventilator. lamp / ventilator“ Indicatie „Werklamp Geeft aan dat de werklamp beschermdak“ o chauffeursdak kan worden in- / uitgeschakeld. Knop „Werklamp Schakelt de werklamp op de o chauffeursdak“ chauffeursdak in cq. uit. Indicatie „Verlichting Geeft aan dat de verlichting van de chauffeursplaats“ o chauffeursplaats kan worden in- / uitgeschakeld. Knop „Verlichting Schakelt de verlichting van de o chauffeursplaats“ chauffeursplaats in cq. uit. Indicator „Ventilator“ Geeft aan dat de ventilator kan worden o in- / uitgeschakeld. Knop „Ventilator“ Schakelt de ventilator in cq. uit. o
0
o
Geeft aan dat de indicatie van de gewichtsmeting op NUL kan worden gezet (tarreren), (zie "Weegfunctie (o)" op pagina 318). Zet de gewichtmeting op NUL.
Knop „Nulstand indicatie van de weeginrichting“
o
Inductieve geleiding Railgeleiding
t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering
01.11 NL
IG RG
Indicatie „Nulstand indicatie van de weeginrichting“
127
3
Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen in de gevarenzone van het interne transportmiddel Voordat de het interne transportmiddel in bedrijf wordt genomen, bediend of een laadeenheid geheven, getransporteerd of neergelaten mag worden, dient de bestuurder zich ervan overtuigen dat zich niemand in de gevarenzone bevindt. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.
3.1
Visuele controles inbedrijfstelling
en
handelingen
vóór
de
dagelijkse
WAARSCHUWING! Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Werkwijze • Hefmastspanningen op beschadigingen controleren (o). • Afsluitbomen / veiligheidsbomen op beschadigingen controleren. • Controleren of afdekkingen goed vastzitten en niet zijn beschadigd • Beschermdak controleren op beschadigingen. • Bestuurderscabine op beschadigingen controleren. • Veiligheidsruit in de bestuurderscabine op beschadigingen controleren. • Bestuurdersstoel, rugsteun en bekleding in de bestuurderscabine controleren op beschadiging (o). • Sta- en treedvlakken op slipvastheid en beschadigingen controleren. • Controleren of de kantelbeveiliging aanwezig zijn (o), (zie "Kantelbeveiliging" op pagina 82). • Controleren of het lastopnamemiddel (vorktanden, etc.) geen herkenbare beschadigingen heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Controleren of de afleider tegen statische oplading aanwezig is.
128
01.11 NL
3.1.1 Visuele controle van het hele interne transportmiddel op uiterlijke schade
• Bij gebruik van een aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage controleren. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. • Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel goed werkt en niet is beschadigd. • Extra uitrustingen zoals spiegels, opbergvakken, grepen etc. goed werken en niet zijn beschadigd (o). 3.1.2 Visuele controle van het hydraulisch systeem Werkwijze • Controleer het hele interne transportmiddel aan de buitenzijde op lekkages: • bij de hydraulische cilinders controleren. • bij de hydraulische aansluitingen controleren. • Controleer leidingen. • Controleer slangen. WAARSCHUWING! Beschadigde / lekke hydraulische cilinders, aansluitingen, leidingen en slangen moeten vóór inbedrijfstelling worden vervangen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
01.11 NL
• Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd.
129
3.1.3 Visuele controle batterij Werkwijze • Batterij en batterijtrog op beschadigingen controleren. • Kabelaansluitingen van de batterijstekker op beschadiging controleren. • Batterijkabel en celverbinders op beschadigingen controleren. • Batterijstekker op beschadiging controleren. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of de batterijvergrendeling/batterijbevestiging aanwezig is en goed werkt. • Controleren of de batterij goed vastzit in de batterijruimte. • Controleren of het batterijdeksel en indien aanwezig de zijbekleding goed vastzitten en niet zijn beschadigd. 3.1.4 Visuele controle wielen
01.11 NL
Werkwijze • Aandrijfwiel en lastwielen op slijtage en beschadigingen controleren. • Bij railgeleiding controleren of de railgeleidingsrollen rond lopen, niet zijn versleten en beschadigd (o).
130
3.1.5 Reddingsuitrusting / veiligheidsgordel
01.11 NL
Werkwijze • Controleren of reddingsuitrusting aanwezig is, (zie "Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine" op pagina 247). • Alleen bij de EKS 208 en EKS 308: • Controleren of de veiligheidsgordel met veiligheidskabel aanwezig is en niet is beschadigd, (zie "De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren" op pagina 144). • Bevestigingsrail voor de veiligheidsgordel aan de voorzijde van het beschermdak op bevestiging en beschadigingen controleren.
131
3.2
In- en uitstappen
138
15 138
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door veiligheidsbomen Bij het openen en sluiten van de veiligheidsbomen bestaat er een beknellingsgevaar. XBij het openen en sluiten van de veiligheidsbomen mag er zich niets tussen het cabineframe cq. de voetenruimte en de veiligheidsbomen bevinden. WAARSCHUWING!
Voorwaarden – Hefmast / bestuurderscabine volledig neergelaten.
132
01.11 NL
Gevaar voor vallen Wanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat er gevaar voor vallen voor de bediener. XVeiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.
Werkwijze • Klap veiligheidsbomen (15) omhoog. • Houd bij het betreden cq. verlaten het cabineframe (138) vast. • Veiligheidsbomen (15) sluiten. VOORZICHTIG! Het bedienen van het interne transportmiddel met meerdere personen in de bestuurderscabine is verboden.
3.3
Bestuurdersplaats inrichten VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet geborgde bestuurdersstoel en nietgeborgd bedieningspaneel Een niet-geborgde bestuurdersstoel resp. een niet-geborgd bedieningspaneel kan tijdens het gebruik wegglijden en ongevallen veroorzaken. XBestuurdersstoel en bedieningspaneel moeten voor het gebruik van het interne transportmiddel vergrendeld zijn. XBestuurdersstoel en bedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik.
01.11 NL
Werkwijze • Bestuurderstoel en bedieningspaneel voordat u het voertuig gaat gebruiken zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.
133
3.4
Z
Rugleuning / chauffeurstoel (o) Het interne transportmiddel wordt in serie met een niet verstelbare rugleuning geleverd. Als optie kan het interne transportmiddel met een opklapbare chauffeursstoel zijn uitgerust.
3.4.1 Opklapbare chauffeursstoel (o) 139
A
140 Neiginstelling van de chauffeursstoel
Z
Werkwijze • Klap de chauffeursstoel (139) omlaag (zie pijlrichting „A”). • Met de instelbout (140) kan de neiging van de chauffeursstoel worden ingesteld: • Rechtsom draaien: neiging van de chauffeursstoel naar boven verstellen. • Linksom draaien: neiging van de chauffeursstoel naar beneden verstellen. De neiging van de chauffeursstoel (139) kan met ca. 10° worden versteld. De neiging van de chauffeursstoel (139) is nu ingesteld.
Chauffeursstoel gebruiken
als
rugleuning
Werkwijze • Klap de chauffeursstoel (139) boven (zie pijlrichting „B”). nu
B naar als
01.11 NL
De chauffeursstoel (139) kan rugleuning worden gebruikt.
139
134
3.5
Z
Hoogte-instelling van het bedieningspaneel De bedieningspanelen (141,142) kunnen telkens met 70 mm in hoogte worden versteld. VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet-geborgd bedieningspaneel Een niet-geborgd bedieningspaneel kan tijdens het gebruik wegglijden en ongevallen veroorzaken. XBedieningspaneel moet voor het gebruik van het interne transportmiddel vergrendeld zijn. XBedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik.
141
142 A
143
B
144
A
B
Werkwijze • Druk op de knop Bedieningspaneel verstellen (143,144) en houd hem ingedrukt. • Met de knop Bedieningspaneel verstellen (143) wordt het linker bedieningspaneel (141) ontgrendeld. • Met de knop Bedieningspaneel verstellen (144) wordt het rechter bedieningspaneel (142) ontgrendeld. • Breng het bedieningspaneel (141,142) in de gewenste positie. • Trek het bedieningspaneel naar boven, zie pijlrichting „A“. • Trek het bedieningspaneel naar beneden, zie pijlrichting „B“. • Laat de knop Bedieningspaneel verstellen (143,144) los en laat het bedieningspaneel inklinken.
01.11 NL
De hoogte van het bedieningspaneel is ingesteld.
135
3.6
Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308) Bij het bedienen van interne transportmiddelen met hefbare bestuurderscabine zonder omheining aan de voorzijde, bestaat gevaar voor vallen voor de bediener. Om deze reden moet de bediener de veiligheidsgordel RKA 18 dragen en zich met de veiligheidskabel RFD 12 op het interne transportmiddel tegen vallen beveiligen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en letsel door niet getraind / geschoold personeel cq. niet onderhouden veiligheidsgordel met veiligheidskabel. De veiligheidsgordel met veiligheidskabel mag enkel worden gebruikt door personen, die daarvoor voldoende gezond zijn, geschoold zijn in het veilige gebruik ervan en beschikken over de benodigde kennis. Voor de gebruikers moet een reddingsplan beschikbaar zijn met alle relevante maatregelen die in geval van nood moeten worden genomen. XDe bestuurder moet één keer per jaar worden geïnstrueerd in het gebruik van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel. XDe bediening en de onderhoudsintervallen van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel zijn in de meegeleverde handleidingen beschreven. XDe onderhoudsintervallen in de handleidingen van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel moeten worden nageleefd. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
136
3.6.1 Controle / onderhoud van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet-gecontroleerde veiligheidsgordel met veiligheidskabel XDe veiligheidsgordel met veiligheidskabel moet na elk ongeval "opvangen van een persoon" (geen oefening) door de producent of een door de producent goedgekeurde deskundige worden gecontroleerd! De veiligheidsgordel met veiligheidskabel moet ten minste één keer per jaar worden geïnspecteerd door de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige. Bij veelvuldig gebruik of sterke belasting (zoals milieu- of industriefactoren die het materiaal beperken) kan het nodig zijn de veiligheidsgordel met veiligheidskabel vaker te inspecteren.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de veiligheidsgordel met veiligheidskabel worden aangebracht.
137
3.6.2 Gebruiksduur van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel WAARSCHUWING! Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de veiligheidsgordel met veiligheidskabel worden aangebracht. Gebruiksduur van de veiligheidsgordel Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik bedraagt de maximale gebruiksduur voor veiligheidsgordels acht jaar. Gebruiksduur van de veiligheidskabel Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik bedraagt de maximale gebruiksduur van de veiligheidskabel zes jaar.
Z
De precieze gebruiksduur van de karabijnhaak en het aluminium profiel van de wrijvingsvaldemper hangt af van de betreffende gebruikssituatie en omgevingsfactoren.
3.6.3 Reiniging van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel De veiligheidsgordel met veiligheidskabel mag uitsluitend met een fijnwasmiddel bij maximaal 40° C worden gereinigd. AANWIJZING Om de wastrommel te beschermen, steekt u de veiligheidskabel in een waterdoorlaatbare zak, alvorens hem te wassen. Tijdens het wassen moeten de centrifugeerfunctie uitgeschakeld zijn. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Doornatte banden van de veiligheidsgordel en/of de doornatte veiligheidskabel enkel op natuurlijke wijze drogen, bijv. op een windige en schaduwrijke plaats. Natte uitrustingonderdelen niet drogen in wasdrogers, in de buurt van vuur of andere hittebronnen.
138
3.6.4 Opslag en transport van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerd opgeslagen veiligheidsgordel met veiligheidskabel De opslagmethode van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel heeft een wezenlijke invloed op de houdbaarheid ervan. XZorg bij opslag van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel dat deze zijn beschermd tegen vocht, hitte en UV-stralen. XContact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden. XVeiligheidsgordle met veiligheidskabel beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen. VOORZICHTIG! Doornatte banden van de veiligheidsgordel en/of de doornatte veiligheidskabel enkel op natuurlijke wijze drogen, bijv. op een windige en schaduwrijke plaats. Natte uitrustingonderdelen niet drogen in wasdrogers, in de buurt van vuur of andere hittebronnen.
01.11 NL
De veiligheidsgordel met veiligheidskabel altijd in een stabiele apparatuurtas of apparatuurkoffer transporteren, om beschadigingen door invloeden van buitenaf te vermijden.
139
3.6.5 Beschrijving van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel De veiligheidsgordel RKA 18 bestaat uit twee verstelbare beengordels en schoudergordels, een borstgordel, twee opvanglussen ter hoogte van de borst en een ruggordel met ophangoog. WAARSCHUWING! Bevestig de beide opvanglussen ter hoogte van de borst steeds samen aan de veiligheidskabel. De veiligheidsgordel wordt met de verstelbare borstgordel en de verstelbare beengordels optimaal aan de gebruiker aangepast. De borstgordel en de beengordels worden in de lengte ingesteld met behulp van de doorsteekgespen.
Z
De veiligheidsgordel RKA 18 mag worden gebruikt bij temperaturen tussen -25 °C en +80 °C. De veiligheidskabel RFD 12 is voorzien van een geïntegreerde wrijvingsvaldemper. De wrijvingsvaldemper bestaat uit een aluminium profiel, veiligheidskabel volgens EN 354 of EN 353-2 wordt geleid.
waardoor
de
Aan het einde van de veiligheidskabel bevindt zich een kabeleindeverbinding (veiligheidsknoop) die voorkomt dat de veiligheidskabel bij het vallen erdoorheen schiet. Aan het andere uiteinde van de kabel is een veiligheidskarabijnhaak voorzien. Tijdens de val zorgt de wrijvingsvaldemper ervoor dat de optredende schokkracht tot max. 6 kN wordt beperkt; hierbij wordt de optredende schokkracht verminderd door de wrijving van de kernmantelkabel die door het aluminium profiel is geleid.
Z
De veiligheidskabel RFD 12mag worden gebruikt bij temperaturen tussen -30 °C en +80 °C. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de veiligheidsgordel met veiligheidskabel worden aangebracht.
140
145
146 147 148 149 150 151
152
Pos. 145 146 147 148 149 150 151 152
Aanduiding Verstelbare schoudergordels Instelbare borstgordel Inhangoog aan ruggordel Kunststofsluiting van de borstgordel Ophangoog van de borstgordel Typeplaatje, (zie "Typeplaatje van de veiligheidsgordel" op pagina 142) Doorsteekgespen Verstelbare beengordels
153
Pos. Aanduiding
154 153
Karabijnhaak „Bevestiging aan de veiligheidsgordel“
154
Wrijvingsvaldemper
155
Veiligheidskabel
156
Eindknoop
157
Karabijnhaak „Bevestiging aan het beschermdak“
155
156
01.11 NL
157
141
3.6.6 Technische gegevens van de veiligheidsgordel Type: Eigen gewicht: Nuttige belasting: Maat: Norm:
RKA 18 1 kg één persoon UNISIZE EN 365
3.6.7 Typeplaatje van de veiligheidsgordel
RKA-18
Auffanggurt EN 361
0158 Baujahr: xxxx Fabr.-Nr.: xxxx Nächste Revision
158 159 160 161 162 163 164
Hersteller
Aanduiding Typeaanduiding Typegoedkeuring volgens EN CE-markering Bouwjaar Serienummer Volgende revisie Producent
01.11 NL
Pos. 158 159 160 161 162 163 164
142
3.6.8 Typeplaatje van de veiligheidskabel 165
PSA
166
167
0158
Verbindungsmittel mit RFD KM 12 EN 355 : 2002 EN 354 : 2002 Seil O: 12mm Länge: xxm Fabr.-Nr.: xxxx Baujahr: xxxx 171
169 170
173
Aanduiding Producent Aanwijzing: Handleiding naleven CE-markering Type-aanduiding „Verbindingsmiddel met RFD KM 12“ Typegoedkeuring volgens EN Lengte Diameter van de veiligheidskabel Serienummer Bouwjaar
01.11 NL
Pos. 165 166 167 168 169 170 171 172 173
172
168
143
3.6.9 De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de veiligheidsgordel met veiligheidskabel door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de veiligheidsgordel met veiligheidskabel zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de veiligheidsgordel met veiligheidskabel of bij twijfel over de inzetbaarheid van de veiligheidsgordel met veiligheidskabel, mag deze niet worden gebruikt. Veiligheidsgordel met veiligheidskabel voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
144
3.6.10 De veiligheidsgordel visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de veiligheidsgordel door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de veiligheidsgordel zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – Het dragende gordelmateriaal heeft geen beschadigingen, zoals losse naden, scheuren of schuurplekken. – De doorsteekgespen zijn niet aangetast door roest en hebben geen mechanische beschadigingen, vervormingen en/of scheuren. – Het inhangoog aan de ruggordel is niet aangetast door roest en heeft geen beschadigingen, vervormingen en/of scheuren door mechanische inwerkingen. – geen van beide opvanglussen heeft beschadigingen, zoals losse naden, scheuren of schuurplekken. – Het typeplaatje is aanwezig en goed leesbaar. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de veiligheidsgordel of bij twijfel over de inzetbaarheid van de veiligheidsgordel, mag deze niet worden gebruikt. Veiligheidsgordel voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
145
3.6.11 De veiligheidskabel met de karabijnhaak visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de veiligheidsgordel en de karabijnhaak door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de veiligheidsgordel zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de veiligheidsgordel of de karabijnhaak en bij twijfel over de inzetbaarheid van de veiligheidsgordel of de karabijnhaak, mogen deze niet worden gebruikt. Veiligheidsgordel met karabijnhaak voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Visuele inspectie van het aluminium profiel Bij de visuele inspectie erop letten, dat het aluminium profiel niet is aangetast door roest of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft. Visuele inspectie van de karabijnhaak Bij de visuele inspectie erop letten, dat de karabijnhaak niet is aangetast door roest of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft. Bovendien controleren of de vergrendeling (snapslot) en de klinknagel van de karabijnhaak goed werken.
01.11 NL
– De wartelmoer moet gemakkelijk kunnen worden geopend en gesloten. – De vergrendeling (snapslot) moet na het openen met de hand automatisch weer terugspringen naar zijn oorspronkelijke stand.
146
Visuele inspectie van de veiligheidsgordel De rode markeringen op de veiligheidsgordel moeten zich op dezelfde hoogte bevinden, kort onder de in- en uitgang van de kabel. Als de beide markeringen aan de kabeluitgangszijde op dezelfde hoogte liggen, werd de wrijvingsvaldemper reeds voor afremmen van een val geactiveerd. De veiligheidskabel inclusief wrijvingsvaldemper buiten gebruik nemen en voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven. De bevestigingen van de karabijnhaak aan de kabeleinden moeten zich in een goede staat bevinden. Controleer of de eindknoop aan het touwuiteinde aanwezig is. Aan het touweinde moet er een eindknoop zitten, zodat het veiligheidstouw bij de val niet uit het aluminium profiel valt. Bij de visuele inspectie erop letten, dat de veiligheidskabel geen van de volgende mechanische beschadigingen, gebreken of beschadigingen door de inwerking van hitte, chemie e.d. heeft: – – – – – – – – – – –
De veiligheidskabel voordat deze wordt gebruikt op bovengenoemde eigenschappen controleren. Daarvoor de veiligheidskabel door de handen laten glijden.
01.11 NL
Z
insnijdingen, draadbreuken; verdikkingen, knikken, sterke slijtage of verhoogde slijtagesporen zoals harige plekken; mantelverschuiving, open, losse eindverbindingen, lussen, knopen, brandplekken, vergane plekken.
147
3.6.12 Veiligheidsgordel omdoen 145
146 147 148 149 150 151
Z Z
Z
148
Werkwijze • Voorbereidende activiteiten: • Alle voorwerpen uit de broekzakken verwijderen. • Veiligheidsgordel met veiligheidskabel uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer nemen. • Veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren, (zie "De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren" op pagina 144). • De veiligheidsgordel met één hand bij het inhangoog (147) van de ruggordel aan de voorzijde van het lichaam houden. • Doorsteekgespen (151) openen (2 stuks). • De veiligheidsgordel aandoen: • Veiligheidsgordel aan de schoudergordels (145) uit elkaar trekken. Het inhangoog (147) aan de ruggordel moet weg van het lichaam wijzen. • Veiligheidsgordel als een jas aantrekken. Vermijd dat de schoudergordels (145) verdraaien. • Beengordels (152) tussen de benen naar voren en vervolgens naar boven trekken. • Veiligheidsgordel instellen op de afmetingen van het lichaam van de bediener: • Doorsteekgespen (151) van de beengordels (152) sluiten (2 stuks). • Beengordels (152) instellen op de individuele afmetingen van het lichaam en de gordelbanden vasttrekken. Erop letten, dat de beengordels zodanig worden ingesteld, dat de vlakke hand tussen beengordel en dijbeen kan worden geschoven. • Borstgordel (146) met de kunststofsnelsluiting (148) sluiten. • Beengordel (146) instellen op de individuele afmetingen van het lichaam en de gordelbanden vasttrekken. • Schoudergordels (145) instellen op de individuele afmetingen van het lichaam en de gordelbanden vasttrekken.
01.11 NL
152
01.11 NL
• Na het instellen van de beengordels (152), van de borstgordel (146) en de schoudergordels (145) op de individuele afmetingen van het lichaam: • moet de veiligheidsgordel aangenaam zitten, d.w.z. het gordelmateriaal moet strak zijn aangetrokken, maar mag de bewegingsvrijheid niet beperken. • moet het inhangoog van de ruggordel zich precies tussen de schouderbladen bevinden. • moeten de beengordels aan de achterkant onder het zitvlak zitten. • mag de veiligheidsgordel niet in lichaamsdelen snijden. • mogen de schoudergordels bij bewegingen niet omlaag kunnen glijden. • moeten de twee opvanglussen ter hoogte van de borst in het midden van het borstbeen zitten.
149
3.6.13 Veiligheidsgordel met veiligheidskabel aan de bestuurderscabine bevestigen WAARSCHUWING! Gevaar op vallen door defecte of niet aangebrachte veiligheidsgordel Het interne transportmiddel mag niet zonder aangebrachte en door de veiligheidskabel aan het interne transportmiddel bevestigde veiligheidsgordel worden gebruikt. Verder mag een defecte veiligheidsgordel of een defecte veiligheidskabel niet worden gebruikt. Deze oorzaken kunnen ertoe leiden dat de bediener valt. XVeiligheidsgordel met veiligheidskabel vóór het bedienen van het interne transportmiddel omdoen. XDefecte veiligheidsgordel of defecte veiligheidskabel kenmerken en ervoor zorgen dat deze niet meer worden gebruikt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. WAARSCHUWING! Gevaar op vallen door defecte bevestigingsrail op het beschermdak U mag het interne transportmiddel niet gebruiken met beschadigde bevestigingsrail. Deze oorzaak kan ertoe leiden dat de bediener valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet-gecontroleerde veiligheidsgordel met veiligheidskabel XDe veiligheidsgordel met veiligheidskabel moet na elk ongeval "opvangen van een persoon" (geen oefening) door de producent of een door de producent goedgekeurde deskundige worden gecontroleerd!
150
147 153 174 175 157
155
Werkwijze • Veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren, (zie "De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren" op pagina 144). • Bevestigingsrail (175) aan de voorzijde van het beschermdak op bevestiging en beschadigingen controleren. • Veiligheidsgordel (174) omgedaan, (zie "Veiligheidsgordel omdoen" op pagina 148) • Karabijnhaak (153) van de veiligheidskabel (155) aan de veiligheidsgordel (174) bevestigen. WAARSCHUWING! Een bevestiging van de veiligheidsgordel inclusief wrijvingsvaldemper aan houd- of klimbeveiligingsoog van een harnasgordel is verboden. • Karabijnhaak (153) van de veiligheidskabel (155) met wartelmoer borgen. • Karabijnhaak (157) van de veiligheidskabel (155) aan de bevestigingsrail (175) van het beschermdak bevestigen.
01.11 NL
De bediener is door de veiligheidsgordel met veiligheidskabel beveiligd en kan het intern transportmiddel gebruiken.
151
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijwegen en werkzones Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig. GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. AANWIJZING
01.11 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
152
Bodem en bodemgesteldheid De bodem, waarop interne transportmiddelen worden gebruikt, moet horizontaal en glad zijn. In deze zone mogen geen spleten, bodemontwateringen etc. aanwezig zijn. De bodem moet op de juiste manier worden gereinigd, om hem vrij van vuil, hindernissen en vloeistoffen te houden, die het veilig gebruik van het interne transportmiddel beperken. VOORZICHTIG! In de zones waarin interne transportmiddelen worden gebruikt zijn hellingen verboden. Rijoppervlak Het rijoppervlak waarop het interne transportmiddel wordt gebruikt moet goed worden onderhouden, om veilig te stellen dat de onder de bestaande omgevingsvoorwaarden de te verwachten tracties voor het rijden, sturen en remmen aanwezig zijn.
01.11 NL
De gegevens op het typeplaatje van het interne transportmiddel zijn gebaseerd op een horizontaal en droog rijoppervlak. Andere bodemgesteldheden hebben eventueel een negatief effect op de stabiliteit van het interne transportmiddel. Daarvoor moeten het nominaal vermogen (bijvoorbeeld reductie van de snelheid, etc.) van het intern transportmiddel worden aangepast.
153
Gedrag bij het rijden U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. De bestuurder moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, op onoverzichtelijke plaatsen en bij het verlaten van de smalle gang. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gedrag bij kantelen van het interne transportmiddel Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, mag de bestuurder niet van het interne transportmiddel springen en geen lichaamsdelen buiten de bestuurderscabine houden. De bestuurder moet: Xgehurkt gaan zitten, Xzich met beide handen in de bestuurderscabine vasthouden, Xhet lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.
154
Zichtverhoudingen bij het rijden buiten de smalle gangen U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk / seiner vóór het interne transportmiddel uit lopen. In dit geval mag er alleen met loopsnelheid en bijzonder voorzichtig worden gereden. Het interne transportmiddel moet direct tot stilstand worden gebracht, zodra het oogcontact tussen de seiner en de bediener verloren gaat. Gebruik de achteruitkijkspiegel uitsluitend om het verkeersgebied aan de achterkant te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze hulpmiddelen. Gedrag en zichtverhoudingen tijdens bestuurderscabine en lastopnamemiddel
gebruik
met
opgeheven
GEVAAR!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen bij gebruik met opgeheven bestuurderscabine en lastopnamemiddel Het werken met opgeheven bestuurderscabine en lastopnamemiddel kan de zichtverhoudingen van de bestuurder beïnvloeden. Personen in de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XBij hydraulische en/of rijbewegingen moet u controleren of er zich geen personen in de gevarenzone bevinden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XAlle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten.
155
Beveiligingen tegen vallen De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne transportmiddelen, of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en veiligheidsbomen. Bij in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken vanaf het bedieningsplatform misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De exploitant moet het bedieningspersoneel geschikte hulpmiddelen ter beschikking stellen, teneinde de pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen. U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op vallen door ondeskundig gebruik van bedieningselementen en onderdelen. Wanneer de bediener op de veiligheidsbomen, het bedieningspaneel, de omheining van de bestuurderscabine, van de bestuurdersstoel etc. gaat staan kan hij uit de bestuurderscabine vallen. XDe bediener mag niet op de veiligheidsbomen, het bedieningspaneel, de omheining van de bestuurderscabine, de bestuurdersstoel etc. gaan staan.
156
Rijden over hellingen WAARSCHUWING! U mag niet op hellingen rijden. Op laadbruggen / laadplaten / laadplatforms rijden WAARSCHUWING! Rijden op laadbruggen laadplaten en laadplatforms is verboden. In liften rijden U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig is neergezet, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel. Trekken van aanhangers / wegslepen van andere voertuigen VOORZICHTIG!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt voor het trekken van een aanhanger en het wegslepen van andere voertuigen!
157
Veiligheidskooien WAARSCHUWING! Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving. In de afzonderlijke landen kan het gebruik van veiligheidskooien op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit vrijgegeven. XVoor het gebruik de nationale toezichtsautoriteiten vragen. Toestand van de te transporteren last De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij transport van vloeibare lasten De volgende gevaren kunnen bij het transport van vloeibare lasten ontstaan: Morsen van vloeistoffen. Verandering van het lastzwaartepunt door schokkende hef- en rijbewegingen en eventueel daardoor vallende last. Beperking van de stabiliteit van het interne transportmiddel door verschoven of instabiele lasten. XAanwijzingen in de paragraaf "Transporteer last" in acht nemen, (zie "Transporteer last" op pagina 208). WAARSCHUWING!
01.11 NL
Transporteren van pendelende lasten is verboden.
