EKS 110 Gebruiksaanwijzing
51171371 11.14
11.09 -
H
Verklaring van overeenstemming
Verklaring van overeenstemming
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde
Type EKS 110
Optie
Serienr.
Bouwjaar
Type EKS 110
Optie
Serienr.
Bouwjaar
In opdracht
In opdracht
Datum
Datum
H EG-verklaring van overeenstemming
H EG-verklaring van overeenstemming
De ondertekenaars verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. Alle ondertekenaars zijn gemachtigd, de technische documenten samen te stellen.
De ondertekenaars verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. Alle ondertekenaars zijn gemachtigd, de technische documenten samen te stellen.
11.14 NL
Aanvullende informatie
11.14 NL
Aanvullende informatie
1
1
2 2 11.14 NL
11.14 NL
Voorwoord
Voorwoord
Aanwijzingen voor de handleiding
Aanwijzingen voor de handleiding
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
GEVAAR!
GEVAAR!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
OPMERKING
OPMERKING
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.
t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.14 NL
t o
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.14 NL
Z
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
3
3
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
4
11.14 NL
Auteursrecht
11.14 NL
Auteursrecht
4
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 9
A
Gebruik volgens bestemming..................................................
9
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
9 9 9 11 11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
9 9 9 11 11
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
13
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
13
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5 5.1 5.2
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Bepaling van de rijrichting ....................................................................... Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Gewichten................................................................................................ Banden .................................................................................................... Afmetingen .............................................................................................. EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel ..............................
13 14 15 15 17 19 19 20 20 21 23 24 24 25 26 27
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5 5.1 5.2
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Bepaling van de rijrichting ....................................................................... Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Gewichten................................................................................................ Banden .................................................................................................... Afmetingen .............................................................................................. EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel ..............................
13 14 15 15 17 19 19 20 20 21 23 24 24 25 26 27
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
29
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
29
1 2 3 4
Laden met een kraan............................................................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ..................
29 31 32 33
1 2 3 4
Laden met een kraan............................................................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ..................
29 31 32 33
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
35
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
35
1 1.1 2 3 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij demonteren en monteren ............................................................ Batterij laden............................................................................................
35 37 38 39 40 42
1 1.1 2 3 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij demonteren en monteren ............................................................ Batterij laden............................................................................................
35 37 38 39 40 42
11.14 NL
Gebruik volgens bestemming..................................................
11.14 NL
A
5
5
6
43
E
Bediening ................................................................................
43
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 4.17 4.18 4.19 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedieningsstand bestuurdersplatform in aandrijfrichting ......................... Tweede bedieningsplaats (o) in lastrichting ........................................... Bedieningselementen extra hef ............................................................... Meeloper EKS 110 met sideshift ............................................................. Dodemansknop en veiligheidsbomen...................................................... Schermelementen ................................................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... NOODSTOP ............................................................................................ Dodemansknop ....................................................................................... Rijden ...................................................................................................... Sturen ...................................................................................................... Remmen .................................................................................................. Rijden bij sensormodus meeloper (o)..................................................... Bestuurdersplatform heffen en neerlaten ................................................ Heffen en neerlaten extra heffing ............................................................ Heffen en neerlaten in de sensormodus Meeloper.................................. Bestuurdersplatform met hefuitschakeling heffen en neerlaten (o)........ Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Vorktanden instellen ................................................................................ Oploopbare last met palletomheining (o) ............................................... Rijden in smalle gangen .......................................................................... Interne transportmiddelen met railgeleiding en gangherkenning (o) ...... Neerlaten in noodgevallen....................................................................... Bedieningspaneel CanCode.................................................................... Codeslot .................................................................................................. Parameters .............................................................................................. Parameterinstellingen.............................................................................. Storingshulp............................................................................................. Intern transport-middel rijdt niet...............................................................
43 45 45 47 49 50 51 52 54 54 55 56 56 58 59 59 60 61 62 62 64 66 68 70 74 76 77 78 80 82 85 87 87 88 88 93 93
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 4.17 4.18 4.19 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedieningsstand bestuurdersplatform in aandrijfrichting ......................... Tweede bedieningsplaats (o) in lastrichting ........................................... Bedieningselementen extra hef ............................................................... Meeloper EKS 110 met sideshift ............................................................. Dodemansknop en veiligheidsbomen...................................................... Schermelementen ................................................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... NOODSTOP ............................................................................................ Dodemansknop ....................................................................................... Rijden ...................................................................................................... Sturen ...................................................................................................... Remmen .................................................................................................. Rijden bij sensormodus meeloper (o)..................................................... Bestuurdersplatform heffen en neerlaten ................................................ Heffen en neerlaten extra heffing ............................................................ Heffen en neerlaten in de sensormodus Meeloper.................................. Bestuurdersplatform met hefuitschakeling heffen en neerlaten (o)........ Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Vorktanden instellen ................................................................................ Oploopbare last met palletomheining (o) ............................................... Rijden in smalle gangen .......................................................................... Interne transportmiddelen met railgeleiding en gangherkenning (o) ...... Neerlaten in noodgevallen....................................................................... Bedieningspaneel CanCode.................................................................... Codeslot .................................................................................................. Parameters .............................................................................................. Parameterinstellingen.............................................................................. Storingshulp............................................................................................. Intern transport-middel rijdt niet...............................................................
43 45 45 47 49 50 51 52 54 54 55 56 56 58 59 59 60 61 62 62 64 66 68 70 74 76 77 78 80 82 85 87 87 88 88 93 93
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................
95
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................
95
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst........................................................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema .........................................................................................
95 95 101 102 102 104 109 109 111
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst........................................................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema .........................................................................................
95 95 101 102 102 104 109 109 111
6
11.14 NL
Bediening ................................................................................
11.14 NL
E
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 7
112 113
5.3 6 6.1
113 114 115 117 118 119
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 7
120 121 122 122 123 124 125 125
11.14 NL
8 8.1 8.2 8.3 9 10 11
Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... In- en uitbouw van de mastbeveiliging .................................................... Montage en demontage van de frontkap................................................. Elektrische installatie ............................................................................... Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
8 8.1 8.2 8.3 9 10 11
Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... In- en uitbouw van de mastbeveiliging .................................................... Montage en demontage van de frontkap................................................. Elektrische installatie ............................................................................... Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
112 113 113 114 115 117 118 119 120 121 122 122 123 124 125 125
11.14 NL
5.3 6 6.1
7
7
8 8 11.14 NL
11.14 NL
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming
A Gebruik volgens bestemming
1
1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
2
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
Gebruik volgens bestemming
2
OPMERKING
3
Gebruik volgens bestemming OPMERKING
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
– Heffen, neerlaten en verplaatsen van gebruiker en last. – Vervoeren en heffen van andere personen is verboden. – U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets. – Het wegzetten van pallets in stellingsystemen is verboden. – Schuiven of trekken van lasten is verboden.
– Heffen, neerlaten en verplaatsen van gebruiker en last. – Vervoeren en heffen van andere personen is verboden. – U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets. – Het wegzetten van pallets in stellingsystemen is verboden. – Schuiven of trekken van lasten is verboden.
Toegestane gebruiksvoorwaarden
3
GEVAAR!
Toegestane gebruiksvoorwaarden GEVAAR!
De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.
De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende hefcapaciteit volgens DIN 15185. – Hellingen of stijgingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – U mag uitsluitend in smalle gangen rijden met heftrucks die daarvoor zijn bedoeld. – Toegestaan temperatuurbereik 5°C bis 25°C, kortstondig tot 40°C. – Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2 punt 7.3.2.
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende hefcapaciteit volgens DIN 15185. – Hellingen of stijgingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – U mag uitsluitend in smalle gangen rijden met heftrucks die daarvoor zijn bedoeld. – Toegestaan temperatuurbereik 5°C bis 25°C, kortstondig tot 40°C. – Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2 punt 7.3.2.
9
11.14 NL
11.14 NL
Algemeen
9
10
11.14 NL
– Ten minste 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid interne transportmiddel en stelling. – Ten minste 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid interne transportmiddel en stelling. – Rijden over hellingen tot max. 10% zonder last. – Rijden over hellingen tot max. 5% met nominale last. – U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken. – Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist.
11.14 NL
– Ten minste 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid interne transportmiddel en stelling. – Ten minste 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid interne transportmiddel en stelling. – Rijden over hellingen tot max. 10% zonder last. – Rijden over hellingen tot max. 5% met nominale last. – U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken. – Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist.
10
4
Verplichtingen van de exploitant
4
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
OPMERKING
OPMERKING
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren Aanbouwen van toebehoren
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
11.14 NL
Aanbouwen van toebehoren
11.14 NL
5
Verplichtingen van de exploitant
11
11
12 12 11.14 NL
11.14 NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
Er kunnen pallets met open bodemsteun of dwarslatten, evenals rolwagens worden opgenomen. Het interne transportmiddel is niet geschikt voor het stapelen van pallets in stellingsystemen.De bestuurderscabine wordt met het lastopnamemiddel geheven, zodat de betreffende vakhoogten goed toegankelijk zijn en er een goed zicht is op de vakken.
Er kunnen pallets met open bodemsteun of dwarslatten, evenals rolwagens worden opgenomen. Het interne transportmiddel is niet geschikt voor het stapelen van pallets in stellingsystemen.De bestuurderscabine wordt met het lastopnamemiddel geheven, zodat de betreffende vakhoogten goed toegankelijk zijn en er een goed zicht is op de vakken.
De stellingsystemen moeten geschikt zijn voor de EKS 110. U moet de door de fabrikant geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden (bijv. EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist aanhouden.
De stellingsystemen moeten geschikt zijn voor de EKS 110. U moet de door de fabrikant geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden (bijv. EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist aanhouden.
Tussen stelling en intern transportmiddel moet een veiligheidsafstand van ten minste – 100 mm bij railgeleide interne transportmiddelen en – 125 mm bij inductief geleide interne transportmiddelen worden aangehouden.
Tussen stelling en intern transportmiddel moet een veiligheidsafstand van ten minste – 100 mm bij railgeleide interne transportmiddelen en – 125 mm bij inductief geleide interne transportmiddelen worden aangehouden.
De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleidingsrails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het interne transportmiddel tussen de geleiderails.
De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleidingsrails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het interne transportmiddel tussen de geleiderails.
Het interne transportmiddel wordt standaard uitgerust met enkelvoudige hefmast (Ehefmast) of dubbele hefmast (ZZ-hefmast) (hefhoogtes zie "Technische gegevens" op pagina 19). Optioneel is een extra heffing leverbaar, waarmee de lastvork 800 mm extra kan worden geheven.
Het interne transportmiddel wordt standaard uitgerust met enkelvoudige hefmast (Ehefmast) of dubbele hefmast (ZZ-hefmast) (hefhoogtes zie "Technische gegevens" op pagina 19). Optioneel is een extra heffing leverbaar, waarmee de lastvork 800 mm extra kan worden geheven.
11.14 NL
De EKS 110 is een verticale orderpicker met een elektrische aandrijving. Hij is bestemd voor het transporteren en orderpicken van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185.
11.14 NL
De EKS 110 is een verticale orderpicker met een elektrische aandrijving. Hij is bestemd voor het transporteren en orderpicken van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185.
13
13
2
Bepaling van de rijrichting
2
De rijrichtingen worden als volgt aangegeven:
Bepaling van de rijrichting De rijrichtingen worden als volgt aangegeven:
1
2
1
2
3
4
4
Pos. 1 2 3 4
14
Rijrichting Links Aandrijfrichting Lastrichting Rechts
11.14 NL
Rijrichting Links Aandrijfrichting Lastrichting Rechts
11.14 NL
Pos. 1 2 3 4
3
14
3
Beschrijving van modules en functies
3
Beschrijving van modules en functies
3.1
Overzicht modules
3.1
Overzicht modules
13
14
15
7
8
9
16
10
11
5
17
12
11.14 NL
12
6
13
14
6
15
7
8
9
16
10
11
17
11.14 NL
5
15
15
Pos. 5 t 6 o 7 t 8 t 9 t 11 t 10 t 17 t 16 t 15 o 14 t 13 t 12 t t o
16
Aanduiding Bestuurdersdak Dubbele hefmast Rijregelaar Veiligheidsboom (vanaf 1200 mm) Enkelvoudige hefmast Lastvork Bestuurdersplatform Afdekking elektrische installatie Aandrijvingkap Geleidingsrollen Scherm voor bestuurder Batterijkap Aandrijfwiel Standaarduitvoering Extra uitrustingen
11.14 NL
Aanduiding Bestuurdersdak Dubbele hefmast Rijregelaar Veiligheidsboom (vanaf 1200 mm) Enkelvoudige hefmast Lastvork Bestuurdersplatform Afdekking elektrische installatie Aandrijvingkap Geleidingsrollen Scherm voor bestuurder Batterijkap Aandrijfwiel Standaarduitvoering Extra uitrustingen
11.14 NL
Pos. 5 t 6 o 7 t 8 t 9 t 11 t 10 t 17 t 16 t 15 o 14 t 13 t 12 t t o
16
Functiebeschrijving
3.2
Functiebeschrijving Veiligheidsvoorzieningen
Het interne transportmiddel beschikt over een gesloten voertuigcontour. Het aandrijfwiel is beschermd met een stabiele botsbescherming. Het bestuurdersplatform is voorzien van schokdempers. Het dak beschermt de bestuurder tegen vallende delen. De veiligheidsbomen aan beide zijden van het bestuurdersplatform onderbreken alle rij- en hefbewegingen, bij een hefhoogte van meer dan 1200 mm. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) in smalle gangen, moet voor het rijden en heffen bovendien de knop „Tweehandenbediening“ (o) worden ingedrukt. De tweehandenbediening voorkomt dat u tijdens het rijden of heffen in de stelling grijpt.
Het interne transportmiddel beschikt over een gesloten voertuigcontour. Het aandrijfwiel is beschermd met een stabiele botsbescherming. Het bestuurdersplatform is voorzien van schokdempers. Het dak beschermt de bestuurder tegen vallende delen. De veiligheidsbomen aan beide zijden van het bestuurdersplatform onderbreken alle rij- en hefbewegingen, bij een hefhoogte van meer dan 1200 mm. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) in smalle gangen, moet voor het rijden en heffen bovendien de knop „Tweehandenbediening“ (o) worden ingedrukt. De tweehandenbediening voorkomt dat u tijdens het rijden of heffen in de stelling grijpt.
NOODSTOP: Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP schakelt u alle elektrische functies uit.
NOODSTOP: Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP schakelt u alle elektrische functies uit.
Voertuigsamenstelling
Voertuigsamenstelling
Het interne transportmiddel is een interne transportmiddel in driewieluitvoering met gestuurd aandrijfwiel binnen de gesloten voertuigcontour. De gemakkelijk te openen frontkap, draaibare batterijkap en gemakkelijk af te nemen afdekking van de elektrische installatie bieden een goede toegang tot alle aggregaten.
Het interne transportmiddel is een interne transportmiddel in driewieluitvoering met gestuurd aandrijfwiel binnen de gesloten voertuigcontour. De gemakkelijk te openen frontkap, draaibare batterijkap en gemakkelijk af te nemen afdekking van de elektrische installatie bieden een goede toegang tot alle aggregaten.
Remmen
Remmen
U remt door de dodemansknop (bedrijfsrem) of de rijregelaar (uitrolrem) los te laten. Bij het uitschakelen van de elektrische installatie werkt de veerbekrachtigde rem als parkeerrem.
U remt door de dodemansknop (bedrijfsrem) of de rijregelaar (uitrolrem) los te laten. Bij het uitschakelen van de elektrische installatie werkt de veerbekrachtigde rem als parkeerrem.
Besturing
Besturing
Het stuurbereik bedraagt 90° naar beide zijden. Het stuurwiel werkt elektrisch op de stuuroverbrenging-motor. De kopoverbrenging brengt de stuurbeweging over op het aandrijfwiel. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) blijft de stuurinrichting automatisch in de rechtuit-stand.
Het stuurbereik bedraagt 90° naar beide zijden. Het stuurwiel werkt elektrisch op de stuuroverbrenging-motor. De kopoverbrenging brengt de stuurbeweging over op het aandrijfwiel. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) blijft de stuurinrichting automatisch in de rechtuit-stand.
Hydraulische systeem
Hydraulische systeem
Door inschakeling van de heffunctie, start de pompeenheid en wordt er hydraulische olie vanuit de olietank naar de hefcilinder gepompt. Een hydraulisch buffer en een debietventiel maken een gedempt heffen en neerlaten mogelijk.
Door inschakeling van de heffunctie, start de pompeenheid en wordt er hydraulische olie vanuit de olietank naar de hefcilinder gepompt. Een hydraulisch buffer en een debietventiel maken een gedempt heffen en neerlaten mogelijk.
11.14 NL
Veiligheidsvoorzieningen
11.14 NL
3.2
17
17
Hefinrichting
Hefinrichting
Het interne transportmiddel beschikt over een enkelvoudige hefmast in gelaste uitvoering. De lastslede met bestuurdersplatform en lastvork loopt op rollagers, om een laag wrijvingsverlies en laag stroomverbruik te bereiken. Het heffen vindt plaats door het uitschuiven van de hydraulische cilinders. In de extra-hefmodus (o) wordt de lastvork via een centraal geplaatste hefcilinder geheven door een omkeerketting. Het interne transportmiddel kan zijn uitgerust met een dubbele hefmast.
Het interne transportmiddel beschikt over een enkelvoudige hefmast in gelaste uitvoering. De lastslede met bestuurdersplatform en lastvork loopt op rollagers, om een laag wrijvingsverlies en laag stroomverbruik te bereiken. Het heffen vindt plaats door het uitschuiven van de hydraulische cilinders. In de extra-hefmodus (o) wordt de lastvork via een centraal geplaatste hefcilinder geheven door een omkeerketting. Het interne transportmiddel kan zijn uitgerust met een dubbele hefmast.
