Eindrapportage onderzoek “Samen Verder Groeien” Onderzoek naar proces en uitkomsten van de werkwijze “Samen Verder Groeien” in het CJG Ommen-Hardenberg
Marianne Welmers – van de Poll M.Sc. Hogeschool Windesheim, lectoraat Sturing in de Jeugdzorg Ir. Marja de Jong GGD IJsselland, Kennis- en Expertisecentrum Rilana Wessel M.Sc. GGD IJsselland, Kennis- en Expertisecentrum Dr. Jack de Swart Hogeschool Windesheim, lectoraat Sturing in de Jeugdzorg
Samenvatting Dit onderzoek is gericht op het in beeld brengen van het proces van de werkwijze Samen Verder Groeien in de CJG’s Ommen-Hardenberg, de ervaren succesfactoren en belemmerende factoren en de resultaten van de werkwijze. Er stonden twee hoofdvragen centraal: 1. Hoe verloopt het proces binnen Samen Verder Groeien in de ondersteuning aan de gezinnen, het outreachend en eigenkracht versterkend werken en de samenwerking tussen professionals; en wat zijn hierin de bevorderende en belemmerende factoren? 2. Wat zijn de resultaten van de werkwijze en hoe kunnen deze het beste (blijvend) worden gemonitord? Ervaringen en meningen van 16 gezinnen, de 5 CJG-teams, het MT, 7 specialisten betrokken bij CJG-trajecten en 90 vindplaatsen (scholen, peuterspeelzalen, zelfstandige praktijken, welzijnsorganisaties, etc) zijn geïnventariseerd over de ondersteuning aan de gezinnen, de mate en wijze van eigenkrachtversterkend werken, de mate en wijze van outreachend werken en de samenwerking tussen professionals. Uit de resultaten komt naar voren dat er in het CJG Ommen-Hardenberg een cultuurverandering in gang is gezet waarin professionals in het CJG meer vraaggericht handelen, met regie van ouders als uitgangspunt. De betrokken professionals ervaren dat er een start is gemaakt met creatiever en buiten de gebruikelijke kaders om te handelen in aansluiting op de hulpvraag. Tegelijkertijd wordt ook ervaren dat er nog ruimte is voor verdere omslag in creatiever denken en handelen. De geïnterviewde gezinnen zijn grotendeels zeer tevreden over de ondersteuning die zij ontvingen vanuit het CJG en geven aan een grote mate van eigen regie te hebben ervaren gedurende het traject. Wel wordt geconstateerd dat er nog weinig aandacht is voor betrokkenheid vanuit het sociale netwerk van de cliënt. Ouders hebben naar eigen zeggen het meeste gehad aan de bevestiging van de CJG-hulpverlener dat ze het goed doen als ouders, aan ondersteuning in het regelen van praktische zaken, aan concrete tips in de opvoeding en aan uitleg over het gedrag van hun kind. Wat betreft de samenwerking tussen professionals wordt vanuit alle partijen aangegeven dat de betrokkenen kortere lijnen in de communicatie en samenwerking tussen professionals ervaren. Van de respondenten uit de vindplaatsen geeft 79% aan tevreden tot zeer tevreden te zijn over de samenwerking met het CJG. De korte lijnen tussen de professionals worden grotendeels herkend door de geïnterviewde ouders. Succesfactoren die uit de resultaten naar voren komen zijn vooral a) bij aanvang van het traject in een multidisciplinair overleg samen met ouders en de betrokken hulpverleners de doelen en plan van aanpak vaststellen, b) een duidelijke visie vanuit de gemeente en MT-leden van de samenwerkende organisaties die herhaaldelijk en consequent is aangedragen, c) ruimte en vertrouwen voor professionals in het primair proces om vanuit deze visie zelf de werkwijze vorm te geven in de praktijk en te experimenteren, d) facilitering hiervoor in de vorm van budget en deskundigheidsbevordering en e) de competenties van specifieke personen, zowel van hulpverleners in de ondersteuning aan gezinnen als van professionals in de aansturing van het proces. Als belemmerend wordt vooral ervaren a) de wet- en regelgeving die nog niet is afgestemd op de nieuwe werkwijze met bijbehorende verkokerde financieringsstromen, b) het ontbreken van praktische randvoorwaarden als centrale dossiervoering of delen van agenda’s, c) een duidelijk en laagdrempelig centraal aanmeldpunt van het CJG en tot slot d) de onrust en extra werkdruk die de vele veranderingen in het zorgdomein met zich mee brengen. Op basis van de resultaten zijn aanbevelingen gedaan aan beleidsmakers en professionals in het jeugddomein in Ommen-Hardenberg voor het doorontwikkelen en bestendigen van de ontwikkelde werkwijze gedurende de transitie en transformatie van de Jeugdzorg.
2
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 2 Inhoud ..................................................................................................................................................... 3 Voorwoord .............................................................................................................................................. 4 1.
2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5 1.1
Transitie en Transformatie Jeugdzorg..................................................................................... 5
1.2
Gemeenten Ommen en Hardenberg en de werkwijze Samen Verder Groeien ..................... 5
1.3
Doelstelling en vraagstelling onderzoek ................................................................................. 7
Methode .......................................................................................................................................... 8 2.1
3.
4.
Onderzoekspopulatie en meetinstrumenten .......................................................................... 8
Resultaten...................................................................................................................................... 12 3.1
Algemene ervaringen in de ondersteuning aan de gezinnen................................................ 12
3.2
Eigenkracht versterkend werken in de ondersteuning aan de gezinnen.............................. 15
3.3
Outreachend werken............................................................................................................. 19
3.4
Samenwerking tussen professionals ..................................................................................... 23
3.5
Reacties van CJG-medewerkers op de verzamelde onderzoeksresultaten .......................... 32
3.6
Dossieranalyse ...................................................................................................................... 33
Conclusie en Discussie ................................................................................................................... 35 4.1
Conclusie ............................................................................................................................... 35
4.2
Discussie ................................................................................................................................ 39
4.3
Aanbevelingen....................................................................................................................... 41
Literatuur ............................................................................................................................................... 44 Bijlagen .................................................................................................................................................. 45 Bijlage 1: Topiclist interview gezinnen .............................................................................................. 45 Bijlage 2: Topiclist teaminterview generalisten ................................................................................ 48 Bijlage 3: Topiclist focusgroep Eigen Kracht Versterkend Werken ................................................... 49 Bijlage 4: Topiclist focusgroep Outreachend Werken ....................................................................... 51 Bijlage 5: Topiclist aanvullend teaminterview CJG-teams ................................................................ 52 Bijlage 6: Topiclist interview specialisten .......................................................................................... 53 Bijlage 7: Topiclist ketenregissuer ..................................................................................................... 55 Bijlage 8: Topiclist teaminterview MT ............................................................................................... 57 Bijlage 9: Vragenlijst vindplaatsen .................................................................................................... 58
3
Voorwoord Voor u ligt de rapportage van het onderzoek naar de werkwijze Samen Verder Groeien in de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) in de gemeenten Ommen en Hardenberg. Met dit onderzoek wordt beoogd een duidelijk beeld te schetsen van de werkwijze en de ervaren succesfactoren en belemmerende factoren in de zorg voor jeugd in de gemeenten Ommen en Hardenberg in de periode 2012 – 2014. Dit onderzoek biedt aanknopingspunten voor gemeenten en professionals wat betreft de zorg voor jeugd en biedt de mogelijkheid om de dienstverlening te blijven verbeteren. Dit onderzoek is uitgevoerd door het lectoraat Sturing in de Jeugdzorg Windesheim in opdracht van en in samenwerking met GGD IJsselland. Het onderzoeksteam is ondersteund door vierdejaars bachelor studenten van de opleidingen Pedagogiek en Maatschappelijk Werk & Dienstverlening Windesheim. Dankzij hun inzet zijn er in korte tijd veel resultaten verzameld. Onze dank gaat dan ook uit naar Lisanne van der Scheer, Jiske Steenbeeke, Daniel Meijering, Arina Sophie Teekens en Ilona Hoogeboom voor hun waardevolle bijdrage aan dit onderzoek. Ook alle gezinnen en professionals die in een interview of enquête hun mening en ervaringen hebben gedeeld willen wij hartelijk bedanken voor hun onmisbare bijdrage.
Zwolle, november 2014 Marianne Welmers Marja de Jong Rilana Wessel Jack de Swart
4
1. Inleiding 1.1 Transitie en Transformatie Jeugdzorg Vanaf 2015 krijgen gemeenten meer taken en verantwoordelijkheden. Een aantal onderdelen van de AWBZ wordt overgeheveld naar de WMO, de uitvoering van de participatiewet komt bij de gemeenten te liggen en per 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdhulp (Rijksoverheid, 2011; 2014). Het jeugdstelsel ondergaat met deze transitie grote wijzigingen. Naast de taken op het gebied van zorg voor jeugd die voorheen provinciaal werden aangestuurd (vrijwillige geïndiceerde jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering), worden ook de taken op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg (jeugd-GGZ), de zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (jeugd-LVB), het melden van kindermishandeling (AMK) en de gesloten jeugdzorg (jeugdzorgPlus) overgeheveld naar gemeenten. De transitie Jeugd moet een integrale aanpak van problemen bevorderen. Uitgangspunt van de Rijksoverheid (2011) bij de stelselwijziging is dat ouders zelf verantwoordelijk zijn dat hun kinderen gezond en veilig opgroeien. Wanneer dat niet vanzelf gaat komt de overheid in beeld. Het doel van de transitie Jeugdzorg is dat kinderen, ouders en andere opvoeders wanneer dit nodig is eerder ondersteund worden, zorg op maat ontvangen en dat er een betere en efficiëntere samenwerking rond jeugdigen en gezinnen ontstaat (Rijksoverheid, 2011). In elk gemeente moet een laagdrempelig front office worden ingericht voor alle jeugdzorg. Het moet een laagdrempelige plek worden van waaruit preventieve zorg, opvoedondersteuning en hulp aan jeugdigen, gezinnen en medeopvoeders integraal wordt aangeboden. De hulp moet worden afgestemd met de ondersteuning op school. Gelijktijdig met de transitie Jeugdzorg wordt ook de transformatie Jeugdzorg vormgegeven, waarbij het gaat om een verandering van de cultuur en werkwijzen. De overdracht van taken naar gemeenten biedt de kans om de hulp voor ouders en jeugdigen en de samenwerking tussen instellingen en professionals te innoveren (Rijksoverheid, 2011). Centrale thema’s in de transformatie Jeugdzorg zijn het uitgaan van de eigen kracht van gezinnen en hun sociale netwerken (eigenkrachtversterkend werken); een betere samenwerking tussen professionals en een preventieve, outreachende werkwijze waarin de nadruk ligt op het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen (Rijksoverheid, 2014).
1.2 Gemeenten Ommen en Hardenberg en de werkwijze Samen Verder Groeien Vanaf 1 januari 2015 krijgen, net als de andere Nederlandse gemeenten, de gemeenten Ommen en Hardenberg de verantwoordelijkheid voor de gehele jeugdzorg binnen hun gemeentegrenzen. De gemeenten Ommen en Hardenberg werken samen in één bestuursdienst, de bestuursdienst Ommen-Hardenberg. Elf gemeenten in Ijsselland hebben in het samenwerkingsverband IJsselland+ afspraken gemaakt om de werkwijze voor zware zorg regionaal te stroomlijnen (Rosdorff, 2013). Om zich voor te bereiden op de transitie en te werken aan de transformatiedoelen heeft de gemeente Hardenberg in 2011 en 2012 een pilot gedraaid. Deze pilot, Samen Groter Groeien, had tot doel om de begeleiding aan gezinnen met problemen te verbeteren. Door in te zetten op een meer outreachende werkwijze, korte lijnen tussen organisaties en het neerleggen van de coördinatie bij één persoon zou deze verbetering tot stand moeten komen (Rosdorff, 2013). De pilot is uitgevoerd door het CJG in Hardenberg en haar toenmalige ketenpartners Carinova en GGD IJsselland, in nauwe samenwerking met Bureau Jeugdzorg Overijssel en Trias Jeugdhulp. De gemeenten Ommen en Hardenberg willen de outreachende en integrale werkwijze van het CJG graag doorontwikkelen met het oog op de transformatie Jeugdzorg. Daarom zal gelijktijdig met deze doorontwikkeling de werkwijze en structuur van het CJG worden veranderd. Dit gebeurt in het programma Samen Verder Groeien.
5
In dit programma, dat een vervolg is op “Samen groter groeien”, wordt de integrale werkwijze van het CJG in het jeugddomein verder uitgebreid, zoals uitgelegd door Rosdorff (2013) in het projectplan Samen Verder Groeien. Het project heeft als doel dat eind 2014 alle gezinnen die zich melden bij het CJG waar nodig in een zo vroeg mogelijk stadium ondersteuning ontvangen die gericht is op het opgroeiende kind en zijn omgeving, waarbij hun problemen verminderen of opgelost worden. Er wordt ingezet op preventie en vroegsignalering, zodat doorstroom naar zwaardere vormen van zorg deels voorkomen kan worden. De gemeente zet in het project sterk in op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van het gezin, vraaggerichtheid en ontschotting tussen hulpverleners. Met het programma SVG wordt een ondersteuningsstructuur vorm gegeven waarin het CJG verantwoordelijk wordt voor de aanpak van vragen en problemen op het gebied van opgroeien en opvoeden. Het gaat hierbij om het volledige spectrum van vroegtijdige signalering en preventie tot specialistische hulp vanuit alle sectoren binnen het jeugddomein. Er wordt gewerkt met een dagelijks CJG-team van generalisten, die werkzaam zijn in de organisaties GGD IJsselland afdeling jeugdgezondheidszorg, MEE IJsseloevers, Bureau Jeugdzorg afdeling aanmelding en indicaties, De Kern afdeling schoolmaatschappelijk werk (smw) en Carinova afdeling thuisbegeleiding. Deze teams van generalisten zijn geschoold in het werken met de Triple P-methodiek en de VERVE-methodiek. Triple P, ook wel ‘positief opvoeden’ genoemd, is een laagdrempelige methodiek die als doel heeft om sociaal-emotionele en gedragsproblemen bij kinderen en jongeren te voorkomen of te verminderen door de opvoedcompetenties van ouders te vergroten (NJI, 2014). De VERVE-methodiek is ontwikkeld voor jeugdbeschermers en is gericht op het versterken van de eigen kracht van jeugdigen, ouders en hun sociale netwerk waarbij de veiligheid van het kind vooropstaat (Van Montfoort & Slot, 2013). De generalistenteams kunnen waar nodig specialisten vanuit andere afdelingen van de genoemde organisaties e e of van andere meer specialistische organisaties, zoals zorgaanbieders, 1 en 2 lijns GGZ en Integrale Vroeghulp (IVH), vragen om mee te denken en aanvullende ondersteuning te bieden. Wanneer specialistische hulp wordt ingeschakeld, wordt een multidisciplinair overleg (MDO) georganiseerd waarin ouders en betrokken professionals samen doelen en een plan voor de ondersteuning opstellen. De CJG-teams worden aangestuurd door de CJG-coördinator, die ook zitting heeft in het managementteam (MT-CJG). Het MT-CJG bestaat verder uit managers van de samenwerkende organisaties, managers van de onderwijssamenwerkingsverbanden in de regio en de ketenregisseur CJG Ommen-Hardenberg. De ketenregisseur CJG is vanuit de gemeenten Ommen-Hardenberg verantwoordelijk voor regie van de gehele keten aan zorg en hulpverlening in en rondom het CJG en is de opdrachtgever van Samen Verder Groeien. In afbeelding 1 en 2 is de structuur van het CJG binnen Samen Verder Groeien te zien.
Figuur 1: Samenstelling van de CJG-teams, met in de cirkel de generalistisch medewerkers en buiten de cirkel de specialisten.
6
Figuur 2: Organigram van het CJG Ommen-Hardenberg
1.3 Doelstelling en vraagstelling onderzoek Voor een goede doorontwikkeling van de hiervoor geschetste werkwijze en om goed te kunnen voorbereiden op de nieuwe taken per 1 januari 2015, is het voor de gemeenten Ommen en Hardenberg van belang om inzicht te krijgen in zowel het proces als de uitkomsten van de nieuwe werkwijze van Samen Verder Groeien (hierna te noemen: SVG). Bij inzicht krijgen in het proces gaat het om het beschrijven van het proces van a) de ondersteuning aan de gezinnen met daarbij in het bijzonder aandacht voor eigenkrachtversterkend werken; b) de outreachende werkwijze en c) de samenwerking tussen professionals. Met outreachend werken wordt bedoeld: een preventieve werkwijze waarin vragen en problemen met betrekking tot opgroeien en opvoeden in gezinnen, wijken, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen vroegtijdig worden gesignaleerd. Bij het eigenkrachtversterkend werken wordt de definitie van Jumelet & Wenink (2012) van ‘eigen kracht’ gehanteerd: “het vermogen van individuen om het leven (of situaties) optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of draaglijk te maken”. Naast het beschrijven en vastleggen van het proces is ook gekeken naar succesfactoren en belemmerende factoren. Wanneer er zicht is op deze succesfactoren en belemmerende factoren, kunnen deze inzichten worden gebruikt in het vormgeven van de zorg voor jeugd ter voorbereiding op en na de transitie. Bij inzicht krijgen in de resultaten gaat het om het monitoren van resultaten voor het gezin, resultaten voor de hulpverleners (samenwerking, efficiency) en resultaten wat betreft de realisatie van doelen voor het gezin. Uitgangspunt in de monitoring is de ambitie van de gemeenten Ommen en Hardenberg en samenwerkende partijen om gezinnen die deelnemen aan het project op tijd en op maat ondersteuning te bieden, die tevens toereikend is. Om de zorg voor jeugd effectief in te richten, is het van belang om inzicht te hebben in de resultaten van de gestelde ambitie. Daarbij is het ook van belang om te onderzoeken hoe deze monitoring van resultaten blijvend kan worden vormgegeven, zodat er blijvend zicht is op de effectiviteit van de werkwijze. De volgende onderzoeksvragen staan centraal: 1.
2.
Hoe verloopt het proces binnen Samen Verder Groeien in de ondersteuning aan de gezinnen, het outreachend en eigenkracht versterkend werken en de samenwerking tussen professionals; en wat zijn hierin de bevorderende en belemmerende factoren? Wat zijn de resultaten van de werkwijze en hoe kunnen deze het beste (blijvend) worden gemonitord?
Doel van het onderzoek is om de genoemde processen en resultaten in kaart te brengen en concrete aanbevelingen te doen over het verbeteren en doorontwikkelen van de lokale zorg voor jeugd aan de gemeenten Ommen en Hardenberg en professionals werkzaam in het jeugddomein in deze gemeenten.
7
2. Methode Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is een multi-methodisch onderzoek uitgevoerd en zijn er verschillende groepen respondenten benaderd. In dit hoofdstuk wordt per doelgroep toegelicht hoe de respondenten zijn geselecteerd en benaderd en hoe de dataverzameling heeft plaats gevonden.
2.1 Onderzoekspopulatie en meetinstrumenten In tabel 1 zijn de groepen respondenten en onderzoeksmethoden in één overzicht te zien. Deze worden in de volgende paragrafen verder toegelicht. Doelgroep
Onderzoeksmethode
Aantal benaderd
Aantal deelgenomen
Gezinnen
Interview
39
16
CJGgeneralisten
Teaminterviews bij start en afronding onderzoek
Alle teams
Alle teams (m.u.v. team Dedemsvaart bij afrondend interview)
2x focusgroep: outreachend werken en eigenkracht versterkend werken
Bijzonderheden
Afgevaardigde per team
Specialisten
Interview
9
7
Organisaties: Baalderborg, BJzO AMK, BJzO voogdij, Accare, Trias, Dimence volwassenen, GGD
MT-leden
Teaminterview
Team
Team
Interview
Ketenregisseur
Ketenregisseur
MT-lid CJG-coördinator aanwezig bij focusgroep met generalisten
Enquête
+/- 150
90, waarvan 71 volledige enquête
Vindplaatsen
Onderwijs, peuterspeelzalen, kinderopvang, kleinschalige praktijken, welzijnsorganisaties, politie, ziekenhuis, huisarts, thuiszorg
Tabel 1: Onderzoekspopulatie en –methode per groep respondenten
8
Gezinnen Bij 16 gezinnen die hulp hebben ontvangen vanuit het CJG Ommen-Hardenberg is een interview afgenomen. Deze gezinnen zijn als volgt geselecteerd. Uit alle gezinnen die sinds de start van de pilot Samen Groter Groeien hulp hebben ontvangen vanuit het CJG Ommen-Hardenberg (november 2011 tot en met februari 2014) , in totaal 51, is een aselecte steekproef van 16 gezinnen getrokken. De voor het onderzoek geselecteerde gezinnen zijn telefonisch benaderd om deel te nemen aan het onderzoek door middel van een interview bij hen thuis. Tien gezinnen zijn verwijderd uit de steekproef omdat zij na vier pogingen tot telefonisch contact niet bereikt werden of omdat het telefoonnummer niet meer correct was. Eén gezin is verwijderd omdat zij alleen Spaans spraken. Voor deze gezinnen werd het eerstvolgende gezin op de lijst benaderd met de vraag om deelname. Wanneer een gezin niet mee wilde doen, is hiervan de reden genoteerd en is ook het eerstvolgende gezin op de lijst benaderd. Dit was het geval bij 19 gezinnen. Zij gaven hiervoor de volgende redenen: - De ontvangen hulp is te lang geleden (twee gezinnen) - De hulp is nog niet gestart of te kort geleden gestart om er wat over te kunnen zeggen (drie gezinnen) - Geen tijd of geen interesse (13 gezinnen) - Geen reden (één gezin) De 16 geïnterviewde gezinnen hebben hulp ontvangen vanuit de CJG-teams in Slagharen (1), Dedemsvaart (4), Bergentheim (3) en Hardenberg (8). Bij alle gezinnen heeft de moeder deelgenomen aan het interview. Bij drie gezinnen heeft de vader samen met moeder deelgenomen aan het interview. Bij één interview nam ook een jongere (ouder dan 12) deel aan het interview. Bij de gezinnen is een semi-gestructureerd diepte-interview afgenomen bij het gezin thuis door een vierdejaars bachelor student van Windesheim. Voor het interview is gebruik gemaakt van een topiclist, deze is te vinden in bijlage 1. De interviews zijn opgenomen met een geluidsrecorder, vervolgens verbatim uitgeschreven, geanonimiseerd en daarna geanalyseerd. De student-onderzoekers hebben voorafgaand aan de onderzoekswerkzaamheden een geheimhoudingsverklaring getekend en hebben training vanuit het lectoraat Sturing in de Jeugdzorg ontvangen in het afnemen en analyseren van interviews. Medewerkers van de CJG-teams (generalisten) Bij de start van het onderzoek is bij de CJG-teams van een kort teaminterview gehouden met enkele algemene vragen over de voortgang van Samen Verder Groeien zoals ervaren door de teams. De topiclist van deze teaminterviews is te vinden in bijlage 2. De interviews zijn opgenomen met spraakrecorder, vervolgens verbatim uitgeschreven en daarna geanalyseerd. De teaminterviews duurden 30 – 45 minuten. Bij het team Bergentheim is geen interview afgenomen door een onderzoeker, maar zijn de vragen van de topiclist door het team zelf besproken en de antwoorden kort genotuleerd. Verder zijn er met de medewerkers van de CJG-teams themaspecifieke focusgroepen gehouden: één over het thema eigenkracht versterkend werken en één over het thema outreachend werken. Er is een uitnodiging verzonden naar alle CJG-teams met het verzoek om voor elk thema één of twee afgevaardigde(n) per team te laten deelnemen aan de focusgroep. Bij de focusgroep over eigenkracht versterkend werken waren vijf deelnemers aanwezig van de CJG-teams Ommen, Slagharen, Dedemsvaart en Bergentheim. Eén van de vijf deelnemers was als CJG-coördinator werkzaam voor alle CJG-teams. De deelnemers aan de focusgroep waren afkomstig uit de organisaties GGD, Carinova, Bureau Jeugdzorg en De Kern in de functies van jeugdverpleegkundige, thuisbegeleider, medewerker toegang, en maatschappelijk werker. De topiclist van deze focusgroep is te vinden in bijlage 3. Bij de focusgroep over outreachend werken waren ook vijf deelnemers aanwezig, afkomstig uit de teams Hardenberg, Dedemsvaart, Slagharen en Bergentheim en de CJG-coördinator die deel uitmaakt van alle teams. De deelnemers aan de focusgroep waren afkomstig uit de organisaties GGD, De Kern, Carinova en Trias in de functies van jeugdverpleegkundige, maatschappelijk werker, thuisbegeleider en ambulant hulpverlener. De topiclist van deze focusgroep is te vinden in bijlage 4. Beide focusgroepen zijn opgenomen op video, vervolgens verbatim uitgeschreven en tot slot zijn de verbatims geanalyseerd.