158
4.2
Gebruiksklaar maken Intern transportmiddel inschakelen Voorwaarden 10 – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling uitvoeren, (zie "Visuele controles en handelingen vóór de 11 dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 128). – Batterijstekker met intern transportmiddel verbinden. – Batterijvergrendeling correct plaatsen en vergrendelen. – Batterijdeksel sluiten. – Indien aanwezig de zijbekledingen correct plaatsen en vergrendelen. – Bestuurderscabine betreden. – Veiligheidsgordel gecontroleerd en omgedaan. Veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel gecontroleerd, (zie "De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren" op pagina 144). Veiligheidskabel aan veiligheidsgordel en beschermdak bevestigd, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136) en (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel aan de bestuurderscabine bevestigen" op pagina 150).
Z
Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat in de rechtuit-stand.
01.11 NL
Z
Werkwijze • Veiligheidsbomen sluiten. • NOODUIT-schakelaar (10) door draaien ontgrendelen. Wanneer tijdens het inschakelen een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODUIT-schakelaar (10) worden ingedrukt. Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurafstelling, zijn toegestaan. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken.
159
4.3
Z
Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o) Optioneel kan de bedrijfsgereedheid met een extra toegangscode met 5 cijfers tot stand worden gebracht. Er kunnen maximaal 99 verschillende toegangscodes worden ingesteld. De afzonderlijke toegangscodes kunnen aan vooraf gedefinieerd rijprogramma's, stuurprogramma's en hydraulische programma's worden toegewezen ((zie "Bedienerspecifieke instellingen (o)" op pagina 296)). Voor het inschakelen van het interne transportmiddel wordt naast de toegangscode ook de sleutelschakelaar / ISM-toegangsmodule (o) gebruikt. Intern transportmiddel inschakelen Voorwaarden 10 – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling uitvoeren, (zie "Visuele controles en handelingen vóór de 11 dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 128). – Batterijstekker met intern transportmiddel verbinden. – Batterijvergrendeling correct plaatsen en vergrendelen. – Batterijdeksel sluiten. – Indien aanwezig de zijbekledingen correct plaatsen en vergrendelen. – Bestuurderscabine betreden. – Veiligheidsgordel gecontroleerd en omgedaan. Veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel gecontroleerd, (zie "De veiligheidsgordel met veiligheidskabel visueel inspecteren" op pagina 144). Veiligheidskabel aan veiligheidsgordel en beschermdak bevestigd, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136) en (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel aan de bestuurderscabine bevestigen" op pagina 150).
01.11 NL
Z
Werkwijze • Veiligheidsbomen sluiten. • NOODUIT-schakelaar (10) door draaien ontgrendelen. Wanneer tijdens het inschakelen een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODUIT-schakelaar (10) worden ingedrukt. Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurafstelling, zijn toegestaan. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken.
160
Z
Z
107 176 Werkwijze • In het chauffeursdisplay (107) verschijnt de vraag om de toegangscode van 5 ** * * * cijfers in te voeren. Voer de toegangscode in: Als de juiste toegangscode niet wordt ingevoerd zijn alle functies van het interne transportmiddel geblokkeerd. 106 178 179 177 180 • Bedien de knop „Selecteren“ (177) in het cursorveld. • Toegangscode met 5 teken invoeren met het numerieke toetsenbord (106). Ieder cijfer van de vijfcijferige toegangscode kan via de cursortoets (179,180) worden bereikt: - Cursortoets (180): één positie verder. - Cursortoets (179): één positie terug. • Met de toets „CE“ (178) wordt de invoer van de vijfcijferige toegangscode afgebroken. • Druk op „OK“ (176) en bevestig de invoer van de geldige toegangscode. Als er binnen een op de fabriek ingestelde tijd geen rij-, stuur- en hydraulische bewegingen worden uitgevoerd, verschijnt er in de chauffeursdisplay (107) opnieuw de vraag de vijfcijferige toegangscode via het numeriek toetsenbord (106) in te voeren. Verder zijn alle functies van het interne transportmiddel geblokkeerd. Na invoer van de juiste toegangscode is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed. De tijd kan door de klantenservice van de fabrikant worden aangepast.
01.11 NL
Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat in de rechtuitstand.
161
4.4
Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid GEVAAR!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door gebreken aan het interne transportmiddel Intern transportmiddel niet met defecte / gebrekkige reminstallatie, met defecte stuurinrichting en/of defecte hydraulische installatie in gebruik nemen. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
162
01.11 NL
Werkwijze • Controleren of de waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen goed werken: • Controleren of NOODSTOP-schakelaar werk, daarvoor de NOODSTOPschakelaar indrukken. De hoofdstroomkring wordt onderbroken, zodat er geen voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODSTOPschakelaar ontgrendelen door hem te draaien. • Controleren of de claxon goed werkt, daarvoor op de knop „Claxon” drukken. • Controleren of de dodemansknop goed werkt. • Controleer afsluitbomen / veiligheidsbomen op werking. • Controleer de werking van de bedrijfs- en de parkeerrem, (zie "Remmen" op pagina 172). • Controleer of stuurinrichting goed werkt, (zie "Sturen" op pagina 172). • Werking hydraulische installatie controleren, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186). • Controleer hefuitschakelingen (o), (zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 224). • Controleer rijfuncties, (zie "Rijden" op pagina 170) en (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174). • Controleer de gangeindebeveiliging en de gangherkenningsfuncties (o), (zie "Gangeinde-beveiliging (o)" op pagina 228). • Controleer rij-uitschakelingen (o), (zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 222). • Controleer verlichting op werking (o). • Controleer de functies van het personen-beschermingssysteem (o), (zie "Personenbeschermingssysteem (o)" op pagina 286). • Controleer of het voorvenster van de laserscanner van het personenbeschermingssysteem vuil is (o) en reinig hem eventueel, (zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 289). • Controleer de bedienings- en displayelementen op goede werking en beschadigingen, (zie "Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen" op pagina 105). • Controleer de grepen (101,110) op goede bevestiging en beschadigingen, (zie "Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen" op pagina 105). • Verricht een referentierit van de hefmast om de hoogte-indicatie in te stellen, (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164). • Werking van de tweehandenbediening in de smalle gang controleren, (zie "Smalle gangen met railgeleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 174) en (zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 179).
163
4.5
Afstellen van de hoofdhef 181
182 -REF-
-REF-
112
20
Z
De symbolen (182,181) geven aan, dat een referentierit volgens weergave van het chauffeursdisplay noodzakelijk is. Na de referentierit verstrekt de regeling een vrijgave voor de uitvoering van alle bewegingen van het interne transportmiddel met maximale snelheid. Bovendien wordt door de referentierit vindt er een aanpassing van de hoogte-indicatie plaats. Verricht een referencering van de hoofdhef Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Voer de referentierit „Hoofdhef heffen” uit. • Breng de hoofdhef omhoog, trek daartoe de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Voer de referentierit „Hoofdhef dalen” uit. • Breng de hoofdhef volledig omlaag, druk daartoe de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar beneden.
-REF-REF-
01.11 NL
Na een referencering wordt de werkelijke hefhoogte in het chauffeursdisplay weergegeven.
164
Hefuitschakeling bij afstellen VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door uitgeschoven mast De hefuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging b.v. voor een obstakel te stoppen. Door bedienen van de knop „Hefuitschakeling overbruggen“ (97) naast het symbool „Hefuitschakeling” (183) wordt de hefbegrenzing uitgeschakeld. Regeling van deze hydraulische functies vindt plaats met de bedieningshendel „Hydraulische functies”.
183
97
01.11 NL
97
165
4.6
Z
Datum en tijd instellen Opmaak van datum en tijd De opmaak van datum en tijd kan door de klantenservice van de fabrikant worden ingesteld.
Opmaak
Datum
Standaard instelling
dd.mm.jjjj
hh:mm:ss
VS-instelling
mm.dd.jjjj
hh:mm:ss am/pm
Het menu „Datum / Tijd instellen” oproepen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
01 . 0 5 . 2 0 07 12 : 0 0 : 0 0
Werkwijze 108 • Bedien de knop „Submenu beëindigen“ (108). In het chauffeursdisplay verschijnt de weergave van de actuele datum en tijd. In dit voertuigmenu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk.
01.11 NL
Z
Tijd
166
Datum en tijd instellen
Z
Z
Z
01 . 0 5 . 2 0 07 12 : 0 0 : 0 0
Werkwijze • Bedien de knop „Selecteren“ (177) in het cursorveld. De eerse positie in de datumweergave krijgt een „donkere“ achtergrond. • Met de cursortoetsen (184,185) kan de bediener in het geselecteerde veld de gewenste waarde instellen: • Cursortoets (184): Cijfer verhogen. 184 177 • Cursortoets (185): Cijfer verlagen. 106 De invoer van het juiste getal kan ook 180 direct via het cijferveld van het numeriek 179 toetsenbord (106) plaatsvinden. • Met de cursortoetsen (179,180) kan het 185 volgende cq. vorige veld worden geselecteerd: • Cursortoets (179): één veld terug. • Cursortoets (180): één veld verder. Het geselecteerde veld krijgt een „donkere“ achtergrond. • Na invoer van de datum en de tijd, moet deze met behulp van de drukknop „OK“ in het numerieke toetsenbord (106) worden opgeslagen. Verlaten van de menu's
186
Werkwijze • Druk op de knop (97) naast het symbool „Voertuigfuncties“ (186). De weergave in het chauffeursdisplay wisselt naar het menu „Voertuigfuncties“.
01.11 NL
97
167
4.7
NOODSTOP
01.11 NL
10
168
VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd gevaar op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden. NOODSTOP indrukken
Z
Werkwijze NOODSTOP-schakelaar (10) niet als bedrijfsrem gebruiken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. NOODUIT loszetten Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (10) door draaien weer ontgrendelen. • Interne transportmiddelen met ISM- toegangsmodule (o): • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule drukken.
01.11 NL
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODUITschakelaar bedrijfsklaar was).
169
4.8
Rijden VOORZICHTIG! Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen rijden. U kunt het interne transportmiddel in drie modi rijden: – Vrij rijden in het voorveld (VR). – Railgeleid (RG), (zie "Smalle gangen met railgeleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 174). – Inductief geleid (IG), (zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 179). Welke modus wordt gebruikt, hangt af van het geleidingssysteem van de in te rijden stellinginstallatie. 103
7
99
112
187
188
20
Rijden met het interne transportmiddel
Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Laat de hoofdhef volledig neer: • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. • Laat de extra hef volledig neer: • Druk op de knop „Extra hef” (103) en houd hem ingedrukt. • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. • Verricht een referentierit van de hefmast (hoofdhef) om de hoogte-indicatie in te stellen, (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164). 170
01.11 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
• Breng de hoofdhef met de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omhoog tot de vorktanden vrij zijn van de vloer. • Bedieningspaneel in lastrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in lastrichting (187). • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in aandrijfrichting (188). • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in aandrijfrichting (188). • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in lastrichting (187). • Regel de rijsnelheid door de rij-regelknop (99) verder of terug te draaien. • Draai het interne transportmiddel met het stuurwiel (7) in de gewenste richting.
01.11 NL
Het interne transportmiddel rijdt met de gewenste snelheid in de gewenste richting.
171
4.9
Sturen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
Z
7
128 107
Werkwijze • Sturen buiten de smalle gangen: • Stuurwiel (7) naargelang rijrichting naar rechts cq. links draaien. De wielstand (128) van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster (107). • Sturen binnen de smalle gangen: • Het interne transportmiddel wordt gedwongen geleid en de werking van het stuurwiel (7) is gedeactiveerd.
4.10 Remmen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij het remmen Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. XDe bestuurder moet op de bodemgesteldheid letten en daarmee rekening houden bij het rijgedrag. XIntern transportmiddel voorzichtig afremmen, zodat de lading niet verschuift. U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen: – met de uitrolrem (t). – met de omkeerrem (t). – met de dodemansknop (o).
Remmen met de uitrolrem (t) Werkwijze 172
99 01.11 NL
20
• Laat de rijregelknop (99) tijdens het rijden los. De rijregelknop (99) gaat naar de nulstand. Het interne transportmiddel wordt geremd door de rijstroomregeling. Remmen met de omkeerrem (t) Werkwijze • Schakel de rijregelknop (99) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting om. Het interne transportmiddel wordt door rijstroomregeling (tegenstroom) afgeremd, totdat hij in de andere richting begint te rijden. Deze remmodus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling. Remmen met de dodemansknop (o)
Z
Werkwijze • Haal tijdens het rijden de voet van de dodemansknop (20). U mag deze manier van remmen uitsluitend gebruiken als parkeerrem en niet als bedrijfsrem.
01.11 NL
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
173
4.11 Rijden in smalle gangen 4.11.1 Smalle gangen met railgeleide interne transportmiddelen berijden (o) WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle gangen door andere voertuigen cq. personen. Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkbereiken moeten als zodanig worden gekenmerkt. XDe aanwezige veiligheidsinrichtingen op de interne transportmiddelen of de stellinginstallatie dagelijks controleren, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. XAanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XDefecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden. XStellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. XAanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht nemen. XHet rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. XAlvorens een smalle gang in te rijden, moet de bestuurder controleren of er zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of voertuigen in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.
174
AANWIJZING Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling aanhouden XMinimaal 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid intern transportmiddel en stelling aanhouden. XMinimaal 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid intern transportmiddel en stelling aanhouden. WAARSCHUWING! Gevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen Voor de bestuurder van het interne transportmiddel in de smalle gang bestaat er letselgevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen (bijvoorbeeld pallets, laadeenheid etc.). Bovendien kan een botsing tussen het interne transportmiddel en de uitstekende voorwerpen materiaalbeschadigingen aan het interne transportmiddel en aan de stellingconstructie veroorzaken. XSmalle gang voor het inrijden over de gehele lengte en hoogte controleren op uit de stellingen uitstekende voorwerpen. XIn de smalle gang voorzichtig met het interne transportmiddel naar het stellingvak rijden. Laadeenheid veilig opnemen en verwijderen resp. correct inslaan. Met interne transportmiddel met railgeleiding in smalle gangen rijden
01.11 NL
Voorwaarden – Smalle gangen moeten zijn uitgerust met geleidingsrails (189). – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
175
Z
Werkwijze De railgeleide interne transportmiddelen zijn uitgerust met sensoren resp. RFIDscanners. Als er in de smalle gangen wordt gereden, activeren de sensoren de gangherkenning. WAARSCHUWING! Gevaar door defect resp. losse geleidingsrails Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen met defecte resp. losse geleidingsrails is verboden. Vanwege de ontbrekende geleiding bestaat er botsinggevaar tussen intern transportmiddel en de stellingen. XGeleidingsrails van de smalle gang voor het inrijden over de gehele lengte controleren op beschadigingen. XAlleen in smalle gangen met onbeschadigde en bevestigde geleidingsrails rijden.
189
190
128
104
191
99
• Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel (190) met gereduceerde snelheid vóór de smalle gang rijden, zodat hij is uitgelijnd met de smalle gang en de markeringen. 110 • Op de in de rijweg aangebrachte 101 kenmerkingen letten (bijvoorbeeld middellijn van de gang). • Intern transportmiddel (190) langzaam in de smalle gang rijden. Erop letten dat de geleidingsrollen van het interne transportmiddel (190) in de geleidingsrails (189) van de smalle gang lopen. • Knop "gedwongen geleiding in- / uitschakelen" (104) indrukken. Het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht. De stuurhoekindicatie (128) wisselt naar de indicatie "intern transportmiddel geleid" (191). Het handmatig sturen is buiten werking.
01.11 NL
Z
189
176
Z
Z
191 99 Werkwijze • Pak greep (101) met de linker hand en greep (110) met de rechter hand (tweehandenbediening). U kunt de rijfuncties en hydraulische functies in de smalle gang slechts activeren met tweehandsbediening. • Bedieningspaneel in lastrichting: 101 110 • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in lastrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in aandrijfrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in lastrichting. • Regel de rijsnelheid door de rij-regelknop (99) verder of terug te draaien. Beschrijving van de hydraulische functie (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186).
01.11 NL
Het interne transportmiddel is in de smalle gang gereden en wordt gedwongen geleid.
177
Verlaten van de smalle gang
104
128
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel volledig uit de smalle gang. • Breng het interne transportmiddel tot stilstand. VOORZICHTIG! Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer het interne transportmiddel de smalle gang geheel heeft verlaten.
Z Z
7
• Knop „gedwongen geleiding in- / uitschakelen“ (104) bedienen. De indicatie „Intern transportmiddel geleid“ (191) verandert in de stuurhoekindicatie (128). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden. De stuurwinkelindicatie (128) geeft de actuele stand van het aandrijfwiel weer. Buiten de smalle gangen uitsluitend met neergelaten last rijden!
01.11 NL
Het interne transportmiddel heeft de smalle gang verlaten. Met het stuurwiel (7) kan nu weer de stuurhoek van het aandrijfwiel worden ingesteld.
178
4.11.2 Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o) WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle gangen door andere voertuigen cq. personen. Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkbereiken moeten als zodanig worden gekenmerkt. XDe aanwezige veiligheidsinrichtingen op de interne transportmiddelen of de stellinginstallatie dagelijks controleren, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. XAanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XDefecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden. XStellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. XAanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht nemen. XHet rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. XAlvorens een smalle gang in te rijden, moet de bestuurder controleren of er zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of voertuigen in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.
179
AANWIJZING Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling aanhouden XMinimaal 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid intern transportmiddel en stelling aanhouden. XMinimaal 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid intern transportmiddel en stelling aanhouden. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen Voor de bestuurder van het interne transportmiddel in de smalle gang bestaat er letselgevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen (bijvoorbeeld pallets, laadeenheid etc.). Bovendien kan een botsing tussen het interne transportmiddel en de uitstekende voorwerpen materiaalbeschadigingen aan het interne transportmiddel en aan de stellingconstructie veroorzaken. XSmalle gang voor het inrijden over de gehele lengte en hoogte controleren op uit de stellingen uitstekende voorwerpen. XIn de smalle gang voorzichtig met het interne transportmiddel naar het stellingvak rijden. Laadeenheid veilig opnemen en verwijderen resp. correct inslaan.
180
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door niet geleid intern transportmiddel Nadat het gedwongen inductief geleid intern transportmiddel uit- en weer is ingeschakeld is de inductieve geleiding van het interne transportmiddel niet meer actief. Hetzelfde geldt bij defecte of uit- en opnieuw ingeschakelde middenstreepgeleiding. Bij het verder rijden klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt de snelheid gereduceerd. XBij het optrekken en rijden na uitschakeling van de inductieve geleiding moet op de stand van het aandrijfwiel worden gelet, aangezien de handmatige besturing weer actief is. XInductieve geleiding weer activeren en intern transportmiddel opnieuw insporen. Tijdens het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidingsdraad uitwijken. XBij defecte of uitgeschakelde middenstreepgeleiding het interne transportmiddel uitsluitend met sluipsnelheid en bijzonder voorzichtig uit de smalle gang rijden. Met intern transportmiddel met inductieve geleiding in smalle gangen rijden
01.11 NL
Voorwaarden – Smalle gangen moeten zijn uitgerust met een geleidedraad. – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
181
Z
01.11 NL
Z
192 Werkwijze Het insporen moet bij voorkeur in lastrichting plaatsvinden, omdat de benodigde tijd en het benodigd traject hier het kleinst zijn. • Dodemansknop indrukken. • Rijd het interne transportmiddel (190) met lage snelheid schuin naar de 190 geleidedraad (192) toe. • Lijn, vóór het insporen, het interne transportmiddel (190) met een hoek 128 tussen 10° en 50° uit op de geleidedraad (192). Bij het insporen mag het interne transportmiddel (190) niet parallel zijn ten aanzien van de geleidedraad (192). • Beschrijving van het inspoorproces: • Schakel in de buurt van de 99 193 geleidedraad (192) de inductieve 104 geleiding uit met knop „Gedwongen geleiding in- / uitschakelen“ (104). Het inspoorsignaal klinkt. • Rijd het interne transportmiddel (190) langzaam in de richting van de geleidedraad (192). Bij het bereiken van de geleidedraad 191 wordt het interne transportmiddel automatisch geleid. Het inspoorproces vindt automatisch plaats met lage rijsnelheid. De manuele besturing wordt gedeactiveerd. • De stuurhoekindicatie (128) gaat naar de stand „Insporen actief“ (193). 101 110 • Het akoestische inspoorsignaal klinkt. • Het inductief gedwongen sturen neemt het sturen van het interne transportmiddel over en draait deze naar de geleidedraad. • Wanneer het interne transportmiddel exact op de geleidedraad is gebracht, wordt het inspoorproces beëindigd. De indicatie „Inspoorproces loopt“ (193) gaat naar „Intern transportmiddel geleid“ (191). Het inspoorsignaal klinkt niet meer.
182
Z
Z
191 Werkwijze 99 • Pak greep (101) met de linker hand en greep (110) met de rechter hand (tweehandenbediening). U kunt de rijfuncties en hydraulische functies in de smalle gang slechts activeren met tweehandsbediening. • Bedieningspaneel in lastrichting: 101 110 • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in lastrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in aandrijfrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in lastrichting. • Regel de rijsnelheid door de rij-regelknop (99) verder of terug te draaien. Beschrijving van de hydraulische functie (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186).
01.11 NL
Het interne transportmiddel is in de smalle gang gereden en wordt gedwongen geleid.
183
Verlaten van de smalle gang
104
128
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel volledig uit de smalle gang. • Breng het interne transportmiddel tot stilstand. VOORZICHTIG! Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer het interne transportmiddel de smalle gang geheel heeft verlaten.
Z Z
7
• Knop „gedwongen geleiding in- / uitschakelen“ (104) bedienen. De indicatie „Intern transportmiddel geleid“ (191) verandert in de stuurhoekindicatie (128). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden. De stuurwinkelindicatie (128) geeft de actuele stand van het aandrijfwiel weer. Buiten de smalle gangen uitsluitend met neergelaten last rijden!
01.11 NL
Het interne transportmiddel heeft de smalle gang verlaten. Met het stuurwiel (7) kan nu weer de stuurhoek van het aandrijfwiel worden ingesteld.
184
4.12 Diagonaal rijden Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174).
99 110 112
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Bij bedrijf in de smalle gang: U kunt de rijfuncties en hydraulische functies in de smalle gang slechts activeren met tweehandsbediening. • Pak greep (101) met de linker hand en greep (110) met de rechter hand (tweehandenbediening). • Bij gelijktijdige bediening van de bedieningshendel „Hydraulische functies“ (112) en de rijregelknop (99) kunt u diagonaal rijden (gelijktijdig rijden en heffen cq. dalen). • Hoofdhef neerlaten Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. • Hoofdhef heffen Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Bedieningspaneel in lastrichting: - Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in lastrichting. - Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: - Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in aandrijfrichting. - Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in lastrichting.
01.11 NL
Z
101
185
4.13 Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen 4.13.1 Heffen cq. dalen van de hoofdhef WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen tijdens heffen en dalen In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. Staak alle werkzaamheden met het interne transportmiddel, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XTransporteer alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XKom nooit boven de hoogste lasten die worden aangegeven in het hefvermogendiagram. XGa nooit onder omhooggebrachte lastopnamemiddelen / chauffeurscabines staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XGrijp / stap nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel. XDe chauffeur mag de chauffeursplaats in geheven toestand niet verlaten overstappen naar hogerliggende delen van het gebouw of naar andere voertuigen is niet toegestaan. WAARSCHUWING! Gevaar voor vallen Wanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat er gevaar voor vallen voor de bediener. XVeiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.
186
101 110 112
01.11 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Pak in de smalle gangen greep (101) met de linker hand en greep (110) met de rechter hand (tweehandenbediening). U
kunt de rijfuncties en hydraulische functies in de smalle gang slechts activeren met tweehandsbediening.
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Hoofdhef heffen: Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Hoofdhef neerlaten: Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. De hef- en daalsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112). De hoofdhef wordt omhooggebracht cq. neergelaten.
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet toegestane daalsnelheid Wanneer de leidingbreukbeveiliging bij ontoelaatbare daalsnelheid (> 0,6 m/s) actief is geworden, oorzaak vaststellen. XAls er geen lekkage in het hydraulisch systeem zit, moet u de hoofdhef iets heffen en vervolgens langzaam neerlaten. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
187
4.13.2 Heffen cq. dalen van de extra hef WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen tijdens heffen en dalen In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. Staak alle werkzaamheden met het interne transportmiddel, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XTransporteer alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XKom nooit boven de hoogste lasten die worden aangegeven in het hefvermogendiagram. XGa nooit onder omhooggebrachte lastopnamemiddelen / chauffeurscabines staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XGrijp / stap nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel. XDe chauffeur mag de chauffeursplaats in geheven toestand niet verlaten overstappen naar hogerliggende delen van het gebouw of naar andere voertuigen is niet toegestaan.
188
WAARSCHUWING! Gevaar voor vallen Wanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat er gevaar voor vallen voor de bediener. XVeiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.
Z
Deze modus is alleen mogelijk bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef en aan de lastzijde geplaatst bedieningspaneel. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
Z
103 112
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Extra hef heffen: • Druk op de knop „Extra hef” (103) en houd hem ingedrukt. • Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Extra hef neerlaten: • Druk op de knop „Extra hef” (103) en houd hem ingedrukt. • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. De hef- en daalsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112).
01.11 NL
De extra hef wordt omhooggebracht cq. neergelaten.
189
4.13.3 Heffen cq. dalen van de extra hef (o) WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen tijdens heffen en dalen In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. Staak alle werkzaamheden met het interne transportmiddel, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XTransporteer alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XKom nooit boven de hoogste lasten die worden aangegeven in het hefvermogendiagram. XGa nooit onder omhooggebrachte lastopnamemiddelen / chauffeurscabines staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XGrijp / stap nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel. XDe chauffeur mag de chauffeursplaats in geheven toestand niet verlaten overstappen naar hogerliggende delen van het gebouw of naar andere voertuigen is niet toegestaan.
190
WAARSCHUWING! Gevaar voor vallen Wanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat er gevaar voor vallen voor de bediener. XVeiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.
Z
Deze modus is alleen mogelijk bij de EKS 210 en EKS 312 met extra hef en aan de mastzijde geplaatst bedieningspaneel. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Extra hef heffen: • Druk op de knop „Vrijgave extra hef” (116) en houd hem ingedrukt. • Druk op de knop „Extra hef heffen” (114). • Extra hef neerlaten: • Druk op de knop „Vrijgave extra hef” (116) en houd hem ingedrukt. • Druk op de knop „Extra hef dalen” (115). De hef- en daalsnelheden worden voorgegeven door de voertuigregeling.
114 115 116
01.11 NL
De extra hef wordt omhooggebracht cq. neergelaten.
191
4.14 Intern transportmiddel veilig parkeren WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is in principe niet toegestaan. XPlaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. XLaat de hefmast en lastvork altijd volledig neer. XKies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde vorktanden.
103 112 10 11
92
01.11 NL
20
192
Intern transportmiddel veilig neerzetten Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. • Hefmast volledig neerlaten. • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. • Lastopnamemiddel (92) volledig neerlaten. • Druk op de knop „Extra hef” (103) en houd hem ingedrukt. • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken.
01.11 NL
Het interne transportmiddel is nu veilig geplaatst.
193
5
Orderpicken en stapelen
5.1
Vorktanden instellen (o)
5.1.1 EKS 208 / EKS 308 - vorktanden instellen (o) WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat er een laadeenheid wordt opgenomen, moet bestuurder er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de toegelaten hefcapaciteit van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte beschermingsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XNooit de maximale lasten van het hefcapaciteitsdiagram overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
194
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde vorktanden Vorktanden moeten zover mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de borgbouten (194) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder borgbouten (194)! XControleren of de borgbouten (194) aanwezig is. XControleren of de borgbouten (194) goed vastzitten. Aanhaalmoment van de borgbouten: 80 Nm. 194
Vorktanden instellen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192).
19
195 19 194
Werkwijze • Vorktanden (19) op de vorkdrager (195) in de juiste stand schuiven.
01.11 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
195
5.1.2 EKS 210 / EKS 312 - vorktanden instellen (o) WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat er een laadeenheid wordt opgenomen, moet bestuurder er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de toegelaten hefcapaciteit van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte beschermingsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XNooit de maximale lasten van het hefcapaciteitsdiagram overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
196
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde vorktanden Vorktanden moeten zover mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de uitschuifborgingen (197) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder uitschuifborging (197)! XControleren of de uitschuifborgingen (197) aanwezig is. XControleren of de uitschuifborgingen (197) goed vastzitten.
Vorktanden instellen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192).
196
19 Werkwijze • Vergrendelhendel (196) naar boven 195 zwenken. 197 • Vorktanden (19) op de vorkdrager (195) in de juiste stand schuiven. • Vergrendelhendel (196) omlaag zwenken en de vorktanden (19) verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
01.11 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
197
5.2
Vorktanden vervangen (o)
5.2.1 EKS 208 / EKS 308 - vorktanden vervangen (o) WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte vorktanden Defecte vorktanden kunnen ertoe leiden dat de last valt. XIntern transportmiddel met defecte vorktanden niet in gebruik nemen. XBij beschadiging van een vorktand moeten beide vorktanden worden vervangen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte vorktanden kenmerken en ervoor zorgen dat deze niet meer worden gebruikt. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Letselgevaar bij vervangen van de vorktanden De vorktanden kunnen bij het wisselen van vorkdrager eraf glijden. Daarom bestaat er letselgevaar bij de benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het wisselen van de vorktanden de borgbouten (194) in de vorkdrager gemonteerd. Controleren of de borgbouten correct zijn geplaatst. Aanhaalmoment van de borgbouten: 80 Nm.
