362-07 eindrapport-0t
Eindrapport project “Ondersteunende Technologie van Advies tot Zorgplan: OT van A tot Z” Auteurs D.J. van der Pijl M.Sc. Dr. L.M.H Adriaens Drs. M.L. Verdonschot
INHOUDSOPGAVE
2
eindrapport ondersteunende technologie
Samenvatting ......................................................3 Inleiding ..............................................................5 Werkwijze .......................................................... 6 Fase 1 Ontwikkelen van protocollen ................. 6 Fase 2 Toetsen van protocol in de praktijk ....... 14 Fase 3 Kennisoverdracht ................................. 18 Fase 4 Evaluatie protocollen en bijstelling ........21 Fase 5 Rapportage .......................................... 23 Conclusies en aanbevelingen ............................. 33 Bijlage 1 ............................................................39 Bijlage 2 ............................................................43 Lijst met afkortingen .........................................45
SAMENVATTING Dit rapport heeft betrekking op het project ‘Ondersteunende Technologie van Advies tot Zorgplan’. Dit project werd gefinancierd door het Ministerie van VWS en de provincie Limburg. Het project liep van januari 2006 tot november 2007 en had betrekking op de gestructureerde invoering van Ondersteunende Technologie in met name de sector verstandelijk gehandicapten. Hoofdaannemer was de Stichting Pepijn en Paulus; het project werd uitgevoerd in samenwerking met het iRv (nu Vilans). Het project kende vijf fasen. Voorname doelen waren: 1. ontwikkeling van één of meer protocollen rond de invoering van Ondersteunende Technologie. 2. Het bezien van de effecten van de invoering van technologie volgens de vernieuwde werkwijze op cliënten en personeel. Achtereenvolgens wordt verantwoording afgelegd over de ontwikkeling van de protocollen (Fase 1) en het toetsen van de protocollen in de praktijk (Fase 2). Het laatste was een voorname taak, waarbij een multiple case study design werd gevolgd. In totaal zijn tien cliënten van Pepijn en Paulus en hun begeleiders in de studie betrokken. Verslag wordt vervolgens gedaan van de maatregelen om te komen tot kennisoverdracht, zowel intern als extern (Fase 3). Gedurende de looptijd is het project reeds ruim gepresenteerd. Hierop volgt in de rapportage de evaluatie van protocollen en hun bijstelling. In Fase 5, rapportage, worden de resultaten weergegeven. De evaluaties van diverse aard laten zien dat begeleiders de ontwikkelde werkwijze goed bruikbaar achtten. De ondersteunende technologie droeg bij vrijwel alle cliënten bij aan het realiseren van eerder gestelde doelen rond hun functioneren en maatschappelijk participeren. Personeel toonde zich in het algemeen tevreden met de effecten van de inzet van ondersteunende technologie op hun werkcondities en de kwaliteit van hun werk. Cliënten personeelsbelangen waren doorgaans niet tegenstrijdig en beiden gediend met de inzet van hulpmiddelen. Deze inzet bleek niettemin niet eenvoudig te zijn. Zo is erg grote behoefte aan scholing, begeleiding en informatieproducten. Huidige beperkte bekostigingsmogelijkheden bleken, feitelijk of in de perceptie van begeleiders, remmend te werken op de feitelijke inzet van hulpmiddelen. Ook bleek de systematiek om doelen te stellen rond behandeling en begeleiding nog zeer imperfect. Aanbevelingen op deze terreinen, alsmede een aantal andere, worden gedaan in de ‘conclusies‘ en ‘aanbevelingen‘.
eindrapport ondersteunende technologie
Producten van dit project zijn het ‘Protocol voor de inzet van ondersteunende technologie’, een plan voor de implementatie van dit protocol, hetgeen een niet te onderschatten activiteit is die planmatige uitgevoerd moet worden en een evaluatieplan. Verder is er een document dat de kennisoverdracht over het werken met dit protocol naar experts (meest paramedici) beschrijft, en een document over het aanleren van hulpmiddelgebruik door directe begeleiders. Dit rapport dient dan ook in samenhang met de genoemde producten bezien te worden.
3
4
eindrapport ondersteunende technologie
Zover bekend is dit de eerste studie naar een systematische inzet van hulpmiddelen in de sector verstandelijk gehandicapten. Een en ander betekent dat specifieke meetinstrumenten en werkwijzen nog ontbreken, hetgeen medebepalend is voor de vorm van de studie. Deze studie lijkt kleinschalig, maar had veel voeten in de aarde en bereikte aanzienlijke effecten in een sector waarin de condities niet eenvoudig zijn. Deze studie in projectvorm werd gefinancierd door het Ministerie van VWS en de Provincie Limburg. De uitvoerders, de Stichting Pepijn en Paulus en Vilans, danken deze financierders dat zij dit mogelijk maakten. De uitvoerders danken Revalidatietechniek het Dorp (RTD) te Arnhem, voor het bereidwillig ter beschikking stellen van hulpmiddelen.
INLEIDING
In deze verslaglegging wordt verantwoording afgelegd van het beloop van het door het Ministerie van VWS alsmede door de provincie Limburg gefinancierde project “Ondersteunende Technologie van A(dvies) tot Z(orgplan): OT van A tot Z”. Dit project is uitgevoerd door Stichting Pepijn en Paulus en iRv, Kenniscentrum voor Revalidatie en Handicap*. Het project liep van januari 2006 tot november 2007 en was gericht op het ontwikkelen van protocollen ten behoeve van deskundig en systematisch adviseren van Ondersteunende Technologie (OT) binnen de totale zorgplansystematiek. Voor gedetailleerde gegevens over doel en opzet van het project wordt verwezen naar het Projectplan. Doel en fasering kunnen evenwel als volgt kort weergegeven worden: Het doel van het project is drieledig: • Gebruik van OT door personen met een verstandelijke beperkingen structureel bevorderen (binnen zorgplan). • Ontwikkeling van advies- en scholingsinstrumenten voor paramedici en begeleiders. • Bevorderen van bewustwording van de aanwezigheid en effecten van OT. Het project “OT van A tot Z” kende vijf fasen. De vijf fasen van het project zijn: 1 Ontwikkeling van protocollen 2 Toetsen van de protocollen in de praktijk bij Stichting Pepijn en Paulus 3 Kennisoverdracht derden 4 Evaluatie en bijstelling 5 Rapportage
Deze rapportage geeft een fasegewijze beschrijving van de hier boven kort weergegeven uitgevoerde activiteiten, tot en met de sluitingsdatum van het project in november 2007.
*Per 1 juli 2007 fuseerde het iRv met Vilans, expertisecentrum langdurende zorg om onder de naam ‘Vilans’ verder te gaan. Gedurende het grootste deel van de looptijd van het project werden de werkzaamheden evenwel onder de naam ‘iRv’ verricht. Voor het gemak wordt in deze rapportage dan ook nog de naam ‘iRv’ aangehouden.
eindrapport ondersteunende technologie
Een belangrijke activiteit in dit project was de ontwikkeling van protocollen voor de inzet van OT. In de ontwikkelde protocollen zijn instrumenten en werkwijzen vervat voor assessment en advies. Na scholing van paramedici en begeleiders implementeerde Stichting Pepijn en Paulus de ontwikkelde protocollen binnen een aantal casussen en werksettings. Vervolgens werd uitwerking gegeven aan een veldevaluatie die Stichting Pepijn en Paulus samen met iRv uitvoerde. Daarbij werd ook aandacht besteed aan de gevolgen van de inzet van OT voor de organisatie. Tenslotte kwamen activiteiten aan de orde die gericht zijn op het verbreden van inzichten, methoden en ervaringen naar andere instellingen en sectoren.
5
WERKWIJZE In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de gehanteerde werkwijze binnen elk van de vijf fasen.
FASE 1 ONTWIKKELEN VAN PROTOCOLLEN Fase 1 van het project “Ondersteunende Technologie van A(dvies) tot Z(orgplan)” was een ontwikkelingsfase. Deze fase bestond uit de volgende subfasen: 1.1 Verkenning 1.2 Kaderstelling 1.3 Protocol ontwikkeling 1.4 Nulmeting
Fase 1.1 – Verkenning Fase 1.1 was een verkennende fase, waarbinnen een inventarisatie is uitgevoerd naar geschikte adviesmethoden, (proces)modellen, assessmentinstrumenten, protocollen, financiële instrumenten. De inventarisatie is gedaan in de literatuur, bij Stichting Pepijn en Paulus en bij andere instellingen.
Modellen In de literatuur is gezocht naar een conceptuele basis voor de structurele inzet van OT. Hiervoor zijn modellen en werkwijzen geïnventariseerd die de hele cyclus van hulpmiddelen assessment beschrijven. Eén van de resultaten is de procesbeschrijving hulpmiddelenzorg van CvZ . Deze procesbeschrijving brengt de gehele keten van activiteiten in de hulpmiddelenzorg in beeld, van het signaleren van het probleem tot aan de evaluatie van het gebruik van het geleverde hulpmiddel. Het is een breed gedragen beschrijving welke op haar beurt weer rust op recente inzichten en werkwijzen. De procesbeschrijving is van belang in alle situaties waarin informatie-uitwisseling over hulpmiddelenzorg plaatsvindt. Voorbeelden zijn het vervaardigen van richtlijnen, aanvraagformulieren, protocollen en wetgeving.
Adviesmethoden Adviesmethoden zijn geïnventariseerd die nu bij Pepijn en Paulus en elders (met name in Nederland) gebruikt worden en relevant zijn voor de inzet van OT. Adviesmethodes werden met name gevonden in ergotherapeutische literatuur. Gevonden literatuur is in voorname mate op advisering binnen de WVG (nu: WMO) gericht.
Assessmentinstrumenten en protocollen
6
eindrapport ondersteunende technologie
In de internationale literatuur werden diverse assessmentinstrumenten gevonden, o.a. op terreinen als ICT- en computergebruik. In Nederland is met name het communicatie assessment goed uitgewerkt. De gevonden
instrumenten zijn vaak erg lang, gedetailleerd en maar zelden geheel toegespitst op de doelgroep. Bovendien betreffen ze vaak één specifiek domein. Voor de assessment van de diverse terreinen van belang bij de inzet van OT, zoals: activiteiten, omgeving, persoonskenmerken, kenmerken van het hulpmiddel, zou het gebruik van meer dan één instrument noodzakelijk zijn. Gebruik van instrumenten en protocollen bij collega-instellingen is geïnventariseerd aan de hand van telefonische interviews. Tijdens de interviews werden de onderwerpen: achtergronden, vraagsignalering/ vraagtoeleiding en indicatie/ advies aan de orde gesteld. Van drie instellingen werden (aanzetten tot) assessmentinstrumenten en protocollen ontvangen. In sommige instellingen blijken vraagstellingen erg ad hoc van aard, andere signaleren op basis van het zorgplan. Enkele instellingen hebben een kopje hulpmiddelen opgenomen in het zorgplan. Dit is echter onvoldoende om hulpverleners te prikkelen een goed assessment aan te gaan. Vraagverheldering gebeurt veelal door observaties van paramedici. Hierbij worden nauwelijks of geen instrumenten gebruikt. Wel combineert men instrumenten naar eigen inzicht en maakt men gebruik van observatielijsten. Gesignaleerde problemen door paramedici worden vervolgens met begeleiders besproken. Voor de indicatie van een hulpmiddel worden nauwelijks gestandaardiseerde assessment instrumenten gebruikt. Bij Pepijn en Paulus is met name de inzet van tilhulpmiddelen goed onderbouwd. Een enkele instelling hanteert protocollen voor rolstoelen en ADL materialen. Het gaat vaak om korte, snelle adviezen. Er is nauwelijks tijd voor kwaliteitsontwikkeling. De ergotherapeut doet via de arts de feitelijke aanvraag. Dit betreft vrijwel uitsluitend AWBZ aanvragen, hetgeen gerelateerd is aan de woon- en zorgarrangementen die momenteel vrij algemeen aangeboden worden. Als consequentie hiervan kunnen cliënten veelal geen gebruik maken van de meest gebruikelijke individuele verstrekkingregelingen (WVG/WMO en Zorgverzekeringswet).
