OPMAAK VAN EEN GEÏNTEGREERDE MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – ECONOMISCHE EFFECTEN ANALYSE (EEA) VOOR EEN TWEEDE MARITIEME TOEGANG TOT DE WAASLANDHAVEN EN ALLE ONLOSMAKELIJK ERMEE VERBONDEN INGREPEN
EINDRAPPORT
31 JANUARI 2008
IN OPDRACHT VAN:
VLAAMSE OVERHEID DEPARTEMENT MOBILITEIT EN OPENBARE W ERKEN AFDELING MARITIEME TOEGANG
IN SAMENWERKING MET: WWW .REBELGROUP.COM
WWW .MTBS.NL
WWW .SBE.BE
CONTACTADRES:
PROJECT:
TITEL VAN RAPPORT:
RebelGroup Belgium nv (voorheen genaamd How-to) de Mechelsesteenweg 203 / 7 verdieping B-2018 Antwerpen tel: +32 3 293.86.44 fax: +32 3 294.31.42 email:
[email protected]
Opmaak van een geïntegreerde Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) – Economische Effecten Analyse (EEA) voor een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen Eindrapport
VERSIE
2.2
DATUM:
31 januari 2008
NUMMER:
2SWLH-030-22
AUTEURS:
Johan Gauderis, Kris Debisschop, Kevin Lyen, Boudewijn Jansen, Maarten Volgers, Rik Thomas
OPDRACHTGEVER:
Vlaamse Overheid Departement Mobiliteit en Openbare Werken Afdeling Maritieme Toegang Cel havens en districten Schelde Haven van Antwerpen Steenlandlaan, Sluisgebouw bus 2, 9130 Kallo www.maritiemetoegang.be
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
INHOUDSOPGAVE 1
Inleiding ....................................................................................................................7
2
Stap 0: Probleemanalyse en projectontwerp........................................................9
3
Stap 1: Nulalternatief en projectalternatieven ....................................................15
4
Stap 2: Exogene ontwikkelingen en omgevingsscenario’s ..............................18
5
6
7
4.1
Beleidsscenario’s...........................................................................................18
4.2
Economische scenario’s................................................................................23
Stap 3: Identificatie van de projecteffecten ........................................................24 5.1
Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie ..................................................24
5.2
Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok .........................................................26
5.3
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................28
5.4
Synthese: lijst van projecteffecten.................................................................29
Stap 4: Waardering van de directe effecten........................................................31 6.1
Vervoers- en verkeersprognoses ..................................................................31
6.2
Waardering van de directe effecten ..............................................................43
6.3
Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer......................54
Stap 5: Waardering indirecte effecten .................................................................57 7.1
Inleiding .........................................................................................................57
7.2
Indirecte effecten in de bouwnijverheid .........................................................58
7.3
Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten......................................59
7.4
Bruto en netto effecten ..................................................................................60
7.5
Werkgelegenheidsbaten................................................................................60
8
Stap 6: Waardering externe kosten van het achterlandvervoer .......................64
9
Stap 7: Raming van de projectkosten .................................................................66
10
Stap 8: Uitkomsten van de MKBA/EEA ...............................................................67 10.1 Optellen van kosten en baten........................................................................67 10.2 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie ..................................................68 10.3 Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok ...........................................................73 10.4 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................78
3
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
11
Stap 9: Onzekerheid en risico’s ...........................................................................84 11.1 Gevoeligheidsanalyse ...................................................................................84 11.2 Monte-Carlosimulatie.....................................................................................90
12
Stap 10: Verdeling van kosten en baten..............................................................96 12.1 Methode voor de verdeling van de kosten en de baten ................................96 12.2 Resultaten .....................................................................................................98
13
4
Stap 11: Conclusies...............................................................................................99
Bijlage A
Literatuurreferenties .................................................................................101
Bijlage B
Tabel van belangrijkste inputgegevens en parameters ........................103
Bijlage C
Toelichting bij kengetallen voor de directe netwerkeffecten................110
Bijlage D
Toelichting bij kengetallen voor de externe kosten van het achterlandvervoer .....................................................................................114
Bijlage E
Projectkosten .............................................................................................119
Bijlage F
Monte Carlo simulaties – Kansverdeling van NCW ...............................120
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
LIJST VAN AFKORTINGEN
CapEx
Capital Expenditures (investeringsuitgaven)
EEA
Economische effectenanalyse
EOS
Economische Ontwikkelingsschets. Sociaal-economische scenario’s voor de haven van Antwerpen die opgesteld zijn in het kader van het Strategisch Plan haven van Antwerpen.
