EKS 110 Gebruiksaanwijzing
51141995 03.09
03.09 -
H
Voorwoord Aanwijzingen voor de handleiding Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd. In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: GEVAAR! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. WAARSCHUWING! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. AANWIJZING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
03.09 NL
t o
1
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG. Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
03.09 NL
www.jungheinrich.com
2
Inhoudsopgave Reglementair gebruik ..............................................................
7
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
9
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 5 5.1 5.2
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Definitie van de rijrichting ........................................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Beschrijving van de modules................................................................... Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Gewichten................................................................................................ Banden .................................................................................................... Afmetingen .............................................................................................. EN-normen .............................................................................................. Beschrijving van de toepassing ............................................................... Markering en typeplaatjes ....................................................................... Typeplaatje, intern transportmiddel ......................................................... Lastdiagram intern transportmiddel (draagvermogen) ............................
9 9 10 10 11 12 12 13 13 14 16 16 17 18 18
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
19
1 2 3 4
Laden met een kraan............................................................................... Borging tijdens transport.......................................................................... Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .........
19 20 21 22
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
23
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij laden............................................................................................ De batterij uit- en inbouwen..................................................................... Chauffeursdisplay.................................................................................... Ontlaadindicator ...................................................................................... Batterijverbruik-bewaker ..........................................................................
23 25 25 26 27 29 29 29
03.09 NL
A
3
4
E
Bediening ................................................................................
31
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3
31 33 33 35 37 38 39 40 40 40
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 5 6 6.1 7 7.1 7.2 7.3 8 9
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedieningsstand chauffeursplatform in aandrijfrichting ........................... Tweede bedienstand (o) in lastrichting .................................................... Bedieningselementen extra hef ............................................................... Meeloper EKS 110 met sideshift ............................................................. Dodemansknop en veiligheidsbomen...................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ..... Intern transportmiddel inschakelen.......................................................... Afzonderlijke montage van het bedieningspaneel van de tweede bedienstand........................................................................................................ Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. NOODSTOP, rijden, sturen, remmen ...................................................... Rijden bij knopmodus Meelopende persoon (o) ...................................... Chauffeursplatform heffen en dalen ........................................................ Heffen en dalen extra hef ........................................................................ Heffen en dalen in de knopmodus Meelopende persoon ........................ Chauffeursplatform met hefuitschakeling heffen en dalen (o) ................. Lasten opnemen en wegzetten ............................................................... Vorktanden instellen (o)........................................................................... Begaanbaar lastgedeelte met dichte pallet (o) ........................................ Intern transportmiddel veilig plaatsen ...................................................... Rijden in smalle gangen .......................................................................... Interne transportmiddelen met railgeleiding (o) en gangherkenning (o) .. Dalen in noodgevallen ............................................................................. Indicatie-elementen ................................................................................. Chauffeursdisplay.................................................................................... Bedienpaneel (CANCODE) (o) ................................................................ Codeslot .................................................................................................. Parameter................................................................................................ Parameterinstellingen.............................................................................. Parameters intern transportmiddel veranderen ....................................... Storingshulp.............................................................................................
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................
77
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Smeerschema ......................................................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. .....................................................................................
77 78 85 86 88 88 89 90 91 91
03.09 NL
41 42 42 44 47 48 50 52 55 56 57 58 59 60 62 65 66 66 68 68 69 69 73 74
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 101 102
03.09 NL
7 7.1 7.2 7.3 8 9
Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... In- en uitbouw van de mastbeveiliging .................................................... Montage en demontage van de frontkap................................................. Elektrische installatie ............................................................................... Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging .................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren..................................................
5
6
03.09 NL
Bijlage Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
1
2
0605.NL
A Reglementair gebruik WAARSCHUWING! De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen” (VDMA). De richtlijn is onderdeel van de handleiding en moet onvoorwaardelijk worden opgevolgd. Landelijke voorschriften zijn zonder beperking van toepassing. Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het heffen en transporteren van lasten. U moet hem gebruiken, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het intern transportmiddel of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeschildje of het lastdiagram dat aangebracht is op het voertuig, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel niet in vuurgevaarlijke omgevingen en niet in corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen gebruiken. Bovendien mag het interne transportmiddel niet in de buurt van onbeveiligde onderdelen van elektrische installaties worden gebruikt. Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen. WAARSCHUWING! Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de producent. Aanbouwen van toebehoren
03.09 NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
7
8
03.09 NL
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De EKS 110 is een verticale orderpicker met een elektrische aandrijving. Hij is bestemd voor het transporteren en orderpicken van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185. U kunt pallets met open bodemsteun of dwarslatten, evenals rolwagens opnemen. Het voertuig is niet geschikt om pallets in stellingsystemen te plaatsen.De chauffeurscabine wordt met het lastopnamemiddel geheven, zodat de betreffende vakhoogten kortbij zijn en u goed zicht op deze vakken hebt. De stellinginstallaties moeten zijn ingedeeld voor de EKS 110. U moet de veiligheidsafstanden die de producent eist en voorschrijft (b.v. EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist naleven. Tussen stelling en intern transportmiddel moet een veiligheidsafstand van ten minste – 100 mm bij railgeleide interne transportmiddelen en – 125 mm bij inductief geleide interne transportmiddelen worden aangehouden. De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het voertuig tussen de geleiderails. Het voertuig wordt standaard uitgerust met enkelvoudige hefmast (E-hefmast) of dubbele hefmast (ZZ-hefmast) (hefhoogtes (zie "Technische gegevens" op pagina 12)). U kunt een extra hef als optie bestellen; hiermee kunt u de last nog eens 800 mm heffen.
2
Definitie van de rijrichting De volgende definities zijn getroffen voor het weergeven van rijrichtingen: links
aandrijfrichting
lastrichting
03.09 NL
rechts
9
3
Beschrijving van modules en functies
3.1
Overzicht modules
1 2 13
3 4 5
12
6
11
10
7
9
Pos. 1 t 2 o 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t 8 t 9 o 10 t 11 t 12 t 13 t t o
10
Omschrijving Chauffeursdak Dubbele hefmast Rijregelaar Veiligheidsboom (vanaf 1200 mm) Enkelvoudige hefmast Lastvork Staplatform Afdekking elektrische installatie Geleiderollen Frontkap Aandrijfwiel Batterijkap Chauffeursdisplay Standaarduitvoering Opties
03.09 NL
8
3.2
Beschrijving van de modules Veiligheidsvoorzieningen Het interne transportmiddel beschikt over een gesloten voertuigcontour. Het aandrijfwiel is beschermd door een stabiele botsbescherming. Het chauffeursplatform is geveerd. Het dak beschermt de chauffeur tegen eventueel vallende delen. De veiligheidsbomen aan beide zijden van het chauffeursplatform onderbreken, bij een hefhoogte van meer dan 1200 mm, alle rij- en hefbewegingen. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) in smalle gangen, moet u voor het rijden en heffen bovendien de knop „Tweehandenbediening“ (o) bedienen. De tweehandenbediening verhindert het dat u tijdens het rijden respectievelijk heffen in de stelling grijpt. NOODSTOP: Bij bediening zet de NOODSTOP alle elektrische functies buiten bedrijf. Voertuigsamenstelling Het voertuig is een driewielig voertuig met gestuurd aandrijfwiel binnen de gesloten voertuigcontour. De gemakkelijk te openen frontkap, draaibare batterijkap en gemakkelijk af te nemen afdekking van de elektrische installatie, zorgen voor een goede toegang tot alle onderdelen. Remmen U remt door de rijrichting om te schakelen met behulp van de rijregelaar (tegenstroomrem) of door de rijregelaar (uitrolrem) los te laten. Bij het uitschakelen van de elektrische installatie werkt de veerbekrachtigde rem als parkeerrem. Besturing Het stuurbereik bedraagt 90° naar beide zijden. Het stuurwiel werkt elektrisch op de stuuroverbrenging-motor. De kopoverbrenging brengt de stuurbeweging over op het aandrijfwiel. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) blijft de stuurinrichting automatisch in de rechtuit-stand. Hydraulische installatie Door inschakeling van de functie Heffen, start de pompeenheid en wordt er hydraulische olie vanuit de olietank aan de hefcilinder geleverd. Een hydraulisch buffer en een debietventiel maken een gedempt heffen en dalen mogelijk. Hefinrichting Het interne transportmiddel beschikt over een enkelvoudige hefmast in gelaste uitvoering. De lastslede met chauffeursplatform en lastvork loopt op rollagers, teneinde een gering wrijvingsverlies en laag stroomverbruik te realiseren. Het heffen vindt plaats door de hydraulische cilinders uit te schuiven. In de extra-hefmodus (o) wordt de lastvork via een centraal geplaatste hefcilinder geheven door een omkeerketting. Het voertuig kan zijn voorzien van een dubbele hefmast.