Financiële instrumenten
eindrapport ondersteunende technologie
Voor het daadwerkelijk kunnen verstrekken van ondersteunende technologie, is het noodzakelijk om optimale condities te scheppen voor de vergoeding hiervan. Reeds bij aanvang van het project, in gesprekken met diverse medewerkers, werd duidelijk dat hier diverse knelpunten liggen die daadwerkelijke verstrekking vaak in de weg staan. Allereerst is een inventarisatie gedaan van huidige financieringsstromen. Middels gesprekken en het bezien van regelgeving werden de navolgende trajecten in kaart gebracht: 1) Betaling met eigen middelen van de cliënt; 2) Betalingen met middelen van Pepijn en Paulus; 3) Vergoedingen als individuele verstrekking via het Zorgkantoor; 4) Mogelijke vergoedingen vanuit de WMO; 5) Mogelijke vergoedingen vanuit de Regeling Zorgverzekeringen (ZVW). Gekeken is tevens naar de effecten en mogelijkheden van veranderende
7
wet- en regelgeving, zoals de komst van de WMO en de recente invoering van de ZVW. Geconcludeerd werd, dat tot heden vooral de financieringsstromen 1, 2 en 3 benut worden. Binnen Pepijn en Paulus is een verschuiving waarneembaar naar betaling uit eigen middelen. Deze verschuiving wordt als ongewenst ervaren omdat dit leidt tot ongelijkheid (cliënten met meer middelen kunnen adequaat bediend worden, anderen niet). Ook vanuit een gelijke kansen en burgerschapsdebat lijkt deze verschuiving ongewenst. Het huidige financieringsregime voor OT in de sector is ongunstig te noemen. Een rol speelt vooral het gegeven dat cliënten kleinschalig zijn gaan wonen en leven. Men heeft echter vrijwel altijd nog de status van een AWBZ instellingsbewoner. Dientengevolge kan men doorgaans niet profiteren van financiële instrumenten voor maatschappelijke integratie (middels OT), als genoemd onder 4 en 5. De onderzoekers brachten de genoemde stromen in kaart en dragen vanuit dit project in het algemeen bij aan emancipatie van de verstandelijk gehandicapte in het verkrijgen van voorzieningen. De logistiek van de verstrekkingenprocessen (veel routinevragen lopen nog voortdurend via de paramedici, weinig wordt een beroep gedaan op lokale/ regionale expertise etc.) valt buiten het bestek van dit project. Aanbevolen werd om met deze processen intern aan de slag te gaan.
Ontwikkelingen van invloed op de inzet van OT De veranderingen in de AWBZ en de gevolgen hiervan voor de zorgplansystematiek zijn kort in kaart gebracht. In 2003 zijn functiegerichte aanspraken ingevoerd in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Dit was een belangrijke stap in de modernisering van de AWBZ. Sinds die tijd is het begrip ‘functies’ leidend in de AWBZzorg. De zeven functies in de vernieuwde AWBZ zijn: huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf.
Zorgzwaartefinanciering
8
eindrapport ondersteunende technologie
De nieuwe AWBZ brengt ook een nieuwe bekostiging met zich mee. De intramurale zorg krijgt een variant op de functiegerichte bekostiging, de zorgzwaartefinanciering. Instellingen zullen hun diensten in de vorm van arrangementen of pakketten gaan aanbieden. Dit heeft consequentie voor de financiering van diensten, de indicatiestelling en het opstellen van een individueel ondersteuningsplan (IOP). Elke cliënt wordt ingedeeld in een van de zeven zorgzwaartepakketten. De zorgzwaartepakketten bestaan uit een vastgesteld gemiddeld aantal uren woonzorg, dagbesteding en behandeling die iemand nodig heeft in de zorginstelling. De zorgzwaartefinanciering is vanaf in 2007 geleidelijk ingevoerd. Tot op heden bestaat er nog steeds veel onduidelijkheid hoe deze financiering exact vorm gaat krijgen. In de bestudeerde stukken kwam bekostiging van ondersteunende technologie evenwel niet aan de orde.
Veranderende rollen/ werklast Als gevolg van de hiervóór geschetste veranderingen zullen uren verantwoord moeten gaan worden in het zorgplan. De dienstverlener moet meer en meer verantwoorden wat hij aanbiedt en wat het effect is. De geschetste veranderingen binnen de zorgplansystematiek spelen zowel op het niveau van de cliënt en het cliëntsysteem als op het niveau van de zorgverlening en begeleiding. Deze noodzakelijke veranderingen bieden de mogelijkheden voor het huidige initiatief om het gebruik van Ondersteunende Technologie structureel en geprotocolleerd in zorgplannen te integreren. Ten aanzien van de nu bij OT veelal betrokken disciplines, met name ergotherapie, logopedie en fysiotherapie, geldt dat zij slechts op indicatie kunnen gaan werken. Het is onontkoombaar dat men lokaal méér moet gaan doen. De betrokken disciplines zullen vooral in actie komen bij complexe vraagstellingen, en procesmatig gezien is het te verwachten dat zij meer dan voorheen de regiefunctie krijgen in de toepassing van OT. Er is zodoende behoefte aan een duidelijke afgrenzing van taken en deskundigheden. Deze afspraken zouden nader vastgelegd moeten worden. Intern werd de aanpak, waarbij men decentraal doet wat kan en centraal de complexe vraagstellingen aangaande OT inzet aanpakt, betiteld als de ‘cascade- aanpak’. Het spreekt voor zich dat de veranderende rollen vergen dat lokaal meer kennis ten aanzien van OT aanwezig is. Enerzijds dient hierin middels scholing voorzien te worden. Het huidige project kent hiertoe zeer basale mogelijkheden, die met name ingezet werden voor de groepen die direct betrokken zijn bij de later uit te voeren case studies. Voorts komen middelen beschikbaar vanuit een parallel lopend scholingsproject, gefinancierd door de Provincie Limburg. Dit project heeft geresulteerd in de organisatie van een educatieve Hulpmiddelendag in februari 2007. Een andere manier om kennis te verkrijgen op lokaal niveau, en dan met name ten behoeve van lopende eenvoudige verstrekkingentrajecten, is beschikbaarheid van online informatie, met name in de vorm van te consulteren informatieve databestanden. Ter kennismaking is een exemplaar van de iRv Hulpmiddelenwijzer uitgereikt. Een dergelijke database zou bijvoorbeeld als intranet versie overal ter beschikking kunnen staan.
Inpassing in de eigen missie
eindrapport ondersteunende technologie
Voor Pepijn en Paulus is de kwalitatief goede zorg voor hulpmiddelen en voorzieningen een bewuste keuze. Middels deze keuze profileert de Stichting zich ook op dit terrein als een moderne zorgaanbieder met een eigen profiel. Doorvertaling van de missie naar het te ontwikkelen protocol betekent anderzijds dat de cliënt maximale inbreng dient te hebben in keuzeprocessen. Doorvertaling van het burgerschapsparadigma naar het terrein van OT betekent ook dat men waar mogelijk een consument is en eerst waar dit nodig is zorgvrager. Bij de inzet van OT dient er zodoende ook ruime aandacht te zijn voor gemakkelijke, eenvoudige oplossingen en voor Design for All (waardoor speciale maatregelen zo lang mogelijk vermeden worden).
9
Fase 1.2 – Kaderstelling Op basis van de gegevens uit fase 1.1 kon een kader worden opgesteld, waarbij integratie binnen de zorgplansystematiek centraal staat, voor het te ontwikkelen protocol voor de structurele inzet van OT. Het kader is met name gebaseerd op een compleet en geaccepteerd model op het gebied van hulpmiddelenverstrekkingen, namelijk het CvZ procesmodel. Het CvZ procesmodel is op haar beurt o.a. gebaseerd op de de TIDE/ Heart studie en is een methodische cyclus met zeven stappen. Deze cyclus wordt ook herkend in de zorgplansystematiek. De zorgplansystematiek, volgens Van Boxtel (1995), volgt de methodische cyclus beschreven in vijf stappen. Met name op basis van deze cyclus kon het protocol worden geïntegreerd in de zorgplansystematiek. Beide processen kunnen als volgt interfereren :
Zorgplansystematiek
OT procesmodel
Stap 1 Observeren en gegevens verzamelen
Stap 1 Probleem signaleren
Stap 2 Hulpvraag formuleren
Stap 2 Hulpvraag formuleren
Stap 3 Doelen bepalen
Stap 3a Zorgplan maken: Bepalen oplossingsrichting Stap 3b Zorgplan maken: programma van eisen Stap 4 Selecteren en uitproberen
Stap 4 Uitvoeren
Stap 5 Leveren en instrueren Stap 6 Gebruiken
Stap 5 Evalueren
Stap 7 Evalueren
Tabel 1: Interferentie van Zorgplansystematiek en OT Procesmodel
10
eindrapport ondersteunende technologie
Op basis van de gegevens uit fase 1.1 is gezocht naar geschikte instrumenten te gebruiken binnen de stappen van het OT procesmodel. Als vermeld zijn vooral op speciale domeinen gerichte, specialistische instrumenten gevonden. Toepassen van diverse instrumenten bij de inzet van OT zou een te grote tijdsinvestering vergen. Om deze reden is besloten om een eigen instrument met als uitgangspunt het procesmodel van CvZ te ontwikkelen. De gekozen naam van het instrument is het Hulpmiddelen Stappenplan. Dit Hulpmiddelen Stappenplan beschrijft per stap van het CvZ procesmodel wie verantwoordelijk is, welke informatie noodzakelijk, hoe informatie verzameld kan worden en hoe de kennis gerapporteerd en gecommuniceerd wordt met andere disciplines. Het systematisch hanteren van het Hulpmiddelen Stappenplan binnen een organisatie wordt geacht bij te dragen aan: • Een kwalitatief goede uitvoering van de hulpmiddelenzorg, ook door niet specifiek geschoold personeel;
• Het effectief communiceren met experts (paramedici) en het beslissen over het niveau van afhandelen bij vragen met een grotere complexiteit; Een bijlage bij de lijst wijst tevens de weg naar informatiebronnen waarmee men zich lokaal kan oriënteren op aanbod, verkrijgbaarheid, eigenschappen e.d. Verder wordt voor ‘Stap 1 – probleemsignalering’ en ‘Stap 2– hulpvraagverheldering’ binnen het Hulpmiddelen Stappenplan, een instrument aanbevolen dat gebruikt wordt binnen de zorgplansystematiek. Pepijn en Paulus gaat hiervoor de ‘WOI-lijst* gebruiken. In deze lijst komen vragen, geordend volgens de zeven functies van de AWBZ, over de huidige en gewenste ondersteuning van de cliënt aan bod. In de oorspronkelijke versie van de WOI-lijst betreft deze ondersteuning met name de inzet van menselijke ondersteuning. In de WOI- lijst is per doel/ activiteit een koppeling met de mogelijke inzet van hulpmiddelen, geordend volgens NEN –ISO 9999, aangebracht. Nadenken over de mogelijkheden van een hulpmiddel zal in Stap 2 van de zorgplancyclus starten. Indien de WOI-lijst wijst op een OT hulpvraag wordt verwezen naar het Hulpmiddelen Stappenplan. Een dergelijke koppeling beoogt dat gedurende het proces van doelen stellen, de mogelijke inzet van OT (naast de inzet van personeel en bedrijfsmiddelen) structureel aan bod komt en niet gepasseerd kan worden. Een eerdere constatering was, dat vaak een traditioneel en beperkt scala aan hulpmiddelen ingezet wordt. De ordening volgens NEN- ISO 9999 beoogt dat alle mogelijke, relevante hulpmiddelen in het zorgverleningproces betrokken worden.