GHA
Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
GRUP
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan
MKBA
Maatschappelijke kosten-batenanalyse
NCW
Netto contante waarde.
OLO
Lineaire obligatie
OpEx
Operational Expenditures (operationele uitgaven)
TAW
Tweede Algemene Waterpassing. TAW is het referentiepeil voor hoogtemetingen in België. Een hoogte van 0 meter TAW is gelijk aan het gemiddelde zeeniveau bij laagwater te Oostende.
GLLWS
Gemiddeld laag laagwater spring. Het GLLWS is het meerjarige gemiddelde van de laagste laagwaterstand bij springtij van elke maansmaand. Het is de laagste waterstand die men kan verwachten. Het GLLWS wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de waterdiepte (of diepgang na aftrek van de kielspeling). Ter hoogte van Antwerpen bedraagt het verschil tussen TAW en GLLWS ongeveer 40 cm (GLLWS = TAW – 0,4m).
GLWS
5
Eindrapport
Gemiddeld laagwater spring. Het GLWS is het meerjarige gemiddelde van de laagwaterstand bij springtij van elke maansmaand. Het GLWS wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de waterdiepte (of diepgang na aftrek van de kielspeling).
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
1
INLEIDING Het voorliggende document bevat het ontwerp eindrapport van de “geïntegreerde maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) – economische effectenanalyse (EEA) voor een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle onlosmakelijke ermee verbonden ingrepen”. In het eindrapport wordt een volledig verslag van het onderzoek gepresenteerd. Inputdata, aannames, methodologie en resultaten van de berekeningen worden toegelicht. Het rapport is bestemd voor lezers die zich diepgaand over de aanpak en de resultaten van het onderzoek willen informeren. Voor lezers die enkel een overzicht van de belangrijkste resultaten en methodologische uitgangspunten wensen is een beleidssamenvatting opgesteld die als een apart rapport uitgegeven wordt. Stappenplan van het onderzoek Figuur 1 op de volgende bladzijde schetst het stappenplan van het onderzoek. Het stappenplan stemt overeen met de aanpak van de Vlaamse Standaardmethodiek voor de MKBA van zeehavenprojecten1 op twee punten na. • In het huidige onderzoek zijn stappen 2 en 3 van plaats verwisseld. De reden is dat sommige exogene ontwikkelingen een zo grote impact op de aard van de projecteffecten hebben, dat het onderzoeksmatig efficiënter is om de exogene ontwikkelingen voorafgaandelijk aan de identificatie van de projecteffecten te behandelen. • Stap 5 (waardering van de indirecte effecten) is uitgebreid met een EEA. In feite vormt de EEA de basis van de analyse van de indirecte effecten en is dus volledig in de MKBA geïntegreerd. Geen van beide punten vertegenwoordigt een wezenlijke afwijking van het stappenplan van de Standaardmethodiek. De structuur van dit rapport is opgebouwd volgens het stappenplan. De verschillende stappen zijn aangeduid in de titels van de hoofdstukken en paragrafen.