03.09 NL
Bedien- en indicatie-instrumenten Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de chauffeursplaats. Een rijregelaar regelt de snelheid. U kunt de functies heffen, dalen en claxon gemakkelijk via knoppen bedienen. Bij uitvoering met extra hef (o) „Z“ is de extra-hefbediening Heffen / dalen logisch extra aan de lastzijde (bij de extra hef) aangebracht. Het chauffeursvenster toont de batterijlading, de werkuren, en de service- en diagnosegegevens. Een wielstand-indicatie informeert over de werkelijke stuurhoek van het aandrijfwiel.
11
4
Technische gegevens
Z Z 4.1
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden. Alle gegevens gelden, voorzover niet anders aangegeven, voor de varianten L en Z.
Vermogensgegevens
Omschrijving Q
Nominale hefcapaciteit Rijsnelheid met / zonder nominale last
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) 1000
1000
kg
9,0/9,0
km/h
9,8/10,1
9,0/9,0
Hefsnelheid met / zonder nominale last, Z
0,16/0,20
0,13/0,17
0,13/0,18 m/s
Hefsnelheid met / zonder nominale last, L
0,16/0,20
0,13/0,17
0,14/0,19 m/s
Daalsnelheid met / zonder nominale last, Z Daalsnelheid met / zonder nominale last, L Stijgcapaciteit met / zonder nominale last Rijmotor, vermogen S2 60 min Hefmotor, vermogen S3 15 % Hefmotor, vermogen S3 5 %
0,21/0,19
0,25/0,18 m/s
0,21/0,19
0,24/0,17 m/s
5/10
5/10
%
2,8
2,8
kW
3
3
kW
2,2
2,2
kW
L N 9 0 .3 0 12
4.2
Gewichten EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) Eigengewicht incl. batterij L/Z 1756/ 1934/ 1970/ 2270/ 1859 2036 2072 2390 Aslast met last vóór/achter 481/ 461/ 461/ 755/ (met batterij) Z 2377 2575 2611 2635 Omschrijving
4.3
kg kg
Aslast zonder last vóór/achter (met batterij) Z
1083/ 775
1105/ 931
1113/ 959
1330/ 1060
kg
Aslast met last vóór/achter (met batterij) L
476/ 2280
456/ 2478
456/ 2514
765/ 2505
kg
Aslast zonder last vóór/achter (met batterij) L
1078/ 678
1100/ 834
1108/ 862
1305/ 965
kg
Banden Waarde
Banden Bandenmaat vóór Bandenmaat achter
Vulkollan 230x80 150x30
mm mm
03.09 NL
d1 d2
Omschrijving
13
Afmetingen
h4
4.4
h6
h1
h3
C
h12
Q
217
h9 h13
s
h7
990
l
y l2 l1
a/2
b11
b5
b1
e
Wa
a/2
Omschrijving c 14
Lastzwaartepunt-afstand
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) 160 E) (190 E) (280 ZZ) 600 600
mm
03.09 NL
Ast
Omschrijving x
Lastafstand
y
Wielstand
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) 160 E) (190 E) (280 ZZ) 178 185 1300
mm
h1 Hoogte hefmast ingeschoven
16601
2260
2560
2251
mm
h3 Hef
1000
1600
1900
2800
mm
Hoogte hefmast uitgeschoh4 ven (h1 + h3)
26601
3830
4130
5034
mm
h6 Hoogte chauffeursdak
2230
2230
mm
h7 Zit-/stahoogte
200
200
mm
h9 Extra hef Z
800
800
mm
3000
mm
80
80
mm
3153
3245
mm
3040
3131
mm
810
900
mm
430
520
mm
540
540
mm
h12 Stahoogte geheven (h3 + h7)
1200
h13 Hoogte gedaald 2 Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte bij pallets Ast 2 1000 x 1200 in dwarsrichting b1/ Totaalbreedte b2
b4 Breedte tussen wielarmen/ laadoppervlakken b5 Buitenafstand vork b11 Spoorbreedte, achter I1 Totale lengte L/Z I2 Lengte inclusief vorkachterkant L/Z I3 Platformlengte L/Z I Vorktandlengte Wa Draaicirkel s /e Vorkmaten L /l s /e Vorkmaten Z /l m1 Vrijheid van vloer met last onder hefframe a Veiligheidsafstand Vorkdrager ISO 2328, klasse/type A, B 03.09 NL
mm
1385
1800
2100
630
720
mm
2895
2985
mm
1695
1785
mm
775/710
775/710
mm
1518
1603 60 / 160 / 1200
800
60 / 160 / 1200
mm mm mm
65 / 160 / 1200
65 / 160 / 1200
mm
35
35
mm
200
200
mm
FEM 2A (optioneel)
1 bij uitvoering met dak (o) +570 mm 2 voor draaien vóór de bezette palletplaats volgens VDI 2198 (diagonaalmethode)
15
4.5
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – EKS 110: 61 dB(A)
Z
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871. Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur. Trilling – EKS 110: 0,81 m/s²
Z
conform EN 13059 De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
Z 4.6
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen. U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
Beschrijving van de toepassing Omgevingstemperatuur
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
03.09 NL
Z
– bij bedrijf 5°C bis 40°C
16
5
Markering en typeplaatjes Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, vervang ze eventueel.
12
0 11 1 9
6
2
1
8 7
2000 5
4
3
17 14 18 16
19
15
20
21
14
22
23
24
23
24
Omschrijving Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“ Typeplaatje intern transportmiddel Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Goedkeuringsplaatje (o) Waarschuwingsplaatje „Amputatie-/knelgevaar“ Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“ Waarschuwingsplaatje „Attentie knopbedrijf” Verbodsplaatje „Verboden een tweede persoon te laten meerijden“ Waarschuwingsplaatje ”Attentie elektronica en lage spanning” Bevestigingspunt voor laden met een kraan Aanslagpunt voor dommekracht
03.09 NL
Pos. 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
17
5.1
Typeplaatje, intern transportmiddel
25
30
26
31
27
32
28
33
29
34
35 36 Pos. 25 26 27 28 29 30
Z 5.2
Omschrijving Pos. Omschrijving Type 31 Producent Serienummer 32 Batterijgewicht min/max in kg Nominale hefcapaciteit in kg 33 Aandrijfvermogen in kW Batterijspanning in V 34 Lastzwaartepunt-afstand in mm Leeg gewicht zonder batterij in kg 35 Bouwjaar Logo van de producent 36 Optie
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
Lastdiagram intern transportmiddel (draagvermogen)
Het hefcapaciteit-plaatje (16) geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck bij verticaal staand hefframe aan. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 1000 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q kg 1000 kg.
18
03.09 NL
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Laden met een kraan Intern transportmiddel met kraan verladen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen. Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XDraag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan. XGebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XBevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en borg ze tegen slippen. XGebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting. XBreng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen. Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is op de O-knop gedrukt – NOODSTOP in UIT-stand Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Hefwerktuig – Kraanhulpmiddelen Werkwijze • Plaats het voertuig veilig, (zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen" op pagina 59). • Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de bevestigingspunten (1) en (2).
1
2
03.09 NL
Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen.
19
2
Borging tijdens transport Intern transportmiddel voor transport borgen WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid. Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is op de O-knop gedrukt – NOODSTOP ingedrukt – Batterijstekker losgemaakt Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels/vastsjorgordels Werkwijze • Plaat het voertuig veilig op de vrachtwagen of trailer. • Bevestig minstens vier spangordels (4, 5), telkens twee links en twee rechts, aan de hefmast.
03.09 NL
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
20
3
Eerste inbedrijfstelling Eerste inbedrijfstelling voorbereiden
Z
Werkwijze • Controleer de uitrusting op volledigheid. • Monteer eventueel de batterij, (zie "De batterij uit- en inbouwen" op pagina 27) Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter. • Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26)
03.09 NL
Nu kunt u het voertuig in bedrijf nemen. (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 40).
21
4
Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen Rem loszetten VOORZICHTIG! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel XZet de rem niet los op hellingen. XOnlucht de rem weer op de plaats van bestemming. XParkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee M5x42 inbusbouten – Inbussleutel Werkwijze • Zet de hoofdschakelaar in stand „UIT“. • Zet het contactslot in de stand "Uit" en trek de sleutel eruit. • Beveilig het voertuig tegen wegrollen. • Open frontkap (6) en leg hem neer, (zie "Montage en demontage van de frontkap" op pagina 94). • Schroef twee M5x42 inbusbouten (7) er tot de aanslag in en trek de ankerplaat omhoog.
7
6
De rem is losgezet, het voertuig kan worden verplaatst.
Rem ontluchten Werkwijze • Schroef de twee M5x42 inbusbouten (7) er weer uit. • Monteer de frontkap (6) opnieuw en sluit hem.
03.09 NL
De remstoestand is weer gerealiseerd.
22
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen 1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Onderhoudspersoneel Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht. Brandpreventiemaatregelen Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Zet brandblusmiddelen gereed. Onderhoud van de batterij Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn. VOORZICHTIG! Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. De batterij afvoeren
03.09 NL
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
23
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact met batterijzuur. X Voer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. X Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. X Laat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. X Waarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct een arts. X Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. X Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. X Neem de wettelijke voorschriften in acht. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de fabrikant, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
03.09 NL
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel veilig ((zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen" op pagina 59)).