Bedienings- en indicatie-instrumenten
Bedienings- en indicatie-instrumenten
Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de bestuurdersplaats. Een rijregelaar regelt de snelheid. De functies heffen, neerlaten en claxon kunnen worden bediend zonder de hand van de hendel te halen. Bij uitvoering met extra heffing (o) „Z“ is de extra hefbediening heffen / neerlaten logisch aan de lastzijde (bij de extra heffing) aangebracht. Op het bestuurdersscherm worden de batterijlading, de bedrijfsuren en de service- en diagnosegegevens weergegeven. Een wielstand-indicatie informeert over de werkelijke stuurhoek van het aandrijfwiel.
Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de bestuurdersplaats. Een rijregelaar regelt de snelheid. De functies heffen, neerlaten en claxon kunnen worden bediend zonder de hand van de hendel te halen. Bij uitvoering met extra heffing (o) „Z“ is de extra hefbediening heffen / neerlaten logisch aan de lastzijde (bij de extra heffing) aangebracht. Op het bestuurdersscherm worden de batterijlading, de bedrijfsuren en de service- en diagnosegegevens weergegeven. Een wielstand-indicatie informeert over de werkelijke stuurhoek van het aandrijfwiel.
3.2.1 Bedrijfsurenteller
Z
3.2.1 Bedrijfsurenteller
Z
Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 58 of zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 87. De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar en de dodemansknop ingedrukt is.
De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar en de dodemansknop ingedrukt is.
3.2.2 Bedrijfsurenteller in meeloopmodus
Z
3.2.2 Bedrijfsurenteller in meeloopmodus
Z
Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 58 of zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 87.
Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 58 of zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 87.
11.14 NL
De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar is en één van de volgende bedieningselementen werd bediend: – toets "meeloopmodus - aandrijfrichting", zie pagina 64. – Toets "meeloopmodus - lastrichting", zie pagina 64. – Toets "meeloopmodus - heffen", zie pagina 70. – Toets "meeloopmodus - dalen", zie pagina 70.
11.14 NL
De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar is en één van de volgende bedieningselementen werd bediend: – toets "meeloopmodus - aandrijfrichting", zie pagina 64. – Toets "meeloopmodus - lastrichting", zie pagina 64. – Toets "meeloopmodus - heffen", zie pagina 70. – Toets "meeloopmodus - dalen", zie pagina 70.
18
Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 58 of zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 87.
18
Technische gegevens
Z
Vermogensgegevens
Q
Nominaal hefvermogen Rijsnelheid met / zonder nominale last Hefsnelheid met / zonder nominale last, Z Hefsnelheid met / zonder nominale last, L Daalsnelheid met / zonder nominale last, Z Daalsnelheid met / zonder nominale last, L Stijgvermogen met / zonder nominale last Rijmotor, vermogen S2 60 min Hefmotor, vermogen S3 15 %
9,0/9,0
Alle gegevens gelden, voor zover niet anders aangegeven, voor de varianten L en Z.
Vermogensgegevens Aanduiding
kg
9,8/10,1
9,0/9,0
0,16/0,20
0,13/0,17
0,21/0,30 m/s
0,16/0,20
0,13/0,17
0,21/0,30 m/s
Q
km/h
0,21/0,19
0,30/0,28 m/s
0,21/0,19
0,30/0,28 m/s
5/10
%
2,8
kW
3
kW
2,2 6
kW kW
11.14 NL
Hefmotor, vermogen S3 5 % Hefmotor, vermogen S3 20 %
4.1 EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) 1000 1000
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Alle gegevens gelden, voor zover niet anders aangegeven, voor de varianten L en Z.
Aanduiding
Technische gegevens
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z 4.1
4
Nominaal hefvermogen Rijsnelheid met / zonder nominale last Hefsnelheid met / zonder nominale last, Z Hefsnelheid met / zonder nominale last, L Daalsnelheid met / zonder nominale last, Z Daalsnelheid met / zonder nominale last, L Stijgvermogen met / zonder nominale last Rijmotor, vermogen S2 60 min Hefmotor, vermogen S3 15 % Hefmotor, vermogen S3 5 % Hefmotor, vermogen S3 20 %
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) 1000 1000 9,0/9,0
kg
9,8/10,1
9,0/9,0
km/h
0,16/0,20
0,13/0,17
0,21/0,30 m/s
0,16/0,20
0,13/0,17
0,21/0,30 m/s
0,21/0,19
0,30/0,28 m/s
0,21/0,19
0,30/0,28 m/s
5/10
%
2,8
kW
3
kW
2,2 6
kW kW
11.14 NL
4
19
19
4.2
Gewichten
4.2
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) Eigengewicht incl. batterij L/Z 1756/ 1934/ 1970/ 2270/ 1859 2036 2072 2390
Gewichten EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ) Eigengewicht incl. batterij L/Z 1756/ 1934/ 1970/ 2270/ 1859 2036 2072 2390
Aanduiding
481/ 2377 1083/ 775
461/ 2575 1105/ 931
461/ 2611 1113/ 959
755/ 2635 1330/ 1060
Aslast met last vooraan/ achteraan (met batterij) L
476/ 2280
456/ 2478
456/ 2514
765/ 2505
Aslast zonder last vooraan/ achteraan (met batterij) L
1078/ 678
1100/ 834
1108/ 862
1305/ 965
kg
Aslast met last vooraan/ achteraan (met batterij) Z Aslast zonder last vooraan/ achteraan (met batterij) Z
481/ 2377 1083/ 775
461/ 2575 1105/ 931
461/ 2611 1113/ 959
755/ 2635 1330/ 1060
kg
Aslast met last vooraan/ achteraan (met batterij) L
476/ 2280
456/ 2478
456/ 2514
765/ 2505
kg
kg
Aslast zonder last vooraan/ achteraan (met batterij) L
1078/ 678
1100/ 834
1108/ 862
1305/ 965
kg
kg kg
Banden
4.3 Waarde Vulkollan 230x80 150x130
mm mm
20
kg kg
Banden
d1 d2
11.14 NL
d1 d2
Aanduiding Banden Bandenmaat voor Bandenmaat achteraan
kg
Aanduiding Banden Bandenmaat voor Bandenmaat achteraan
Waarde Vulkollan 230x80 150x130
mm mm
11.14 NL
4.3
Aslast met last vooraan/ achteraan (met batterij) Z Aslast zonder last vooraan/ achteraan (met batterij) Z
Aanduiding
20
4.4
Afmetingen
h4
Afmetingen
h4
4.4
h12
Q
h12
Q
x
y
217
h9
x
y
l2
h13
s h13
s
h7
h9
990
l
h7
990
l
l2 l1
l1
b5
b1
b5 a/2
b11
b1
e
Wa
e
Wa
a/2
a/2
a/2
11.14 NL
Ast
11.14 NL
Ast
b11
217
h6
h1
h6
h1
h3
C
h3
C
21
21
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand L/Z
y Wielstand h1 Hoogte hefmast ingeschoven h3 Hef h4
Hoogte hefmast uitgeschoven (h1 + h3)
600 143/148
h13 Hoogte neergelaten
600 185
mm mm
c x
1330 2260 1600
2560 1900
1385 2251 2800
mm mm mm
y Wielstand h1 Hoogte hefmast ingeschoven h3 Hef
26601
3830
4130
5034
mm
h4
2230 200 800
mm mm mm
h6 Hoogte bestuurdersdak h7 Zit-/stahoogte h9 Extra heffing Z
3000
mm
h12 Stahoogte geheven (h3 + h7)
80
mm
h13 Hoogte neergelaten
2230 200 800 1200
1800
2100
80
2560 1900
1385 2251 2800
mm mm mm
26601
3830
4130
5034
mm
2230 200 800
mm mm mm
3000
mm
2230 200 800 1200
1800
2100
3149/3154
3245
mm
3131
mm
Werkgangbreedte bij pallets2 Ast 1000 x 1200 in dwarsrichting L/Z
3039/3043
3131
mm
810
900
mm
810
900
mm
430
520
mm
430
520
mm
540 630 2890/2895
540 720 2985
mm mm mm
540 630 2890/2895
540 720 2985
mm mm mm
1690/1695
1785
mm
1690/1695
1785
mm
775/710 1200 1548
775/710
mm mm mm
775/710 1200 1548
775/710
mm mm mm
60 / 160 / 1200 65 / 160 / 1200
1603 60 / 160 / 1200 65 / 160 / 1200
b1/ Totale breedte b2 Breedte tussen wielarmen/ b4 laadoppervlakken b5 Buitenafstand vork b11 Spoorbreedte, achteraan I1 Totale lengte L/Z Lengte inclusief I2 vorkachterkant L/Z I3 Platformlengte L/Z I Vorktandlengte Wa Draairadius s/e/ Vorktandafmetingen L l s/e/ Vorktandmaten Z l Bodemvrijheid met last onder m1 hefmast
mm mm
35
35
mm
200
200
mm
a
FEM 2A (optioneel)
1 bij uitvoering met bestuurdersdak (o) +570 mm 2 voor draaien vóór de bezette palletplaats volgens VDI 2198 (diagonaalmethode) 22
1330 2260 1600
mm
3039/3043
Veiligheidsafstand Vorkdrager ISO 2328, klasse/type A, B
16601 1000
mm
Werkgangbreedte bij pallets2 Ast 1000 x 1200 in dwarsrichting L/Z
a
mm mm
80
3245
I3 Platformlengte L/Z I Vorktandlengte Wa Draairadius s/e/ Vorktandafmetingen L l s/e/ Vorktandmaten Z l Bodemvrijheid met last onder m1 hefmast
600 185
80
3149/3154
b11 Spoorbreedte, achteraan I1 Totale lengte L/Z Lengte inclusief I2 vorkachterkant L/Z
Hoogte hefmast uitgeschoven (h1 + h3)
600 143/148
Werkgangbreedte bij pallets2 Ast 800 x 1200 in lengterichting L/Z
Werkgangbreedte bij pallets2 Ast 800 x 1200 in lengterichting L/Z
b1/ Totale breedte b2 Breedte tussen wielarmen/ b4 laadoppervlakken b5 Buitenafstand vork
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ)
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand L/Z
16601 1000
h6 Hoogte bestuurdersdak h7 Zit-/stahoogte h9 Extra heffing Z h12 Stahoogte geheven (h3 + h7)
Aanduiding
Veiligheidsafstand Vorkdrager ISO 2328, klasse/type A, B
60 / 160 / 1200 65 / 160 / 1200
1603 60 / 160 / 1200 65 / 160 / 1200
mm mm
35
35
mm
200
200
mm
FEM 2A (optioneel)
1 bij uitvoering met bestuurdersdak (o) +570 mm 2 voor draaien vóór de bezette palletplaats volgens VDI 2198 (diagonaalmethode) 22
11.14 NL
c x
EKS 110 EKS 110 EKS 110 EKS 110 (100 E) (160 E) (190 E) (280 ZZ)
11.14 NL
Aanduiding
4.5
Z
Z
Z
EN-normen
4.5
EN-normen
Gemiddeld geluidsdrukniveau
Gemiddeld geluidsdrukniveau
– EKS 110: 68 dB(A)
– EKS 110: 68 dB(A)
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trilling
Trilling
– EKS 110: 0,96 m/s²
– EKS 110: 0,96 m/s²
conform EN 13059
conform EN 13059
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/ EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 125.
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/ EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 125.
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING! Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
11.14 NL
11.14 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
23
23
4.6
Gebruiksvoorwaarden
4.6
Omgevingstemperatuur
Z 4.7
Omgevingstemperatuur
– bij bedrijf 5°C tot 25°C, kortstondig tot 40°C.
Z
Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
Elektrische eisen
4.7
– bij bedrijf 5°C tot 25°C, kortstondig tot 40°C. Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
Elektrische eisen
11.14 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
11.14 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
24
Gebruiksvoorwaarden
24
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
5
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, deze moeten indien nodig worden vervangen.
18
1
2
24
24
19
19
26
25
26
21
28
2000 5
4
3
25
11.14 NL
Aanduiding Plaatje ”Amputatie-/knelgevaar” Verbodsplaatje "Niet door de hefmast grijpen" Verbodsplaatje "Niet onder de lastopname gaan staan" Waarschuwingsplaatje "let op knopmodus" Inspectieplaatje (o) Hefvermogenplaatje, hefvermogen / lastzwaartepunt / hefhoogte Typeplaatje intern transportmiddel Bevestigingspunt voor krik Bevestigingspunt voor verladen met een kraan Verbodsplaatje „Verboden een tweede persoon te laten meerijden“ 25
Pos. 18 19 20 21 22 23 24 25 26 28
20 21
1
0 11 1
23
19
2
12
3
23
Pos. 18 19 20 21 22 23 24 25 26 28
6
4
8 7
8 7
6
22
2000 5
25
11.14 NL
20 21
9
9
22
19
0 11 1
18
Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, deze moeten indien nodig worden vervangen.
12
5
26
25
26
21
28
Aanduiding Plaatje ”Amputatie-/knelgevaar” Verbodsplaatje "Niet door de hefmast grijpen" Verbodsplaatje "Niet onder de lastopname gaan staan" Waarschuwingsplaatje "let op knopmodus" Inspectieplaatje (o) Hefvermogenplaatje, hefvermogen / lastzwaartepunt / hefhoogte Typeplaatje intern transportmiddel Bevestigingspunt voor krik Bevestigingspunt voor verladen met een kraan Verbodsplaatje „Verboden een tweede persoon te laten meerijden“ 25
Typeplaatje
29
Pos. 29 30 31 32 33 34
31
32
33
34
26
Typeplaatje
29
35
30
31
32
33
34
35
36
36
37
37
38
38
39
39
40
40
Naam Pos. Naam Type 35 Bouwjaar Serienummer 36 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 37 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 38 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 39 Fabrikant Optie 40 Logo van de fabrikant
Pos. 29 30 31 32 33 34
Z
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
11.14 NL
Z
30
5.1
Naam Pos. Naam Type 35 Bouwjaar Serienummer 36 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 37 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 38 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 39 Fabrikant Optie 40 Logo van de fabrikant
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
11.14 NL
5.1
26
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel
5.2
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel
Het hefvermogenplaatje (23) geeft het hefvermogen Q in lb (kg) van het interne transportmiddel aan bij rechtopstaande hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot het maximale hefvermogen is bij een bepaald lastzwaartepunt A/B/D (in / mm) en de gewenste hefhoogte C (in / mm).
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
Bij een lastzwaartepunt C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 1000 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1000 kg.
Bij een lastzwaartepunt C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 1000 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1000 kg.
11.14 NL
Het hefvermogenplaatje (23) geeft het hefvermogen Q in lb (kg) van het interne transportmiddel aan bij rechtopstaande hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot het maximale hefvermogen is bij een bepaald lastzwaartepunt A/B/D (in / mm) en de gewenste hefhoogte C (in / mm).
11.14 NL
5.2
27
27
28 28 11.14 NL
11.14 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Laden met een kraan WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan Door gebruik van ongeschikt hijsgereedschap en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Intern transportmiddel en hefmast bij het heffen niet stoten en geen ongecontroleerde bewegingen veroorzaken. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. Bij het verladen met een kraan persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. veiligheidsschoenen, veiligheidshelm, waarschuwingsvest, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. Niet onder zwevende lasten gaan staan. Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken. Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan Door gebruik van ongeschikt hijsgereedschap en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Intern transportmiddel en hefmast bij het heffen niet stoten en geen ongecontroleerde bewegingen veroorzaken. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. Bij het verladen met een kraan persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. veiligheidsschoenen, veiligheidshelm, waarschuwingsvest, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. Niet onder zwevende lasten gaan staan. Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken. Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Intern transportmiddel verladen
Intern transportmiddel verladen
met
kraan
met
kraan
Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de O-knop ingedrukt. – Schakelaar NOODSTOP in stand UIT
Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de O-knop ingedrukt. – Schakelaar NOODSTOP in stand UIT
Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Hijswerktuig – Hijsmiddelen
Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Hijswerktuig – Hijsmiddelen Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (41) bevestigen.
41 11.14 NL
Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (41) bevestigen. 11.14 NL
Laden met een kraan
Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen. 29
41
Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen. 29
30 30 11.14 NL
11.14 NL
2
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport
2
WAARSCHUWING!
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport WAARSCHUWING!
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. Het laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. Beveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. Gebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. Het laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. Beveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen. Gebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.
Intern transportmiddel borgen
Intern transportmiddel borgen
voor
transport
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de Oknop ingedrukt – NOODSTOP ingedrukt – Batterijstekker losgemaakt
voor
transport
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de Oknop ingedrukt – NOODSTOP ingedrukt – Batterijstekker losgemaakt
42
42
Werkwijze • Het interne transportmiddel veilig op de vrachtwagen of trailer plaatsen. • Ten minste vier spangordels (42), twee links en twee rechts, aan de hefmast bevestigen.
Werkwijze • Het interne transportmiddel veilig op de vrachtwagen of trailer plaatsen. • Ten minste vier spangordels (42), twee links en twee rechts, aan de hefmast bevestigen.
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaa l – Spangordels/sjorgordels
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaa l – Spangordels/sjorgordels
31
31
3
Eerste inbedrijfstelling
Z
3
Eerste inbedrijfstelling voorbereiden
Eerste inbedrijfstelling voorbereiden
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • Indien nodig batterij monteren, zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 40 Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • Indien nodig batterij monteren, zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 40 Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42
Z
11.14 NL
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54.
11.14 NL
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54.
32
Eerste inbedrijfstelling
32
4
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen Rem lossen
43
4
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen Rem lossen
16
VOORZICHTIG!