Programma van Eisen voor de structurele inzet van technologie
* De WOI vragenlijst is onderverdeeld in de zeven functies van de AWBZ. Elke domein is weer onderverdeeld in een hoofdstuk zelfstandigheid en een hoofdstuk begeleiding, ondersteuning en toezicht. Met behulp van deze lijst wordt de huidige en de gewenste ondersteuningsbehoefte gescoord.
eindrapport ondersteunende technologie
De verkenning, analyse en kaderstelling leidden tot een programma van eisen voor het te ontwikkelen protocol ten behoeve van de structurele inzet van ondersteunende technologie: • Doel Het hoofddoel van het totale protocol moet zijn: ‘ondersteunen van de structurele inzet van Ondersteunende Technologie binnen de totale zorgplansystematiek, met name voor verstandelijk gehandicapten.’ • Functie Het protocol dient: - Een werkwijze voor de diverse lagen van de organisatie te betreffen (continuïteit van hulpmiddelenzorg te garanderen) - Uniform toepasbaar te zijn (verschillende settings) - Bij zoveel mogelijk zorgsoorten te passen - De invloed van de cliënt (in keuzeprocessen, als consument van hulpmiddelen) te vergroten - Ertoe te leiden dat men lokaal doet wat kan - Ertoe te leiden dat men OT overal inzet waar dit een meerwaarde heeft - Te passen in de gehanteerde zorgplansystematiek - Zo beknopt en helder mogelijk te zijn - Alle vormen van OT te betreffen
11
- In te gaan op de diverse verantwoordelijkheden en deskundigheidsniveaus t.a.v. hulpmiddelenzorg (definieert de ‘afkappunten’) - Mede vorm te geven aan de nieuwe werkwijzen van paramedici als inhoudelijk deskundigen met een regiefunctie - Bij te dragen aan het nadenken over consequenties van de keuze van zorgarrangementen voor de beschikbaarheid van aanpassingen en hulpmiddelen - Ondersteund te worden met lokaal te hanteren informatieproducten
Fase 1.3 – Protocol ontwikkeling Het programma van eisen uit fase 1.2 is geoperationaliseerd naar het protocol en twee plannen (Implementatie- en Evaluatieplan) die onderling met elkaar samenhangen. De verschillende producten gaan in op de verschillende fasen die doorlopen moeten worden om te komen tot een systmatische inzet van OT binnen dienst- en zorgverlening aan mensen met een functiebeperking. De producten zijn geordend naar de fasen waarin ze in de praktijk gebruikt worden. De verschillende fasen betreffen: • Voorbereiding • Uitvoering • Evaluatie
Het Implementatieplan Ondersteunende Technologie Het Implementatieplan beschrijft de procedures die gevolgd dienen te worden, alvorens gestart kan worden met de systmatische inzet van Ondersteunende Technologie. Het Implementatieplan is bestemd voor organisatie/ management van dienstverleners voor mensen met beperkingen.
Het Protocol Ondersteunende Technologie Het uitvoeringsprotocol beschrijft de procedure die gevolgd dient te worden voor de systmatische inzet van Ondersteunende Technologie. Het protocol is bestemd voor paramedici en begeleiders van mensen met beperkingen.
Het Evaluatieplan Ondersteunende Technologie Het Evaluatieplan beschrijft de procedure die gevolgd dient te worden voor de evaluatie van de systmatische inzet van Ondersteunende Technologie binnen een organisatie.
12
eindrapport ondersteunende technologie
Begin 2007 was een conceptversie van het Uitvoeringsprotocol, met Implementatieplan en Evaluatieplan, beschikbaar. De conceptversie is na het voltooien van alle studies, waarbij de voorgestelde werkwijzen werden uitgetest, verder ontwikkeld en definitief vastgesteld.
Fase 1.4 – Nulmeting
eindrapport ondersteunende technologie
Met name het protocol, bedoeld voor de dagelijkse praktijk, diende te worden gevalideerd in een pilot. Voorafgaand aan de pilot moest een 0meting worden uitgevoerd. De 0-meting is gedaan aan de hand van een vragenlijst. Deze vragenlijst gaat in op de cliëntsituatie (ervaren problemen in activiteiten en participatie) en op de situatie op de werkvloer (benodigde personele inzet, werkdruk, arbeidssatisfactie, etc). De vragenlijst is met name bedoeld voor de medewerker die de continuïteit van behandeling en verblijf van een cliënt bewaakt (zorgcoördinator of persoonlijk begeleider).
13
FASE 2 TOETSEN VAN PROTOCOL IN DE PRAKTIJK Fase 2 van het project “Ondersteunende Technologie van A(dvies) tot Z(orgplan)” is een evaluatiefase. Deze fase bestond uit de volgende subfasen: 2.1 Validering 2.2 Analyse van de inzet van OT
Fase 2.1 – Validering De ontwikkelde protocollen werden in de praktijk gevalideerd. Domeindeskundigen van iRv (op terreinen zoals woontechnologie, ICTgebruik, ondersteund communiceren en mobiliteit) participeerden in een aantal teams van Pepijn en Paulus. Deze teams van Pepijn en Paulus dienden op het terrein van Ondersteunende Technologie als voorhoede en goede voorbeelden te gaan fungeren. Hierover bestond tevens uitgebreid contact met twee leden van de werkgroep namens Stichting Pepijn en Paulus, te weten een logopedist en een ergotherapeut. Zij kenden de weg binnen de organisatie en legden de contacten met de teams. De teams werden uitgebreid ingelicht over de procedure.
Doel Het doel van de validering was: ‘het valideren van het protocol van Ondersteunende Technologie. Hiertoe zijn drie onderzoeksvragen geformuleerd. 1. Leidt de toepassing van het Hulpmiddelen Stappenplan – onderdeel van het protocol - tot een adequate oplossing? 2. Draagt het Hulpmiddelen Stappenplan bij aan een verbeterde communicatie en overdracht van kennis tussen begeleiding en paramedici? 3. Leidt de inzet van hulpmiddelen tot realisatie van cliëntdoelen en organisatiedoelen?
Methode
14
eindrapport ondersteunende technologie
Voor de validering is gekozen voor een multiple case study design met tien deelnemers. De keuze voor dit design is ingegeven door de navolgende factoren: • Aandoeningen van cliënten alsmede aanwezige beperkingen èn ondersteuningsvragen zijn zeer gevarieerd. In een dergelijke situatie valt geen brede, homogene groep samen te stellen. • Binnen het project dienden effectiviteit van de protocollen alsmede resultaten van OT- inzet te worden geëvalueerd. Protocollen moesten eerst ingevoerd worden, en OT diende geïntroduceerd te worden. Dit is als zodanig een forse inspanning. Effecten konden nog niet organisatiebreed verwacht worden, wel bij een voorhoede die op proef met de nieuwe benadering in contact kwam. Eén en ander leidde tot de vorm van een ‘pilot’. • Met name keuze van OT, bestelling en introductie bij cliënten zijn
arbeidsintensieve projecten. Juist bij de populatie ‘personen met verstandelijke beperkingen’ is er sprake van een groot leerprobleem waardoor telkens slechts kleine stappen worden gezet. Meedoen aan het onderzoek belast hiernaast ook de medewerkers van de groepen waarin cliënten wonen of hun dag besteden. Als bekend is personeel in de sector zeer fors belast. De keuze voor tien met OT te bedienen cliënten werd dan ook als maximaal haalbaar geacht. Met behulp van de conceptprotocollen dienden de diverse casussen te worden bezien en de inzet van Ondersteunende Technologie binnen het bredere kader van het vernieuwde zorgplan gerealiseerd.
Casusselectie De logopedist en de ergotherapeut uit het projectteam hebben op basis van vooraf gestelde criteria tien casussen geselecteerd. Voor de selectie zijn in overeenstemming met het projectplan een aantal globale criteria geformuleerd: • Cliënt heeft een probleem a.g.v. ouder worden of • Cliënt heeft een probleem in de transitie naar werk. • De situatie van de cliënt moet in potentie te verbeteren zijn met een (eenvoudig) hulpmiddel.
Procedure
eindrapport ondersteunende technologie
De volgende stappen zijn ondernomen in de pilot. a. Teams informeren. De teams betrokken bij de geselecteerde casussen werden geïnformeerd over het project en de pilot. De teamintroductie vond plaats tijdens een teamoverleg en werd gegeven door de betrokken deskundige van het iRv. b. Starten pilot. Na het teamoverleg maakte de deskundige van het iRv vervolgafspraken met betrokken begeleiders. Aangestuurd werd op een breed overleg waarin nieuwe ondersteuningsdoelen geformuleerd werden waarin ondersteunende technologie mogelijk een rol kon spelen. In dit eerste overleg konden gerelateerde problemen en hulpvraag verder geanalyseerd worden. c. Nulmeting. Om te evalueren of een gekozen hulpmiddel een adequate oplossing is voor het geformuleerde probleem, is een effectmeting verricht voorafgaand aan de inzet ervan (de 0- meting). De meting is gebeurd middels het invullen van een specifiek ontwikkelde vragenlijst door de zorgcoördinator. Na de eerste afspraak zijn nulmetingen uitgevoerd worden per casus. Hiertoe is een evaluatievragenlijst ingevuld door de betrokken zorgcoördinator. De vragenlijst is speciaal ontwikkeld voor de nulmeting. d. Uitvoeren pilot. Een zeer belangrijk onderdeel van het project OT A-Z was de evaluatie van projectresultaten middels de uitvoering van een aantal pilots. In de pilots werd, middels een multiple casy study design, primair bekeken of het inzetten van ondersteunende technologie effect heeft gehad, en zo ja welke deze effecten zijn. e. Eindmetingen. Aan het einde van de pilotfase werd de meting als beschreven onder c. (de 1- meting) herhaald.
15
Om de beoogde resultaten te bereiken is een tweetal belangrijke instrumenten ontwikkeld. Dit zijn de WOI- lijst waaraan technologie toegevoegd is, en het Hulpmiddelen Stappenplan. Binnen de pilot kunnen tevens twee evaluaties van ontworpen instrumenten worden onderscheiden: - Evaluatie van de aangevulde WOI lijst. De betrokken begeleiders, ondersteund door de leden van de werkgroep ondersteuningsplannen, gebruikten na scholing en op proef de WOI lijst met daarin een toevoeging over hulpmiddelen bij het stellen van doelen voor hun cliënten (de eigenlijke deelnemers aan de pilot). Ervaringen van begeleiders met deze werkzaamheden en met het gebruik van deze WOI lijst werden geëvalueerd middels telefonische interviews. - Evaluatie van het Hulpmiddelen Stappenplan. De betrokken begeleiders, paramedici en deskundige van het iRv, doorliepen de verschillende stappen van het Hulpmiddelen Stappenplan. Zodra de oplossingrichting duidelijk was moesten z.s.m. acties ondernomen worden voor het bestellen/ aanschaffen van het hulpmiddel. Ervaringen van begeleiders met deze werkzaamheden en met het gebruik van dit Stappenplan werden geëvalueerd door de ingevulde plannen te bestuderen. Voorts middels een tweetal interviews met de paramedici. Dit vanwege het feit dat deze personen in de projectperiode intensief met de introductie van het Stappenplan bezig zijn geweest. Ervaringen uit de pilots, waarin gebruik gemaakt werd van de aangevulde WOI lijst en het Hulpmiddelen Stappenplan leidden tot verschillende tussentijdse aanpassingen hiervan. Ook de eindevaluaties van deze instrumenten konden alsnog leiden tot aanpassing ervan.
Fase 2.2 – Analyse Na afloop van de pilot (in september/oktober 2007) werden de bevindingen geëvalueerd en geanalyseerd. De analyses vonden als volgt plaats:
16
eindrapport ondersteunende technologie
M.b.t. Onderzoeksvraag 1, Leidt de inzet van hulpmiddelen tot realisatie van cliëntdoelen en organisatiedoelen. De resultaten van de 0- en 1- metingen werden vanuit de Vragenlijst Pilot verwerkt in SPSS. Items waarop een verandering optrad zijn weergegeven in een tabel per cliënt. De uitkomsten van de gezamenlijke casussen is bestudeerd. Conclusies zijn getrokken o.a. met betrekking tot relevante beperkingen, meest frequent voorkomende hulpmiddelen en m.b.t. de realisatie van cliënt- en organisatiedoelen. In enkele gevallen bleken de scores niet stabiel, zij bleken te veranderen op domeinen waarop het hulpmiddel geen effect kon hebben terwijl geen andere redenen aanwijsbaar waren. Hieraan ligt vermoedelijk onervarenheid met scoren of het scoren door twee personen ten grondslag. In deze gevallen is ervoor gekozen om alleen de uitkomsten tussen begin- en eindmetingen te analyseren die een directe relatie hadden met de werkingssfeer van het hulpmiddel.