9
In de afrondingsfase van het onderzoek zijn de voorlopige resultaten gepresenteerd aan de CJG-teams Hardenberg, Ommen, Bergentheim en Slagharen. De vergadering van het CJG-team Dedemsvaart waar de resultaten gepresenteerd zouden worden verviel door omstandigheden. Na afloop van de presentatie van voorlopige resultaten is de teams gelegenheid geboden om te reageren op de resultaten en zijn door de onderzoekers in een kort teaminterview nog enkele aanvullende vragen gesteld. De topiclist van deze teaminterviews is te vinden in bijlage 5. Deze aanvullende teaminterviews duurden 10 – 30 minuten. De interviews zijn geanalyseerd op basis van geluidsopname of aantekeningen gemaakt door de onderzoeker. Specialisten Bij zeven specialisten die betrokken zijn geweest bij hulpverleningstrajecten vanuit het CJG Ommen – Hardenberg in de werkwijze Samen Verder Groeien is een semi-gestructureerd diepte-interview afgenomen. Vanuit een overzicht van betrokken specialisten per organisatie is een gestratificeerde steekproef getrokken van één specialist per organisatie. Wanneer de benaderde specialist niet kon of wilde deelnemen aan het onderzoek, is de eerstvolgende specialist op de lijst benaderd. Vanuit de organisatie Vluchtelingenwerk gaf de betrokken specialist in verband met de overgang naar een andere baan aan niet deel te nemen aan het onderzoek. Er kon vervolgens geen andere specialist vanuit Vluchtelingenwerk betrokken worden in het onderzoek, omdat er vanuit deze organisatie slechts één specialist betrokken is geweest bij een traject vanuit het CJG. De benaderde specialist van Dimence GGZ, afdeling jeugd, gaf ook aan niet deel te nemen aan het onderzoek en was de enige specialist op de lijst van deze afdeling. Er is wel een specialist van Dimence GGZ afdeling volwassenen geïnterviewd. Andere geïnterviewden waren werkzaam bij Baalderborg Groep, Accare kinder- en jeugdpsychiatrie, GGD IJsselland (orthopedagoog), Trias Jeugdhulp, Bureau Jeugdzorg Overijssel afdeling AMK en Bureau Jeugdzorg Overijssel afdeling Jeugdbescherming. De betrokkenheid van de geïnterviewde specialisten bij het CJG varieerde van betrokkenheid bij 1 casus tot 6 casussen. De interviews zijn afgenomen door vierdejaars bachelor studenten van Windesheim aan de hand van een topiclist (zie bijlage 6). De interviews zijn opgenomen met een geluidsrecorder, vervolgens verbatim uitgeschreven, geanonimiseerd en daarna geanalyseerd. De student-onderzoekers hebben voorafgaand aan de onderzoekswerkzaamheden een geheimhoudingsverklaring getekend en hebben training vanuit het lectoraat Sturing in de Jeugdzorg ontvangen in het afnemen en analyseren van interviews. Leden van het managementteam Vanuit het MT-CJG is de CJG-coördinator aanwezig geweest bij de teaminterviews met de generalisten in de startperiode van het onderzoek en bij de focusgroepen over eigenkrachtversterkend werken en outreachend werken (zie paragraaf 2.2.2). Bij de ketenregisseur CJG is een semi-gestructureerd diepte-interview afgenomen aan de hand van de topiclist in bijlage 7. In de afrondingsfase van het onderzoek zijn de voorlopige resultaten gepresenteerd in een MT-overleg. Aansluitend is gelegenheid geboden om te reageren op de resultaten en zijn in een kort teaminterview door de onderzoekers nog enkele aanvullende vragen gesteld. De topiclist die gebruikt is voor dit teaminterview is te vinden in bijlage 8. MT-leden die afwezig waren tijdens het overleg zijn verzocht om via e-mail te reageren op de vragen in de topiclist. Door middel van het groepsinterview en de email zijn de meningen en ervaringen verzameld van MT-leden uit de organisaties Bureau Jeugdzorg, GGD IJsselland, SWVNO Overijssel, Basisonderwijs Hardenberg, bestuursdienst Ommen-Hardenberg, Carinova en stichting De Kern. Van MT-leden uit de overige twee organisaties is geen respons ontvangen. Van het groepsinterview is een geluidsopname gemaakt. Analyse heeft plaatsgevonden aan de hand van de geluidsopname en de e-mails met reacties. Vindplaatsen Alle mogelijke zogenoemde vindplaatsen voor vragen rondom opgroeien en opvoeden in de regio OmmenHardenberg, voor zover deze bekend, zijn benaderd om een enquête in te vullen over de mate van bekendheid van het CJG en de mening over de samenwerking met en werkwijze van het CJG. Hiervoor is gebruik gemaakt
10
van het contactenbestand van het CJG dat was opgesteld voor netwerkbijeenkomsten die voor elk CJG-team in 2013 en 2014 zijn georganiseerd met als doel kennismaken, uitleg geven over de werkwijze van het CJG en de mogelijkheden tot samenwerking bespreken. Naar ruwe schatting is de enquête verstuurd naar zo’n 150 contactpersonen van instellingen. Omdat voor een aantal instellingen de uitnodiging voor de enquête is verstuurd naar een contactpersoon van een samenwerkingsverband, met daarbij het verzoek om de uitnodiging door te sturen naar de contactpersonen van de betrokken organisaties, is geen precies aantal te geven van het aantal benaderde organisaties. Bij twee onderwijssamenwerkingsverbanden is de vragenlijst schriftelijk afgenomen tijdens een overleg, de overige instellingen hebben een digitale vragenlijst toegestuurd gekregen. In totaal hebben 90 respondenten gereageerd op het verzoek, waarvan: - 35 respondenten van een onderwijsinstelling (2 SBO, 6 VO, 1 praktijkonderwijs en 26 BAO). De respondenten waren intern begeleiders of zorgcoördinatoren - 25 respondenten van een peuterspeelzaal (6) of kinderdagverblijf (19) - 13 respondenten uit een kleinschalige praktijk (fysiotherapie, psychologie, logopedie, verloskunde) - 17 respondenten uit overige organisaties, te weten politie (5), welzijnsorganisatie (4), huisartsenpraktijk (1), ziekenhuis (2), thuiszorg (3), mantelzorgconsultancy (1) en de bestuursdienst OmmenHardenberg (1). De vragenlijst bestond uit 2 delen. In het eerste deel werd gevraagd of de respondent bekend was met het CJG en of hij/zij wel eens samengewerkt had met het CJG Ommen, Hardenberg, Slagharen, Bergentheim of Dedemsvaart. Wanneer het antwoord op één van beide of beide vragen negatief was, werd de vragenlijst afgesloten na gelegenheid te bieden voor algemene opmerkingen. Indien het antwoord op beide vragen positief was, kreeg de respondent in het tweede gedeelte een aantal stellingen over de samenwerking met het CJG voorgelegd. Daarna volgden open vragen over waar de respondent het meest en het minst tevreden over was in de samenwerking met het CJG. Bij de schriftelijke afname bij de onderwijssamenwerkingsverbanden is alleen het tweede gedeelte van de vragenlijst voorgelegd. Het tweede gedeelte van de vragenlijst is ingevuld door 71 respondenten. De vragenlijst is te vinden in bijlage 9. Dossieranalyse Om een beeld te krijgen van hoe de resultaten van de werkwijze al gemonitord worden en hoe deze resultaten gedeeld worden tussen de verschillende samenwerkingspartners is een dossieranalyse uitgevoerd. Van alle trajecten die zijn gestart en ook afgerond in de periode 2011-2013 en binnen de pilots Samen Groter Groeien en Samen Verder Groeien vielen, is bekeken waar het centrale dossier zoals gearchiveerd door de CJGcoördinator uit bestond. Uitgangspunt van de dossieranalyse was de afspraak tussen de samenwerkende organisaties dat de volgende documenten onderdeel horen te zijn van het dossier: Aanmeldformulier; ingevuld door ouder zelf of door de aanmelder Toestemmingsformulier, ondertekend door ouder(s) MDO rapportage met doelen Verslaglegging van tussenevaluaties Eventueel verslag huisbezoek Verslag van eindevaluatie met daarin aandacht voor realisatie van doelen
11
3. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven aan de hand van de thema’s a) ondersteuning aan de gezinnen, b) eigenkracht versterkend werken, c) outreachend werken en d) de samenwerking tussen professionals. Tot slot wordt ingegaan op de resultaten van de dossieranalyse
3.1 Algemene ervaringen in de ondersteuning aan de gezinnen Het proces van de ondersteuning aan de gezinnen De meeste van de geïnterviewde gezinnen zijn via het consultatiebureau met hun hulpvraag bij het CJG terecht gekomen. Enkele gezinnen gaven aan via het (school)maatschappelijk werk of de school van de kinderen bij het CJG terecht te zijn gekomen. De hulp die de gezinnen hebben gehad vanuit het CJG varieerde van enkele gesprekken in de thuissituatie over de opvoeding en gedrag van het kind tot specialistische hulp in de vorm van Video Home Training, Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG), begeleiding vanuit jeugd-GGZ bij de opvoeding van een kind met een gedragsstoornis of begeleiding vanuit de gehandicaptenzorg bij een moeder met niet-aangeboren hersenletsel. De door de gezinnen meest genoemde interventies van hulpverleners zijn: observeren in verschillende opvoedsituaties, uitleg geven over het gedrag van het kind, tips geven, oefenopdrachten geven, evalueren, inzichtgevende vragen stellen en bevestiging geven van wat goed gaat. Ook ondersteuning in praktische zaken zoals het aanvragen van een PGB, samen kleine klusjes in huis aanpakken en het regelen van vrijwilligers om het huis op te ruimen werden genoemd. Ervaringen en meningen van de gezinnen De meerderheid van de geïnterviewde gezinnen was zeer positief over de ontvangen hulp. Bijna alle ouders gaven aan dat zij zich serieus genomen voelden, omdat de hulpverleners een luisterend oor hadden, begrip toonden, betrokken waren bij hoe het gaat, de tijd namen voor de gezinnen en zich gelijkwaardig opstelden. “Ze namen ons heel serieus en we waren helemaal gelijk in dat gesprek. Gewoon dat ze niet boven ons stond, dat geeft vertrouwen en een prettig gevoel” (gezin 12). Ook werd de betrouwbaarheid en duidelijkheid van de hulpverleners herhaaldelijk genoemd. Afspraken worden duidelijk gemaakt en nagekomen, of de hulpverlener komt er zelf op terug wanneer een afspraak toch niet uitgevoerd kan worden. Ouders ervoeren dit als zeer prettig. De gezinnen spraken over een positieve ervaring met betrekking tot het bepalen van doelen voor de hulp en 1 het opstellen van een plan. Het MDO werd regelmatig genoemd als het moment waarin goed tussen ouders en betrokken hulpverleners werd afgestemd en een duidelijk plan werd opgesteld dat aansloot bij de hulpvragen van ouders. De gezinnen konden zowel in het MDO als daarbuiten zelf aangeven aan welke doelen zij graag wilden werken en hebben ervaren dat hier ook goed naar geluisterd werd. “Wij hadden de hoofdrol. Ze luisterden gewoon heel goed en je voelde je niet gek ofzo, maar begrepen” (gezin 7). “Het ging echt samen in overleg. Wat we het beste vonden, het prettigste, wat voor hem het beste was” (gezin 6). 1
Multidisciplinair overleg, zie inleiding
12
Eén ouder had dit niet altijd zo ervaren en gaf aan dat ze vaak moest herhalen voor welk kind ze hulp wilde, omdat de CJG-hulpverlener steeds begon over een ander kind in het gezin voor wie al hulp was ingeschakeld. De CJG-hulpverlener in dit gezin heeft uiteindelijk wel geregeld dat er specialistische hulp werd ingezet voor het kind over wie ouders vragen hadden op dat moment. Een andere ouder gaf aan dat haar CJG-hulpverlener bleef hameren op een bepaalde interventie die moeder niet vond werken bij haar kind. Zij had het gevoel dat ze hier weinig invloed op had. De meeste gezinnen waren erg tevreden over de snelheid van de stappen die het CJG heeft gezet zodat er snel, meestal binnen enkele weken, een start kon worden gemaakt met de hulp die nodig was. Hierin speelde de kennis van de sociale kaart binnen het CJG een belangrijke rol: de hulpverleners wisten volgens de gezinnen welke andere hulpverlener het beste betrokken kon worden bij bepaalde vragen en legden daar snel contact mee. “Nou dat er in ieder geval zo snel een plan opgesteld kon worden om echt richting de toekomst te werken… vaak hoor je dat er een wachtlijst is, of dat het heel lang duurt voordat je wat hoort en dit is zo snel opgestart, dat had niemand verwacht! En als ik kijk naar hoe ver we nu al zijn dan denk ik dat het echt een hele goede zet is geweest, om het te doen” (gezin 1). Eén gezin had hierin een andere ervaring en was ontevreden over de tijd die het in beslag nam voor de goede hulp werd ingezet. “Ik ben eigenlijk al jaren van het kastje naar de muur aan het lopen dus het is een beetje moeilijk lang verhaal (…) Ja en het ergste vind ik dat ik precies wist wat er aan de hand was, welke hulp ik nodig had en waar ik moest zijn, en dat ik dan nog zo lang moest wachten. Kijk, als je niet weet en je doet oh help wie gaat me helpen? Dan kan ik me voorstellen dat er meer instanties kijken. Ik ben doelbewust geweest in mijn doel en wat ik wilde bereiken, en dan nog word je van het kastje naar de muur gestuurd voor er iets gebeurt. En dat vind ik wel heel triest” (gezin 13). Enkele ouders gaven aan dat zij hierin verschil hebben ervaren tussen diverse CJG-medewerkers wanneer zij met meerderen contact hebben gehad. De ene CJG-medewerker zette sneller en effectiever de lijnen uit dan de andere. Als de hulp één keer van start is gegaan waren de hulpverleners volgens de geïnterviewde gezinnen goed bereikbaar via telefoon, e-mail en soms andere digitale middelen als What’s-App. Ook zijn ze flexibel in het langskomen op tijden die het gezin wenst. “Toen is ze eigenlijk altijd standaard een keer in de week geweest. In overleg met ons welke tijden het beste uit kwam. Soms bij het eten, soms ‘s morgens, ‘s avonds ook weleens wat later bij het eten. Dus ze was wel heel flexibel altijd in de tijden wat ons het beste uit kwam. En we hebben soms ook bewust voor gekozen om het ook een keer te doen wanneer hij alleen was of wanneer ik alleen was. Zodat zij ook kon zien hoe verschillend de kinderen op ons reageerden zeg maar.” (gezin 12)
In de interviews is aan ouders gevraagd of er gedurende het ondersteuningstraject zorgen zijn geweest over de veiligheid van de kinderen bij ouders zelf, de hulpverlener(s) of mensen uit de omgeving. Vijf van de geïnterviewde gezinnen gaven aan dat hier sprake van is geweest. Vervolgens is gevraagd hoe de CJGhulpverlener hiermee om is gegaan en hoe ouders dit ervaren hebben. Eén ouder gaf aan dat de zorgen niet besproken zijn met de hulpverlener. Deze ouder heeft met behulp van het eigen netwerk acties ingezet waardoor de zorgen zijn verminderd. Twee gezinnen hebben zelf de zorgen benoemd bij de hulpverlener, waarop er passende hulp is ingezet door de hulpverlener. Zij voelden zich gehoord en begrepen door de hulpverlener.
13
“Ik heb dit aangegeven bij [NAAM SPECIALIST]. En die onderneemt direct actie, dat is heel fijn dat je weet, van binnen een week wordt er wat aan gedaan” (gezin 2). Bij twee gezinnen benoemde de hulpverlener zorgen over veiligheid van één van de kinderen naar aanleiding van observaties. Bij het ene gezin hebben ouders hun visie hierop gegeven en gezamenlijk is besloten om de hulp te verlengen. Dit werd als prettig ervaren. Bij het andere gezin werd aangedrongen op een crisisplaatsing van het kind. Ouders stonden hier niet achter en hebben de wijze waarop het gesprek hierover werd aangegaan als bedreigend ervaren. Dit hebben zij achteraf aangegeven bij één van de betrokken hulpverleners. De crisisplaatsing is niet doorgegaan. Vanuit het CJG hebben ouders uitleg gekregen over de overwegingen van de hulpverleners in hun reactie en is excuses gemaakt voor het feit dat ouders zich niet gehoord voelden. “En [NAAM CJG-er] heeft ook nog gezegd dat het gesprek niet goed was gegaan, en ze heeft, nou ja [NAAM SPECIALIST] wat minder, maar ze hebben toch allebei op hun manier verontschuldigingen aangeboden en ja, [NAAM CJG-er] heeft het ook nog een beetje uitgelegd namens hen: ‘wij kijken natuurlijk wel met onze instantieblik. Wij willen niet een foute inschatting maken’. Het is goed uitgesproken, ik heb er verder ook nu niet meer zoiets van ‘brr’. Het was toen heel vervelend maar het is ook goed uitgesproken” (gezin 10).
Aan ouders is ook gevraagd welke verbetermogelijkheden zij zien in de ondersteuning die zij hebben gehad vanuit het CJG. Een aantal gezinnen gaf aan geen verbetermogelijkheden te zien. Enkele gezinnen gaven verbeterpunten aan met betrekking tot de laagdrempeligheid van het CJG of de samenwerking tussen professionals. Hier wordt verderop in dit hoofdstuk (paragraven 3.2 en 3.3) verder op ingegaan. Andere gezinnen zagen mogelijkheden tot verbetering in de ondersteuning die zij ontvangen hadden, zij benoemen de volgende zaken: - Bij één gezin was de afsluiting van de hulp niet duidelijk. Er is geen eindgesprek georganiseerd en daardoor was onduidelijk of de hulp nu was afgerond of niet. De geïnterviewde ouder gaf aan dat de hulp zeer plotseling stopte. - Eén ouder gaf aan dat bij het opstarten van de ondersteuning niet duidelijk was wie van de betrokken hulpverleners nu haar contactpersoon was. Ze wist daardoor in het begin niet bij wie ze terecht kon met vragen. Zodra de ondersteuning liep was dit voor haar duidelijker. - Eén ouder gaf aan dat er maar één keer kort geobserveerd werd in de gezinssituatie op een moment dat het kind veel rustiger was dan anders. Op basis van deze korte observatie werd aangedrongen op een interventie die niet voldoende aansloot, zoals eerder in dit hoofdstuk al genoemd. De ouder had het gevoel dat de hulpverlener geen goed beeld had gekregen van het kind en daardoor niet met een passende oplossing kwam. - Twee ouders noemden een verbeterpunt met betrekking tot verslaglegging. Een ouder voelde zich in een verslag te negatief neergezet. Een andere ouder las in een verslag notulen terug van een ander gesprek dat niet voor haar bestemd was. De geïnterviewde ouders hebben het meeste gehad aan de bevestiging van de CJG-hulpverlener dat ze het goed doen als ouders, aan ondersteuning in het regelen van praktische zaken, aan concrete tips in de opvoeding en aan uitleg over het gedrag van hun kind. “Ja, je kan gewoon even dingen bespreken en zij heeft dan ook weer oplossingen en dan kun je weer verder. Ja, gewoon weer even vertrouwen krijgen in jezelf, want ja ik ben dan toch wel onzeker. Dus op die manier, is dat gewoon heel fijn” (gezin 9).
Tot slot is aan ouders gevraagd welke gevolgen de hulp vanuit het CJG voor hen heeft gehad. Eén gezin gaf aan dat de hulp vanuit het CJG niet echt heeft geholpen, omdat het onvoldoende aansloot. De andere geïnterviewde gezinnen noemden verschillende positieve gevolgen de hulp. Het meest werd genoemd dat ouders door de hulp meer inzicht hebben in het gedrag van hun kind en hoe ze hier mee om kunnen gaan.