198
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar bij het verschuiven van de vorktanden Bij het verschuiven van de vorktanden op de vorkdrager bestaat er beknellingsgevaar voor armen en benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XGeen lichaamsdelen tussen vorktand en vorkdrager houden. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door vorktanden met ongelijke constructie De montage van vorktanden met verschillende constructie beïnvloedt de stabiliteit van het interne transportmiddel. XEnkel vorktanden dezelfde constructie gebruiken, die door de producent zijn vrijgegeven. XVorktanden altijd per paar vervangen. XAfmetingen van de vorktanden moet met elkaar overeenkomen.
199
194
Vorktanden demonteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192). – Bestuurderscabine neergelaten en vorktanden raken de vloer niet aan.
19
195 19 194
Werkwijze • Borgbouten (194) demonteren. • Vorktanden (19) voorzichtig van de vorkdrager (195) schuiven.
01.11 NL
Vorktanden (19) zijn van de vorkdrager (195) gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
200
Vorktanden monteren Voorwaarden – Hefmast neergelaten. – Bestuurderscabine geheven, zodat de vorktand op de vorkdrager geschoven kan worden. – Borgbouten (194) gedemonteerd. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Momentsleutel – M12-inbussleutel voor het losdraaien van de borgbouten (194) Werkwijze • Vorktanden (19) voorzichtig op de vorkdrager (195) schuiven. • Vorktanden (19) instellen, (zie "Vorktanden instellen (o)" op pagina 194). WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de borgbouten (194) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder borgbouten (194)! XControleren of de borgbouten (194) aanwezig is. XControleren of de borgbouten (194) goed vastzitten. Aanhaalmoment van de borgbouten: 80 Nm. • Borgbouten (194) in de vorkdrager (195) schroeven. Borgbouten (194) vastdraaien met een aanhaalmoment van 80 Nm.
01.11 NL
Vorktanden (19) zijn op de vorkdrager (195) gemonteerd.
201
5.2.2 EKS 210 / EKS 312 - vorktanden vervangen (o) WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte vorktanden Defecte vorktanden kunnen ertoe leiden dat de last valt. XIntern transportmiddel met defecte vorktanden niet in gebruik nemen. XBij beschadiging van een vorktand moeten beide vorktanden worden vervangen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte vorktanden kenmerken en ervoor zorgen dat deze niet meer worden gebruikt. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Letselgevaar bij vervangen van de vorktanden De vorktanden kunnen bij het wisselen van vorkdrager eraf glijden. Daarom bestaat er letselgevaar bij de benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het wisselen van de vorktanden de uitschuifborging gemonteerd en controleren of deze goed vastzit in de vorkdrager.
202
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar bij het verschuiven van de vorktanden Bij het verschuiven van de vorktanden op de vorkdrager bestaat er beknellingsgevaar voor armen en benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XGeen lichaamsdelen tussen vorktand en vorkdrager houden. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door vorktanden met ongelijke constructie De montage van vorktanden met verschillende constructie beïnvloedt de stabiliteit van het interne transportmiddel. XEnkel vorktanden dezelfde constructie gebruiken, die door de producent zijn vrijgegeven. XVorktanden altijd per paar vervangen. XAfmetingen van de vorktanden moet met elkaar overeenkomen.
203
Vorktanden demonteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192). – Bestuurderscabine neergelaten en vorktanden raken de vloer niet aan.
196
19
195 Werkwijze 197 • Uitschuifborging (197) demonteren. • Vergrendelhendel (196) naar boven zwenken. • Vorktanden (19) voorzichtig van de vorkdrager (195) schuiven.
01.11 NL
Vorktanden (19) zijn van de vorkdrager (195) gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
204
Vorktanden monteren Voorwaarden – Hefmast neergelaten. – EKS 210 en EKS 312 met extra hef: Vorkdrager geheven, zodat de vorktand op de vorkdrager geschoven kan worden. – EKS 210 en EKS 312 met lastrooster: Bestuurderscabine geheven, zodat de vorktand op de vorkdrager geschoven kan worden. – Uitschuifborging (197) gedemonteerd. Werkwijze • Vorktanden (19) voorzichtig op de vorkdrager (195) schuiven. • Vorktanden (19) instellen, (zie "Vorktanden instellen (o)" op pagina 194). • Vergrendelhendel (196) omlaag zwenken en de vorktanden (19) verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de uitschuifborgingen (197) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder uitschuifborging (197)! XControleren of de uitschuifborgingen (197) aanwezig is. XControleren of de uitschuifborgingen (197) goed vastzitten. • Uitschuifborging (197) monteren en controleren of deze goed vastzit.
01.11 NL
Vorktanden (19) zijn op de vorkdrager (195) gemonteerd.
205
5.3
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of geplaatste lasten Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
5.3.1 Last opnemen In paragraaf "Intern transportmiddel met lastrooster en begaanbare pallet" is het opnemen resp. neerlaten van de last met: - mechanische vergrendeling aan de vorktanden beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op de vorktanden (met / zonder lastherkenning)" op pagina 336). - mechanische vergrendeling beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op het lastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning)" op pagina 340). - vasthoudklemmen resp. vasthoudklauw beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voor vergrendeling" op pagina 344).
01.11 NL
Z
206
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Laadeenheid correct op pallet geplaatst. – De vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallets en indien nodig ingesteld, (zie "EKS 210 / EKS 312 - vorktanden instellen (o)" op pagina 196). – Gewicht van de laadeenheid is niet groter dan de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte bodemgesteldheid.
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel langzaam naar de last rijden. • Lastopnamemiddel heffen/neerlaten, zodat de last kan worden opgenomen. • Vorktanden langzaam onder de pallet schuiven, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. De laadeenheid mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken. • Last iets omhoog brengen, totdat de last vrij op de vorken ligt. • Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften opgenomen.
207
5.3.2 Transporteer last WAARSCHUWING!
01.11 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan.
208
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Last correct opgenomen, (zie "Last opnemen" op pagina 206). – Perfecte toestand van de vloer.
Z
01.11 NL
Z
Werkwijze Transporteer last uitsluitend met beide vorktanden. Let er bij transport van zware lasten beslist op dat beide vorktanden in gelijke mate zijn belast. • Dodemansknop indrukken. • Last iets heffen. De last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporten, daarbij rekening houden met de bodemvrijheid. • Het interne transportmiddel fijn versnellen. • Met gelijkmatige snelheid rijden. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Wees altijd gereed om te remmen: • Onder normale omstandigheden het interne transportmiddel zacht afremmen. • In geval van gevaar mag er plotseling worden gestopt. • Verlaag rijsnelheid in scherpe bochten voldoende. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden.
209
5.3.3 De last neerzetten
Z
In paragraaf "Intern transportmiddel met lastrooster en begaanbare pallet" is het opnemen resp. neerlaten van de last met: - mechanische vergrendeling aan de vorktanden beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op de vorktanden (met / zonder lastherkenning)" op pagina 336). - mechanische vergrendeling beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op het lastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning)" op pagina 340). - vasthoudklemmen resp. vasthoudklauw beschreven, (zie "Last opnemen cq. last plaatsen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voor vergrendeling" op pagina 344). VOORZICHTIG! Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagvermogen). AANWIJZING
01.11 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
210
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Last correct opgenomen, (zie "Last opnemen" op pagina 206). – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte toestand van de vloer.
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Hef het lastopnamemiddel zo ver, dat de last zonder te stoten in de magazijnlocatie kan worden gereden. • Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie. • Lastopnamemiddel fijngevoelig zover laten zakken, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en het stellingoppervlak niet te beschadigen. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijweg vrij is. • Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
211
6
Storingshulp
6.1
Storingzoeken en oplossing Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden. Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
01.11 NL
Z
212
Storing
Mogelijke oorzaak
Oplossingen
Intern – Batterijstekker niet – Batterijstekker controleren, indien nodig transportmid ingestoken insteken del rijdt niet – Veiligheidsbomen – Sluit de veiligheidsbomen open – NOODUIT– NOODUIT-schakelaar ontgrendelen schakelaar ingedrukt ((zie "NOODSTOP" op pagina 168)) – Contactslot uitgeschakeld – ISMtoegangsmodule uitgeschakeld (o)
– Contactslot inschakelen ((zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159))
– Opladen van de batterij te laag
– Batterijcapaciteit controleren, indien nodig batterij opladen ((zie "Batterij laden" op pagina 91)) – Dodemansknop indrukken
01.11 NL
– Dodemansknop niet ingedrukt – Zekering defect
– Kaart of transponder voor de ISMtoegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule drukken.
– Zekeringen controleren, indien nodig vervangen ((zie "Controleer elektrische zekeringen" op pagina 392)) – Rijuitschakeling is – Op de knop naast het pictogram geactiveerd "overbrugging rijuitschakeling" ((zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 222)) drukken – Rijuitschakeling door – Rijregelknop in de neutrale stand zetten gangbeveiliging en opnieuw indrukken – Kettingen slap – (zie "Valketting-beveiliging overbruggen" op pagina 220) Last kan niet – Intern – Alle onder de storing "Intern worden transportmiddel niet transportmiddel rijdt niet" genoemde opgeheven bedrijfsklaar maatregelen nemen – Batterijcapaciteit te – Batterijcapaciteit controleren, indien laag, nodig batterij opladen ((zie "Batterij hefuitschakeling laden" op pagina 91)) – Hefuitschakeling is – Op de knop naast het pictogram geactiveerd "overbrugging hefuitschakeling" ((zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 224)) drukken – Niveau hydraulische – Niveau van de hydraulische olie olie te laag controleren, indien nodig laten bijvullen ((zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 404)) – Zekering defect – Zekeringen controleren, indien nodig vervangen ((zie "Controleer elektrische zekeringen" op pagina 392)) 213
Storing Mogelijke oorzaak Snel rijden – Hoofdhef / extra hef niet mogelijk boven de 0,5 m opgeheven – IG-zoekfunctie ingeschakeld – Geen referentierit gemaakt
Oplossingen – Hoofdhef / extra hef onder de 0,5 m neerlaten – Intern transportmiddel in de geleiding plaatsen of de IG-modus uitschakelen – Referentierit maken, (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164)
– Last in het leesbereik – Hoofdhef / bestuurderscabine heffen, tot van de laserscanner het pictogram van het "veiligheidsveldovertreding" niet meer personenbeveiligings wordt weergegeven systeem Intern – Intern – Alle onder de storing "Intern transportmid transportmiddel niet transportmiddel rijdt niet" genoemde del kan niet bedrijfsklaar maatregelen nemen sturen – Gedwongen – Knop "gedwongen geleiding in- / geleiding uitschakelen" en functie "rijden in smalle ingeschakeld gang" uitschakelen 1901
2902
3670
3752
– Rijregelknop niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen – Bedieningshendel "hydraulisch systeem” niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen
– Inductieve geleiding weer tot stand brengen ((zie "IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752)" op pagina 230)). – Inductieve geleiding weer tot stand brengen ((zie "IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752)" op pagina 230)). – Knop niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen
01.11 NL
4916
– Bij de inschakeltest hebt u de rijregelknop bediend – Bij de inschakeltest is de bedieningshendel "hydraulisch systeem” bediend – Het interne transportmiddel heeft de geleidingsdraad verlaten – Het interne transportmiddel heeft de geleidingsdraad verlaten – Bij de inschakeltest is een knop "functies” naast het bestuurdersdisplay en/of op een knop van het numerieke toetsenbord gedrukt
214
Storing
Mogelijke oorzaak
Oplossingen
4917
– Bij de inschakeltest hebt u een knop / functieselectieknop (gedwongen geleiding in- / uitschakelen, extra hef heffen / neerlaten) bediend – Bij de inschakeltest hebt u de dodemansknop bediend
– Knop/functieselectieknop (gedwongen geleiding in- / uitschakelen, extra heffen / neerlaten) niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen
4918
– Voorruit van het – Voorruit van het personenbeveiligings personenbeveiligingssysteem (PBSsysteem (PBSlaserscanner) is vuil, reinigen, (zie laserscanner) is vuil "Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personenbeschermingssysteem" op pagina 292)
01.11 NL
9963
– Dodemansknop niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen
215
6.2
NOODSTOP-inrichting Wanneer de automatische NOODSTOP-inrichting inschakelt (bijvoorbeeld wanneer het contact met de geleiding wegvalt, de elektrische besturing uitvalt), wordt het interne transportmiddel afgeremd tot aan stilstand. Voordat hij opnieuw in bedrijf wordt genomen moet u de oorzaak van de storing vaststellen en verhelpen. Neem het interne transportmiddel weer in bedrijf volgens deze gebruikershandleiding en de gegevens van de producent ((zie "Werken met het interne transportmiddel" op pagina 152)).
6.3
Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / gevaar voor materiaalbeschadigingen door vanzelf neerlaten van het lastopnamemiddel Wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt mag er geen nooddaling worden uitgevoerd. Op grond van lekverliezen in het hydraulische systeem bestaat bovendien het gevaar, dat de stelling door het neerlaten van het lastopnamemiddel wordt beschadigd. XLastopnamemiddel tegen verder neerlaten bijv. met voldoende sterke kettingen borgen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XIntern transportmiddel door geschoold personeel zo snel mogelijk bergen. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
216
WAARSCHUWING! Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast XBij een nooddaling onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en eronder blijven staan. XWanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nooddaalvoorziening die zich onderaan bevindt, moeten de bestuurder en de assistent met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat geen gevaar ontstaat. XHet neerlaten bij noodgevallen van de chauffeurscabine is niet toegestaan, wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. AANWIJZING
01.11 NL
Gevaar van materiaalschade aan de vasthoudklem / vasthoudklauw Bij een nooddaling van de bestuurderscabine met opgenomen geklemde last kan de vasthoudklem / vasthoudklauw bij het bereiken van de bodem beschadigen (alleen bij de EKS 208 en EKS 308). XNooddaling ca. 10 cm voor het bereiken van de bodem stoppen.
217
13
11 10
198
199
key for emergency lowering
200
Bestuurderscabine / hefmast nooddalen Voorwaarden – Lastopnamemiddel bevindt zich niet in de stelling. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel).
Z
Werkwijze Indien nodig, kan de bestuurderscabine door een assistent worden neergelaten. • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) helemaal naar links draaien. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODUIT-schakelaar (10) indrukken. • Batterijdeksel (13) openen. • Inbussleutel (198) uit de houder boven het knipperlicht trekken. • Inbussleutel (198) in de opening (200) voeren.
01.11 NL
WAARSCHUWING! Beknellingsgevaar bij nooddalen Bij een nooddaling van de bestuurderscabine bestaat er beknellingsgevaar voor de bediener in de bestuurderscabine. XGeen lichaamsdelen buiten de bestuurderscabine houden.
218
AANWIJZING Gevaar van materiaalschade aan de vasthoudklem / vasthoudklauw Bij een nooddaling van de bestuurderscabine met opgenomen geklemde last kan de vasthoudklem / vasthoudklauw bij het bereiken van de bodem beschadigen (alleen bij de EKS 208 en EKS 308). XNooddaling ca. 10 cm voor het bereiken van de bodem stoppen.
Z
• Aftapklep (199) met de inbussleutel (198): • maximaal twee slagen tegen de klok in draaien: Hefmast / bestuurderscabine worden neergelaten. De daalsnelheid verhoogt naarmate het aftapventiel (199) wordt geopend. • tot de aanslag met de klok mee draaien: Neerlaatproces wordt gestopt. De hefmast / bestuurderscabine worden neergelaten.
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
219
6.4
Z
Valketting-beveiliging overbruggen De valketting-beveiliging meldt een niet gespannen „slappe” hefketting. Een hefketting wordt b.v. slap bij het plaatsen het lastopnamemiddel, bij het plaatsen van de cabine, bij het los maken van de hefketting en/of breken van de hefketting. Heffen van de hoofdhef bij geactiveerde valkettingbeveiliging
Z
201
97 97 112 Werkwijze De functie "hoofdhef neerlaten" is niet mogelijk als de valkettingbeveiliging is geactiveerd. • Dodemansknop indrukken. • Op de knop (97) naast het pictogram "overbrugging valkettingbeveiliging" (201) drukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies” (112) naar boven trekken. • Hoofdhef iets heffen (ca. 0,25 m), tot het pictogram "overbrugging valkettingbeveiliging" (201) niet meer wordt weergegeven.
01.11 NL
De hijskettingen zijn weer gespannen en het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar.
220
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Als het pictogram "overbrugging valkettingbeveiliging" na het heffen van de hoofdhef met ca. 0,25 m niet verdwijnt, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf worden genomen als het defect is gevonden en verholpen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
221
6.5
Z
Rijden uitschakelen overbruggen (o) In het chauffeursdisplay brand het symbool „Overbrugging rijden uitschakelen“ (98), wanneer vanaf een bepaald hefhoogte of een bereik er niet meer kan worden gereden. Als echter bij het plaatsen of opnemen van laadgoed de positie van het interne transportmiddel ten opzichte van de stelling moet worden gecorrigeerd, moet er als volgt te werk worden gegaan: WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door intern transportmiddel De rij-uitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid om de remfuncties bij het gangeinde of voor een obstakel te bewaken en eventueel te activeren.
222
Verrijden van transportmiddel uitschakeling
98
het interne ondanks rij97
97
99
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Druk op de knop (97) naast het symbool „Overbrugging rijuitschakeling“ (98) en houd hem ingedrukt. • Bedieningspaneel in lastrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in lastrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren: Rijden in aandrijfrichting. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren: Rijden in lastrichting. Het interne transportmiddel kan met kruipsnelheid worden verreden.
AANWIJZING
01.11 NL
Na het indrukken van de drukknop (97) naast het betreffende overbruggingssymbool kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
223
6.6
Z
Hefuitschakelingen overbruggen (o) Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne transportmiddel een automatische hefuitschakeling zijn ingebouwd. De automatische hefuitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte werkzaam wordt, blokkeert het heffen van de hoofdhef. Op het bestuurdersdisplay gaat het symbool „Overbruggen hefuitschakeling" (183) branden. VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door uitgeschoven mast De hefuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging b.v. voor een obstakel te stoppen.
Z
De hefuitschakeling is pas na een uitgevoerde referentieprocedure ((zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164)) werkzaam. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door uit bedrijf nemen van de hefuitschakeling Bij het uitschakelen van de hefuitschakeling moet de bestuurder goed opletten, om hindernissen bij uitgeschoven mast te herkennen.
224
Overbrugging van de hefuitschakeling
183
Werkwijze 97 97 112 • Dodemansknop indrukken. • Druk op de knop (97) naast het symbool „Overbrugging hefuitschakeling“ (183) en houd hem ingedrukt. • Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. De hoofdhef wordt omhoog gebracht. De hefuitschakeling wordt uitgeschakeld.
Z
Iedere keer bij het dalen onder de hefuitschakelingshoogte schakelt de hefbegrenzing weer in. AANWIJZING
01.11 NL
Na het indrukken van de drukknop (97) naast het betreffende overbruggingssymbool kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
225
6.7
Z
Daaluitschakelingen overbruggen (o) Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne transportmiddel een automatische daaluitschakeling zijn ingebouwd. De automatische daaluitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte werkzaam wordt, blokkeert het dalen van de hoofdhef. Op het bestuurdersdisplay gaat het symbool „Overbruggen daaluitschakeling" (202) branden. VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door het plaatsen van de bestuurderscabine of het lastopnamemiddel De daaluitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging b.v. voor een obstakel te stoppen.
Z
De daaluitschakeling is pas na een uitgevoerde referentieprocedure ((zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164)) werkzaam. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door uit bedrijf nemen van de daaluitschakeling Bij het buiten werking stellen van de daaluitschakeling moet de bestuurder goed opletten, om hindernissen bij het neerlaten van de bestuurderscabine of het lastopnamemiddel te herkennen.
226
Overbrugging van de daaluitschakeling
202
Werkwijze 97 97 112 • Dodemansknop indrukken. • Druk op de knop (97) naast het symbool „Overbrugging daaluitschakeling“ (202) en houd hem ingedrukt. • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. De hoofdhef wordt omlaag gebracht. De daaluitschakeling wordt uitgeschakeld.
Z
Ieder opheffen daalbegrenzing.
boven
de
daaluitschakelinghoogte
activeert
weer
de
AANWIJZING
01.11 NL
Na het indrukken van de drukknop (97) naast het betreffende overbruggingssymbool kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
227
6.8
Gangeinde-beveiliging (o) Interne transportmiddelen met gangeindbeveiliging worden vóór het uit de gang rijden of in een zijgang afgeremd. Daarbij zijn er twee basisvarianten: 1) afremmen tot aan stilstand 2) Afremmen tot 2,5 km/h Andere varianten (beïnvloeding van de volgende rijsnelheid, beïnvloeding van de hefhoogte et cetera) zijn beschikbaar. 1. Afremmen tot aan stilstand Wanneer u over de gangeindbeveiliging (RFID, magneten, reflexmarkeringen) rijdt in de richting van het gangeinde, wordt het interne transportmiddel afgeremd tot aan stilstand. WAARSCHUWING! De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid. Wanneer u verder wilt rijden: • Rijregelknop kort loslaten en weer indrukken. Het intern transportmiddel kan met maximaal 2,5 km/h uit de smalle gang worden gereden. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door ongeremd intern transportmiddel Het remmen op basis van de gangeindbeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid de remfunctie te bewaken en eventueel te activeren bij het gangeinde.
228
2. Afremmen tot 2,5 km/h Wanneer er over de gangeindbeveiliging (RFID, magneten, reflexmarkeringen) wordt gereden in de richting van het gangeinde, wordt het interne transportmiddel afgeremd tot 2,5 km/h en kan met deze snelheid uit de smalle gang worden gereden. WAARSCHUWING! De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door ongeremd intern transportmiddel Het remmen op basis van de gangeindbeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid de remfunctie te bewaken en eventueel te activeren bij het gangeinde.
229
6.9
IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752) Wanneer bij inductieve geleiding van het interne transportmiddel de antenne het vastgelegde niveaubereik van de geleidedraad verlaat, wordt onmiddellijk een NOODSTOP gestart. In het chauffeursdisplay knippert het symbool „IG-storing“ en verschijnen de event-meldingen „3670“ en „3752“.
Z
Als naast het symbool „IG-storing“ ook het symbool „Schroefsleutel“ oplicht, zijn er naast de IG-storing ook nog andere storingen opgetreden. De resulterende eventen / of informatiemeldingen worden in het chauffeursdisplay weergegeven. Wanneer het interne transportmiddel parallel aan de geleidedraad rijdt, wordt het rijden niet uitgeschakeld. De indicatie voor „Inspoorproces loopt“ en het akoestische inspoorsignaal zijn echter continu in bedrijf en waarschuwen daardoor de bestuurder. Automatische NOODSTOP van het interne transportmiddel Wanneer tijdens het bedrijf één van de bewakingsfuncties voor de stuurregeling, de stuurinstallatie, de inductieve geleiding of de veiligheidsschakeling van de rijelektronica of de vermogenselektronica van het interne transportmiddel inschakelt, brengen veiligheidsinrichtingen het interne transportmiddel tot stilstand. Verricht de volgende maatregelen om na een NOODSTOP verder te kunnen rijden met het interne transportmiddel.
Z
Werkwijze In het chauffeursdisplay knippert het symbool „IG-storing“ en verschijnen de eventmeldingen „3670“ en „3752“. • Stel mogelijke oorzaken van de NOODSTOP vast en verhelp ze. • Druk op de NOODSTOP en ontgrendel hem weer door hem te draaien. • In het chauffeursdisplay verdwijnen het symbool „IG-storing“ en de eventmeldingen „3670“ en „3752“. • Schakel de inductieve gedwongen geleiding weer in, (zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 179). • Bedien de knop „Gedwongen geleiding in- / uitschakelen”. • Bedien de rij-regelknop en werk het interne transportmiddel voorzichtig op de geleidedraad.
01.11 NL
Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsklaar en kan op de geleidedraad worden ingespoord.
230
Z
Z
Wanneer u na een automatische NOODSTOP en het verhelpen van de oorzaak niet meer kunt rijden, moet u het interne transportmiddel via het contactslot uit- en weer inschakelen. Verricht vervolgens een referentierit ((zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164)) en voer de bovengenoemde punten uit. Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsgereed. Wanneer het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed is, controleert u met behulp van handmatige besturing (buiten de smalle gang) en inductieve besturing de probleemloze werking van het interne transportmiddel. Manuele NOODSTOP Er is sprake van een manuele NOODSTOP wanneer de NOODSTOP-schakelaar is bediend. Na het loslaten van de NOODSTOP-schakelaar is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.
6.10 Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij VOORZICHTIG! Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de hantering mag dit doen. Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. WAARSCHUWING! Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. Tweede assistent vragen. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces. Om het interne transportmiddel uit de smalle gang te bergen, moet u de aandrijfwielrem lossen.
01.11 NL
Z
231
6.10.1 Aandrijfwielrem loszetten en activeren WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XRem niet loszetten op hellingen. XRem op de plaats van bestemming weer activeren. XIntern transportmiddel niet met losse rem parkeren.
13 203 204 11 10
205 206
Los de aandrijfwielrem Voorwaarden – Laat de hefmast volledig neer, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186) of (zie "Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten" op pagina 216). – Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. • Batterijdeksel (13) openen.
232
01.11 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee stelschroeven (inbuszeskant) met zeskantmoeren (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel). – Inbussleutel (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel).
Z
• Afdekking (203) aandrijfruimte demonteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). • Intern transportmiddel tegen ongewenste bewegingen borgen door er wiggen onder te plaatsen. • Demonteer de stelschroeven (204) uit de houder boven de magneetrem (205). • Steek de stelschroeven (204) aan de magneetrem (205) boven de rijmotor (206) erin en draai ze aan met de twee zeskantmoeren. De twee stelschroeven (204) dienen voor het spannen (ontgrendelen) van de drukveren, die de parkeerrem bedienen, zodat het interne transportmiddel in stroomloze toestand ongeremd is. • Verwijder wiggen.
01.11 NL
De aandrijfwielrem wordt losgezet; nu kunt u het interne transportmiddel bewegen. Het interne transportmiddel kan zonder batterij worden geborgen en verplaatst.
233
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd. XHefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden. WAARSCHUWING! Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.
13 203 204 11 10
205
01.11 NL
206
234
Aandrijfwielrem activeren Werkwijze • Intern transportmiddel tegen ongewenste bewegingen borgen door er wiggen onder te plaatsen. • Draai de stelschroeven (204) uit de magneetrem (205). • Monteer de stelschroeven (204) op de houder boven de magneetrem (205). VOORZICHTIG! Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingen XDe afdekkingen (batterijkap, zijbekledingen, afdekking aandrijfruimte, etc.) moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn. • Afdekking (203) aandrijfruimte monteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). • Bij het opnieuw in gebruik nemen de remvertragingswaarde controleren. De aandrijfwielrem is nu stroomloos bediend. Het interne transportmiddel kan zonder batterij niet meer worden verplaatst.
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
235
6.10.2 Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door niet stuurbaar intern transportmiddel Bij schade aan het stuursysteem, kan het interne transportmiddel event. niet worden gestuurd. De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel. XVerstel de stuurhoek van het interne transportmiddel niet tijdens de berging. XAls er een stuurhoek van meer dan 4 graden moet worden ingesteld, moet het wiel worden ontlast door het interne transportmiddel voorzichtig op te tillen cq. op te bokken.
203
11 207 10
24
01.11 NL
208
236
Stuurhoek instellen Voorwaarden – Laat de hefmast volledig neer, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186) of (zie "Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten" op pagina 216). – Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Vorksleutel met een sleutelbreedte van 14 mm.
Z
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. • Afdekking (203) aandrijfruimte demonteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). • Stel het wiel (24) met de vorksleutel via de zeskantschroef (207) bij de stuurpotentiometer (208) in de gewenste richting in. Als er een stuurhoek van meer dan 4 graden moet worden ingesteld, moet het wiel (24) worden ontlast door het interne transportmiddel voorzichtig op te tillen cq. op te bokken. De stuurhoek is ingesteld.