De casusbeschrijvingen zijn op kwalitatieve wijze geanalyseerd middels lezen en herlezen. Vraagstellingen en vermelde hulpmiddelen zijn tevens generiek beschreven respectievelijk conform de ICF en conform NEN-ISO 9999 (classificatie van hulpmiddelen). Het verkregen materiaal speelt een ondersteunende rol bij de analyse en het trekken van conclusies rond Onderzoeksvraag 1. Het speelde evenwel ook een rol in het beoordelen van de effectiviteit van het Hulpmiddelen Stappenplan (Onderzoeksvraag 3, zie hieronder). M.b.t. Onderzoeksvraag 2, Leidt de toepassing van de gemodificeerde WOI – lijst tot een adequate toeleiding naar ondersteunende technologie. De uitkomsten van de telefonische interviews werden schriftelijk verwerkt. Per item werd een kwalitatieve analyse uitgevoerd, evenals een analyse van de gezamenlijke uitkomsten. Generaliseerbaarheid van de uitkomsten werd verzekerd middels een peer review procedure.
eindrapport ondersteunende technologie
M.b.t. Onderzoeksvraag 3, Draagt het OT-Stappenplan bij aan een verbeterde hulpmiddelinzet door begeleiders en tot communicatie en overdracht van kennis tussen begeleiding en paramedici. Analyse van deze onderzoeksvraag vond plaats door het bestuderen van de twee interviews met de hulpmiddel experts. Voorts door het bestuderen van de ingevulde OT-Stappenplannen op relevante aspecten. Generaliseerbaarheid van de uitkomsten werd
17
wederom verzekerd middels een peer review procedure.
FASE 3 KENNISOVERDRACHT In deze fase zijn twee taken te onderscheiden:
Kennisoverdracht intern en Kennisoverdracht naar derden Kennisoverdracht intern: In deze fase hebben diverse vormen van kennisoverdracht plaatsgevonden. Daarbij zijn een aantal doelen gesteld: • Medewerkers zijn zich bewust van de mogelijkheden die OT heeft en welke rol OT kan spelen in het bereiken van cliëntdoelstellingen; • Medewerkers zijn geïnformeerd over de mogelijkheden van ondersteunde technologie op allerlei domeinen; • Medewerkers herkennen de mogelijke meerwaarde van de inzet van OT , voor zowel de cliënt als de medewerker zelf, in voorkomende situaties; • Medewerkers hebben praktische gebruikskennis en vaardigheden m.b.t. hulpmiddelen op een frequent voorkomend en complexer terrein zoals in de pilot bijvoorbeeld ICT en Ondersteunde Communicatie hulpmiddelen. Vanuit het project OT van A-Z heeft de kennisoverdracht zich geconcentreerd op de groepen die betrokken waren bij de case-study’s. In de teams is een introductie gegeven over ondersteunende technologie in het algemeen en de inzet ervan bij betreffende cliënten in het bijzonder. Later in het project heeft er voor de categorie communicatiehulpmiddelen een diepgaandere scholing plaatsgevonden. Hierin leerde men praktisch werken met de communicatiehulpmiddelen en was de taakverdeling voor de lokale begeleiders en de experts met de regiefunctie onderwerp van gesprek. Tijdens de loop van het project was er een inhoudsdeskundige van het iRv bij elke case-study betrokken om de paramedici in hun regierol inhoudelijk te ondersteunen en coachen.
18
eindrapport ondersteunende technologie
Met de middelen beschikbaar vanuit een parallel lopend scholingsproject, gefinancierd door de Provincie Limburg, is ingezet op de bredere bewustwording van de mogelijkheden van ondersteunende technologie. Dit project heeft met name geresulteerd in de organisatie van een educatieve Hulpmiddelendag in februari 2007. Op deze dag waren leveranciers van ondersteunende technologie op de diverse domeinen aanwezig, evenals instellingen en organisaties die dienstverlening aanbieden op het gebied van ondersteunende technologie. Er was een soort markt die bezocht kon worden door medewerkers, cliënten en familieleden. Tijdens deze markt kon men zich oriënteren op de vele mogelijkheden. Tijdens deze dag waren er ook workshops over specifieke thema’s waardoor dieper ingegaan kon worden op de mogelijkheden. Met name voor de betrokkenen bij de casestudy’s was deze dag een opstap in hun oriëntatie naar technologische oplossingen voor de vraagstelling van betreffende cliënt. Maar ook andere medewerkers bezochten de hulpmiddelendag en konden met hun
vragen terecht. De dag is als zeer positief ervaren en wordt mogelijk een (twee)jaarlijks terugkerend evenement. Voor de koppeling tussen WOI lijst, Hulpmiddelen stappenplan en de oriëntatie op mogelijke hulpmiddelen is eveneens een scholingsaanbod ontwikkeld. Hier leerde men vooral gebruik te maken van de instrumenten en de beschikbaarheid van online informatie, met name in de vorm van te consulteren informatieve databestanden. Deze scholing is gegeven aan een groep zorgcoördinatoren. Ter kennismaking is een exemplaar van de iRv Hulpmiddelenwijzer uitgereikt. Een dergelijke database zou bijvoorbeeld als intranetversie overal ter beschikking kunnen komen. Het daadwerkelijk kunnen implementeren van de kennis vraagt naast helderheid over een veranderde werkwijze en afbakening van verantwoordelijkheden ook om terugkerende scholingsactiviteiten om kennis en vaardigheden up-to-date te kunnen houden.
Kennisoverdracht naar derden: In de projectperiode werd op verschillende wijzen aandacht gevraagd voor het project alsmede voor de eerste uitkomsten: • Webpublicaties. Op de websites van de partners alsmede op de website van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland werd het project beschreven. Geïnteresseerden werden uitgenodigd om voor meer informatie contact op te nemen met de projectmedewerkers. • Congrespresentaties. Het project werd gepresenteerd op het congres Focus Op Onderzoek (oktober 2007, Amsterdam). Presentatie vond plaats in de vorm van drie lezingen die gezamenlijk één gehele thematische sessie ‘Ondersteunende Technologie’ behelsden. Voorts op het congres van de Alliance for the Advancement of Assistive Technology in Europe, AAATE (oktober 2007, San Sebastian). De laatste presentatie paste in het voornemen om kennis over de toepassingen van OT voor verstandelijk gehandicapten op een Europees niveau te tillen, en input vanuit Europese onderzoeksnetwerken te gaan verkrijgen. Tevens zijn resultaten gepresenteerd op de IASSID 2006 en 2008. • Artikelen. Het project werd vermeld in de het congresboek/ de Proceedings van de genoemde congressen, en in een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan Verstandelijk Gehandicapten, NTZ (2008). • Begeleidingscommissie: gedurende de looptijd van het project is een begeleidingscommisssie betrokken geweest. Deze bestond uit vertegenwoordigers van diverse instellingen.
eindrapport ondersteunende technologie
Een eindpresentatie van de het project voor derden was voorzien voor november 2007. Het blijkt nog moeilijk om voor dit onderwerp daadwerkelijk tijd te vinden in de agenda’s van personen uit de zorgsector. Het aantal aanmeldingen was nog gering. Dit gevoegd bij het feit dat de projectleider door ziekte niet aanwezig kon zijn, was reden om de presentatie op dit tijdstip af te gelasten. Presentaties in de vorm van workshops zijn nu ter
19
20
eindrapport ondersteunende technologie
gelegenheid van een nieuwe Hulpmiddelendag te Sittard najaar 2008. Bij deze gelegenheid zal een breed publiek worden uitgenodigd. Als gebruikelijk zullen wetenschappelijke- en vakpublicaties volgen na afsluiting van het project, wanneer alle gegevens beschikbaar zijn en de artikelen – hetgeen een ruime doorlooptijd kent – daadwerkelijk geaccepteerd zijn. In voorbereiding zijn zodoende tenminste één internationale wetenschappelijke publicatie en twee Nederlandse vakpublicaties. De resultaten van het project in de vorm van het protocol en het implementatie en evaluatieplan komen ter beschikking in de vorm van files op de internetsites van de partners Pepijn en Paulus en Vilans. De plaatsing hiervan is thans in voorbereiding.
FASE 4 EVALUATIE PROTOCOLLEN EN BIJSTELLING Het protocol, en dan met name het instrument om doelen te stellen, (bij Pepijn en Paulus de ‘WOI Lijst’) en het Hulpmiddelen Stappenplan werden in de praktijk gevalideerd door middel van een pilot. De pilot vervulde tevens een voorname functie in het evalueren van de vraag rond de effecten van hulpmiddelinzet op cliënt- en organisatiedoelen. Hiertoe werd de ‘Pilot Vragenlijst’ gebruikt.
Doelstelling Pilot Doelen van de pilot waren: “Het valideren van het protocol van Ondersteunende Technologie”. Hieronder zijn tevens te begrijpen de in het protocol te gebruiken instrumenten. Voorts ‘Het inzicht krijgen van de effecten van hulpmiddelgebruik op cliënt- en op organisatiedoelen’.
Methoden Voor het kunnen beantwoorden van de onderzoeksvragen werden de volgende methoden gebruikt: 1. Leidt de inzet van hulpmiddelen tot realisatie van cliëntdoelen en organisatiedoelen? Voor de beantwoording van deze vraag bleek geen standaard meetinstrument voorhanden. Om zoveel mogelijk tot objectiveerbare uitkomsten te komen is waar mogelijk gebruik gemaakt van delen van bestaande en gevalideerde vragenlijsten. Deze zijn gecombineerd tot één vragenlijst (de ‘Vragenlijst Pilot’) die afgenomen is bij de nulmeting en wederom bij de eindmeting. In de lijst vallen twee delen te onderscheiden nl. een cliëntdeel dat direct op effecten van hulpmiddelinzet bij de cliënt is gericht. Voorts in een deel dat op effecten van hulpmiddelinzet op werknemers is gericht . Per cliënt werd een gevalsbeschrijving uitgeschreven met daarin: een korte probleemstelling, de vraagstelling, weergave van het beloop en de conclusies m.b.t. het proefsgewijze gestructureerd komen tot de inzet van een hulpmiddel.
eindrapport ondersteunende technologie
In het cliëntdeel wordt met name gebruik gemaakt van (delen van) de meetinstrumenten O&P –participatiedeel; dit brengt de mate van participatie en de verbeterwens hierbij in kaart. IPPA bekijkt in welke mate de beperkingen zijn gereduceerd door de inzet van een hulpmiddel. In het werknemersdeel zijn vragen opgenomen die met name betrekking hebben op: - Verminderen van ziekteverzuim personeel - Verminderen personeelskosten - Verhogen van efficiency van handelen - Verbeteren van de kwaliteit van zorg Vragen in het werknemersdeel zijn ontleend zijn aan de Support Intensity Scale (SIS) en aan een meetinstrument, gericht op de onderlinge verhoudingen in de arbeidssituatie.
21
In totaal werden tien 0-metingen en acht eindmetingen verricht. Er waren acht uitgebreide gevalsbeschrijvingen. Eén cliënt verkreeg zijn hulpmiddel (educatieve software) dusdanig laat dat er geen eindmeting meer gedaan kon worden. Voor één andere cliënt werd het tussentijds verstandig geacht om een ander traject in te gaan waardoor de case study niet volbracht kon worden. 2. Leidt de toepassing van de gemodificeerde WOI-lijst tot een adequate toeleiding naar ondersteunende technologie. Kennis over de toepassing van de gemodificeerde WOI-lijst werd verworven door het afnemen van telefonische interviews met begeleiders, met name zorgcoördinatoren, die na een gerichte training ervaring met het invullen van deze lijst hebben opgedaan. Vragen die aan de orde komen zijn: 1. Inhoud WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen 2. Hantering WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen 3. Meerwaarde WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen 4. Inkadering WOI-lijst binnen nieuwe zorgplansystematiek. Vijf telefonische interviews met willekeurig gekozen zorgcoördinatoren werden afgenomen. 3. Draagt het OT-Stappenplan bij aan een systematische inzet van een hulpmiddel door begeleiders en tot betere communicatie en overdracht van kennis tussen begeleiding en paramedici ? Kennis over de toepassing van het Hulpmiddelen Stappenplan werd verworven door het verzamelen van de ingevulde formulieren. Met afnemen van mondelinge interviews met de twee paramedici van de Stichting Pepijn en Paulus die participeerden in de werkgroep. De mondelinge interviews werden afgenomen bij de twee betrokken paramedici.
22
eindrapport ondersteunende technologie
Resultaten uit de pilot, bedoeld om de protocollen te evalueren en bij te stellen, worden weergegeven in Fase 5 onder Resultaten. Het werken in de pilotfase leidde daadwerkelijk tot diverse bijstellingen van de in het protocol gehanteerde instrumenten, alsmede van het protocol zelf. De eindevaluatie gaf evenwel geen aanleiding meer om deze instrumenten bij te stellen.