14
“Dat ik weet dat [NAAM KIND] er eigenlijk niks aan kan doen. Dat, ja, ik weet nu waar ik het kan plaatsen eigenlijk. Dat heeft ze me in laten zien” (gezin 3). “Ja, de kinderen zitten nu wel wat lekkerder in hun vel. Tuurlijk hebben ze hun rotmomenten ook nog wel, maar ja, dat hoort erbij. Alleen je kijkt er nu wat anders tegenaan. (…) Je bent er nu handelbaarder in, je weet nou een beetje hoe je die dingen aan moet pakken. En dat scheelt een heel stuk, kijk dat zijn dingen, dat vind ik dan wel fijn” (gezin 4). De geïnterviewde gezinnen noemden dat door de hulp zowel kinderen als ouders beter in hun vel zitten: er wordt minder stress ervaren, er is meer rust in het gezin en er is meer vertrouwen in het eigen ouderschap. Ervaringen van professionals met betrekking tot ondersteuning aan de gezinnen Ook in de teaminterviews met de CJG-medewerkers kwam naar voren wat hun ervaringen zijn met betrekking tot de ondersteuning aan de gezinnen in de werkwijze Samen Verder Groeien. Zij gaven aan dat zij sinds de invoering van Samen Groter Groeien en Samen Verder Groeien meer vraaggericht en creatiever zijn gaan werken. Doordat er middelen beschikbaar zijn om te experimenteren en andere dingen in te zetten dan men gewend is, kan er creatiever gedacht en gehandeld worden. De medewerkers hebben ervaren dat er meer wordt uitgegaan van wat de daadwerkelijke vraag van ouders is op dat moment, in plaats van welk aanbod er is. “De schotten die zijn minder geworden, dat je meer… wat is er gewoon nodig en dat je daar naar kijkt in plaats van wat is het aanbod van bijvoorbeeld Trias, omdat we nou eenmaal met Trias te maken hebben.” Tegelijkertijd ervaren de CJG-professionals dat er nog wel meer een omslag gemaakt kan worden in creatiever denken en handelen. Deze verandering van denken kost tijd en gaat soms in tegen wat hulpverleners gewend zijn en in eerste instantie voor hen als logisch voelt. “Het is een verandering van denken. Ik denk dat wij allemaal, ik… kijk iedereen werkt hier ook al een aantal jaren dus je hebt ook gewoon bepaalde patronen ontwikkeld. En het is, je moet even soms ook even op andere gedachten gezet worden om het ook gewoon te gaan doen denk ik.” “En het is ook moeilijk als je hulpverlener bent dat je het gevoel hebt dat je ook hulp moet geven, dat je ze wat moet geven. Terwijl soms luisteren inderdaad voldoende is, maar dat voelt dan niet altijd zo” Ook het feit dat de nieuwe manier van werken nog niet bij wet is geregeld, werd door de CJG-ers als belemmerend ervaren in het ‘out of the box’ denken en handelen. Hierdoor kost het soms extra veel tijd en moeite om te zorgen dat de financiering voor benodigde hulp die aansluit bij de vraag ook daadwerkelijk geregeld kan worden.
3.2 Eigenkracht versterkend werken in de ondersteuning aan de gezinnen Ervaringen van ouders met eigenkracht versterkend werken vanuit het CJG In de interviews met de gezinnen is gevraagd in hoeverre ouders in de ondersteuning vanuit het CJG hebben ervaren dat er werd gekeken naar wat al goed ging en wat ouders zelf konden doen om problemen op te lossen. De meeste ouders reageerden hierop door aan te geven dat zij uit zichzelf al zoveel mogelijk keken naar mogelijkheden om problemen op te lossen, omdat ze niet graag hulp vragen. Het eigenkrachtversterkend werken door de hulpverlener hebben gezinnen met name ervaren in de mate van regie die het gezin zelf kreeg in het opstellen van de doelen en de afstemming over welke hulp het meest passend was. Hulpverleners deden dit door ouders tijdens een MDO en/of eerste gesprek veel aan het woord te laten, aan ouders te vragen welke
15
ideale situatie zij graag wilden bereiken en regelmatig te checken of ouders het eens waren met wat er besproken werd. Andere concrete voorbeelden van regie bij ouders laten die werden genoemd: - een ouder kreeg de keuze om een andere hulpverlener te kiezen toen bleek dat zij niet tevreden was over haar toenmalige hulpverlener - een puber die zelf mocht kiezen welk vorm van hulpverlening zij wilde. Veel vragen stellen die gericht zijn op het zelf ontdekken van een oplossing werd ook genoemd door ouders bij het topic over eigenkrachtversterkend werken. “Op het moment dat ik echt geen antwoord weet, dan komt ze wel met een oplossing. Maar dan is het wel eerst tien keer: en wat denk je? Ja, dan noem je weer iets op.” Sommige ouders vonden dit lastig. Eén ouder gaf zelfs aan dat ze teleurgesteld was in haar hulpverlener omdat alles telkens op haar bordje terecht kwam wanneer zij verwachtte en verlangde naar een hulpverlener die ‘alles oplost’. Verder werd het bevestiging geven door te benoemen wat al goed gaat genoemd als eigenkrachtversterkende interventie. “Ze gingen ook echt in op de positieve punten, dus niet alleen maar, dit is niet goed, dit kun je beter doen, maar ook echt kijken naar wat er wel goed gaat. Dat vind ik heel fijn.” Andere eigenkrachtversterkende interventies van de hulpverlener die in de interviews worden genoemd door ouders zijn: - ontlasten van ouders om te laten ‘opladen’, zodat ouders daarna weer meer zelf kunnen doen - ouders bewust maken van eigen opvoedkundige handelingen en het gevolg daarvan. - samen met ouders formulieren invullen - afbouwen van de hulp zodat ouders steeds meer zelf moesten doen Ook is aan ouders gevraagd in hoeverre het CJG stimuleerde om mensen uit eigen omgeving of netwerk te betrekken bij de ervaren problemen, welke mensen er daadwerkelijk betrokken waren en wat dit volgens ouders heeft opgeleverd. Zeven geïnterviewde gezinnen gaven aan dat er niet was gesproken over het betrekken van het sociale netwerk. “Eigenlijk niks, niet dat ik weet, hebben ze het eigenlijk niet over gehad ofzo” (gezin 3). “Nee, dat werd niet besproken. Ik en mijn partner hebben een heel goed contact met onze ouders, dus daar kunnen we altijd terecht. Ik denk dat zij dat ook wel door hadden, dat wij goed contact hadden en dat het daarom niet echt is besproken” (gezin 7). Bij een aantal gezinnen is met de organisatie van het MDO gevraagd vanuit het CJG welke mensen uit hun eigen netwerk zij graag wilden uitnodigen bij het MDO of is bij het bespreken van bepaalde problemen gevraagd wie uit hun netwerk ondersteuning kon bieden. Bij vijf van deze gezinnen is er vervolgens om verschillende redenen geen gebruik gemaakt van het netwerk. Eén ouder gaf als reden van het niet inzetten van het eigen sociale netwerk, dat dit niet passend was bij de problematiek. De andere ouders gaven als reden dat zij weinig mogelijkheden zagen in hun eigen netwerk of dat ze hun eigen netwerk niet tot last wilden zijn. “Nou wij hebben daar een heel gesprek over gehad, zo van ja, ik heb broers en zussen, ze wonen hier niet in de buurt, ze hebben allemaal hun eigen beperkingen en moeilijke gezin. Mijn moeder is ziek, nou dat wordt hem ook niet. Buren, daar heb ik het afgelopen jaar zoveel op geleund, door die opleiding te kunnen doen. (…) Ja, dat kun je ook niet blijven doen. Dus het sociale netwerk, dat wordt gauw minder. Als je daar teveel gebruik van maakt, zeggen mensen op een gegeven moment, ja het is klaar”(gezin 2).
16
“Ja, er werd wel gezegd van, omdat ik het soms echt niet meer trok, ze sliep geen avond door. Dan zeiden ze wel van, laat iemand anders hier een keer slapen, als jij het niet meer trekt. Maar nee, daar hebben we nooit gebruik van gemaakt, dat hebben we niet gedaan. Nee, ik wil anderen ook niet tot last zijn” (gezin 9). Twee gezinnen gaven aan dat er waarschijnlijk wel gesproken is over betrekken van het sociale netwerk, maar dat zij dit zich niet meer goed konden herinneren en dat er uiteindelijk geen netwerk betrokken is geweest. Drie geïnterviewde gezinnen gaven aan dat er mensen uit hun sociale netwerk aanwezig waren bij het MDO, bij alle drie gaat het om ouders van ouders. Bij twee van deze drie gezinnen was dit voor de hand liggend, omdat de (groot)ouders al een actieve rol hadden doordat het hele gezin of alleen het kleinkind bij hen inwoonde toen de ondersteuning vanuit het CJG startte. In deze interviews is niet duidelijk geworden bij wie het initiatief lag tot uitnodigen van de (groot)ouders: het CJG of de ouders zelf. Ervaringen van de CJG-teams met betrekking tot eigenkracht versterkend werken In het focusgroepinterview met CJG-medewerkers uit elk CJG-team is gevraagd op welke manier er eigenkrachtversterkend wordt gewerkt vanuit het CJG, wat bevorderende en belemmerende factoren zijn in het eigenkrachtversterkend werken en hoe het eigenkrachtversterkend werken nog verder ontwikkeld kan worden. Belangrijk onderdeel van eigenkrachtversterkend werken is volgens de focusgroep het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden van het gezin. Dit doen CJG-medewerkers volgens de focusgroep door gericht te observeren en vervolgens te benoemen naar ouders wat al goed gaat en door inzichtgevende vragen te stellen die bij ouders uitlokken dat zij eigen mogelijkheden en oplossingen benoemen. Een voorbeeld is de vraag: ‘Wanneer is het wel gelukt?’ om daar vervolgens op door te vragen. “Echt kijken wat mensen zelf kunnen veranderen en ook wat mensen zelf al in huis hebben. Want vaak is het zo dat mensen gewoon niet meer zien, of niet meer de energie hebben in wat ze allemaal zelf kunnen. En als je dat allemaal helder krijgt, van ja dit is eigenlijk, oh ja dat heb ik eigenlijk altijd wel gedaan. Nou ja, dan krijg je dat stukje weer terug.” Een tweede interventie die de focusgroep noemde is het wijzen op de verantwoordelijkheid die ouders zelf hebben en de beperkingen die er zijn in het regelen van hulpverlening. “Mensen wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid. Dus hé, het is niet dat overal een potje is en we kunnen overal wel geld vandaan halen, maar dat je ook inderdaad kijkt naar je eigen netwerk van wat is daar, wat zijn daar de mogelijkheden.” “Ik denk dat de laatste jaren, is er best wel veel van ‘Goh ik heb dit, dus ik heb recht op die hulp’. En dat mensen daar ook echt op staan. En dat we weer de andere kant iets meer opgaan. Van wat wil je zelf? En waar ben je zelf sterk in? Waarom ben je het eigenlijk nodig? Omdat je er recht op hebt? Of, waarom ben je het eigenlijk nodig? Stukje bewustwording, confrontatie, ja.” Verder werd in de focusgroep genoemd dat het tijdelijk ingrijpen en ontlasten van ouders, bijvoorbeeld in een weekend, ook een manier kan zijn om eigenkrachtversterkend te werken. Doordat ouders dan even kunnen opladen, hebben zij daarna weer mogelijkheden en energie om zelf aan de slag te gaan. Ook het geven van voorlichting en aan de hand daarvan te ‘normaliseren’ werd genoemd als eigenkrachtversterkende interventie. Door ouders inzicht te geven dat sommige problemen ‘erbij horen’ in een bepaalde ontwikkelingsfase, hebben zij er weer meer vertrouwen in dat ze het zelf kunnen oppakken. Tot slot werd het aandragen van handvatten of concrete handelingsalternatieven genoemd als eigenkrachtversterkende interventie: wanneer ouders alternatieven weten in het handelen naar hun kind kunnen zij deze zelf integreren in de opvoeding.
17
Wat betreft in kaart brengen en benutten van het sociale netwerk werd in de focusgroep met name het MDO genoemd als een goed moment om te kijken naar het inzetten van het sociale netwerk. Middelen die CJGmedewerkers gebruiken om het sociale netwerk in kaart brengen zijn volgens de focusgroep: vragen wie er in de omgeving betrokken zijn en ouders bij het MDO willen uitnodigen; het aanbieden van een Eigen Kracht Conferentie waarbij de Eigen-Kracht coördinator het netwerk in kaart brengt; de verjaardagskalender op de wc bekijken om te zien wie er op staan; het maken van een genogram of een cirkel van betrokkenheid. De focusgroep gaf aan dat ze als CJG-medewerkers nog kunnen leren van Eigen Kracht-coördinatoren in het vragen stellen om het sociale netwerk in kaart te brengen. “Ze stellen soms net iets andere vragen dat je denkt van ’oh ja’. Gaan mensen meedenken ‘Oh die kan ik ook nog vragen.’ Dan krijg je soms mensen aan tafel die je juist niet verwacht. (…) Bijvoorbeeld dat ze inderdaad zeggen als mensen zeggen: ‘Ja maar ik heb helemaal geen contacten.’ Maar dan vragen: ‘en als je kind jarig is, wie zitten er dan op de verjaardag?’ En hé, want daar zitten eigenlijk altijd wel mensen. En dan, oké, dan gaan ze daarop door.” Uit de focusgroep kwam wat betreft het inzetten van het sociale netwerk naar voren dat de wensen van ouders om mensen uit de omgeving wel of niet te betrekken zeer wisselend zijn. De CJG-medewerkers zien de wensen van ouders als leidend. Echter, deelnemers aan de focusgroep gaven aan dat ze hierin nog wel meer naar verdere mogelijkheden zouden kunnen kijken om het netwerk te betrekken als ouders in eerste instantie aangeven het liever niet (meer) te willen. De focusgroep gaf aan de volgende belemmerende factoren te ervaren in eigenkrachtversterkend werken: Houding en vaardigheden van ouders, zoals een beperkt zelfinzicht, de overtuiging dat iedere burger recht heeft op professionele hulp of de verwachting dat de hulpverlener ‘alles’ oplost. Procedures en reglementen kunnen belemmerend werken. De focusgroep noemde hierbij als voorbeeld de regels om een lening te kunnen krijgen voor het afbetalen van schulden. Zo kreeg een moeder van de gemeente een sanctie of boete, waardoor zij geen lening of schuldhulpverlening kon krijgen. Gevolg was dat zij nog meer in de problemen kwam en minder eigen regie kon voeren. Een ander voorbeeld dat genoemd werd was het aanvragen van een indicatie via de AWBZ, waarin het probleem zwaar aangezet moet worden om passende hulp te krijgen. “Dan moet je soms zulke diagnoses schrijven en zulke, ja, mens ontkrachtende termen. Paar jaar geleden, zette ik ze zo op papier, en als ik ze nu dan, want ik lees ze altijd voor bij cliënten en dan denk ik nou, dit is toch echt te gek hoor. Dat je dat eigenlijk allemaal op moet schrijven, zulke diagnoses erbij, anders krijgen ze geen zorgverlenging. Maar het gaat me steeds meer tegen de borst stuiten omdat we toch steeds meer vanuit de eigen kracht gaan werken.” -
Een beperkt sociaal netwerk van ouders of een beperkte belastbaarheid van het netwerk dat wel aanwezig is. Een gebrek aan tijd, waardoor soms onvoldoende ingegaan kan worden op bijvoorbeeld mogelijkheden van het eigen netwerk. Tot slot werd door de focusgroep genoemd dat in een aantal gezinnen pas professionele hulp wordt gevraagd wanneer zij zelf met behulp van hun netwerk al van alles hebben geprobeerd en er echt niet meer uitkomen. Het voelt dan voor hulpverleners niet passend om te beginnen met vragen: ‘wat kunt u zelf met behulp van uw netwerk?’
Op de vraag wat er verbeterd zou kunnen worden in het eigenkrachtversterkend werken, gaf de focusgroep de volgende zaken aan:
18
-
-
Er kan meer gebruik gemaakt worden van concrete hulpmiddelen om het sociale netwerk in kaart te brengen. Er kan meer overlegd en meegedacht worden als collega’s onderling om eigenkrachtversterkend te werken. Wanneer er een Eigen Kracht Conferentie is geweest, is het wenselijk als er duidelijker afspraken worden gemaakt over wie uit het betrokken netwerk aan de bel trekt wanneer de afspraken niet worden nagekomen. De gemeente kan meer aandacht besteden aan voorlichting van de burger over de eigen verantwoordelijkheid en de nieuwe manier van werken na de transitie, zodat burgers weten dat niet het recht op zorg maar de eigen verantwoordelijkheid om problemen op te lossen het uitgangspunt is.
Vindplaatsen over eigenkracht versterkend werken in het CJG In de enquête voor de vindplaatsen is de volgende stelling voorgelegd aan de respondenten die hebben samengewerkt met het CJG Ommen-Hardenberg: “De CJG-medewerker gaat bij het beantwoorden van vragen uit van de eigen kracht van de vraagsteller en evt. andere betrokkenen” Van de 70 respondenten die gereageerd hebben op deze stelling was 58% het enigszins of volledig eens met de stelling, 7% koos was het er enigszins of volledig mee oneens en 35% had ‘geen mening’. In tabel 2 is de onderverdeling van antwoorden te zien per organisatiecategorie. “De CJG-medewerker gaat bij het beantwoorden van vragen uit van de eigen kracht van de vragensteller en evt. andere betrokkenen” Soort organisatie N Volledig Enigszins Enigszins Volledig Geen eens eens oneens oneens mening Onderwijs 33 30% 42% 0% 0% 27% Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal 16 31% 25% 6%* 6%* 31% Zelfstandige praktijk 7 29% 14%* 0% 0% 57% Overig 14 0% 36% 14% 0% 50% Alle organisaties 70 24% 34% 4% 1%* 36% * n=1 Tabel 2: reacties respondenten uit de vindplaatsen naar organisatiecategorie
3.3 Outreachend werken Ervaringen van de CJG-teams met betrekking tot outreachend werken In het focusgroepinterview met CJG-medewerkers uit elk CJG-team is gevraagd wat de deelnemers verstaan onder outreachend werken, op welke manier zij dit vormgeven, wat bevorderende en belemmerende factoren zijn in het outreachend werken en wat deelnemers zagen als dromen en ontwikkelpunten in outreachend werken vanuit het CJG in de toekomst. De focusgroep gaf aan dat outreachend werken betekent dat je niet wacht tot mensen zelf een hulpvraag stellen, maar dat je als hulpverlener initiatief neemt in het contact opbouwen en luisteren, en dat de hulpverlener waar nodig benoemt wat zij ziet, een hulpvraag signaleert en die bespreekbaar maakt.
19
“Dat je niet wacht totdat de mensen bij jou komen, maar ook gewoon aanwezig bent, dat je contact legt met mensen, dat je benoemt wat je ziet denk ik.” (…) “Een hand toereiken. Mag ik naar je luisteren, zou ik iets voor jou kunnen doen wat in mijn vakgebied zit.” CJG-medewerkers geven dit volgens de focusgroep vorm door aanwezig te zijn op diverse vindplaatsen zoals scholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Het contact wordt gelegd door gewoon aanwezig te zijn en met medewerkers of ouders gesprek aan te knopen, zowel in het algemeen om de drempel voor vragen te verlagen als naar aanleiding van specifieke signalen. “Ook wel eens als ik hoor van andere ouders in de wachtruimte die met elkaar spreken over een andere moeder. Dan ga ik daar wel eens naar toe” Verder wordt er contact gelegd door inloopspreekuren te organiseren en met een informatiestand aanwezig te zijn op diverse dorps- of schoolactiviteiten. Ook het zichtbaar aanwezig in de wijk of het dorp werd door één van de deelnemers genoemd. “Ik doe boodschappen in een dorp waar ik werk, en dat doe ik niet omdat het daar goedkoper is, maar als ik daar loop achter mijn karretje heb je altijd contact met de mensen. En soms kom ik terug en dan zit er bij de auto een stickertje of velletje onder mijn ruitenwisser met ‘Heb je nog even tijd’.” De focusgroep gaf aan dat het contact een enkele keer wordt aangegaan door bij mensen aan te bellen wanneer er signalen vanuit de buurt worden opgevangen. “Pas in [PLAATSNAAM] was er een meneer en die bullenbakte zo zei de buurman. En toen… gelukkig piepte die man een beetje dus ik kon als verpleegkundige er naar toe. Hij rookte heel veel en hij kon maar nauwelijks met acht stappen bij de auto komen en dan moest hij op adem komen en dan kon hij pas de auto in. (…) Dus ik heb aan gebeld, mij gemeld bij een collega dat ik naar binnen ging. En ik heb aan hem genoemd dat ik hoorde in de buurt dat opvoeden voor hun een kunst was en een klus en dat ik ook hoorde dat het hem soms zoveel inspanning koste. En of ik als verpleegkundige daar in mee mocht denken en dat ik daarnaast ook kinderverpleegkundige ben en dat ik misschien ook wat verder kan helpen. Toen zei die: nou als je een grote bek hebt kom er maar in. En ik had een grote bek dus ik kwam er in en daarna is daar [NAAM INSTELLING] in gekomen.”
Bevorderende factoren die de focusgroep noemde in het outreachend werken waren met name eigenschappen van de hulpverlener, namelijk: een open en transparante houding zonder oordeel, goed kunnen luisteren en de tijd nemen, erkenning geven voor de beleving en emoties van ouders, oog hebben voor de krachten van het gezin en hierbij aan kunnen sluiten, eerlijk durven zijn, lef hebben, aan kunnen sluiten bij het taalgebruik of dialect van ouders (hulpverlenersjargon achterwege laten) en out of the box kunnen denken. Verder werd een goede samenwerking en onderling vertrouwen tussen collega’s van andere organisaties genoemd als een bevorderende factor. Wanneer er goed onderling vertrouwen is, draagt dit er aan bij dat hulpverleners ouders gemakkelijk wijzen op mogelijkheden voor ondersteuning door een collega of die collega meenemen om met de ouders in gesprek te gaan, ook wanneer dit mogelijk niet direct tot concrete ondersteuning leidt. “Ja en ook van wie kan het beste gewoon even op dit gezin af, want wie heeft daar al contact of wie moet het zeker niet doen.” (…) “En dat ik mij veilig voel binnen de collega kring die ik kan raadplegen. Dus ik weet als ik [NAAM PERSOON] voor nop, tussen aanhalingstekens, naar een gezin stuur. Dat ze dat niet erg vindt en dat is ook outreachend werken.” Wat betreft belemmerende factoren gaf de focusgroep aan dat met name privacy soms kan belemmeren: wanneer buren of kennissen signalen afgeven, maar dit gesprek niet zelf aan willen gaan met de betreffende
20
ouders en ook niet genoemd willen worden als bron van de signalen. Dit vraagt dan out of the box denken om toch in gesprek te komen en signalen bespreekbaar te maken, zonder privacy van mensen te schenden. Ook werden gebrek aan tijd en een gesloten dorpscultuur waarin mensen om verschillende redenen niet makkelijk praten over problemen genoemd. Zo gaf de focusgroep aan dat in de cultuur in de regio Hardenberg mensen niet gemakkelijk uit zichzelf aangeven waar ze behoefte aan hebben of wat ze ergens van vinden. “Ja, dat is hier natuurlijk ook wel de cultuur. Dat ze iets van zelfsprekend vinden, maar dat niet benoemen.”(…) “Nou dat benoem ik heel vaak. Als je niet duidelijk bent in wat je wil dan krijg je wat anders. Dat is de wet van Sinterklaas.” (…) “In het gebied Hardenberg (…) ja is ja… En dan bedoelen de mensen hier: ik heb gehoord wat je gezegd hebt. Niet ik ben het er mee eens wat je me vertelt. Dus het is ja ja en dan komt: ik ga er over nadenken. En dan duurt het drie weken. Dan ligt het in de week zeg ik dan.” Verder werden ook bij dit topic eigenschappen of interventies van de hulpverlener genoemd, namelijk te veel bemoeien of de neiging hebben de regie van ouders over te nemen. Tot slot werd als belemmerende factor de slechte bereikbaarheid van het CJG genoemd, waardoor ouders vaak niet weten hoe ze het CJG kunnen bereiken als ze vragen hebben. Als toekomstdromen en ontwikkelpunten in outreachend werken gaf de focusgroep de volgende zaken aan: Meer zichtbaarheid van het CJG door PR op social media en een vaste rubriek in het plaatselijke huisaan-huis blad Nog meer in gesprek met burgers om meer inzicht te krijgen in wat er leeft en waar het CJG op kan aansluiten Themabijeenkomsten organiseren vanuit het CJG om kennis over te dragen en de vindbaarheid van het CJG te vergroten Goede bereikbaarheid van het CJG door middel van één duidelijk en centraal telefoonnummer en – loket voor aanmelding “… die werkt in het CJG vlakbij [PLAATSNAAM] en die hebben dus echt gewoon een balie waar altijd iemand zit en ze hebben daar een huiskamer. Mensen kunnen elkaar daar ontmoeten. Dan denk ik: echt een directe vindplaats. Niet van oh het is een consultatiebureau dat is dus het CJG of op scholen zijn de verpleegkundige dat is het CJG. Dat komt niet over. Je bent zeg maar een soort orgaan vind ik, maar het heeft geen bodem.”