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
237
6.10.3 Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen
209
11 10
210 27
211
13
212
5
213
WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XRem niet loszetten op hellingen. XRem op de plaats van bestemming weer activeren. XIntern transportmiddel niet met losse rem parkeren. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en beknelling tijdens het bergen Bij het bergen bestaat er gevaar voor ongevallen en beknelling door het bergende interne transportmiddel. XIntern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. XTijdens het bergen niet tussen het trekkende voertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan. XAls tijdens het bergen de stuurhoek moet worden gewijzigd mag dit alleen worden gedaan bij stilstand van het interne transportmiddel ((zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 236)). XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Voorwaarden – Laat de hefmast volledig neer, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186) of (zie "Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten" op pagina 216). 238
01.11 NL
Bergen in aandrijfrichting
– Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). – Los de aandrijfwielrem, (zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 232). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee stelbouten (inbus) met zeskantmoeren (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel). – Inbussleutel (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel). – Sleepkabel, trekkracht > 5 to.. Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODUIT-schakelaar (10) indrukken. • Batterijdeksel (13) openen. • Afdekking van de aandrijfruimte demonteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). VOORZICHTIG! Beschadigingen door sleepkabel Sleepkabel (210) niet over de achterklep (211), voeren, omdat de achterklep (211) niet geschikt is voor het bergen en daardoor beschadigd. • Sleepkabel (210) door de uitsparing rondom het voertuigframe (27) laten lopen (zie afbeelding). WAARSCHUWING! Gevaar op letsel tijdens het bergproces Ga tijdens het bergproces niet tussen het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel staan.
01.11 NL
• Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen.
239
209
11 10
211
13
212
5
213
01.11 NL
210 27
240
Werkwijze • Als tijdens het bergproces de stuurhoek moet worden gewijzigd, moet het interne transportmiddel tot stilstand worden afgeremd. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel door niet stuurbaar intern transportmiddel De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel ((zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 236)). • Beveilig het interne transportmiddel na het bergen tegen ongewenste bewegingen, (zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 232). WAARSCHUWING! Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
241
209
11 10
210 27
211
13
212
5
213
WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XRem niet loszetten op hellingen. XRem op de plaats van bestemming weer activeren. XIntern transportmiddel niet met losse rem parkeren. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en beknelling tijdens het bergen Bij het bergen bestaat er gevaar voor ongevallen en beknelling door het bergende interne transportmiddel. XIntern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. XTijdens het bergen niet tussen het trekkende voertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan. XAls tijdens het bergen de stuurhoek moet worden gewijzigd mag dit alleen worden gedaan bij stilstand van het interne transportmiddel ((zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 236)). XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Voorwaarden – Laat de hefmast volledig neer, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186) of (zie "Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten" op pagina 216).
242
01.11 NL
Bergen in lastrichting
– Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). – Los de aandrijfwielrem, (zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 232).
01.11 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee stelbouten (inbus) met zeskantmoeren (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel). – Inbussleutel (maakt onderdeel uit van de levering van het interne transportmiddel). – Sleepkabel, trekkracht > 5 to..
243
209
11 10
210 27
211
13
212
5
213
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. VOORZICHTIG! Beschadigingen door sleepkabels Leid de sleepkabels zo naar voren, dat beschadigingen aan de hydraulische leidingen, de mastkabel, de hefmast en de chauffeurscabine tijdens het bergproces worden vermeden. • Sla de sleepkabels (209,213) aan beide zijden om de masttraverse (212) (zie afbeelding). • Laat de sleepkabels (209,213) buiten de hefmast (5) en voorbij de chauffeurscabine naar voren lopen (zie afbeelding). WAARSCHUWING! Gevaar op letsel tijdens het bergproces Ga tijdens het bergproces niet tussen het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel staan.
01.11 NL
• Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. • Als tijdens het bergproces de stuurhoek moet worden gewijzigd, moet het interne transportmiddel tot stilstand worden afgeremd.
244
VOORZICHTIG! Gevaar op letsel door niet stuurbaar intern transportmiddel De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel ((zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 236)). • Beveilig het interne transportmiddel na het bergen tegen ongewenste bewegingen, (zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 232). WAARSCHUWING! Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
245
7
De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting
Z
Interne transportmiddelen met een hefbare bestuurderscabine, die een stahoogte van meer dan 3 m kunnen bereiken, zijn voorzien van een nooddaalinrichting en een reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaalapparaat / reddingskabel), waarmee de bestuurder ondanks geblokkeerde bestuurderscabine de bodem kan bereiken. Voor het geval de chauffeurscabine op basis van een storing niet meer wil zakken en ook met de nooddaalinrichting ((zie "Chauffeurscabine in geval van nood neerlaten" op pagina 216)) niet meer kan worden gedaald, moet de bediener de chauffeurscabine verlaten door af te dalen met behulp van het touw. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet geïnstrueerde / geschoolde medewerkers en/of niet onderhouden reddingsuitrusting De reddingsuitrusting (reddingsgordel / abseilapparaat met reddingstouw) mag enkel worden gebruikt door personen, die daarvoor voldoende gezond zijn, geschoold zijn in het veilige gebruik ervan en beschikken over de benodigde kennis. Voor de gebruikers moet een reddingsplan beschikbaar zijn met alle relevante maatregelen die in geval van nood moeten worden genomen. XDe bestuurder moet één keer per jaar worden geïnstrueerd in het gebruik van de reddingsuitrusting. XDe bediening en de onderhoudsintervallen van de reddingsgordel en het noodafdaal-apparaat zijn in de meegeleverde handleidingen beschreven. XDe onderhoudsintervallen in de handleidingen van de reddingsgordel en het noodafdaal-apparaat moeten worden nageleefd. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
246
7.1
Z
Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine Afhankelijk van de plaatsing van het bedieningspaneel en de uitrusting „Rugleuning“ of „Chauffeursstoel“ zijn er verschillende opbergmogelijkheden voor de reddingsuitrusting: - Opbergvak achter de rugleuning, - Opbergvak onder de chauffeursstoel, - Opbergvak in het bedieningspaneel aan de mastzijde.
214
B A
215 Emergency Equipment Rope and Hamess for Emergency Descent
216 Opbergvak voor de reddingsuitrusting achter de rugleuning Werkwijze • Draai de greep (215) los door hem naar links te draaien (zie pijlrichting „A“). • Schuif de rugleuning (214) naar boven (zie pijlrichting „B”). • Verwijder de rugleuning (214).
01.11 NL
De reddingsuitrusting kan nu uit het opbergvak (216) achter de rugleuning (214) worden gehaald.
247
217 217
139
218
Opbergvak voor de reddingsuitrusting onder de chauffeursstoel Werkwijze • Druk de afdekking (218) onder de chauffeursstoel (139) naar boven en haal hem er schuin naar beneden toe uit.
01.11 NL
De reddingsuitrusting kan nu uit het opbergvak (217) onder de bestuurderstoel (139) worden gehaald.
248
219 220
221 222
C
Opbergvak voor de reddingsuitrusting in het bedieningspaneel aan mastzijde Werkwijze • Ontgrendel aflegvak (221) door op het waarschuwingssymbool (222) te drukken (zie pijlrichting „C”). • Verwijder het aflegvak (221). • Druk de afdekking (220) in het vrijliggende vak (219) omhoog en haal hem er schuin naar beneden toe uit.
01.11 NL
De reddingsuitrusting kan nu uit het opbergvak (219) in het bedieningspaneel aan mastzijde worden gehaald.
249
7.2
Inspectie / onderhoud van de reddingsuitrusting WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrusting XDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / abseilapparaat met reddingstouw) moet na iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige! De reddingsuitrusting (reddingsgordel / abseilapparaat met reddingstouw) moet ten minste één keer per jaar worden geïnspecteerd door de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige. Bij veelvuldig gebruik of sterke belasting (zoals milieu- of industriefactoren die het materiaal beperken) kan het nodig zijn de reddingsuitrusting vaker te inspecteren.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het abseilapparaat worden aangebracht.
250
7.3
Gebruiksduur van de reddingsuitrusting WAARSCHUWING! Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het abseilapparaat worden aangebracht.
7.3.1 Gebruiksduur van de reddingsgordel Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik bedraagt de maximale gebruiksduur voor reddingsgordels acht jaar. 7.3.2 Gebruiksduur van het afdaal-apparaat Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik gebruiksduur van het reddingstouw van textiel zes jaar.
de
De precieze gebruiksduur van het abseilapparaat, de karabijnhaak en de schroefschakel hangt af van de betreffende gebruikssituatie en omgevingsfactoren.
01.11 NL
Z
bedraagt
251
7.4
Opslag en transport van de reddingsuitrusting WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door onjuist opgeslagen reddingsuitrusting De opslag van de reddingsuitrusting heeft een grote invloed op de houdbaarheid ervan. XReddingsuitrusting in het opbergvak van het interne transportmiddel bewaren. Daarmee is gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting is beschermd tegen vocht, hitte en UV-stralen en in geval van een storing toegankelijk is. XContact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden. XReddingsuitrusting beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen. VOORZICHTIG! Doornatte banden van de reddingsgordel en/of het doornatte reddingstouw enkel op natuurlijke wijze drogen, bijv. op een windige en schaduwrijke plaats. Natte uitrustingonderdelen niet drogen in wasdrogers, in de buurt van vuur of andere hittebronnen.
01.11 NL
De reddingsuitrusting altijd in een stabiele apparatuurtas of apparatuurkoffer transporteren, om beschadigingen door invloeden van buitenaf te vermijden.
252
7.5
Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (- 07.09) De reddingsuitrusting bestaat uit een reddingsgordel RG 16-E, een afdaalapparaat AG 10 S en een speciale reddingskabel met karabijnhaak en een beveiligde eindknoop. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij ondeskundig gebruik van de reddingsuitrusting De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt als opvanggordel ter beveiliging tegen vallen. De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt voor het opvangen en is toegelaten voor een belasting tot 150 kg ofwel één persoon. De reddingsgordel bestaat uit twee beenlussen, een ruggordel en een borstgordel met inhangoog. De ruggordel heeft aan de zijkant twee schouderriemen van elastisch materiaal. Deze verhinderen dat de bediener tijdens het gebruik omlaag kan glijden. De dragende gordelbanden bestaan uit 45 mm breed, niet elastisch gordelmateriaal. De reddingsgordel beschikt over een verstelbare borstgordel, waarmee deze optimaal kan worden aangepast op de gebruiker. De lengte wordt ingesteld met een gesp.
Z
De reddingsgordel mag worden gebruikt bij omgevingstemperaturen tussen -25°C en + 80°C. Het temperatuurafhankelijke toepassingsbereik van het afdaalapparaat met reddingskabel ligt tussen de omgevingstemperaturen van -30°C tot + 60°C. Als het afdaalapparaat wordt gebruikt bij omgevingstemperaturen onder + 0°C, moet het tegen vocht worden beschermd, zodat wordt voorkomen dat het apparaat van binnen bevriest (rem). WAARSCHUWING!
01.11 NL
Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het abseilapparaat worden aangebracht.
253
7.5.1 Beschrijving van de reddingsgordel RG 16-E 223 223 225
224
224
224 225
226 227
Pos. 223 224 225 226 227
227
Aanduiding Inhangoog Schouderriem In lengte verstelbare borstgordel met gesp Typeplaatje Zitvlak- en beengordel
7.5.2 Technische gegevens van de reddingsgordel RG 16-E RG 16-E 0,6 kg 150 kg
01.11 NL
Type: Eigen gewicht: Nuttige belasting:
254
7.5.3 Typeplaatje van de reddingsgordel RG 16-E 228
229
XXX XXXXXXXXXXX
XXXXXX
231
XXXXXXXXXXX EN 1497
230
0158
232
XXXX XXXX 233
Pos. 228 229 230 231 232 233 234 235 236
235 236
237
Aanduiding Vermelding, dat de reddingsgordel "Enkel voor reddingsdoeleinden" mag worden gebruikt Type Volgende revisie Producent Goedkeuringsplaatje met de vermelding van de maand en het jaar voor de volgende revisie van de reddingsgordel Typegoedkeuring volgens EN Bouwjaar Fabrieknummer (serienummer van de producent) Kennummer van de bevoegde controle-instantie Aanwijzing, dat de gegevens in de handleiding in acht moeten worden genomen
01.11 NL
237
234
255
7.5.4 Beschrijving van het abseil-inrichting AG 10 S Pos. 238 239 240 241
242
Aanduiding Karabijnhaak met wartelmoer (bevestiging van afdaalapparaat aan reddingsgordel) Inspectieplaatje Afdaalapparaat (met centrifugaal geregelde automatische afremming voor een gelijkmatig afdalen) Typeplaatje Remhendel Met de remhendel kan het afdalen door de afdalende persoon worden onderbroken / gestart. Reddingskabel (statisch kernmantelkabel)
238 239 240 241 242 243
243
244
Diameter = 9 mm. Karabijnhaak met wartelmoer (bevestiging van reddingskabel aan de bestuurderscabine)
244
7.5.5 Technische gegevens van het abseilapparaat AG 10 S AG 10 S A max: 400 m 150 kg (één persoon) 0,7 m/s 1,4 kg zonder reddingskabel
01.11 NL
Type: Apparaatklasse: Toegestane afdaalhoogte: Toegestane afdaallast: Afdaalsnelheid: Eigen gewicht:
256
7.5.6 Typeplaatje van de abseil-inrichting AG 10 S 245
246 XXXXXXXXXXXXXXXX
XXX
XXXXXXXXXXXXXXXX
EN 341 / EN 1496
0158
XXXXXXXX XXXXXXXX
247 248 249 250 251
XXXXXXXX
252
XXXXXXXXXX
253
XXXXXXXXX XXXXXXXXXX
254
Pos. 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254
255 256
Aanduiding Typegoedkeuring volgens EN Type Firmalogo / firmanaam Adres van de producent Kennummer van de bevoegde controle-instantie Fabrieknummer (serienummer van de producent) / bouwjaar Aanwijzing, dat de gegevens in de gebruikshandleiding in acht moeten worden genomen Afdaalhoogte (vermelding van de lengte van het reddingskabel) Afdaalsnelheid (ca. 0,7 m/s) Apparaatklasse 2 personen (max. 225 kg / max. 100 m) Vermelding van de maximale afdaalhoogte met 2 personen, bij maximale totale afdaallast van 225 kg Afdaallast (max. 150 kg / max. 400 m)
256
Vermelding van de maximale afdaalhoogte, bij een maximale afdaallast van 150 kg.
01.11 NL
255
257
7.5.7 De reddingsuitrusting visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaalapparaat / reddingstouw / schroefschakel) visueel worden geïnspecteerd door de gebruiker. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsuitrusting of bij twijfel over de inzetbaarheid van de reddingsuitrusting, mag deze niet worden gebruikt. Reddingsuitrusting voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
7.5.8 De reddingsgordel RG 16-Evisueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsgordel RG 16-E door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsgordel RG 16-E zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – het dragende gordelmateriaal laat geen beschadigingen zien zoals schuurplekken, scheuren of losse draadeinden bij naden. – er zijn geen vervormingen aan de beslagdelen. – de elastische schouderriemen zijn niet uitgerekt. – de gesp laat geen beschadigingen zien. – het inhangoog heeft geen roestschade, vervormingen en/of beschadigingen als gevolg van mechanische invloeden. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsgordel RG 16-E of bij twijfel over de inzetbaarheid van de reddingsgordel RG 16-E, mag deze niet worden gebruikt. Reddingsgordel RG 16-E voor inspectie aan de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
258
7.5.9 Het abseilapparaat AG 10 Svisueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet het afdaalapparaat AG 10 S door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaalapparaat AG 10 S zich in een gebruiksklare en goed werkende toestand bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – Het typeplaatje is aanwezig en leesbaar. – Het afdaal-apparaat is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of beschadigingen door mechanische inwerkingen. – Er zitten geen scheuren in het afdaalapparaat. – Alle cilinderkopbouten zijn aanwezig en zijn stevig vastgedraaid. De inloopdiepte van de bouten geeft aan of een van de bouten los is geraakt. Als bij de controle blijkt dat een bout los is geraakt, moet deze met de juiste sleutel (accessoire-set) worden aangedraaid. Als niet alle bouten meer aanwezig zijn, moet het afdaal-apparaat buiten gebruik worden genomen. – Het afdaalapparaat heeft geen verhoogde slijtagesporen. – Het kabelinlaat en -uitlaatpunt zijn niet versleten. Het kabelinlaat- en kabeluitlaatpunt mag geen slijtage van meer dan 2 mm (voelbaar met de vinger) hebben, anders moet het afdaalapparaat buiten gebruik worden gesteld.
Z
Het materiaal in het slijtagegebied laat een blank geschuurd, glad, glanzend oppervlak zien. De slijtage laat sterke onregelmatigheden zien op het materiaal. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan het abseilapparaat AG 10 S of bij twijfel over de inzetbaarheid van het abseilapparaat AG 10 S, mag het niet worden gebruikt. Abseilapparaat AG 10 S voor inspectie aan de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
259
7.5.10 Werking van de remhendel controleren Voorafgaan aan ieder gebruik moet de werking en de toestand van de remhendel worden gecontroleerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaal-apparaat zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie erop letten, dat de remhendel niet is aangetast door roest of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft. Bovendien controleren of de remhendel goed werkt: Werkwijze • Remhendel niet bedienen. • Touweinde met de karabijnhaak van het afdaal-apparaat weg trekken. Daarbij mag het reddingstouw niet door het afdaal-apparaat glijden, anders het afdaal-apparaat uit gebruik nemen en aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven voor inspectie. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de remhendel of bij twijfel over de inzetbaarheid van de remhendel, mag deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
260
7.5.11 Werking van de centrifugaalkrachtrem controleren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de werking van de centrifugaalkrachtrem worden gecontroleerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaalapparaat zich in een gebruiksklare en goed werkende toestand bevindt. Werkwijze • Remhendel naar beneden drukken en in deze stand vasthouden. • Kabeleinde met de karabijnhaak ca. 1,0 m van het afdaalapparaat weg trekken. Daarbij moet direct weerstand door werking van de centrifugaalkracht rem merkbaar zijn. • Remhendel loslaten. • Kabeleinde met de karabijnhaak verder van het afdaalapparaat weg trekken. De remhendel moet automatisch weer naar de basisstand "stop" gaan. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet werkende centrifugaalkrachtrem Als het reddingstouw zonder weerstand door het afdaal-apparaat kan worden getrokken resp. de remhendel niet naar de basisstand „Stop“ omhoog wordt geduwd, moet het afdaal-apparaat direct buiten gebruik worden genomen en aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige worden gegeven voor controle. Als het afdaal-apparaat blokkeert en het reddingstouw niet door het afdaal-apparaat kan worden getrokken (hoewel de remhendel omlaag wordt gedrukt en in deze stand wordt vastgehouden), moet het afdaal-apparaat eveneens direct buiten gebruik worden genomen en aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige worden gegeven voor controle. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
261
7.5.12 Het reddingstouw met de karabijnhaak visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet het reddingstouw en de karabijnhaak door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het reddingstouw zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan het reddingstouw of de karabijnhaak en bij twijfel over de inzetbaarheid van het reddingstouw of de karabijnhaak, mogen deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat met karabijnhaak voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Visuele inspectie van de karabijnhaak Bij de visuele inspectie erop letten, dat de karabijnhaak niet is aangetast door roest of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft. Bovendien controleren of de vergrendeling (snapslot) en de klinknagel van de karabijnhaak goed werken.
01.11 NL
– De wartelmoer moet gemakkelijk kunnen worden geopend en gesloten. – De vergrendeling (snapslot) moet na het openen met de hand automatisch weer terugspringen naar zijn oorspronkelijke stand.
262
Visuele inspectie van het reddingstouw Controleren of de eindknoop aan het touweinde aanwezig is en of de knoop is beveiligd door de kabelbinder. Aan het touweinde moet er een eindknoop zitten, zodat het reddingstouw bij het abseilen niet uit het abseilapparaat valt. De bevestiging van de karabijnhaak aan het touweinde moet zich in een goede staat bevinden. Bij de visuele inspectie erop letten, dat het reddingstouw geen van de volgende mechanische beschadigingen, gebreken of beschadigingen door de inwerking van hitte, chemie e.d. heeft: – – – – – – – – – – –
Z
insnijdingen; draadbreuken; verdikkingen; knikken; sterke slijtage of verhoogde slijtagesporen zoals harige plekken; mantelverschuiving; open, losse eindverbindingen; lussen; knopen; brandplekken; vergane plekken. Het reddingstouw voordat het wordt neergelaten op bovengenoemde eigenschappen controleren. Daarvoor het reddingstouw door de handen laten glijden.
AANWIJZING
01.11 NL
De bij de geleverde remactiviteit ontstane remstof wordt door de open positie van de remeenheid in de behuizing via het reddingstouw door het touwinlaat- en touwinlaatpunt uit het afdaal-apparaat getransporteerd. De bij het gebruik van het apparaat ontstane materiaalslijtage aan de behuizing (aluminiumstof) wordt op dezelfde wijze uit het afdaal-apparaat geleid. Daardoor kan het reddingstouw zwart worden. Deze verkleuring heeft echter geen nadelige gevolgen voor de touweigenschappen.
263
7.5.13 Reddingsgordel omdoen RG 16-E – – – – – – –
– –
Alle voorwerpen uit de broekzakken verwijderen. Verzegeling verwijderen. Reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer nemen. De reddingsuitrusting visueel inspecteren, (zie "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" op pagina 258). De ruggordel moet naar achteren wijzen en de beenlussen moeten naar voren wijzen. Houd de reddingsgordel met één hand aan het inhangoog vóór het lichaam. Leg de reddingsgordel, om hem gemakkelijker te kunnen hanteren, voorzichtig op de vloer en trek met de vrije hand de reddingsgordel voorzichtig naar achteren. Stap na elkaar met beide benen in de beenlussen. Blijf daarbij het inhangoog op borsthoogte vasthouden.
01.11 NL
– Door het inhangoog dat op borsthoogte zit omhoog te trekken, worden de beenlussen direct onder het zitvlak geplaatst. – Doe vervolgens de twee elastische schouderriemen om. Op deze manier wordt voorkomen dat de bediener er tijdens het gebruik uit glijdt. – De plaatsing van de ruggordel vindt automatisch plaats als de twee schouderriemen worden omgedaan. – Door instellen van de borstgordel kan de reddingsgordel afzonderlijk op de lichaamsafmetingen van de bediener worden afgestemd. Het gordelmateriaal kan aan het loze uiteinde door de gesp strakker worden aangespannen. – Let erop dat de reddingsgordel aangenaam zit en niet te strak om het lichaam wordt getrokken.
264
7.5.14 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting
11
37 10
44 Emergency Equipment Rope and Hamess for Emergency Descent
240
242
243
244 238
01.11 NL
Z
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. • Neem de abseil-inrichting (240) en de reddingsgordel uit het opbergvak (44), (zie "Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine" op pagina 247). De kant-en-klaar gemonteerde reddingsuitrusting is na verwijdering van de verzegeling, verwijdering uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer en visuele controle van de reddingsgordel, het afdaal-apparaat en het reddingstouw gereed voor gebruik. • De reddingsgordel, het abseilapparaat, het reddingstouw en de schroefschakel visueel inspecteren (zie "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" op pagina 258). • Reddingsgordel omdoen, (zie "Reddingsgordel omdoen RG 16-E" op pagina 264). • Karabijnhaak (244) van het reedingstouw (243) in het oog (volgens EN 795) aan het bestuurdersdak (37) hangen en met de wartelmoer borgen. • Hang de karabijnhaak (238) van de abseilinrichting (240) in de inhangoog van de reddingsgordel en borg hem met de wartelmoer. Let erop dat de afseilinrichting (240) tijdens het abseilproces door de abseilende persoon kan worden bediend.
265
238 240 242 243 244
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door een te kort reddingstouw Het reddingstouw moet tot aan de vloer komen, anders mag het abseilapparaat niet worden gebruikt. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door scheuren van het reddingstouw Het reddingstouw moet over vaste componenten worden geleid. Het reddingstouw mag niet over scherpe randen worden geleid. XBij het abseilen over scherpe randen een randbescherming gebruiken. XReddingsuitrusting in het opbergvak van het interne transportmiddel bewaren. Daardoor is gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting tegen vocht, hitte en UVstralen is beschermd. XContact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden. XReddingsuitrusting beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen. Beschrijving van de afdaling
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen tijdens het abseilen XVoor het abseilen uitsluitend de reddingsgordel gebruiken. XOm de valafstand zo kort mogelijk te houden, moet worden voorkomen dat het touw slap hangt. XNiet in het losse reddingstouw laten vallen en niet vanaf het stavlak in het reddingstouw springen. XBij het abseilen op obstakels letten.
266
01.11 NL
Werkwijze • Reddingstouw (243) zonder lussen en knopen (met uitzondering van de eindknoop) uitwerpen tot aan de vloer. • Trek het reddingstouw (243) strak. Het reddingstouw (243) moet bij het touwinlaaten touwuitlaatpunt van de abseil-inrichting onbelemmerd naar binnen en naar buiten kunnen lopen.
Z Z
Z
Erop letten dat de bestuurderscabine langzaam wordt verlaten, zodat wordt voorkomen dat het reddingstouw sterk gaat slingeren. • Met beide voeten stevig tegen de valrand gaan staan en met het gezicht naar het interne transportmiddel gericht uitstappen. De aan de abseil-inrichting (240) aanwezige remhendel (242) bevindt zich in de basisstand „Stop“, waarmee wordt aangegeven dat de abseilinrichting niet gereed is voor afdaling. • Druk voor het abseilen de remhendel (242) van de abseil-inrichting (240) naar onderen. De afdaalsnelheid wordt automatisch geregeld via een centrifugaalkrachtrem. • Laat de remhendel (242) los, om het abseilen te stoppen. De remhendel (242) gaat automatisch weer naar de basisstand „Stop“. Het afdalen wordt onderbroken. VOORZICHTIG! Bij het afdalen moet u erop letten dat er niet tegen obstakels wordt gebotst. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrusting XDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / abseilapparaat met reddingstouw) moet na iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige!
267
7.6
Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (07.09 -) De reddingsuitrusting bestaat uit een reddingsgordel ARG 30, een afdaalapparaat MARK 1, een verbindingselement (schroefschakel OVALINK 8) en een speciale reddingskabel met karabijnhaak en een beveiligde eindknoop. De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt voor het opvangen en is toegelaten voor een belasting van 30 kg tot 150 kg ofwel één persoon. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij ondeskundig gebruik van de reddingsuitrusting De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt als opvanggordel ter beveiliging tegen vallen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het abseilapparaat worden aangebracht.
268
7.6.1 Beschrijving van de reddingsgordel ARG 30 In het geval, dat de bestuurderscabine vanwege een storing niet meer kan dalen, wordt de reddingsgordel ARG 30 in combinatie met de abseilset (abseilapparaat met reddingstouw) gebruikt om individuele personen uit het defecte interne transportmiddel te redden. De reddingsgordel ARG 30 bestaat uit twee verstelbare beengordels en schoudergordels, een borstgordel met ophangoog en een ruggordel met inhangoog. De dragende gordelbanden bestaan uit 45 mm breed gordelmateriaal. De reddingsgordel ARG 30 wordt met de verstelbare borstgordel en de verstelbare beengordels optimaal aan de gebruiker aangepast. De borstgordel en de beengordels worden in de lengte ingesteld met behulp van de doorsteekgespen. De reddingsgordel ARG 30 mag worden gebruikt bij temperaturen tussen -23 °C en +60 °C.
01.11 NL
Z
269
257
258 259 260 261
262
Pos. 257 258 259 260 261 262
Omschrijving Verstelbare schoudergordels Ophangoog van de borstgordel Ophangoog van de ruggordel Typeplaatje, (zie "Typeplaatje van de reddingsgordel ARG 30" op pagina 271) Doorsteekgespen Verstelbare beengordels
7.6.2 Technische gegevens van de reddingsgordel ARG 30 ARG 30 1,2 kg één persoon UNISIZE EN 361
01.11 NL
Type: Eigen gewicht: Nuttige belasting: Maat: Norm:
270
7.6.3 Typeplaatje van de reddingsgordel ARG 30 263
264
265 266
267 268
269 270 271
Omschrijving Serienummer Aanwijzing: Bedieningshandleiding naleven Type Typegoedkeuring volgens EN Bouwjaar Fabrikant CE-markering Volgende revisie Artikelnummer van de fabrikant
01.11 NL
Pos. 263 264 265 266 267 268 269 270 271
271
7.6.4 Beschrijving van het abseilapparaat MARK 1 met reddingstouw en schroefschakel OVALINK 8 In het geval, dat de bestuurderscabine op grond van een storing niet meer kan dalen, wordt het abseilapparaat MARK 1 in combinatie met de reddingsgordel ARG 30 gebruikt om individuele personen uit het defecte interne transportmiddel te redden. Het abseilapparaat MARK 1 en reddingstouw mogen niet voor het opvangen worden gebruikt. Op het abseilapparaat MARK 1 zijn een bedieningselement en remeenheid aangebracht. Aan de onderkant van het apparaat bevindt zich een oog voor de opname van een passend verbindingselement (schroefschakel OVALINK 8) volgens EN 362. Het abseilapparaat MARK 1 is toegelaten voor een belasting van 30 kg tot 150 kg ofwel één persoon. Het reddingstouw is aan één einde voorzien van een karabijnhaak en aan het andere einde van een eindknoop. De eindknoop is beveiligd met een kabelbinder en voorkomt dat het reddingstouw uit het abseilapparaat valt. Het typeplaatje van het reddingstouw bevindt zich onder een transparante beschermslang aan het touweinde met de karabijnhaak. De schroefschakel OVALINK 8 (volgens EN 362) dient voor het verbinden van het abseilapparaat MARK 1 met de reddingsgordel ARG 30. Deze is beveiligd met een schroefbeveiliging en voorkomt ongewild losraken van de vergrendeling tijdens het gebruik. Het abseilapparaat MARK 1, het reddingstouw en de schroefschakel OVALINK 8 mogen worden gebruikt bij temperaturen tussen -35 °C tot +60 °C.