43
16
VOORZICHTIG!
Benodigd werktuig (gereedschap) en mat eriaal – Twee M5x42 inbusbouten – Inbussleutel
Benodigd werktuig (gereedschap) en mat eriaal – Twee M5x42 inbusbouten – Inbussleutel
Werkwijze • Hoofdschakelaar in stand „UIT“ zetten. • Contactslot in de stand "Uit" zetten en sleutel eruit trekken. • Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. • Frontkap (16) openen en wegleggen, zie "Montage en demontage van de frontkap" op pagina 117. • Twee M5x42 inbusschroeven (43) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.
Werkwijze • Hoofdschakelaar in stand „UIT“ zetten. • Contactslot in de stand "Uit" zetten en sleutel eruit trekken. • Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. • Frontkap (16) openen en wegleggen, zie "Montage en demontage van de frontkap" op pagina 117. • Twee M5x42 inbusschroeven (43) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.
De rem wordt losgezet; nu kan het interne transportmiddel worden bewogen.
De rem wordt losgezet; nu kan het interne transportmiddel worden bewogen.
Rem aantrekken
Rem aantrekken
Werkwijze • Twee M5x42 inbusschroeven (43) weer uitdraaien. • Frontkap (16) weer monteren en sluiten.
Werkwijze • Twee M5x42 inbusschroeven (43) weer uitdraaien. • Frontkap (16) weer monteren en sluiten.
De remtoestand is weer gerealiseerd.
De remtoestand is weer gerealiseerd.
11.14 NL
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Rem niet loszetten op hellingen. Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken. Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
11.14 NL
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Rem niet loszetten op hellingen. Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken. Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
33
33
34 34 11.14 NL
11.14 NL
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Onderhoudspersoneel
Onderhoudspersoneel
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.
Brandpreventiemaatregelen
Brandpreventiemaatregelen
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten.
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten.
Onderhoud van de batterij
Onderhoud van de batterij
Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.
Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
De batterij afvoeren
De batterij afvoeren
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
11.14 NL
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.
11.14 NL
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.
35
35
36 36 11.14 NL
11.14 NL
1.1
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen
1.1
WAARSCHUWING!
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Voer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. Laat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. Waarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Neem de wettelijke voorschriften in acht.
Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Voer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. Laat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. Waarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Neem de wettelijke voorschriften in acht.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59).
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59).
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel.
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel.
37
37
2
Batterijtypen
2
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:
Batterijtype
Vermogen
Gewicht
Batterijtype
Vermogen
Gewicht
24 Volt batterij (onderhoudsvrij) 24 V-batterij
4 EPzV 480 Ah 4 EPzS 560 Ah
480 kg
24 Volt batterij (onderhoudsvrij) 24 V-batterij
4 EPzV 480 Ah 4 EPzS 560 Ah
480 kg
24 V-batterij
4 EPzS 620 Ah
24 V-batterij
4 EPzS 620 Ah
24 V-batterij (minder onderhoud)
4 EPzW 560 Ah
24 V-batterij (minder onderhoud)
4 EPzW 560 Ah
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
OPMERKING
OPMERKING
11.14 NL
Enkel batterijen gebruiken, waarvan het gewicht binnen het op het typeplaatje van het interne transportmiddel aangegeven minimale en maximale bereik ligt. Bij het niet in acht nemen van het voorgeschreven gewichtsbereik van de batterij kan het interne transportmiddel instabiel worden.
11.14 NL
Enkel batterijen gebruiken, waarvan het gewicht binnen het op het typeplaatje van het interne transportmiddel aangegeven minimale en maximale bereik ligt. Bij het niet in acht nemen van het voorgeschreven gewichtsbereik van de batterij kan het interne transportmiddel instabiel worden.
38
Batterijtypen
38
Batterij vrijmaken Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de O-knop ingedrukt – NOODSTOP in UIT-stand
Batterij vrijmaken Voorwaarden – Lastmiddel neergelaten – Contactslot in de stand UIT – Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is de O-knop ingedrukt – NOODSTOP in UIT-stand
44
13 Werkwijze • Batterijkap (13) aan beide grepen (44) vasthouden en tot aanslag omhoog zwenken. De batterijkap wordt in deze positie gehouden door zijn eigen gewicht. • Afdekkingen en aansluitingen voor de ingebruikname van het interne transportmiddel eerst terugzetten in de normale bedrijfsklare toestand. • Batterijkap uitsluitend met de grepen (44) sluiten.
11.14 NL
Z
3
Z
44
13 Werkwijze • Batterijkap (13) aan beide grepen (44) vasthouden en tot aanslag omhoog zwenken. De batterijkap wordt in deze positie gehouden door zijn eigen gewicht. • Afdekkingen en aansluitingen voor de ingebruikname van het interne transportmiddel eerst terugzetten in de normale bedrijfsklare toestand. • Batterijkap uitsluitend met de grepen (44) sluiten.
11.14 NL
3
39
39
Batterij demonteren en monteren
4
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
Batterij demonteren
Batterij demonteren
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59. – Batterijstekker losgemaakt.
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59. – Batterijstekker losgemaakt.
Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Kraan resp. heftruck – Hijsmiddelen – Batterijwisselstation (o)
45
Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Kraan resp. heftruck – Hijsmiddelen – Batterijwisselstation (o)
46
De batterij is gedemonteerd.
45 46
Werkwijze 47 • Klemhefboom (47) van de batterijvergrendeling 180° naar links verplaatsen. • Batterijvergrendeling er naar boven toe uittrekken. • Demontage met batterijwisselstation (o) • Batterij zijwaarts uit het interne transportmiddel trekken. Handleiding van het batterijwisselstation in acht nemen. • Demontage met kraan of heftruck • Haak van de kraanhulpmiddelen aan de bevestigingsogen (45) van de batterij bevestigen. Ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Batterij langzaam en voorzichtig uit het interne transportmiddel tillen. 11.14 NL
Werkwijze 47 • Klemhefboom (47) van de batterijvergrendeling 180° naar links verplaatsen. • Batterijvergrendeling er naar boven toe uittrekken. • Demontage met batterijwisselstation (o) • Batterij zijwaarts uit het interne transportmiddel trekken. Handleiding van het batterijwisselstation in acht nemen. • Demontage met kraan of heftruck • Haak van de kraanhulpmiddelen aan de bevestigingsogen (45) van de batterij bevestigen. Ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Batterij langzaam en voorzichtig uit het interne transportmiddel tillen.
40
Batterij demonteren en monteren
De batterij is gedemonteerd.
40
11.14 NL
4
Voorwaarden – Intern transportmiddel is uitgeschakeld. – Batterijvergrendeling is verwijderd.
Voorwaarden – Intern transportmiddel is uitgeschakeld. – Batterijvergrendeling is verwijderd.
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraan resp. heftruck – Kraanhulpmiddelen – Batterijwisselstation (o)
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraan resp. heftruck – Kraanhulpmiddelen – Batterijwisselstation (o)
Werkwijze • Montage met kraan of heftruck • Haak van de kraanhulpmiddelen aan de bevestigingsogen (45) van de batterij bevestigen. Ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Batterij langzaam en voorzichtig in het interne transportmiddel laten zakken. • Montage met batterijwisselstation • Batterijwisselstation met batterij vóór de batterijruimte positioneren. • Batterij tot aan de aanslag in de batterijruimte schuiven. • Batterijvergrendeling aanbrengen. • Klemhendel (47) van de batterijvergrendeling 180° met de klok mee draaien. • Batterijstekker (46) aansluiten op het interne transportmiddel. • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijkap sluiten.
Werkwijze • Montage met kraan of heftruck • Haak van de kraanhulpmiddelen aan de bevestigingsogen (45) van de batterij bevestigen. Ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen. • Batterij langzaam en voorzichtig in het interne transportmiddel laten zakken. • Montage met batterijwisselstation • Batterijwisselstation met batterij vóór de batterijruimte positioneren. • Batterij tot aan de aanslag in de batterijruimte schuiven. • Batterijvergrendeling aanbrengen. • Klemhendel (47) van de batterijvergrendeling 180° met de klok mee draaien. • Batterijstekker (46) aansluiten op het interne transportmiddel. • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijkap sluiten.
Als de batterij is geplaatst is het interne transportmiddel weer bedrijfsklaar.
Als de batterij is geplaatst is het interne transportmiddel weer bedrijfsklaar.
11.14 NL
Batterij monteren
11.14 NL
Batterij monteren
41
41
5
Batterij laden
5
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Brandblussers klaarzetten. Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Brandblussers klaarzetten. Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Batterij laden
Batterij laden
Voorwaarden – Batterij vrij gemaakt. – Lader uitgeschakeld.
Voorwaarden – Batterij vrij gemaakt. – Lader uitgeschakeld.
Werkwijze • Batterijstekker (46) uittrekken. • Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij nemen. • Laadkabel (48) van het batterijlaadstation met de batterijstekker (46) verbinden. • Lader inschakelen. Batterij opladen volgens de voorschriften van de fabrikant van batterij en laadstation.
Werkwijze • Batterijstekker (46) uittrekken. • Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij nemen. • Laadkabel (48) van het batterijlaadstation met de batterijstekker (46) verbinden. • Lader inschakelen. Batterij opladen volgens de voorschriften van de fabrikant van batterij en laadstation.
46
48
46
48
11.14 NL
Batterij wordt geladen. 11.14 NL
Batterij wordt geladen.
42
Batterij laden
42
E Bediening
E Bediening
1
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden
Verbod op gebruik door onbevoegden
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties
Reparaties
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
11.14 NL
Rijbevoegdheid
11.14 NL
Rijbevoegdheid
43
43
Gevarenzone
Gevarenzone
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
44
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
44
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
2.1
Bedieningsstand bestuurdersplatform in aandrijfrichting
2.1
Bedieningsstand bestuurdersplatform in aandrijfrichting
4
5
5
55
56
57 58
4
14
14
59
59
7
7
60 61
60 61
62 63
53
Knop Neerlaten extra hef
54
Knop Waarschuwingssignaal
55
Knop Neerlaten meeloopmodus
64
65
Functie t t t o o o o t o o
5
5
62 63
Pos. Bedienings- en schermelementen 49 Contactstrip 50 Knop Neerlaten 51 Knop Heffen 52 Knop Heffen extra heffing
Opname van DIN A4-formaten Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten. Bestuurdersplatform met lastvork heffen. Lastvork heffen 2. Bedieningsplaats Lastvork neerlaten 2. Bedieningsplaats Waarschuwingssignaal activeren. 2. Bedieningsplaats Optionele uitvoering meeloopmodus: Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten.
11.14 NL
Pos. Bedienings- en schermelementen 49 Contactstrip 50 Knop Neerlaten 51 Knop Heffen 52 Knop Heffen extra heffing
11.14 NL
52 53 5
45
53
Knop Neerlaten extra hef
54
Knop Waarschuwingssignaal
55
Knop Neerlaten meeloopmodus
52 53 5
64
55
56
57 58
65
Functie t t t o o o o t o o
Opname van DIN A4-formaten Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten. Bestuurdersplatform met lastvork heffen. Lastvork heffen 2. Bedieningsplaats Lastvork neerlaten 2. Bedieningsplaats Waarschuwingssignaal activeren. 2. Bedieningsplaats Optionele uitvoering meeloopmodus: Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten. 45
46
46
11.14 NL
Pos. Bedienings- en Functie schermelementen 56 Knop Heffen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork heffen. 57 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). 58 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). 14 Scherm voor bestuurder t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters, selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties. 59 NOODSTOP t Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. 7 Rijregelaar t Rijrichting en snelheid regelen. o 2e bedieningsplaats 60 Stuurwiel t Interne transportmiddel sturen. 61 Knop o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden Tweehandenbediening vrij (in de modus railgeleiding met gangherkenning). 62 Controlelampje o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Geeft gereduceerde rijsnelheid aan 63 Reset-knop o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Vrijgave van de normale rijsnelheid. 64 Contactslot met sleutel t Regelspanning in- en uitschakelen. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het interne transportmiddel tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Bedieningspaneel o Codeslot, komt in de plaats van het contactslot. (CANCODE) Regelstroom in- en uitschakelen. Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Wijzigen van de toegangscodes. ISM-toegangsmodule o Vervangt het contactslot. Controle van de kaart (of de transponder). Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Bewaking tijdsoverschrijding. Registratie van de gebruikers van het interne transportmiddel (toepassingen) en op de kaart opslaan. Registratie bedrijfsgegevens. 65 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. t Standaarduitvoering o Extra uitrustingen
11.14 NL
Pos. Bedienings- en Functie schermelementen 56 Knop Heffen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork heffen. 57 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). 58 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). 14 Scherm voor bestuurder t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters, selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties. 59 NOODSTOP t Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. 7 Rijregelaar t Rijrichting en snelheid regelen. o 2e bedieningsplaats 60 Stuurwiel t Interne transportmiddel sturen. 61 Knop o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden Tweehandenbediening vrij (in de modus railgeleiding met gangherkenning). 62 Controlelampje o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Geeft gereduceerde rijsnelheid aan 63 Reset-knop o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging: Vrijgave van de normale rijsnelheid. 64 Contactslot met sleutel t Regelspanning in- en uitschakelen. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het interne transportmiddel tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Bedieningspaneel o Codeslot, komt in de plaats van het contactslot. (CANCODE) Regelstroom in- en uitschakelen. Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Wijzigen van de toegangscodes. ISM-toegangsmodule o Vervangt het contactslot. Controle van de kaart (of de transponder). Vrijgave van de functies van het interne transportmiddel. Bewaking tijdsoverschrijding. Registratie van de gebruikers van het interne transportmiddel (toepassingen) en op de kaart opslaan. Registratie bedrijfsgegevens. 65 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. t Standaarduitvoering o Extra uitrustingen
Tweede bedieningsplaats (o) in lastrichting 66 67 68
Pos. Bedienings- en schermelementen 50 Knop Neerlaten 51 52 53 54 57
58 11.14 NL
7
5
Knop Heffen Knop Heffen extra heffing Knop Neerlaten extra hef Knop Waarschuwingssignaal Sensormodus meeloper aandrijfrichting
5
5
52
2.2
Tweede bedieningsplaats (o) in lastrichting
53
66 67 68
7
5
5
5
52
53
57
57
58
58
65
65
69
69
70
70
Functie t Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten.
Pos. Bedienings- en schermelementen 50 Knop Neerlaten
t Bestuurdersplatform met lastvork neerlaten.
t Bestuurdersplatform met lastvork heffen. o Lastvork heffen.
51 52
t Bestuurdersplatform met lastvork heffen. o Lastvork heffen.
o Lastvork neerlaten.
53
t Waarschuwingssignaal activeren.
54
o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden).
47
57
58 11.14 NL
2.2
Knop Heffen Knop Heffen extra heffing Knop Neerlaten extra hef Knop Waarschuwingssignaal Sensormodus meeloper aandrijfrichting
Functie
o Lastvork neerlaten. t Waarschuwingssignaal activeren.
o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden).
47
Pos. Bedienings- en schermelementen 7 Rijregelaar 60 Stuurwiel 65 NOODSTOP
67
68
69 70
t Rijrichting en snelheid regelen. t Interne transportmiddel sturen. o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. o Interne transportmiddel sturen.
Stuurwiel (tweede bedieningsplaats) o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden Knop vrij (in de modus railgeleiding met tweehandenbediening gangherkenning). (tweede bedieningsplaats) 2. NOODSTOP tweede o Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle bedieningsplaats elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. Knop Heffen extra o Optionele uitvoering meeloopmodus: Lastvork heffing heffen. Knop Neerlaten extra o Optionele uitvoering meeloopmodus: Lastvork hef neerlaten. Standaarduitvoering Extra uitrustingen
66 67
68
69 70 t o
11.14 NL
t o
Pos. Bedienings- en schermelementen 7 Rijregelaar 60 Stuurwiel 65 NOODSTOP
48
Functie t Rijrichting en snelheid regelen. t Interne transportmiddel sturen. o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. o Interne transportmiddel sturen.
Stuurwiel (tweede bedieningsplaats) o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden Knop vrij (in de modus railgeleiding met tweehandenbediening gangherkenning). (tweede bedieningsplaats) 2. NOODSTOP tweede o Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle bedieningsplaats elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. Knop Heffen extra o Optionele uitvoering meeloopmodus: Lastvork heffing heffen. Knop Neerlaten extra o Optionele uitvoering meeloopmodus: Lastvork hef neerlaten. Standaarduitvoering Extra uitrustingen
11.14 NL
66
Functie
48
2.3
Bedieningselementen extra hef
2.3 52
71
Bedieningselementen extra hef 52
71
53
Pos. Bedienings- en schermelementen 52 Knop Heffen extra heffing
53
Functie
Pos. Bedienings- en schermelementen 52 Knop Heffen extra heffing
o Lastvork heffen o 2. Bedieningsplaats
Functie o Lastvork heffen o 2. Bedieningsplaats
53
Knop Neerlaten extra hef
o Lastvork neerlaten o 2. Bedieningsplaats
53
Knop Neerlaten extra hef
o Lastvork neerlaten o 2. Bedieningsplaats
71
Knop tweehandenbediening FEM-vork heffen/ neerlaten Standaarduitvoering Extra uitrustingen
o De vork heffen / neerlaten (extra hef). In combinatie met de knoppen 4 en 5 gebruiken.
71
Knop tweehandenbediening FEM-vork heffen/ neerlaten Standaarduitvoering Extra uitrustingen
o De vork heffen / neerlaten (extra hef). In combinatie met de knoppen 4 en 5 gebruiken.