1
7
Resource Analysis – RebelGroup Advisory (2006).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 1
Stappenplan van het onderzoek 0
1
Probleemanalyse en projectontwerp
Projectbeschrijving
2 3
Bepaling relevante exogene ontwikkelingen
Identificatie van de projecteffecten
4
Waardering directe effecten
8 5
Optellen van kosten en baten Waardering indirecte effecten + EEA
9 Risico’s en onzekerheden
6
Waardering externe effecten
7 Raming projectkosten
8
Eindrapport
10
Verdeling van kosten en baten
11
Presentatie van de resultaten van de MKBA en EEA
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
2
STAP 0: PROBLEEMANALYSE EN PROJECTONTWERP Stap 0 valt buiten de eigenlijke MKBA/EEA. Vooraleer projectalternatieven in een MKBA/EEA (en in andere projectstudies zoals technisch haalbaarheidsonderzoek en m.e.r.) bestudeerd kunnen worden, moeten deze projectalternatieven eerst bedacht worden. Dit gebeurt met een probleemanalyse. Het initiatief voor het opzetten van het project is altijd een reactie op de ervaring van een bedreiging of een kans. In de probleemanalyse worden de doelstellingen van het project (afweren van bedreiging, inspelen op kans) in kaart gebracht. Vervolgens wordt nagegaan hoe deze doelstellingen bereikt kunnen worden gegeven de huidige en toekomstige randvoorwaarden. probleemanalyse resulteert in één of meerdere ontwerpen voor een project, d.w.z. een verzameling van samenhangende ingrepen om het probleem aan te pakken. Deze projectalternatieven worden vervolgens beoordeeld, onder meer op sociaal-economische effecten in een MKBA/EEA. Ook al valt stap 0 buiten de eigenlijke MKBA/EEA is het toch nuttig om er hier even aandacht aan te besteden. Informatie over de doelstellingen tot het project helpt ons bij het identificeren van de projecteffecten. Bovendien hangt de kwaliteit van de MKBA mede af van de kwaliteit van de voorafgaande probleemanalyse. In de MKBA worden immers projectalternatieven beoordeeld die vanuit de probleemanalyse aangereikt worden. Probleemanalyse Behalve het Deurganckdok dat rechtstreeks met de Schelde verbonden is, zijn alle dokken van de Waaslandhaven slechts bereikbaar via de Kallosluis (het betreft het Waaslandkanaal, het Zuidelijk insteekdok, het Noordelijk insteekdok, het Vrasenedok, het Verrebroekdok en het Doeldok – zie Figuur 2).
Figuur 2
9
Waaslandhaven
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Sinds het begin van de jaren 1990 is het overslagvolume in de Waaslandhaven sterk toegenomen (zie Figuur 3). Vanaf 2005 is een grote divergentie zichtbaar tussen het totale overslagvolume van de Waaslandhaven en het volume dat achter de Kallosluis behandeld wordt. De reden is vanzelfsprekend de ingebruikname van het Deurganckdok. In de voorliggende MKBA van een tweede maritieme toegang is vooral de evolutie van het overslagvolume achter de Kallosluis van belang. Ook dit volume kende in de afgelopen jaren een sterke groei. In 2005 en 2006 bedroeg het overslagvolume achter de Kallosluis ongeveer 20 miljoen ton (15 miljoen ton maritieme goederen en 5 miljoen ton binnenvaart). Dit vertegenwoordigt een stijging van 50% in vergelijking met 2000. In 2006 kende de trafiek achter de Kallosluis een terugval. In dat jaar was de sluis vaak kortstondig buiten gebruik wegens structurele onderhoudswerken, zodat sommige trafieken naar andere locaties in de haven van Antwerpen of naar andere havens uitweken. Er was ook een daling van pure containertrafieken die zich slechts in de voorgaande 2-3 jaren ontwikkeld hadden. Het gaat wellicht om containertrafieken die in afwachting van de ingebruikname van het Deurganckdok tijdelijk achter de Kallosluis behandeld werden. In 2006 en 2007 werd het gedeelte van de Waaslandhaven achter de Kallosluis nog nauwelijks door pure containerschepen bezocht (wel door schepen die containers in combinatie met conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten vervoeren). Dit betekent dat beide oorzaken van de terugval van het overslagvolume in 2006 vanaf 2007 niet meer van kracht zijn.
Figuur 3
Overslagvolume in de Waaslandhaven Miljoen ton 25 Maritieme overslag Linkeroever (startnota 2e sluis Waaslandhaven 2004) 20
Maritieme overslag Linkeroever (GHA) Maritieme overslag Linkeroever achter de sluis (GHA)
15
Binnenvaartoverslag Linkoeroever achter de sluis (GHA)
10
5
0 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)
De sterke expansie van het overslagvolume achter de Kallosluis heeft geleid tot een eveneens sterke toename van het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt (zie Figuur 4). De daling van het aantal binnenvaartschepen in 2006 is toe te schrijven aan onderhoudswerken (waardoor de sluis meerdere keren gedurende dat jaar buiten gebruik was), het verdwijnen van de pure containertrafieken achter de Kallosluis, evenals aan een verminderde aanvoer van bouwgrondstoffen (onder meer wegens afronding van aanleg Deurganckdok). In 2007 waren de werken beëindigd en nam het binnenvaart-
10
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
verkeer weer toe. Ook het aantal zeeschepen kende dat jaar een uitgesproken stijging met meer dan 500 eenheden.