24
2
Batterijtypen Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinatie als standaard is voorzien: Batterijtype
Capaciteit
Gewicht
24 Volt batterij (onderhoudsvrij)
4 EPzV 480 Ah
480 kg
24 V - batterij 24 V - batterij 24 V - batterij (minder onderhoud)
4 EPzS 560 Ah 4 EPzS 620 Ah 4 EPzW 560 Ah
U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met niet-geesoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
Z 3
Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
Batterij vrijmaken Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is op de O-knop gedrukt – NOODSTOP in UIT-stand
1
Werkwijze • Pak de batterijkap (1) aan beide grepen (2) en draai hem tot aan de aanslag naar boven. De batterijkap wordt in zijn positie gehouden door zijn eigen gewicht. • Breng de afdekkingen en aansluitingen vóór de ingebruikname van het interne transportmiddel weer in de normale bedrijfsgerede toestand. • Sluit de batterijkap uitsluitend aan de grepen (2).
03.09 NL
Z
2
25
4
Batterij laden Batterij laden WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. X Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden bij uitgeschakeld laadstation en intern transportmiddel. X Het laadapparaat moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. X Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare beschadigingen. X Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. X De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrij liggen, om voldoende ventilatie te garanderen. X Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. X In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. X Zet brandblusmiddelen gereed. X Plaats geen metalen objecten op de batterij. X Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na. Voorwaarden – Batterij vrij gemaakt. – Laadapparaat uitgeschakeld. Werkwijze • Trek de batterijstekker (3) eruit. • Neem eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij. • Verbind de laadkabel (4) van het batterijlaadstation met de batterijstekker (3). • Schakel het laadapparaat in. Laad de batterij op volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
3 4
03.09 NL
Batterij wordt geladen.
26
5
De batterij uit- en inbouwen Batterij uitbouwen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. X Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. X Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. X Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. X Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. X Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. X Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). X Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst. Voorwaarden – Intern transportmiddel is uitgeschakeld. – Batterij vrij gemaakt, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 25). – Batterijstekker losgemaakt.
03.09 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraan cq. heftruck – Kraanhulpmiddelen – Batterijwisselstation (o) Werkwijze • Zet de klemhendel (6) van de batterijvergrendeling 180° naar links. • Trek de batterijvergrendeling er naar boven toe uit. • Uitbouw met batterijwisselstation (o) • Trek de batterij zijwaarts uit het interne transportmiddel. Leef de gebruiksaanwijzing van het batterijwisselstation na. • Uitbouw met kraan cq. heftruck • Haak de kraanhulpmiddelen aan de aanslagogen (5) van de batterij. De ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Til de batterij langzaam en voorzichting uit het interne transportmiddel.
5 3
6
De batterij is uitgebouwd. 27
Batterij inbouwen Voorwaarden – Voertuig is uitgeschakeld. – Batterijvergrendeling is verwijderd. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraan cq. heftruck – Kraanhulpmiddelen – Batterijwisselstation (o) Werkwijze • Inbouw met kraan cq. heftruck • Haak de kraanhulpmiddelen aan de aanslagogen (5) van de batterij. De ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Laat de batterij langzaam en voorzichting in het interne transportmiddel zakken. • Inbouw met batterijwisselstation • Plaats het batterijwisselstation met batterij vóór de batterijruimte. • Schuif de batterij tot aan de aanslag in de batterijruimte. • Breng de batterijvergrendeling aan. • Zet de klemhendel (6) van de batterijvergrendeling 180° naar rechts. • Sluit de batterijstekker(3) aan op het interne transportmiddel. • Controleer alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. • Sluit de batterijkap.
03.09 NL
Als de batterij is ingebracht is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.
28
6
Chauffeursdisplay
6.1
Ontlaadindicator De laadtoestand van de batterij wordt middels het batterijsymbool (7) in het chauffeursdisplay van het interne transportmiddel weergegeven. Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt het batterijsymbool (7) als leeg weergegeven.
Z
De batterijverbruik-indicator (8) wordt in de fabriek ingesteld op standaard batterijen.
7
8
9
6.2
Batterijverbruik-bewaker
03.09 NL
Wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. De betreffende indicatie verschijnt op het display (9). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
29
30
03.09 NL
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbevoegdheid Uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder De chauffeur moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen. Verbod op gebruik door onbevoegden De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild. Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd. Gevarenzone De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen. U moet onbevoegden uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
03.09 NL
Z
31
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten
03.09 NL
Leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
32
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
2.1
Bedieningsstand chauffeursplatform in aandrijfrichting 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11 12 13 14 15
16 17
03.09 NL
Pos. Bedien- en indicatieelementen 1 Contactstrip 2 Knop dalen 3 Knop heffen 4
Knop heffen extra hef
5
Knop dalen extra hef
6
Toets waarschuwingssignaal
18
19
Functie t Opname van DIN A4-formaten t Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen. t Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen. o Heft de vork. o 2. Bedienstand o Laat de vork dalen. o 2. Bedienstand t Activeert het waarschuwingssignaal. o 2. Bedienstand
33
10
Knopmodus lopende man vorkrichting
11
Chauffeursdisplay
12
NOODSTOP
13
Rijregelaar
14 15
Stuurwiel Knop Tweehandenbediening
16
Controlelampje
17
Reset-knop
18
Contactslot met sleutel
Bedieningspaneel (CANCODE)
ISM- toegangsmodule
34
19
NOODSTOP
t o
Standaarduitvoering Opties
Functie o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen. o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen. o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties. t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. t Regelt rijrichting en snelheid. o 2e bedienstand t Stuurt het interne transportmiddel. o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden vrij (in de modus railgeleiding met gangherkenning). o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Geeft gereduceerde rijsnelheid aan o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Vrijgave van de normale rijsnelheid. t Schakelt de regelspanning in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u het interne transportmiddel tegen inschakelen door onbevoegden. o Codeslot, komt in de plaats van het contactslot. Schakelt de regelstroom in en uit. Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Wijzigen van de toegangscodes. o Vervangt het contactslot. Controle van de kaart (of de transponder). Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Tijdoverschrijdingsbewaking Registratie van de gebruikers van het interne transportmiddel (toepassingen) en op de kaart opslaan. Opnemen bedrijfsgegevens. o Optionele uitvoering meeloopmodus: De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. 03.09 NL
Pos. Bedien- en indicatieelementen 7 Knop dalen meeloopmodus 8 Knop heffen meeloopmodus 9 Knopmodus lopende man aandrijfrichting
2.2
Tweede bedienstand (o) in lastrichting 20 21 22
13
6
3
2
4
5
9 10 19 23 24
Pos. Bedien- en indicatieelementen 2 Knop dalen 3
Knop heffen
4 5 6
Knop heffen extra hef Knop dalen extra hef Toets waarschuwingssignaal Knopmodus lopende man aandrijfrichting
03.09 NL
9
10
Knopmodus lopende man vorkrichting
13
Rijregelaar
Functie t Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen. t Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen. o Heft de vork. o Laat de vork dalen. t Activeert het waarschuwingssignaal. o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). t Regelt rijrichting en snelheid.
35
Pos. Bedien- en indicatieelementen 14 Stuurwiel 19 NOODSTOP
20 21
22
23 24
t Stuurt het interne transportmiddel. o Optionele uitvoering meeloopmodus: De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. o Stuurt het interne transportmiddel.
Stuurwiel (tweede bedienstand) Knop tweehandenbeo Geeft bij bediening de functies heffen en rijden diening (tweede bedienvrij (in de modus railgeleiding met gangherkenstand) ning). 2. NOODSTOP tweede o De stroomkring wordt onderbroken, alle elektribedienstand sche functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. Knop heffen extra hef o Optionele uitvoering meeloopmodus: Heft de vork. Knop dalen extra hef o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat de vork dalen. Standaarduitvoering Opties
03.09 NL
t o
Functie
36
2.3
Bedieningselementen extra hef
4
25
5
Pos. Bedien- en indicatieelementen 4 Knop heffen extra hef
Functie o Heft de vork. o 2. Bedienstand
5
Knop dalen extra hef
o Laat de vork dalen. o 2. Bedienstand
25
Knop tweehandenbediening FEM-vork heffen/dalen Standaarduitvoering Opties
o De vork heffen / dalen (extra hef). Gebruik deze in combinatie met de knoppen 4 en 5.