01.11 NL
Z
272
Pos. Omschrijving 272
Reddingstouw met karabijnhaak (voor de bevestiging van het abseilapparaat MARK 1 aan het interne transportmiddel) en beveiligde eindknoop
273
Remnok
274
Abseilapparaat MARK 1
275
275
Bedieningshendel
276
Oog voor verbindingselement (karabijnhaak / schroefschakel) Schroefschakel OVALINK 8 voor de bevestiging van het abseilapparaat MARK 1 aan de reddingsgordel ARG 30
272 277
276 277 278
Eindknoop
279
Kabelbinder
272 273 274
278 279
7.6.5 Technische gegevens van het abseilapparaat MARK 1 Type: Eigen gewicht: Nuttige belasting: Max. afdaalhoogte:
Kabeldiameter:
Toegelaten kabeltype:
volgens EN 12841: – 10 mm - 12 mm statische kabel volgens EN 1891 type A EN 341 klasse A EN 12841 type C
01.11 NL
Norm:
MARK 1 0,35 kg zonder reddingskabel één persoon 30 kg - 150 kg 200 m volgens EN 341: – 11 mm
273
7.6.6 Technische gegevens van het reddingstouw met karabijnhaak Type: Eigen gewicht: Materiaal: Lengte: Nuttige belasting: Kabeldiameter: Kabeltype: Norm:
PARALOC Static 12,0 ca. 1,5 kg polyamine (PA) 17,5 m één persoon 12 mm semistatische kabel EN 1891 type A
7.6.7 Technische gegevens van de schroefschakel OVALINK 8 Type: Eigen gewicht: Nuttige belasting: Afmetingen:
OVALINK 8 ca. 0,04 kg één persoon 74 mm x 39 mm EN 362 / Q EN 12275
Norm:
7.6.8 Gegevens op de behuizing van het abseilapparaat MARK 1
280
Pos. Aanduiding
281
280
CE-markering
282
281
Type afdaal-apparaat
282
Zeildiameter / max. afdaalhoogte
283
Pictogram (touw inleggen)
284
Typegoedkeuring volgens EN
01
23
DSD 30+25 30-150kg max. 200m
EN 341 CLASS A ROPE 11mm EN 12841 Type C 10 ≤ ∅ ≤ 12mm
283
01.11 NL
284
274
7.6.9 Typeplaatje van het reddingstouw 285 286 287
288
289
290
291
Omschrijving Serienummer Type Typegoedkeuring volgens EN Bouwjaar CE-markering Fabrikant Artikelnummer van de fabrikant Aanwijzing: Bedieningshandleiding naleven
01.11 NL
Pos. 285 286 287 288 289 290 291 292
292
275
7.6.10 De reddingsuitrusting visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaalapparaat / reddingstouw / schroefschakel) visueel worden geïnspecteerd door de gebruiker. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsuitrusting of bij twijfel over de inzetbaarheid van de reddingsuitrusting, mag deze niet worden gebruikt. Reddingsuitrusting voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
7.6.11 De schroefschakel OVALINK 8 visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de schroefschakel OVALINK 8 door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat schroefschakel zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – De schroefschakel is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of beschadigingen door mechanische inwerkingen. – De veiligheidslak aan de vergrendeling is niet gebroken / beschadigd. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de schroefschakel OVALINK 8 of bij twijfel over de inzetbaarheid van de schroefschakel OVALINK 8, mag deze niet worden gebruikt. Schroefschakel OVALINK 8 voor inspectie aan de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
276
7.6.12 De reddingsgordel ARG 30 visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsgordel ARG 30 door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsgordel ARG 30 zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – Het dragende gordelmateriaal heeft geen beschadigingen, zoals losse naden, scheuren of schuurplekken. – De doorsteekgespen zijn niet aangetast door roest en hebben geen mechanische beschadigingen, vervormingen en/of scheuren. – Het inhangoog aan de borstgordel en de ruggordel is niet aangetast door roest en heeft geen beschadigingen, vervormingen en/of scheuren door mechanische inwerkingen. – Het typeplaatje is aanwezig en goed leesbaar. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsgordel ARG 30 of bij twijfel over de inzetbaarheid van de reddingsgordel ARG 30, mag deze niet worden gebruikt. Reddingsgordel ARG 30 voor inspectie aan de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
277
7.6.13 Het abseilapparaat MARK 1 visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet het abseilapparaat MARK 1 door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het abseilapparaat MARK 1 zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. Bij de visuele inspectie op het volgende letten: – Het afdaal-apparaat is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of beschadigingen door mechanische inwerkingen. – Het afdaal-apparaat heeft geen verhoogde slijtagesporen. – De gegevens op het afdaal-apparaat zijn goed leesbaar. – De bedieningshendel is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of beschadigingen door mechanische inwerkingen. Bovendien controleren of de bedieningshendel goed werkt door aan het reddingstouw te trekken bij niet bediende en/of bij doorgeduwde bedieningshendel. Het reddingstouw mag niet door het afdaal-apparaat glijden. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan het abseilapparaat MARK 1 of bij twijfel over de inzetbaarheid van het abseilapparaat MARK 1, mag het niet worden gebruikt. Abseilapparaat MARK 1 voor inspectie aan de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige geven. De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
278
7.6.14 Het reddingstouw met de karabijnhaak visueel inspecteren Voorafgaand aan ieder gebruik moet het reddingstouw en de karabijnhaak door de gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het reddingstouw zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt. WAARSCHUWING! Bij de vaststelling van een beschadiging aan het reddingstouw of de karabijnhaak en bij twijfel over de inzetbaarheid van het reddingstouw of de karabijnhaak, mogen deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat met karabijnhaak voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Visuele inspectie van de karabijnhaak Bij de visuele inspectie erop letten, dat de karabijnhaak niet is aangetast door roest of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft. Bovendien controleren of de vergrendeling (snapslot) en de klinknagel van de karabijnhaak goed werken.
01.11 NL
– De wartelmoer moet gemakkelijk kunnen worden geopend en gesloten. – De vergrendeling (snapslot) moet na het openen met de hand automatisch weer terugspringen naar zijn oorspronkelijke stand.
279
Visuele inspectie van het reddingstouw Controleren of de eindknoop aan het touweinde aanwezig is en of de knoop is beveiligd door de kabelbinder. Aan het touweinde moet er een eindknoop zitten, zodat het reddingstouw bij het abseilen niet uit het abseilapparaat valt. De bevestiging van de karabijnhaak aan het touweinde moet zich in een goede staat bevinden. Bij de visuele inspectie erop letten, dat het reddingstouw geen van de volgende mechanische beschadigingen, gebreken of beschadigingen door de inwerking van hitte, chemie e.d. heeft: – – – – – – – – – – –
Het reddingstouw voordat het wordt neergelaten op bovengenoemde eigenschappen controleren. Daarvoor het reddingstouw door de handen laten glijden.
01.11 NL
Z
insnijdingen; draadbreuken; verdikkingen; knikken; sterke slijtage of verhoogde slijtagesporen zoals harige plekken; mantelverschuiving; open, losse eindverbindingen; lussen; knopen; brandplekken; vergane plekken.
280
7.6.15 Reddingsgordel omdoen Werkwijze •
• Voorbereidende activiteiten: • Alle voorwerpen uit de broekzakken verwijderen. • Verzegeling verwijderen. • Reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer nemen. • De reddingsuitrusting visueel inspecteren, (zie "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" op pagina 276). • De reddingsgordel met één hand bij het inhangoog van de ruggordel aan de voorzijde van het lichaam houden. • Doorsteekgespen (3 stuks) openen.
3x
•
01.11 NL
• Reddingsgordel omdoen: • Reddingsgordel als een jas aantrekken. • Beengordels tussen de benen naar voren en vervolgens naar boven trekken.
281
•
3x
4x
01.11 NL
Z
• Reddingsgordel instellen op de afmetingen van het lichaam van de bediener: • Doorsteekgespen (2 stuks) van de beengordels sluiten. • Doorsteekgesp van de borstgordel door het voorste inhangoog leiden. • Doorsteekgesp van de borstgordel sluiten. • Reddingsgordel instellen op de individuele afmetingen van het lichaam en de gordelbanden vasttrekken. Erop letten, dat de beengordels zodanig worden ingesteld, dat de vlakke hand tussen beengordel en dijbeen kan worden geschoven. Na het instellen moet het inhangoog van de ruggordel zich precies tussen de schouderbladen bevinden. • Klittenband losmaken en zo het abseilapparaat van de reddingsgordel nemen.
282
7.6.16 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting
Z
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het schakelslot tot aan de aanslag naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODUIT-schakelaar indrukken. • Afdaalapparaat en reddingsgordel uit het opbergvak in de bestuurderscabine plaatsen, (zie "Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine" op pagina 247). De reddingsuitrusting is reeds gemonteerd. U hoeft voor het gebruik alleen de verzegeling te verwijderen, de reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer te halen en deze visueel te inspecteren. • De reddingsgordel, het afdaalapparaat, de reddingskabel en de schroefschakel visueel inspecteren (zie "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" op pagina 276). • Reddingsgordel omdoen, (zie "Reddingsgordel omdoen" op pagina 281). •
01.11 NL
• Karabijnhaak van de reddingskabel in het oog (volgens EN 795) aan het beschermdak hangen en met de wartelmoer borgen.
283
•
• Reddingskabel zonder lussen en knopen (met uitzondering van de eindknoop) uitwerpen tot aan de bodem. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door een te kort reddingstouw Het reddingstouw moet tot aan de vloer komen, anders mag het abseilapparaat niet worden gebruikt. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door scheuren van het reddingstouw Het reddingstouw moet over vaste componenten worden geleid. Het reddingstouw mag niet over scherpe randen worden geleid. XBij het abseilen over scherpe randen een randbescherming gebruiken. XReddingsuitrusting in het opbergvak van het interne transportmiddel bewaren. Daardoor is gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting tegen vocht, hitte en UV-stralen is beschermd. XContact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden. XReddingsuitrusting beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen.
Beschrijving van de afdaling
01.11 NL
Werkwijze • Reddingskabel tussen beschermdak en afdaalapparaat straktrekken. Het vrije reddingskabel moet bij het kabelinlaat- en kabeluitlaatpunt van het afdaalapparaat onbelemmerd naar binnen en buiten kunnen lopen.
284
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen tijdens het abseilen XVoor het abseilen uitsluitend de reddingsgordel gebruiken. XOm de valafstand zo kort mogelijk te houden, moet worden voorkomen dat het touw slap hangt. XNiet in het losse reddingstouw laten vallen en niet vanaf het stavlak in het reddingstouw springen. XBij het abseilen op obstakels letten.
Z
Z
Z
Erop letten dat de bestuurderscabine langzaam wordt verlaten, zodat wordt voorkomen dat de reddingskabel sterk gaat slingeren. • Met beide voeten stevig tegen de valrand gaan staan en met het gezicht naar het interne transportmiddel gericht uitstappen. De aan het afdaalapparaat aangebrachte bedieningshendel bevindt zich in de basisstand "Stop", waarmee wordt aangegeven dat het afdaalapparaat niet gereed is voor afdaling (zie positie "A"). • Voor het dalen de bedieningshendel iets in de richting van het afdaalapparaat duwen (zie A B C positie "B"). De afdaalsnelheid is afhankelijk van het gewicht van de gebruiker en de stand van de bedieningshendel. De maximale afdaalsnelheid ligt tussen 0,4 m/s en 0,7 m/s. • Om het dalen te stoppen, de bedieningshendel loslaten (zie positie "A") of volledig in de richting van het afdaalapparaat duwen (zie positie "C"). VOORZICHTIG! Bij het abseilen moet u erop letten dat er niet tegen obstakels wordt gebotst.
01.11 NL
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrusting XDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / abseilapparaat met reddingstouw) moet na iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de fabrikant of een door de fabrikant geautoriseerde deskundige!
285
8
Personenbeschermingssysteem (o)
8.1
Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS) Het in het interne transportmiddel geïntegreerde personenbeveiligingssysteem dient ter beveiliging van personen. Bij gebruik van interne transportmiddelen in magazijnsystemen, waar gelijktijdig ophouden van voetgangers en andere interne transportmiddelen in de smalle gang volgens de voorschriften niet is toegestaan, wordt het personen-beschermingssysteem (PSS) toegepast.
Z
Het personenbeschermingssysteem voldoet aan de eisen volgens BGV D 27, §28 paragraaf 2, DIN 15185, deel 2 punt 3.13. Het personenbeschermingssysteem stemt overeen met ISO 13849 PXF Level D voor de waarneming van personen resp. hindernissen. De veiligheidslaserscanner stemt overeen met laserveiligheidsklasse 1. Extra maatregelen voor bescherming tegen laserstraling zijn niet nodig (veilig voor ogen). De laserscanner is in overeenstemming met de normen CDRH 21,CFR 1030.10 evenals de DIN EN 60825:2001. WAARSCHUWING! Voorzichting – wanneer andere dan de in de bovengenoemde normen en richtlijnen aangegeven bedienings- of afstelinrichtingen worden gebruikt of andere werkwijzen worden toegepast, kan dit leiden tot gevaarlijke blootstelling aan straling! Voor de inbouw en het gebruik van de veiligheids-laserscanner en voor de inbedrijfstelling en terugkerende technische controles gelden de nationale en internationale wettelijke voorschriften, en met name: – de machinerichtlijn 2006 / 42 / EG – de richtlijn voor het gebruik van arbeidsmiddelen 89 / 655 / EWG – de voorschriften ter vermijding van ongevallen / veiligheidsregels – overige relevante veiligheidsvoorschriften Producent en bediener van de machine, waaraan de veiligheids-laserscanner wordt gebruikt, moeten alle geldende veiligheidsvoorschriften / -regels in eigen verantwoordelijkheid afstemmen op die van de verantwoordelijke instanties en in acht nemen.
01.11 NL
Z
286
8.2
Beschrijving van de functies – Mobiel personen-beschermingssysteem met obstakelwaarneming via laserscanner. – Voorveldbeveiliging / botsbescherming. – Optimale integratie in het interne transportmiddel. – Eenvoudige aanpassing – parametrering aan de omstandigheden in het magazijn. – Automatische snelheidsreductie resp. stoppen voor obstakels / personen / andere interne transportmiddelen.
8.2.1 Standaardfuncties – Vrijgave van de sluipsnelheid bij bedekte laserscanner (lastopnamemiddel neergelaten). – Vrijgave van de sluipsnelheid bij het benaderen van de laatste palletplaatsen aan een gesloten uiteinde van de smalle gang. – Automatische reductie van de maximale snelheid van het interne transportmiddel vóór het verlaten van de smalle gang op 2,5 km/h. – Extra stop bij einde smalle gang, naar keuze tijdelijk, bevestigd, of absoluut. – Voorveldbeveiliging in het nabijgelegen gebied (direct voor en achter het interne transportmiddel - afhankelijk van rijrichting). WAARSCHUWING! botsbescherming
of
01.11 NL
Het personenbeschermingssysteem dient niet als botsbeveiliging volgens DIN 15185, deel 2 paragraaf 3.7.
287
8.2.2 Bijzondere functies, in verband met de vloertopologie – – – – –
Identificatie van verschillende soorten paden binnen een magazijn. Snelheidsverlaging bij vluchtwegen binnen het rijpad. Stop bij vluchtwegen binnen het rijpad. Zone-omschakeling binnen het rijpad met waarneming in directe omgeving. Waarnemen van dubbele padbreedte. Beschermingsgebiedomschakeling - aan één zijde breder controlegebied. – Aansluitmogelijkheid van extra sensoren voor chauffeurplaatscontrole met daalstop bij waarneming van personen.
8.3
Gedrag volgens de milieurichtlijnen De veiligheids-laserscanner is zo gebouwd dat hij het milieu zo min mogelijk belast. Hij verbruikt een minimum aan energie en bedrijfsmiddelen. Ga op de werkplek ook altijd te werk met inachtneming van het milieu. Neem daarom de volgende informatie in acht met betrekking tot afvalverwerking. Afvalverwerking:
01.11 NL
– Verwerk onbruikbare of onrepareerbare apparaten altijd volgens de geldende voorschriften van het desbetreffende land. – Verwijder plastic onderdelen en biedt de aluminium behuizing van de veiligheidslaserscanner aan voor hergebruik. – Verwijder alle elektronische modules als bijzonder afval. – De elektronische bouwgroepen kunnen eenvoudig worden gedemonteerd.
288
8.4
Reinigen van het voorvenster van de laserscanner Voorwaarden – Laserscanner onder de lastas: Chauffeurscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten, (zie "Chauffeurscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten" op pagina 396). – Laserscanner in de aandrijfruimte: Demonteer de aandrijfkap, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/ monteren" op pagina 390).
Z
Werkwijze • Reinig voorvenster met vocht. Een droge reiniging brengt het gevaar met zich mee van een statische oplading. Stof wordt dan extra naar het venster getrokken. Bovendien bestaat het risico dat er krassen op het voorvenster komen. • Onder aansluitende afzetting van het voorvenster extra met vocht reinigen. • Veeg het voorvenster droog met een schone zachte katoenen doek / microvezeldoek of een nieuw wit papieren wegwerpdoekje. VOORZICHTIG! Beschadiging van het voorvenster door reiniging Geen vuile of ruwvezelige reinigingsdoeken gebruiken, aangezien er anders krassen kunnen ontstaan op het venster. Een voorvenster met krassen leidt tot storingen. Het voorvenster moet worden vervangen. • Schijn na het reinigen met een lamp / zaklamp tegen het voorvenster. Controleer of er zich vuil / krassen op het venster bevinden, en reinig het venster eventueel nog een keer.
01.11 NL
Het voorvenster is gereinigd.
289
8.5
Z
Indicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) De zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) op de laserscanner dienen als indicatie voor de bediener en de klantenservice van de producent.
Indicatie
Signaal LED
uit
brandt
uit
Beschrijving – Veiligheidsveld vrij, geen object in het veiligheidsveld. – Het interne transportmiddel kan met de maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden. – Veiligheidsveldovertreding, object in het veiligheidsveld. – Intern transportmiddel wordt gestopt. – Waarschuwingsveld vrij, geen object in het waarschuwingsveld. – Het interne transportmiddel kan met de maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden.
01.11 NL
– Waarschuwingsveldovertreding, object in het waarschuwingsveld. brandt – Intern transportmiddel wordt tot 2,5 km/h afgeremd en kan alleen met deze rijsnelheid worden verreden. – Voorruit schoon. – Het interne transportmiddel kan met de uit maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden. – Voorruit vuil. – Bedrijf niet gegarandeerd. brandt – Voorruit reinigen ((zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 289)). – Voorruit vuil. knippert met 0,5 Hz – Bedrijf nog gegarandeerd. (een seconde uit,een – Voorruit reinigen ((zie "Reinigen van het seconde aan) voorvenster van de laserscanner" op pagina 289)).
290
Verdere foutindicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) zijn alleen relevant voor de service van de fabrikant. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De fabrikant beschikt voor deze taken over een speciaal opgeleide klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer van de zevensegmentindicatie (indien beschikbaar) - Indicatie van de lichtmelder (LED) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
01.11 NL
Z
291
8.6
Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personenbeschermingssysteem
01.11 NL
– Controleer of het voorvenster van de laserscanner van het personenbeschermingssysteem vuil is, en reinig hem eventueel ((zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 289)).
292
8.7
Werking van het personen-beschermingssysteem
8.7.1 Geen obstakels en / of personen waargenomen
Z
Zolang er zich geen personen en / of obstakels in het waarschuwings- cq. beschermingsgebied van het personen-beschermingssysteem bevinden, kan het interne transportmiddel met maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden.
8.7.2 Obstakels en / of personen in het waarschuwingsgebied
Z
Een waarschuwingsveldovertreding wordt niet weergegeven op het bestuurdersdisplay. Een waarschuwingsveldovertreding is herkenbaar aan de snelheidsreductie tot 2,5 km/h. Obstakels en / of personen bevinden zich in het waarschuwingsveld van het personenbeveiligingssysteem : – De rijsnelheid wordt beperkt tot 2,5 km/h.
01.11 NL
De obstakel cq. de persoon is uit het waarschuwingsgebied verwijderd: – Het interne transportmiddel kan weer met de maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden.
293
8.7.3 Obstakels en / of personen in het veiligheidsgebied 293 97
119
Z
97
99
Een binnendringing van het veiligheidsgebied wordt in het chauffeursdisplay weergegeven met het symbool „Binnendringing veiligheidsveld” (293) en door de waarschuwingslampen (119). Bovendien wordt het interne transportmiddel bij een binnendringing van het veiligheidsgebied afgeremd tot stilstand. De obstakel cq. de persoon is uit het veiligheidsgebied verwijderd Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174). Werkwijze • Druk op de knop (97) naast het symbool „Binnendringing veiligheidsgebied“ (293). • Het symbool „Binnendringing van het veiligheidsgebied“ (293) verdwijnt en het waarschuwingslampje (119) dooft.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan weer met de maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden.
294
Verrijden van het interne transportmiddel hoewel er zich obstakels en / of personen in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem bevinden Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174). Werkwijze WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en letsel door intern transportmiddel De overbrugging van de rij-uitschakeling is een extra functie, waarmee de positie van het interne transportmiddel kan worden gecorrigeerd ondanks binnendringing van het veiligheidsgebied. Deze overbrugging van de rij-uitschakeling ontslaat de bediener niet van zijn verantwoordelijkheid om het interne transportmiddel op tijd tot stilstand te brengen vóór obstakels en / of personen.
Z
• Het personenbeveiligingssysteem heeft een persoon en / of een obstakel in het veiligheidsveld herkend. Het interne transportmiddel wordt gestopt. Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (293) en het waarschuwingslampje (119) gaat branden. • Op de knop (97) naast het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (293) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningspaneel in lastrichting: • Rijregelknop (99) langzaam naar voren draaien: Rijden in lastrichting. • Rijregelknop (99) langzaam naar achteren draaien: Rijden in aandrijfrichting. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: • Rijregelknop (99) langzaam naar voren draaien: Rijden in aandrijfrichting. • Rijregelknop (99) langzaam naar achteren draaien: Rijden in lastrichting.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan verder worden verreden. De rijsnelheid wordt beperkt tot maximaal 2,5 km/h.
295
9
Extra uitrusting
9.1
Bedienerspecifieke instellingen (o) Het menu „Bedienerspecifieke instellingen“ oproepen
294 97
97
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
Z
108 v,a Werkwijze 295 • Bedien de knop „Submenu beëindigen“ (108). In de indicatie van het chauffeursdisplay verschijnt het menupunt „Submenu waarschuwingsaanwijzingen” (294). In dit voertuigmenu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk. 97 • Druk op de knop (97) naast het symbool „Submenu waarschuwingsaanwijzingen“ (294). In de indicatie van het chauffeursdisplay verschijnt het menupunt „Bedienerspecifieke instellingen” (295). • Druk op de knop (97) naast het symbool „Bedienerspecifieke instellingen“ (295).
01.11 NL
Het menu „Bedienerspecifieke instellingen“ wordt geopend.
296
Instellingen in het menu „Bedienerspecifieke instellingen“ Werkwijze In dit voertuigmenu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk. • Bedien de knop „Selecteren“ (177) in het cursorveld. In de indicatie van het chauffeursdisplay verschijnt het symbool „Acceleratie rijden“ (zie volgende tabel). • Met de cursortoetsen (179,180) kan de bediener tussen de functies schakelen: • Cursortoets (179): één functie terug. • Cursortoets (180): één functie verder.
106
177
184 180
179 185
01.11 NL
Z
297
Functievolgorde „Bedienerspecifieke instellingen“:
Functies
Indicatie in het chauffeursdisplay
Acceleratie rijden
a
Snelheid in het voorveld
v
Snelheid in de gang
v
Snelheid hoofdhef heffen
V
Snelheid hoofdhef dalen
V
Stuurwieloverbrenging
v
VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door veranderde rijparameters Wijziging van de instellingen in de functies acceleratie, sturen, rijden, heffen en neerlaten naar grotere waarden kan tot ongevallen leiden. XVoer een proefrit uit in een veilig gebied. XPas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.
298
Werkwijze • Met de cursortoetsen (184,185) kan de bediener instellingen maken van 1 (zwak) tot en met 8 (sterk). Dit biedt de mogelijkheid om binnen een in het programma vooraf gedefinieerd bereik afzonderlijke instellingen door te voeren. • Cursortoets (184): Instelling versterken. • Cursortoets (185): Instelling verzwakken. • Bedien de knop „OK“ in het numeriek toetsenbord (106), om de instellingen op te slaan.
8
1
106
177
184 180
179 185
Verlaten van de menu's
186
Werkwijze • Druk op de knop (97) naast het symbool „Voertuigfuncties“ (186). De weergave in het chauffeursdisplay wisselt naar het menu „Voertuigfuncties“.
01.11 NL
97
299
9.2
Z 9.3
ISM-toegangsmodule (o) Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
Hefhoogteselectie (o) Om ervoor te zorgen dat lasten in vooraf geselecteerde magazijnlocaties worden verzameld, opgenomen of weggezet, moet het interne transportmiddel worden ingesteld op de magazijninrichting. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
01.11 NL
Z
300
9.3.1 Invoer van de gebiedsindicatie (zone)
Z Z
De gebiedsindicatie plaatsvinden.
kan
naargelang
instelling
manueel
of
automatisch
Automatisch herkenen van de gebieden (zones) Het gebied wordt automatisch herkend door het interne transportmiddel. Een invoering door de bediener is niet nodig. 296
Manuele invoer van de gebiedsindicatie (zone) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174).
106
177
184
180 Werkwijze 179 • Bedien de knop „Selecteren“ (177) in het cursorveld. 185 • Voer het bereik in met het numerieke toetsenbord (106). • Bij verkeerde invoer kan deze met behulp van de drukknop „CE“ in het numerieke toetsenbord (106) worden gewist. • Na invoer van het gebied moet u deze met behulp van de drukknop „OK“ in het numerieke toetsenbord (106) opslaan.
01.11 NL
De ingevoerde zone wordt nu via het symbool „Zoneselectie“ (296) in het chauffeursdisplay weergegeven.
301
9.3.2 Invoer van het vaknummer (hefhoogte) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174).
Z
297
1
Werkwijze 177 184 106 • Met het numerieke toetsenbord (106) het vaknummer invoeren. 180 179 Het vaknummer kan met één teken (0 9) of twee teken (00-64) worden ingevoerd. Bij invoer van het vaknummer 185 met twee tekens wordt het eerst ingevoerde getal gebruikt als tiental, het tweede als eenheid. • Bij onjuiste invoer kan deze met behulp van de knop "CE" in het numerieke toetsenbord (106) worden gewist. • Na invoer van het gebied moet deze met de knop "OK" in het numerieke toetsenbord (106) worden opgeslagen.
01.11 NL
Het ingevoerde vaknummer (297) wordt nu boven de lastvork op het bestuurdersdisplay weergegeven. Bovendien wordt links naast het ingevoerde vaknummer een pijl (297) getoond. Deze pijl geeft aan of de hoofdhef moet worden geheven of neergelaten, om de magazijnlocatie te bereiken.
302
9.3.3 Magazijnlocatie naderen met hefhoogteselectie Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174).
101
1
296
112
Werkwijze • Voer het bereik (106) in met het numerieke toetsenbord (296), (zie "Invoer van de gebiedsindicatie (zone)" 106 op pagina 301). • Voer het vaknummer (106) in met het 177 184 numerieke toetsenbord (297), (zie "Invoer van het vaknummer (hefhoogte)" 180 op pagina 302). 179 In het chauffeursdisplay wordt afhankelijk van de actuele hefhoogte 185 naast het ingevoerde vaknummer een pijl getoond. Deze pijl geeft aan of de hoofdhef moet worden geheven of neergelaten, om de magazijnlocatie te bereiken.
01.11 NL
Z
297
303
Z
297 296 Werkwijze Om ervoor te zorgen dat lasten in vooraf geselecteerde magazijnlocaties worden opgenomen of weggezet, moet de extra hef volledig worden neergelaten. Voor 101 112 het orderpicken is de hoogte van de extra hef niet relevant. • Magazijnlocatie naderen met hefhoogteselectie • Dodemansknop indrukken. • Pak greep (101) met de linker hand (tweehandenbediening). • Hoofdhef heffen: Trek de bedieningshendel 106 „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Hoofdhef neerlaten: 177 184 Druk de bedieningshendel 180 „Hydraulische functies” (112) omlaag. 179 Wanneer u tijdens het positioneren een volgend vaknummer selecteert, wordt dit circa 1 seconde in het chauffeursdisplay 185 weergegeven, en opgeslagen in een buffer. Na het bereiken van de werkelijke magazijnlocatie wordt het vaknummer automatisch uit de buffer overgenomen en kan deze zoals boven beschreven worden benaderd.