Uit de algemene teaminterviews kwamen ook enkele opmerkingen van CJG-medewerkers naar voren met betrekking tot het outreachend werken. Zo werd door één team net als door de focusgroep de wens geuit om meer preventieve activiteiten te organiseren in de vorm themabijeenkomsten. Medewerkers signaleren dat sommige thema’s steeds weer terug komen als vraag van ouders of scholen, het organiseren van themabijeenkomsten zou hier uitkomst kunnen bieden. Door een ander team werd genoemd dat de overleggen als heel ‘vol’ worden ervaren met casuïstiek overleg over (multi)probleemgezinnen. Daardoor is er te weinig tijd om algemene signalen in een dorp te bespreken en daar preventief in de te handelen. “Ik merk wel dat ik het mis omdat onze overleggen zo vol zitten met casuïstiek, dat niet de normale signalen van Ommen of wat valt op in Ommen…, dat is wel geen prioriteit maar die tijd is er en dat ervaar ik in andere CJG’s, die wordt dan weggevaagd terwijl daar juist de preventie zit hè” Ervaringen vindplaatsen met betrekking tot outreachend werken In de enquête voor vindplaatsen is een tweetal stellingen opgenomen die betrekking hebben op outreachend werken.
21
De eerste stelling luidde “De CJG-medewerkers signaleren vragen en zorgen rondom opgroeien en opvoeden en nemen initiatief in het bespreekbaar maken hiervan.” Een kleine meerderheid van 66,4 % van de respondenten was het enigszins (40,8%) of volledig (25,4%) eens met de stelling, tegen 21,4% van de respondenten die het enigszins (15,5%) of volledig (5,9%) oneens was met de stelling. Tien respondenten (14,1%) gaven aan geen mening te hebben over deze stelling. In tabel 3 is te zien hoe respondenten uit de verschillende organisatie-categorieën op de stelling reageerden. Onder respondenten van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven lag het percentage respondenten dat het enigszins of volledig oneens was met de stelling relatief hoog met 31,4%. Onder respondenten uit het onderwijs was een hoger percentage (84,4%) respondenten dan gemiddeld het juist enigszins of volledig eens met de stelling. “De CJG-medewerker signaleert zorgen en vragen rondom opgroeien en opvoeden en neemt initiatief in het bespreekbaar maken ervan” Soort organisatie N Volledig Enigszins Enigszins Volledig Geen eens eens oneens oneens mening Onderwijs 34 32% 47% 9% 6% 6% Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal 16 38% 13% 25% 6%* 19% Zelfstandige praktijk 7 14%* 43% 0% 0% 43% Overig 14 0% 57% 29% 0% 14% Alle organisaties 71 25% 41% 15% 4% 14% * n=1 Tabel 3: reacties respondenten uit de vindplaatsen naar organisatiecategorie De tweede stelling met betrekking tot outreachend werken in de enquête was “De samenwerking met het CJG draagt bij aan vroegtijdiger aanpak van vragen en problemen rondom opgroeien en opvoeden.” Een grote meerderheid van 83,1% van de respondenten was het enigszins (42,3%) of volledig (40,8) eens met de stelling. Negen respondenten (12,7%) waren het er enigszins of volledig mee oneens en drie respondenten hadden geen mening over de stelling. Er waren geen noemenswaardige verschillen in reacties tussen respondenten uit de verschillende organisatiecategorieën, zoals te zien in tabel 4. “De samenwerking met het CJG draagt bij aan een vroegtijdiger aanpak van problemen rondom opgroeien en opvoeden” Soort organisatie N Volledig Enigszins Enigszins Volledig Geen eens eens oneens oneens mening Onderwijs 34 61% 26% 9% 3%* 0% Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal 16 14% 38% 13% 0% 7%* Zelfstandige praktijk 7 0% 86% 0% 0% 14%* Overig 14 7% 64% 14% 7%* 7%* Alle organisaties 71 41% 42% 10% 3% 4% * n=1 Tabel 4: reacties respondenten uit de vindplaatsen naar organisatiecategorie Ervaringen van gezinnen met betrekking tot outreachend werken In de interviews met de gezinnen is niet specifiek gevraagd naar ervaringen van ouders met betrekking tot outreachend werken door het CJG. In enkele interviews kwam echter wel informatie naar voren met betrekking tot dit thema. Eén ouder gaf aan in het begin liever geen hulp te accepteren van het CJG toen haar dat aanbod werd gedaan, omdat het voelde als falen. Meerdere ouders benoemden dat ze anderen zouden aanraden hulp
22
te vragen aan het CJG wanneer dit nodig is, maar ook dat ze zagen dat het niet in de regiocultuur past om hulp te vragen en dat mensen zich vaak schamen om over problemen te praten. Een moeder die vanuit het westen was verhuisd naar de regio vertelde dat haar CJG-hulpverlener vaak bevestigde dat zij zo open sprak over haar problemen en wat ze daarin nodig had en dat zij hierin verschil merkte met mensen die uit de regio komen.
3.4 Samenwerking tussen professionals Ervaringen van gezinnen in de samenwerking tussen professionals De meerderheid van de geïnterviewde gezinnen gaf aan dat zij de samenwerking tussen de betrokken hulpverleners goed vond gaan. Er werd volgens deze gezinnen goed overlegd, afgestemd en overgedragen. “Ik heb nu een nieuwe begeleider gekregen, omdat ik nu in een andere plaats woon. Gisteren zijn ze hier samen geweest, en ze zijn dan een keer eerder samen geweest, ook om aan elkaar voor te stellen. Zodat ze ook weten met wie ze te maken hebben. Nou dat vind ik gewoon echt heel goed” (gezin 1). Het MDO werd bij dit topic meerdere malen genoemd als helpend, omdat er dan goed werd afgestemd met alle betrokken hulpverleners. De samenwerking was prima, dat ging via de mail, zo van wanneer kunnen we, toen kwam er het plannen, van welke dagen kun jij, en op het moment, wanneer de meeste konden, die werd gekozen. Van te voren agenda door krijgen, van nou, dit gaan we bespreken, op die manier gaan we het doen, de duidelijkheid, ja. (…) Vanaf het eerste overleg zeg maar, dat alles samen kwam, dan vallen in een keer alle aparte afspraken weg” (gezin 2). Enkele ouders gaven aan dat zij ondanks dat het MDO een goed afstemmoment was, wel vonden dat er erg veel hulpverleners aan tafel zaten, wat zij minder prettig vonden. Twee geïnterviewde gezinnen gaven aan niet tevreden te zijn over de samenwerking. Een moeder vond dat er weinig nieuws uit het MDO naar voren kwam en dat ze voorafgaand aan het MDO van het kastje naar de muur werd gestuurd. Het andere gezin vond dat er niet goed werd samengewerkt tussen twee betrokken specialisten omdat ze heel verschillend waren. Ook gaf dit gezin aan dat er meer en beter onderling kon worden overgedragen door hulpverleners, zodat ouders zelf niet steeds opnieuw hun verhaal hadden hoeven vertellen als er nieuwe hulpverleners worden betrokken. Eén geïnterviewde ouder had wisselende ervaringen met de samenwerking tussen professionals. Zij had vanuit het CJG met één hulpverlener te maken, met wie zij goed contact had. Er was geen sprake van samenwerking met andere hulpverleners, dit was volgens deze ouder ook niet nodig. In deze casus verliep de samenwerking vanuit school met het CJG moeizaam, wat als vervelend werd ervaren door het gezin. “Ja, dat ze het heel erg binnenshuis proberen te houden en als het dan echt niet kan, laten we ze dan erbij halen. Maar wie weet als er wat verkeerd gezegd wordt over ons, dat zou wel heel erg zijn. (Interviewer:) “Dus de samenwerking tussen school en het CJG is een verbeterpunt.” (Moeder:) “Ja. Dat dat geen schaamte is, dat dat niet erg is, maar gewoon een hulpmiddel als je het even niet meer weet. En dat dat niet uitmaakt. Want als de school daar al niet open in is dat het gewoon een orgaan is wat gewoon fijn is als je daar je hulp kan halen, zullen de ouders dan wel gaan komen? Als de school het niet promoot… Er hangt een foldertje dat je er heen kan. Maar de school zegt niet goh, ga er eens heen, ga eens met ze praten” (gezin 11).
Enkele geïnterviewde gezinnen gaven aan dat zij weinig hadden meegekregen van de samenwerking tussen betrokken professionals. Zij gaven daarbij niet aan of zij dit positief of negatief vonden.
23
“Ja, daar krijg ik eigenlijk niet zo veel van mee. Ze zullen wel overleggen samen, en via de mail, maar verder zou ik het niet weten” (gezin 6). Ervaringen CJG-teams in de samenwerking tussen professionals Uit de teaminterviews met de CJG-teams komt naar voren dat de CJG-medewerkers zeer positief waren over de onderlinge samenwerking in het CJG tussen de verschillende partners. De deelnemers aan de teaminterviews gaven unaniem aan kortere lijnen in de communicatie en een betere onderlinge afstemming te ervaren. Het CJG werd ervaren als een overzichtelijk geheel, waarbinnen men samenwerkingspartners makkelijk leert kennen en daardoor ook makkelijker weet te vinden buiten de geplande overleggen om. Het meedenken met een casus vanuit meerdere disciplines werd als waardevol ervaren. “Ik merk wel de meerwaarde nu al dat de lijnen korter zijn: je overlegt wat makkelijker en wat ik persoonlijk… dat ik een gezicht bij een naam heb. En dat maakt dat ik daardoor ook sneller naar iemand toe stap. Vragen met betrekking tot een bepaalde casus. En je spreekt iemand even wat sneller aan (…) En als je dan merkt dat er casussen worden besproken, nou dat je denkt, zal wel eens een gezin met een verstandelijke beperking kunnen zijn en dat je daarin in mee kunt denken. En sowieso ik leer veel van andere collega’s ook weer. Het is van meerdere kanten voor mijn gevoel echt een meerwaarde. (…) Je krijgt er beter zicht op denk ik van wie doet wat“ (teaminterview 1) De goede en duidelijke coördinatie door de CJG-coördinator werd genoemd als belangrijke factor in het slagen van deze samenwerkingsstructuur. “Wat ik zelf heel fijn vind is dat [NAAM CJG-COÖRDINATOR] er is. (…) Dat maakt wel uit en dat vind ik heel mooi, dat is wel iemand van oh nou, hoe complex het ook is [NAAM CJG-COÖRDINATOR] weet daar wel raad mee of iets. (…) Nee het is in die zin, staat de structuur ook wel met de persoon [NAAM CJG-COÖRDINATOR]” (team-interview 3). Ook de gezamenlijke deskundigheidsbevordering in de CJG-teams heeft volgens de teams bijgedragen aan de goede onderlinge samenwerking tussen de partners in het CJG-team. De scholing geeft een gezamenlijke basis. Een medewerker van Bureau Jeugdzorg noemde tijdens een teaminterview dat de VERVE-training maakte dat de verantwoordelijkheid bij zorgen rondom veiligheid van kinderen meer als een gedeelde verantwoordelijkheid kan worden gezien, omdat niet meer alleen de BJZ-medewerkers in het CJG-team hierin geschoold zijn. De samenwerking met partners buiten het CJG werd als wisselend ervaren. De MDO’s werden herhaaldelijk genoemd als een goed hulpmiddel om de samenwerking tussen betrokken hulpverleners goed af te stemmen, zeker wanneer er ook professionals van buiten de CJG-teams betrokken zijn. In Ommen werd een goede lijn met het basisonderwijs gemist, de samenwerking met het voortgezet onderwijs werd als beter ervaren. Als verklaring voor de minder duidelijke samenwerking met het basisonderwijs werd genoemd dat niet op elke basisschool iemand van het CJG aanwezig is en dat het schoolmaatschappelijk werk niet van oudsher op elke school aanwezig was. Hierdoor hebben de scholen een eigen netwerk ontwikkeld met bijvoorbeeld particuliere praktijken om in te schakelen wanneer er problemen waren rondom een bepaalde leerling. Het opbouwen van een goede samenwerking met het onderwijs kost tijd en investering, zo gaf het team in Ommen aan. Verder werd in Ommen overleg met andere disciplines als politie, leerplicht en jongerenwerk gemist. Eerder was hier regelmatig ‘jeugdhulpoverleg’ mee, dit bestaat nu niet meer in de nieuwe werkwijze. In de teaminterviews werd ook aangegeven dat partners buiten het CJG, bijvoorbeeld artsen of verpleegkundigen in het ziekenhuis, de nieuwe structuur en werkwijze in de keten soms nog onvoldoende kennen. Hierdoor betrekken zij het CJG niet op momenten dat dit wel gepast zou zijn en duurt het dan langer voor er passende hulp is voor een gezin. Een jeugdverpleegkundige zei hier het volgende over:
24
“Ik heb begin december een kind met astma moeten bezoeken van 14 jaar, gaat niet meer naar school, al weken niet. Dan kom ik daar begin januari en dat kind gaat inderdaad niet naar school en dan denk ik: wat bijzonder dat een kinderarts een kind overdraagt dat niet naar school gaat, al tijden niet. (..) En dan zeg ik tegen die kinderarts: maar heb je in de keten nog nagedacht? Ja maar die keten snap ik niks van zegt hij” (teaminterview 1) Over de samenwerking met de gemeente werd aangegeven dat de betrokkenheid vanuit de gemeente bij het CJG als prettig werd ervaren. “Ik heb het idee dat de gemeente zich wel betrokken voelt, op het CJG. De gemeente wou het ook heel graag, dat voelde je ook” (teaminterview 2) Wel werd kritiek geuit op de informatievoorziening over de nieuwe werkwijze in de gebiedsteams vanuit de gemeente. Deze kwam volgens de CJG-teams te laat op gang, waardoor de medewerkers veel onduidelijkheid hebben ervaren. Uit de teaminterviews kwamen verschillende belemmeringen naar voren die de CJG-teams hebben ervaren in de samenwerking en het vormgeven van de nieuwe werkwijze. Een eerste belemmering die naar voren kwam is de spreekwoordelijke spagaat die een aantal CJGmedewerkers ervaart tussen de eigen organisatie en het CJG. De gewone werkzaamheden van de eigen organisatie en de bijbehorende administratiesystemen gaan door, de combinatie met CJG-werkzaamheden werd in de teaminterviews benoemd als een dubbele belasting. “Hier wordt ook bijna als organisatie dingen en inzet van mij gevraagd, maar bij het maatschappelijk werk bij de Kern ook en dat is ook niet mis moet ik zeggen. En de belangen zijn soms wel anders” (teaminterview 3). Goed gefaciliteerd worden vanuit de moederorganisatie in uren en ruimte in het takenpakket werden als helpend genoemd in het goed kunnen samenwerken in de CJG-structuur. Echter, ook wanneer deze zaken goed geregeld zijn, blijft het gevoel van de ‘dubbele pet’ soms wringen. “Vanuit MEE dan, mijn caseload puilde een beetje uit en op een gegeven moment toch maar aangegeven (…) en vanuit MEE werd gezegd, nou weet je, MEE cliënten doen we iets minder richt je maar op CJG en IVH cliënten die ook vanuit hier komen (…) een cliëntstop vanuit MEE tot half februari, geweldig! Dus daarin gingen ze heel erg mee eigenlijk” (…) “Dat is wel aan de ene kant heel mooi, maar aan de andere kant kan ik dat als werker ook soms voelen dat dat wat wringt, want dan denk je van: er komt wat misschien dringend binnen bij MEE en dat moet dan wachten omdat het CJG voorrang heeft” (…) “Ja, dat je wel die twee petten op hebt. Dan druk je de wachtlijst dan wel en die voel je dan wel” (teaminterview 1). Verder werd als belemmering genoemd dat de verschillende werklocaties, agenda- en administratiesystemen extra tijd en moeite vragen in het praktisch organiseren van de samenwerking. Onderlinge overdracht en afspraken maken voor gezamenlijk overleg, bijvoorbeeld met cliënten, worden hierdoor als ingewikkeld ervaren. “Dat is niet ingebed, daar wordt nog niet echt rekening mee gehouden dat dat zoveel kost en andere vaardigheden vraagt” (teaminterview 3). Een gezamenlijke werkruimte of kantoor waarin CJG-medewerkers elkaar ook buiten overleggen om makkelijker tegenkomen en praktische randvoorwaarden als het makkelijk kunnen delen van stukken en agenda’s zouden hierin volgens de teams zeer helpend zijn.
25
Tot slot werden de hoge werkdruk en onduidelijke kaders als gevolg van de vele veranderingen genoemd als belemmering in het samenwerken in de CJG-structuur. Aan de andere kant werd dit ook benoemd als juist een kans in de samenwerking: “De andere kant is: het gaat nu ook allemaal heel snel en al doende kom je dingen tegen: o ja daar hadden we nog geen afspraak over gemaakt. En ik vind het leuk wel dat je die dan ook samen kunt maken en dat je die deels samen kunt ontwikkelen zeg maar” (…) “Ik vind het ook wel een bijzondere periode om met elkaar te werken: er verandert zo veel, er wordt zo veel ook omgegooid en ik zie ook wel risico’s maar ik zie ook wel een heleboel dingen waarvan ik denk: daar liggen kansen” (teaminterview 1). Ervaringen van betrokken specialisten in de samenwerking tussen professionals In lijn met de resultaten van de teaminterviews met de CJG-generalisten, gaven ook de geïnterviewde specialisten aan dat zij ervaren dat de lijnen kort(er) en sneller zijn. “Ik vind vooral de korte lijnen en de snelheid heel mooi” (specialist 3) De MDO’s werden hierin als bevorderend genoemd, omdat iedereen dan dezelfde basisinformatie heeft, iedereen elkaars naam en gezicht kent en ter plekke e-mailadressen en mobiele telefoonnummers worden uitgewisseld. Daardoor kan er in het vervolg van het traject veel makkelijker contact worden gezocht. “Ik merk als je mensen benadert zonder dat er vaak een hele tussenlaag tussen zit, dus dat je door een callcenter heen moet en vervolgens in een box terecht komt en terug wordt gebeld, dat dat heel veel ruis geeft en dat als je de lijnen kort houdt en je kan mensen direct bereiken via een 06 nummer of via een mailadres, ontstaat er heel ander contact” (specialist 1). Ook werd benoemd in de interviews dat het erg prettig was dat ouders aanwezig zijn bij het MDO, zodat ook echt mét hen wordt afgestemd, in plaats van over hen. Eén van de specialisten gaf aan dat, naast dat het prettig was om gezamenlijk te starten met het MDO, het nadeel was dat er erg veel mensen aan tafel zaten en daardoor de kosten erg hoog waren. “Het rendement van een hele ochtend vergaderen en eh, afzetten tegen de kosten en het rendement vond ik (…) dat ik denk van: wordt het daarmee voor ouders helder? Meer helder? Daar heb ik ook mijn twijfels over. (…) Het kan verhelderend werken, maar het kan ook verwarrend werken voor ouders. (…) En als het gaat over kosten besparing was dat geen goed voorbeeld” (specialist 4). De duidelijke aansturing vanuit een coördinator werd ook herhaaldelijk benoemd als bevorderend. Er kwamen twee vormen van coördinatie naar voren uit de interviews met de specialisten, die beiden als belangrijk werden ervaren. De eerste vorm van coördinatie is de aansturing vanuit de CJG-coördinator bij de opstart van het traject. Zij organiseert het MDO en beoordeelt in overleg met ouders welke professionals worden uitgenodigd. Doordat de CJG-coördinator bij de start van een traject tijdens het MDO duidelijk aangeeft waarom het traject wordt gestart en wie er daarvoor aan tafel zitten, is het gezamenlijke vertrekpunt helder. “Ik vind de constructie die bedacht is, dat de CJG-coördinator een inschatting maakt of het een casus voor ons is, of voor thuishulp, ik denk dat ze dat gewoon heel goed doet. Op dat moment worden wij ook bij het MDO gevraagd, dus heb je ook eigenlijk alle startinformatie, ja dat werkt gewoon prima vind ik, want dan kunnen wij ook een inschatting maken of het inderdaad een casus voor ons is en voor wie van ons” (specialist 3). De tweede vorm van coördinatie is de aansturing vanuit de casuscoördinator gedurende het traject. De casuscoördinator wordt tijdens het MDO aangewezen. Een duidelijke coördinator zorgt er ook voor dat er sneller wordt afgestemd wanneer er vragen of zorgen zijn.
26
“Ik denk ook wel het plan en de coördinatie van het plan, dat dat ook wel een hele belangrijke is. Dat was er voorheen ook wel, maar net even wat anders. Nu heb je elkaar gezien, je hebt met elkaar om de tafel gezeten, het ene gesprek met de ouders allemaal gevoerd, dus je hebt allemaal dezelfde basisinformatie op het moment dat je start. Eén persoon wordt in overleg met ouders aangewezen als de casuscoördinator. Dus is er iets, dan hoef je niet de hele groep af te bellen of steeds de ene persoon waar je de meeste contacten mee hebt, dan bel je die casuscoördinator, die heeft dan overzicht en die kan de volgende stappen uitzetten en dat weten ouders ook. Dus ook al zijn er veel mensen betrokken, dan is er toch een lijntje te leggen naar die ene persoon” (specialist 2).