11.14 NL
t o
11.14 NL
t o
49
49
50
2.4
Meeloper EKS 110 met sideshift
57
57
58
58
65
65
56
56
55
55
Pos. Bedienings- en Functie schermelementen 55 Toets dalen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork dalen. 56 Toets Heffen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork heffen. 57 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). 58 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). 65 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. t Standaarduitvoering o Opties
Pos. Bedienings- en Functie schermelementen 55 Toets dalen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork dalen. 56 Toets Heffen o Optionele uitvoering meeloopmodus: meeloopmodus Bestuurdersplatform met lastvork heffen. 57 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting gestart (langzaam rijden). 58 Sensormodus meeloper o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden vorkrichting wordt bij het meelopen in de vorkrichting gestart (langzaam rijden). 65 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: Het stroomcircuit wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd. t Standaarduitvoering o Opties 50
11.14 NL
Meeloper EKS 110 met sideshift
11.14 NL
2.4
2.5
Dodemansknop en veiligheidsbomen
2.5
Dodemansknop en veiligheidsbomen
8
8
72
Pos. Bedienings- en schermelementen 8 Veiligheidsboom
73
Pos. Bedienings- en schermelementen 8 Veiligheidsboom
o Open: functie heffen en rijden vanaf hefhoogte 1200 mm geblokkeerd. Gesloten: functie heffen en rijden vrijgegeven. Dodemansknop t Vrijgegeven: rijden geblokkeerd of intern transportmiddel remt af. Ingedrukt: rijden vrijgegeven. Dodemansknop tweede o Vrijgegeven: rijden geblokkeerd of intern bedieningsplaats transportmiddel remt af. Ingedrukt: rijden vrijgegeven, omschakeling van de bedieningsfuncties op de 2e bedieningsplaats. Standaarduitvoering Extra uitrustingen
11.14 NL
t o
Functie
72
73
t o
73
Functie
o Open: functie heffen en rijden vanaf hefhoogte 1200 mm geblokkeerd. Gesloten: functie heffen en rijden vrijgegeven. Dodemansknop t Vrijgegeven: rijden geblokkeerd of intern transportmiddel remt af. Ingedrukt: rijden vrijgegeven. Dodemansknop tweede o Vrijgegeven: rijden geblokkeerd of intern bedieningsplaats transportmiddel remt af. Ingedrukt: rijden vrijgegeven, omschakeling van de bedieningsfuncties op de 2e bedieningsplaats. Standaarduitvoering Extra uitrustingen
11.14 NL
72
72
73
51
51
2.6
Beschrijving
Beschrijving
Het scherm vormt de gebruikersinterface voor het interne transportmiddel. Deze dient als indicatie- en bedieningseenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Het scherm vormt de gebruikersinterface voor het interne transportmiddel. Deze dient als indicatie- en bedieningseenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Door het indrukken van de vier korteslagknoppen (89, 90, 91, 92) worden de instellingen van het interne transportmiddel ingesteld. De led-lampjes op de vier verlichte vlakken (75, 76,86, 87) kunnen drie toestanden weergeven: aan, knipperend of uit.
Door het indrukken van de vier korteslagknoppen (89, 90, 91, 92) worden de instellingen van het interne transportmiddel ingesteld. De led-lampjes op de vier verlichte vlakken (75, 76,86, 87) kunnen drie toestanden weergeven: aan, knipperend of uit.
Op het scherm wordt informatie weergegeven de rijrichting, de geldende stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde parameters van het interne transportmiddel.
Op het scherm wordt informatie weergegeven de rijrichting, de geldende stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde parameters van het interne transportmiddel.
75
76
77
78
79
80 81 82
75
87
90
91
77
78
79
80 81 82
83
84
84
87
92
Pos. Aanduiding 75 Langzaam rijden (groen symbool) 76 Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is verstreken (symbool knippert) 77 Stuurhoek in stappen van 30° in richting van pijl 78 Rijrichtingindicatie 79 Werkt niet 80 Tijd in formaat uren:minuten 81 Ontlaadtoestand batterij 82 Batterij-indicatie 83 De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (volgens balkjes 1 - 5)
85
86
88
89
76
83
85
86
52
Schermelementen
88
89
90
91
92
Pos. Aanduiding 75 Langzaam rijden (groen symbool) 76 Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is verstreken (symbool knippert) 77 Stuurhoek in stappen van 30° in richting van pijl 78 Rijrichtingindicatie 79 Werkt niet 80 Tijd in formaat uren:minuten 81 Ontlaadtoestand batterij 82 Batterij-indicatie 83 De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (volgens balkjes 1 - 5) 52
11.14 NL
Schermelementen
11.14 NL
2.6
89 90 91 92
Aanduiding Werkt niet Profielnummer (rijprofiel 1, 2 of 3) Dodemanstoets niet ingedrukt (geel pictogram) Temperatuur te hoog (rood pictogram) Waarschuwings- en foutmeldingen als tekst (indicatie met 14-segmenten) en infomeldingen Langzaam rijden Werkt niet Shift-toets (overschakeling indicatie en toegang servicemodus) Profieltoets voor het selecteren van de rijmodi Actie
Beschrijving
LED 81 knippert Led 86 aan
Batterij leeg, hoofdheffing uitgeschakeld Dodemansknop niet ingedrukt
INFO 09
Led 75
INFO 10
Led 87 aan
Langzaam rijden ingeschakeld of ingesteld door vergrendeling Overtemperatuur rijmotor
89 90 91 92
Aanduiding Werkt niet Profielnummer (rijprofiel 1, 2 of 3) Dodemanstoets niet ingedrukt (geel pictogram) Temperatuur te hoog (rood pictogram) Waarschuwings- en foutmeldingen als tekst (indicatie met 14-segmenten) en infomeldingen Langzaam rijden Werkt niet Shift-toets (overschakeling indicatie en toegang servicemodus) Profieltoets voor het selecteren van de rijmodi
Indicatie
11.14 NL
Indicatie
Pos. 84 85 86 87 88
Actie
Beschrijving
LED 81 knippert Led 86 aan
Batterij leeg, hoofdheffing uitgeschakeld Dodemansknop niet ingedrukt
INFO 09
Led 75
INFO 10
Led 87 aan
Langzaam rijden ingeschakeld of ingesteld door vergrendeling Overtemperatuur rijmotor
11.14 NL
Pos. 84 85 86 87 88
53
53
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Uitvoering van een visuele controle vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Uitvoering van een visuele controle vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Het volledige interne transportmiddel aan de buitenzijde controleren op zichtbare beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. • Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of de batterijvergrendelingen aanwezig zijn en goed werken. • Batterijkap en indien aanwezig zijbekleding controleren op goed vastzitten. • Bestuurdersdak controleren op beschadigingen. • Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. • Bij railgeleiding de geleiderollen controleren op rond lopen en beschadigingen (o). • Controleren of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd. • Controleren of de afleider tegen statische lading beschikbaar is. • Hefframespandraden controleren op beschadigingen.
Werkwijze • Het volledige interne transportmiddel aan de buitenzijde controleren op zichtbare beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. • Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of de batterijvergrendelingen aanwezig zijn en goed werken. • Batterijkap en indien aanwezig zijbekleding controleren op goed vastzitten. • Bestuurdersdak controleren op beschadigingen. • Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. • Bij railgeleiding de geleiderollen controleren op rond lopen en beschadigingen (o). • Controleren of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd. • Controleren of de afleider tegen statische lading beschikbaar is. • Hefframespandraden controleren op beschadigingen.
54
11.14 NL
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
11.14 NL
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
54
3.2
Bestuurdersplaats inrichten
3.2
3.2.1 Afzonderlijke montage van de bedieningspanelen van de tweede bedieningsplaats
Bestuurdersplaats inrichten
3.2.1 Afzonderlijke montage van de bedieningspanelen van de tweede bedieningsplaats
OPMERKING
OPMERKING
Materiële schade door ondeskundige montage van het bedieningspaneel. Bij het eruit trekken van het bedieningspaneel opletten, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken. Het bedieningspaneel tegen vallen borgen. Bij het plaatsen van het bedieningspaneel erop letten, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken.
Materiële schade door ondeskundige montage van het bedieningspaneel. Bij het eruit trekken van het bedieningspaneel opletten, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken. Het bedieningspaneel tegen vallen borgen. Bij het plaatsen van het bedieningspaneel erop letten, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken.
Het linker en rechter bedieningspaneel van de tweede bedieningsplaats (O) kunnen ieder in twee verschillende hoogten „A“ en „B“ worden gemonteerd.
Het linker en rechter bedieningspaneel van de tweede bedieningsplaats (O) kunnen ieder in twee verschillende hoogten „A“ en „B“ worden gemonteerd.
Bedieningspaneel van de tweede bedieningsplaats monteren
Bedieningspaneel van de tweede bedieningsplaats monteren
A B
A B
93
93
Bedieningspaneel is gemonteerd.
Bedieningspaneel is gemonteerd.
11.14 NL
Werkwijze • Op ieder bedieningspaneel vier bevestigingsschroeven (93) losdraaien, daarbij het bedieningspaneel tegen vallen borgen. • Het bedieningspaneel ca. 60 mm in aandrijfrichting eruit trekken. • Het bedieningspaneel weer in de gewenste hoogte „A“ of „B“ plaatsen. • Het bedieningspaneel weer met de vier bevestigingsschroeven (93) bevestigen. • Controleren of de bevestigingsschroeven (93) goed vastzitten. • Controleren of de bedieningselementen van het bedieningspaneel goed werken.
11.14 NL
Werkwijze • Op ieder bedieningspaneel vier bevestigingsschroeven (93) losdraaien, daarbij het bedieningspaneel tegen vallen borgen. • Het bedieningspaneel ca. 60 mm in aandrijfrichting eruit trekken. • Het bedieningspaneel weer in de gewenste hoogte „A“ of „B“ plaatsen. • Het bedieningspaneel weer met de vier bevestigingsschroeven (93) bevestigen. • Controleren of de bevestigingsschroeven (93) goed vastzitten. • Controleren of de bedieningselementen van het bedieningspaneel goed werken.
55
55
4
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
Gedrag bij het rijden
Gedrag bij het rijden
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Zichtverhoudingen bij het rijden
Zichtverhoudingen bij het rijden
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
Rijden over hellingen
Rijden over hellingen
U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden
In liften en op laadbruggen rijden
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit.
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit.
56
11.14 NL
Rijwegen en werkzones
11.14 NL
Rijwegen en werkzones
56
Conditie van de te transporteren last
Conditie van de te transporteren last
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
Beveiligingen tegen vallen
Beveiligingen tegen vallen
De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne transportmiddelen, of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en veiligheidsbomen. Bij in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken vanaf het bedieningsplatform misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De exploitant moet het bedieningspersoneel geschikte hulpmiddelen ter beschikking stellen, teneinde de pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen.
De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne transportmiddelen, of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en veiligheidsbomen. Bij in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken vanaf het bedieningsplatform misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De exploitant moet het bedieningspersoneel geschikte hulpmiddelen ter beschikking stellen, teneinde de pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen.
U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets.
U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets.
11.14 NL
Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
11.14 NL
Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
57
57
Z
Gebruiksklaar maken
4.2
Intern transportmiddel inschakelen
Intern transportmiddel inschakelen
Werkwijze • Op het staplatform gaan staan. Bij het betreden van het interne transportmiddel niet de rijregelaar of de knop Meeloper indrukken. • NOODSTOP (59, 65, 68) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor • sleutel in het contactslot (64) steken en intern transportmiddel inschakelen. • code in het codeslot (o) invoeren. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • Knop waarschuwingssignaal (54) op goede werking controleren. • Dodemansknop (72, 73) en rijregelaar (7) controleren op goede werking.
Werkwijze • Op het staplatform gaan staan. Bij het betreden van het interne transportmiddel niet de rijregelaar of de knop Meeloper indrukken. • NOODSTOP (59, 65, 68) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor • sleutel in het contactslot (64) steken en intern transportmiddel inschakelen. • code in het codeslot (o) invoeren. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) indrukken. • Knop waarschuwingssignaal (54) op goede werking controleren. • Dodemansknop (72, 73) en rijregelaar (7) controleren op goede werking.
Z
Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat op de rechtuitstand.
Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat op de rechtuitstand.
Tijd (80) instellen
Tijd (80) instellen
89
71
91
92
89
71
91
92
Werkwijze • Shift-toets (91) 8 seconden indrukken tot het menu "tijd instellen" wordt weergegeven. • Uren instellen met de toetsen Up (89) en Down (71). • Met shift-toets (91) bevestigen. • Minuten instellen met de toetsen Up (89) en Down (71). • Shift-toets (91) of de profieltoets (92) indrukken, om terug te keren naar de normale bedrijfsmodus.
Werkwijze • Shift-toets (91) 8 seconden indrukken tot het menu "tijd instellen" wordt weergegeven. • Uren instellen met de toetsen Up (89) en Down (71). • Met shift-toets (91) bevestigen. • Minuten instellen met de toetsen Up (89) en Down (71). • Shift-toets (91) of de profieltoets (92) indrukken, om terug te keren naar de normale bedrijfsmodus.
Tijd instellen.
Tijd instellen.
11.14 NL
58
Gebruiksklaar maken
11.14 NL
4.2
58
4.3
Intern transportmiddel veilig parkeren
4.3
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar voor ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
4.4
Z
Intern transportmiddel veilig parkeren
Gevaar voor ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
59
59
64
64
Intern transportmiddel veilig neerzetten
Intern transportmiddel veilig neerzetten
Werkwijze • Lastopnamemiddel neerlaten. • Contactslot (64) uitschakelen en sleutel uittrekken. • Bij codeslot op de o-knop drukken. • NOODSTOP-schakelaar (59) indrukken.
Werkwijze • Lastopnamemiddel neerlaten. • Contactslot (64) uitschakelen en sleutel uittrekken. • Bij codeslot op de o-knop drukken. • NOODSTOP-schakelaar (59) indrukken.
NOODSTOP
4.4
NOODSTOP
NOODSTOP bedienen
NOODSTOP bedienen
Werkwijze • Druk op de NOODSTOP (65, 59, 68). Gebruik de NOODSTOP (65, 59, 68) niet als bedrijfsrem. Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP (65, 59, 68) niet beïnvloeden.
Werkwijze • Druk op de NOODSTOP (65, 59, 68). Gebruik de NOODSTOP (65, 59, 68) niet als bedrijfsrem. Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP (65, 59, 68) niet beïnvloeden.
Z
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
11.14 NL
11.14 NL
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
59
59
4.5
Dodemansknop
4.5
8
72
8
72
73
73
De functies heffen (hoofdhef) en extra heffing (o) kunnen zonder indrukken van de dodemansknop (72, 73) worden bediend.
Als de dodemansknop (72, 73) tijdens het rijden wordt losgelaten, wordt het interne transportmiddel met maximale generatorische afremming tot stilstand gebracht.
Als de dodemansknop (72, 73) tijdens het rijden wordt losgelaten, wordt het interne transportmiddel met maximale generatorische afremming tot stilstand gebracht.
Bij interne transportmiddelen met tweede bedieningsplaats (o) werken de dodemansknoppen (72, 73) als vergrendeling. Alleen de bedieningselementen aan de zijde waar de dodemansknop (72, 73) als eerste is ingedrukt werken.
Bij interne transportmiddelen met tweede bedieningsplaats (o) werken de dodemansknoppen (72, 73) als vergrendeling. Alleen de bedieningselementen aan de zijde waar de dodemansknop (72, 73) als eerste is ingedrukt werken.
11.14 NL
De functies heffen (hoofdhef) en extra heffing (o) kunnen zonder indrukken van de dodemansknop (72, 73) worden bediend.
11.14 NL
60
Dodemansknop
60
4.6
Rijden
4.6
Rijden
14
14
7
7
60
60
Z
Intern transportmiddel rijden
Intern transportmiddel rijden
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik genomen. – Vanaf een hefhoogte van 1200 mm moeten voor de functies rijden en heffen (hoofdhef) de veiligheidsbomen (8) worden gesloten. – Kappen zijn gesloten en correct vergrendeld.
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik genomen. – Vanaf een hefhoogte van 1200 mm moeten voor de functies rijden en heffen (hoofdhef) de veiligheidsbomen (8) worden gesloten. – Kappen zijn gesloten en correct vergrendeld.
Werkwijze • Dodemansknop (72, 73) indrukken. • Rijregelaar (7) in de gewenste rijrichting duwen. Rijrichting van de aandrijfwielen op het bestuurdersscherm (14) in de gaten houden. De bereikbare rijsnelheden zijn afhankelijk van de platform- en extra-hefhoogte (o)
Werkwijze • Dodemansknop (72, 73) indrukken. • Rijregelaar (7) in de gewenste rijrichting duwen. Rijrichting van de aandrijfwielen op het bestuurdersscherm (14) in de gaten houden. De bereikbare rijsnelheden zijn afhankelijk van de platform- en extra-hefhoogte (o)
Z 11.14 NL
Interne transportmiddel rijdt in de gewenste richting.
11.14 NL
Interne transportmiddel rijdt in de gewenste richting.
61
61
4.7
Intern transportmiddel met lastvork (versie L)
Intern transportmiddel met lastvork (versie L)
– Maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm – vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < ± 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) bij stuurhoek > ± 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)
– Maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm – vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < ± 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) bij stuurhoek > ± 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)
Intern transportmiddel met extra heffing (versie Z)
Intern transportmiddel met extra heffing (versie Z)
bij extra heffing < 100 mm – Maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden)
bij extra heffing < 100 mm – Maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden)
bij extra heffing > 100 mm – Maximale snelheid tot platformhoogte 520 mm vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 2000 mm: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)
bij extra heffing > 100 mm – Maximale snelheid tot platformhoogte 520 mm vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/ h (langzaam rijden) vanaf platformhoogte 2000 mm: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)
Sturen
4.7
Stuurwiel (60, 66) naar links of rechts draaien en in de gewenste richting rijden.