1
Z
Het ingevoerde vaknummer is bereikt. Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (106).
01.11 NL
Z
304
9.4
Horizontale positionering (o) Het interne transportmiddel kan optioneel met de functie „Horizontale positionering (HozPos)“ zijn uitgerust. Deze functie helpt de gebruiker bij de positionering (automatische, directe doelpositionering van de plaats) van het interne transportmiddel in de stelling en aan de overdrachtstations. In combinatie met de hoogteselectie is het mogelijk de last in de stelling en aan de overdrachtstations op dezelfde plek te orderpicken met geringe geregistreerde afwijkingen. De positioneringsnauwkeurigheid is verticaal ± 10 mm en horizontaal ± 100 mm. De functie „Horizontale Positionering (HozPos)“ biedt een parametreerbare magazijntopologie. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant.
01.11 NL
Opties – Handmatige doelinvoer via cursortoetsen en het numerieke toetsenbord – Doelingave via barcode-scanner op het bedieningspaneel of lastopnamemiddel – Doelingave via draadloze verbinding
305
9.4.1 Indicaties in het chauffeursdisplay
Z
De positie van de symbolen kan aan de wensen van de klant worden aangepast. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. De invoer van de posities (stellingrij, plaats (markering), vak (hoogte) en gebiedselectie) moet dan in overeenstemming met de symbolenweergave plaatsvinden. De volgende symbolen worden in het chauffeursdiplay met de hefhoogte weergegeven: 298 299 300
301 302 303 304
! 306
307 308 309 310
305
?
311
6
Pos. Symbool
Functie / beschrijving Bedieningspaneel in lastrichting Symbool „Rijrichting in aandrijfrichting“ geeft aan, dat een horizontale correctierit in aandrijfrichting noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken
298 Bedieningspaneel in aandrijfrichting Symbool „Rijrichting in lastrichting“ geeft aan, dat een horizontale correctierit in lastrichting noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken Bedieningspaneel in lastrichting Symbool „Rijrichting in lastrichting“ geeft aan, dat een horizontale correctierit in lastrichting noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken 299 Bedieningspaneel in aandrijfrichting Symbool „Rijrichting in aandrijfrichting“ geeft aan, dat een horizontale correctierit in aandrijfrichting noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken 300
Symbool „Intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd“
301
Symbool „Heffen“ geeft aan, dat een verticale correctierit noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken
302
Symbool „Dalen“ geeft aan, dat een verticale correctierit noodzakelijk is, om de magazijnlocatie te bereiken
!
Waarschuwingssymbool, (zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 308) 01.11 NL
303
306
Pos. Symbool 304
Functie / beschrijving Symbool „Vraagteken“, (zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 308)
?
305
Indicatie stellingrij, de invoer kan alleen met één positie plaatsvinden
306
Indicatie plaats (markering), horizontale positie in de smalle gang, de invoer kan met een, twee of drie tekens plaatsvinden Vak (hoogte), Indicatie vak = hefhoogte verticale positie in smalle gang, de invoer kan in een of twee tekens plaatsvinden zoneselectie / gebiedselectie Indicatie zone = verschillende hefhoogten, de invoer kan uitsluitend met één teken plaatsvinden
307
308
Symbool „Opdracht in geheugen“ geeft aan dat er naast de actuele opdracht er nog een opdracht in het voertuiggeheugen zit
309
310
...
20
Magazijnblokindicatie van 0 tot 20 Intern transportmiddel in de smalle gang / transponder herkend
01.11 NL
311
0
307
9.4.2 Foutbeschrijving horizontale positionering Pos. Storing 298 299 303 304 305 304 306 304 307 ---
Beschrijving
Het interne transportmiddel is in de verkeerde smalle gang gereden
In de juiste smalle gang rijden. Rijrichtingsymbool knippert.
Onjuiste opgave stellingrij bij invoer van opdracht
Controleer invoer. Symbool vraagteken en stellingrij knipperen afwisselend.
Onjuiste opgave van de plaats (markering) bij invoer van opdracht Onjuiste opgave van het vak (hoogte) bij invoer van opdracht Invoer opdracht niet mogelijk, omdat er al een opdracht in het geheugen staat
Controleer invoer. Symbool vraagteken en plaats (markering) knipperen afwisselend. Controleer invoer. Symbool vraagteken en vak (hoogte) knipperen afwisselend. Invoer geblokkeerd.
Gegevensoverdracht foutief
Opdracht wordt niet aangenomen. Foutnummer wordt verstrekt.
---
Gegevensoverdracht niet herhaald ondanks foutherkenning (NAK)
Opdracht wordt niet aangenomen. Foutnummer wordt verstrekt.
---
Controlesom verkeerd
Opdracht niet uitvoerbaar, gegevens opnieuw invoeren cq. opdracht wijzigen.
01.11 NL
---
308
9.4.3 Doelinvoer van de magazijnlocatie De doelinvoer van de horizontale positionering kan op drie verschillende manieren plaatsvinden en aan de wensen van de klanten worden aangepast. – Doelinvoer manueel: Het gewenste doel wordt manueel ingevoerd en bevestigd. – Doelinvoer met barcodescanner: Met een barcode-scanner wordt de doelpositie ingescand. – Doelinvoer via draadloze verbinding: Met draadloze gegevensoverbrenging wordt het doel overdragen naar het interne transportmiddel.
Z
Manuele doelinvoer van de magazijnlocatie (standaardinstelling) De positie van de symbolen kan aan de wensen van de klant worden aangepast. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. De invoer van de posities (stellingrij, plaats (markering), vak (hoogte) en gebiedselectie) moet dan in overeenstemming met de symbolenweergave plaatsvinden.
01.11 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174).
309
305 306 307 308 Werkwijze • Bedien de knop „Selecteren“ (177) in het cursorveld. Het veld „Stellingrij“ (305) krijgt een donkere achtergrond. • Voer de gewenste stellingrij in met het numerieke toetsenbord (106). De invoer in het veld „Stellingrij“ (305) kan slechts met één teken plaatsvinden. • Bedien cursortoets (180). Met de cursortoetsen (179,180) kan de 177 184 bediener tussen de invoervelden 106 schakelen: 180 • Cursortoets (179): Invoerveld terug. 179 • Cursortoets (180): Invoerveld vooruit. • Het veld „Plaats (markering) (306) krijgt 185 een donkere achtergrond. • Voer de gewenste plaats (markering) in met het numerieke toetsenbord (106). De invoer in het veld „Plaats (markering)“ (306) kan met een, twee of drie tekens plaatsvinden. • Bedien cursortoets (180). Het veld „Vak (hoogte) (307) krijgt een donkere achtergrond. • Voer het gewenste vak (hoogte) in met het numerieke toetsenbord (106). De invoer in het veld Vak (hoogte) (307) kan met een of twee tekens plaatsvinden. • Bedien cursortoets (180). Het veld „Zoneselectie / gebiedsselectie“ (308) krijgt een donkere achtergrond. • Voor de gewenste zone / het gewenste gebied in met het numerieke toetsenbord (106). De invoer in het veld „Zoneselectie / gebiedsselectie“ (308) kan slechts met één teken plaatsvinden. • Sla de invoer op door op de knop „OK“ van het numerieke toetsenbord (106) te drukken.
01.11 NL
De manuele doelinvoer is voltooid. Er kan nu naar het doel worden gereden.
310
Z
In het voertuiggeheugen worden maximaal twee opdrachten opgeslagen. Het als eerste ingevoerde doel wordt in het chauffeursdisplay weergegeven als actuele opdracht. Het als tweede ingevoerde doel wordt in het voertuiggeheugen opgeslagen. In dit geval verschijnt in het chauffeursdisplay het symbool „Opdracht in geheugen“ (309).
309
106
01.11 NL
• Als de actuele opdracht is uitgevoerd, wordt deze uit het chauffeursdisplay gewist en wordt de opdracht in het geheugen in het chauffeursdisplay weergegeven. • Een in het chauffeursdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (106) te drukken.
311
Doelinvoer met barcodescanner Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174). Werkwijze • Scan met de barcodescanner het desbetreffende label in. • Het op het label geregistreerde doel wordt direct naar het chauffeursdisplay gestuurd en weergegeven. De doelinvoer met barcode-scanner is voltooid. Er kan nu naar het doel worden gereden.
Z
In het voertuiggeheugen worden maximaal twee opdrachten opgeslagen. Het als eerste ingescande doel wordt in het chauffeursdisplay weergegeven als actuele opdracht. Het als tweede ingescande doel wordt in het voertuiggeheugen opgeslagen. In dit geval verschijnt in het chauffeursdisplay het symbool „Opdracht in geheugen“ (309).
309
106
• Als de actuele opdracht is uitgevoerd, wordt deze uit het chauffeursdisplay gewist en wordt de opdracht in het geheugen in het chauffeursdisplay weergegeven. • Een in het chauffeursdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (106) te drukken. Bij uitval van de barcodescanner is het altijd mogelijk het doel met de hand in te voeren.
01.11 NL
Z
312
Doelinvoer met draadloze verbinding Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, (zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 174). Werkwijze • Het via draadloze verbinding van de gegevensterminal overgedragen doel wordt door het interne transportmiddel ontvangen en direct naar het chauffeursdisplay gestuurd en weergegeven. De doelinvoer met gegevenszender-terminal is voltooid. Er kan nu naar het doel worden gereden. • Na uitvoering van de huidige opdracht wordt deze opdracht uit het chauffeursdisplay gewist. • Het interne transportmiddel stuurt een terugmelding naar de gegevensterminal. • Hierop kan een ander door de gegevensterminal overgedragen doel worden ontvangen en op het chauffeursdisplay worden weergegeven. • Een in het chauffeursdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (106) te drukken. Bij uitval van de draadloze verbinding is het bovendien mogelijk het doel met de hand in te voeren.
01.11 NL
Z
313
9.4.4 Orderpicken na doelinvoer Automatische horizontale en handmatige verticale benadering van het doel (t) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Het interne transportmiddel bevindt zich in de ingestelde smalle gang en wordt gedwongen geleid. Een verkeerde smalle gang wordt in het chauffeursdisplay aangeduid met het symbool „Waarschuwingssymbool”. – Doel van de magazijnlocatie ingevoerd, (zie "Doelinvoer van de magazijnlocatie" op pagina 309).
!
Z
Z Z Z
298 299 300 Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Pak greep (101) met de linker hand 101 99 (tweehandenbediening). • Bedieningspaneel in lastrichting: Verplaats het interne transportmiddel in aandrijfrichting, als het symbool „Rijrichting in aandrijfrichting“ (298) wordt weergegeven. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren. Verplaats het interne transportmiddel in lastrichting, als het symbool „Rijrichting in lastrichting“ (299) wordt weergegeven. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren. • Bedieningspaneel in aandrijfrichting: Verplaats het interne transportmiddel in lastrichting, als het symbool „Rijrichting in lastrichting“ (298) wordt weergegeven. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar achteren. Verplaats het interne transportmiddel in aandrijfrichting, als het symbool „Rijrichting in aandrijfrichting“ (299) wordt weergegeven. • Draai de rijregelknop (99) langzaam naar voren. • Nadat de magazijnlocatie is bereikt verschijnt het symbool „Intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd“ (300) in het chauffeursdisplay.
01.11 NL
Horizontale positie van de magazijnlocatie is bereikt.
314
Z
302 301 Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Pak greep (101) met de linker hand 101 112 (tweehandenbediening). • Hoofdhef heffen, wanneer het symbool „Heffen“ (301) wordt weergegeven: • Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies”(112) naar boven. • Hoofdhef dalen, wanneer het symbool „Dalen“ (302) wordt weergegeven: • Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. De bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) zolang bedienen, tot de gewenste hoogte is bereikt. Verticale positie van de magazijnlocatie is bereikt. De bediener kan beginnen met orderpicken.
Z
De ingevoerde magazijnlocatie kan ook met de diagonale beweging (gelijktijdig rijden en heffen cq. dalen van de hoofdhef) worden benaderd. Beschrijving van de diagonale beweging (zie "Diagonaal rijden" op pagina 185).
01.11 NL
Z
Nadat de magazijnlocatie is bereikt, kan deze optioneel door de desbetreffende positielamp worden verlicht. De bediener kan beginnen met orderpicken.
315
Automatische horizontale en verticale benadering van het doel (o) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Het interne transportmiddel bevindt zich in de ingestelde smalle gang en wordt gedwongen geleid. Een verkeerde smalle gang wordt in het chauffeursdisplay aangeduid met het symbool „Waarschuwingssymbool”. – Doel van de magazijnlocatie ingevoerd, (zie "Doelinvoer van de magazijnlocatie" op pagina 309).
!
Z
298 299 300 Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Pak greep (101) met de linker hand (tweehandenbediening). • Rijregelknop (99) naar achteren of naar voren draaien en daar houden. • Het interne transportmiddel begint het doel automatisch horizontaal en verticaal te benaderen. De heftruckbewegingen kunnen door loslaten van de rijregelknop (99) of 301 greep (101), evenals door bedienen van 101 302 de NOODSTOP-schakelaar (10) onderbroken worden. • Nadat de magazijnlocatie is bereikt: • verschijnt het symbool „Intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd“ (300) in het chauffeursdisplay. • wordt het interne transportmiddel gestopt. • het heffen of dalen automatisch gestopt. • gaat het symbool „Heffen“ of „Dalen (301,302) uit.
99
10
112
01.11 NL
Horizontale en verticale positie van de magazijnlocatie is bereikt. De bediener kan beginnen met orderpicken.
316
Z
Nadat de magazijnlocatie is bereikt, kan deze optioneel door de desbetreffende positielamp worden verlicht. De bediener kan beginnen met orderpicken.
9.4.5 Positielamp orderpickrichting (o) Na bereiken van de magazijnlocatie wordt deze verlicht door de positielampen die op de bestuurderscabine zijn gemonteerd. De bestuurder kan in het verlichte bereik beginnen met orderpicken.
01.11 NL
Z
317
9.5
Z
Weegfunctie (o) Als optie kan het interne transportmiddel voorzien zijn van een weegfunctie. Nadat de last met de hoofdhef iets omhoog is gebracht, wordt het gewicht in kg (135) op het bestuurdersdisplay weergegeven, (zie "Heffen cq. dalen van de hoofdhef" op pagina 186).
135
xx
kg
AANWIJZING De weegvoorziening is geen vervangen voor een gekalibreerde weegschaal. 9.5.1 Tarreerfunctie (o) Als optie kan de weegfunctie worden uitgerust met een tarreerfunctie. Met de tarreerfunctie wordt de indicatie van de weeginrichting op nul gezet (indicatie op nul zetten).
01.11 NL
Z
318
Nulstand van de indicatie Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
312
313
186
0
Werkwijze 97 • Zonder last de hoofdhef met de bedieningshendel "hydraulische functie (112) ca. 10 cm heffen. 135 kg • Knop "submenu beëindigen" (108) indrukken. In dit menu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk. • Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "nulstand indicatie weegvoorziening (313). 108 • Op de knop (97) naast het pictogram "nulstand van de indicatie van de weegvoorziening" (313) drukken. • Op de knop (97) naast het pictogram "voertuigfuncties" (186) drukken. Het bestuurdersdisplay wisselt naar het menu "voertuigfuncties".
112
0
Z
Z
01.11 NL
Op het bestuurdersdisplay geeft de gewichtsmeting de waarde nul (135) aan.
319
9.6
Meerijmodus van een tweede persoon in de chauffeurscabine (o) In de handleiding van het interne transportmiddel wordt in hoofdstuk E in paragraaf „Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van het interne transportmiddel“ onder punt „Verbod op gebruik door onbevoegden“ het meevoeren van een of meer personen in de chauffeurscabine resp. op het lastopnamemiddel in principe verboden. VOORZICHTIG! Als het interne transportmiddel voor de meerijmodus met een extra bedieningsconsole (tweehandsbediening) is uitgerust, is het bij uitzondering toegestaan een tweede persoon in de bestuurderscabine mee te nemen. XDe bestuurder moet de in de bestuurderscabine meerijdende persoon instrueren in de bediening voor “meerijmodus” en attent maken op de gevaren. Voorbeeld: tijdens het rijden of heffen / dalen niet buiten de chauffeurscabine leunen. WAARSCHUWING! Meerijden van een tweede persoon in de chauffeurscabine is alleen toegestaan bij een extra aangebrachte bedieningsconsole voor de meerijder. Met deze bedieningsconsole wordt de functie „Tweehandbediening“ van de meerijdende persoon bewaakt. XDe extra bedieningsconsole mag alleen met het interne transportmiddel worden meegenomen om de meerijmodus te activeren. XAls deze bedieningsconsole niet wordt gebruikt moet hij bij een daarvoor aangewezen persoon in bewaring worden gesteld.
9.6.1 Bediening - meerijmodus van een tweede persoon in de chauffeurscabine AANWIJZING Vóór hij begint te rijden, moet de bestuurder zich er van overtuigen dat de veiligheidsinrichtingen voor de meerijmodus goed werken. Wanneer één van de veiligheidsinrichtingen niet goed functioneert, mag de meerijmodus niet worden geactiveerd. In dat geval moet de verantwoordelijke klantenservice van de producent worden geïnformeerd. WAARSCHUWING! U mag de schakelaar voor de functie „Tweehandenbediening“ van het extra bedieningspaneel niet buiten werking stellen.
Voorwaarden – De extra bedieningsconsole om de meerijmodus te activeren beschikbaar. – De chauffeur heeft de in de chauffeurscabine meerijdende persoon onderwezen in de bediening voor “meerijmodus” en attent gemaakt op de gevaren. 320
01.11 NL
Als de exploitant bij uitzondering toestemming geeft om een tweede persoon in de chauffeurscabine mee te nemen, dient men als volgt te werk te gaan:
Z
Werkwijze • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot tot aan de aanslag naar links. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • Hang de extra bedieningsconsole aan de leuning in de chauffeurscabine. • Breng de elektrische verbinding tussen intern transportmiddel en de extra bedieningsconsole aan. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor de volgende stappen nemen: • Steek de sleutel in het contactslot en draai hem tot aan de aanslag naar rechts. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • De meerijdende persoon moet tijdens het bedrijf (rijden / heffen / neerlaten) met beide handen de schakelaar op de extra bedieningsconsole ingedrukt houden (tweehandsbediening). Als tijdens rij- of hydraulische bewegingen de voor de meerijmodus geïnstalleerde schakelaars van de tweehandsbediening niet worden bediend, dan worden de rijof hydraulische bewegingen gestopt.
01.11 NL
De extra bedieningsconsole voor meerijmodus is gemonteerd en geactiveerd.
321
9.7
Enkelvoudig telescoperende vorken (o) WAARSCHUWING! Verlies van stabiliteit van het intern transportmiddel Bij uitgeschoven telescoopvorken en een opgenomen last die zwaarder is dan de waarden die op het hefcapaciteit-plaatje zijn aangegeven, bestaat er gevaar op kantelen van het intern transportmiddel. XBij uitgeschoven telescoopvorken geen lasten opnemen die zwaarder zijn dan de waarden die volgens het hefcapaciteit-plaatje zijn toegestaan, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54). WAARSCHUWING! Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Onderhoudsintervallen zijn beschreven in de gebruikshandleiding in paragraaf "Onderhoudscontrolelijst", (zie "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 372).
01.11 NL
Z
322
Uitschuiven en intrekken van de enkelvoudig telescoperende vorken
314
315
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
Z
01.11 NL
Z
Werkwijze 97 112 • Dodemansknop indrukken. • Druk op de knop (97) naast het symbool „Enkelvoudig telescoperende vorken“ (314) en houd hem ingedrukt. • Telescoperende vorken uitschuiven: Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. Bij een opgenomen last die groter is dan de waarden vermeld op het hefcapaciteitplaatje voor volledig uitgeschoven telescoopvork, wordt het uitschuiven van de telescoopvorken geblokkeerd. Op het bestuurderdisplay gaat het symbool „Schuifuitschakeling telescoperende vorken“ (315) branden. • Telescoperende vorken intrekken: Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. De uitschuif- resp. intreksnelheid van de telescoperende vork is evenredig met de uitslag van de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112).
323
9.8
Sideshift van de vorktanden (o) WAARSCHUWING! Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Bediening sideshift
van
de
symmetrische
316
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160).
01.11 NL
Z
Werkwijze 97 112 • Dodemansknop indrukken. • Druk op de knop (97) naast het symbool „Sideshift vorktanden“ (316) en houd hem ingedrukt. • Schuif de vorktanden naar links: Trek de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) naar boven. • Schuif de vorktanden naar rechts: Druk de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112) omlaag. De schuifsnelheid van de vorktand is evenredig met de uitslag van de bedieningshendel „Hydraulische functies” (112).
324
9.9
Intern transportmiddel met lastrooster en begaanbare pallet WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met begaanbare pallets Met geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde stahoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. XVoorafgaande aan het gebruik van de EKS 208 / EKS 308 moet de veiligheidsgordel worden omgedaan, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136). XEnkel onbeschadigde pallets gebruiken met de juiste voor de palletomheining passende afmetingen. XAlleen onbeschadigde pallets met palletomheining (o) betreden. XVanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. XHet gebruik met wegwerppallets als begaanbaar vlak is verboden. XVoorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid.
325
9.9.1 Voertuiguitrusting - orderpickplatform zonder mogelijkheid voor palletopname Variant A – Het orderpickplatform beschikt over een gesloten omheining. – Het orderpickplatform kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden betreden.
Z
Variant B
317
De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde uitrusting weer. – Het orderpickplatform beschikt over een omheining met aan de zijkant veiligheidsbomen (317). – Het orderpickplatform kan: •
01.11 NL
•
vanuit het interne transportmiddel worden betreden. bij neergelaten orderpickplatform via de veiligheidsbomen (317) aan de zijkant worden betreden.
326
Z
Variant C
317 317
De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde uitrusting weer. – Het orderpickplatform beschikt over een omheining met aan de zijkant (317) en voorzijde (318) veiligheidsbomen. – Het orderpickplatform kan: • •
•
Z
vanuit het interne transportmiddel worden betreden. bij neergelaten orderpickplatform via de 318 veiligheidsbomen (317) aan de zijkant worden betreden. bij neergelaten orderpickplatform via de veiligheidsbomen (318) aan de voorzijde worden betreden.
Variant D De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde uitrusting weer. – Het orderpickplatform beschikt over een omheining met veiligheidsbomen (318) aan de voorzijde. – Het orderpickplatform kan: vanuit het interne transportmiddel worden betreden. bij neergelaten orderpickplatform via de veiligheidsbomen (318) aan de voorzijde worden betreden.
318
01.11 NL
• •
327
9.9.2 Orderpickplatform met mogelijkheid voor palletopname (niet bewaakt, niet vergrendeld) Variant E – De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de veiligheidsbomen (32) in lastrichting worden betreden. – De opgenomen pallet is aan de zijkant omheind (319) en aan de voorzijde open.
319
32
320 Variant F – De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting. – De opgenomen pallet is aan de zijkant omheind (319) en aan de voorzijde open.
319
01.11 NL
320
328
Variant G – De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de veiligheidsbomen (32) in lastrichting worden betreden. – De opgenomen pallet is aan de zijkant (319) en aan de voorzijde (321) omheind.
319
32
321
320 Variant H – De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting. – De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (317) omheind en aan de voorzijde open.
317
317
01.11 NL
320
329
Variant I – De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de veiligheidsbomen (32) in lastrichting worden betreden. – De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (317) omheind en aan de voorzijde open.
317
320
32
317
Variant J – De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting. – De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (317) omheind. – Een afsluiting aan de voorzijde is mogelijk als optie door middel van de veiligheidsbomen (322).
317
322
317
01.11 NL
320
330
Variant K – De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de veiligheidsbomen (32) in lastrichting worden betreden. – De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (317) omheind. – Een afsluiting aan de voorzijde is mogelijk als optie door middel van de veiligheidsbomen (322).
317
32
322
317
01.11 NL
320
331
9.9.3 Orderpickplatform met mogelijkheid voor palletopname inclusief bewaking en borging van de pallet
Z
Als er pallets, orderpick-boxen of voor de desbetreffende taak gemaakte lasttransporthouders worden opgenomen, kunnen deze bewaakt en ook geborgd zijn. De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde uitrusting weer. Variant „Lastherkenning opgenomen pallet“
van
de 323
De lastherkenning van de opgenomen pallet vindt plaats door schakelaar of contactvrije sensoren. Voorbeeld: De schakelaar „Lastherkenning“ (323) bevindt zich aan het lastopnamemiddel tussen de vorktanden. Als de schakelaar „Lastherkenning“ (323) wordt bediend, wordt er aan de regeling gemeld dat er een pallet is opgenomen. Variant „Mechanische vergrendeling van de opgenomen pallet inclusief lastherkenning“ De lastherkenning van de opgenomen pallet vindt plaats door contactvrije sensoren.
324
01.11 NL
325 Voorwaarden: – De op te nemen pallet moet over een bout (325) voor vergrendeling van de pallet beschikken. – In het lastopnamemiddel van het interne transportmiddel moet zich de opnameoog voor palletborging / palletvergrendeling (324) bevinden.
332
Variant „Vasthoudklauw lastherkenning“
323
met
De lastherkenning van de opgenomen pallet vindt plaats door schakelaar of contactvrije sensoren. De schakelaar cq. contactvrije sensoren „Lastherkenning“ (323) bevinden zich links en rechts op het lastopnamemiddel.
326
De vasthoudklauw (326) dient voor borging van de pallet. Variant „Vasthoudklem lastherkenning“
323
met
De lastherkenning van de opgenomen pallet vindt plaats door schakelaar of contactvrije sensoren. De schakelaar cq. contactvrije sensor „Lastherkenning“ (323) bevindt zich op het lastopnamemiddel.
327
01.11 NL
De vasthoudklem (327) dient voor borging van de pallet.
333
9.9.4 Indicatie van de veiligheidsbomen aan de zijkant en / of voorzijde van de orderpickplatform evenals veiligheidsbomen in lastrichting De bewaakte veiligheidsbomen aan de zijkant en / of voorzijde van de orderpickplatform, evenals de veiligheidsbomen in lastrichting worden afhankelijk van de toepassing van het lastopnamemiddel op het bestuurdersdisplay weergegeven ((zie "Beschrijving van de indicatieen bedienelementen" op pagina 105)).
Orderpickplatform zonder mogelijkheid voor palletopname Omheind orderpickplatform met mogelijkheid voor palletopname
De gemonteerde veiligheidsbomen worden als een afsluitboom weergegeven. Met / zonder opgenomen, vergrendelde pallet / orderpickbox worden de gemonteerde veiligheidsbomen als een veiligheidsboom weergegeven.
Orderpickplatform met afsluiting en mogelijkheid voor palletopname
Zonder opgenomen, vergrendelde orderpickbox wordt de afsluiting bij de palletopname als een veiligheidsboom weergegeven. Met opgenomen, vergrendelde orderpickbox wordt de afsluiting bij de palletopname niet weergegeven.
01.11 NL
Z
334
9.9.5 Extra symbolen in het bestuurdersdisplay De volgende symbolen worden afhankelijk van de voertuiguitrusting op het bestuurdersdisplay weergegeven: Symbool
Betekenis Vasthoudklem geopend
Vasthoudklem gesloten, geen last geklemd
Vasthoudklem gesloten, last geklemd
Opgenomen en / of vergrendelde pallet / orderpickbox
Vasthoudklauw geopend
Vasthoudklauw gesloten
AANWIJZING
01.11 NL
Met opgenomen en door de vasthoudklem resp. vasthoudklauw vergrendelde pallet resp. orderpickbox kan de functie ""hoofdhef - extra hef neerlaten" vanaf een hefhoogte onder ca. 10 cm alleen met overbruggingstoets worden uitgevoerd. Zo wordt beschadiging van de vasthoudklem resp. vasthoudklauw vermeden.
335
9.9.6 Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op de vorktanden (met / zonder lastherkenning) WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met begaanbare pallets Met geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde stahoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. XVoorafgaande aan het gebruik van de EKS 208 / EKS 308 moet de veiligheidsgordel worden omgedaan, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136). XEnkel onbeschadigde pallets gebruiken met de juiste voor de palletomheining passende afmetingen. XAlleen onbeschadigde pallets met palletomheining (o) betreden. XVanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. XHet gebruik met wegwerppallets als begaanbaar vlak is verboden. XVoorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met orderpickbox Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met geopende veiligheidsboom voor palletopname tot maximaal 1200 mm omhoog worden gebracht (gedefinieerde stahoogte van de bestuurderscabine). Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met gesloten veiligheidsbomen voor palletopname tot de max. hefhoogte worden geheven. Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. De veiligheidsbomen voor palletopname worden in dit geval niet bewaakt.