03.09 NL
t o
37
2.4
Meeloper EKS 110 met sideshift
9 10 19 8 7
38
10
Knopmodus lopende man vorkrichting
19
NOODSTOP
t o
Standaarduitvoering Opties
Functie o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen. o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen. o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). o Optionele uitvoering meeloopmodus: De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. 03.09 NL
Pos. Bedien- en indicatieelementen 7 Knop dalen meeloopmodus 8 Knop heffen meeloopmodus 9 Knopmodus lopende man aandrijfrichting
2.5
Dodemansknop en veiligheidsbomen
26
27
Pos. Bedien- en indicatieelementen 26 Veiligheidsboom
27
28
Functie
o Open: functie heffen en rijden vanaf hefhoogte 1200 mm geblokkeerd. Gesloten: functie heffen en rijden vrijgegeven. Dodemansknop t Vrijgegeven: rijden geblokkeerd, of intern transportmiddel remt af. Bediend: rijden vrijgegeven. Dodemansknop tweede o Vrijgegeven: rijden geblokkeerd, of intern bedienstand transportmiddel remt af. Bediend: rijden vrijgegeven, omschakeling van de bedienfuncties op de 2e bedienstand. Standaarduitvoering Opties
03.09 NL
t o
28
39
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3.1
Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Uitvoering van een visuele controle vóór de dagelijkse inbedrijfstelling WAARSCHUWING! Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. Werkwijze • Controleer het hele interne transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare schaden en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. • Controleer de batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige bevestiging. • Controleer of de batterijstekker stevig is aangesloten. • Controleer of de batterijvergrendelingen aanwezig zijn en functioneren. • Controleer batterijkap en zijbekleding, indien aanwezig, op stevige bevestigingen. • Controleer het dak op beschadigingen. • Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft (zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken). • Controleer aandrijfwiel en lastwielen op beschadiging. • Controleer bij railgeleiding de geleiderollen op rondheid en beschadigingen (o). • Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd. • Controleer of de afleider tegen statische lading beschikbaar is. • Controleer de hefframespandraden op beschadigingen.
3.2
Intern transportmiddel inschakelen
Z
40
Werkwijze • Ga op het staplatform staan. Bij het opstappen op het interne transportmiddel niet de rijregelaar of de knop Meeloper bedienen. • Draai de NOODSTOP (12, 19, 22) los. • Schakel het interne transportmiddel als volgt in • Steek de sleutel in het contactslot (18) en schakel het interne transportmiddel in. • Voer de code in het codeslot (o) in. • Houd de kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule en druk afhankelijk
03.09 NL
Intern transportmiddel inschakelen
van de instelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o). • Controleer de knop voor het waarschuwingssignaal (6) op werking. • Controleer dodemansknop (27, 28) en rijregelaar (13) op werking. Het interne transportmiddel is nu bedrijfsgereed. De stuurinrichting staat op de rechtuit-stand.
3.3
Afzonderlijke montage van het bedieningspaneel van de tweede bedienstand Het linker en rechter bedienpaneel van de tweede bedienstand (O) kunnen ieder in twee verschillende hoogten „A“ en „B“ worden gemonteerd. Bedieningspaneel van de tweede bedienstand monteren AANWIJZING Materiële schade door ondeskundige montage van het bedieningspaneel. XLet er bij het eruit trekken van het bedieningspaneel op, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken. XBeveilig het bedieningspaneel tegen naar beneden vallen. XLet er bij het plaatsen van het bedieningspaneel op, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken.
A B
03.09 NL
29
Werkwijze • Draai aan ieder bedieningspaneel vier bevestigingsschroeven (29) los, beveilig daarbij het bedieningspaneel tegen naar beneden vallen. • Trek het bedieningspaneel er ca. 60 mm uit in aandrijfrichting. • Plaats het bedieningspaneel weer in de gewenste hoogte „A“ of „B“. • Bevestig het bedieningspaneel weer met de vier bevestigingsschroeven (29). • Controleeer of de bevestigingsschroeven (29) stevig zitten. • Controleer of de bedieningselementen van het bedieningspaneel probleemloos werken. Bedieningspaneel is gemonteerd. 41
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijpaden en werkzones Rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Gedrag bij het rijden U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Zichtverhoudingen bij het rijden U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen. Rijden over hellingen U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen. In liften en op laadbruggen rijden U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
42
03.09 NL
Conditie van de te transporteren last
Beveiligingen tegen vallen De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne transportmiddelen, of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en veiligheidsbomen. Bij in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken vanaf het bedieningsplatform misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De exploitant moet het bedieningspersoneel geschikte hulpmiddelen ter beschikking stellen, teneinde de pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen.
03.09 NL
U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets.
43
4.2
NOODSTOP, rijden, sturen, remmen
4.2.1 NOODSTOP NOODSTOP bedienen
Z
Werkwijze • Druk op de NOODSTOP (19, 12, 22). Gebruik de NOODSTOP (19, 12, 22) niet als bedrijfsrem. Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP (19, 12, 22) niet beïnvloeden. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
4.2.2 Dodemansknop
26
27
28
De functies heffen (hoofdhef) en extra hef (o) kunnen zonder bediening van de dodemansknop (27, 28) worden bediend. Als de dodemansknop (27, 28) tijdens het rijden wordt losgelaten, wordt het interne transportmiddel met maximale generatorische afremming tot stilstand gebracht.
03.09 NL
Bij interne transportmiddelen met tweede bedienstand (o) werken de dodemansknoppen (27, 28) als vergrendeling. Alleen de bedieningselementen aan de zijde waar de dodemansknop (27, 28) als eerste is bediend werken.
44
4.2.3 Rijden
11 13 14
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik genomen. – Vanaf een hefhoogte van 1200 mm moeten voor de functies rijden en heffen (hoofdhef) de veiligheidsbomen (26) worden gesloten. – Kappen zijn gesloten en correct vergrendeld.
Z Z
Werkwijze • Bedien de dodemansknop (27, 28). • Druk de rijregelaar (13) in de gewenste rijrichting Houd de rijrichting van de aandrijfwielen in de gaten op het chauffeursdisplay (11). Rijd buiten de stellinggangen uitsluitend met gedaalde last. De bereikbare rijsnelheden zijn afhankelijk van de platform- en extra-hefhoogte (o)
03.09 NL
Interne transportmiddel rijdt in de gewenste richting. Intern transportmiddel met lastvork (versie L) – maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm 45
– vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < ± 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) bij stuurhoek > ± 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden) Intern transportmiddel met extra hef (versie Z) bij extra hef < 100 mm – maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden) bij extra hef > 100 mm – maximale snelheid tot platformhoogte 520 mm vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 2000 mm: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden) 4.2.4 Sturen Draai het stuurwiel (14, 20) naar links of rechts en rijd in de gewenste richting. 4.2.5 Remmen Intern transportmiddel met de bedrijfsrem remmen
Z
Werkwijze • Schakel de rijregelaar (13) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting om. De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar. U kunt het interne transportmiddel door tegenstroom afremmen tot hij in de andere richting begin te rijden. Intern transportmiddel remmen met de generatorische rem Werkwijze • Laat de rijregelaar (13) tijdens het rijden los. De rijregelaar gaat naar de nulstand. Het interne transportmiddel remt met de uitrolrem. De servicedienst van de producent kan de mate van afremmen instellen.
03.09 NL
Z
46
4.3
Rijden bij knopmodus Meelopende persoon (o)
9 10 19 8 7
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door intern transportmiddel XStuurinrichting in de rechtuit-stand. XBediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. XEr mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
03.09 NL
Z
Werkwijze • Bedien de knop ”Meelopende persoon aandrijfrichting” (9). Voertuig rijdt in aandrijfrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). • Bedien de knop ”Meelopende persoon vorkrichting” (10). Intern transportmiddel rijdt in lastrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). Wanneer de bediener zich bij de meelopende-persoonmodus verwijdert van de heftruck, moet hij het interne transportmiddel beschermen tegen abusievelijk bedienen. • Druk op de NOODSTOP (19).
47
4.4
Chauffeursplatform heffen en dalen
26
27
28
Chauffeursplatform omhoog brengen
03.09 NL
Z
Werkwijze • Druk op de knop Heffen (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddelen met de optie "Knopmodus meelopende persoon" (o) in versie L, moet bij het heffen tot de maximale hefhoogte bovendien naast de knop Heffen (3) de dodemansknop (27, 28) worden bediend.
48
2
3
15
Chauffeursplatform neerlaten
03.09 NL
Z
Werkwijze • Druk op de knop Dalen (2) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij voertuigen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A is de functie Dalen (2) van het chauffeursplatform alleen mogelijk met gelijktijdige bediening van de knop Dalen en de knop Tweehandenbediening (15). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Dalen (2) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop (15) Tweehandenbediening gedrukt. Telkens als de knop Dalen (2) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (15) worden losgelaten.
49
4.5
Heffen en dalen extra hef De extra hef maakt een heffen van de vork mogelijk zonder dat het chauffeursplatform wordt geheven. 4
5
7
8
15
21
4
5
Werkwijze • Druk op de knop Heffen extra hef (4) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. 50
03.09 NL
Extra hef heffen
Extra hef dalen
03.09 NL
Z
Werkwijze • Druk op de knop Dalen extra hef (5) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddeln met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A zijn de functies heffen en dalen van de extra hef alleen mogelijk bij gelijktijdige bediening van de knop Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) en de knop Tweehandenbediening (15, 21). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop Tweehandenbediening (15, 21) gedrukt. Telkens nadat de knop Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (15, 21) worden losgelaten.