Tegelijkertijd gaven geïnterviewde specialisten aan dat zij nog wel schotten ervaren tussen de organisaties, waardoor de kortere lijnen niet altijd haalbaar blijken te zijn. Daarbij gaat het niet alleen om schotten in praktische zaken, maar ook om schotten in de perspectieven van waaruit er naar een casus gekeken wordt. Het primaire belang werd door alle specialisten als gelijk ervaren: het helpen van het gezin dat hulp nodig heeft. Het werken met professionals uit verschillende organisaties kan echter een spanningsveld veroorzaken, doordat ondersteuning vanuit sommige organisaties meer gericht is op ontwikkeling van het gezin en vanuit andere organisaties meer op het waarborgen van de veiligheid van de betrokken kinderen. Daardoor is de ene organisatie meer gewend om risico’s te nemen en de andere minder. Ook gaven meerdere specialisten aan dat zij, met name als gevolg van de op handen zijnde transitie, een belangenstrijd en afname van transparantie ervaren in de samenwerking tussen de betrokken professionals. Door de onzekerheid over het voortbestaan van organisaties, speelt het profileren van de eigen organisatie uit angst voor baanverlies een belemmerende rol in de samenwerking. “Ik merkte het al een aantal keren in vergaderingen en hoe er over een casus werd gesproken, dat waar we voorheen zeiden, doe jij dat maar, want het ligt hellemaal in jou straatje, is het nu ja maar, dat kunnen wij eigenlijk ook wel hoor en daar zit al weer een verandering in, dat vind ik wel heel jammer, is een verandering die je niet wil” (specialist 2). “En dan merk je dat er gewoon verschillende belangen spelen en dat er al verschillende connecties zijn vanuit de gemeente met een aantal organisaties. Een aantal organisaties wel, een aantal organisaties niet” (specialist 3). Eén specialist gaf aan dat zij de transparantie als wisselend heeft ervaren, maar dit zelf bespreekbaar heeft gemaakt. Uiteindelijk voelde zij zich gehoord en had ze ook het idee dat er de ruimte was om daarover het gesprek aan te gaan. Meerdere specialisten benadrukten dat het altijd belangrijk is om te kijken naar het belang van het gezin en het kind. Ondanks de belangenstrijd die ervaren werd, gaven deze specialisten aan dat zij nog goed in staat zijn om zich te richten op het belang van het gezin. “Ik heb ook niet z’n groot belang, ik bedoel, ik word nergens beter van, ik word er financieel geen haar beter van, ik wil gewoon mijn werk goed doen. En als we dat allemaal maar voorhouden, dan gaat het volgens mij goed” (specialist 2). Een andere belemmerende factor in de samenwerking die naar voren kwam uit enkele interviews met specialisten zijn de schotten die er door wettelijke kaders toch nog zijn en met name ervaren worden in het verschil in financieringsstromen. “Je ziet wel dat het verschil maakt of je vanuit een indicatie spreekt (…) van ik moet je dat tarief per uur geven. Of vanuit Jeugd en Gezin (…), de mogelijkheden daar lijken ruimer en er hoeft minder strak gestuurd te worden op: ja voor een uur daar staat een bedrag tegenover. (…) Ik vind het een groot woord om het belangenverstrengeling te noemen. Maar het speelt wel mee in de afspraken die je maakt (…), een ander financieringskanaal” (specialist 4).
27
De informatievoorziening vanuit het CJG werd door de specialisten genoemd als verbeterpunt in de samenwerking. Deze werd als omslachtig ervaren doordat dit vaak via de leidinggevende van de specialisten loopt. Een deel van de specialisten gaf aan dat er, ondanks hun betrokkenheid bij een casus, nog geen officieel contact was geweest met het CJG. Ook gaven specialisten aan dat zij vooral op eigen initiatief aan informatie over de werkwijze en structuur van het CJG kwamen, terwijl zij daarin graag meer initiatief vanuit het CJG zouden zien. “Het is erg afhankelijk van je eigen initiatief, ik ben wel naar die startbijeenkomsten bij het gemeentehuis geweest, maar dat hoor je dan wel via je leidinggevende. Dan is er een aftrapbijeenkomst van Samen Verder Groeien, daar ga ik dan naartoe, met nog een paar collega’s” (specialist 1). Een andere specialist gaf aan dat de meeste informatie over de samenwerking via de mail wordt gestuurd, het persoonlijke contact werd hierin als een gemis ervaren. Tijdens de vergaderingen zijn de specialisten niet altijd aanwezig. Een groot deel van de specialisten gaf aan dat ze begrijpen dat hun aanwezigheid bij vergaderingen veel geld kost, maar dat ze toch graag aan zouden willen sluiten bij vergaderingen op het moment dat er belangrijke informatie gedeeld wordt. Ook gaven deze specialisten aan dat door het gezamenlijk vergaderen meer expertise kan worden gedeeld en uitgewisseld tussen generalisten en specialisten. Ervaringen vindplaatsen in de samenwerking met het CJG In de enquête voor de vindplaatsen is aan respondenten die hebben samengewerkt met het CJG de volgende stelling voorgelegd: “Ik ben tevreden over de samenwerking met het CJG”. Respondenten konden kiezen uit de antwoordopties volledig mee eens, enigszins mee eens, enigszins mee oneens en volledig mee oneens. In totaal was 79% van de respondenten het volledig eens (24 respondenten, 33,8%) of enigszins eens (32 respondenten, 45,1%) met deze stelling. 15% van de respondenten was het enigszins oneens (8 respondenten, 11,3%) of volledig oneens (3 respondenten, 4,2%) met de stelling. Vier respondenten hebben de stelling overgeslagen of geen mening gegeven. In tabel 5 zijn de resultaten van de ingevulde antwoorden te zien met onderverdeling per organisatiecategorie. “Ik ben tevreden over de samenwerking met het CJG” Soort organisatie N
Volledig eens 50% 25% 14%* 14% 34%
Enigszins eens 29% 56% 86% 50% 45%
Onderwijs 34 Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal 16 Zelfstandige praktijk 7 Overig 14 Alle organisaties 71 * n=1 Tabel 5: reacties respondenten uit de vindplaatsen naar organisatiecategorie
Enigszins oneens 3%* 19% 0% 29% 11%
Volledig oneens 6% 0% 0% 7%* 4%
Geen mening 12% 0% 0% 0% 4%
Verder is aan de respondenten de stelling “CJG-medewerkers zijn goed bereikbaar voor vragen rondom opgroeien en opvoeden” voorgelegd. De meerderheid van de respondenten gaf aan het volledig eens (34 respondenten, 47,9%) of enigszins eens (22 respondenten, 31%) te zijn met de stelling. Dertien respondenten (18,3%) waren het enigszins of volledig oneens met de stelling. In tabel 6 zijn de resultaten van de ingevulde antwoorden te zien met onderverdeling per organisatiecategorie. Hierin is te zien dat respondenten uit organisaties in de categorie ‘overig’ beduidend negatiever reageerden dan respondenten uit andere organisaties: de helft van deze respondenten was het enigszins of volledig oneens met de stelling.
28
“De CJG-medewerker is goed bereikbaar voor vragen rondom opgroeien en opvoeden” Soort organisatie N Volledig Enigszins Enigszins eens eens oneens Onderwijs 34 64% 23% 3%* Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal 16 38% 50% 13% Zelfstandige praktijk 7 29% 43% 29% Overig 14 29% 21% 43% Alle organisaties 71 48% 31% 15% * n=1 Tabel 6: reacties respondenten uit de vindplaatsen naar organisatiecategorie
Volledig oneens 6% 0% 0% 7%* 3%
Geen mening 6% 0% 0% 0% 3%
In aanvulling op de meting van tevredenheid over de samenwerking met het CJG en de bereikbaarheid van medewerkers zijn er twee open vragen voorgelegd aan de respondenten. De eerste open vraag was waarover de respondent het meest tevreden was in de samenwerking met het CJG en de tweede open vraag was waarover de respondent het minst tevreden was. De respondenten gaven het vaakst aan dat ze het meest tevreden zijn over de bereikbaarheid van het CJG en de korte lijnen in het contact zoeken en overleggen. Voornamelijk de respondenten in de categorie onderwijs gaven aan erg tevreden zijn over de bereikbaarheid van het CJG. De open spreekuren die worden gehouden en de aanwezigheid van de CJG-medewerkers werden genoemd als een goede mogelijkheid zowel voor de school zelf als voor ouders om laagdrempelig contact te zoeken met het CJG. Ook gaf een respondent uit het onderwijs aan dat hierdoor het doorverwijzen makkelijker gaat. Ook vanuit peuterspeelzalen en kinderdagverblijven werd aangegeven dat de aanwezigheid van een CJGmedewerker zorgt voor kortere lijnen in het overleg en betere toegankelijkheid van de CJG-medewerker bij de leidsters. Respondenten vanuit zelfstandige praktijken en overige organisaties benoemden eveneens enkele keren dat er gemakkelijk contact is en dat er snel wordt gereageerd op vragen. Veel respondenten benoemden specifieke namen, functies of organisaties van CJG-medewerkers bij de vraag waarover zij het meest tevreden zijn in de samenwerking met het CJG. De genoemde functies en organisaties waren divers. Een aantal keer werden specifieke eigenschappen of vaardigheden van CJG-medewerkers genoemd. Zo gaven meerdere respondenten vanuit het onderwijs aan dat de CJG-medewerkers betrokken zijn, zorgvuldig en nauwkeurig werken, zorgen delen en doorverwijzen naar de juiste instantie, expertise hebben, meedenken en zorgverantwoordelijkheid over kunnen dragen. Door enkele respondenten vanuit peuterspeelzaal of kinderopvang werd aangegeven dat ze het meest tevreden waren over de erkenning die zij kregen van CJGmedewerkers. Vanuit zelfstandige praktijken werd aangegeven dat het CJG zich goed inhoudelijk laat informeren en dat CJG-medewerkers goed doorvragen. Vanuit respondenten uit organisaties in de categorie ‘overig’ werden uiteenlopende zaken benoemd op de vraag waarover de respondent het meest tevreden was. De zaken die genoemd werden: het zoeken naar de goede opzet, de terugkoppeling, opvang van de problematiek, open loket en dat er overleg plaatsvindt. Ten slotte gaf een respondent uit een organisatie in de categorie overige aan tevreden te zijn over het feit dat het CJG in ieder geval bestaat. Opvallend is dat het thema bereikbaarheid niet alleen terugkwam bij de tevredenheid, maar ook het vaakst werd genoemd bij de vraag waarover de respondenten het minst tevreden waren. Meerdere respondenten gaven aan ontevreden te zijn over de samenwerking vóór het eerste contact, omdat het aanspreekpunt dan onduidelijk was. Eén respondent uit het onderwijs gaf specifiek aan dat het concept CJG niet duidelijk is, waardoor ook onduidelijk is wie de contactpersoon of wat het centrale aanmeldpunt is. Ook vanuit zelfstandige praktijken en organisaties in de categorie ‘overig’ werd aangegeven dat er een centraal aanmeld- of contactpunt gemist wordt. Respondenten uit verschillende soorten organisaties gaven aan dat het CJG onvoldoende bekend en zichtbaar is bij de bevolking. Verder werd een enkele keer aangegeven dat het buiten
29
kantoortijden lastig is om het CJG te bereiken. Vanuit het onderwijs gaven een paar respondenten aan dat de CJG-medewerker moeilijk bereikbaar is voor ouders. Een ander thema dat veel genoemd werd bij de open vraag over ontevredenheid was de terugkoppeling door CJG-medewerkers. Dit werd met name genoemd door respondenten uit het onderwijs. Voor hen bleef vaak onduidelijk wat het vervolg was van een aanmelding en moest er veel moeite gedaan worden door bijvoorbeeld een IB-er om hier informatie over te krijgen. Een laatste thema dat naar voren kwam bij de vraag over ontevredenheid was de tijdigheid van de hulp. Vanuit zowel onderwijs als kinderopvang en peuterspeelzalen benoemden enkele respondenten dat ze ontevreden waren over de tijd die er over heen gaat voor er actie wordt ondernomen. Eén respondent legde daarbij uit dat onvoldoende duidelijk is wie initiatief neemt en een voortrekkersrol hoort te vervullen. Ook werden de lange wachttijden genoemd voordat specialistische hulp kan worden ingezet. Tot slot is aan respondenten gevraagd welke verbeterpunten zij zagen in de samenwerking met en werkwijze van het CJG. Hierbij werden met name verbeterpunten genoemd met betrekking tot zichtbaarheid van en duidelijkheid over CJG-medewerkers en de bereikbaarheid en de structuur van het CJG, wat in lijn is met de antwoorden van respondenten op de vraag waarover zij het minst tevreden waren. Eén respondent uit het onderwijs gaf hierbij wel aan dat de bekendheid van het CJG al steeds beter wordt en dat de weg naar het CJG steeds vaker wordt bewandeld. Eén respondent uit het onderwijs benoemde specifiek het SBO als aandachtspunt in de communicatie en samenwerking vanuit het CJG. Een andere respondent gaf een concrete tip voor duidelijkheid over contact met het CJG en de sociale kaart, namelijk het ontwikkelen van regionale app waarmee getraceerd kan worden persoon aangesproken kan worden in de juiste wijk. Weer een andere respondent noemde dat ze graag weer terug zou willen naar de korte lijntjes die ze in het verleden hadden met het CJG. Deze respondent legde uit dat signaleren nu via een zorgformulier eerst via BJZ moet en dan pas naar het CJG, door kortere lijnen te krijgen kan dit sneller verlopen. Ervaringen van het MT-CJG in de samenwerking tussen professionals In het MT CJG is een kort groepsinterview gehouden over de succesfactoren en belemmerende factoren in de samenwerking en werkwijze SVG. Verder is de ketenregisseur CJG, die onderdeel uitmaakt van het MT CJG, individueel geïnterviewd. Een eerste succesfactor in de samenwerking en werkwijze SVG die genoemd werd door het MT is het gedeelde eigenaarschap van de samenwerkende organisaties. De verantwoordelijkheid voor de werkwijze is volgens de MT-leden door alle partners gevoeld en ook opgepakt. Een tweede succesfactor die het MT benoemde is het hebben van een duidelijke en eenduidige visie die door alle partners is uitgedragen op de werkvloer en naar andere partners toe. Dit heeft geholpen in het keuzes maken van het inrichten van het primaire proces. Met name de visie dat ouders centraal staan en dat er zonder ouders geen plan kan worden gemaakt is steeds uitgedragen door zowel de gemeente als de in het CJG samenwerkende organisaties. Nieuwe pilots die werden geïmplementeerd, werden steeds getoetst aan deze visie. De coördinatie van het primaire proces van ondersteuning aan de gezinnen is ook steeds volgens dit uitgangspunt vorm gegeven, ook al was dit volgens het MT soms wennen voor zowel het onderwijs als CJGmedewerkers. Verder werd het inzetten op gezamenlijke deskundigheidsbevordering van de teams om eenheid van taal en methodiek te creëren genoemd als succesfactor. Ook bij het maken van keuzes in de deskundigheidsbevordering is de visie van SVG steeds het uitgangspunt geweest. De ketenregisseur gaf aan dat bij de start van nieuwe pilots of teamtrainingen steeds in goed overleg afspraken zijn gemaakt in het MT over verdeling van de kosten tussen de samenwerkende organisaties. Een vierde succesfactor die door het MT werd genoemd, was de rol van specifieke personen in de aansturing van het proces. In dit kader werd de ketenregisseur CJG specifiek genoemd. Ook werd de belangrijke rol
30
genoemd van de CJG-coördinator in de aansturing van het primaire proces en de samenwerking hierin. Over de CJG-coördinator gaf de ketenregisseur het volgende aan in het individuele interview: “Zij heeft een hele goede ingang bij alle teams, zij heeft zichzelf daarin echt op een hele prettige manier volgens mij gepositioneerd. Wel van: jongens, zo gaat het en dit moet er gebeuren, maar aan de andere kant met heel veel gevoel en compassie en met oor voor datgene wat er op de werkvloer gebeurt. (…) En wat ze ook heel goed kan is pionieren. Dat zit namelijk in dit proces, dat je de ene week afspreekt we gaan het zo doen, maar gaandeweg die week of twee weken komen we erachter: nou, dit werkt niet (…). En dan vervolgens bij die teams zeggen: nou jongens, dit hebben we anderhalve week afgesproken, maar dat gaan we natuurlijk niet zo doen, we gaan het toch zo doen, dat is beter. En dat proces daar moet je tegen kunnen anders word je knettergek en dat kan zij heel goed” (ketenregisseur CJG). Ook de professionaliteit van alle CJG-medewerkers werd genoemd als succesfactor. Tot slot werd genoemd dat vanuit de gemeente en de samenwerkingspartners is geprobeerd om de professional te faciliteren en uit te dagen om creatief en innovatief te handelen. Voorbeelden van faciliteren die genoemd werden waren: de pilot ‘ambulante jeugdzorg zonder indicatie’ en als vervolg daarop het innovatiebudget. Het innovatiebudget had als doel om innovatieve vormen van hulp waar geen indicatie voor was te financieren. Een MT-lid vatte de ervaren succesfactoren als volgt samen: “De grootste succesfactor is in mijn ogen geweest dat we het samen, van Samen Verder Groeien echt serieus hebben genomen. Vooral vanuit het MT hebben we getracht een duidelijke en eenduidige wijze van communiceren te hanteren. En medewerkers ook het vertrouwen te geven dat ze konden afwijken van de gebaande paden, zodat medewerkers het vertrouwen en de ruimte voelden om te kunnen groeien” (MT-lid CJG). De genoemde succesfactoren hebben volgens het MT bijgedragen aan cultuurverandering. Deze cultuurverandering werd en wordt ervaren als een lastig proces dat tijd vraagt. Belemmerende factoren hierin zijn beperkende wet- en regelgeving. De ketenregisseur zei hierover: “Wat ook speelt is dat werkers van organisaties een nieuwe werkwijze voorgespiegeld krijgen (…) maar toch nog heel erg in dat oude werken zitten, dus (…) het stellen van een indicatie waardoor een geldstroom op gang komt, ja allerlei wet en regelgeving waardoor ze nu gebonden zijn. Ik noem het wel eens papieren handboeien, waardoor ze helemaal hun professie kwijt raken. En mijn boodschap in de teams is vaak: wees creatief, doe net alsof er niks is, en bedenk wat er nodig is, en dat vinden ze lastig. Dus dat speelt wel bij organisaties, maar het probleem… daarom zitten we ook met dat management bij elkaar om de werkers vooral vrijheid te geven. Van ja ga je gang, doe het gewoon, kijk wat het belang is van de cliënt, redeneer vanuit je deskundigheid, en niet vanuit de regels. Dat speelt op de achtergrond, dat is geen onwil, dat is gewoon iets wat bestaat en wat heel lastig is om los te laten” (ketenregisseur CJG). Een ander MT-lid vulde hierop aan dat hulpverleners verder meegenomen moeten worden in de cultuurverandering van uitgaan van de eigen kracht van de burger: “Daarnaast moeten de hulpverleners verder meegenomen worden in het omdenken. Wat kan de burger zelf en wanneer is iets goed genoeg” (MT-lid CJG). Een mogelijk belemmerende factor in de samenwerking tussen professionals die naar voren kwam tijdens het groepsinterview met het MT is het opkomen voor de belangen van de eigen organisatie in het primaire proces van ondersteuning. Het MT verschilde onderling van mening in hoeverre daadwerkelijk sprake is geweest van deze belemmerende factor. Eén MT-lid gaf aan geen moment het gevoel te hebben gehad dat individuele CJGmedewerkers tijdens een overleg ‘werk probeerden binnen te halen’ voor hun eigen organisatie. Een ander MT-lid gaf aan dat dit in de beginfase, toen een gespecialiseerd zorgaanbieder nog aanschoof bij overleggen
31
van de CJG-teams, mogelijk wel af en toe speelde. De indruk van dit MT-lid was dat hierdoor in casus-overleg sneller werd uitgegaan van het aanbod van deze zorgaanbieder in plaats van breder te kijken naar ondersteuningsmogelijkheden aansluitend bij de hulpvraag. Het MT was het erover eens dat voor gespecialiseerde zorgaanbieders financiële belangen sterker kunnen wegen dan voor de meer generalistische organisaties die zitting hebben in het MT-CJG. Dit werd genoemd als belangrijk aandachtspunt in de toekomst, ook met de nieuwe wet- en regelgeving. Een andere mogelijk belemmerende factor in de toekomst die werd genoemd in het groepsinterview met het MT is de zorg over hoeveel middelen er in de toekomst over blijven om in te zetten in de ondersteuning aan jeugdigen en gezinnen. Tot slot benoemde een MT-lid bij de vraag welke aandachtspunten uit SVG meegenomen kunnen worden bij de nieuwe werkwijze in het jeugddomein vanaf 2015, het belang van het creëren van draagvlak bij medewerkers: “Hoewel we voor de start en bij aanvang van de start veel informatie hebben gedeeld met de werkvloer, hadden we meer aandacht kunnen besteden aan draagvlak, dit is noodzakelijk voor medewerkers om zich vertrouwd en gesteund te voelen” (MT-lid CJG).