Remmen
4.8
62
Remmen
Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. De bestuurder moet daar rekening mee houden bij het bepalen van het rijgedrag.
Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. De bestuurder moet daar rekening mee houden bij het bepalen van het rijgedrag.
U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen: – Met de bedrijfsrem – Remmen met de uitrolrem – Met de omkeerrem
U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen: – Met de bedrijfsrem – Remmen met de uitrolrem – Met de omkeerrem
Intern transportmiddel met de bedrijfsrem remmen
Intern transportmiddel met de bedrijfsrem remmen
Werkwijze • Laat de dodemansknop (72, 73) los tijdens het rijden. Het intern transportmiddel wordt met maximale afremming tot stilstand gebracht.
Werkwijze • Laat de dodemansknop (72, 73) los tijdens het rijden. Het intern transportmiddel wordt met maximale afremming tot stilstand gebracht.
Intern transportmiddel met de uitlooprem remmen
Intern transportmiddel met de uitlooprem remmen
Werkwijze • Rijregelaar (7) tijdens het rijden loslaten. De rijregelaar gaat naar de nulstand. Het interne transportmiddel remt met de uitrolrem.
Werkwijze • Rijregelaar (7) tijdens het rijden loslaten. De rijregelaar gaat naar de nulstand. Het interne transportmiddel remt met de uitrolrem.
Z
De servicedienst van de fabrikant kan de remkracht instellen. 11.14 NL
Z
Stuurwiel (60, 66) naar links of rechts draaien en in de gewenste richting rijden.
De servicedienst van de fabrikant kan de remkracht instellen. 11.14 NL
4.8
Sturen
62
Intern transportmiddel met de omkeerrem remmen
Werkwijze • Rijregelaar (7) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting omschakelen. Het interne transportmiddel wordt door de tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere richting begint te rijden.
Werkwijze • Rijregelaar (7) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting omschakelen. Het interne transportmiddel wordt door de tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere richting begint te rijden.
Z
De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar.
11.14 NL
De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar.
11.14 NL
Z
Intern transportmiddel met de omkeerrem remmen
63
63
Rijden bij sensormodus meeloper (o)
4.9
64
Rijden bij sensormodus meeloper (o)
57
58
58
65
65
56
56
55
55
11.14 NL
57
11.14 NL
4.9
64
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel beknellingsgevaar uit voor de bediener en andere personen. Persoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, ...). De bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. In de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. Tijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. Stuursysteem in de rechtuitstand. Tijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen op het staplatform bevinden.
Beknellingsgevaar door het interne transportmiddel tijdens de meeloopmodus In de meeloopmodus gaat van het interne transportmiddel beknellingsgevaar uit voor de bediener en andere personen. Persoonlijke beschermingsmiddelen dragen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, ...). De bediener moet zich in de meeloopmodus naast het interne transportmiddel bevinden. In de meeloopmodus moet het interne transportmiddel bijzonder voorzichtig en aandachtig worden bediend. Tijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen tussen het interne transportmiddel en hindernissen bevinden. Stuursysteem in de rechtuitstand. Tijdens de meeloopmodus mogen er zich geen personen op het staplatform bevinden.
Werkwijze • Knop ”Meeloper aandrijfrichting” (57) indrukken. Voertuig rijdt in aandrijfrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). • Knop ”Meeloper vorkrichting” (58) indrukken. Intern transportmiddel rijdt in lastrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). Wanneer de bediener zich bij de meeloopmodus verwijdert van het interne transportmiddel, moet hij het interne transportmiddel beschermen tegen onbedoeld bedienen. • NOODSTOP-schakelaar (65) indrukken.
Werkwijze • Knop ”Meeloper aandrijfrichting” (57) indrukken. Voertuig rijdt in aandrijfrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). • Knop ”Meeloper vorkrichting” (58) indrukken. Intern transportmiddel rijdt in lastrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden). Wanneer de bediener zich bij de meeloopmodus verwijdert van het interne transportmiddel, moet hij het interne transportmiddel beschermen tegen onbedoeld bedienen. • NOODSTOP-schakelaar (65) indrukken.
Z
11.14 NL
11.14 NL
Z
VOORZICHTIG!
65
65
4.10 Bestuurdersplatform heffen en neerlaten
4.10 Bestuurdersplatform heffen en neerlaten
8
8
72
66
73
Bestuurdersplatform heffen
Bestuurdersplatform heffen
Werkwijze • Knop Heffen (51) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddelen met de optie "Sensormodus meeloper" (o) in versie L, moet bij het heffen tot de maximale hefhoogte bovendien naast de knop Heffen (51) de dodemansknop (72, 73) worden ingedrukt.
Werkwijze • Knop Heffen (51) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddelen met de optie "Sensormodus meeloper" (o) in versie L, moet bij het heffen tot de maximale hefhoogte bovendien naast de knop Heffen (51) de dodemansknop (72, 73) worden ingedrukt.
11.14 NL
Z
11.14 NL
Z
72
73
66
50
51
50
61
61
Bestuurdersplatform neerlaten
Bestuurdersplatform neerlaten
Werkwijze • Knop Neerlaten (50) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij voertuigen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A is de functie neerlaten (50) van het bestuurdersplatform alleen mogelijk met gelijktijdige indrukken van de knop Neerlaten en de knop Tweehandenbediening (61). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Neerlaten (50) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop (61) Tweehandenbediening gedrukt. Telkens wanneer de knop Neerlaten (50) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61) worden losgelaten.
Werkwijze • Knop Neerlaten (50) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij voertuigen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A is de functie neerlaten (50) van het bestuurdersplatform alleen mogelijk met gelijktijdige indrukken van de knop Neerlaten en de knop Tweehandenbediening (61). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Neerlaten (50) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop (61) Tweehandenbediening gedrukt. Telkens wanneer de knop Neerlaten (50) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61) worden losgelaten.
Z
11.14 NL
11.14 NL
Z
51
67
67
4.11 Heffen en neerlaten extra heffing
4.11 Heffen en neerlaten extra heffing
Met de extra heffing is het mogelijk om de vork te heffen zonder dat het bestuurdersplatform wordt geheven. 52 53
55
Met de extra heffing is het mogelijk om de vork te heffen zonder dat het bestuurdersplatform wordt geheven.
56
52 53
61
56
61
53
67
52
53
11.14 NL
52
11.14 NL
67
68
55
68
Heffen van de extra heffing
Werkwijze • Knop Heffen extra heffing (52) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt
Werkwijze • Knop Heffen extra heffing (52) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt
Neerlaten extra heffing
Neerlaten extra heffing
Werkwijze • Knop Neerlaten extra heffing (53) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddelen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A zijn de functies heffen en neerlaten van de extra heffing alleen mogelijk bij gelijktijdig indrukken van de knop Heffen extra heffing (52) of Neerlaten extra heffing (53) en de knop Tweehandenbediening (61, 67). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen extra heffing (52) of Neerlaten extra heffing (53) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop Tweehandenbediening (61, 67) gedrukt. Telkens wanneer de knop Heffen extra heffing (52)of Neerlaten extra heffing (53) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61, 67) worden losgelaten.
Werkwijze • Knop Neerlaten extra heffing (53) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt. Bij interne transportmiddelen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A zijn de functies heffen en neerlaten van de extra heffing alleen mogelijk bij gelijktijdig indrukken van de knop Heffen extra heffing (52) of Neerlaten extra heffing (53) en de knop Tweehandenbediening (61, 67). Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen extra heffing (52) of Neerlaten extra heffing (53) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop Tweehandenbediening (61, 67) gedrukt. Telkens wanneer de knop Heffen extra heffing (52)of Neerlaten extra heffing (53) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61, 67) worden losgelaten.
Z
11.14 NL
11.14 NL
Z
Heffen van de extra heffing
69
69
4.12 Heffen en neerlaten in de sensormodus Meeloper
4.12 Heffen en neerlaten in de sensormodus Meeloper
In de sensormodus "Meeloper" zijn de functies heffen en neerlaten van beide zijden van het interne transportmiddel als extra uitrusting mogelijk.
In de sensormodus "Meeloper" zijn de functies heffen en neerlaten van beide zijden van het interne transportmiddel als extra uitrusting mogelijk.
Bij interne transportmiddelen met lastvork (versie L) wordt bij het heffen en neerlaten in de sensormodus "Meeloper" het totale bestuurdersplatform met de vork omhoog of omlaag gebracht.
Bij interne transportmiddelen met lastvork (versie L) wordt bij het heffen en neerlaten in de sensormodus "Meeloper" het totale bestuurdersplatform met de vork omhoog of omlaag gebracht.
Bij interne transportmiddelen met extra hefmast (versie Z) wordt bij het heffen en neerlaten in de sensormodus "Meeloper" de lastvork van de extra hefmast omhoog of omlaag gebracht.
Bij interne transportmiddelen met extra hefmast (versie Z) wordt bij het heffen en neerlaten in de sensormodus "Meeloper" de lastvork van de extra hefmast omhoog of omlaag gebracht.
4.12.1 Bestuurdersplatform heffen (versie L)
4.12.1 Bestuurdersplatform heffen (versie L)
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door intern transportmiddel Stuurinrichting in de rechtuit-stand. Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
Beknellingsgevaar door intern transportmiddel Stuurinrichting in de rechtuit-stand. Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
Heffen
Heffen
Werkwijze • Knop Heffen (56) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Om veiligheidsredenen is de hefhoogte van de lastvork hierbij beperkt tot 625 mm.
Werkwijze • Knop Heffen (56) indrukken tot de gewenste hefhoogte is bereikt. Om veiligheidsredenen is de hefhoogte van de lastvork hierbij beperkt tot 625 mm.
70
11.14 NL
Z
11.14 NL
Z
VOORZICHTIG!
70
4.12.2 Bestuurdersplatform neerlaten (versie L)
4.12.2 Bestuurdersplatform neerlaten (versie L)
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Neerlaten
Neerlaten
Werkwijze • Knop Neerlaten (55) indrukken. Het bestuurdersplatform met lastvork wordt neergelaten.
Werkwijze • Knop Neerlaten (55) indrukken. Het bestuurdersplatform met lastvork wordt neergelaten.
11.14 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
11.14 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
71
71
4.12.3 Lastvork heffen (versie Z)
4.12.3 Lastvork heffen (versie Z)
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Beknellingsgevaar door intern transportmiddel Stuurinrichting in de rechtuit-stand. Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
Beknellingsgevaar door intern transportmiddel Stuurinrichting in de rechtuit-stand. Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden. Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden. Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.
69
69
70
70
Werkwijze • Knop Heffen (69) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.
Werkwijze • Knop Heffen (69) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.
72
11.14 NL
Heffen
11.14 NL
Heffen
72
4.12.4 Lastvork neerlaten (versie Z)
4.12.4 Lastvork neerlaten (versie Z)
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Neerlaten
Neerlaten
Werkwijze • Knop Neerlaten (70) indrukken. De vork wordt neergelaten.
Werkwijze • Knop Neerlaten (70) indrukken. De vork wordt neergelaten.
11.14 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
11.14 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel. De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last bevinden.
73
73
4.13 Bestuurdersplatform met hefuitschakeling heffen en neerlaten (o) 50
4.13 Bestuurdersplatform met hefuitschakeling heffen en neerlaten (o)
51
50
74
11.14 NL
61
11.14 NL
61
51
74
Bij interne transportmiddelen die met de optie hefuitschakeling (o) zijn uitgerust, heft het bestuurdersplatform tot een gedefinieerde uitschakelhoogte, die lager is dan de maximale hefhoogte.
Heffen
Heffen
Werkwijze • Knop Heffen (51) indrukken, totdat de gedefinieerde uitschakelhoogte is bereikt. • Om boven de gedefinieerde uitschakelhoogte te heffen, de volgende stappen nemen: • Knop Heffen (51) ingedrukt houden. • Vervolgens ook de knop Tweehandenbediening (61) indrukken.
Werkwijze • Knop Heffen (51) indrukken, totdat de gedefinieerde uitschakelhoogte is bereikt. • Om boven de gedefinieerde uitschakelhoogte te heffen, de volgende stappen nemen: • Knop Heffen (51) ingedrukt houden. • Vervolgens ook de knop Tweehandenbediening (61) indrukken.
Neerlaten
Neerlaten
Werkwijze • Knop Neerlaten (50) indrukken. Het bestuurdersplatform wordt neergelaten. Het bestuurdersplatform stopt bij het neerlaten niet bij de gedefinieerde uitschakelhoogte.
Werkwijze • Knop Neerlaten (50) indrukken. Het bestuurdersplatform wordt neergelaten. Het bestuurdersplatform stopt bij het neerlaten niet bij de gedefinieerde uitschakelhoogte.
Z
11.14 NL
11.14 NL
Z
Bij interne transportmiddelen die met de optie hefuitschakeling (o) zijn uitgerust, heft het bestuurdersplatform tot een gedefinieerde uitschakelhoogte, die lager is dan de maximale hefhoogte.
75
75
4.14 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
Z
Lopen over de last is verboden (behalve bij de optie palletomheining (o))
76
Het dwars opnemen van lange goederen is niet toegestaan. Lopen over de last is verboden (behalve bij de optie palletomheining (o))
Lasten opnemen
Lasten opnemen
Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – De vorktand-afstand is gecontroleerd voor de pallets en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – De vorktand-afstand is gecontroleerd voor de pallets en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken.
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken.
Z
Lasten transporteren
Lasten transporteren
Voorwaarden – Perfecte toestand van de vloer.
Voorwaarden – Perfecte toestand van de vloer.
Werkwijze • Het interne transportmiddel fijn versnellen. • Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden. • De last buiten de stellinggang zo laag mogelijk over de vloer transporteren. Op de afstand tot de vloer letten.
Werkwijze • Het interne transportmiddel fijn versnellen. • Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden. • De last buiten de stellinggang zo laag mogelijk over de vloer transporteren. Op de afstand tot de vloer letten.
Lasten neerzetten
Lasten neerzetten
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Werkwijze • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerzetten van de last vermijden, om de last en het laadhulpmiddel niet te beschadigen. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Werkwijze • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerzetten van de last vermijden, om de last en het laadhulpmiddel niet te beschadigen. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Z
11.14 NL
Z
Z Z
Het dwars opnemen van lange goederen is niet toegestaan.
11.14 NL
Z Z
4.14 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
76
4.15 Vorktanden instellen Bij interne transportmiddelen die met de optie „Vorkdrager met verstelbare en afneembare vorktanden“ zijn uitgerust moet de afstand van de vorktanden vóór het opnemen van lasten worden gecontroleerd en indien nodig worden ingesteld.
Bij interne transportmiddelen die met de optie „Vorkdrager met verstelbare en afneembare vorktanden“ zijn uitgerust moet de afstand van de vorktanden vóór het opnemen van lasten worden gecontroleerd en indien nodig worden ingesteld.
Vorktanden instellen
Vorktanden instellen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59.
Z
4.15 Vorktanden instellen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59.
94 95
Werkwijze 96 • Vergrendelhendel (94) naar boven zwenken. • Vorktanden (95) op de vorkdrager (96) in de juiste stand schuiven. Vorktanden (95) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (95) liggen. • Vergrendelhendel (94) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
Z
95
Werkwijze 96 • Vergrendelhendel (94) naar boven zwenken. • Vorktanden (95) op de vorkdrager (96) in de juiste stand schuiven. Vorktanden (95) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (95) liggen. • Vergrendelhendel (94) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
11.14 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
11.14 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
94
77
77
4.16 Oploopbare last met palletomheining (o)
4.16 Oploopbare last met palletomheining (o)
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op vallen bij oploopbare pallets Pallets enkel betreden als er een palletomheining (o) aanwezig is. Vanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. Wegwerppallets niet gebruiken als oploopbaar oppervlak. Perfecte toestand van de vloer. Enkel pallets gebruiken met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is.
97
98
78
98
99
100
100
101
101
11.14 NL
99
11.14 NL
97
Gevaar op vallen bij oploopbare pallets Pallets enkel betreden als er een palletomheining (o) aanwezig is. Vanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven. Wegwerppallets niet gebruiken als oploopbaar oppervlak. Perfecte toestand van de vloer. Enkel pallets gebruiken met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is.
78
Z
Pallet opnemen
Pallet opnemen
Werkwijze • Bestuurdersplatform (hoofdhef) volledig neerlaten. • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Zijrooster van palletomheining op het midden van de pallet uitlijnen. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. De pallet moet achter de glijbeveiliging (101) volledig op de vorktanden liggen, aan de vorkrug moet de pallet zich onder de kantelbeveiliging (98) bevinden. • Om pallets met hoger uitstekende lading te heffen, • hendel van de vergrendelbouten (99) een halve slag naar boven te zwenken, totdat deze vastklikken. • Leuningbeugel (100) naar boven trekken. • Hendel van de vergrendelbouten (99) weer naar beneden zwenken. • Leuningbeugel (100) verschuiven, totdat de vergrendelpennen van de vergrendelbouten vastklikken. • Leuningbeugel na het opnemen van de pallet weer in de diepste stand brengen, door • hendel van de vergrendelbouten (99) een halve slag naar boven te zwenken, totdat deze vastklikken. • Leuningbeugel (100) naar beneden drukken. • Hendel van de vergrendelbouten (99) weer naar beneden zwenken. • Leuningbeugel (100) verschuiven, totdat de vergrendelpennen van de vergrendelbouten vastklikken.