51
4.6
Heffen en dalen in de knopmodus Meelopende persoon In de knopmodus "Meelopende persoon" zijn de functies heffen en dalen van beide zijden van het interne transportmiddel als optie mogelijk. Bij interne transportmiddelen met lastvork (versie L) wordt bij het heffen en dalen in de knopmodus "Meelopende persoon" het totale chauffeursplatform met de vork omhoog gebracht cq. omlaag gebracht. Bij interne transportmiddelen met extra-hefmast (versie Z) wordt bij het heffen en dalen in de knopmodus "Meelopende persoon" de lastvork van de extra-hefmast omhoog gebracht cq. omlaag gebracht.
4.6.1 Chauffeursplatform heffen en dalen (versie L) Heffen VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door intern transportmiddel XStuurinrichting in de rechtuit-stand. XBediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. XEr mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
Z
Werkwijze • Druk op de knop Heffen (8) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Om redenen van veiligheid is de hefhoogte van de lastvork hierbij beperkt tot 625 mm. Dalen WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. XDe bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
03.09 NL
Werkwijze • Bedien de knop Dalen (7). Het chauffeursplatform met lastvork wordt neergelaten.
52
4.6.2 Lastvork heffen en dalen (versie Z) Heffen VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door intern transportmiddel XStuurinrichting in de rechtuit-stand. XBediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. XEr mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. XEr mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
23
03.09 NL
24
53
Werkwijze • Druk op de knop Heffen (23) tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Dalen WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. XDe bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
03.09 NL
Werkwijze • Bedien de knop Dalen (24). De vork wordt neergelaten.
54
4.7
Chauffeursplatform met hefuitschakeling heffen en dalen (o) 2
3
15
Bij interne transportmiddelen die met de optie hefuitschakeling (o) zijn uitgerust, heft het chauffeursplatform tot een gedefinieerde uitschakelhoogte, die lager is dan de maximale hefhoogte. Heffen Werkwijze • Bedien de knop Heffen (3), totdat de gedefinieerde uitschakelhoogte is bereikt. • Ga, om boven de gedefinieerde uitschakelhoogte te heffen, als volgt te werk: • Houd de knop Heffen (3) ingedrukt. • Bedien vervolgens de knop Tweehandenbediening (15).
03.09 NL
Dalen
Z
Werkwijze • Bedien de knop Dalen (2). Het chauffeursplatform wordt neergelaten. Het chauffeursplatform stopt bij het dalen niet bij de gedefinieerde uitschakelhoogte. 55
4.8
Z Z
Lasten opnemen en wegzetten U mag lange lasten niet overdwars opnemen. U mag niet over de last lopen (behalve bij de optie dichte pallets (o)) Lasten opnemen Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – De vorktand-afstand is gecontroleerd voor de pallets, en eventueel ingesteld. – Het gewicht van de last stemt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
Z
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel langzaam naar de pallet. • Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de pallet ligt. De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken. Lasten transporteren Voorwaarden – Perfecte toestand van de vloer. Werkwijze • Accelereer het interne transportmiddel gevoelig. • Rijd het interne transportmiddel met gelijkmatige snelheid. • Transporteer de last buiten de stellinggang zo laag mogelijk over de vloer. Zorg ervoor dat de vloer niet wordt geraakt. Lasten neerzetten Voorwaarden – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last.
03.09 NL
Z
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie. • Laat het lastopnamemiddel zo ver zakken, tot de vorktanden vrij zijn van de last. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het laadhulpmiddel niet te beschadigen. • Rijd de vorktanden voorzichtig uit de pallet.
56
4.9
Vorktanden instellen (o) Bij interne transportmiddelen die met de optie „Vorkdrager met verstelbare en afneembare vorktanden“ zijn uitgerust, moet de afstand van de vorktanden vóór het opnemen van lasten worden gecontroleerd en event. worden ingesteld. De vorktanden instellen
Z
Werkwijze • Zwenk de vergrendelhendel (30) naar boven. • Schuif de vorktanden (31) op de vorkdrager (32) in de juiste stand. De vorktanden (31) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden (31) liggen. • Draai de vergrendelhendel (30) naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen in een gleuf springt.
30 31 32
03.09 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
57
4.10 Begaanbaar lastgedeelte met dichte pallet (o) Pallet opnemen VOORZICHTIG! Gevaar op vallen bij begaanbare pallets XBetreed alleen pallets als er een palletomheining (o) aanwezig is. XVanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en dalen (hoofdhef) vrij te geven. XWegwerppallets niet gebruiken als begaanbaar oppervlak. XPerfecte toestand van de vloer. XGebruik alleen pallets met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is. Werkwijze • Laat de chauffeursplatform (hoofdhef) volledig neer. • Rijd het interne transportmiddel langzaam naar de pallet . 33
34
35
36
Z
58
• Zijraster van palletomheining op het midden van de pallet uitrichten. • Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de pallet ligt. De pallet moet achter de glijbeveiliging (37) volledig op de vorktanden liggen, aan de vorkrug moet de pallet zich onder de kantelbeveiliging (34) bevinden. • Om pallets met hoger uitstekende lading te heffen, • Hendel van de vergrendelbout (35) een halve slag naar boven draaien, tot hij vergrendelt. • Leuningbeugel (36) naar boven trekken. • Hendel van de vergrendelbout (35) weer naar beneden draaien. • Verschuif leuningbeugel (36), tot de arreteerpennen van de vergrendelbouten vergrendelen. • Breng de leuningbeugel na het opnemen van de pallet weer in de diepste stand,
03.09 NL
37
door • Hendel van de vergrendelbout (35) een halve slag naar boven draaien, tot hij vergrendelt. • Leuningbeugel (36) naar beneden drukken. • Hendel van de vergrendelbout (35) weer naar beneden draaien. • Verschuif leuningbeugel (36), tot de arreteerpennen van de vergrendelbouten vergrendelen. Pallet is opgenomen.
4.11 Intern transportmiddel veilig plaatsen Intern transportmiddel veilig plaatsen VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel XPlaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond. XLaat de lastvork altijd volledig neer. XKies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde vorktanden. Werkwijze • Laat het lastopnamemiddel zakken.
12
18
03.09 NL
• Schakel het contactslot (18) uit en trek de sleutel eruit. • Druk bij het codeslot op de o-knop. • Druk op de NOODSTOP (12).
59
4.12 Rijden in smalle gangen 4.12.1 Veiligheidsaanwijzingen voor het rijden in smalle gangen WAARSCHUWING!
03.09 NL
Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle gangen door andere voertuigen cq. personen. Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). XControleer dagelijks de aanwezige veiligheidsinrichtingen aan de interne transportmiddelen of de stellinginstallatie, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. XAanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties mogen niet onwerkzaam worden gemaakt, niet oneigenlijk worden gebruikt, en niet worden versteld of worden verwijderd. XMeld eventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XDefecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden. XStellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. XNeem de aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht. XU mag uitsluitend in smalle gangen rijden met interne transportmiddelen die daarvoor zijn voorzien. XAlvorens een smalle gang in te rijden, moet de chauffeur controleren of zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Rijd uitsluitend vrije smalle gangen in. Wanneer zich personen in de smalle gang bevinden, moet de bedrijvigheid onmiddellijk worden gestaakt.
60
4.12.2 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o) Met interne transportmiddelen met railgeleiding in smalle gangen rijden 38 39
03.09 NL
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel langzaam vóór de stellinggang, tot hij in lijn ligt met de stellinggang. • Neem de aanduidingen in acht die op de rijweg zijn aangebracht (bijvoorbeeld gang-middellijn). • Rijd het interne transportmiddel langzaam vooruit en let erop, dat de geleiderollen (39) van het interne transportmiddel in de zijrails (38) van de stellinggang lopen.
61
4.13 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o) en gangherkenning (o) Aanwijzingen voor railgeleid bedrijf Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie "Gangherkenning via lichtknop", is een maximale rijsnelheid ook ook bij een hefhoogte van het staplatform van 1200 mm - cq. 520 mm bij interne transportmiddelen met extra hef mogelijk. In de railgeleidingsmodus met gangherkenning, moet u voor het rijden en heffen bovendien de knop Tweehandenbediening (15) bedienen. In de railgeleidingsmodus met gangherkenning is de stuurinrichting zonder functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit stand gezet. Rijden in smalle gangen
38 39
40
03.09 NL
Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel langzaam vóór de stellinggang, tot hij in lijn ligt met de stellinggang. • Rijd het interne transportmiddel langzaam in de stellinggang en let erop, dat de geleiderollen (39) van het interne transportmiddel in de zijrails (38) van de stellinggang lopen. Zodra de eerste lichtknop (40) in rijrichting door de zijrails (38) wordt geactiveerd (intern transportmiddel met de eerste geleidingsrollenpaar tussen de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), sturen is op dat moment nog mogelijk. Wanneer ook de tweede lichtknop (40) van de zijrails (38) wordt geactiveerd, wordt het interne transportmiddel vervolgens automatisch tot stilstand afgeremd en gaat de stuurinrichting automatisch in de rechtuit stand.