336
Last opnemen met mechanische vergrendeling op de vorktanden (met / zonder lastherkenning)
323
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Het gewicht van de last stemt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte toestand van de vloer.
320
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel langzaam naar de last rijden. • Lastopnamemiddel heffen/neerlaten, zodat de last kan worden opgenomen. VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen en vallen De pallet / orderpickbox moet achter de glijbeveiliging (320) volledig op de vorktanden liggen. • Vorktanden langzaam in de pallet / orderpickbox voeren, tot: • de vorkrug tegen de last (pallet / orderpickbox) ligt. • de last de schakelaar "lastherkenning" (323) schakelt (o). • Last iets omhoog brengen, totdat de last vrij op de vorken ligt. • Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften opgenomen.
337
WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. VOORZICHTIG! Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagvermogen). AANWIJZING
01.11 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
338
Last in de stelling plaatsen met mechanische vergrendeling op de vorktanden (met / zonder lastherkenning) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Last correct opgenomen. – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte toestand van de vloer. Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Voorbereiding „Last in de stelling plaatsen“: • Hef het lastopnamemiddel zo ver of laat het zover neer, dat de last zonder te stoten in de magazijnlocatie kan worden gereden. • Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie. AANWIJZING Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en het stellingoppervlak niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel fijngevoelig zover laten zakken, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. AANWIJZING Bij het terugrijden moet u erop letten, dat de goederen door de omheining aan de voorzijde niet worden beschadigd of dat ze niet naar beneden vallen. • Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
339
9.9.7 Last opnemen cq. last plaatsen met mechanische vergrendeling op het lastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning) WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met begaanbare pallets Met geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde stahoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. XVoorafgaande aan het gebruik van de EKS 208 / EKS 308 moet de veiligheidsgordel worden omgedaan, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136). XEnkel onbeschadigde pallets gebruiken met de juiste voor de palletomheining passende afmetingen. XAlleen onbeschadigde pallets met palletomheining (o) betreden. XVanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. XHet gebruik met wegwerppallets als begaanbaar vlak is verboden. XVoorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met orderpickbox Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met geopende veiligheidsboom voor palletopname tot maximaal 1200 mm omhoog worden gebracht (gedefinieerde stahoogte van de bestuurderscabine). Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met gesloten veiligheidsbomen voor palletopname tot de max. hefhoogte worden geheven. Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. De veiligheidsbomen voor palletopname worden in dit geval niet bewaakt.
340
Last opnemen met mechanische vergrendeling op het lastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning)
324
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed 325 maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Het gewicht van de last stemt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte toestand van de vloer.
Z
Werkwijze De op te nemen pallet / orderpickbox moet over een bout (325) voor vergrendeling van de pallet beschikken. In het lastopnamemiddel van het interne transportmiddel moet zich de uitsparing voor palletborging / palletvergrendeling (324) bevinden. • Dodemansknop indrukken. • Rijd het interne transportmiddel langzaam naar de last. • Breng lastopnamemiddel omlaag/omhoog, zodat de last kan worden opgenomen. VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen en vallen De vergrendelingsbout (325) moet in de daarvoor voorziene uitsparing in het lastopnamemiddel (324) van het interne transportmiddel zijn gebracht. • Voer de tandvorken langzaam in de pallet / orderpickbox, tot: • de vorkrug tegen de last (pallet / orderpickbox) ligt. • de vergrendelingsbout (325) zich in de uitsparing in het lastopnamemiddel (324) bevindt. • de vergrendelingsbout (325) tegen de sensor „Lastherkenning“ (o) ligt. • Last iets omhoog brengen, totdat de last vrij op de vorken ligt. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.
01.11 NL
De last is correct opgenomen en is mechanisch (324,325) tegen wegglijden beveiligd.
341
WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. VOORZICHTIG! Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagvermogen). AANWIJZING
01.11 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
342
Last in de stelling plaatsen met mechanische vergrendeling op het lastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning)
324
Voorwaarden 325 – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Last correct opgenomen. – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte toestand van de vloer. Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Voorbereiding „Last in de stelling plaatsen“: • Hef het lastopnamemiddel zo ver of laat het zover neer, dat de last zonder te stoten in de magazijnlocatie kan worden gereden. • Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie. AANWIJZING Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en het stellingoppervlak niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel fijngevoelig zo ver laten zakken, dat: • de vorktanden vrij van de last zijn. • de vergrendelingsbout (325) uit de uitsparing in het lastopnamemiddel (324) kan worden getrokken. AANWIJZING Bij het terugrijden moet u erop letten, dat de goederen door de omheining aan de voorzijde niet worden beschadigd of dat ze niet naar beneden vallen. • Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
343
9.9.8 Last opnemen cq. last plaatsen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voor vergrendeling WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met begaanbare pallets Met geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde stahoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. XVoorafgaande aan het gebruik van de EKS 208 / EKS 308 moet de veiligheidsgordel worden omgedaan, (zie "Veiligheidsgordel met veiligheidskabel (alleen bij EKS 208 en EKS 308)" op pagina 136). XEnkel onbeschadigde pallets gebruiken met de juiste voor de palletomheining passende afmetingen. XAlleen onbeschadigde pallets met palletomheining (o) betreden. XVanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. XHet gebruik met wegwerppallets als begaanbaar vlak is verboden. XVoorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / vallen bij gebruik met orderpickbox Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met geopende veiligheidsboom voor palletopname tot maximaal 1200 mm omhoog worden gebracht (gedefinieerde stahoogte van de bestuurderscabine). Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met gesloten veiligheidsbomen voor palletopname tot de max. hefhoogte worden geheven. Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan er tot de max. hefhoogte worden geheven. De veiligheidsbomen voor palletopname worden in dit geval niet bewaakt.
344
Last opnemen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voor vergrendeling Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Het gewicht van de last stemt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte toestand van de vloer.
328
329
97
112
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Vasthoudklem / vasthoudklauw openen. • Op de knop (97) naast het pictogram "vasthoudklem / vasthoudklauw" (328/329) drukken en tegelijkertijd bedieningshendel "hydraulische functies" (112) naar beneden duwen. • Intern transportmiddel langzaam naar de last rijden. • Lastopnamemiddel heffen/neerlaten, zodat de last kan worden opgenomen. • Vorktanden langzaam in de pallet / orderpickbox voeren, tot: • de vorkrug tegen de last (pallet / orderpickbox) ligt. • de last de schakelaar "lastherkenning" (o) schakelt. • Last iets omhoog heffen, tot de last vrij is van de boden. VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen en vallen Vergrendel de pallet / orderpickbox met de vasthoudklem / vasthoudklauw tegen wegglijden / naar beneden vallen.
Z
• Vasthoudklem / vasthoudklauw sluiten. • Op de knop (97) naast het pictogram "vasthoudklem / vasthoudklauw" (328/329) drukken en tegelijkertijd bedieningshendel "hydraulische functies" (112) naar boven trekken. Met vergrendelde pallet - orderpickbox is het neerlaten van de last tot de bodem geblokkeerd. Zo wordt beschadiging van de vasthoudklem resp. vasthoudklauw vermeden. • Erop letten dat er vrij zicht naar achteren is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften opgenomen.
345
WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan. VOORZICHTIG! Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagvermogen). AANWIJZING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Last correct opgenomen. – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte toestand van de vloer.
328
329
97
112
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Voorbereiding "Last in de stelling plaatsen": • Lastopnamemiddel zover opheffen resp. neerlaten, zodat de last zonder te stoten in de magazijnlocatie kan worden gereden. • Last voorzichtig in de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel voorzichtig tot ca. 10 cm boven de bodem / het stellingvlak neerlaten. • Vasthoudklem / vasthoudklauw openen. • Op de knop (97) naast het pictogram "vasthoudklem / vasthoudklauw" (328/329) drukken en tegelijkertijd bedieningshendel "hydraulische functies" (112) naar beneden duwen. 346
01.11 NL
Last plaatsen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voor vergrendeling
AANWIJZING Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en het stellingoppervlak niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel voorzichtig zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. AANWIJZING Bij het terugrijden moet u erop letten, dat de goederen door de omheining aan de voorzijde niet worden beschadigd of dat ze niet naar beneden vallen. • Lastopnamemiddel voorzichtig uit de last rijden. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
01.11 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
347
9.10 Achteruitkijkspiegel (o)
330
AANWIJZING Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze hulpmiddelen. De achteruitkijkspiegel (330) is uitgerust met een zwenkbaar draaipunt. De bediener heeft daardoor de mogelijkheid de achteruitkijkspiegel (330) in te stellen op de individuele behoefte. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door onjuist ingestelde achteruitkijkspiegel Onjuist ingestelde achteruitkijkspiegels kunnen tijden het rijden in de smalle gang tegen de stelling of de waren botsen. XAchteruitkijkspiegel zo instellen, dat de veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2 punt 7.3.2 worden aangehouden. XMinimaal 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid intern transportmiddel en stelling aanhouden. XMinimaal 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid intern transportmiddel en stelling aanhouden.
348
9.11 Brandblusser (o)
Z
Werkwijze • Sluiting (332) openen. • Brandblusser (333) uit de houder (331) trekken (zie pijlrichting). Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusserder (333) gegeven.
331
332 333
01.11 NL
Z
De brandblusser (333) kan op de bestuurdersplaats of het beschermdak worden bevestigd.
349
9.12 Meeloopmodus (o) 9.12.1 Beschrijving van de bedieningsmodus "Meeloopmodus"
334 335
20
Z
15
De meeloopmodus is enkel mogelijk bij de EKS 210 en de EKS 312 met extra hef.
01.11 NL
Het interne transportmiddel kan in de meeloopmodus worden bediend door de bediener die buiten bestuurderscabine naast het voertuig loopt. Het interne transportmiddel mag niet in de meeloopmodus worden gebruikt in de smalle gang.
350
Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldoen om de meeloopmodus te kunnen gebruiken: – De referentierit van de hefmast (hoofdhef) voor de afstelling van de hoogteindicatie moet zijn uitgevoerd, zie de paragraaf "Afstellen van de hoofdhef" in de handleiding van het interne transportmiddel. – De actuele hefhoogte moet lager zijn dan 200 mm (< 200 mm). – De beide veiligheidsbomen aan de zijkant (15) moeten zijn geopend. – De dodemansknop of dodemansknoppen (20) in de bestuurderscabine mogen niet ingedrukt zijn. Tijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen in de bestuurderscabine bevinden.
01.11 NL
Z
351
334 335
20
15
Met de beide bedieningspanelen "Meeloopmodus" (334,335), rechts en links naast het bedieningspaneel in lastrichting, kunnen de volgende functies van het interne transportmiddel worden bediend: – – – – –
Het heffen van de hoofdhef is met de beide bedieningspanelen "Meeloopmodus" niet mogelijk.
01.11 NL
Z
extra hef heffen extra hef neerlaten rijden in lastrichting met maximaal 2,5 km/h rijden in aandrijfrichting met maximaal 2,5 km/h sturen met een maximale stuurhoeken van ± 20° (Standaardinstelling: ± 10°)
352
9.12.2 Belangrijke veiligheidsaanwijzingen Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen. Gevarenzone WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
353
Gevaren tijdens de meeloopmodus VOORZICHTIG!
01.11 NL
Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel een beknellingsgevaar uit voor de bediener. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijv. veiligheidsschoenen, ...). XDe bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. XTijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen in de bestuurderscabine bevinden. XIn de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. XHet interne transportmiddel mag niet in de meeloopmodus worden gebruikt in de smalle gang.
354
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen tijden het heffen en neerlaten in de meeloopmodus In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is de zone, waarin personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief lastopnamemiddelen, aanbouwapparaten etc., gevaar lopen. Hiertoe behoort ook de zone, waarbinnen vallende lading, werkinrichtingen etc. terecht kunnen komen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen zich behalve de bediener (in de normale bedienpositie) geen personen bevinden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. De werkzaamheden met het interne transportmiddel meteen staken, wanneer deze personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, wanneer de personen ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XEnkel op de voorgeschreven wijze geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het risico bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XNooit de op het hefcapaciteitsdiagram aangegeven maximale last overschrijden. XNooit onder opgeheven lastopnamemiddelen / bestuurderscabine gaan staan of daaronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XNooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen of erop gaan staan.
355
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat er een laadeenheid wordt opgenomen, moet bestuurder er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de toegelaten hefcapaciteit van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte beschermingsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XNooit de maximale lasten van het hefcapaciteitsdiagram overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
356
9.12.3 Beschrijving van de bedieningselement van de meeloopmodus 336 337 338 339
336
340
337 338 339 340
Bedienings- en displayelement Schakelaar 336 meeloopmodus NOODSTOP
Pos.
Functie o
Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken, alle voertuigbewegingen worden uitgeschakeld. Met de knop "rijden/sturen" worden:
Bedieningshendel 337 "Meeloopmodus rijden/sturen"
o
– de rijrichting (maximaal 2,5 km/h) en – en de stuurhoek (max. ± 20°)
01.11 NL
bij het naast het voertuig lopen geselecteerd. Knop "Meeloopmodus In combinatie met de knop "Vrijgave extra 338 o extra hef heffen" hef" (340) wordt de extra hef opgeheven. Knop "Meeloopmodus In combinatie met de knop "Vrijgave extra 339 o extra hef neerlaten" hef" (340) wordt de extra hef neergelaten. Geeft de functie extra hef heffen resp. neerlaten Knop "Meeloopmodus met de knop "Meeloopmodus - extra hef 340 o vrijgave extra hef" heffen" (338) resp. "Meeloopmodus - extra hef neerlaten" (339) vrij. t Kenmerkt de serie-uitvoering o Kenmerkt de optionele uitvoering
357
9.12.4 Vrijgave van de bedieningspanelen "Meeloopmodus"
336 337 338
336
339 340
338 339 340
20
15
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel een beknellingsgevaar uit voor de bediener. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijv. veiligheidsschoenen, ...). XDe bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. XTijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen in de bestuurderscabine bevinden. XIn de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. XHet interne transportmiddel mag niet in de meeloopmodus worden gebruikt in de smalle gang.
Werkwijze • Bestuurderscabine verlaten.
358
01.11 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel is bedrijfsklaar gemaakt, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 159) of (zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 160). – Referentierit van de hefmast (hoofdhef) voor afstelling van de hoogte-indicatie uitgevoerd, (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 164). – Actuele hefhoogte ligt onder de 200 mm (< 200 mm). – Veiligheidsbomen aan zijkant (15) zijn geopend. – Er bevinden zich geen personen in de bestuurderscabine.
VOORZICHTIG! Letselgevaar bij verlaten van de bestuurderscabine Bij het verlaten van de tot 200 mm opgeheven bestuurderscabine bestaat er letselgevaar voor de bediener. XDe bestuurder moet de bestuurderscabine voorzichtig en langzaam verlaten. XBij het verlaten van de bestuurderscabine moet de bestuurder zich aan het cabineframe vasthouden. XDe bestuurder mag de bestuurderscabine niet verlaten wanneer deze in de opgeheven stand staat (hoger dan 200 mm). Ook mag hij niet over constructieinrichtingen, andere interne transportmiddelen of veiligheidsvoorzieningen, zoals veiligheidsleuningen en veiligheidsbomen lopen.
Z
• Bedieningspanelen "meeloopmodus" (beperkt in tijd) vrijgeven: • Knop "meeloopmodus - extra hef heffen” (338), knop "meeloopmodus - extra hef neerlaten” (339) of knop "meeloopmodus - vrijgave extra hef” (340) indrukken. Na het indrukken van één van de drie knoppen (338,339,340) kan het interne transportmiddel met de bedieningspanelen "meeloopmodus" worden bediend. • Bedieningspanelen "meeloopmodus" blokkeren. De bedieningspanelen "meeloopmodus" worden geblokkeerd, als: • de schakelaar meeloopmodus - NOODUIT (336) wordt bediend. • één van de veiligheidsbomen (15) wordt gesloten. • de dodemansknop wordt ingedrukt. • binnen een ingestelde uitschakeltijd geen rij-, stuur- of hydraulische bewegingen met de knoppen (338,339,340) of de bedieningshendel (337) zijn uitgevoerd. De uitschakeltijd kan door de klantenservice van Jungheinrich worden ingesteld. Instelbereik van de uitschakeltijd: 1 sec. tot 60 sec. Standaard bedraagt de uitschakeltijd 10 sec.
01.11 NL
AANWIJZING Wanneer de bediener zich in de meeloopmodus van het interne transportmiddel verwijderd, moet het voertuig worden beveiligd tegen onbedoeld bedienen. XSchakelaar Meeloopmodus - NOODSTOP (336) indrukken.
359
9.12.5 Intern transportmiddel in meeloopmodus rijden of sturen
336
337 187
188 VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel een beknellingsgevaar uit voor de bediener. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijv. veiligheidsschoenen, ...). XDe bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. XTijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen in de bestuurderscabine bevinden. XIn de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. XHet interne transportmiddel mag niet in de meeloopmodus worden gebruikt in de smalle gang. Voorwaarden – Bedieningspanelen "Meeloopmodus" zijn vrijgegeven, (zie "Vrijgave van de bedieningspanelen "Meeloopmodus"" op pagina 358).
01.11 NL
Werkwijze • bedieningshendel "Meeloopmodus - rijden/sturen" (337) in lastrichting (187) duwen. Het interne transportmiddel rijdt met maximaal 2,5 km/h in lastrichting (187) en het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht.
360
• Bedieningshendel "Meeloopmodus - rijden/sturen" (337) in aandrijfrichting (188) duwen. Het interne transportmiddel rijdt met maximaal 2,5 km/h in aandrijfrichting (188) en het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht. VOORZICHTIG! Letselgevaar voor benen en voeten Bij het gelijktijdig uitvoeren van rij- en stuurbewegingen in de meeloopmodus bestaat er letselgevaar voor de bediener aan benen en voeten. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijv. veiligheidsschoenen, ...). XDe bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. Bovendien moet worden uitgesloten, dat de bediener zich tijdens de rijen stuurbewegingen door het interne transportmiddel resp. hindernissen kan verwonden. XIn de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. • Bedieningshendel "Meeloopmodus - rijden/sturen” (337) in lastrichting (187) naar links of rechts duwen. Het interne transportmiddel rijdt met maximaal 2,5 km/h naar links resp. rechts in lastrichting (187). De maximale stuurhoeken bedraagt ± 20°. • Bedieningshendel "Meeloopmodus - rijden/sturen" (337) in aandrijfrichting (188) naar links duwen. Het interne transportmiddel rijdt met maximaal 2,5 km/h naar links resp. rechts in aandrijfrichting (188). De maximale stuurhoeken bedraagt ± 20°.
Z
De stuurhoek kan door de klantenservice van Jungheinrich worden ingesteld. Instelbereik van de stuurhoeken: 0° tot ± 20° Standaard maximale stuurhoeken: ± 10°.
01.11 NL
AANWIJZING Wanneer de bediener zich in de meeloopmodus van het interne transportmiddel verwijderd, moet het voertuig worden beveiligd tegen onbedoeld bedienen. XSchakelaar Meeloopmodus - NOODSTOP (336) indrukken.
361
9.12.6 Extra hef in meeloopmodus heffen resp. neerlaten
336 338 339 340
338 339 340
WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen tijden het heffen en neerlaten in de meeloopmodus In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is de zone, waarin personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief lastopnamemiddelen, aanbouwapparaten etc., gevaar lopen. Hiertoe behoort ook de zone, waarbinnen vallende lading, werkinrichtingen etc. terecht kunnen komen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen zich behalve de bediener (in de normale bedienpositie) geen personen bevinden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. De werkzaamheden met het interne transportmiddel meteen staken, wanneer deze personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, wanneer de personen ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XEnkel op de voorgeschreven wijze geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het risico bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XNooit de op het hefcapaciteitsdiagram aangegeven maximale last overschrijden. XNooit onder opgeheven lastopnamemiddelen / bestuurderscabine gaan staan of daaronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XNooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen of erop gaan staan.
362
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel een beknellingsgevaar uit voor de bediener. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijv. veiligheidsschoenen, ...). XDe bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. XTijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen in de bestuurderscabine bevinden. XIn de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. XHet interne transportmiddel mag niet in de meeloopmodus worden gebruikt in de smalle gang. Voorwaarden – Bedieningspanelen "Meeloopmodus" zijn vrijgegeven, (zie "Vrijgave van de bedieningspanelen "Meeloopmodus"" op pagina 358).
Z
Z
Werkwijze In de meeloopmodus zijn de gezamenlijke hef- en rijbewegingen en hef- en stuurbewegingen mogelijk. • Extra hef heffen: • Knop "Meeloopmodus - vrijgave extra hef" (340) indrukken en ingedrukt houden. • Knop "Meeloopmodus - extra hef heffen” (338) indrukken. • Extra hef neerlaten: • Knop "Meeloopmodus - vrijgave extra hef" (340) indrukken en ingedrukt houden. • Knop "Meeloopmodus - extra hef neerlaten” (339) indrukken. De hef- en daalsnelheden zijn vastgelegd door de voertuigregeling. De extra hef wordt opgeheven resp. neergelaten.
01.11 NL
AANWIJZING Wanneer de bediener zich in de meeloopmodus van het interne transportmiddel verwijderd, moet het voertuig worden beveiligd tegen onbedoeld bedienen. XSchakelaar Meeloopmodus - NOODSTOP (336) indrukken.
363
364
01.11 NL
F Onderhoud van transportmiddel 1
het
interne
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden. AANWIJZING Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 408)).
01.11 NL
Z
365
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent. Heffen en opbokken WAARSCHUWING! Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Beveilig de chauffeurscabine tegen abusievelijk neerlaten ((zie "Chauffeurscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten" op pagina 396)) en hefpunten voor krik ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54)).
01.11 NL
Z
366
Reinigingswerkzaamheden VOORZICHTIG! Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. XVerbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XVóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. VOORZICHTIG! Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast. VOORZICHTIG! Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 408)).
01.11 NL
Z
367
Werkzaamheden aan de elektrische installatie WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XVerbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192)). XSchakelaar NOODSTOP indrukken. X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
368
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. Laswerkzaamheden Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden. WAARSCHUWING! Het lassen van dragende onderdelen van het interne transportmiddel is enkel toegestaan na overleg met de producent! Instelwaarden
01.11 NL
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
369
Wielen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. XAls de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. XVervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.
Z
Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Reparatie en controle van de aanbouwapparaten WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
370
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A B C t
= = = =
k
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
01.11 NL
Z
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
371
4
Onderhoudscontrolelijst
4.1
Onderhoudscontrolelijst - remmen W A B C t t t t t t t
01.11 NL
Remmen 1 Werking van de remmen controleren. Noodberging testen: 2 Aandrijfwielrem en eventueel lastwielremmen met stelbouten beluchten. 3 Luchtspleet van de magneetrem controleren, indien nodig instellen. Sensoren controleren op bevestiging, beschadiging, vervuiling en 4 goede werking. 5 Aansluitingen en bekabeling controleren. 6 Remvoering controleren. Remweg meten, indien nodig instellen. 7 Remrapport opstellen.
372
4.2
Onderhoudscontrolelijst - elektronica
01.11 NL
Elektrische installatie W A B C Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 t gebruikshandleiding controleren. 2 Kabel- en motorbevestiging controleren. t 3 Werking van de indicaties en bedieningselementen controleren. t Microschakelaar en sensoren controleren op instelling, werking, 4 t bevestiging, vervuiling en beschadiging. 5 Werking van NOODUIT-schakelaar controleren. t 6 Schakelrelais en/of relais controleren. t Veiligheidsuitschakelingen van de rij-, hydraulische en stuurregeling 7 t controleren. 8 Controleren of de afleider tegen statische oplading aanwezig is. t 9 Controleren of de stuurstroomzekeringen de juiste waarde hebben. t Onderhoudszegel van combibesturing controleren. Wanneer het onderhoudszegel is beschadigd, controleren of de binnenliggende hoofdstroomzekeringen zijn beschadigd en de juiste 10 t waarden hebben. Na de controle een nieuw onderhoudszegel op de combibesturing aanbrengen. 11 Framesluiting controleren. t Elektrische bedrading controleren op beschadiging [beschadigde 12 isolatie, aansluitingen]. t Controleren of de kabels goed vastzitten in de aansluitingen.
373
4.3
Onderhoudscontrolelijst - voeding
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels goed 1 t vastzitten, indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t Werking van de batterijvergrendeling / batterijbevestiging 3 t controleren. 4 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 5 Zuurstand controleren, indien nodig gedestilleerd water bijvullen. t Batterijstekker controleren op beschadiging, goede werking en goed 6 t vastzitten. Batterij, batterijkabels en celverbinders controleren op beschadiging, 7 t vervuilingen en goed vastzitten.
4.4
Onderhoudscontrolelijst - rijden
01.11 NL
Rijden W A B C Werking van de bedieningselementen "rijden" controleren en 1 t controleren of de plaatjes goed leesbaar en volledig zijn. 2 Goede werking van de dodemansschakelaar controleren. t Ventilatiegleuf van de combibesturing op vervuiling controleren, 3 t indien nodig reinigen. 4 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. t 5 Bevestiging van de draagplaat aandrijving controleren. t 6 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages. t Transmissieoliepeil of vetvulling van het drijfwerk controleren, indien 7 t nodig bijvullen. 8 Transmissieolie verversen. t 9 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t 10 Wiellagers en wielbevestiging controleren. t
374
4.5
Onderhoudscontrolelijst - frame en opbouw W A B C t t t t t t t t t t t t t
01.11 NL
Frame en opbouw 1 Intern transportmiddel controleren op beschadiging en lekkages. 2 Frame en boutverbindingen controleren op beschadigingen. 3 Deuren en/of afdekkingen controleren. Aanwezigheid en werking batterijrollen en/of steunrubbers 4 controleren. 5 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. Veiligheidsbomen, leuningen en deuren op goede werking, 6 dimensionale stabiliteit en beschadigingen controleren. Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel goed werkt 7 en niet is beschadigd. Ventilatiegleuf van de afdekkingen van de aandrijfruimte op 8 vervuiling controleren, indien nodig reinigen. 9 Hefmastbevestiging / lagers controleren. Beschermdak en/of cabine op controleren beschadigingen en 10 bevestiging. 11 Sta- en treedvlakken op slipvastheid en beschadiging controleren. 12 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. Bevestigingsrail aan de voorzijde van het beschermdak op 13 bevestiging en beschadigingen controleren (alleen bij de EKS 208 en EKS 308).
375
4.6
Onderhoudscontrolelijst - hydraulische bewegingen
Hydraulische bewegingen W A B C Bedieningselementen "hydraulisch systeem" en de plaatjes ervan 1 t controleren op goede werking, leesbaarheid en volledigheid. 2 Werking en instelling van de valkettingschakelaar controleren. t Controleren of de hefinstallatie goed werkt, goed is ingesteld en niet 3 t is versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages t 4 en bevestiging. 5 Leidingbreukbeveiliging op goede werking controleren. t Instelling en slijtage glijstukken en bevestigingen controleren, indien 6 t nodig glijstukken instellen. 7 Instelling van hijskettingen controleren, indien nodig instellen. t Smering van hijskettingen controleren, indien nodig hijskettingen 8 smeren. t Let op! Gevaar voor vallen! Hijskettingen smeren.
t
9
11 12
t t t
Let op! Gevaar voor vallen! Aanloopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en van vet voorzien.
t
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
376
Let op! Gevaar voor vallen! Aanwezigheid en werking van cabineborging controleren. Werking hydraulische installatie controleren. Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Cilinders, hydraulische aansluitingen, leidingen en slangen controleren op lekkages en beschadigingen. Hydraulische aansluitingen, slang- en buisleidingen op goed vastzitten, lekkages en beschadigingen controleren. Werking nooddaling controleren. Werking van de drukklep controleren, indien nodig instellen. Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. Hydraulische olie verversen. Vorktanden of lastopnamemiddel controleren slijtage en beschadigingen. Neiging van de hefmast controleren. Hef- en daalsnelheid van de hoofdhef en extra hef controleren.
t t t t t t t t t t t t t
01.11 NL
10
Let op! Gevaar voor vallen! Zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager controleren. Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken controleren. Aanloopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en van vet voorzien.
4.7
Onderhoudscontrolelijst - overeengekomen diensten
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. 3 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. Motorhuis van rij- en hefmotor controleren op verontreinigingen, 4 indien nodig reinigen.
4.8
t t t t
Onderhoudscontrolelijst - sturen
Sturen Werking elektrische stuurinrichting en componenten ervan 1 controleren op goede werking. 2 Werking en instelling van de wielstandindicatie controleren. Stuurlagers, stuurspeling en stuurvertanding of stuurketting 3 controleren. Stuurvertanding of stuurketting invetten.