Werkwijze • Bestuurdersplatform (hoofdhef) volledig neerlaten. • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Zijrooster van palletomheining op het midden van de pallet uitlijnen. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. De pallet moet achter de glijbeveiliging (101) volledig op de vorktanden liggen, aan de vorkrug moet de pallet zich onder de kantelbeveiliging (98) bevinden. • Om pallets met hoger uitstekende lading te heffen, • hendel van de vergrendelbouten (99) een halve slag naar boven te zwenken, totdat deze vastklikken. • Leuningbeugel (100) naar boven trekken. • Hendel van de vergrendelbouten (99) weer naar beneden zwenken. • Leuningbeugel (100) verschuiven, totdat de vergrendelpennen van de vergrendelbouten vastklikken. • Leuningbeugel na het opnemen van de pallet weer in de diepste stand brengen, door • hendel van de vergrendelbouten (99) een halve slag naar boven te zwenken, totdat deze vastklikken. • Leuningbeugel (100) naar beneden drukken. • Hendel van de vergrendelbouten (99) weer naar beneden zwenken. • Leuningbeugel (100) verschuiven, totdat de vergrendelpennen van de vergrendelbouten vastklikken.
Z
11.14 NL
Pallet is opgenomen.
11.14 NL
Pallet is opgenomen.
79
79
4.17 Rijden in smalle gangen
4.17 Rijden in smalle gangen
4.17.1 Veiligheidsaanwijzingen voor het rijden in smalle gangen
4.17.1 Veiligheidsaanwijzingen voor het rijden in smalle gangen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
80
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle gangen door andere voertuigen cq. personen. Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkbereiken moeten als zodanig worden gekenmerkt. De aanwezige veiligheidsinrichtingen op de interne transportmiddelen of de stellinginstallatie dagelijks controleren, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. Aanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. Eventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Defecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden. Stellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. Aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht nemen. Het rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de bestuurder controleren of er zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of voertuigen in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle gangen door andere voertuigen cq. personen. Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkbereiken moeten als zodanig worden gekenmerkt. De aanwezige veiligheidsinrichtingen op de interne transportmiddelen of de stellinginstallatie dagelijks controleren, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. Aanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. Eventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Defecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden. Stellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. Aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht nemen. Het rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de bestuurder controleren of er zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of voertuigen in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.
80
4.17.2 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o)
4.17.2 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o)
Met interne transportmiddelen met railgeleiding in smalle gangen rijden 102
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam vóór de stellinggang rijden, totdat hij in lijn ligt met de stellinggang. • Op de in de rijweg aangebrachte aanduidingen letten (bijvoorbeeld middellijn van de gang). • Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden en opletten, dat de geleidingsrollen (103) van het interne transportmiddel in de zijrails (102) van de stellinggang lopen.
102 103
11.14 NL
103
11.14 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam vóór de stellinggang rijden, totdat hij in lijn ligt met de stellinggang. • Op de in de rijweg aangebrachte aanduidingen letten (bijvoorbeeld middellijn van de gang). • Intern transportmiddel langzaam vooruit rijden en opletten, dat de geleidingsrollen (103) van het interne transportmiddel in de zijrails (102) van de stellinggang lopen.
Met interne transportmiddelen met railgeleiding in smalle gangen rijden
81
81
4.18 Interne transportmiddelen met railgeleiding en gangherkenning (o)
4.18 Interne transportmiddelen met railgeleiding en gangherkenning (o)
Aanwijzingen voor railgeleidingsmodus
Aanwijzingen voor railgeleidingsmodus
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie "Gangherkenning fotocel", is een maximale rijsnelheid ook bij een hefhoogte van het staplatform van 1200 mm of 520 mm bij interne transportmiddelen met extra heffing mogelijk.
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie "Gangherkenning fotocel", is een maximale rijsnelheid ook bij een hefhoogte van het staplatform van 1200 mm of 520 mm bij interne transportmiddelen met extra heffing mogelijk.
In de railgeleidingsmodus met gangherkenning, moet u voor het rijden en heffen bovendien de knop Tweehandenbediening (61) indrukken.
In de railgeleidingsmodus met gangherkenning, moet u voor het rijden en heffen bovendien de knop Tweehandenbediening (61) indrukken.
In de railgeleidingsmodus met gangherkenning heeft de stuurinrichting geen functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit-stand gezet.
In de railgeleidingsmodus met gangherkenning heeft de stuurinrichting geen functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit-stand gezet.
Rijden in smalle gangen
Rijden in smalle gangen
102
102
103
103
104
104
82
11.14 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam vóór de stellinggang rijden, totdat hij in lijn ligt met de stellinggang. • Intern transportmiddel langzaam in de stellinggang rijden en opletten, dat de geleiderollen (103) van het interne transportmiddel in de zijrails (102) van de stellinggang lopen. Zodra de eerste fotocel (104) in rijrichting door de zijrails (102) wordt geactiveerd (intern transportmiddel met het eerste paar geleidingsrollen tussen de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), sturen is op dat moment nog mogelijk. Wanneer ook de tweede fotocel (104) door de zijrails (102) wordt geactiveerd, wordt het interne transportmiddel automatisch tot stilstand afgeremd en gaat de stuurinrichting automatisch in de rechtuit-stand staan.
11.14 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam vóór de stellinggang rijden, totdat hij in lijn ligt met de stellinggang. • Intern transportmiddel langzaam in de stellinggang rijden en opletten, dat de geleiderollen (103) van het interne transportmiddel in de zijrails (102) van de stellinggang lopen. Zodra de eerste fotocel (104) in rijrichting door de zijrails (102) wordt geactiveerd (intern transportmiddel met het eerste paar geleidingsrollen tussen de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), sturen is op dat moment nog mogelijk. Wanneer ook de tweede fotocel (104) door de zijrails (102) wordt geactiveerd, wordt het interne transportmiddel automatisch tot stilstand afgeremd en gaat de stuurinrichting automatisch in de rechtuit-stand staan.
82
61
Z
Z
61
51
51
50
50
• Nadat het transportmiddel tot stilstand is gekomen, moet voor verder gebruik van de functies rijden en heffen/neerlaten bovendien de knop Tweehandenbediening (61) worden ingedrukt. De besturing heeft vanaf dat moment geen functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit-stand vastgezet. Bij het heffen en neerlaten moet op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen (51) of Neerlaten (50) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt de knop Tweehandenbediening (61) ingedrukt. Telkens als de knop Heffen (51) of Neerlaten (50) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61) worden losgelaten.
Z
• Nadat het transportmiddel tot stilstand is gekomen, moet voor verder gebruik van de functies rijden en heffen/neerlaten bovendien de knop Tweehandenbediening (61) worden ingedrukt. De besturing heeft vanaf dat moment geen functie, het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit-stand vastgezet. Bij het heffen en neerlaten moet op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop Heffen (51) of Neerlaten (50) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt de knop Tweehandenbediening (61) ingedrukt. Telkens als de knop Heffen (51) of Neerlaten (50) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening (61) worden losgelaten.
Uit smalle gangen rijden
Uit smalle gangen rijden
Zodra de eerste fotocel in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven (intern transportmiddel met het eerste paar geleidingsrollen buiten de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en kunnen de functies rijden en heffen/neerlaten weer zonder extra bediening van de knop Tweehandenbediening (61) worden uitgevoerd.
Zodra de eerste fotocel in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven (intern transportmiddel met het eerste paar geleidingsrollen buiten de zijrails), wordt de rijsnelheid automatisch verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en kunnen de functies rijden en heffen/neerlaten weer zonder extra bediening van de knop Tweehandenbediening (61) worden uitgevoerd.
Z
Wanneer de eerste fotocel in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven, wordt de automatische vastzetting van het aandrijfwiel in de rechtuit-stand weer opgeheven. De bestuurder moet het interne transportmiddel vanaf dat moment weer met het stuurwiel besturen.
Wanneer ook de tweede fotocel door de zijrails wordt vrijgegeven, wordt de verlaging van de rijsnelheid weer opgeheven.
11.14 NL
11.14 NL
Wanneer ook de tweede fotocel door de zijrails wordt vrijgegeven, wordt de verlaging van de rijsnelheid weer opgeheven.
Wanneer de eerste fotocel in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven, wordt de automatische vastzetting van het aandrijfwiel in de rechtuit-stand weer opgeheven. De bestuurder moet het interne transportmiddel vanaf dat moment weer met het stuurwiel besturen.
83
83
4.18.1 Interne transportmiddelen met gangeindebeveiliging (o)
4.18.1 Interne transportmiddelen met gangeindebeveiliging (o)
63
63
62
62
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt bij het rijden over in de vloer verzonken permanentmagneten (over het algemeen aan het einde van smalle gangen of in een zijgang) automatisch de rijsnelheid verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en gaat het controlelampje (62) van de gangeindebeveiliging branden.
Z
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt bij het rijden over in de vloer verzonken permanentmagneten (over het algemeen aan het einde van smalle gangen of in een zijgang) automatisch de rijsnelheid verlaagd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en gaat het controlelampje (62) van de gangeindebeveiliging branden.
Z
De verlaging van de rijsnelheid wordt telkens geactiveerd wanneer het interne transportmiddel over vloermagneten rijdt, ongeacht de rijrichting en de volgorde van het eroverheen rijden. Om vervolgens weer met de normale snelheid verder te kunnen rijden, moet de resetknop (63) worden ingedrukt. Het controlelampje (62) gaat weer uit.
Z
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt deze bij het inschakelen van het interne transportmiddel automatisch geactiveerd (controlelampje (62) gaat branden). Om na het inschakelen met normale snelheid te kunnen rijden, moet daarom de reset-knop (63) worden ingedrukt (controlelampje (62) gaat uit).
Z
De gangeindebeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel beginnen van het remmen. Als alternatief kan via de functie Gangeindebeveiliging in plaats van een snelheidsverlaging tot 2,5 km/h ook een verlaging van de rijsnelheid tot stilstand worden geactiveerd. De servicedienst van de fabrikant kan het functiekenmerk overeenkomstig veranderen.
11.14 NL
Z
Om vervolgens weer met de normale snelheid verder te kunnen rijden, moet de resetknop (63) worden ingedrukt. Het controlelampje (62) gaat weer uit.
84
Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging, wordt deze bij het inschakelen van het interne transportmiddel automatisch geactiveerd (controlelampje (62) gaat branden). Om na het inschakelen met normale snelheid te kunnen rijden, moet daarom de reset-knop (63) worden ingedrukt (controlelampje (62) gaat uit). De gangeindebeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel beginnen van het remmen. Als alternatief kan via de functie Gangeindebeveiliging in plaats van een snelheidsverlaging tot 2,5 km/h ook een verlaging van de rijsnelheid tot stilstand worden geactiveerd. De servicedienst van de fabrikant kan het functiekenmerk overeenkomstig veranderen.
11.14 NL
Z
De verlaging van de rijsnelheid wordt telkens geactiveerd wanneer het interne transportmiddel over vloermagneten rijdt, ongeacht de rijrichting en de volgorde van het eroverheen rijden.
84
4.19 Neerlaten in noodgevallen
4.19 Neerlaten in noodgevallen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Letselgevaar door hefmast Ervoor zorgen dat onbevoegde personen de gevarenzone verlaten tijdens het neerlaten bij noodgevallen. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is verholpen.
Letselgevaar door hefmast Ervoor zorgen dat onbevoegde personen de gevarenzone verlaten tijdens het neerlaten bij noodgevallen. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is verholpen.
Hefmast met elektronische mast neerlaten in noodgevallen
Hefmast met elektronische mast neerlaten in noodgevallen
Voorwaarden – Stift, gereedschap met doorsnede 3 mm
Voorwaarden – Stift, gereedschap met doorsnede 3 mm
Werkwijze • Frontkap verwijderen. • Ventiel voor neerlaten in noodgevallen (74) met een geschikt voorwerp (stift, gereedschap etc.: diameter 3 mm) gedoseerd indrukken en ingedrukt houden.
Werkwijze • Frontkap verwijderen. • Ventiel voor neerlaten in noodgevallen (74) met een geschikt voorwerp (stift, gereedschap etc.: diameter 3 mm) gedoseerd indrukken en ingedrukt houden.
74
74
11.14 NL
Hefmast wordt neergelaten.
11.14 NL
Hefmast wordt neergelaten.
85
85
Hefmast met ZZ-mast neerlaten in noodgevallen
Hefmast met ZZ-mast neerlaten in noodgevallen
Werkwijze • Frontkap verwijderen. • Schroef met stergreep (105) door draaien (ca. 2 slagen) tegen de klok in losdraaien.
Werkwijze • Frontkap verwijderen. • Schroef met stergreep (105) door draaien (ca. 2 slagen) tegen de klok in losdraaien.
105
105
86
11.14 NL
Hefmast wordt neergelaten.
11.14 NL
Hefmast wordt neergelaten.
86
5
Bedieningspaneel CanCode
5
Beschrijving bedieningspaneel CanCode
Beschrijving bedieningspaneel CanCode
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-knop en een o-knop.
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-knop en een o-knop.
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een rode/groene LED. – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de instelling van het interne transportmiddel. – Instellen en wijzigen van parameters.
5.1
Bedieningspaneel CanCode
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een rode/groene LED. – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de instelling van het interne transportmiddel. – Instellen en wijzigen van parameters.
Codeslot
5.1
Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!
10
Werkwijze • NOODSTOP inschakelen. LED (111) brandt rood. • Code invoeren. Indien de code correct is brandt de LED (111) groen. Wanneer de LED (111) rood knippert, is er een verkeerde code ingevoerd. Invoeren herhalen. Intern transportmiddel is ingeschakeld
Z
11.14 NL
Z
Z
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld. Inbedrijfstelling
11
10
10
2
3
4
5
6
7
8
9
0
Set
• Code invoeren. Indien de code correct is brandt de LED (111) groen. Wanneer de LED (111) rood knippert, is er een verkeerde code ingevoerd. Invoeren herhalen.
10
Intern transportmiddel is ingeschakeld
11
Z
De Set-knop (110) heeft geen functie in de bedieningsmodus.
5
6
7
8
9
Set
0
10
Uitschakelen
Werkwijze • O-knop indrukken.
Werkwijze • O-knop indrukken.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
Z
11
10
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
10
11
De Set-knop (110) heeft geen functie in de bedieningsmodus.
Uitschakelen
87
4
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
Werkwijze • NOODSTOP inschakelen. LED (111) brandt rood.
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, zie "Parameterinstellingen" op pagina 88.
3
Codeslot
Inbedrijfstelling
1
2
Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!
11.14 NL
Z
1
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, zie "Parameterinstellingen" op pagina 88.
87
5.2
5.3
Parameters
5.2
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.
Parametergroepen
Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Nr. 0XX
Nr. 0XX
Parametergroepen Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische uitschakeling etc)
Parameterinstellingen
5.3
Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de mastercode worden ingevoerd.
Z Z
Z
Parametergroepen Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische uitschakeling etc)
Parameterinstellingen Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de mastercode worden ingevoerd.
Z
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen!
Z
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen! Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
Instellingen intern transportmiddelen wijzigen
Instellingen intern transportmiddelen wijzigen
Werkwijze • O-knop (109) indrukken. • Mastercode invoeren. • Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. Bij verkeerde invoer knippert de LED (111) van de O-knop (109) rood. • Parameternummer opnieuw invoeren. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Stappen voor volgende parameters herhalen. • Vervolgens op de O-knop (109) indrukken.
Werkwijze • O-knop (109) indrukken. • Mastercode invoeren. • Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. Bij verkeerde invoer knippert de LED (111) van de O-knop (109) rood. • Parameternummer opnieuw invoeren. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Stappen voor volgende parameters herhalen. • Vervolgens op de O-knop (109) indrukken.
Z
11.14 NL
De instellingen zijn opgeslagen.
11.14 NL
De instellingen zijn opgeslagen.
88
Parameters
88
Parameterlijst
Parameterlijst
Nr.
Nr.
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 7295 – (LED 106 000 knippert) invoer van de actuele code – bevestigen (Set 110) – (LED 107 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen nieuwe code – bevestigen (Set 110) 2580 – (LED 107 001 Code toevoegen 0000 - 9999 knippert) (maximaal 250) of Voer een code in 00000 - 99999 of – bevestigen 000000 - 999999 (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 110) LED 106-108 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
functie
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 Mastercode of veranderen: De lengte 00000 - 99999 (4- tot 6-cijferig) van de of mastercode bepaalt ook 000000 - 999999 de lengte (4- tot 6cijferig) van de code. Zolang de codes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle codes wissen.
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 7295 – (LED 106 000 knippert) invoer van de actuele code – bevestigen (Set 110) – (LED 107 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen nieuwe code – bevestigen (Set 110) 2580 – (LED 107 001 Code toevoegen 0000 - 9999 knippert) (maximaal 250) of Voer een code in 00000 - 99999 of – bevestigen 000000 - 999999 (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 110) LED 106-108 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
11.14 NL
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 Mastercode of veranderen: De lengte 00000 - 99999 (4- tot 6-cijferig) van de of mastercode bepaalt ook 000000 - 999999 de lengte (4- tot 6cijferig) van de code. Zolang de codes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle codes wissen.
11.14 NL
functie
89
89
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure – (LED 106 002 Code wijzigen knippert) Invoer actuele code – bevestigen (Set 110) – (LED 107 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) code opnieuw invoeren – bevestigen (Set 110) – (LED 107 003 Code wissen 0000 - 9999 knippert) of Invoer van een 00000 - 99999 nieuwe code of 000000 - 999999 – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 110) 004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen (wist alle codes) – andere invoer = niet wissen 010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen tijduitschakeling uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden LED 106-108 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure – (LED 106 002 Code wijzigen knippert) Invoer actuele code – bevestigen (Set 110) – (LED 107 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) code opnieuw invoeren – bevestigen (Set 110) – (LED 107 003 Code wissen 0000 - 9999 knippert) of Invoer van een 00000 - 99999 nieuwe code of 000000 - 999999 – bevestigen (Set 110) – (LED 108 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 110) 004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen (wist alle codes) – andere invoer = niet wissen 010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen tijduitschakeling uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden LED 106-108 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een start-rijprogramma worden toegewezen.