FASE 5 RAPPORTAGE RESULTATEN Vraag 1 Leidt de inzet van hulpmiddelen tot realisatie van cliëntdoelen en organisatiedoelen? Deelnemers: Deelnemers (N = 10) waren zes mannen en vier vrouwen. Gemiddelde leeftijd was 37,6 jaar, range 20 - 60. Leeftijdsklasse 20- 29: 4 personen Leeftijdsklasse 30 – 39 jaar: 1 persoon Leeftijdsklasse 40- 49 jaar: 2 personen Leeftijdsklasse 50 – 59 jaar: 2 personen Leeftijdsklasse 60 – 69 jaar: 1 persoon De woonsituatie van de cliënten was de navolgende: Geconcentreerd wonen (Echt, Sittard) 6 Woonvorm in centrum kleine gemeente (Hoensbroek) 3 Woonvorm in centrum middelgrote gemeente (Geleen) 1.
eindrapport ondersteunende technologie
Kenmerken deelnemers: Individuele kenmerken van deelnemers in termen van zorgzwaarte waren tijdens de looptijd van het project, conform gangbare procedures, niet bekend daar deze alleen op groepsniveau gemeten konden werden. Kenmerken vanuit de casusbeschrijvingen conform ICF (belemmeringen in functies, activiteiten, participatie) worden hieronder weergegeven. In het kader van dit project werden niet alle mogelijke doelen nagestreefd. Op het niveau van activiteiten/ participatie en externe factoren worden dan ook alleen de hierbij meest relevante belemmeringen weergegeven.
23
ICF ANAT. EIGENSCHAP
ICF ACT. en PART.
1M
38
B117 Ernstige stoorn.in intell. functies B130 Energie en driften B398 Ernstige stoorn. in stem en spraak
S730 Matige stoorn. bovenste extr. S740 Matige stoorn. onderste extr.
D1 Leren en toepassen van kennis (ernstig) D3 Communicatie (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
2M
44
B117 Ernstige stoorn.in S 730 Ernstige stoorn. intell. functies bovenste extr. S 740 Ernstige stoorn. onderste extr.
D1 Leren en toepassen van kennis (ernstig) D2 Algemene taken en eisen (ernstig) D4 Mobiliteit
3 M.
28
B 117 Matige stoorn.in intell. Functies B398 Ernstige stoorn. in stem en spraak
D1 Leren en toepassen van kennis (matig) D2 Algemene taken en eisen (ernstig) D3 Communicatie (ernstig) D4 Mobiliteit incl. D41 Lichaamshouding (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
E1 Producten en technologie E2 Fysieke omgeving E3 Ondersteuning en relaties E4 Attitudes E5 Diensten, systemen en beleid (allen belemmerend)
4 M.
21
B110 Matige stoorn. in S770 Matige stoorn. Bewustzijn structuren verwant aan B 114 Matige stoorn. in Beweging oriëntatie B 117 Ernstige stoorn. in intell. Functies B134 Matige stoorn. in Slaap B 235 Matige stoorn. in vestibulaire functies
D45 – Lopen en zich verplaatsen (matig)
E2 Fysieke omgeving (belemmerend)
5 V.
53
B117 Ernstige stoorn.in intell. functies B398 Ernstige stoorn. in stem en spraak
D1 Leren en toepassen van kennis (matig) D3 Communicatie (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
E3 Ondersteuning en relaties E4 Attitudes (alle belemmerend)
6 V
20
B117 Ernstige stoorn.in intell. functies B180 Ernstige stoorn. in ervaren van zelf en tijd
7 V.
51
B117 Matige stoorn.in intell. functies B21 Ernstige stoorn. in visuele functies B398 Ernstige stoorn. in stem en spraak
24
eindrapport ondersteunende technologie
M/ V LEEFT. ICF FUNCTIES
S 730 Ernstige stoorn. bovenste extr. S 740 Ernstige stoorn. onderste extr.
S 730 Ernstige stoorn. bovenste extr. S 740 Ernstige stoorn. onderste extr.
ICF EXTERNE FACT.
D2 Alg. taken en eisen (ernstig) D 3 Communicatie (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig) S2 Ernstige stoorn. van oog oor en aanverwante struct. S 730 Ernstige stoorn. bovenste extr. S 740 Ernstige stoorn. onderste extr.
D2 Alg. taken en eisen (ernstig) D 3 Communicatie (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
E3 Ondersteuning en relaties (bevorderend)
8 V.
41
9 M.
20
10 M.
60
B117 Ernstige stoorn.in S 740 Ernstige stoorn. intell. functies onderste extr. B21 Ernstige stoorn. in visuele functies B230 Matige stoorn. in hoorfuncties B398 Ernstige stoorn. in stem en spraak
D 3 Communicatie (ernstig) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
E3 Ondersteuning en relaties (belemmerend)
B117 Ernstige stoorn.in intell. functies B21 Ernstige stoorn. in visuele functies B230 Matige stoorn. in hoorfuncties
D2 Algemene taken en eisen E3 Ondersteuning en (ernstig) relaties D3 Communicatie (ernstig) (belemmerend) D7 Tussenmenselijke interacties en relaties (ernstig)
Tabel 2: Kenmerken deelnemers Ondersteunende technologie conform NEN ISO 9999-2002 Van de tien cliënten waarbij in de pilotfase conform het nieuwe protocol de inzet van Ondersteunende Technologie werd overwogen, zijn er acht daadwerkelijk van een hulpmiddel voorzien. Cliënt nr. negen viel tussentijds uit. De tiende cliënt wachtte nog op de levering van één voorziening (afstandscommunicatie). In pilot overwogen en ingezet
1
Gevisualiseerd dagprogramma Letter- aanwijskaart Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer Omgevingsbediening
Gevisualiseerd dagprogramma Letter- aanwijskaart Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer Omgevingsbediening (nog niet geleverd)
2
Aangepaste standaardstoel Rolstoel met zitvoorzieningen
Rolstoel met zitvoorzieningen
3
Aanpassing aan wegklapbare beugel Vaste montagebeugel Aanpassing éénfunctiebediening
Vaste montagebeugel Aanpassing éénfunctiebediening
4
Bepolstering slaapkamer Rollator Infrarood signaleringssysteem
Rollator Infrarood signaleringssysteem (nog in aanvraag)
5
Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer
Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer
eindrapport ondersteunende technologie
Cliënt In pilot overwogen nr. (zie tabel 1)
25
6
Gevisualiseerd dagprogramma Computer Tijdhulpmiddelen
Gevisualiseerd dagprogramma Computer Tijdhulpmiddel, (2e middel in aanvraag)
7
Communicatiekaart Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer Daessy speler
Communicatie hulpmiddel met spraakuitvoer
8
Communicatiekaart
Communicatiekaart
9
Zitvoorziening op maat
10
Sprekend horloge Afstandscommunicatie
Tabel3: Overwogen vs. ingezette hulpmiddelen
AANTAL
NEN-ISO9999
BENAMING
1
12 06 06
Rollatoren
1
12 22 03
Tweezijdig handaangedreven rolstoelen
1
12 24 89
Rolstoelaccessoires
3
22 21 03
Letter- en/of symbolensets
3
22 21 09
Communicatoren
3
22 27 15
Agendasystemen en dienstregelingen
1*
22 27 24
Hulpmiddel voor onderkenning noodsituaties
1*
22 33 03
Bureaucomputer
1
24 09 03
Drukknoppen
1*
24 13 03
Afstandsbedieningapparatuur
* = in aanvraag Tabel 4: Hulpmiddelen per categorie
26
eindrapport ondersteunende technologie
Voor een gedetailleerde weergave wordt verwezen naar Bijlage 1. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de ervaren veranderingen als gevolg van de inzet van OT. Hieronder volgt een samenvatting: Casus 1: Wijziging op de gebieden: Cliënt wordt met name zelfstandiger in communicatie. Personeel vindt ondersteuning minder inspannend. Casus 2: Scores zijn allen gelijk gebleven i.v.m. het feit dat interventie d.m.v. een hulpmiddel nog niet plaatsvond. Casus 3: Cliënt toont vooruitgang op communicatie en mobiliteit gerelateerde items. Casus 4: Cliënt toont vooruitgang op diverse mobiliteit gerelateerde items, en doet een groter aantal activiteiten zelfstandiger. Aan personeelszijde zijn er toe- en afnames. Casus 5: Cliënt toont vooruitgang op twee items (muziek maken, gesprek voeren). Personeel geeft op vijf items vooruitgang aan.
Casus 6: Cliënt is nu met hulpmiddel zelfstandig in eten en drinken. Personeel ervaart meer rust in de situatie. Casus 7: Cliënt toont vooruitgang op vier communicatie gerelateerde items. Personeel meldt op vier items (plezier, inspanning, aandacht, alleen laten) vooruitgang. Casus 8: Cliënt toont vooruitgang op drie items (2 x communicatie; zingen). Personeel meldt wijziging op twee items. Casus 9: Geen meting aanwezig. Casus 10: Cliënt toont vooruitgang op vier concrete items en gewenste wijzigingen in functioneren op twee items. Personeel meldt vooruitgang op zeven gevarieerde items.
2
Leidt de toepassing van de gemodificeerde WOI - lijst , als onderdeel van het protocol, tot een adequate toeleiding naar ondersteunende technologie?
De beantwoording van deze vraag vond primair plaats middels afname van een vijftal telefonische interviews met bij de casussen betrokken zorgcoördinatoren. De vragen richtten zich op een viertal dimensies: 1. Wat is uw opinie over de inhoud van WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen? 2. Hoe kunt u de WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen hanteren? 3. Heeft de WOI-lijst met toevoeging hulpmiddelen voor u meerwaarde? 4. Wat vindt u van de inkadering van de vernieuwde WOI-lijst binnen de nieuwe zorgplansystematiek? Voor een gedetailleerde weergave van de resultaten wordt verwezen naar Bijlage 2. Hieronder volgt een samenvatting:
eindrapport ondersteunende technologie
Vraag 1: Vier respondenten vonden de toevoeging van hulpmiddelen handig of voldoende compleet. Eén respondent verwachtte meer detaillering. Vraag 2: Vier respondenten vonden dat de lijst goed te hanteren of voldoende eenvoudig was. Eén respondent doet alleen een suggestie. Vraag 3: Vier respondenten melden dat de toevoeging van hulpmiddelen aan een lijst om doelen te stellen meerwaarde heeft. Eén respondent heeft geen opinie hieromtrent, maar meent dat ‘buitenlocaties’ hiermee bezig moeten zijn. Vraag 4: Vier respondenten vonden de inkadering goed te begrijpen is of logisch is. Eén respondent gaat vooral in op gebruiksaspecten.
27
3
Leidt de toepassing van het Hulpmiddelen Stappenplan - onderdeel van het protocol - tot een adequate oplossing.
Voor het beantwoorden van deze vraag is een tweetal activiteiten uitgevoerd. Het betreft respectievelijk 1) het bestuderen van de ingevulde Hulpmiddelen Stappenplannen, en 2) het afnemen en analyseren van interviews met betrokken experts van Pepijn en Paulus. Ad 1, het bestuderen van de ingevulde Hulpmiddelen Stappenplannen: Bestudeerd zijn negen ingevulde Hulpmiddelen Stappenplannen, alsmede vele losse aantekeningen hierbij. Met Stappenplannen is aanvankelijk nog met veel hulp van de experts die zitting hebben in de werkgroep ingevuld. Bevindingen met betrekking tot het proces (het volgen van de stappen) zijn de navolgende: De gevolgde trajecten, van Stap 1 Hulpvraagverheldering tot en met Stap 6 Evaluatie van het hulpmiddel, zijn in het algemeen lang. Factoren die blijkens de aantekeningen hierbij een rol spelen zijn - aanvankelijke onbekendheid met de materie; - aanvankelijk gebrek aan inzicht in mogelijke vergoedingen; - aanvankelijk gebrek aan inzicht in hier relevante verantwoordelijkheden tussen disciplines in, maar ook buiten het behandelproces (zoals Inkoop, Technische Dienst); - langzame dienstverlening van leveranciers. Vanwege de tijd die de feitelijke verstrekking reeds kost, is het deel ‘Evaluatie hulpmiddel’ veelal niet ingevoerd. De evaluatie, die eerst zinnig is na een aantal maanden, kon blijkbaar niet meer in de pilotfase uitgevoerd worden. Bij het invullen leunen de procesverantwoordelijken, veelal zorgcoördinatoren, nog erg op de betrokken experts. Veel energie gaat zitten in Stap 1, de Hulpvraagverheldering. Na het doorvertalen van een doel uit de WOI lijst dient nog de nodige energie gestoken te worden in het helder krijgen en op één lijn komen over het probleem waar een hulpmiddel mogelijk iets aan kan doen. Gebruik van het Hulpmiddelen Stappenplan als zodanig kan blijkbaar alertheid opwekken en het vermogen van personeel om zelf oplossingen te zoeken stimuleren. Eén zorgcoördinator meldde dat zij een adequate oplossing zag gedurende het winkelen.