62
15
3 2
Z
• Nadat het transportmiddel tot stilstand is gekomen, moet voor verder gebruik van de functies rijden evenals heffen/dalen bovendien de knop Tweehandenbediening (15) worden bediend. De besturing is vanaf dat moment zonder functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit stand vastgezet. Bij het heffen en dalen moet op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen (3) cq. Dalen (2) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop Tweehandenbediening (15) gedrukt. Telkens als de knop Heffen (3) cq. Dalen (2) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (15) worden losgelaten. Uit smalle gangen rijden Zodra de eerste lichtknop in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven (intern transportmiddel met de eerste geleidingsrollenpaar buiten de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), en kunnen de functies rijden en heffen/dalen weer zonder extra bediening van de knop Tweehandenbedrijf (15) worden uitgevoerd.
Z
Wanneer de eerste lichtknop in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven, wordt de automatische vastzetting van het aandrijfwiel in de rechtuit stand weer opgeheven. De chauffeur moet het interne transportmiddel vanaf dat moment weer met het stuurwiel besturen. Wanneer ook de tweede lichtknop door de zijrails wordt vrijgegeven, wordt de reductie van de rijsnelheid weer opgeheven.
03.09 NL
Rijd buiten de smalle gangen uitsluitend met gedaalde last!
63
4.13.1 Interne transportmiddelen met gangeinde-beveiliging (o)
17 16
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt bij het rijden over in de vloer verzonken permanentmagneten (over het algemeen aan het einde van smalle gangen of in een zijgang) automatisch de rijsnelheid gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en licht het controlelampje (16) van de gangeindebeveiliging op.
Z
De reductie van de rijsnelheid wordt telkens geactiveerd wanneer het interne transportmiddel over vloermagneten rijdt, ongeacht de rijrichting en de volgorde van het erover rijden. Om vervolgens weer met de normale snelheid verder te kunnen rijden, moet er op de reset-knop (17) worden gedrukt. Het controlelampje (16) gaat weer uit.
Z
De gangeinde-beveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel beginnen van het remmen. Als alternatief kan via de functie Gangeindebeveiliging in plaats van een snelheidsreductie tot 2,5 km/h ook een reductie van de rijsnelheid tot stilstand worden geactiveerd. De servicedienst van de fabrikant kan het functiekenmerk overeenkomstig veranderen.
03.09 NL
Z
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt deze bij het inschakelen van het interne transportmiddel automatisch geactiveerd (controlelampje (16) licht op). Om na het inschakelen met normale snelheid te kunnen rijden, moet er daarom op de reset-knop (17) worden gedrukt (controlelampje (16) gaat uit).
64
5
Dalen in noodgevallen Hefmast in geval van nood neerlaten VOORZICHTIG! Letselgevaar door hefmast XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone tijdens het neerlaten bij noodgevallen. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is verholpen. Voorwaarden – Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Stift, gereedschap met doorsnede 3 mm Werkwijze • De frontkap eraf nemen. • Ventiel voor dalen in noodgevallen (41) met een geschikt object (stift, gereedschap etc.: doorsende 3 mm) gedoseerd indrukken en ingedrukt houden. Ventiel voor dalen in noodgevallen ZZ-mast
41
Ventiel voor dalen in noodgevallen E-mast
03.09 NL
Hefmast wordt neergelaten.
65
6
Indicatie-elementen
6.1
Chauffeursdisplay Het chauffeursdisplay vormt het gebruikerspaneel van het interne transportmiddel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.Door bediening van de vier knoppen met korte uitslag (59, 58 , 57, 56) bedient u het bestuurdersvenster en daarmee het interne transportmiddel. De LED’s van de vier verlichte vlakken (42, 43,53, 54) kunnen drie toestanden weergeven: aan of knipperend of uit.Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde parameters van het interne transportmiddel. De tijd instellen Werkwijze • Bedien de Shift-knop (58) 8 seconden lang, tot het menu Tijd instellen wordt weergegeven. • Stel de uren in met behulp van de knoppen Up (56) en Down (50). • Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop (58). • Stel de minuten in met behulp van de knoppen Up (56) en Down (50). • Bedien de Shift-knop (58) of de profielknop (59), teneinde terug te keren naar de normale modus. Tijd ingesteld.
42
43
44
45
46
47 48 49
50 51 52
53 54
55
57
58
59
03.09 NL
56
66
Pos. 54 53 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 55 59 58 57 56
Omschrijving Te hoge temperatuur (rood symbool) Dodemansknop niet bediend (geel symbool) Langzaam rijden (groen symbool) Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert) Stuurhoek in 30°-stappen als pijl Rijrichtingindicatie zonder functie Tijd in indeling uren:minuten Ontlaadtoestand van de batterij Ontlaadindicatie De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 - 5) zonder functie Profielnummer (rijprofiel 1,2, of 3) Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen Profielknop voor het selecteren van de rijmodi Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus) zonder functie Langzaam rijden
Actie
Beschrijving
INFO 09
LED 48 knippert LED 53 aan LED42
INFO 10
LED 54 aan
Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld. Dodemansknop niet bediend Langzaam rijden ingeschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendeling Te hoge temperatuur rijmotor.
03.09 NL
Indicatie
67
7
Bedienpaneel (CANCODE) (o) Beschrijving bedienpaneel CANCODE Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfer-toetsen, een SET-toets en een o-toets. De O-toets toont de volgende bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED. – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instellen en wijzigen van parameters.
7.1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Codeslot Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel bedrijfsgereed. U kunt aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.Bij levering is de bedienercode CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode! Inbedrijfstelling Na het inschakelen van de hoofdschakelaar brandt de LED (65) rood. Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (65) groen. Bij een verkeerde code knippert de LED (65) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.De Set-knop (64) heeft geen functie in de bedienmodus. Uitschakelen 60
64
61
62
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
63
65
03.09 NL
Het interne transportmiddel wordt door bediening van de O-knop (63) uitgeschakeld.De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie "Parameterinstellingen" op pagina 69).
68
7.2
Parameter In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren met behulp van het bedienpaneel. Parametergroepen Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99. Nr. 0XX
7.3
Parametergroepen Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
Parameterinstellingen U moet de mastercode invoeren wanneer u de instellingen van het interne transportmiddel wilt veranderen.
Z
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen! Instellingen intern transportmiddelen wijzigen
Z
Werkwijze • Bedien de O-knop (63). • Voer de mastercode in. • Invoer van het driecijferig parameternummer. • Bevestig de invoer met de SET-knop (64). • Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in. Bij een verkeerde invoer knippert de LED (65) van de O-knop (63) rood. • Voer het paremeternummer opnieuw in. • Voer de instelwaarde opnieuw in of wijzig hem. • Bevestig de invoer met de SET-knop (64). • Herhaal dit proces voor volgende parameters. • Druk vervolgens op de O-knop (63).
03.09 NL
De instellingen zijn opgeslagen.
69
Parameterlijst Nr.
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen m.b.t. werkvolgorde
000
Mastercode wijzigen De lengte (4- tot 6-cijferig) van de mastercode bepaalt ook de lengte (4- tot 6-cijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 999999
7295
– (LED 60 knippert) invoer van de actuele code – bevestigen (Set 64) – (LED 61 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 64) – (LED 62 knippert) herhalen nieuwe code bevestigen (Set)
001
Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 999999
2580
– (LED 61 knippert) Invoer van een code – bevestigen (Set 64) – (LED 62 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 64)
03.09 NL
LED 60-62 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
70
Nr.
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen m.b.t. werkvolgorde
002
0000 9999of00000 99999of00000 0 - 999999
– (LED 60 knippert) Invoer actuele code – bevestigen (Set 64) – (LED 61 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 64) – (LED 62 knippert) Herhalen invoer code – bevestigen (Set 64)
003
0000 9999of00000 99999of00000 0 - 999999
– (LED 61 knippert) Invoer van een nieuwe code – bevestigen (Set) – (LED 62 knippert) Herhalen invoer code – bevestigen (Set 64) – 3265 = wissen – andere invoer = niet wissen
004
Het codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes).
3265
010
Automatische tijduitschakeling
00-31
00
– 00 = geen uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden
03.09 NL
LED 60-62 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
71
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
03.09 NL
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (65): – Nieuwe mastercode is reeds bedienercode. – Nieuwe bedienercode is reeds mastercode. – Er is geen bedienercode om te veranderen. – De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is. – Er is geen bedienercode om te wissen. – Codegeheugen is vol.