3.5 Reacties van CJG-medewerkers op de verzamelde onderzoeksresultaten Nadat de resultaten van de interviews met de gezinnen, CJG-teams en specialisten en de vragenlijst voor de vindplaatsen zijn verzameld, zijn deze gepresenteerd aan de CJG-teams. Vervolgens zijn aan de CJG-teams nog enkele aanvullende vragen gesteld. Een eerste vraag die gesteld is, is in hoeverre de resultaten herkenbaar waren voor de CJG-medewerkers en welke resultaten voor hen opvallend waren. De teams gaven aan blij te zijn met de positieve ervaringen die met name uit de interviews met de gezinnen naar voren kwamen. De enigszins tegenstrijdige resultaten met betrekking tot tevredenheid over bereikbaarheid van het CJG vielen hen op. Een verklaring die hiervoor gegeven werd, was dat de bereikbaarheid minder goed is wanneer er nog geen enkel contact is met het CJG. Dan is voor veel mensen onduidelijk hoe zij met het CJG in contact kunnen komen. Mogelijk ervaren de verschillende respondenten in het onderzoek de bereikbaarheid van het CJG wel als goed wanneer er één keer contact met het CJG op gang is gekomen. Door één team werd ingegaan op de score van de vindplaatsen op de stelling “Medewerkers van het CJG signaleren vragen/zorgen rondom opgroeien en opvoeden en nemen initiatief in bespreekbaar maken hiervan”. Een jeugdverpleegkundige gaf aan dat er op sommige kinderdagverblijven negatief werd gereageerd op haar aanwezigheid en initiatief in contact leggen met ouders, bijvoorbeeld door een oudercommissie. In dit team bestond de indruk dat het contact leggen met ouders vanuit het CJG soms als bedreigend werd ervaren, omdat ouders of medewerkers van kinderopvang mogelijk bang zijn dat dit een problematiserende werking kan hebben. Verder is de vraag voorgelegd welke verklaringen de CJG-teams hadden voor de positieve resultaten met betrekking tot zowel de ondersteuning aan de gezinnen als de samenwerking tussen professionals. Hieruit kwamen de volgende succesfactoren naar voren: - Een duidelijke visie vanuit de gemeente die consequent is uitgedragen; - Het ervaren van ruimte en vertrouwen vanuit de gemeente en het MT-CJG om als CJG-medewerkers zelf het primaire proces vorm te geven vanuit de eigen professionaliteit en een goede afstemming hierover tussen gemeente en praktijk;
32
- Facilitering vanuit de gemeente en de samenwerkende organisaties om deze visie vorm te geven in de vorm van bijvoorbeeld een innovatiebudget en gezamenlijke deskundigheidsbevordering voor de CJG-teams; - Het ervaren van noodzaak in onderling vertrouwen tussen professionals van verschillende organisaties om de ondersteuning aan ouders goed te kunnen vormgeven. - Door elkaar regelmatig te zien als hulpverleners van verschillende organisaties en disciplines ontstaat er goed contact, waardoor de lijnen korter worden. - De in de regio heersende dorpscultuur waarbinnen veel informeel contact is en er veel belang wordt gehecht aan waarden als gemeenschapszin en elkaar helpen. Deze dorpscultuur draagt volgens de teams bij aan goed contact en onderling vertrouwen tussen de samenwerkende professionals en aan laagdrempeliger contact tussen gemeente, hulpverleners en burgers. Tot slot is in de deze laatste ronde teaminterviews ingegaan op de behoefte aan nog meer buiten de kaders en innovatief werken die uit de resultaten naar voren komt. Daarbij is de vraag voorgelegd wat er volgens de teams nodig is om deze cultuurverandering verder door te zetten. Het belang van verdergaande ontschotting in wet- en regelgeving tussen de verschillende organisaties en ketenpartners werd meerdere malen genoemd. In één team werd in dit kader genoemd dat beroepscodes van verschillende functies soms extra schotten opwerpen en dat onduidelijk is hoe hiermee in de samenwerking tussen organisaties moet worden omgegaan. Als voorbeeld werd de regelgeving rondom privacy met name vanuit de beroepscode voor maatschappelijk werkers genoemd. In de samenwerking tussen verschillende professionals levert dit voor maatschappelijk werkers dilemma’s op wanneer het gaat om delen van informatie met andere professionals, wat soms leidt tot onbegrip en irritatie bij samenwerkingspartners. Het team gaf aan dat er behoefte is aan goede afstemming over dergelijke thema’s. Tot slot werden het belang van blijvende aandacht voor de cultuurverandering en gelegenheid om onderling te ‘sparren’ genoemd. In het verlengde daarvan werd genoemd dat het belangrijk is om als professionals kritisch te blijven, elkaar te bevragen en aan te spreken op gedrag met als uitgangspunt de beoogde doelen van de cultuurverandering.
3.6 Dossieranalyse Uit de dossieranalyse komt naar voren dat er 37 trajecten zijn gedocumenteerd in de looptijd 2011-2013. Voor elk cliënttraject is een mapje aangemaakt met daarin de bijbehorende documentatie. Met betrekking tot compleetheid van de dossiers zijn de volgende resultaten gevonden: In 3 gevallen is de documentatie compleet, het dossier bevat een aanmeldingsformulier, een door de ouder(s) ondertekende toestemmingsverklaring, een MDO verslag en een verslag van de eindevaluatie In 27 gevallen mist er een eindevaluatie (waarschijnlijk wel gemaakt, maar bij andere betrokken organisaties in beheer) In 20 gevallen mist een toestemmingsverklaring met handtekening van de ouder. In 3 gevallen mist het aanmeldformulier In 2 gevallen mist het verslag van het MDO met voorgestelde doelen Daarnaast vallen de volgende zaken op in de dossieranalyse: In sommige gevallen wordt er verwezen naar een verslag van een andere organisatie. Dit verslag is alleen niet altijd te vinden in de map van de desbetreffende cliënt. Er wordt niet altijd aangegeven wie het betreffende verslag gemaakt heeft. De punten wat betreft de probleemverheldering op het aanmeldformulier worden niet structureel ingevuld. Er wordt verschillend omgegaan met de privacy/beveiliging van de documenten. In een aantal gevallen worden de documenten met een wachtwoord verstuurd en in andere gevallen niet. Onderaan het MDO verslag staat naar welke personen het verslag gestuurd wordt. In sommige gevallen staat er alleen een naam en geen organisatie bij.
33
-
-
Mailwisseling tussen verschillende organisaties wordt vaak opgeslagen, maar is vaak moeilijk terug te vinden. Er worden concrete doelen gesteld in het MDO. Deze komen in sommige gevallen terug in een tussenrapportage, maar bijna nooit in een eindevaluatie (ook omdat deze eindevaluatie vaak niet aanwezig is). Er is een duidelijk verschil in rapportage tussen verschillende medewerkers. Dit verschil was met name terug te zien in de lengte en het taalgebruik van het verslag. De ene medewerker schreef een uitgebreid verslag, terwijl de ander de bevindingen meer beknopt verwoordde.
In het algemeen kan gezegd worden dat in de meeste gevallen de documentatie niet compleet is, of tenminste niet op één centrale plek compleet is. Dit komt doordat vaak verschillende organisaties betrokken zijn en de documenten bewaard worden bij deze verschillende organisaties. Er mist een algemeen opslagpunt waar de betrokken organisaties en personen het hele ‘dossier’ van de cliënt kunnen terugvinden.
34
4. Conclusie en Discussie Dit onderzoek was gericht op het in beeld brengen van het proces van de werkwijze Samen Verder Groeien in de CJG’s Ommen-Hardenberg, de ervaren succesfactoren en belemmerende factoren en de resultaten van de werkwijze. Er stonden twee hoofdvragen centraal: 1. Hoe verloopt het proces binnen Samen Verder Groeien in de ondersteuning aan de gezinnen, het outreachend en eigenkracht versterkend werken en de samenwerking tussen professionals; en wat zijn hierin de bevorderende en belemmerende factoren? 2. Wat zijn de resultaten van de werkwijze en hoe kunnen deze het beste (blijvend) worden gemonitord? Ervaringen en meningen van 16 gezinnen, de 5 CJG-teams, het MT, 7 specialisten en 90 vindplaatsen zijn geïnventariseerd over de ondersteuning aan de gezinnen, de mate en wijze van eigenkrachtversterkend werken, de mate en wijze van outreachend werken en de samenwerking tussen professionals.
4.1 Conclusie Ondersteuning aan de gezinnen: snelle stappen, vraaggericht, met regie van ouders als uitgangspunt Een eerste resultaat van de werkwijze Samen Verder Groeien dat naar voren komt uit de interviews met zowel de gezinnen als de medewerkers van de CJG-teams en de specialisten, is dat er een cultuurverandering in gang is gezet waarin professionals in het CJG meer vraaggericht handelen, met regie van ouders als uitgangspunt. De geïnterviewde gezinnen zijn bovendien grotendeels zeer tevreden over de ondersteuning die zij ontvingen vanuit het CJG. Zij ervaren dat de benodigde ondersteuning snel van start gaat, dat er naar hen geluisterd wordt, dat er goed wordt aangesloten bij de hulpvraag en dat ze veel invloed hebben op vorm en inhoud van de hulp. Eén gezin gaf aan dat de hulp van het CJG niet aan hun verwachtingen voldeed, met name omdat het te lang duurde voor de hulp op gang kwam. Ouders hebben naar eigen zeggen het meeste gehad aan de bevestiging van de CJG-hulpverlener dat ze het goed doen als ouders, aan ondersteuning in het regelen van praktische zaken, aan concrete tips in de opvoeding en aan uitleg over het gedrag van hun kind. De betrokken professionals (generalisten, specialisten en managers) ervaren dat er een start is gemaakt met creatiever en buiten de gebruikelijke kaders om te handelen in aansluiting op de hulpvraag. Tegelijkertijd wordt ook ervaren dat er nog ruimte is voor verdere omslag in creatiever denken en handelen. Betrokkenen ervaren het als een proces dat in gang is gezet en nog loopt en dat nog meer tijd en aandacht vraagt. In de ondersteuning aan de gezinnen zetten CJG-medewerkers diverse eigenkrachtversterkende interventies in. Het gaat dan met name om het stellen van vragen waarmee ouders worden aangezet tot zelf nadenken over een oplossing en het benoemen van wat al goed gaat om ouders bewust te maken van de eigen kracht. Opvallend is dat er nog weinig gebruik wordt gemaakt van het sociale netwerk van het gezin. Slechts bij drie van de 16 geïnterviewde gezinnen zijn er mensen uit de sociale omgeving betrokken geweest. Een eerste oorzaak hiervan is dat er volgens bijna de helft van de geïnterviewde ouders door de hulpverlener geen aandacht is besteed aan betrokkenheid vanuit het sociale netwerk. Dit was bij de helft van de geïnterviewde gezinnen het geval. Een tweede oorzaak is dat, wanneer door de hulpverlener wel wordt gevraagd naar mogelijkheden vanuit het eigen netwerk, ouders dit zelf liever niet willen omdat ze hun omgeving niet tot last willen zijn of al zoveel vragen van hun netwerk. Verder is in de resultaten een spanningsveld waarneembaar tussen eigen kracht versterkend werken enerzijds en anderzijds de verwachting van zowel ouders als in sommige gevallen de hulpverlener zelf dat de hulpverlener dé oplossing moet bieden. De CJG-medewerkers gaven aan hier zelf soms zoekende in te zijn. Ouders benoemden diverse interventies van hulpverleners die een beroep deden op hun eigen inzichten en mogelijkheden, maar waren wisselend in hun waardering van deze interventies.
35
Het outreachend werken wordt met name vorm gegeven door de aanwezigheid van CJG-medewerkers op diverse vindplaatsen zoals scholen, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en dorpsactiviteiten. Daar gaan zij contact aan met ouders en met medewerkers van deze vindplaatsen om beschikbaar te zijn voor vragen en zorgen over opgroeien en opvoeden en ook om deze vragen of zorgen te signaleren en bespreekbaar te maken. Verder proberen CJG-medewerkers zichtbaar aanwezig te zijn in buurt en dorp. Soms wordt contact aangegaan door bij mensen aan te bellen wanneer er signalen vanuit de buurt worden opgevangen dat er zorgen zijn op het gebied van opvoeden en opgroeien. Vanuit de vindplaatsen wordt ervaren dat samenwerking met het CJG bijdraagt aan vroegtijdiger signalering en aanpak van problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien. Tegelijkertijd wordt door CJG-medewerkers, vindplaatsen en geïnterviewde ouders ook gesignaleerd dat burgers en ketenpartners de weg naar het CJG nog niet altijd weten te vinden wanneer zij vragen of zorgen hebben. De volgende succesfactoren in de ondersteuning aan de gezinnen en het eigenkrachtversterkend en outreachend werken komen uit de resultaten naar voren: Een gezamenlijke start van het hulptraject door een multidisciplinair overleg (MDO), waar zowel ouders als de diverse betrokken hulpverleners bij aanwezig zijn. Doel van het MDO is om de hulpvraag en behoeften van ouders te verhelderen en samen met alle betrokkenen één plan te maken. Er was verschil van mening over de wenselijkheid van het aantal hulpverleners dat aan een MDO deelneemt. Betrokkenen ervaren dit als zoeken naar de juiste balans tussen enerzijds behoefte aan ‘iedereen aan tafel’ en aan de andere kant twijfels over rendement en duidelijkheid voor ouders met teveel mensen aan tafel. Een snelle kennismaking en start van de hulp nadat ouders een hulpvraag hebben gesteld. Hier droeg volgens ouders ook aan bij dat de CJG-medewerkers een goed netwerk om zich heen hebben waardoor snel de juiste professionals werden ingeschakeld. Ouders ervaren de CJG-hulpverleners als betrouwbaar doordat er duidelijke afspraken worden gemaakt die ook worden nagekomen. Een flexibele beschikbaarheid (niet alleen tijdens kantooruren en in overleg met het gezin) en goede bereikbaarheid van de hulpverlener maakte dat er goed kon worden aangesloten bij de vraag van het gezin. Het gebruik van digitale media, zoals What’s App, draagt bij aan goede bereikbaarheid van de hulpverlener. Een open en betrokken houding van de hulpverlener, met in de ondersteuning een balans tussen enerzijds gerichte vragen stellen om ouders tot zelfinzicht te laten komen over oplossingen en mogelijkheden (eigen kracht aanspreken) en anderzijds aanvullen met concrete voorlichting en tips in de opvoeding (hulp bieden). De aanwezigheid van CJG-medewerkers in de wijk, op scholen en kinderopvang en peuterspeelzalen, bijvoorbeeld in de vorm van spreekuren, zorgt voor snellere signalering van vragen en problemen rondom opgroeien en opvoeden en laagdrempeliger contact tussen CJG en burgers. Er is een duidelijke visie en facilitering (financiën en deskundigheidsbevordering) vanuit de gemeente en de managers van de samenwerkende partners. Deze visie is consequent uitgedragen naar de CJG medewerkers en in pilots is er de mogelijkheid geboden om te ‘experimenteren’. De professionals op de werkvloer ervaren veel ruimte om zelf het primaire proces vorm te geven en hierin innovatief te werken. Tot slot is de goede samenwerking en afstemming tussen de betrokken professionals een belangrijke succesfactor, waarover verderop in dit conclusie-hoofdstuk meer. De volgende belemmerende factoren in de ondersteuning aan de gezinnen komen uit de resultaten naar voren: De huidige wet- en regelgeving is nog niet passend bij de nieuwe manier van werken. CJG-medewerkers ervaren dit bij tijd en wijle als belemmerend in het creatief en vraaggericht werken: het kost extra tijd en moeite om te zorgen dat de financiering voor benodigde hulp die aansluit bij de vraag ook daadwerkelijk geregeld kan worden.
36
Hulpverleners zijn vaak jarenlang gewend om meer aanbodgericht en in strakke kaders van wet- en regelgeving te werken. De nieuwe manier van werken vraagt van hulpverleners een flinke omslag in denken. Daarnaast geven de CJG-medewerkers aan dat burgers ook meegenomen moeten worden in het ‘omdenken’ van recht op zorg naar eigen verantwoordelijkheid in het aanpakken van problemen en de vermindering van middelen vanuit de overheid om deze problemen aan te pakken. De in de regio heersende dorpscultuur komt meerdere malen terug in de resultaten. Deze wordt als belemmerend ervaren in het preventief en outreachend werken vanwege een taboe en bijbehorende schaamte om te praten over problemen en hulp te vragen, zowel in de eigen omgeving als in het professionele circuit. De CJG-medewerkers maken nog weinig gebruik van middelen en methodieken die beschikbaar zijn o.a. vanuit de aangeboden deskundigheidsbevordering om de mogelijkheden in het sociale netwerk in kaart te brengen en om zorgen over de veiligheid van kinderen bespreekbaar te maken. Bij bepaalde specialistische vormen van ondersteuning zijn wachtlijsten belemmerend voor het tijdig inzetten van de benodigde hulp. Dit werd genoemd door respondenten uit peuterspeelzalen en onderwijs, het werd echter niet duidelijk om welke vormen van specialistische ondersteuning het ging. De bereikbaarheid en laagdrempeligheid van het CJG als er nog geen ondersteuning wordt geboden: burgers en professionals van partners in de zorgketen weten niet voldoende op welke manier ze met het CJG in contact kunnen komen om hun vragen rondom opgroeien en opvoeden te stellen.
Samenwerking tussen professionals: goed contact en korte lijnen, maar de schotten blijven De werkwijze Samen Verder Groeien heeft volgens de betrokkenen uit alle partijen positieve gevolgen gehad voor de samenwerking tussen professionals. De CJG medewerkers van alle teams gaven aan dat de onderlinge samenwerking tussen de partners in het CJG goed is, dat ze elkaar vertrouwen en waarderen. Zowel CJG medewerkers als betrokken specialisten gaven in de interviews aan dat zij kortere lijnen in de communicatie en samenwerking tussen professionals ervaren. Wel waren de specialisten soms kritischer over de mate van onderling vertrouwen en de mate van verkokering. Van de respondenten uit de vindplaatsen gaf 79% aan tevreden tot zeer tevreden te zijn over de samenwerking met het CJG. De korte lijnen tussen de professionals werden bovendien grotendeels herkend door de geïnterviewde ouders. De volgende succesfactoren met betrekking tot de samenwerking tussen professionals komen uit de resultaten naar voren: Het eerder genoemde MDO met ouders en alle betrokken hulpverleners bij de start van een traject en waar nodig gedurende een traject is helpend om korte lijnen en goede afstemming in de samenwerking te realiseren en behouden: men kent elkaars gezicht, wisselt contactgegevens uit en zoekt daardoor na het MDO gedurende het traject ook makkelijker contact. Ook de regelmatige casuïstiekvergaderingen van de CJG-medewerkers uit de verschillende disciplines en de netwerkbijeenkomsten voor ketenpartners dragen bij aan laagdrempelig, snel en goed contact tussen professionals. Het kennen van elkaars naam en gezicht en elkaar regelmatig spreken wordt door alle partijen genoemd als belangrijke factor in de goede samenwerking. De CJG coördinator wordt door alle CJG-teams en door enkele specialisten genoemd als belangrijke factor in de goedwerkende structuur en goede onderlinge samenwerking in het CJG. Persoonlijke kenmerken die hierbij een rol spelen zijn: heldere communicatie, besluitvaardig, initiatiefrijk, grote mate van overzicht op complexe processen, verbindend, pioniersgeest, betrouwbaar. De casuscoördinatie door één hulpverlener, die in overleg met ouders wordt aangewezen, draagt bij aan duidelijkheid in de samenwerking tussen de professionals gedurende het ondersteuningstraject. De gezamenlijke deskundigheidsbevordering van professionals om eenheid van taal en methodiek te creëren en te investeren in professionaliteit is sterk bevorderend voor de samenwerking tussen de CJG medewerkers én de ondersteuning aan de gezinnen
37
De eerder in deze conclusie genoemde dorpscultuur van de regio wordt als een bevorderende factor in de samenwerking ervaren, doordat er gemakkelijk informeel contact is en er een sterke gemeenschapszin heerst waarin elkaar helpen als belangrijke waarde wordt gezien. Open spreekuren en de aanwezigheid van CJG-medewerkers op de vindplaatsen dragen bij aan de zichtbaarheid en laagdrempeligheid van het CJG en aan betere communicatie tussen CJG en vindplaatsen. Respondenten uit vindplaatsen waarmee structurele samenwerking is vanuit het CJG reageerden positiever op stellingen in de vragenlijst m.b.t. signaleren en initiatief nemen vanuit het CJG en tevredenheid over de samenwerking met het CJG.
In de resultaten zijn de volgende belemmerende factoren te herkennen in de samenwerking tussen professionals: Het ontbreken van praktische randvoorwaarden als het kunnen delen van stukken en agenda’s zorgt voor veel extra tijd en complexiteit in de samenwerking. In de dossieranalyse valt op dat documentatie en verslaglegging op één centraal punt hiaten vertoont: slechts drie van de 37 geanalyseerde dossiers waren compleet. Eén van de geïnterviewde ouders gaf aan de overdracht tussen betrokken hulpverleners gebrekkig te vinden: het verhaal moest steeds opnieuw verteld worden. Wellicht spelen de hiaten in de centrale dossiervoering hierin een rol. Daarbij moet worden opgemerkt dat in de loop van 2014 een digitaal systeem in gebruik is genomen waarin CJG-medewerkers met elkaar kunnen communiceren en documenten kunnen opslaan. De dossiers in dit systeem zijn niet meer meegenomen in de dossier-analyse. Een aantal CJG-medewerkers zou wat betreft praktische randvoorwaarden graag een gezamenlijke werkruimte voor het CJG-team willen, zodat korte lijnen in het contact nog makkelijker realiseerbaar zijn ook buiten de officiële overlegmomenten. Een aantal CJG-medewerkers ervaart een zogenoemde spagaat tussen de eigen organisatie en het CJG. Het gaat hierbij met name om het gevoel van dubbele belasting door werkzaamheden in de eigen organisatie en het CJG en het hanteren van dubbele administratiesystemen. Sommigen gaven daarnaast ook aan dat er een kloof werd ervaren tussen de cultuur in de eigen organisatie, door sommigen in dit kader omschreven als ‘oud’ oftewel aanbodgericht denken, en de cultuur in het CJG waar meer mogelijkheden worden ervaren voor vraaggericht en buiten de gebruikelijke kaders te handelen. Over het algemeen werd aangegeven dat met hoe meer uren een medewerker werd gefaciliteerd voor het CJG, hoe meer een medewerker zich onderdeel voelde van het CJG en de werkwijze Samen Verder Groeien. De huidige wettelijke kaders en verschillende financieringsstromen houden de schotten tussen de samenwerkingspartners in stand. Dit kan belemmerend werken in de samenwerking. Dit punt werd door verschillende partijen aangedragen. Zowel de vindplaatsen als de CJG-teams zelf missen een duidelijk en centraal aanmeldpunt. Wanneer er eenmaal contact is met het CJG is het duidelijk wie aanspreekpunt is, maar het leggen van het eerste contact vanuit zowel burgers als professionals in de zorgketen die niet in de CJG-structuur participeren, wordt nu als lastig en onoverzichtelijk ervaren. Bovendien is de structuur en werkwijze van het CJG nog onvoldoende duidelijk bij een aantal samenwerkingspartners in de keten die niet in de CJG-structuur participeren, bijvoorbeeld de eerstelijns zorg. Vanuit sommige vindplaatsen wordt initiatiefname in contact met ouders en professionals vanuit het CJG mogelijk als bedreigend of problematiserend ervaren. Dit werd aangegeven door een CJG-team en ook één geïnterviewde ouder gaf aan dat ze hierdoor frictie had ervaren in het contact tussen de school van haar kind en het CJG. In de resultaten van de vragenlijst voor de vindplaatsen komt deze observatie niet terug. Bij een aantal trajecten ontbreekt een terugkoppeling naar met name het onderwijs. Intern begeleiders van scholen gaven aan dat zij na het inschakelen van het CJG verwachten dat er een duidelijke terugkoppeling plaats vindt van het vervolg van deze stap. In het bespreken van de onderzoeksresultaten met de CJG-teams kwam naar voren hier geen eenduidige afspraken over zijn: de ene CJG-medewerker vond dat de terugkoppeling afhangt van wat ouders willen in verband met privacy, de andere CJGmedewerker gaf aan dat het CJG hoort uit te stralen dat iedereen die betrokken is in ieder geval minimaal
38
op de hoogte wordt gesteld. Deze laatstgenoemde medewerkers vonden dat de inhoud van wat wordt teruggekoppeld wel aan ouders is om te bepalen, maar dat de vraag óf er wordt teruggekoppeld niet ter discussie hoort te staan. Dit sluit aan bij bevindingen uit de CJG-teams dat de samenwerking met professionals uit andere organisaties zorgt voor dilemma’s op het gebied van privacy. De vele en ingrijpende veranderingen in de zorgsector, meer specifiek: de invoering van de gebiedsteams in de gemeenten Ommen en Hardenberg en het verdwijnen van het CJG zoals deze nu is vormgegeven, veroorzaakte al gedurende het onderzoek veel onrust. Er werd veel onduidelijkheid ervaren over hoe het werken in de gebiedsteams vorm gaat krijgen en of de ontwikkelde werkwijze van het CJG overgenomen wordt door het gebiedsteam. Bovendien werd er met name door specialisten een ‘belangenstrijd’ tussen verschillende organisaties ervaren, omdat professionals en organisaties in de veranderende omgeving zich een positie willen verwerven. Het onderlinge vertrouwen en de ervaring van gemeenschappelijk belang in de samenwerking tussen de verschillende partijen is hierdoor onder druk komen te staan.