28
eindrapport ondersteunende technologie
Bevindingen met betrekking tot de voorwaarden voor het juiste gebruik van het Hulpmiddelen Stappenplan zijn de navolgende: Het inwinnen van informatie gaat aanvankelijk nog vaak via de betrokken professionals. Men heeft nauwelijks of niet toegang tot gedrukte informatie over hulpmiddelen, tot hulpmiddel databases en heeft niet altijd toegang tot internet op de werkplek. Het gebruikte formulier dient hier en daar ruimer opgezet te worden. Het formulier kan nog meer gedisciplineerd gebruikt worden, bijvoorbeeld door aantekeningen op een apart aantekeningenvel te maken en door echt alle gevraagde informatie in te vullen.
eindrapport ondersteunende technologie
Ad 2, het afnemen en analyseren van interviews met betrokken experts van Pepijn en Paulus: De interviews zijn afgenomen aan het einde van de projectperiode en zijn bedoeld als een eindevaluatie met de experts, die bij het ontwikkelen van het Hulpmiddelen Stappenplan betrokken waren. Gestelde vragen hebben betrekking op de opzet, meerwaarde, condities voor gebruik en op verbetersuggesties. De betrokken begeleiders beoordelen de opzet nu als voldoende. Verbeteringen die gaandeweg zijn aangebracht, zoals de mogelijkheid om meerdere rond één vraag uitgeprobeerde hulpmiddelen in één formulier te verantwoorden, hebben effect gehad. Er is wel de suggestie om nog eens te kijken naar het gebruik bij ‘herhaalrecepten’. De praktische bruikbaarheid wordt als voldoende beoordeeld. De meerwaarde ligt bij de paramedici vooral in het feit dat zij kritischer zijn gaan nadenken het gehele, integrale hulpmiddel proces. Men stelt meer systematisch en procesmatig de waarom- vraag en kijkt systematischer naar de eisen. M.b.t. de meerwaarde voor het personeel op de groepen wordt gemeld dat men het omgaan met hulpmiddelen aldaar nog als een bijkomende taak ziet. Daar ziet men de meerwaarde nog moeilijk omdat er, over de gehele grote instelling bezien, nog weinig gedaan is. Als belangrijkste conditie voor een optimaal gebruik wordt de aanwezigheid van informatie gezien. Voorts het feit dat medewerkers het gevoel moeten hebben dat wat zij doen gefiatteerd en belangrijk is, en binnen hun divisie wordt gedragen. Invoering van het Hulpmiddelen Stappenplan blijkt ook moeilijker te liggen op groepen waar nog geen hulpmiddel- traditie aanwezig is. Suggesties voor de verbetering hebben niet direct betrekking op het Hulpmiddelen Stappenplan zelf. Gesignaleerd wordt (mogelijk behoudens de methodiek ‘Vlaskamp’ die vooral bij meervoudig gehandicapten ingezet wordt) een sectorbreed gebrek aan instrumenten waarmee methodisch en door alle disciplines heen doelen gesteld kunnen worden. Nu hebben diverse disciplines hun eigen systematiek. De opmerking ligt dus op het snijvlak van de lijst waarmee doelen gesteld worden (bij Stichting Pepijn en Paulus: de WOI-lijst) en het Hulpmiddelen Stappenplan, waar in Stap 1 doelen verhelderd en vertaald worden. Gesuggereerd wordt om bijvoorbeeld te kijken naar de mogelijkheid om het Occupational Performance Process Model (OPPM) breed in te voeren. Suggesties voor de verbetering van de condities waaronder het Hulpmiddelen Stappenplan wordt gebruikt zijn: - Maak de trajecten van aanschaf en de verantwoordelijkheden helderder - Spreek navenant helderder af welk type hulpmiddel bij welke discipline hoort (bijvoorbeeld de medische hulpmiddelen bij de arts, de loophulpmiddelen bij de fysiotherapeut etc.). Er zijn nu nog veel ‘gaten’. - Wat betreft de invoering van het Hulpmiddelen Stappenplan binnen het Protocol, pleit men voor een geleidelijke invoering. Personeel op ‘de werkvloer’ dient aan de hand te worden genomen en begeleid alvorens men meer zelf kan doen. Dat lukt het beste aan de hand van concrete casus. Groepsgewijze scholing blijft in de visie van de experts te abstract, en men heeft dan nog te weinig praktijkoefening.
29
- Financiering van hulpmiddelen voor verstandelijk gehandicapten moet in het algemeen beter geregeld worden. Nu sluiten financieringsmogelijkheden te weinig aan op de gestelde doelen, en de beperkte huidige regelingen worden te zeer als een belemmering ervaren. - Experts zelf moeten nog een slag maken in hun handelen en denken. Men is nu nog snel geneigd de mogelijke vraag van de cliënt en zijn begeleiders te gaan invullen, en men moet leren om meer op een afstand te staan, als adviseur op te treden en uitvoeringsprocessen waar mogelijk los te laten.
EEN ILLUSTRATIEVE CASUS Casus nr. 7, G. 54 jr. Korte schets probleem Vrouw met syndroom van Apert. Dit syndroom geeft naast de verstandelijke beperking o.a. afwijkingen aan handen en gezicht. Er is een ernstige visusbeperking, kokervisus. Spraak is voor vreemden onverstaanbaar. Wanneer G. niet goed begrepen wordt raakt ze gefrustreerd en vertoont zelfverwondend gedrag. G. is verhuisd zowel van woning als werkplek. Begeleidsters van haar nieuwe werkplek vragen zich af of het communicatie naar en door G. te verbeteren is vooral om zelfverwondend gedrag te voorkomen. Vraagstelling Is er een middel waarmee G. zich aan iedereen duidelijk kan maken. Nu blijft ze afhankelijk van bekenden om haar heen terwijl ze regelmatig wordt geconfronteerd met bijv. stagiaires of vervangers van vast personeel. Is een communicator mogelijk een geschikt middel?
30
eindrapport ondersteunende technologie
Acties met gebruik van hulpmiddelen. 1. In overleg met logopedie zijn van alle verschillende activiteiten op een dag foto’s gemaakt. Activiteitenbegeleiding zelf oefent met G.. Omdat G. kokervisus heeft, blijkt al snel dat het formaat van de foto’s niet te groot moet zijn. De foto’s worden wel herkend en blijven vanaf het eerste moment ophangen als middel om een vraag te verduidelijken. 2. Dezelfde activiteiten zijn vervolgens ook weergegeven in pictogrammen in zwart en wit. Ook deze werden makkelijk herkend door G. De pictogrammen zijn aangeboden op een aanwijskaart. Zowel de foto’s als pictogrammen zijn gebruikt om te onderzoeken welke manier van afbeelden voor G. het geschiktst zou zijn. Opnieuw heeft het Dag Activiteitencentrum (DAC) de kaart zelf uitgeprobeerd met G. In de hulpvraag werd een spraakcomputer geopperd als mogelijk geschikt hulpmiddel. 3. Logopedie heeft een kleine laptop met touchscreen voorzien van Mindexpress (communicatie software) ingericht voor G. In het openingsscherm waren korte
boodschappen weergegeven. Uitgeprobeerd werd hoe G. reageerde op de “spraakuitvoer” wanneer ze een symbool aanraakte. Personeel van DAC heeft in die periode (dec. 2006) zelf ook wat geëxperimenteerd met Mindexpress, plaatjes toevoegen van kerstmis bijv. 4. Na het bezoeken van de hulpmiddelendag, waarbij G. werd begeleid door enkele familieleden en iemand van DAC, is besloten een spraakcomputer op proef aan te vragen. Het wordt een Mighty Mo of Mini Mo van leverancier. De Mighty Mo is voor de proef ingericht voor G. Geoefend wordt op DAC. 5. G. reageerde enthousiast op het apparaat. Omdat de aanvankelijke duur van de proef erg kort was is er een afspraak gemaakt met de leverancier dat het hulpmiddel op proef blijft in afwachting van een aanvraag bij de zorgverzekeraar. 6. Logopedie doet een aanvraag bij ... (zorgverzekeraar) voor vergoeding van een communicator. 7. Medewerkers van DAC, wonen en twee familieleden van G. zijn vervolgens een ochtend geschoold in het werken met de Mighty Mo. Logopedie was daarbij ook aanwezig. In de zomerperiode daarna heeft G. op DAC nog geprobeerd of de Mini Mo een optie zou zijn. 8. Juli 2007 geeft de zorgverzekeraar een gebruikersovereenkomst. De Mighty Mo wordt besteld. 9. Augustus 2007, de ‘eigen’ Mighty Mo is nog niet geleverd. Logopedie heeft het gebruik van het leenapparaat opgepakt met medewerkers van DAC. Personeel krijgt via een instructie met verkorte handleiding wat oefening in het maken van nieuwe pagina’s en afbeeldingen. Logopedie gaat wekelijks langs om te ondersteunen. Half september komt de ‘geschoolde’ medewerker van wonen terug van vakantie en kan de Migty Mo heen en weer gaan tussen wonen en dagbesteding. Familie komt het gebruik oefenen op DAC.
eindrapport ondersteunende technologie
Resultaat/ conclusie Vanaf het begin van het gaan gebruiken van ondersteunende middelen ten behoeve van de communicatie is het zelfverwondend gedrag afgenomen. Rondom G. is een enthousiast en stabiel team, dit is mede bepalend voor het succes van deze casus.
31
eindrapport ondersteunende technologie
32
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In het navolgende worden enkele conclussies getrokken met betrekking tot deelnemen en ondersteunende technologie. Met betrekking tot de deelnemers Deelnemende cliënten bleken vrijwel zonder uitzondering ernstige, meervoudige functiebeperkingen te hebben. Behalve verstandelijke beperkingen waren er veelal ook beperkingen in visus, motoriek of communicatie. Met name de laatste kwamen frequent voor (N = 6). Alle cliënten kennen matige of (veelal) ernstige beperkingen in activiteiten en in hun maatschappelijke participatie. Met betrekking tot de ondersteunende technologie Daadwerkelijk ingezet zijn met name letter- en symbolensystemen, communicatoren en agendasystemen (ieder drie keer). Overigens is er een brede range aan hulpmiddelen ingezet. De aanwezigheid van beperkingen in de communicatie lijkt in deze studie een voorname, maar zeker niet de uitsluitende, reden te zijn voor de inzet van hulpmiddelen. Ingezette hulpmiddelen zijn relatief complex van aard. Een enkel voorbeeld (rond de inzet van een zandloper om de uitvoering van activiteiten te structureren) maakt overigens duidelijk dat in te zetten hulpmiddelen zeker niet allemaal kostbaar hoeven te zijn om groot effect te sorteren. Het door directe begeleiders vrijwel zelfstandig gaan inzetten van eenvoudigere hulpmiddelen kwam overigens nog weinig voor.
De uitkomsten per cliënt zijn, in samenhang met de verschillende problemen en daarbij passende doelen, zeer verschillend. Vanwege het frequent voorkomen van communicatie gerelateerde doelen is er frequent vooruitgang te zien op items zoals ‘duidelijk maken wat je wilt’, ‘hulp roepen’,’een gesprek voeren’. De realisatie van doelen van cliënten wordt in het algemeen uitgedrukt in het meer of geheel zelfstandig kunnen uitvoeren van activiteiten. Een range van activiteiten wordt dan ook gezien waarop winst behaald wordt, zoals telefoneren, eten, voortbewegen, computergebruik. Gesteld kan worden dat de inzet van hulpmiddelen, inclusief de bijbehorende begeleiding en instructie, cliënten hielp om hun doelen te realiseren. Dit geldt zowel cliënten die op een traditionele terreingebonden voorziening woonden, als cliënten woonachtig in woonvormen in een gewone wijk of buurt.
eindrapport ondersteunende technologie
M.b.t. vraag 1, Leidt de inzet van hulpmiddelen tot realisatie van cliënten organisatiedoelen? Deze vraag werd beantwoord middels het uitvoeren van een tiental casestudies waarbij gebruik werd gemaakt van de nieuwe, geprotocolleerde werkwijze. Het proces van hulpmiddelverstrekking werd bij acht cliënten volledig afgerond. Het meten of, en zo ja op welke items cliënten en personeel wijzigingen ervoeren en hun doelen beter konden realiseren werd gemeten middels een specifieke vragenlijst.