72
8
Parameters intern transportmiddel veranderen
Z
Door de parameter van het interne transportmiddel te veranderen, wordt het rijgedrag van het interne transportmiddel veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! Parameters mogen alleen worden veranderd indien het interne transportmiddel stilstaat en geen hefbewegingen uitvoert. Met behulp van het chauffeursdisplay kunt u ook enkele parameters van het interne transportmiddel (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting en snelheid in vorkrichting) en daarmee het gedrag van het interne transportmiddel veranderen. Interne transportmiddelen met chauffeursdisplay en sleutelschakelaar Gebruik bij interne transportmiddelen met sleutelschakelaar de grijze servicesleutel, om in de rijparameters te komen. Intern transportmiddel met chauffeursdisplay en CANCODE (o)
03.09 NL
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Op de fabrik is bij interne transportmiddelen met CANCODE (o) PIN 2580 ingesteld.Voer de toegewezen PIN in om het interne transportmiddel in te schakelen. Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meer gevraagd.De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u het interne transportmiddel af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Volgende pincode invoeren.Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!
73
9
Storingshulp Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
De last kan niet worden geheven
–
– –
– – – –
74
– Controleer de zekeringen 1F en F1. Intern transportmiddel – Alle onder de storing niet bedrijfsklaar. Intern transportmiddel rijdt niet genoemde maatregelen uitvoeren. – Controleer oliepeil Oliepeil van de hydrauhydraulische inrichting. liek te laag. Veiligheidsboom niet – Sluit de veiligheidsbogesloten. men aan beide zijden van het chauffeursplatform. Tweehandenbediening – Bedien knop Tweehanniet bediend (o). denbediening (o). Batterijverbruik-bewa- – Laad de batterij. ker is uitgeschakeld. Zekering is defect. – Controleer zekeringen 2F1 en 2F2 (o). Te hoge last. – Let op maximale draagcapaciteit, zie typeplaatje.
03.09 NL
Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen Intern transportmiddel rijdt – Batterijstekker niet inge- – Controleer de batterijsniet stoken. tekker, steek hem eventueel in. – Hoofdschakelaar (NOODSTOP) ingedrukt. – Ontgrendel de hoofdschakelaar. – Contactsleutel in de stand O. – Plaats de contactsleutel in de stand I. – Batterijlading te gering. – Controleer de batterijla– Veiligheidsboom niet ding, laad de batterij gesloten. eventueel op. – Sluit de veiligheidsbomen aan beide zijden – Tweehandenbediening van het chauffeursplatniet bediend (o). form. – Dodemansknop niet – Bedien knop Tweehanbediend. denbediening (o). – Zekering is defect. – Bedien de dodemansknop.
Neem, wanneer u de storing na het uitvoeren van de maatregelen niet kunt verhelpen, contact op met de servicedienst van de producent. De storingen kunnen namelijk uitsluitend nog worden verholpen met behulp van bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel.
03.09 NL
Z
75
76
03.09 NL
F Onderhoud van het interne transportmiddel 1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
Z Z
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
03.09 NL
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“.
77
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent. Heffen en opbokken WAARSCHUWING! Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Markering en typeplaatjes" op pagina 17). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Reinigingswerkzaamheden VOORZICHTIG! Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. XVerbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XVóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met wa-
78
03.09 NL
VOORZICHTIG!
terafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast. VOORZICHTIG! Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na reiniging de werkzaamheden uit die worden beschreven in paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 97)).
03.09 NL
Z
79
Werkzaamheden aan de elektrische installatie WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XVerbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). WAARSCHUWING!
03.09 NL
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen" op pagina 59)). XDruk op de NOODSTOP-schakelaar. X Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XDoe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
80
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. Laswerkzaamheden Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden. Instelwaarden
03.09 NL
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
81
Wielen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. XAls de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. XVervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts. Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen.
03.09 NL
Z
82
Hydraulische slangleidingen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door gekloofde hydraulische slangleidingen Na een gebruiksduur van zes jaar, moeten de slangleidingen worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. XNeem de veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. WAARSCHUWING!
03.09 NL
Gevaar op letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes cq. haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
83
Hefketting WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XReinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof. XReinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers. XDroog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray. XSmeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. XSmeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen. De hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
03.09 NL
Z
84
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minstens een keer per week
A B C
= Om de 500 werkuren = Om de 1000 werkuren, echter minstens een maal per jaar = Om de 2000 werkuren, echter minstens een maal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.
03.09 NL
Z
W
85
Onderhoudscontrolelijst Onderhoudsintervallen Standaard = t Koelhuis = k
Remmen 1.1 Controleer de luchtspleet van de magneetrem Elektrische installatie Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op 2.1 werking. 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen 2.3 Controleer de waarde van de zekeringen. Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer 2.4 de kabels op beschadiging. 2.5 Controleer de werking van de microschakelaar-instellingen 2.6 Controleer contactgevers en relais 2.7 Veiligheidsschakeling 2.8 Kabel- en motorbevestiging controleren 2.9 Koolborstel op slijtage controleren, eventueel vervangen Energietoevoer 3.1 Visuele controle batterij Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed vast zitten, 3.2 smeer eventueel polen 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning. Rijden 4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. Overbrengingsolie vervangen, wanneer de levensduur is overschre4.2 den (10000 h) 4.3 Controleer rollagers en bevestiging railgeleiderollen Controleer de wielen (lastwielen / aandrijfwielen) op slijtage en 4.4 beschadigingen 4.5 Controleer de wiellagers en de wielbevestiging Frame en opbouw Controleer of het chauffeursplatform goed functioneert en of het 5.1 geen schade heeft 5.2 Controleer frame- en schroefverbindingen op beschadiging 5.3 Controleer markeringsplaten Hydraulische bewegingen 6.1 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 6.2 Controleer werking, slijtage en instelling van de hefinrichting. 6.3 Controleer de werking van de hydraulische installatie. 6.4 Controleer hydr. extra aggregaat (niet bij EKS 110 LG). Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige 6.5 bevestiging, dichtheid en beschadiging.
86
W A B C t t k
t t t
k
t t t t t
k
t
k
t
k
t t
t k
t t t t t
k k
t t t t t
03.09 NL
4
Onderhoudsintervallen Standaard = t Koelhuis = k
k k
t t k t k t
k
t t t t t
03.09 NL
Remmen Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en 6.6 bevestiging. 6.7 Controleer oliepeil hydraulische inrichting. Ververs hydraulische olie. (Wordt eventueel door een speciale 6.8 milieuservicevoertuig uitgevoerd) 6.9 Vervang filter hydraulische olie. Overeengekomen diensten 7.1 Smeer voertuig volgens smeerschema. 7.2 Proefrit met nominale last uitvoeren. 7.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud. Stuurinrichting Controleer de werking van de elektrische besturing en zijn compo8.1 nenten Controleer stuurlager, stuurspeling en stuurvertanding en/of stuur8.2 ketting. Stuurvertanding en/of stuurketting invetten.
W A B C
87
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5.1
Smeerschema
E
g
Fk
G k A+C A 2)
k A+C 1)
A 2l
B
1,05 l
3)
g Glijvlakken
k Gebruik in koelhuizen
s
Smeernippels
b Vulpijp transmissieolie
Vulpijp hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1 2 Volume (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 90). 3 Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mm in 88
03.09 NL
a
de olie duiken.
5.2
Veilig werken met bedrijfsmiddelen WAARSCHUWING! Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. VOORZICHTIG! Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XMors niet met vloeistof. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. WAARSCHUWING!
03.09 NL
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften XMors niet met olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa inademen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
89
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
5.3
Gebruiksmiddelen Code Bestelnr.
Inhoud
Omschrijving
1
29 200 670
5,0 l
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie
Gebruik
2
50 380 904
5,0 l
Fuchs Titan Gear HSY 75W-90
3
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische installatie, overbrenging
4
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
5
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
6
29 201 280
0,4 l
Kettingspray
Kettingen
Overbrenging
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype
Druppelpunt °C
Walkpenetratie bij 25 °C
NLG1-klasse Bedrijfstemperatuur °C
E
Lithium
185
265 - 295
2
-35/+120
F
--
--
310 - 340
1
-52/+100
Volume hydraulische olie Hefhoogte in mm
Volume in liter 3,0
1600
5,0
1900
5,0
2800
12,0
03.09 NL
1000
90
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden: Werkwijze • Plaats het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond. • Hoofhef en extra hef volledig neerlaten. • Intern transportmiddel veilig plaatsen, (zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen" op pagina 59). • Schakel intern transportmiddel als volgt uit: • Draai de sleutel in het contactslot tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel eruit. • Druk op de rode knop van de ISM-toegangsmodule (o). • Druk op de NOODSTOP-schakelaar. • Trek de batterijstekker los en beveilig het interne transportmiddel op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen. • Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten. WAARSCHUWING!