4.9
W A B C
W A B C t t t
Onderhoudscontrolelijst - systeemcomponenten W A B C t
01.11 NL
Systeemcomponenten 1 Hef-, rij en klantspecifieke uitschakelingen controleren.
377
4.10 Onderhoudscontrolelijst - opties Extra elektronica (o) Extra elektronica W A B C 1 Controleren of de extra elektronica goed werkt en niet is beschadigd. t Werklamp (o) Werklamp 1 Werking van de verlichting controleren.
W A B C t
Extra bedieningselementen (o) Extra bedieningselementen Controleren of de extra bedieningselementen aanwezig en 1 aannemelijk zijn.
W A B C t
Informatiesysteem heftruckbeheer "ISM" (o) Informatiesysteem heftruckbeheer "ISM" Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd. Controleren of de schoksensor goed is bevestigd en niet is 2 beschadigd. Controleren of de datarecorder goed is bevestigd en niet is 3 beschadigd.
W A B C t t t
Weegvoorziening sensoren / schakelaars (o) Weegvoorziening sensoren / schakelaars Controleren of de weegvoorziening goed werkt en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Afleidingsrol (o) Afleidingsrol Controleren of de antistatische afleidingsrol aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Batterijvergrendeling (o) W A B C t
01.11 NL
Batterijvergrendeling Aanwezigheid en instelling van batterijvergrendeling controleren. 1 Werking van de sensor van de batterijbevestiging controleren.
378
Elektrolytcirculatie (o) Elektrolytcirculatie 1 Filterwat van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren op de pomp werkt.
W A B C t t
Aquamatiek (o) Aquamatiek Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en dicht zijn. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
W A B C t t
Batterijnavulsysteem (o) Batterijnavulsysteem 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C t
Brandblusser (o) Brandblusser Controleren of een brandblusser aanwezig is, goed is bevestigd; 1 inspectie-interval controleren.
W A B C t
Bestuurdersstoel inklapbaar (o) W A B C t t t
01.11 NL
Bestuurdersstoel inklapbaar 1 Bevestiging en instelfunctie van bestuurdersstoel controleren. Bestuurdersstoel, rugsteun en bekleding op bestuurdersplaats 2 controleren op goede werking en beschadiging. 3 Toestand bestuurdersstoel controleren.
379
Mastspanningen (o) Mastspanningen 1 Heftmastspanning op beschadigingen controleren.
Z
W A B C t
De mastspanningen worden alleen in de EKS 308 en EKS 312 gemonteerd. Steunschotels (o)
Steunschotels 1 Controleren of steunschotels / kantelbeveiligingen aanwezig zijn. Controleren of steunschotels / kantelbeveiligingen aanwezig zijn. 2 Instellingen van de steunschotels / kantelbeveiligingen die afhankelijk zijn van de hefhoogte en hefcapaciteit controleren.
W A B C t t
Extra uitrustingen (o) Extra uitrustingen Extra uitrustingen zoals spiegels, opbergplaatsen, beugels, 1 ruitenwissers en ruitensproeiers e.d. controleren op goede werking en beschadigingen.
W A B C t
Telescoopvorken (o) W A B C t t t t t t t t t
01.11 NL
Telescoopvorken Aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op 1 slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en invetten. 2 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren. 3 Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 4 en dragende elementen controleren. Werking en instelling van aanbouwapparaat controleren. 5 Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. 6 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. 7 Controle van cilinderafdichtingen. Hydraulische aansluitingen, slang- en buisleidingen op goed 8 vastzitten, lekkages en beschadigingen controleren. Zuiger en zuigerstang controleren op beschadiging en instelling, 9 indien nodig instellen.
380
Veiligheidskooi (o) Veiligheidskooi W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Controleren of de elektrische verbindingen tussen veiligheidskooi en 2 t intern transportmiddel goed werken en niet zijn beschadigd. Controleren of de veiligheidssystemen van de veiligheidskooi 3 aanwezig zijn, goed zijn bevestigd, goed werken en niet zijn t beschadigd. Opgaanbaar platform (o) Opgaanbaar platform Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren. Controleren of vasthoudklem, vasthoudklauw of mechanische 2 vergrendeling aan lastopnamemiddel goed werken en niet zijn beschadigd.
W A B C t t
Inductieve geleiding "IG" (o) Inductieve geleiding "IG" W A B C 1 Werking van de tweehandsbediening in de smalle gang controleren. t IG-stroomsterkte in de geleidingsdraad meten, indien nodig 2 t instellen. Invoegproces op de IG-geleidingsdraad bij het inrijden van de gang 3 t controleren. Rijgedrag op de IG-geleidingsdraad en de maximale afwijking 4 t controleren, indien nodig instellen. 5 IG-functie en afstanddrempels controleren, indien nodig instellen. t 6 IG-functie "NOODSTOP" controleren. t Railgeleiding "RG" (o)
01.11 NL
Railgeleiding "RG" W A B C 1 Werking van de tweehandsbediening in de smalle gang controleren. t Afstand tussen geleidingsrollen en geleidingsrails over de gehele 2 t raillengte controleren. 3 Lagers en bevestiging van de railgeleidingsrollen controleren. t 4 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen. t
381
Personenbeveiligingssysteem "PBS" (o) Personenbeveiligingssysteem "PBS" 1 Functies van het personenbeveiligingssysteem controleren. 2 Bevestiging van de laserscanner controleren. Voorruiten van laserscanner van het personenbeveiligingssysteem 3 reinigen. Waarschuwings- en veiligheidsveld van het 4 personenbeveiligingssysteem controleren.
W A B C t t t t
Gangherkenning (o) Gangherkenning Controleren of de magneetschakelaar en/of lichtknop van de 1 gangherkenning werkt, schoon is en niet is beschadigd. 2 Werking gangeindbeveiliging en gangherkenning controleren.
W A B C t t
Gangeindbeveiliging - magneet (o) Gangeindbeveiliging - magneet 1 Werking gangeindbeveiliging en gangherkenning controleren.
W A B C t
Gangeindbeveiliging - transponder (o) W A B C t
01.11 NL
Gangeindbeveiliging - transponder 1 Werking gangeindbeveiliging en gangherkenning controleren.
382
Horizontale positionering "HozPos" (o) Horizontale positionering "HozPos" HozPos - functies, zoals noodstop, hij verplaatsen van de HozPos 1 en de positieprecisie controleren. Werking en "controle lege plaats" van de hoogteselectie / 2 instapelautomaat controleren.
W A B C t t
Draadloze datatransmissie / scanner (o) Draadloze datatransmissie 1 Controleren of de scanner werkt, niet is beschadigd en schoon is. 2 Juiste waarde van de zekeringen controleren. Controleren of de bekabeling goed is bevestigd en niet is 3 beschadigd.
W A B C t t t
Hefhoogteselectie (o) W A B C t
01.11 NL
Hefhoogteselectie 1 Controleren of de hefhoogteselectie werkt en goed is ingesteld.
383
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen Werken met gebruiksmiddelen Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt. WAARSCHUWING! Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XMors niet met vloeistof. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
384
WAARSCHUWING! Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften XMors niet met olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct. Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG!
01.11 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
385
5.2
Smeerschema
D
C E D C
E
F C
F
A B
C
c Aftapbout hydraulische olie
s
Smeernippels
b Vulpijp transmissieolie
Vulpijp hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
01.11 NL
g Glijvlakken
386
5.3
Gebruiksmiddelen
Code
Bestelnum Hoeveel Vulhoev Aanduiding mer heid eelheid 51 037 497
5l
51 037 494
1l
A
ca. 33 l 51 085 361*
5l
HLP D22 inclusief 2 % aandeel toevoegmiddel 68 Hydraulische ID installatie Plantohyd 22 S (BIO hydraulische olie)
1,5 l B
51 076 550
20 l
Renolin CLP 100 2,9 l
400 g (patroon) 29 201 430 1 kg
---
D
29 201 280
400 ml
---
E
50 002 004
400 ml
---
51 085 365
500 ml
---
Kettingspray Tunfluid LT 220 Glijspray / smeervet Allesreiniger
51 085 537
1 Stuk
---
Reinigingsdoek
C
F
14 038 650
---
Gebruik
Smeervet Lithium KP2K-30 (DIN 51825)
– Drijfwerk EKS 208 – Drijfwerk EKS 210 – Drijfwerk EKS 308 – Drijfwerk EKS 312 Algemeen, Tandheugels Hefmast Hijskettingen Loopvlakken Laserscanner van het personenbeveiliging ssysteem (PBS)
* Bovendien 2 % aandeel Additiv 68 ID aan hydraulische olie toevoegen (bestelnummer: 50 307 735) WAARSCHUWING!
01.11 NL
De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „HLP D22“ of met BIOhydrauliekolie „Plantohyd 22 S” + 2 % Additiv 68 ID“. Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het verwisselen van hydraulische olie „HLP D22“ met BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“. Het gemengd gebruik van hydraulische olie „HLP D22“ en BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ is niet toegestaan.
387
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
10 11
14
01.11 NL
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
388
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. • Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten. • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192). • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Draai de sleutel in het contactslot (11) tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (10) indrukken. • Batterijstekker (14) uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen. • Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 61). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
389
6.2
Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren Afdekking aandrijfruimte demonteren Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor 341 ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 388)). Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Sleufschroevendraaier.
203
13
01.11 NL
Werkwijze • Batterijdeksel (13) openen. • Draai de twee sleufschroeven (341) eruit met behulp van de sleufschroevendraaier. • Neig de afdekking (203) naar achteren en til hem er naar boven toe uit.
390
Afdekking aandrijfruimte monteren Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Sleufschroevendraaier.
341
Werkwijze VOORZICHTIG! Beknellinggevaar Bij het plaatsen van de afdekking van de aandrijfruimte bestaat er een beknellingsgevaar. XBij het plaatsen van de afdekking mag er niets tussen de afdekking en het interne transportmiddel zitten.
203
13
• Zet de afdekking (203) schuin in het voertuigframe en neig hem naar voren. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingen XDe afdekkingen (batterijkap, zijbekledingen, afdekking aandrijfruimte, etc.) moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn.
01.11 NL
• Bevestig de afdekking (203) met de sleufschroeven (341) aan het interne transportmiddel. Draai de sleufschroeven (341) aan met behulp van de sleufschroevendraaier. • Batterijkap (13) sluiten. • Intern transportmiddel na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden weer in bedrijf nemen, (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 408).
391
6.3
Controleer elektrische zekeringen 342 343 1
344
2
3
4
5
6
7
8
9
A B
345 346 347 348 349 350
WAARSCHUWING! Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen enkel door elektrotechnisch vakkundig personeel worden uitgevoerd. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192)). XSchakelaar NOODSTOP indrukken. X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Brandgevaar en componentbeschadiging door gebruik van verkeerde zekeringen Het gebruik van verkeerde zekeringen kan leiden tot beschadigingen aan de elektrische installatie en tot brand. De veiligheid en functionaliteit van het interne
392
transportmiddel zijn niet meer gegarandeerd als er verkeerde zekeringen worden gebruikt. XGebruik uitsluitend zekeringen met de opgegeven nominale stroom, (zie "Zekeringwaarden" op pagina 394). Elektrische zekeringen controleren en eventueel vervangen Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 388)). – Demonteer afdekking van de aandrijfruimte, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sleufschroevendraaier.
01.11 NL
Werkwijze • Controleer alle zekeringen (342-348) aan de hand van de tabel „Zekeringswaarden“ en vervang ze eventueel. • Draai met de sleufschroevendraaier de desbetreffende zekering (342-348) linksom uit de regeling (349). • Trek de zekering (342-348) met houder uit de regeling (349). • Controleer de zekering (342-348) aan de hand van de volgende tabel en vervang hem eventueel. • Trek de zekering (342-348) met houder uit de regeling (349). • Draai met de sleufschroevendraaier de zekering (342-348) rechtsom in de regeling (349). • Monteer de afdekking van de aandrijfruimte, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390).
393
6.3.1 Zekeringwaarden
342 343 1
344
2
3
4
5
6
7
8
9
A B
345 346 347 348 349 350
Pos. 342 343 344 345 346 347 348
Stroomkring Regelzekering ISM-gegevensrecorder (o) Zekering optie (scanner van het personen7F7 beschermingssysteem, barcode-scanner, gegevenszender-terminal, etc.) Regelzekering bedieningspaneel en F1.2 claxon Regelzekering chauffeursdak (b.v. 5F1 werklamp, chauffeursplaatsverlichting, ventilator, etc.) F2.1 Regelzekering interne DC/DC-omvormer 7F3 Regelzekering DC/DC-omvormer Regelzekering draaistroomregeling (AC-3 1F3 Power Control U8) Draaistroomregeling (AC-3 Power Control U8) Controle-indicatie van de regeling
Waarde 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A
01.11 NL
349 350
Aanduiding 6F6
394
6.3.2 Controle-indicatie van de regeling Toestand van de controle-indicatie bij uitgeschakeld intern transportmiddel Bij uitgeschakeld intern transportmiddel lichten de grijs gemarkeerde controleindicaties (A3, A4, A5, B4) groen op. Als deze controle-indicatie niet oplicht, moet de desbetreffende zekering worden vervangen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B 1 A
1F3
B
Niet in gebruik
2
3
4
Contacts F1.2 7F7 lot aan 5F1
5
6
7
8
9
6F6
Ubatt
Ubatt
Ubatt
Regeling actief
Laadcirc uit
F2.1 7F3
Regeling actief
Toestand van de controle-indicatie bij ingeschakeld intern transportmiddel Bij ingeschakeld intern transportmiddel lichten de grijs gemarkeerde controleindicaties groen op. Als een van deze controle-indicaties (A1, A3, A4, A5, B2, B3, B4) niet oplicht, moet de desbetreffende zekering worden vervangen. De overige controle-indicaties geven de voertuigspecifieke bedrijfstoestanden weer. De controle-indicaties „Regeling aan“ (A9, B6-B9) knipperen na bereiken van bedrijfsgereedheid.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B 1 1F3
B
Niet in gebruik
3
4
Contacts F1.2 7F7 lot aan 5F1
F2.1 7F3
5
6
7
8
9
6F6
Ubatt
Ubatt
Ubatt
Regeling actief
Laadcirc uit
Regeling actief
01.11 NL
A
2
395
6.4
Chauffeurscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten GEVAAR! Gevaar op ongevallen bij werkzaamheden onder niet beveiligde chauffeurscabine Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden onder de chauffeurscabine cq. het lastopnamemiddel moet de chauffeurscabine in omhoog gebrachte stand worden beveiligd tegen abusievelijk neerlaten. De chauffeurscabine mag niet met laadgoed op het lastopnamemiddel worden beveiligd, zodat personen onder de chauffeurscabine geen letsel kunnen oplopen door naar beneden vallend laadgoed. Zonder gemonteerde cabinebeveiliging mogen er geen werkzaamheden onder de chauffeurscabine worden verricht. XBeveilig de chauffeurscabine niet met laadgoed op het lastopnamemiddel. XBorg de chauffeurscabine voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden onder de chauffeurscabine cq. het lastopnamemiddel.
351
16 352
112 353
10
354
11
352
15
351
13 16 20 14 Bestuurderscabine beveiligen tegen per ongeluk neerlaten Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192). – Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten, (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 186).
Werkwijze • Veiligheidsladder zo naast het interne transportmiddel zetten, dat de bestuurderscabine in geheven stand (in ca. 1,6 m hoogte) veilig via de veiligheidsladder kan worden verlaten.
396
01.11 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Veiligheidsladder (minimaal 2 m lang)
• Bestuurderscabine (16) 1,6 m heffen totdat het boorgat in het hefmastprofiel (353) vrijkomt: • Dodemansknop (20) indrukken. • Bedieningshendel "hydraulische functies” (112) naar boven trekken. • Het interne transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode knop van de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • NOODUIT-schakelaar (10) indrukken. • Veiligheidsboom (15) openen. VOORZICHTIG! Gevaar voor vallen bij verlaten van de bestuurderscabine Bij het overstappen van de bestuurderscabine op de veiligheidsladder moet u voorzichtig en langzaam te werk gaan. De stabiliteit van de veiligheidsladder moet altijd gegarandeerd zijn. XAlleen veiligheidsladders gebruiken die voldoende lang zijn (minimaal 2 m). • Bestuurderscabine (16) voorzichtig via de veiligheidsladder verlaten. • Batterijdeksel (13) openen. • Batterijstekker (14) eruit trekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen. • Op de ontgrendelingsknop (351) drukken en de cabineborging (352) uit de houder (354) over de batterij trekken. • Op de ontgrendelingsknop (351) drukken en de cabineborging (352): • bij de DZ-hefmast in het hefmastprofiel (353) onder de bestuurderscabine (16) plaatsen. • bij de ZT-hefmast in het buitenste hefmastprofiel plaatsen.
01.11 NL
De bestuurderscabine (16) is nu geborgd tegen per ongeluk neerlaten. Er kan nu worden begonnen met de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden onder de bestuurderscabine resp. het lastopnamemiddel.
397
351
16 352
112 353
10
354
11
352
15
351
13 16 20 14 Cabineborging verwijderen Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Veiligheidsladder (minimaal 2 m lang) Werkwijze • Veiligheidsladder zo naast het interne transportmiddel zetten, dat de bestuurderscabine in ca. 1,6 m hoogte veilig kan worden bereikt. • Op de ontgrendelingsknop (351) drukken en de cabineborging (352) uit het hefmastprofiel (353) verwijderen. WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan.
01.11 NL
• Op de ontgrendelingsknop (351) drukken en de cabineborging (352) uit de houder (354) over de batterij plaatsen. • Batterijverbinding (14) opnieuw aansluiten.
398
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar voor handen en armen Bij het sluiten van het batterijdeksel en bij het plaatsen van de zijbekledingen, batterijborging, batterijvergrendeling en batterij bestaat er beknellingsgevaar. XBij het plaatsen van de batterij, batterijborgingen en zijbekledingen mag er niets tussen de genoemde componenten en het interne transportmiddel zitten. XBij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het interne transportmiddel zitten. • Batterijdeksel (13) sluiten. VOORZICHTIG! Gevaar voor vallen bij betreden van de bestuurderscabine Bij het overstappen van de veiligheidsladder in de bestuurderscabine moet u voorzichtig en langzaam te werk gaan. De stabiliteit van de veiligheidsladder moet altijd gegarandeerd zijn. XAlleen veiligheidsladders gebruiken die voldoende lang zijn (minimaal 2 m). • • • •
Bestuurderscabine (16) veilig betreden via de veiligheidsladder. Veiligheidsboom (15) sluiten. NOODUIT-schakelaar (10) door draaien ontgrendelen. Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • Bestuurderscabine volledig neerlaten: • Dodemansknop (20) indrukken. • Bedieningshendel "hydraulische functies” (112) omlaag duwen.
01.11 NL
Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsklaar.
399
6.5
Onderhoud van de hefketting WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XReinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof. XReinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers. XDroog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray. XSmeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. XSmeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen. WAARSCHUWING! Gevaar door reinigingsmiddelen (bijvoorbeeld paraffinderivaten) XReinigingsmiddel kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij oogcontact meteen met veel schoon water uitspoelen en een arts opzoeken. XBij werken met reinigingsmiddelen persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, waarschuwingsvest, veiligheidsbril, veiligheidshandschoen, etc.) dragen.
Z
6.6
De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Bij hogere belastingen (stof, temperatuur) moet de hefkettingen vaker worden gesmeerd. De voorgeschreven kettingspray op voorgeschreven wijze gebruiken. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u niet voldoende smering van de hefkettingen.
Hefkettingen insmeren, reinigen en invetten
loopvlakken
in
de
hefmastprofielen
WAARSCHUWING!
Voorwaarden – Intern transportmiddel is op een vlakke bodem geplaatst. 400
01.11 NL
Gevaar voor ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden op hooggelegen onderhoudspunten Bij onderhoudswerkzaamheden aan hooggelegen onderhoudspunten (bijv. smeren van de hefmast) bestaat er gevaar voor vallen en beknellingsgevaar. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen. XVeiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders gebruiken. XGeen ladder gebruiken die tegen het voertuig moet worden geplaatst. XNiet onder de bestuurderscabine en/of het lastopnamemiddel gaan staan.
– Een tweede persoon de opdracht geven het intern transportmiddel te bedienen. – Persoonlijke beschermingsmiddelen omdoen. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders Werkwijze WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen Bij het opheffen van het lastopnamemiddel en/of de bestuurderscabine op de hoogte van het plafond letten! • Lastopnamemiddel en/of bestuurderscabine door de tweede persoon volledig opheffen. • Intern transportmiddel uitschakelen. • Batterijstekker eruit trekken. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het niet-beveiligde lastopnamemiddel / bestuurderscabine Het opstellen van de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder onder het niet geborgde lastopnamemiddel en/of de niet-geborgde bestuurderscabine is verboden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen. XNooit onder het geheven lastopnamemiddel / de geheven bestuurderscabines gaan staan en eronder blijven staan.
01.11 NL
Z
• Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder direct naast het interne transportmiddel positioneren. • Vanaf de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder de: • Hijskettingen smeren. Smeermiddel (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 387). • Loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 387). Smeermiddel (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 387). • Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders verwijderen. • Batterijstekker met intern transportmiddel verbinden. • Intern transportmiddel inschakelen. • Lastopnamemiddel en/of bestuurderscabine door de tweede persoon volledig neerlaten.
401
6.7
Inspectie van de hefketting Ontoelaatbare slijtage en uitwendige beschadigingen: AANWIJZING Volgens de officiële voorschriften is een hefketting versleten, wanneer hij in het gedeelte dat over het omkeerwiel loopt, circa 3 % langer is geworden. Jungheinrich adviseert uit veiligheidsoverwegingen al te vervangen bij een verlenging van 2 %. Bij uiterlijke beschadigingen van de hefketting, moet u de ketting direct vervangen. Dergelijke beschadigingen leiden tot vermoeidheidsbreuken. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door beschadigde hijskettingen Bij uiterlijke beschadigingen van de hijsketting, moet de ketting direct worden vervangen. Dergelijke beschadigd leiden tot blijvende breuken en daarmee tot scheuren van de hijsketting. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XHijskettingen alleen door een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent laten vervangen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. WAARSCHUWING! Wanneer het interne transportmiddel twee hijskettingen heeft, moet u altijd beide hijskettingen vervangen. Uitsluitend dan is een gelijkmatige lastverdeling op beide kettingen gegarandeerd. XBij het vervangen van de kettingen moeten ook de verbindingsbouten tussen kettinganker en ketting worden vervangen. XAlleen originele onderdelen gebruiken. XHijskettingen alleen door een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent laten vervangen.
Z 6.8
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
Hydraulische slangleidingen WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Na een gebruiksduur van zes jaar, moeten de slangleidingen worden vervangen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. XVeiligheidsregels voor hydraulische slangleidingen volgens BGR 237 in acht nemen.
402
Z
De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
403
6.9
Peil hydraulische olie controleren VOORZICHTIG!
01.11 NL
De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften. XMors niet met hydraulische olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met hydraulische olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met hydraulische olie werkt. XZorg ervoor dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met hydraulische olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
404
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. VOORZICHTIG!
01.11 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
405
355
356
355
357
Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. – Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten. – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 388)). – Afdekking van de aandrijfruimte demonteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390).
01.11 NL
Werkwijze • Ontluchtingsfilter (355) met oliepeilstok (356) tegen de klok in uit de hydraulische tank (357) draaien. • Het hydrauliekoliepeil moet tussen de markeringen "MIN" en "MAX" van de oliepeilstok (356) liggen.
406
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en gevaar voor het milieu door overvolle hydraulische tank Het peil van de hydraulische olie mag de "MAX"-markering van de oliepeilstok niet overschreiden, omdat uittredende olie een gevaar is voor het milieu en bovendien tot storingen van het interne transportmiddel kan leiden. De uittredende hydraulische olie kan bijvoorbeeld onder het aandrijfwiel lopen en de remweg van het interne transportmiddel verlengen en de rijeigenschappen negatief wijzigen. XPeil hydraulische olie enkel tot de "MAX"-markering van de oliepeilstok bijvullen. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en hydraulische olie volgens de geldende voorschriften afvoeren. • Als het peil hydraulisch onder de markering "MIN" op de oliepeilstok (356) komt, moet er ca. 2,85 l nieuwe hydraulische olie worden bijgevuld volgens de bedrijfsmiddelentabel, om de hogere markering "MAX" op de oliepeilstok (356) te bereiken. Vervolgens is de hydraulische tank (357) volledig gevuld. • Interne transportmiddelen met biologische hydraulische olie zijn op de hydraulische tank voorzien van het waarschuwingsplaatje "Uitsluitend bijvullen met biologische hydraulische olie". In dit geval mag u uitsluitend de biologische hydraulische olie "Plantohyd 22 S" gebruiken voor het bijvullen van de hydraulische tank. • Interne transportmiddelen met normale hydraulische olie zijn op de hydraulische tank voorzien van het waarschuwingsplaatje "Bijvullen met hydraulische olie". In dit geval mag uitsluitend de hydraulische olie "HLP D22 inclusief 2 % Additiv 68 ID" worden gebruikt voor het bijvullen van de hydraulische tank. WAARSCHUWING! Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het verwisselen van hydraulische olie „HLP D22“ met BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“. Het gemengd gebruik van hydraulische olie „HLP D22“ en BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ is niet toegestaan.
01.11 NL
• Ontluchtingsfilter (355) met oliepeilstok (356) met de klok mee in de hydraulische tank (357) draaien. • Afdekking van de aandrijfruimte monteren, (zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 390). • Intern transportmiddel na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden weer in bedrijf nemen, (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 408).
407
6.10 Inbedrijfstelling van het onderhoudswerkzaamheden
interne
transportmiddel
na
Het opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden is alleen toegestaan als de volgende taken zijn voltooid:
10 11
14
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Batterijverbinding (14) opnieuw aansluiten. • NOODUIT-schakelaar (10) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (11) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken.
• Controleren of de veiligheidssystemen werken: • Controleren of NOODUIT-schakelaar (10) werkt, daarvoor de NOODUITschakelaar (10) indrukken. Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken, zodat er geen voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODUIT-schakelaar (10) ontgrendelen door deze te draaien. • Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken. • Controleren of de claxon werkt, daarvoor op de knop "Claxon” drukken. • Controleren of de dodemansknop goed werkt. • Controleren of stuurinrichting goed werkt. • Controleren of de veiligheidsbomen goed werken. • Controleren of de voorruit van de laserscanner van het personenbeveiligingssysteem vuil is (o) en indien nodig reinigen, (zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 289).
408
01.11 NL
WAARSCHUWING! Na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden moeten alle veiligheidsvoorzieningen weer op hun werking worden getest.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. • Controleren of de bedrijfs- en de parkeerrem goed werkt. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 386).
Z
Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom bij werkzaamheden met contactspray Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192)). XSchakelaar NOODSTOP indrukken. X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
409
7
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals hierna beschreven. WAARSCHUWING! Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 54). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
01.11 NL
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
410
7.1
Maatregelen vóór de stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
01.11 NL
Z
• Werking van de rem controleren. • Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 404). • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 386). • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 91). • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
411
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging AANWIJZING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 91).
01.11 NL
Z
412
7.3
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 386). • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 91). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Z
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 128). Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen. WAARSCHUWING!
01.11 NL
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom bij werkzaamheden met contactspray Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 192)). XSchakelaar NOODSTOP indrukken. X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
413
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
01.11 NL
Z
414
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven. De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
10
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
01.11 NL
Z
Meting van lichaamstrillingen
415
416
01.11 NL
A Bijlage tractiebatterij Inhoudsopgave A
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10 13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
1
1
Gebruik volgens bestemming Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie. Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
2
Typeplaatje
1,2
3
4
5
6
7
8
9
10
15
11 13
12
14
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled. Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid. De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij. Roken verboden! Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar! Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden! Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen. Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen. Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
03.13 NL
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM. Elektrolyt De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C. Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max" Grenstemperatuur3
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Z
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen. Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
5
4.2.4 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten. Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand. De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
4.3.2 Wekelijks – Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren. 4.3.3 Maandelijks
Z
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij. Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
6.
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
7.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
9
5.2
Gebruik
5.2.1 Inbedrijfstelling Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen. Controle uitgevoerd. 5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
10
5.2.3 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks – Batterij na iedere ontlading opladen. 5.3.2 Wekelijks – Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen. 5.3.3 Per kwartaal
Z Z
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem 15
16
17 >3m
18 19 20 +
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
-
14
6.2
Functiebeschrijving Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen. De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten. De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
6.3
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen. Waterkracht Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar Waterdruk
03.13 NL
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
15
6.5
Vulduur De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
6.9
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn. Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd. Pomp Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen. Batterij-aansluiting Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen. Drukbewakingsmodule De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is. Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
03.13 NL
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
AANWIJZING Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde. Schematische weergave
03.13 NL
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
19
8
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
20
Batterij met hogedrukreiniger reinigen Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Z
Z
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
9
Batterij opslaan AANWIJZING De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel. Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen: – maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen. Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
10
Storingshulp Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z 11
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
03.13 NL
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
22