33
Personeel ondervond globaal gesproken in zes van de acht case studies vooruitgang in de condities waaronder zij werkten. Ook hier is en spreiding van uitkomsten te zien. Het gaat dan om o.a. de items ‘ondersteuning inspannend’, ‘plezier in werken’ en ‘vereist concentratie’. Ook de communicatie gerelateerde items zoals ‘alleen laten’ en ‘aandacht nodig’ scoren frequent, hetgeen niet verwonderlijk is daar deze vaak samenhangen met beperkingen van de cliënt waarvoor een hulpmiddel werd ingezet. In één case study was sprake van lagere score voor wat betreft het onderdeel Personeel. Onduidelijk is of dit veroorzaakt wordt door het invullen van de 0- resp. eindmeting door twee personen, of door het feit dat de realisatie van cliëntdoelen méér inspanningen van het personeel vroeg. Het bereiken van cliëntdoelen betekent namelijk niet altijd een afname van zorglast. Afname van zorglast werd niet als het ultieme doel van hulpmiddelinzet gezien; toename van autonomie en participatie van de cliënt waren dit wel. Dat binnen nu geprotocolleerde processen voor de inzet van hulpmiddelen werkcondities frequent verbeterden is evenwel evident. Een voorname doelstelling voor de ontwikkeling van een ‘Protocol ondersteunde technologie’ is hiermee gehaald. M.b.t. vraag 2, Leidt de toepassing van de gemodificeerde WOI-lijst, als onderdeel van het protocol, tot een adequate toeleiding naar ondersteunende technologie? De geïnterviewde personen vonden zonder uitzondering dat de lijst gebruikt voor het stellen van doelen (WOI-lijst) waaraan systematisch hulpmiddelen waren toegevoegd, een zinvolle lijst was. De lijst werd na de aanvankelijke studie begrepen en men ging bewuster over de inzet van hulpmiddelen nadenken. Men zag de meerwaarde en de systematiek waarbinnen de lijst past vond men logisch. De verschillende antwoorden maken wel duidelijk dat er behoefte is aan méér informatiebronnen om de vertaalslag van gestelde doelen naar een te kiezen hulpmiddel mogelijk te maken. Deels verwachtte men de informatie binnen de WOI-lijst aan te treffen. Een dergelijk instrument is evenwel niet als bron voor informatieverstrekking bedoeld. De antwoorden op de vijf gestelde vragen maakt duidelijk dat een lijst als binnen de Stichting Pepijn en Paulus gehanteerd voor het stellen van doelen waaraan hulpmiddelen toegevoegd zijn, een adequaat middel is om een hulpmiddel verstrekkingentraject te starten. Een dergelijke lijst is een voorname bouwsteen van het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’.
34
eindrapport ondersteunende technologie
M.b.t. vraag 3, Leidt de toepassing van het Hulpmiddelen Stappenplan – onderdeel van het protocol - tot een adequate oplossing? Het gebruik van het Hulpmiddelen Stappenplan lukt getrainde begeleiders voldoende. Het plan leidt er niet direct toe dat begeleiders meteenhun oude rollen (waarbij zij zwaar leunen op hulpmiddelexperts) los laten. Evenmin laten de experts hun oude rollen, waarbij zij geneigd zijn in te vullen voor directe begeleiders en cliënten, direct los. Dit lijken geleidelijke processen te zijn waarin begeleiding op de werkplek en verder bewustwording een voorname rol spelen. Succesvolle inzet is ook afhankelijk van verdere
scholing en van de lokale aanwezigheid van informatiebronnen. Het gaan inzetten van het ’Hulpmiddelen Stappenplan’ brengt veel met zich mee en zorgaanbieders lijken tevens het huis op orde te moeten brengen voor wat betreft de afbakening van verantwoordelijkheden, benoemen van deskundigheden en de logistiek in het verstrekken van hulpmiddelen. Dit alles doet evenwel niet af aan de geschiktheid van dit middel waarvan zowel begeleiders als professionals de opzet en structuur waardeerden. Het Hulpmiddelen Stappenplan blijkt een adequaat middel te tot oplossingen middels de inzet van hulpmiddelen te komen. Het Hulpmiddelen Stappenplan is eveneens een voorname bouwsteen van het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’. Het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’ is een uitvoeringsprotocol, met daarin als voorname elementen scholing, het gebruik van een methodiek met bijbehorende lijst voor het stellen van doelen waarin technologie is geïntegreerd en een stappenplan voor de kwalitatief hoogwaardige verstrekking van OT zo laag mogelijk in de organisatie. De instrumenten en procedures in het protocol werden als voldoende en werkzaam beoordeeld. Het protocol zorgt voor een betere en frequentere inzet van OT in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Met de inzet van OT worden zowel cliëntendoelen als organisatiedoelen bereikt. In de in dit project uitgevoerde case studies waren de doelen van deze twee groeperingen meestal niet tegenstrijdig. Het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’ wordt onderstaand door een Implementatieplan en een Evaluatieplan. Het implementatieplan is van grote waarde voor andere zorgaanbieders om de daadwerkelijk tot de invoering van het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’ te komen. Het kan op zich als een protocol opgevat worden. Het leende zich binnen dit project niet voor een systematische studie, en zo was het ook niet bedoeld. Men vindt hierin de ervaringen van het projectteam om op basis van theorie en praktijk tot het genoemde protocol te komen. Het evaluatieplan kan ook als een protocol opgevat worden; om verwarring te voorkomen is hier eveneens gekozen voor de term ‘plan’. Het kwam tot stand door het bestuderen van andere protocollen en literatuur. Binnen de looptijd van het project kon het niet meer toegepast worden; dit zou binnen één a twee jaar echter wel dienen te gebeuren. Andere organisaties wordt aangeraden om het deel evaluatie, na invoering van het uitvoeringsprotocol, eveneens te doorlopen. Slechts op deze wijze komt een bewezen, werkzaam en definitief protocol tot stand.
eindrapport ondersteunende technologie
Discussie Bij het generaliseren van de uitkomsten van deze studie dient voorzichtigheid betracht te worden. Voor zover bekend, is hier sprake van de eerste studie naar de brede inzet van hulpmiddelen voor personen met verstandelijke beperkingen. In deze context kon nog nauwelijks een beroep gedaan worden op goede meetinstrumenten, bewezen onderzoeksmethodieken of bestaande literatuur. Er zijn, voor wat betreft de studie van de effecten van het gebruik van hulpmiddelen, nog geen gevalideerde instrumenten aanwezig die gericht de factoren meten waaruit
35
de hier beoogde effecten bestaan. Gedurende de pilotfase kunnen voorts ook andere factoren de uitkomsten beïnvloeden. De onderzoekers hebben getracht om dit te ondervangen door op basis van onderzoekservaring een gericht instrument samen te stellen dat gebruik maakt van delen van andere gevalideerde meetinstrumenten. Dergelijk ontwikkelwerk vroeg de nodige tijd. Het meetinstrument is eerst op proef gebruikt. Ook is met meerdere onderzoeksmiddelen naar een deel van de onderzoeksvragen gekeken (triangulatie). Een relatief klein aantal deelnemers (N =10, waarvan 8 aan de gehele studie deel namen) zou kunnen duiden op een studie waarvan de uitkomsten een beperkte bewijskracht hebben. Deze studie was evenwel in voorname mate gericht op het ontwikkelen van werkwijzen en protocollen. Het gehanteerde design was deels kwalitatief van aard, d.w.z. gericht op het verkrijgen van een verbeterd begrip en inzichten, en bleek voor deze doelen adequaat. Gelet op de problematiek van de cliënten met hun grote handelings- en leerproblematiek alsmede de aard van de sector (met o.a. een grote werklast en een hier nog niet passend deskundigheidsniveau) was een grotere studie ook niet haalbaar. De uitkomsten geven echter ruim voldoende indicaties over de toekomstige inzet van OT in de sector verstandelijk gehandicapten, en over de geschiktheid van het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’ hiervoor. Gedurende de gehele looptijd van het project werd het projectteam geconfronteerd met een zekere scepsis aan de zijde van begeleiders en ook wel familie over de financiële haalbaarheid van de inzet van hulpmiddelen. Binnen de sector verstandelijk gehandicapten is de ruime inzet van hulpmiddelen, anders dan de traditionele outillagehulpmiddelen, altijd als vrijwel onmogelijk beschouwd. Dit leidt tot een zeker fatalisme waardoor men ook op deze gronden het denken over hulpmiddelinzet uitsluit. Momenteel is de bekostiging van hulpmiddelen voor verstandelijk gehandicapten niet fundamenteel gewijzigd in vergelijking met eerdere jaren. Wel is een zekere kentering in de houding van zorgkantoren te zien. In dit project waren evenwel in een aantal gevallen speciale afspraken met leveranciers nodig om tijdige hulpmiddelverstrekking mogelijk te maken.
36
eindrapport ondersteunende technologie
Aanbevelingen: • De structurele inzet van hulpmiddelen door zorgaanbieders die eerder beperkt hiermee actief waren, is gediend met een planmatige benadering als beschreven in het ‘Protocol Ondersteunende Technologie’. De invoering is een uitvoerig proces dat gepaard gaat met veel wijzigingen van procedures en ook een aantal randvoorwaarden kent. Aanbieders dienen hiermee rekening te houden. • Het is zinvol dat hulpmiddelen breed ingezet gaan worden in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Dit is een cliëntbelang daar hulpmiddelen eraan bijdragen dat zij hun maatschappelijke participatie en autonomie kunnen gaan realiseren. Het is evenwel ook een personeelsbelang daar deze inzet bijdraagt aan arbeidsomstandigheden, plezier in het werk en kwaliteit van geleverde diensten.
eindrapport ondersteunende technologie
• De zorg voor verstandelijk gehandicapten maar ook voor andere groepen (bijvoorbeeld autisten, ernstig communicatief gehandicapten) was in Nederland in sterke mate geïnstitutionaliseerde zorg. Er trad een paradigmaverschuiving op in de visies op deze zorg. Uitgaande van het ‘support’ paradigma (gewoon waar het kan, en speciaal waar het moet), is men de laatste jaren in belangrijke mate kleinschalig en in de gemeenschap gaan wonen, leven en werken. Er is een sterke nadruk gekomen op autonomie en maatschappelijke participatie. Deze trend is in de gehandicaptenzorg als geheel waarneembaar en er is allengs betere wet- en regelgeving gekomen die op deze doelen aansluit. Te noemen zijn met name de WMO en ZVW. De personen die onderwerp waren van deze studie volgen deze trend en zijn eveneens kleinschalig en vaak in de gemeenschap gaan wonen. Zij vallen echter goeddeels onder het ‘oude’ AWBZ- regime waarin zeer matige voorwaarden bestaan om toegang te verkrijgen tot hulpmiddelen en voorzieningen. Er is zodoende de noodzaak om te gaan naar één regime met toegang tot WMO en ZVW voor allen – het AWBZ regime is nu belangrijke belemmering in verstrekking van hulpmiddelen en daarmee in participatie. • Anders dan in sectoren als thuiszorg, revalidatie, ziekenhuizen is personeel in de sector verstandelijk gehandicapten geheel niet geschoold in het onderwerp ‘Ondersteunende technologie’. Men heeft, indien al aanwezig, een agogische achtergrond en er is een historische achterstand in het denken over en omgaan met hulpmiddelen. Goede kennis hiervan blijkt steeds weer een voorwaarde te zijn voor een kwalitatief goede invoering. Het is dan ook van belang om in te zetten op scholing over dit onderwerp. • De aanwezigheid van informatieproducten- en netwerken in de vele, vaak verspreid liggende voorzieningen is van belang om tot goede adviezen te kunnen komen. De toegang tot hulpmiddel databases met relevante inhoud is hierbij cruciaal. Informatieproducten moeten voorts ontwikkeld worden over producten die specifiek samenhangen met de verstandelijke beperkingen. • Personen met verstandelijke én communicatieve beperkingen komen frequent in de sector verstandelijk gehandicapten voor. De wens tot verbetering van de condities voor het communicatief functioneren, bij cliënten én bij begeleiders, wordt frequent geuit. Communicatie is de sleutel tot zelfrealisatie en participatie. Dit vraagt evenwel specifieke kennis, ervaring en benaderingswijzen. De inzet van hulpmiddelen helpt cliënten, maar lukt onvoldoende als de passende omgevingsfactoren ontbreken. De ontwikkeling van specifieke zorgarrangementen voor personen met verstandelijke en ernstige communicatieve beperkingen met een passende bekostiging wordt sterk aanbevolen. • In het hele traject rond het verstrekken van hulpmiddelen spelen ook leveranciers een voorname rol. Feitelijke levering van hulpmiddelen duurt vaak lang en ook reparaties e.d. kunnen vaak lang op zich laten wachten. Cliënten gaan hierdoor vaak verminderd presteren en verliezen aangeleerde vaardigheden. Zorgverzekeraars wordt zodoende aangeraden om contracten met leveranciers aan te gaan welke prestatieindicatoren rond levering en after sales bevatten.