03.09 NL
Gevaar op ongevallen bij werkzaamheden onder lastopnamemiddel, chauffeurscabine en intern transportmiddel XBij werkzaamheden onder geheven lastopnamemiddel, chauffeurscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. XBij het omhoog brengen van het interne transportmiddel moeten de in hoofdstuk C „Transport en eerste inbedrijfstelling“ genoemde aanwijzingen worden opgevolgd. Borg het interne transportmiddel tegen ongewenst wegrollen (b.v. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
91
6.2
Wielmoeren vastdraaien Draai de wielmoeren aan het aandrijfwiel vast volgens de in de controlelijst aangegeven onderhoudsintervallen. Wielmoeren vastdraaien Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 91)). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Steeksleutel Werkwijze
3
1
4 2 1 5 3
2
• Zet het aandrijfwiel (3) dwars op de lengterichting van het interne transportmiddel. • Draai alle wielmoeren (1) vast met behulp van de steeksleutel door het gat (2) in de buffer. Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde • eerst met 10 Nm aandraaien • vervolgens met 150 Nm aandraaien. • Haal de steeksleutel uit het gat (2).
03.09 NL
De wielmoeren zijn aangedraaid.
92
6.3
In- en uitbouw van de mastbeveiliging Voor de beveiliging van de mast zijn in het interne transportmiddel vier cq. bij eenvoudige hefmast 2 borgblokken ondergebracht.
5
5 4
Mastbeveiliging inbouwen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 91)). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel grootte 10 Werkwijze • Open de frontkap. • Draai de bouten (4) van de borgblokken (5) eruit. • Hef de mast tot de schroefdraad voor de borgblokken vrij ligt. • Schroef de borgblokken (5) aan de mast. • Daal de mast tot de borgblokken op de masttraverses liggen. Mastbeveiliging is ingebouwd. Mastbeveiliging uitbouwen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 91)).
03.09 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel grootte 10 Werkwijze • Hef de mast tot de borgblokken vrij liggen. • Schroef de borgblokken (6) van de mast af. 93
Z
• Laat de mast volledig dalen. • Schroef de borgblokken aan de daarvoor bedoelde plaats in de motorruimte vast. Draai de bouten zodanig met de hand vast dat ze niet los kunnen draaien door trillingen, die tijdens het werk altijd optreden. Mastbeveiliging is uitgebouwd.
6.4
Montage en demontage van de frontkap
7 8
Frontkap demonteren Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel grootte 6 Werkwijze • Draai de bouten (7) eruit. • Breng de frontkap (8) omhoog en haal hem eraf. • Leg frontkap (8) veilig neer. De frontkap is gedemonteerd. Frontkap monteren Werkwijze • Plaats de frontkap (8). • Draai de bouten (7) vast.
03.09 NL
De frontkap is gemonteerd.
94
6.5
Elektrische installatie Elektrische installatie vrijmaken Werkwijze • Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 25). • Pak de afdekking (9) van de elektrische installatie aan de bovenkant vast en trek hem van het interne transportmiddel af, tot de bovenste twee klikverbindingen losklikken. • Trek de stekkerverbinding eraf van de massakabel (10) aan de afdekking • Trek de afdekking (9) aan de onderkant van het voertuig af, tot de onderste klikverbindingen losklikken. • Leg de afdekking op een veilige plaats. De elektrische installatie is vrijgemaakt en de rijstroomregeling en de voertuigzekeringen zijn goed toegankelijk ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden.
2 1
9
10
3
Elektrische installatie sluiten Werkwijze • Afdekking in de onderste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Verbind de stekkerverbinding van de massakabel (10) met de afdekking • Afdekking (9) in de bovenste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Sluit de batterijkap.
03.09 NL
Elektrische installatie is weer gesloten.
95
6.6
Controleer elektrische zekeringen Controleer zekeringen en vervang ze eventueel Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. – Elektrische installatie vrijmaken Werkwijze • Controleer alle zekeringen op de juiste waarde en controleer de toestand. • Vervang beschadigde zekeringen volgens tabel. • Sluit de elektrische installatie af. Zekeringen zijn gecontroleerd.
Omschrijving 3F6 F4 3F9 F1 5F2 5F5 6F1 4F1 F1.1 2F2 2F1
Beveiligd onderdeel Stuurmotor Regelzekering hoofdveiligheid Regelzekering van stuurregeling Algemene regelzekering DC/DC-omvormer (o) Verlichting / reserve Regelzekering ontlaadindicator Regelzekering claxon Regelzekering rijden Pompmotor extra hef (o) Pompmotor
19 20
21
Waarde 30 10 2 10 10 10 10 3 300 150 150
03.09 NL
Pos. 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
11 12 13 14 15 16 17 18
96
6.7
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden U mag het voertuig na reiniging en onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht:
Z
Werkwijze • Reinig het interne transportmiddel grondig. • Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 88). • Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. • Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26). • Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. • Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
03.09 NL
Z
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 40). Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
97
7
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals hierna beschreven. WAARSCHUWING! Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Markering en typeplaatjes" op pagina 17). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
03.09 NL
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
98
7.1
Werkwijze • Reinig het interne transportmiddel grondig. • Controleer de werking en de rem. • Controleer het peil van de hydraulische olie en vul indien nodig hydraulische olie bij, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 90). • Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm. • Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 88). • Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26). • Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet. Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. • Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
03.09 NL
Z
Maatregelen vóór de stillegging
99
7.2
Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging Om de 2 maanden: Werkwijze • Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26).
03.09 NL
VOORZICHTIG! Gevaar op beschadiging van de batterij U moet de batterij regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput kan raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering maakt de batterij kapot.
100
7.3
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Reinig het interne transportmiddel grondig. • Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 88). • Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. • Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26). • Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. • Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Z
8
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 40). Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
03.09 NL
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
101
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z 9
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
03.09 NL
Z
102
Gebruiksaanwijzing Jungheinrich Tractiebatterij Inhoudsopgave 1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6 Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7 Gebruiksaanwijzing water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB Nominale waarden 1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt. •Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! •Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar! •Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. •Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! •Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
0506.NL
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen. Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring). 1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften. De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling. Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden. Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder: M 10
Staal 23 ± 1 Nm
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte. De batterij opladen volgens punt 2.2 2. In gebruikname Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen». 2.1 Ontladen Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden. Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren. Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading). Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen. 2.2 Laden
0506.NL
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
3
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -). Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn. Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading. 2.3 Vereffeningslading Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit. et op de temperatuur! 2.4 Temperatuur Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan. 2.5 Elektrolyt De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
0506.NL
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
3. Onderhoud 3.1 Dagelijks De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat. 3.2 Wekelijks Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3). 3.3 Maandelijks Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld). Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen. 3.4 Jaarlijks De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1. De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 ȍ ./ Volt nominale spanning. Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 ȍ. 4. Verzorging De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
0506.NL
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
5
5. Buiten gebruik stellen Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt: 1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3 2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert. 6. Storingen Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing. Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten. Terug naar leverancier! Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
Baujahr Year of manufacture 3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
Zellenzahl Number of Cells
9
Hersteller Manufacturer
8
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
2
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
8
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Schematische weergave Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank 2. Niveauschakelaar
4. Tappunt met magneetventiel 5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
minstens 3 m
3. Tappunt met kogelkraan
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel 9. Leidingwateraansluiting 10. Laadleiding
1. Uitvoering De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk. 2. Toepassing Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
0506.NL
3. Functie Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten. 9
4. Vullen (handmatig/automatisch) Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen. 5. Aansluitdruk De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk. 5.1 Valwater Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak. 5.2 Drukwater Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar. 5.3 Vulwagen (ServiceMobil) De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan. 6. Vulduur De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld. 7. Waterkwaliteit
0506.NL
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
8. Slangen op batterij aansluiten Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd. 9. Bedrijfstemperatuur De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt. ATTENTIE: Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem). 9.1 Diagnoseopening Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop. 9.2 Vlotter Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt. 9.3 Reiniging De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen. 10. Accessoires 10.1 Stromingsindicator Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542). 10.2 Vuldoplichter
0506.NL
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
11
10.2.1 Borgring-gereedschap Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt. 10.3 Filterelement In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd. 10.4 Snelkoppeling De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd. 11. Functiegegevens PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar BFS - systeem geen D
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
2
Jungheinrich Tractiebatterijen Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS Nominale gegevens 1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
4. Nominale temperatuur:
30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt. • Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! • Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen! • Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar! • Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. • Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden! • Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt. • Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
0506.NL
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie. Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest). 1. Ingebruikneming De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd. De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden. De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen. Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors: M 10
Staal 23 ± 1 Nm
2. Gebruik Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen». 2.1 Ontladen Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn. Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren. Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen. Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan. Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt. Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen. 2.2 Laden
0506.NL
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden. De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk. Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast. Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones: Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd. 2.3 Vereffeningslading Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd. Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt. Op temperatuur letten! 2.4 Temperatuur De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar. 2.5 Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar. 3. Onderhoud Geen water bijvullen! 3.1 Dagelijks Batterij na elke ontlading opladen.
0506.NL
3.2 Wekelijks Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
15
3.3 Driemaandelijks Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden: • totale spanning • enkele spanning Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd. 3.4 Jaarlijks Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd. De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd. De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 ȍ per volt nominale spanning. Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 ȍ. 4. Instandhouden De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden. Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen. 5. Opslag Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen. Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen: 1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn. 2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
0506.NL
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16
6. Storingen Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan. Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten. Terug naar leverancier! Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Technische wijzigingen voorbehouden.
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
2
Baujahr Year of manufacture
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
17
18
0506.NL