4.2 Discussie Dit onderzoek levert inzichten op over het proces en de ervaren resultaten van de werkwijze Samen Verder Groeien. In deze paragraaf worden enkele kritische kanttekeningen bij het onderzoek besproken en wordt verder ingegaan op enkele opvallende uitkomsten. Allereerst moet worden benadrukt dat er in dit onderzoek geen cijfers met betrekking tot daadwerkelijke effecten van de nieuwe werkwijze zijn verzameld. Daardoor zijn op basis van de onderzoeksresultaten geen uitspraken mogelijk over feitelijke effectiviteit van de werkwijze. De gegevens die verzameld zijn geven wel inzicht in hoe het proces verloopt en het geeft een heldere indicatie over de resultaten van de werkwijze zoals die worden ervaren door professionals en cliënten zelf. Verder moet worden opgemerkt dat veel gezinnen die behoorden tot de aselecte steekproef voor deelname aan een interview, niet wilden meedoen aan het interview of niet bereikbaar waren. Hierdoor kan een vertekend beeld zijn ontstaan: wellicht hadden de gezinnen die niet deelnamen aan het onderzoek minder positieve ervaringen met het CJG en was dit een onderliggende reden om niet deel te nemen aan het onderzoek. Daartegen spreekt dat de geïncludeerde ouders weliswaar overwegend positief en tevreden zijn, maar daarnaast ook kritische kanttekeningen hebben geplaatst. Er zijn geen gezinnen geïnterviewd die ondersteuning hebben ontvangen vanuit het CJG-team in Ommen. Ondanks deze kanttekeningen zijn er in dit onderzoek waardevolle inzichten opgedaan over het proces van Samen Verder Groeien, de hierin ervaren succesfactoren en belemmerende factoren en de resultaten van de werkwijze zoals ervaren door diverse betrokkenen. De uitkomsten van dit onderzoek laten een aantal positieve resultaten zien van de werkwijze Samen Verder Groeien. Er is dan ook voldaan aan een aantal belangrijke voorwaarden voor succesvolle innovatie (zie o.a. Fleuren, Paulussen, Van Dommelen & Van Buuren, 2012) , namelijk: een duidelijke visie die is uitgedragen door beleidsmakers van de gemeente en MT-leden van de samenwerkende organisaties; een goede afstemming tussen beleidsmakers, MT-leden en professionals op de werkvloer en voldoende ruimte voor de professionals in het primaire proces om te experimenteren en de invulling van de visie in de praktijk zelf vorm te geven; beschikbare middelen om te werken volgens deze visie in de vorm van uren voor medewerkers en een innovatiebudget; de kwaliteit van de leidinggevende die het innovatieproces op de werkvloer aanstuurt, in dit geval in ieder geval de CJG-coördinator; de investering in vaardigheden van medewerkers om te werken volgens de nieuwe werkwijze in de vorm van deskundigheidsbevordering.
39
Wat betreft de samenwerking tussen professionals valt op dat vanuit alle partijen wordt aangegeven dat de communicatie goed verloopt door de korte en snelle lijnen. Tegelijkertijd valt ook op dat de geïnterviewde specialisten kritischer zijn over de samenwerking dan de generalisten. De vraag is in hoeverre de specialisten ook gefaciliteerd zijn om volgens de uitgangspunten van Samen Verder Groeien te werken. De geïnterviewde specialisten geven aan dat zij de uitgangspunten herkennen omdat dit vaak ook de uitgangspunten zijn van hun eigen organisatie. Wat betreft praktische facilitering (denk aan: tijd en geld) worden specialisten echter nog belemmerd door de verschillende financieringsstromen: inzet wordt alleen gefaciliteerd wanneer de uren die een specialist besteedt aan een traject bekostigd kunnen worden vanuit een indicatie. Dit kan zorgen voor andere belangen in de samenwerking met generalisten, zoals de financiële prikkel voor de organisatie om mee te werken in een traject. In het teaminterview met het MT werd dit terecht opgemerkt als zorg ook in de nieuwe kaders vanaf 2015, waarin specialistisch werkende organisaties afhankelijk zijn van aanbestedingsprocedures bij de gemeente en dus nog steeds andere financiële belangen kunnen hebben in de samenwerking dan generalisten. De vraag is bovendien op welke wijze en in hoeverre specialistisch werkende organisaties dan voldoende gefaciliteerd worden om met generalisten mee te denken en te adviseren, ook wanneer zij geen onderdeel uitmaken van een ondersteuningstraject door middel van direct cliëntcontact. Een volgend interessant punt in de uitkomsten met betrekking tot de samenwerking tussen professionals is dat een aantal CJG-medewerkers aangeeft soms een spanningsveld te ervaren tussen het werken in het CJG en het werken in de moederorganisatie. Dit roept een aantal vragen op waar in de nieuwe gebiedsteams aandacht aan besteed moet worden. Het gaat dan om vragen als: in hoeverre ervaren generalistisch medewerkers van de gebiedsteams voldoende ruimte en middelen om onderdeel te zijn van een gezamenlijke teamcultuur? Waar hoort hun primaire loyaliteit te liggen in het geval van verschil in belangen tussen moederorganisatie en gebiedsteam en in hoeverre worden ze vanuit beide partijen ondersteund in deze loyaliteit? Wie is als leidinggevende verantwoordelijk voor het functioneren van de gebiedsteam-medewerker, en als dit iemand uit de moederorganisatie is: in hoeverre is deze leidinggevende in staat om te sturen op de uitgangspunten van de werkwijze in het gebiedsteam? Een ander spanningsveld dat uit de resultaten naar voren komt heeft te maken met (mogelijk) tegenstrijdige uitgangspunten binnen de pilot. Het ene uitgangspunt is het uitgaan van de vraag van het gezin, waarbij door hulpverleners moet worden aangesloten èn genormaliseerd zodat geen zwaardere hulp wordt ingezet dan nodig. Anderzijds is ook een uitgangspunt dat er outreachend gewerkt wordt door te signaleren en preventief te handelen ook wanneer ouders niet direct zelf een hulpvraag stellen. Het gaat hier om een continuüm in professionele interventies met beide kanten op risico’s. Wanneer er in alle gevallen slechts hulp zou worden ingezet wanneer het gezin zelf een hulpvraag stelt, waarbij bovendien wordt ingezet op ‘zo licht mogelijk’, bestaat het risico dat psychosociale problematiek niet of pas in een (te) laat stadium wordt gesignaleerd. Dit is een reëel risico: twee onderzoeken in de jeugdgezondheidszorg hebben aangetoond dat jgz-professionals psychosociale problematiek van kinderen soms niet of onvoldoende signaleren en daardoor niet doorverwijzen voor verdere diagnostiek en behandeling (Barnhoorn et al., 2013). Echter, wanneer er aan de andere kant van het continuüm teveel zou worden ingezet op het signaleren van ‘verborgen’ problematiek en snelle doorverwijzing zelfs wanneer ouders geen hulpvraag stellen, is het risico dat er te veel en te zware zorg wordt ingezet. Dit is een dilemma dat alleen kan worden opgelost door de professionals zelf door het maken van een goede inschatting per situatie. Het belang van voldoende professionaliteit én ruimte voor intercollegiaal overleg om goed om te gaan met dergelijke dilemma’s kan niet voldoende worden benadrukt. Een opvallende uitkomst wat betreft de ondersteuning aan de gezinnen is dat er weinig sprake is geweest van het betrekken van het sociale netwerk. Het feit dat hier bij de helft van de geïnterviewde gezinnen geen aandacht aan is besteed volgens ouders is met name opvallend, omdat alle CJG-medewerkers getraind zijn in de VERVE methodiek. Het in kaart brengen van de mogelijkheden in het sociale netwerk aan de hand van de vraag ‘Welke mensen vinden het belangrijk dat het goed blijft gaan met dit kind?’ is een centraal onderdeel van de VERVE methodiek (Van Montfoort & Slot, 2013).
40
Minder opvallend is de uitkomst dat ouders zelf weinig tot geen mogelijkheden meer zien in hun netwerk wanneer hier wel naar gevraagd wordt door hun hulpverlener. Dit sluit aan bij de bevindingen van een recent landelijk onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van zorgintensieve gezinnen. Okma, Naafs, Vergeer & Berns (2014) deden onderzoek naar de vraag hoe hulp en ondersteuning kan aansluiten bij de eigen kracht en probleemoplossend vermogen van zorgintensieve gezinnen en hun sociale omgeving. Daarin gaf driekwart van de 100 ondervraagde gezinnen aan dat er geen winst te behalen was in het meer inzetten van het eigen sociale netwerk, omdat zij dit netwerk zelf al optimaal benutten. Mogelijk speelt schuldgevoel van ouders dat zij teveel vragen van hun netwerk hierin een rol. In het huidige onderzoek gaven meerdere ouders in interviews aan dat zij anderen niet tot last willen zijn of geen beroep meer doen op hun omgeving omdat ze al zoveel hebben gevraagd. Scheffers (2012) geeft in haar beschrijving van de sociaal netwerkmethodiek aan dat mensen die een beroep doen op hun netwerk zich op den duur uit schuldgevoel terug kunnen trekken uit een relatie omdat zij het gevoel hebben niet voldoende terug te kunnen geven. Ook de ander kan zich uit de relatie terugtrekken, doordat hij of zij zich gebruikt voelt in de relatie. Scheffers (2012) benadrukt daarom het belang van aandacht besteden aan wederkerigheid in het contact met het sociale netwerk.
4.3 Aanbevelingen Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen concrete aanbevelingen worden gedaan voor professionals en beleidsmakers, niet alleen in het jeugddomein in de regio Ommen-Hardenberg maar ook in het landelijke sociale domein. Een eerste aanbeveling is om de ervaren succesfactoren in de werkwijze Samen Verder Groeien zoals uiteengezet in de conclusie door te voeren in de implementatie en werkwijze van de nieuwe gebiedsteams in de regio Ommen-Hardenberg. Een tweede aanbeveling is om te zorgen voor bereikbaarheid, zichtbaarheid en laagdrempeligheid van wat nu nog het CJG en straks de gebiedsteams zijn. Wanneer er één keer contact is gelegd met het CJG, wordt de bereikbaarheid als goed beoordeeld door zowel ouders als vindplaatsen. Het in contact komen met het CJG wordt echter als lastig ervaren, er wordt één duidelijk en centraal aanmeldpunt gemist. Het CJG is wel bekend bij het grootste deel van de vindplaatsen, waarschijnlijk heeft een goede communicatie en PR richting burgers en netwerkpartners hierbij geholpen. Met de overgang naar de gebiedsteams verdient het aanbeveling om te zorgen voor een duidelijk, centraal aanmeldpunt en om veel aandacht te besteden aan PR en communicatie in de netwerken en richting burgers waarin dat centrale aanmeldpunt duidelijk wordt gecommuniceerd. Op die manier komen ondersteuningsvragen in een eerder stadium Een derde aanbeveling is om in de ondersteuning aan de gezinnen meer aandacht te besteden aan de mogelijkheden in het eigen netwerk. Een eerste stap is dan om in kaart te brengen hoe het netwerk er uit ziet, welke mogelijkheden ouders al benutten in het netwerk en welke mogelijkheden er nog zijn. Hiervoor zijn verschillende instrumenten beschikbaar, zoals de binnen VERVE gebruikte GenogramPlus en bolletjesschema (Van Montfoort & Slot, 2013) of het ecogram (Vilans, 2014). Verder kan het helpend zijn om aandacht te besteden aan de wederkerigheid tussen cliënt en netwerk, zoals Scheffers (2012) benadrukt in haar beschrijving van de sociaal netwerkmethodiek. Wanneer samen met ouders gekeken wordt welke mogelijkheden zij hebben om iets terug te doen voor degenen die hen helpen, voelen ouders zich mogelijk minder bezwaard om een beroep te doen op hun netwerk en blijft de gelijkwaardigheid in het contact met het netwerk beter gewaarborgd. Een vierde aanbeveling is om deskundigheidsbevordering van professionals te blijven faciliteren, niet alleen in de vorm van een eenmalige training, maar met name ook door middel van follow ups en terugkerende intervisie.
41
De eerste reden hiervoor is voor de hand liggend: de competenties en vaardigheden van uitvoerend professionals om een nieuwe werkwijze vorm te kunnen geven zijn van cruciaal belang voor het slagen van innovatie. De Reflectietool die is ontwikkeld door Movisie (2013) is een goed bruikbaar instrument voor de professional, al dan niet in teamverband, om zicht te krijgen op de eigen krachten en ontwikkelpunten in het werken volgens de uitgangspunten van de WMO en Welzijn Nieuwe Stijl. De ingevulde reflectietool geeft concrete aanknopingspunten voor deskundigheidsbevordering op individueel en teamniveau, aansluitend bij de uitgangspunten van het werken in de gebiedsteams volgens WMO en Welzijn Nieuwe Stijl. Een tweede reden voor deze aanbeveling is de uitkomst van het onderzoek dat medewerkers nog weinig gebruik maken van beschikbare instrumenten om bijvoorbeeld het sociale netwerk in kaart te brengen of om zorgen over veiligheid bespreekbaar te maken. Hier ligt een kans om professionals te blijven uitdagen tijdens intervisie of follow up van trainingen om gebruik te maken van datgene wat ze in trainingen hebben geleerd. Een laatste reden voor deze aanbeveling heeft te maken met de in de conclusie en discussie toegelichte spanningsvelden die uit de onderzoeksresultaten naar voren komen, waar aandacht aan besteed dient te worden in intervisie. Zo wordt er een spanningsveld ervaren tussen eigen kracht versterkend werken enerzijds en anderzijds de uitkomst dat geïnterviewde ouders aangaven veel te hebben gehad aan de door de hulpverlener aangedragen concrete tips. Een ander spanningsveld dat besproken is, is enerzijds het uitgaan van de vraag van het gezin en daarbij aansluiten, normaliseren en geen zwaardere hulp dan nodig inzetten en anderzijds het outreachend werken door te signaleren en te handelen ook wanneer ouders zelf geen hulpvraag stellen. Dit is zoals genoemd een continuüm met beide kanten op risico’s. Voor het omgaan met beide spanningsvelden zijn geen ‘harde’ richtlijnen of protocollen te ontwikkelen, de kwaliteit van de gemaakte keuzes in deze beide spanningsvelden wordt bepaald door de kwaliteit van de professional. Door intervisie rondom deze thema’s te organiseren kan de kwaliteit van de keuzes die de individuele professional maakt in intercollegiaal overleg worden vergroot en getoetst en wordt bovendien de deskundigheid van de professional bevorderd. Een vijfde aanbeveling is om bij de start van een ondersteuningstraject duidelijke afspraken te maken over de terugkoppeling van de voortgang en ondernomen stappen in het traject naar de verschillende betrokkenen. Hier kunnen per traject andere keuzes in gemaakt worden, afhankelijk van ervaren nut en noodzaak van terugkoppeling door zowel ouders als alle betrokken professionals (ook de aanmeldende professionals vanuit bijvoorbeeld het onderwijs). Daarbij moet bedacht worden dat de inhoud van de terugkoppeling niet naar iedere betrokkene hetzelfde hoeft te zijn. Het is hierbij vooral van belang dat de gemaakte afspraken voor iedereen duidelijk zijn. Op die manier weet aan de ene kant iedere betrokkene wat hij of zij hierin kan verwachten en wordt voorkomen dat aanmeldende professionals hun vertrouwen in de uitvoerende professionals verliezen omdat ze niet horen of er vervolgstappen zijn gezet. Aan de andere kant wordt de privacy van ouders niet geschonden omdat de afspraken in overleg met ouders zijn gemaakt. Een belangrijke aanbeveling tenslotte, is om het proces, de werkwijze en de resultaten hiervan in de gebiedsteams te monitoren en evalueren. Hiermee kan worden voorkomen dat de opgebouwde expertise en ervaring met de CJG werkwijze verloren gaat en kan de cultuurverandering doorgezet worden, doordat de monitoring inzicht geeft in resultaten van de werkwijze en eventuele ontwikkelpunten. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om monitoring van cijfers op het gebied van in- en uitstroom, maar juist ook om monitoring en evaluatie van processen die aansluiten bij de uitgangspunten en visie van de nieuwe werkwijze. Meer specifiek gaat het dan om monitoring van met name: De mate van doelrealisatie en afname van de problematiek om te beoordelen of de goede hulp is ingezet. Hierin kunnen de voor de jeugdzorg opgestelde prestatie-indicatoren met bijbehorende instrumenten goede aanknopingspunten bieden (IPO, 2006). De invloed van de hulp op competentie- en regiebeleving van de hulpvrager: in hoeverre wordt de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van de hulpvrager daadwerkelijk vergroot? Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de EMPO-vragenlijst (Damen, 2011) aan begin en einde van het traject en eventueel enkele maanden na afloop van het traject.
42
-
Processen in de samenwerking tussen de professionals: in hoeverre worden de korte lijnen in de samenwerking tussen professionals rondom de hulpvrager gerealiseerd en in hoeverre is er sprake van het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één coördinator en één budget’? Hoe verloopt de samenwerking in de teams van professionals en in hoeverre draagt deze teamcultuur bij aan het leveren van goede hulp die aansluit bij de visie? Ouwens, Bosch & Wensing (2012) geven een helder overzicht van beschikbare instrumenten voor het meten en verbeteren van samenwerkingsprocessen. Het is van belang dat de verschillende samenwerkingspartners onderling duidelijke afspraken maken over de monitoring. Daarbij is aan te bevelen om niet alleen te kijken naar bovengenoemde inhoudelijke aspecten (wat wordt er precies gemonitord en waarom), maar ook naar praktische aspecten van monitoring (het hoe) zoals inzichtelijkheid voor alle partners, privacy van cliënten en instructie en facilitering van medewerkers om de benodigde gegevens aan te leveren. Voor de validiteit van de gegevens is het van belang om zowel de medewerkers in het primair proces als cliënten bij de monitoring en evaluatie te betrekken. Tot slot is een regelmatige terugkoppeling van de gegevens naar de medewerkers in het primair proces onmisbaar om medewerkers te motiveren voor gebruik van de instrumenten en om de resultaten van de monitoring te gebruiken in het blijven innoveren van de werkwijze.
43
Literatuur Barnhoorn, J., Broeren, S., Distelbrink, M., de Greef, M., van Grieken, A., Jansen, W., Pels, T., Pijnenburg, H. & Raat, H. (2013). Cliënt-, professional- en alliantiefactoren: hun relatie met het effect van zorg voor jeugd. Verkenning van kennis en kennishiaten voor het ZonMW-programma Effectief werken in de jeugdsector. Nijmegen/Rotterdam/Utrecht: HAN, Erasmus MC/Gemeente Rotterdam, Verwey-Jonker Instituut Damen, H. (2011). EMPO voor ouders en jongeren, versie 2.0. Nijmegen: Praktikon. Fleuren, M.A.H., Paulussen, T.G.W.M., Dommelen, P. van & Buuren, S. van (2012). Meetinstrument voor Determinanten van Innovaties (MIDI). Leiden: TNO IPO (2006). Prestatie-indicatoren Jeugdzorg. Naar een gezamenlijke integrale visie en implementatie. Gedownload op 21-11-2014 van http://prestatieindicatoren.jeugdzorgnederland.nl/docs/prestatieindicatorenjeugdzorg2006.pdf Jumelet, H. & Wenink, J. (2012). Zorg voor onszelf? Eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en omgeving, grenzen en mogelijkheden voor beleid en praktijk. Amsterdam: SWP Montfoort, A. van & Slot, W. (2013). Werken met VERVE. Handleiding voor de jeugdbeschermer. Leiden/Amsterdam: Hogeschool Leiden en Vrije Universiteit Movisie (2013). Reflectietool. Test jezelf op professioneel ondersteunen. Utrecht: Movisie NJI (2014). Triple P. Gedownload op 21-11-2014 van http://www.nji.nl/nl/Trainingen/TrainingenOpvoedingsondersteuning/Opvoedingsondersteuning-Triple-P Okma, K.; Naafs, L.; Vergeer, M. & Berns, J. (2014). Quickscan naar de ondersteuningsbehoefte van zorgintensieve gezinnen. Visiedocument. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Ouwens, M. , Bosch, M. & Wensing, M. (2012). De ‘zachte kanten’ van samenwerking in de eerstelijnszorg. Wat is er bekend uit onderzoek en wat zijn de kennislacunes? Nijmegen: Scientific Institute for Quality of Healthcare (ook te downloaden van www.invoorzorg.nl) Rijksoverheid (2011). Geen kind buiten spel. Beleidsbrief Stelselwijziging Jeugd. Gedownload op 20-11-2014 van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/11/09/beleidsbriefstelselwijziging-jeugd-geen-kind-buiten-spel.html Rijksoverheid (2014). Jeugdzorg. Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Gedownload op 20-11-2014 van https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/31839/kst-31839I?resultIndex=100&sorttype=1&sortorder=4 Rosdorff, T. (2013). Projectplan Hardenberg Samen Verder Groeien. Bestuursdienst Ommen-Hardenberg: interne publicatie. Scheffers, M. (2012). Sterk met een vitaal netwerk. Empowerment en de sociaal netwerkmethodiek. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Vilans (2014). Tool: ecogram. Gedownload op 28-11-2014 van www.invoorzorg.nl/docs/ivz/toolbox/familieparticipatie/Ecogram.pdf
44
Bijlagen Bijlage 1: Topiclist interview gezinnen Opening en introductie 1. Opening: bedank ouders dat ze mee willen werken en stel jezelf nog even kort voor. Leg nogmaals kort uit waar het onderzoek over gaat en wat het doel is van het interview (zie belinstructie). Benoem dat je ongeveer 1 a 1,5 uur nodig hebt voor het interview en check of dit oké is. 2. Privacy en geluidsopname: alles wat ouders vertellen is vertrouwelijk en wordt anoniem verwerkt. De enige uitzondering is wanneer ouders vertellen over een strafbaar feit, dan ben je verplicht dit te melden. Verder wordt alle informatie vertrouwelijk behandeld en zo opgeschreven dat niet terug te lezen is wie de informatie gegeven heeft. Leg uit dat je graag geluidsopnames wilt maken zodat je niet vergeet wat er is gezegd, en dat dit alleen voor jouw eigen gebruik is. Na verslaglegging wordt de opname weer vernietigd. Vraag: ‘Is dat voor u akkoord?’ 3. Laat ouder(s) zich kort voorstellen en check daarbij in ieder geval de volgende gegevens: a. b. c. d. e.