37
38
eindrapport ondersteunende technologie
• Gelet op de vele gesignaleerde tekortkomingen en lacunes wordt verder onderzoek gericht op de optimale toepassing van Ondersteunende Technologie, mate name in de sector verstandelijk gehandicapten, aanbevolen. Hierbij valt o.a. te denken aan effect- en uitkomstenonderzoek en de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren. • De ontwikkeling en introductie van werkmethodes en modellen om op een uniforme wijze en door alle disciplines heen doelen te stellen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten wordt aanbevolen. Uiteraard dienen bij dit stellen van doelen de wensen van de verstandelijk gehandicapte centraal te staan.
BIJLAGE 1 CLIËNT- EN PERSONEELSGERELATEERDE WIJZIGINGEN ALS GEVOLG VAN DE INZET VAN OT Casus 1: Wijziging op de gebieden: 0-meting
Eindmeting
Nvt
zelfstandig
Dagelijks
regelmatig
0-meting
Eindmeting
Cliënt Duidelijk maken wat je wilt Personeel Ondersteuning inspannend
Casus 2: Wijziging op de gebieden: Cliënt Personeel
Scores zijn allen gelijk gebleven i.v.m. het feit dat interventie d.m.v. een hulpmiddel nog niet plaatsvond. Casus 3: Wijziging op de gebieden: 0-meting
Eindmeting
Binnen voortbewegen
Nee
Met hulp en hulpmiddel
Hulp roepen
Nee
Zelfstandig
Computeren
Nee
Met hulp
Gesprek voeren in groep
Nee
Met hulpmiddel
0-meting
Eindmeting
Gebruik toilet
Nee
Zelfs. met hulpm.
Binnen lopen
Hulp anderen
Zelfs. met hulpm.
Buiten lopen
Hulp anderen
Zelfs. met hulpm.
Gaan zitten, opstaan
Zelfst. met hulpmiddel
Zelfst. met hulp van anderen en een hulpmiddel (maar nu veilig)
Cliënt
Personeel
Casus 4: Wijziging op de gebieden:
eindrapport ondersteunende technologie
Cliënt
39
Doet mee aan recr. activiteiten
Ja, met hulp anderen
Ja, met hulp anderen en een hulpmiddel
Doet mee aan relig. activiteiten
Nee
Ja, met hulp anderen en een hulpmiddel
Personeel Genoeg tijd om werk voor cliënt uit te Dagelijks voeren
Regelmatig
Ondersteuning vraagt langdurige conc.
Nooit
Af en toe
Lichamelijk erg inspannend
Af en toe
Nooit
Kunnen gemakkelijk even weg
Regelmatig
Af en toe
Werktempo zelf regelen
Dagelijks
Regelmatig
Persoonlijk geraakt
Nooit
Af en toe
0-meting
Eindmeting
Muziek maken
Nvt
Met hulp
1 op 1 gesprek voeren
Met hulp
Met hulp en met hulpmiddel
Plezier in werken met cliënt
Af en toe
dagelijks
Ondersteuning inspannend
Regelmatig
Af en toe
Voortdurend aandacht nodig
Regelmatig
Af en toe
Gemakkelijk cliënt alleen laten
Af en toe
regelmatig
Taken worden onderbroken door de cliënt
Dagelijks
Af en toe
0-meting
Eindmeting
Casus 5: Wijziging op de gebieden: Cliënt
Personeel
Casus 6: Wijziging op de gebieden: Cliënt Eten, drinken
Zelfstandig met hulpm.*
Personeel Kunnen gemakkelijk even weg bij cliënt
Regelmatig**
40
eindrapport ondersteunende technologie
0- meting ontbreekt. *Aant. Vragenlijst: ‘Ze eet nu hap voor hap en wacht rustig af. Winst!’. **’Als tijdhulpmiddel aan staat’.
Casus 7: Wijziging op de gebieden: 0-meting
Eindmeting
Hulp roepen
Nvt
Ja, zelfstandig
Duidelijk maken wat je wilt
Nvt
Ja, zelfstandig
1 op 1 gesprek voeren
Met hulp
Zelfstandig
Telefoneren
Nee
Met hulp en een hulpmiddel
Plezier in werken met cliënt
Af en toe
Dagelijks
Ondersteuning inspannend
Regelmatig
Af en toe
Voortdurend aandacht nodig
Af en toe
Nooit
Gemakkelijk cliënt alleen laten
Af en toe
Regelmatig
0-meting
Eindmeting
Hulp roepen
Met hulp
Zelfstandig
Zingen in een koor
Nee
Met hulp
Telefoneren
Nee
Met hulp en hulpmiddel
Voortdurend aandacht nodig
Nooit
Af en toe
Gemakkelijk cliënt alleen laten
Regelmatig
Af en toe
Cliënt
Personeel
Casus 8: Wijziging op de gebieden: Cliënt
Personeel
eindrapport ondersteunende technologie
Casus 9: Geen meting
41
Casus 10: Wijziging op de gebieden: 0-meting
Eindmeting
Slapen en rusten
Ja, met hulp
Ja, zelfstandig met hulpmiddel
Op tijd wakker worden
Ja, zelfstandig
Ja, met hulp anderen
Sluit buitendeur af
Ja, met hulp anderen
Nee
Roept hulp in
Ja, met hulp anderen
Ja, met hulp anderen en hulpm.
Cliënt kan relaxen
Nee
Ja, met hulp anderen
Cliënt kan duidelijk maken wat hij wil
Nee
Ja, met hulp anderen
Doet mee aan recreatie
Nee
Ja, met hulp anderen en hulpm.
Plezier in werk met cliënt
‘Niet van toepassing’
Regelmatig
Ondersteuning vereist veel concentratie
Dagelijks
Regelmatig
Ondersteuning is lichamelijk erg inspannend
Dagelijks
Af en toe
Ondersteuning vraagt voortdurende aandacht
Dagelijks
Af en toe
We kunnen gemakkelijk even weg
Nooit
Af en toe
Zorgen over veiligheid op werk
Dagelijks
Nooit
Werken met cliënt raakt personeel persoonlijk
Regelmatig
Af en toe
Cliënt
42
eindrapport ondersteunende technologie
Personeel
PER ITEM
BIJLAGE 2 OPINIES BEGELEIDERS OVER DE GEMODIFICEERDE WOI-LIJST Vraag 1: Respondent 1 is zeer enthousiast over de toevoeging van hulpmiddelen en daarmee hun mogelijke inzet. Respondent 2 vindt het een goede zaak dat er bij het scoren van mogelijke ondersteuningen een optie hulpmiddelen zit. ‘Je gaat er automatisch over nadenken’. Respondent 3 vindt de toevoeging wel handig. Tot heden geven andere disciplines echter de nodige input, ‘waardoor men er niet zo’n behoefte aan heeft’. Respondent 4 vindt dat er wel van alles in de lijst staat, maar dat deze nooit gedetailleerd wordt. Ze zou meer diepgang verwachten. Respondent 5 kende met name het deel waarmee zij aan de slag ging, nl. met betrekking tot communicatie. Dit was wel compleet genoeg. Vraag 2: Respondent 1 vindt dat het hanteren voldoende lukte. ‘Je doet er routine in op’. Respondent 2 doet een suggestie voor een eventuele weglating in de lijst. Respondent 3 vindt het eerste scoren veel werk, maar meent geleidelijk handiger erin te worden. Oudere collega’s zouden de computer maar moeilijk kunnen gebruiken. Respondent 4 vindt de lijst eenvoudig te gebruiken. Het element hulpmiddel is nieuw en het is even zoeken. ‘Dat nu de verantwoordelijkheid verlegd wordt komt er wel uit’. Respondent 5 meent dat de lijst goed te gebruiken is. ‘Je moet je hoofd er wel goed bij houden en je cliënt goed kennen’.
eindrapport ondersteunende technologie
Vraag 3: Respondent 1 meent dat de lijst meerwaarde heeft, het helpt je om aan techniek te denken. Respondent 2: Met name het rijtje hulpmiddelen onder elk domein heeft meerwaarde. ‘Je kunt je beter voorstellen wat mogelijk is in het betreffende domein’. Respondent 3 ‘Niet voor onze cliënten. Wij zijn er al veel mee bezig vanwege de MG-populatie. Zal vast meerwaarde hebben voor de buitenlocaties’. Respondent 4 meent dat de toevoeging wel betekenis heeft. ‘Hoe gedetailleerder hoe beter’. Respondent 5 stelt dat de toevoeging zondermeer meerwaarde heeft en een verrijking is.
43
44
eindrapport ondersteunende technologie
Vraag 4: Respondent 1 stelt dat deze toevoeging goed gaat, hij wordt begrepen. Respondent 2 gaat in op de vertaalslag van de WOI-lijst naar het OTStappenplan. De doelen per domein moet men zelf vertalen in nadere doelen. ‘dat geldt vanzelfsprekend ook voor de hulpmiddelen’. Respondent 3: ‘deze inkadering is in orde’. Respondent 4 lijkt de systematiek en het proces logisch. Respondent 5 lijkt de systematiek en het proces eveneens logisch. Zij maakt wel duidelijk /dat zij vindt dat doelen vaak te hoog gesteld worden. ‘Er moet maar tijd voor zijn en men heeft een bepaalde leeftijd’.
LIJST MET AFKORTINGEN Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten College voor zorgverzekeringen International Classification of Functioning, Disability and Health Informatie- en Communicatie Technologie Individueel Ondersteunings Plan iRv, Kenniscentrum voor Revalidatie en handicap (vanaf 01-07-2007: Vilans) IPPA Individually Prioritized Problem Assessment OPPM Occupational Performance Process Model OT Ondersteunende Technologie WMO Wet Maatschappelijke Ondersteuning WOI Werkverband van Ouder- en Familieverenigingen in Instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap ZVW Zorgverzekeringswet
eindrapport ondersteunende technologie
AWBZ CvZ ICF ICT IOP iRv
45
Colofon Het “Protocol voor de inzet van Ondersteunde Technologie in de zorg voor verstandelijk gehandicapten’, alsmede het bijbehorende Invoeringsplan en Evaluatieplan, zijn gezamenlijke uitgaven van de Stichting Pepijn en Paulus en de Stichting Vilans. Met vragen of opmerkingen over deze publicaties kunt u zich wenden tot de Stichting Vilans, Postbus 8228, 3503 RE Utrecht,
[email protected]. Voorts tot de Stichting Pepijn en Paulus, Postbus 40, 6100 AA Echt,
[email protected]. Auteurs Dick van der Pijl, Manon Verdonschot Stichting Vilans Léon Adriaens Stichting Pepijn en Paulus Eindredactie Afd. Communicatie Stichting Pepijn en Paulus Lay-out Bureau communicatie en vormgeving Stichting Pepijn en Paulus Eerste druk: december 2007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle zorg die aan de samenstelling van deze uitgave is besteed, kunnen de uitgevers geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.
46
eindrapport ondersteunende technologie
© Stichting Pepijn en Paulus, Stichting Vilans en de auteurs.