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een start-rijprogramma worden toegewezen.
Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. 90
Nr.
functie
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. 90
11.14 NL
functie
11.14 NL
Nr.
De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden gewijzigd.
De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden gewijzigd.
Nr.
functie
Nr.
functie
024
Configuratie code
024
Configuratie code
Bereik instelwaarde
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 1112
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 1112
11.14 NL
1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)
11.14 NL
1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)
Bereik instelwaarde
91
91
Werkwijze • O-knop (109) indrukken. • Mastercode invoeren. • Driecijferig parameternummer 024 invoeren. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen. • Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Stappen voor volgende codes herhalen. • Vervolgens op de O-knop indrukken.
Werkwijze • O-knop (109) indrukken. • Mastercode invoeren. • Driecijferig parameternummer 024 invoeren. • Invoer met de SET-knop (110) bevestigen. • Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen. • Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Stappen voor volgende codes herhalen. • Vervolgens op de O-knop indrukken.
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (111). – Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe code is reeds mastercode – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code die gewist moet worden bestaat niet – Codegeheugen is vol.
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (111). – Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe code is reeds mastercode – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code die gewist moet worden bestaat niet – Codegeheugen is vol.
92
11.14 NL
Configuratie rijprogramma's voor code instellen
11.14 NL
Configuratie rijprogramma's voor code instellen
92
6
Storingshulp
6
Storingshulp
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
6.1
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
Neem, wanneer u de storing na het uitvoeren van de maatregelen niet kunt verhelpen, contact op met de servicedienst van de producent. De storingen kunnen namelijk uitsluitend nog worden verholpen met behulp van bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
Intern transport-middel rijdt niet
6.1
Intern transport-middel rijdt niet Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen – Batterijstekker Intern transportmiddel rijdt – Batterijstekker niet controleren, indien nodig niet ingestoken. – NOODSTOP-schakelaar insteken. – NOODSTOP-schakelaar ingedrukt. ontgrendelen. – Contactslot in de stand – Contactslot in stand I O. – Batterijcapaciteit te laag. schakelen. – Batterijcapaciteit – Veiligheidsboom niet controleren, indien nodig gesloten. batterij opladen. – Veiligheidsbomen aan beide zijden van het – Tweehandsbediening bestuurdersplatform niet ingedrukt (o). sluiten. – Dodemansknop niet – Toets ingedrukt. Tweehandsbediening – Zekering is defect. indrukken (o). – Dodemansknop indrukken. – Zekeringen 1F en F1 controleren.
11.14 NL
11.14 NL
Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen – Batterijstekker Intern transportmiddel rijdt – Batterijstekker niet controleren, indien nodig niet ingestoken. – NOODSTOP-schakelaar insteken. – NOODSTOP-schakelaar ingedrukt. ontgrendelen. – Contactslot in de stand – Contactslot in stand I O. – Batterijcapaciteit te laag. schakelen. – Batterijcapaciteit – Veiligheidsboom niet controleren, indien nodig gesloten. batterij opladen. – Veiligheidsbomen aan beide zijden van het – Tweehandsbediening bestuurdersplatform niet ingedrukt (o). sluiten. – Dodemansknop niet – Toets ingedrukt. Tweehandsbediening – Zekering is defect. indrukken (o). – Dodemansknop indrukken. – Zekeringen 1F en F1 controleren.
Neem, wanneer u de storing na het uitvoeren van de maatregelen niet kunt verhelpen, contact op met de servicedienst van de producent. De storingen kunnen namelijk uitsluitend nog worden verholpen met behulp van bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
93
93
Storing
Mogelijke oorzaak
Last kan niet worden geheven
– Intern transportmiddel niet bedrijfsklaar.
–
– – –
94
Storing
Mogelijke oorzaak
Last kan niet worden geheven
– Intern transportmiddel niet bedrijfsklaar.
– –
– – – –
11.14 NL
–
– Alle onder de storing "Intern transportmiddel rijdt niet" genoemde oplossingen uitvoeren. – Hydraulische-oliepeil Hydraulische-oliepeil te controleren. laag. Veiligheidsboom niet – Veiligheidsbomen aan gesloten. beide zijden van het bestuurdersplatform sluiten. Tweehandsbediening – Toets niet ingedrukt (o). Tweehandsbediening indrukken (o). Batterijbewaking heeft uitgeschakeld. – Batterij opladen. Zekering is defect. – Zekeringen controleren. Te hoge last. – Maximaal draagvermogen in acht nemen, zie typeplaatje.
Oplossingen
– Alle onder de storing "Intern transportmiddel rijdt niet" genoemde oplossingen uitvoeren. – Hydraulische-oliepeil Hydraulische-oliepeil te controleren. laag. Veiligheidsboom niet – Veiligheidsbomen aan gesloten. beide zijden van het bestuurdersplatform sluiten. Tweehandsbediening – Toets niet ingedrukt (o). Tweehandsbediening indrukken (o). Batterijbewaking heeft uitgeschakeld. – Batterij opladen. Zekering is defect. – Zekeringen controleren. Te hoge last. – Maximaal draagvermogen in acht nemen, zie typeplaatje.
11.14 NL
–
Oplossingen
94
F Onderhoud van het interne transportmiddel
F Onderhoud van het interne transportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden.
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden.
OPMERKING
OPMERKING
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent.
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent.
11.14 NL
Personeel voor het onderhoud
11.14 NL
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
95
95
Heffen en opbokken
Heffen en opbokken
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
96
11.14 NL
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.
11.14 NL
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.
96
Reinigingswerkzaamheden
Reinigingswerkzaamheden
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. Reinig de elektrische installatie niet met water. Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. Reinig de elektrische installatie niet met water. Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Z
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 120).
11.14 NL
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 120).
11.14 NL
Z
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
97
97
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).
Gevaar op ongevallen Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: Intern transportmiddel veilig plaatsen (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59). Druk op de NOODSTOP-schakelaar. Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: Intern transportmiddel veilig plaatsen (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59). Druk op de NOODSTOP-schakelaar. Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Instelwaarden
Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
98
11.14 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
11.14 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
98
Wielen
Wielen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. Vervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.
Z
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. Vervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.
Z
Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Hydraulische slangleidingen
Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Hydraulische slangleidingen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Uitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Uitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Letselgevaar en infectiegevaar door defecte hydraulische slangen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische slangen ontsnappen. Poreuze hydraulische slangen kunnen tijdens het bedrijf barsten. Personen in de buurt van het interne transportmiddel kunnen door de uittredende hydraulische olie letsel oplopen. Bij letsel meteen een arts raadplegen. Onder druk staande hydraulische slangen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel markeren en stilleggen. Intern transportmiddel pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
11.14 NL
11.14 NL
Letselgevaar en infectiegevaar door defecte hydraulische slangen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische slangen ontsnappen. Poreuze hydraulische slangen kunnen tijdens het bedrijf barsten. Personen in de buurt van het interne transportmiddel kunnen door de uittredende hydraulische olie letsel oplopen. Bij letsel meteen een arts raadplegen. Onder druk staande hydraulische slangen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel markeren en stilleggen. Intern transportmiddel pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
99
99
OPMERKING
OPMERKING
Hydraulische slangen controleren en vervangen Hydraulische slangen kunnen door veroudering poreus worden en moeten regelmatig worden gecontroleerd. De gebruiksvoorwaarden van het interne transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de veroudering van de hydraulische slangen. Hydraulische slangen minimaal 1x per jaar controleren en indien nodig vervangen. Bij zwaardere gebruiksvoorwaarden moeten de inspectie-intervallen overeenkomstig verkort worden. Bij normale gebruiksvoorwaarden wordt een preventieve vervanging van de hydraulische slangen na 6 jaar aanbevolen. Voor een langer gebruik zonder dat er gevaren ontstaan moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren. De daaruit resulterende veiligheidsmaatregelen moeten worden aangehouden en het inspectie-interval moet overeenkomst worden verkort.
Hydraulische slangen controleren en vervangen Hydraulische slangen kunnen door veroudering poreus worden en moeten regelmatig worden gecontroleerd. De gebruiksvoorwaarden van het interne transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de veroudering van de hydraulische slangen. Hydraulische slangen minimaal 1x per jaar controleren en indien nodig vervangen. Bij zwaardere gebruiksvoorwaarden moeten de inspectie-intervallen overeenkomstig verkort worden. Bij normale gebruiksvoorwaarden wordt een preventieve vervanging van de hydraulische slangen na 6 jaar aanbevolen. Voor een langer gebruik zonder dat er gevaren ontstaan moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren. De daaruit resulterende veiligheidsmaatregelen moeten worden aangehouden en het inspectie-interval moet overeenkomst worden verkort.
Hefketting
Hefketting
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
100
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. Reinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof. Reinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers. Droog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray. Smeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. Smeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen.
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. Reinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof. Reinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers. Droog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray. Smeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. Smeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen.
100
3
Onderhoud en inspectie
3
Onderhoud en inspectie
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A B C t
= = = =
A B C t
= = = =
k
Z
WAARSCHUWING!
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
k
Z
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd. In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
11.14 NL
11.14 NL
In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
101
101
4
Onderhoudscontrolelijst
4
Onderhoudscontrolelijst
4.1
Exploitant
4.1
Exploitant
4.1.1 Standaarduitvoering
4.1.1 Standaarduitvoering
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Voeding 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 2 indien nodig polen invetten. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
W A B C t
W A B C t
t
Voeding 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 2 indien nodig polen invetten. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 2 bevestiging. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren.
W A B C t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 2 bevestiging. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren.
W A B C t
Hyd. bewegingen Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 1 beschadigingen. 2 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 3 Hydrauliekoliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 4 smeren.
W A B C
Hyd. bewegingen Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 1 beschadigingen. 2 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 3 Hydrauliekoliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 4 smeren.
W A B C
Overeengekomen diensten 1 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren.
W A B C k
Overeengekomen diensten 1 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren.
W A B C k
t
t
t t t
t t t
11.14 NL
t
102
t t
t t
t t t
t t t t
11.14 NL
t
102
4.1.2 Optie
4.1.2 Optie
Werklamp Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
Werklamp W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
Flitslicht / zwaailicht W A B C
Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
Beschermdak Frame en opbouw Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 1 bevestiging.
W A B C t
Beschermdak W A B C
Frame en opbouw Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 1 bevestiging.
t
Railgeleiding Rijden 1 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
W A B C t
Railgeleiding W A B C t
Rijden 1 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen.
Afsluitbomen / leuning
W A B C t
Afsluitbomen / leuning Frame en opbouw W A B C Controleren of de zijbeugels, leuningen en deuren werken, de juiste 1 t afmetingen hebben en niet zijn beschadigd.
11.14 NL
11.14 NL
Frame en opbouw W A B C Controleren of de zijbeugels, leuningen en deuren werken, de juiste 1 t afmetingen hebben en niet zijn beschadigd.
103
103
4.2
Klantenservice
4.2
4.2.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Luchtspleet van de magneetrem controleren, indien nodig instellen. 2 Controleren of de remmen werken.
Klantenservice
4.2.1 Standaarduitvoering W A B C t t
Remmen 1 Luchtspleet van de magneetrem controleren, indien nodig instellen. 2 Controleren of de remmen werken.
W A B C t t
Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, 4 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten. 5 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 6 Framesluiting controleren. t 7 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t
Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, 4 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten. 5 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 6 Framesluiting controleren. t 7 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t
Voeding W A B C 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 2 t indien nodig polen invetten. 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Voeding W A B C 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 2 t indien nodig polen invetten. 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Rijden 1 Transmissie controleren op geluiden en lekkages 2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. 3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 4 Controleren of de dodemansschakelaar werkt. 5 Opmerking: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen.
Rijden 1 Transmissie controleren op geluiden en lekkages 2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. 3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 4 Controleren of de dodemansschakelaar werkt. 5 Opmerking: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen.
104
W A B C t t t t
11.14 NL
11.14 NL
W A B C t t t t
104
W A B C t t t t t t t t
Hyd. bewegingen W A Instelling en slijtage glijstukken en bevestigingen controleren, indien 1 nodig glijstukken instellen. Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken 2 controleren. 3 Zijwaartse speling tussen binnenmast en vorkenbord controleren. 4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 5 beschadigingen. 6 Controleren of de hydraulische installatie werkt. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 8 en bevestiging. 9 Hydrauliekoliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 10 Controleren of de nooddaling werkt. 11 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 12 Hydrauliekolie verversen. 13 Hydrauliekoliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 14 k smeren.
B C
W A B C t t t t t t t t
Hyd. bewegingen W A Instelling en slijtage glijstukken en bevestigingen controleren, indien 1 nodig glijstukken instellen. Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken 2 controleren. 3 Zijwaartse speling tussen binnenmast en vorkenbord controleren. 4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 5 beschadigingen. 6 Controleren of de hydraulische installatie werkt. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 8 en bevestiging. 9 Hydrauliekoliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 10 Controleren of de nooddaling werkt. 11 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 12 Hydrauliekolie verversen. 13 Hydrauliekoliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 14 k smeren.
t t t t t t t t t t t k t k t t
W A B C t t
Overeengekomen diensten 1 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 3 lading uitvoeren.
t
11.14 NL
Overeengekomen diensten 1 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 3 lading uitvoeren.
Frame en opbouw 1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 3 bevestiging. 4 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 5 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 6 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 7 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. Controleren of de verstelbare bodemplaat werkt en goed bevestigd 8 is.
B C t t t t t t t t t t t k t k t t
W A B C t t t
11.14 NL
Frame en opbouw 1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 3 bevestiging. 4 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 5 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 6 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 7 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. Controleren of de verstelbare bodemplaat werkt en goed bevestigd 8 is.
105
105
Sturen Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 1 ervan werken. Stuurlagers, stuurspeling en stuurvertanding of stuurketting 2 controleren. Stuurvertanding of stuurketting invetten.
W A B C
Sturen Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 1 ervan werken. Stuurlagers, stuurspeling en stuurvertanding of stuurketting 2 controleren. Stuurvertanding of stuurketting invetten.
t t
4.2.2 Optie
W A B C
Elektrische installatie Controleren of de antistatische ESD-band aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
t
Aquamatik W A B C
Voeding Controleren of de Aquamatik-stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
t t
Werklamp W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
t t
W A B C t
Batterij-bijvulsysteem W A B C t
Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
Flitslicht / zwaailicht
W A B C t
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
W A B C t
11.14 NL
W A B C
11.14 NL
106
W A B C
Werklamp
Batterij-bijvulsysteem
Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer / alarmmelding werkt, is bevestigd en niet 1 t is beschadigd.
Aquamatik
Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C
Akoestische waarschuwingssystemen
Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer / alarmmelding werkt, is bevestigd en niet 1 t is beschadigd.
Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
t
ESD-band
Akoestische waarschuwingssystemen
Voeding Controleren of de Aquamatik-stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
t
4.2.2 Optie
ESD-band Elektrische installatie Controleren of de antistatische ESD-band aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
W A B C
106
Datarecorder Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
Datarecorder W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
Draadloze datacommunicatie Systeemcomponenten 1 Controleren of de bedrading is bevestigd en niet is beschadigd. 2 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. 3 Controleren of de scanner werkt, niet is beschadigd en schoon is.
Draadloze datacommunicatie W A B C t t t
Systeemcomponenten 1 Controleren of de bedrading is bevestigd en niet is beschadigd. 2 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. 3 Controleren of de scanner werkt, niet is beschadigd en schoon is.
Elektrolytcirculatie Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C t t
Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C
Frame en opbouw Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 1 bevestiging.
t
W A B C
Overeengekomen diensten Controleren of een brandblusser aanwezig is, goed is bevestigd; 1 inspectie-interval controleren.
t
t
W A B C t
Gangeindebeveiliging – optisch W A B C t
Systeemcomponenten 1 Controleren of gangeindebeveiliging en gangherkenning werken.
Hefuitschakeling
W A B C t
Hefuitschakeling W A B C
Hyd. bewegingen Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 1 bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
11.14 NL
t
11.14 NL
Hyd. bewegingen Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 1 bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C
Brandblusser
Gangeindebeveiliging – optisch Systeemcomponenten 1 Controleren of gangeindebeveiliging en gangherkenning werken.
W A B C t t
Beschermdak
Brandblusser Overeengekomen diensten Controleren of een brandblusser aanwezig is, goed is bevestigd; 1 inspectie-interval controleren.
W A B C t t t
Elektrolytcirculatie
Beschermdak Frame en opbouw Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 1 bevestiging.
W A B C t
107
107
Railgeleiding Rijden 1 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen. 2 Lagers en bevestiging van de railgeleidingsrollen controleren. Afstand tussen geleidingsrollen en geleidingsrails over de gehele 3 raillengte controleren.
Railgeleiding W A B C t t
Rijden 1 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen. 2 Lagers en bevestiging van de railgeleidingsrollen controleren. Afstand tussen geleidingsrollen en geleidingsrails over de gehele 3 raillengte controleren.
t
Schoksensor Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
Frame en opbouw W A B C Controleren of de zijbeugels, leuningen en deuren werken, de juiste 1 t afmetingen hebben en niet zijn beschadigd.
Zijdelingse batterijwissel
Zijdelingse batterijwissel W A B C t
Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werken.
Toegangsmodule
W A B C t
Toegangsmodule Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
W A B C t
11.14 NL
W A B C
11.14 NL
108
W A B C t
Afsluitbomen / leuning
Frame en opbouw W A B C Controleren of de zijbeugels, leuningen en deuren werken, de juiste 1 t afmetingen hebben en niet zijn beschadigd.
Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
Schoksensor
Afsluitbomen / leuning
Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werken.
W A B C t t
108
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG! Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. Mors niet met vloeistof. Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
11.14 NL
11.14 NL
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. Mors niet met vloeistof. Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
109
109
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften Mors niet met olie. Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. Rook niet als u met olie werkt. Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften Mors niet met olie. Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. Rook niet als u met olie werkt. Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
110
11.14 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
11.14 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
110
5.2
Smeerschema
5.2
g
Smeerschema
g
Fk
E
G
G
k A+C
k A+C
A
A
2)
2)
k A+C
k A+C 1)
A
2l
3) B
1)
A
2l
3)
1,05 l
B
a
1,05 l
a
g Glijvlakken
k Gebruik in koelhuizen
g Glijvlakken
k Gebruik in koelhuizen
s
Smeernippels
b Vulpijp transmissieolie
s
Smeernippels
b Vulpijp transmissieolie
Vulpijp hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
Vulpijp hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1
2 Volume .
2 Volume .
3 Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mm in de olie duiken.
3 Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mm in de olie duiken.
111
11.14 NL
11.14 NL
Fk
E
111
5.3
Gebruiksmiddelen Code Bestelnr.
5.3
Inhoud
Aanduiding
Gebruik
Code Bestelnr.
Inhoud
Aanduiding
Gebruik
A
29 200 670
5,0 l
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische systeem
A
29 200 670
5,0 l
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische systeem
B
50 380 904
5,0 l
Fuchs Titan Gear HSY 75W-90
B
50 380 904
5,0 l
Fuchs Titan Gear HSY 75W-90
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische systeem, drijfwerk
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische systeem, drijfwerk
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
G
29 201 280
0,4 l
Kettingspray
Kettingen
G
29 201 280
0,4 l
Kettingspray
Kettingen
Drijfwerk
Drijfwerk
Smeerdienst
Vet-richtwaarden
Vet-richtwaarden
Code Verzepingstyp Druppelpun Walkpenetra NLG1-klasse Bedrijfstempe tie bij 25 °C ratuur °C e t °C
Code Verzepingstyp Druppelpun Walkpenetra NLG1-klasse Bedrijfstempe tie bij 25 °C ratuur °C e t °C
E
Lithium
185
265 - 295
2
-35/+120
E
Lithium
185
265 - 295
2
-35/+120
F
--
--
310 - 340
1
-52/+100
F
--
--
310 - 340
1
-52/+100
Volume hydraulische olie
Volume hydraulische olie
Hefhoogte in mm
Volume in liter
Hefhoogte in mm
Volume in liter
3,0
1000
3,0
1600
5,0
1600
5,0
1900
5,0
1900
5,0
2800
12,0
2800
12,0
11.14 NL
1000
11.14 NL
112
Gebruiksmiddelen
112
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
Om ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden te voorkomen moeten alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
Om ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden te voorkomen moeten alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
Werkwijze • Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59. • Batterijstekker eruit trekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen.
Werkwijze • Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 59. • Batterijstekker eruit trekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel Bij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29. Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
11.14 NL
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel Bij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29. Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
113
113
6.2
Wielmoeren vastdraaien
6.2
112
Wielmoeren vastdraaien
112
4
4 2
2
1
1 5
5
3
3
113 De wielmoeren aan het aandrijfwiel onderhoudscontrolelijst aangegeven "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 102
vastdraaien volgens de onderhoudsintervallen,
113 in
Z
de zie
114
De wielmoeren aan het aandrijfwiel onderhoudscontrolelijst aangegeven "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 102
114 vastdraaien volgens de onderhoudsintervallen,
in
de zie
Wielmoeren vastdraaien
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op de onderhoudsen revisiewerkzaamheden, zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op de onderhoudsen revisiewerkzaamheden, zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Momentsleutel
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Momentsleutel
Werkwijze • Aandrijfwiel (113) zo positioneren dat de wielmoeren (112) door het gat (114) kunnen worden vastgedraaid. • Alle wielmoeren (112) met de momentsleutel door het gat (114) in de bumper vastdraaien. Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde • eerst met 10 Nm vastdraaien • vervolgens met 150 Nm vastdraaien.
Werkwijze • Aandrijfwiel (113) zo positioneren dat de wielmoeren (112) door het gat (114) kunnen worden vastgedraaid. • Alle wielmoeren (112) met de momentsleutel door het gat (114) in de bumper vastdraaien. Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde • eerst met 10 Nm vastdraaien • vervolgens met 150 Nm vastdraaien.
Wielmoeren zijn vastgedraaid
Wielmoeren zijn vastgedraaid
11.14 NL
Wielmoeren vastdraaien
11.14 NL
Z
114
114
6.3
In- en uitbouw van de mastbeveiliging
6.3
Mastbeveiligingen ESK 110 100E
In- en uitbouw van de mastbeveiliging Mastbeveiligingen ESK 110 100E
115
115 115
115
116
116
Mastbeveiligingen ESK 110 280ZZ
Mastbeveiligingen ESK 110 280ZZ
115
115 115
115
11.14 NL
116
11.14 NL
116
115
115
Z
Voor de beveiliging van de mast zijn in het interne transportmiddel vier of bij eenvoudige hefmast 2 borgblokken ondergebracht.
Voor de beveiliging van de mast zijn in het interne transportmiddel vier of bij eenvoudige hefmast 2 borgblokken ondergebracht.
Mastbeveiliging monteren
Mastbeveiliging monteren
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113).
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113).
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 10
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 10
Werkwijze • Frontkap openen. • Draai de bouten (116) van de borgblokken (115) eruit. • Mast heffen totdat de schroefdraad voor de borgblokken vrijligt. • Schroe de borgblokken (115) aan de mast. • Mast neerlaten tot de borgblokken op de masttraverses liggen.
Werkwijze • Frontkap openen. • Draai de bouten (116) van de borgblokken (115) eruit. • Mast heffen totdat de schroefdraad voor de borgblokken vrijligt. • Schroe de borgblokken (115) aan de mast. • Mast neerlaten tot de borgblokken op de masttraverses liggen.
Mastbeveiliging is gemonteerd.
Mastbeveiliging is gemonteerd.
Mastbeveiliging demonteren
Mastbeveiliging demonteren
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113).
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 113).
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 10
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 10
Werkwijze • Mast heffen totdat de borgblokken vrijliggen. • Schroef de borgblokken (115) van de mast af. • Mast volledig neerlaten. • Borgblokken op de daarvoor bestemde plaats in de motorruimte vastdraaien. Bouten zodanig met de hand vastdraaien dat ze niet los kunnen draaien door trillingen, die tijdens het werk altijd optreden.
Werkwijze • Mast heffen totdat de borgblokken vrijliggen. • Schroef de borgblokken (115) van de mast af. • Mast volledig neerlaten. • Borgblokken op de daarvoor bestemde plaats in de motorruimte vastdraaien. Bouten zodanig met de hand vastdraaien dat ze niet los kunnen draaien door trillingen, die tijdens het werk altijd optreden.
Z
116
11.14 NL
Mastbeveiliging is gedemonteerd.
11.14 NL
Mastbeveiliging is gedemonteerd.
116
Montage en demontage van de frontkap
6.4
Montage en demontage van de frontkap
117
16
16
Voorkap demonteren
Voorkap demonteren
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 6
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel maat 6
Werkwijze • Draai de bouten (117) eruit. • Frontkap (16) oplichten en neerleggen. • Frontkap (16) veilig neerleggen.
Werkwijze • Draai de bouten (117) eruit. • Frontkap (16) oplichten en neerleggen. • Frontkap (16) veilig neerleggen.
De frontkap is gedemonteerd.
De frontkap is gedemonteerd.
Frontkap monteren
Frontkap monteren
Werkwijze • Frontkap (16) aanbrengen. • Draai de bouten (117) vast.
Werkwijze • Frontkap (16) aanbrengen. • Draai de bouten (117) vast.
De frontkap is gedemonteerd.
De frontkap is gedemonteerd.
11.14 NL
117
11.14 NL
6.4
117
117
Elektrische installatie
6.5
118
Elektrische installatie
Elektrische installatie vrijmaken
Elektrische installatie vrijmaken
Werkwijze • Batterijkap openen, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 39. • Afdekking (13) van de elektrische installatie bovenaan vastnemen en van het intern transportmiddel wegtrekken tot beide bovenste klikverbindingen lossen. • Stekkerverbinding van de massakabel (118) aan de afdekking uittrekken. • Afdekking (13) onderaan van de heftruck wegtrekken, tot de onderste klikverbinding lossen. • Afdekking veilig wegleggen.
Werkwijze • Batterijkap openen, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 39. • Afdekking (13) van de elektrische installatie bovenaan vastnemen en van het intern transportmiddel wegtrekken tot beide bovenste klikverbindingen lossen. • Stekkerverbinding van de massakabel (118) aan de afdekking uittrekken. • Afdekking (13) onderaan van de heftruck wegtrekken, tot de onderste klikverbinding lossen. • Afdekking veilig wegleggen.
2 1
13 118
3
2 1
13 118
3
De elektrische installatie is vrijgemaakt. De rijstroomregeling en de voertuigzekeringen zijn goed toegankelijk voor onderhoudswerkzaamheden.
Elektrische installatie sluiten
Elektrische installatie sluiten
Werkwijze • Afdekking in de onderste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Stekkerverbinding van de massakabel (118) met de afdekking verbinden. • Afdekking (13) in de bovenste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Batterijkap sluiten.
Werkwijze • Afdekking in de onderste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Stekkerverbinding van de massakabel (118) met de afdekking verbinden. • Afdekking (13) in de bovenste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt. • Batterijkap sluiten.
Elektrische installatie is weer gesloten.
Elektrische installatie is weer gesloten.
11.14 NL
De elektrische installatie is vrijgemaakt. De rijstroomregeling en de voertuigzekeringen zijn goed toegankelijk voor onderhoudswerkzaamheden.
11.14 NL
6.5
118
6.6
Controleer elektrische zekeringen
6.6 119
Zekeringen controleren
121
Werkwijze • Alle zekeringen controleren op de juiste waarde en beschadiging. • Beschadigde zekeringen volgens tabel vervangen. • Elektrische installatie sluiten.
126
119
Zekeringen controleren
120
Voorwaarden – Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden. – Elektrische installatie is toegankelijk.
Controleer elektrische zekeringen
122 123 124 125 127 128
Zekeringen zijn gecontroleerd.
120
Voorwaarden – Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden. – Elektrische installatie is toegankelijk.
121
Werkwijze • Alle zekeringen controleren op de juiste waarde en beschadiging. • Beschadigde zekeringen volgens tabel vervangen. • Elektrische installatie sluiten.
126
124 125 127 128
129
Waarde 30 10 2 10 10 10 10 3 300 150 150
Pos. 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129
Aanduiding 3F6 F4 3F9 F1 5F2 5F5 6F1 4F1 F1.1 2F2 2F1
Zekering van Stuurmotor Regelzekering hoofdveiligheidsschakelaar Regelzekering stuurregeling Algemene regelzekering DC/DC-omvormer (o) Verlichting / reserve Regelzekering ontlaadindicator Regelzekering claxon Regelzekering rijden Pompmotor extra heffing (o) Pompmotor
Waarde 30 10 2 10 10 10 10 3 300 150 150
11.14 NL
Zekering van Stuurmotor Regelzekering hoofdveiligheidsschakelaar Regelzekering stuurregeling Algemene regelzekering DC/DC-omvormer (o) Verlichting / reserve Regelzekering ontlaadindicator Regelzekering claxon Regelzekering rijden Pompmotor extra heffing (o) Pompmotor
11.14 NL
Aanduiding 3F6 F4 3F9 F1 5F2 5F5 6F1 4F1 F1.1 2F2 2F1
123
Zekeringen zijn gecontroleerd. 129
Pos. 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129
122
119
119
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
Z
120
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54. Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54. Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
Z
11.14 NL
Z
7
11.14 NL
7
120
8
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
8
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals hierna beschreven. WAARSCHUWING!
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals hierna beschreven. WAARSCHUWING!
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
11.14 NL
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.
11.14 NL
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.
121
121
8.1
Z 8.2
Maatregelen vóór de stillegging
8.1
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen.
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
• Werking van de rem controleren. • Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 112. • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
• Werking van de rem controleren. • Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 112. • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
Z
Maatregelen tijdens de stillegging
8.2
OPMERKING
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. Batterij minimaal om de 2 maanden opladen. batterij opladen Batterij laden zie "Batterij laden" op pagina 42.
11.14 NL
Z
batterij opladen Batterij laden zie "Batterij laden" op pagina 42.
11.14 NL
122
Maatregelen tijdens de stillegging OPMERKING
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. Batterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Maatregelen vóór de stillegging
122
Z
8.3
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 111. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, zie "Batterij laden" op pagina 42. • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54. Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 54. Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
11.14 NL
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging
Z
11.14 NL
8.3
123
123
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
124
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.14 NL
Z
9
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.14 NL
9
124
10
Z
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
10
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven. De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
Meting van lichaamstrillingen
11
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.14 NL
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
Meting van lichaamstrillingen Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.14 NL
11
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
125
125
A Bijlage tractiebatterij
A Bijlage tractiebatterij
Inhoudsopgave Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
A
13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
A
Inhoudsopgave
1
1
1
Gebruik volgens bestemming
2
1
Gebruik volgens bestemming
Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie.
Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie.
Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
Typeplaatje
1,2
2
Typeplaatje
3
1,2
3
4
5
4
5
6
7
6
7
8
9
8
9
10
15
10
15
11
11 13
12
13
12
14
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
14
2
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled.
Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid.
Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid.
De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij.
De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij.
Roken verboden!
Roken verboden!
Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar!
Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar!
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!
Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.
Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.
Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.
Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.
Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
03.13 NL
Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled.
03.13 NL
3
3
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving
4.1
Beschrijving
Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM.
Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM.
Elektrolyt
Elektrolyt
De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.
De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.
Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij
4.1.1 Nominale gegevens batterij
1.
Product
Tractiebatterij
1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"
Grenstemperatuur3
Grenstemperatuur3
55 °C
4
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.
Z
Controle uitgevoerd.
Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij
4.2.3 Ontladen van de batterij
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
Gebruik
5
5
4.2.4 Batterij opladen
4.2.4 Batterij opladen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
AANWIJZING
AANWIJZING
6
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Z
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen
Batterij opladen
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen.
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen.
Z
Batterij geladen
Z
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Compensatieladen
Compensatieladen
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Tussenladen
Tussenladen
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
Batterij geladen
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.
7
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen
4.3
Waterkwaliteit
Z
Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand.
Z
De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren.
4.3.3 Maandelijks
4.3.3 Maandelijks
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.
Z
Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1. De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
8
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand.
4.3.2 Wekelijks
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren.
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
4.3.2 Wekelijks
Z
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving
5.1
Beschrijving
PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.
Elektrolyt
Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
5.1.1 Nominale gegevens batterij Tractiebatterij
1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
5.
6. 7.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
6.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
7.
30 °C 45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
Nominale temperatuur Grenstemperatuur1
9
9
Gebruik
5.2
5.2.1 Inbedrijfstelling
5.2.1 Inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen.
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen.
Controle uitgevoerd.
Controle uitgevoerd.
5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
10
Gebruik
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden. Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
5.2
10
5.2.3 Batterij opladen
5.2.3 Batterij opladen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
AANWIJZING
AANWIJZING Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
03.13 NL
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
11
Z
Batterij opladen
Batterij opladen
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.
Z
Batterij geladen
Z
Z
12
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Compensatieladen
Compensatieladen
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Tussenladen
Tussenladen
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken. Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Batterij geladen
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.3
Z
Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks
– Batterij na iedere ontlading opladen.
5.3.2 Wekelijks
5.3.2 Wekelijks
– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.
– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.
5.3.3 Per kwartaal
Z
5.3.3 Per kwartaal
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.
Z
De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren.
Z
Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1. De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks
– Batterij na iedere ontlading opladen.
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
13
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem
15
15
>3m
16
16
17
17 >3m
18
18
19
19
20 +
+
15 16 17 18 19 20
14
-
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
20
-
14
6.2
6.3
Functiebeschrijving
6.2
Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.
Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.
De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten.
De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten.
De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
Vullen
6.3
De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
Waterdruk
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen.
Waterkracht
Waterkracht
Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar
Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar
Waterdruk
Waterdruk
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
03.13 NL
Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen.
03.13 NL
6.4
Functiebeschrijving
15
15
6.5
Vulduur
6.5
De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
Waterkwaliteit
6.6
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen
6.7
De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
Bedrijfstemperatuur
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
Vulduur
16
6.9
Reinigingsmethoden
6.9
De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
6.10 Servicewagen Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
03.13 NL
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
17
7
Elektrolytcirculatie
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving
7.1
Functiebeschrijving
Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.
Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.
Pomp
Pomp
Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.
Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.
Batterij-aansluiting
Batterij-aansluiting
Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen.
Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen.
Drukbewakingsmodule
Drukbewakingsmodule
De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is.
De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is.
Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
is er een storingsmelding op de lader te zien.
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
03.13 NL
De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.
03.13 NL
De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.
18
AANWIJZING
AANWIJZING
Schematische weergave
Schematische weergave
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
03.13 NL
Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde.
03.13 NL
Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde.
19
19
Batterijen reinigen
8
20
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
03.13 NL
Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
8
20
Z
Z
Batterij met hogedrukreiniger reinigen
Batterij met hogedrukreiniger reinigen
Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
Z
Z
03.13 NL
Batterij gereinigd.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
21
9
Batterij opslaan
9
Batterij opslaan
AANWIJZING
10
AANWIJZING
De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel.
De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel.
Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.
– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.
Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
Storingshulp
10
Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking
11
22
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking
Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
03.13 NL
11
Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
03.13 NL
Z
Storingshulp
22