Gezinssamenstelling Leeftijd Beroep Hoogst genoten opleiding Wanneer hulp gehad van het CJG en hoe lang
Interviewtopics Bij alle vragen geldt: vraag goed door! - Maak het concreet! (concrete acties, meningen, voorbeelden) - Check of er nog meer is voor je doorgaat naar de volgende vraag - Maak dus goed gebruik van LSD! 4. Voor welke vragen of problemen heeft u hulp gekregen van het CJG? 5. Hoe bent u hiermee bij het CJG terecht gekomen? 6. Hoe heeft u het eerste contact met het CJG ervaren? 7. Wat vindt u van de tijd die er zat tussen de eerste keer dat u uw vraag bij het CJG neerlegde en het moment dat u daadwerkelijk hulp kreeg vanuit het CJG?
45
8. Welke rol had u in het bepalen van de doelen voor de hulp en het opstellen van een plan om hier aan te werken? Hoe heeft u dit ervaren? (doorvragen: wat was positief, wat kon evt. beter) 9. Vragen over MDO: a. (als het MDO niet automatisch wordt genoemd bij 8): bent u uitgenodigd voor een multidisciplinair overleg waarin met 1 of meerdere hulpverleners en mensen uit uw omgeving een plan is opgesteld? b. Wie waren hierbij aanwezig en welke invloed had u op de keuze van aanwezigen? c. Hoe heeft u het MDO ervaren? (doorvragen: wat was prettig, wat was evt. niet prettig) 10. Hoe zag de hulp die u (tot nu toe) heeft gekregen na het opstellen van het plan er uit? (Denk aan: gesprekken thuis, op kantoor, samen activiteiten ondernemen (en zoja: wat voor soort activiteiten), videofeedback, etc.) 11. Wat vindt u goed aan de hulp die u heeft gekregen? a. Vervolgvraag nadat meerdere dingen zijn genoemd: waar heeft u het meeste aan gehad? 12. Wat zou volgens u beter kunnen? 13. Hoeveel hulpverleners zijn er betrokken geweest bij het oplossen van de problemen waarvoor u hulp vroeg aan het CJG? a. Bij meerderen: hoe heeft u de samenwerking tussen deze hulpverleners ervaren? b. In hoeverre was voor u duidelijk met welke vraag u bij wie moest zijn? 14. Het CJG vindt het belangrijk om in de hulpverlening te kijken naar wat al goed gaat en naar wat u zelf kunt doen om uw problemen op te lossen. In hoeverre herkent u dit in de hulp die u heeft gekregen van het CJG? a. Doorvragen naar concrete voorbeelden: op wat voor manier heeft de hulpverlener dit dan gedaan? 15. In hoeverre werd u vanuit het CJG gestimuleerd om mensen uit uw eigen omgeving of netwerk te betrekken bij het oplossen van de problemen waarvoor u hulp vroeg aan het CJG? a. Op wat voor manier werd u hierin gestimuleerd (vanuit het CJG/door de hulpverlener)? b. Op wat voor manier zijn er mensen uit uw omgeving concreet betrokken geweest? c. Wat heeft dit volgens u opgeleverd? i. Als dit nog niet automatisch genoemd wordt bij c: in hoeverre heeft de betrokkenheid van mensen uit uw omgeving eraan bijgedragen dat u zelf ook eerder hulp zou vragen in uw directe omgeving?
46
16. Zijn er aan het begin of tijdens de periode dat u hulp kreeg ook zorgen geweest over de veiligheid van uw kinderen? a. Zoja: op wat voor manier werd hier aandacht aan besteed in het contact met uw hulpverlener(s) vanuit het CJG? b. Wat vond u van de manier waarop hier aandacht aan werd besteed? 17. In hoeverre heeft de hulp van het CJG bijgedragen aan oplossing van de problemen waarvoor u terecht kwam bij het CJG? a. Bij positief antwoord: Waar merkt u dat aan? (concrete voorbeelden) b. Bij negatief antwoord: Hoe komt het volgens u dat de hulp onvoldoende heeft bijgedragen? 18. Zijn er nog dingen die u graag wilt vertellen over het CJG, die nog niet genoemd zijn? Aanvullende vragen voor jongeren (vanaf 12 jaar) 1. Wat vind je van de hulp die jullie hebben gekregen vanuit het CJG? a. Wat vond je goed? b. Wat vond je niet/minder goed? 2. Op wat voor manier werd jij betrokken bij de hulp? a. Wat vond je hiervan? 3. Zijn er dingen veranderd door de hulp die jullie hebben gekregen? Zoja, welke? 4. Zijn er nog meer dingen die je wilt vertellen over het CJG, die je nog niet genoemd hebt? Afsluiting Heeft de respondent nog vragen? Bedank de respondent(en) voor de deelname.
47
Bijlage 2: Topiclist teaminterview generalisten Onderzoek: door GGD KEC en hogeschool Windesheim, lectoraat Sturing in de jeugdzorg Twee onderdelen: - Monitoring van de trajecten: hoe verloopt de ondersteuning aan de gezinnen en wat levert het op. Wat is een goede en praktisch haalbare maneir om ondersteuning te monitoren - Evaluatie van het geheel: de opzet van het CJG en werkwijze in OmmenHardenberg. Proces, competenties, samenwerking, aansturing ed. Kort toelichten wat er komend jaar aan onderzoek gaat gebeuren. !! Toestemming vragen om gesprek op te nemen.
Gesprekspunten (topics) Ruim 2 jaar geleden is Hardenberg gestart met SGG. Eerst experiment/pilot. Anderhalf jaar geleden is Els van start gegaan (juni 2012). Inmiddels ruim 40 trajecten voor totale CJG. Hoe loopt het in het CJG? de samenwerking en de aanpak (Samen Groter Groeien) Wat gaat goed Wat kan beter? 2 jaar geleden is deze vraag ook aan de toenmalige CJG medewerkers gesteld: Voel je je CJG-er? Wat antwoord je daar nu op? In hoeverre ben je geïnformeerd en voel je je betrokken bij het CJG, de projecten, de plannen en de werkwijze? - Door wie - Wat gaat goed - Wat kan beter Word je voldoende gefaciliteerd door eigen organisatie of gemeente Hardenberg-Ommen om je werk in het CJG te doen? - Wat heb je nodig? - Van wie? - Wat kan beter? Zijn er nog punten die op tafel moeten komen?
48
Bijlage 3: Topiclist focusgroep Eigen Kracht Versterkend Werken
1. Introductie Uitleg camera en privacy, indien geen bezwaar dan start camera Voorstelronde: alle deelnemers en onderzoekers stellen zichzelf kort voor (naam en functie) Uitleg onderzoek: Zoals jullie ongetwijfeld al hebben meegekregen zijn Windesheim en de GGD door de gemeenten Ommen en Hardenberg gevraagd om onderzoek te doen naar de werkwijze van Samen Verder Groeien. Voor een goede doorontwikkeling van de werkwijze en om goed te kunnen voorbereiden op de nieuwe taken per 1 januari 2015, is het voor de gemeenten Ommen en Hardenberg van belang om inzicht te krijgen in het proces en de uitkomsten van Samen Verder Groeien (SVG). Inzicht in de bevorderende en belemmerende factoren kan worden gebruikt in het vormgeven van transitie en transformatie. In het onderzoek staan 2 hoofdvragen centraal: -
Hoe verloopt het proces binnen Samen Verder Groeien en wat zijn hierin de bevorderende en belemmerende factoren? Wat zijn de resultaten van de werkwijze en hoe kunnen deze het beste (blijvend) worden gemonitord?
In het onderzoek worden alle ambities die zijn opgesteld in het projectplan SVG onderzocht op proces en op uitkomsten. Eén van de uitgangspunten van SVG is het uitgaan en versterken van de eigen kracht van het gezin en het sociale netwerk, ook wel ‘eigenkrachtversterkend werken’ genoemd. Dat is het onderwerp van dit groepsinterview. Doel van dit groepsinterview is om een beeld te krijgen van hoe dat eigenkracht versterkend werken op dit moment wordt vorm gegeven in de dagelijkse praktijk en wat hiervan volgens jullie de gevolgen zijn. Daarna volgt een brainstorm: hoe kan het eigenkrachtversterkend werken nog meer worden vorm gegeven.
2. Inzicht krijgen in eigen kracht en sociale netwerk - Wat doen jullie om de eigen kracht van het gezin, inclusief sociaal netwerk, in kaart te brengen? (bij ‘in gesprek gaan’: welke vragen stellen jullie?) - Welke middelen gebruiken jullie hier eventueel bij? 3. Interventies eigen kracht - Welke interventies zetten jullie in om de eigen kracht van het gezin te benutten en/of te versterken? - Welke effecten merken jullie hiervan? 4. Interventies sociaal netwerk - Welke interventies zetten jullie in om het sociale netwerk van het gezin te benutten en/of uit te breiden? - Welke effecten merken jullie hiervan? - Als je terugdenkt aan al je casussen van het afgelopen half jaar, welke sociale netwerken zijn er dan concreet betrokken geweest bij ondersteuning vanuit het CJG?
49
5. Belemmerende factoren - Wat ervaren jullie als belemmerende factoren in eigenkrachtversterkend werken en hoe gaan jullie hier mee om? 6. Nog meer eigenkrachtversterkend werken - Wat zouden jullie nog meer kunnen doen om eigenkrachtversterkend te werken? - Wat heb je hiervoor nodig?
50
Bijlage 4: Topiclist focusgroep Outreachend Werken
7. Introductie Uitleg camera en privacy, indien geen bezwaar dan start camera Voorstelronde: alle deelnemers en onderzoekers stellen zichzelf kort voor (naam en functie) Uitleg onderzoek: Zoals jullie ongetwijfeld al hebben meegekregen zijn Windesheim en de GGD door de gemeenten Ommen en Hardenberg gevraagd om onderzoek te doen naar de werkwijze van Samen Verder Groeien. In het onderzoek naar ‘Samen Verder Groeien’ (SVG) worden alle ambities die zijn opgesteld in het projectplan SVG onderzocht op hoe proces verloopt en wat de resultaten zijn. Eén van de uitgangspunten van SVG is een meer outreachende werkwijze: de ondersteuning dichtbij de gezinnen regelen en aanwezig zijn op de plekken waar de vragen leven. Eén van de uitgangspunten van SVG is een meer outreachende werkwijze. Dat is het onderwerp van dit groepsinterview. Doel van dit groepsinterview is om een beeld te krijgen van hoe dat outreachend werken op dit moment wordt vorm gegeven in de dagelijkse praktijk, wat hiervan volgens jullie de gevolgen zijn, en wat jullie daarin ervaren als succesfactoren en als belemmerende factoren. Op het eind staan we nog stil bij ‘toekomstdromen’: hoe kan de outreachende werkwijze nog verder doorontwikkeld worden. 8.
Definitie Outreachend werken:
Ondersteuning zo dicht mogelijk bij kinderen en ouders organiseren, vroegtijdige en zoveel mogelijk preventieve aanpak van problemen
9.
Outreachend werken in de dagelijkse praktijk
-
Op welke manier wordt het outreachend werken vanuit het CJG op dit moment vorm gegeven? Wat zijn hierin succesfactoren? Wat zijn belemmerende factoren?
10. Gevolgen outreachend werken -
Welke resultaten levert het outreachend werken, naar jullie ervaring, op voor de doelgroep van het CJG?
11. Toekomstdromen outreachend werken -
Hoe zou in de toekomst het outreachend werken nog meer of beter vorm gegeven kunnen worden? Indien tijd over, per idee: Wat is de reden dat dit nu nog niet gebeurt en wat is er nodig om dit vorm te kunnen geven?
51
Bijlage 5: Topiclist aanvullend teaminterview CJG-teams 1. Presentatie onderzoeksresultaten tot nu toe 2. Aanvullende vragen aan teams - Welke resultaten herkennen jullie en welke herkennen jullie niet? Welke verklaringen hebben jullie hiervoor? - Hoe komt het dat er zoveel onderling vertrouwen wordt ervaren binnen generalistenteams? (succesfactoren) - Waardoor kan het komen dat specialisten dit vertrouwen niet altijd zo ervaren? Genoemde ‘belangenstrijd’ herkenbaar? - Welke andere succesfactoren van positieve onderzoeksuitkomsten spelen volgens jullie een rol? - Wat is nodig om de genoemde omslag in creatiever denken nog meer te maken?
52
Bijlage 6: Topiclist interview specialisten Opening - Stel jezelf kort voor - Uitleg geluidsopname en privacy (alle resultaten worden anoniem verwerkt, geluidsopname is alleen voor de onderzoekers zelf), indien geen bezwaar dan start geluidsopname - Laat de geïnterviewde zich voorstellen met in ieder geval a. Functie en organisatie b. Aantal jaren werkervaring c. Leeftijd d. Vooropleiding - Uitleg onderzoek en doel van dit interview: Windesheim en de GGD zijn door de gemeenten Ommen en Hardenberg gevraagd om onderzoek te doen naar de werkwijze van het CJG Ommen-Hardenberg. Hieronder vallen ook de CJG’s van Slagharen, Bergentheim en Dedemsvaart. In het onderzoek worden alle ambities die zijn opgesteld door de gemeente Ommen-Hardenberg en de in het CJG samenwerkende partijen onderzocht op proces en op uitkomsten. Eén van de uitgangspunten van de werkwijze is dat er korte lijnen moeten zijn in de samenwerking tussen de betrokken professionals, o.a. door het werken met een dagelijks team van generalisten, die specialisten kunnen laten aanhaken wanneer dit nodig is gezien de hulpvraag van het gezin. Doel van dit interview is om van jou als betrokken specialist te horen hoe de samenwerking volgens jou wordt vormgegeven en wat jij hierin ervaart als succesfactoren en belemmerende factoren. Tot slot staan we stil bij jouw aanbevelingen om de samenwerking en werkwijze eventueel nog verder te verbeteren
Vragen Bij alle vragen geldt: vraag goed door! - Maak het concreet! (concrete acties, meningen, voorbeelden) - Check of er nog meer is voor je doorgaat naar de volgende vraag - Maak dus goed gebruik van LSD! 1. In hoeverre ben je bekend met de werkwijze van het CJG Ommen-Hardenberg en de uitgangspunten van deze werkwijze? a. Wat vind je van deze werkwijze? 2. Op wat voor manier werd en word je geïnformeerd over het CJG? a. Wat vind je hiervan? 3. Op wat voor manier ben jij tot nu toe betrokken geweest bij het CJG? (toelichting: maak het concreet: in hoeveel casussen, wanneer, met wat voor soort hulpvraag en wat was daarin de taak van deze respondent) 4. Als je de trajecten waarbij jij betrokken was/bent in gedachten neemt, hoe heb je dan in deze trajecten de samenwerking tussen de verschillende professionals ervaren? Eerst open laten antwoorden, goed doorvragen op wat respondent vertelt. Daarna checken of de volgende topics zijn besproken, zo niet alsnog vragen ‘wat kun je over de samenwerking zeggen met betrekking tot:’ a. Afstemming en communicatie
53
b. c. d. e.
Wederzijds vertrouwen en transparantie Gezamenlijke ambities Omgaan met verschillende belangen Aansturing en organisatie
5. Vragen over MDO (multidisciplinair overleg) en evaluatie van de hulp: a. Ben je door het CJG uitgenodigd voor een multidisciplinair overleg waarin met het gezin, evt. mensen uit hun omgeving en 1 of meerdere hulpverleners een plan is opgesteld? b. Indien ja: Hoe heb je dit MDO ervaren? (doorvragen: wat was prettig, wat was evt. niet prettig) Indien nee: Op wat voor manier is er dan een plan opgesteld en wie had daarin welke rol? Daarna: wat vind je hiervan? c. In hoeverre (en op wat voor manier) was je betrokken bij de evaluatie van het hulpplan? d. Hoe heb je deze evaluatie(s) ervaren? 6. De ambities van de werkwijze van het CJG zijn, kort samengevat: - vroegtijdige aanpak op maat van problemen van gezinnen - eigen kracht versterkend werken en benutten van sociale netwerk van het gezin - 1 gezin 1 plan met een soepele coördinatie - korte lijnen in de samenwerking tussen professionals. Op wat voor manier en door wie word jij gestimuleerd en gefaciliteerd om te werken aan de ambities van het CJG? Eerst breed laten antwoorden en goed doorvragen op wat de respondent vertelt: hoe gebeurt dat concreet, en wie (soort functie, van de eigen of van andere organisatie) doet dat? Daarna doorvragen: a. Wat vind je hierin goed gaan? b. Wat kan evt. nog beter? Tot nu zijn gingen alle vragen over specifieke onderwerpen. Voor de laatste vragen van het interview wil ik je vragen om alle dingen die je verteld hebt en eventuele zaken die nog niet besproken zijn maar die volgens jou wel van belang zijn, op een rijtje te zetten. 7. Alles bij elkaar genomen, wat zijn volgens jou de top 3 succesfactoren van de werkwijze en/of samenwerking binnen het CJG? 8. Wat zijn volgens jou de top 3 ontwikkelpunten van de werkwijze en/of samenwerking binnen het CJG? (minder dan 3 mag evt. ook) a. Waarom deze? b. Wat is er volgens jou voor nodig om deze punten verder te ontwikkelen? 9. Zijn er nog dingen die volgens jou van belang zijn om te noemen over het CJG die nog niet genoemd zijn?
54
Bijlage 7: Topiclist ketenregissuer Opening - Stel jezelf kort voor - Uitleg geluidsopname en privacy (alle resultaten worden anoniem verwerkt, geluidsopname is alleen voor de onderzoekers zelf), indien geen bezwaar dan start geluidsopname - Laat de geïnterviewde zich voorstellen met in ieder geval e. Functie en organisatie f. Aantal jaren werkervaring g. Leeftijd h. Vooropleiding - Uitleg doel van dit interview (doel onderzoek kent ketenregisseur al) visie van de ketenregisseur over de samenwerking en aansturing binnen SVG Rol in de werkwijze en eigen visie 1. Op welke wijze bent u betrokken bij de werkwijze samen verder groeien? Wat is uw taak? Samenwerking 2. Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende organisaties? Eerst open laten antwoorden, goed doorvragen op wat respondent vertelt. Daarna checken of de volgende topics zijn besproken, zo niet alsnog vragen ‘wat kun je over de samenwerking zeggen met betrekking tot:’ - Afstemming en communicatie - Wederzijds vertrouwen en transparantie - Gezamenlijke ambities - Omgaan met verschillende belangen - Aansturing en organisatie Aansturing en facilitering 3. Wat is er volgens u nodig om het veranderingsproces zo optimaal mogelijk te bevorderen? 4. In hoeverre zijn de dingen die je noemt in de praktijk ook aanwezig in het veranderingsproces van het CJG? alle dingen die genoemd worden bij vraag 3 bij langs lopen 5. Hoe worden de betrokken partijen en personen gestimuleerd om te werken aan de ambities van SVG? Wat doe jij hier concreet in als ketenregisseur? - vroegtijdige aanpak op maat van problemen van gezinnen - eigen kracht versterkend werken - benutten van sociale netwerk van het gezin - één gezin één plan met een soepele coördinatie en korter lijnen in de samenwerking tussen professionals. Verandermanagement door de CJG-coördinator 6. Op welke manier heeft u contact met de CJG coördinator? Hoe liggen de verhoudingen?
55
7. Wat ziet u in de praktijk gebeuren m.b.t. het veranderingsproces tussen de CJG coördinator en het CJG team? Indien de Ketenregisseur ook de coördinator in het team ziet functioneren: 1. Wat kun je zeggen over de manier waarop de CJG-coördinator de teams aanstuurt? a. Wat vind je van deze manier? 2. Wat kan je zeggen over het urgentiebesef bij CJG leden? 3. Wat kun je zeggen over de eisen die de transitie stelt en de capaciteiten van de medewerkers? 4. Wat kun je zeggen over de situatie voor de werkwijze SVG en nu? (verandering?) Afsluitende vragen 10. Alles bij elkaar genomen, wat zijn volgens jou de top 3 succesfactoren van de werkwijze en/of samenwerking SVG? 11. Wat zijn volgens jou de top 3 ontwikkelpunten van de werkwijze en/of samenwerking SVG? (minder dan 3 mag evt. ook) a. Waarom deze? b. Wat is er volgens jou voor nodig om deze punten verder te ontwikkelen? 12. Zijn er nog dingen die volgens jou van belang zijn om te noemen over Samen Verder Groeien die nog niet genoemd zijn?
56
Bijlage 8: Topiclist teaminterview MT 1. Presentatie onderzoeksresultaten tot nu toe 2. Vragen aan MT:
57
Bijlage 9: Vragenlijst vindplaatsen Deze vragenlijst maakt onderdeel uit van het onderzoek naar de CJG-werkwijze ‘Samen Verder Groeien’ (Ommen-Hardenberg), uitgevoerd door GGD IJsselland en Hogeschool Windesheim Deel 1: Soort instelling / praktijk: Functie: 1. Bent u bekend met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)? Zoja, doorgaan naar vraag 2. Zonee, doorgaan naar deel 3. 2. Zoja, heeft u wel eens samengewerkt met het CJG Ommen, CJG Hardenberg, CJG Slagharen, CJG Bergentheim of CJG Dedemsvaart? Zoja, doorgaan naar deel 2. Zonee, doorgaan naar deel 3. Deel 2: De stellingen 1 t/m 5 zijn gescoord op een 4puntsschaal: helemaal mee eens, enigszins mee eens, enigszins mee oneens en helemaal mee oneens. Een 5e optie is ‘geen mening’ 1. Ik ben tevreden over de samenwerking met het CJG 2. De samenwerking met het CJG draagt bij aan vroegtijdiger aanpak van vragen en problemen rondom opgroeien en opvoeden 3. De CJG-medewerker* is goed bereikbaar voor vragen rondom opgroeien en opvoeden 4. De CJG-medewerker signaleert vragen en zorgen rondom opgroeien en opvoeden en neemt initiatief in het bespreekbaar maken hiervan 5. De CJG-medewerker gaat bij het beantwoorden van vragen uit van de eigen kracht van de vraagsteller en evt. andere betrokkenen 6. Ik ben in de samenwerking met het CJG het meest tevreden over: 7. Ik ben in de samenwerking met het CJG het minst tevreden over: 8. Wilt u verder nog iets kwijt over de samenwerking met het CJG? *Waar gesproken wordt over de CJG-medewerker kan ook de CJG-medewerkers gelezen worden
Deel 3: Heeft u verder nog opmerkingen over het CJG of over deze vragenlijst?
58