Figuur 4
Aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt Aantal scheepsbewegingen (som van twee richtingen) 25.000 Binnenvaartschepen 20.000
Zeeschepen
15.000
10.000
5.000
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)
De toename van het scheepvaartverkeer veroorzaakte een stijging van het aantal schuttingen (zie Figuur 5). De groei van het aantal schuttingen was wel veel kleiner dan de groei van het scheepvaartverkeer, omdat het gemiddelde aantal schepen per schutting steeg van minder dan 1 in 1995 tot bijna 3 in 2005 en 2006. Dit was zowel het gevolg van een vermindering van het aantal lege schuttingen, als van een toename van het aantal schepen per niet-lege schutting. Ondanks de meer intensieve sluisbenutting, heeft het aantal schuttingen zijn grens bereikt. Het theoretisch maximale aantal gevulde schuttingen per jaar bedraagt ongeveer 9.200 (25 per dag). Omdat de sluis gedurende korte periodes wegens onderhoudswerkzaamheden onbeschikbaar is, en omdat niet alle schepen evenredig over de tijd gespreid aankomen, kan dit theoretische maximum niet bereikt worden. In de praktijk bedraagt het operationele maximum ongeveer 75-80% van het theoretische maximum. Boven deze capaciteitsgrens nemen de wachttijden snel toe en wordt de congestie onaanvaardbaar hoog. De capaciteitsbenuttingsgraad van de Kallosluis ligt al jaren rond 90% (zie Figuur 5)2 In 2006 daalde het aantal schepen tijdelijk om de al eerder besproken redenen. We hebben voor dat jaar geen capaciteitsbenutting berekend. Door de onderhoudswerk-
2
11
We verkiezen om de capaciteitsbenutting in termen van het aantal schuttingen uit te drukken, en niet in termen van tonnage. De capaciteit in aantal schuttingen is een vast gegeven, terwijl de capaciteit in tonnage van de scheepsportfolio afhangt en van jaar tot jaar kan wijzigen. Uiteindelijk is niet de hoge capaciteitsbenutting op zichzelf de meest relevante variabele, maar wel de wachttijd die ze veroorzaakt. De maatschappelijke kosten van een hoge capaciteitsbenutting manifesteren zich immers in de kosten van de wachttijd. In de MKBA wordt bijgevolg de impact van het project op de gemiddelde wachttijd onderzocht.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
zaamheden aan de sluis vormt het hierboven vernoemde theoretische maximum immers geen zinvolle basis voor de bepaling van de benuttingsgraad.
Figuur 5
Benutting van de Kallosluis Aantal
% van theoretisch maximum
10.000
100%
9.000
90%
8.000
80%
7.000
70%
6.000
Aantal schuttingen (linkeras)
60%
Capaciteitsbenutting (rechteras) 5.000 50% 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)
De hoge en stijgende capaciteitsbenutting heeft, zoals men kon verwachten, tot congestie geleid. Figuur 6 toont de resultaten van de monitoring van de oponthouden aan de Kallosluis door GHA. Dergelijke gegevens zijn enkel voor vertrekkende schepen beschikbaar (zeeschepen en binnenvaart). In de beschouwde periode (april 2006-mei 2007) bedroeg het oponthoud aan de Kallosluis ongeveer 470 uren per maand. Dit oponthoud kan in twee groepen verdeeld worden: • sluisgerelateerd oponthoud, dat op zijn beurt bestaat uit: − oponthoud wegens het buiten gebruik zijn van de sluis (wegens onderhoud of om andere redenen); − drukte van het scheepvaartverkeer. • niet-sluisgerelateerd oponthoud (beschikbaarheid loodsen en sleepdiensten, weersomstandigheden, planningsproblemen bij rederij of agent,…). In 2006 vonden er zoals al vermeld grote onderhoudswerken aan de Kallosluis plaats (onder meer vervanging van bodemrails), waardoor de scheepvaart meerdere malen onderbroken werd. De helft van het oponthoud aan de Kallosluis in 2006 was dan ook te wijten aan het buiten gebruik zijn van de sluis. In 2007 waren de werken beëindigd en daalde de omvang van de oponthouden. Na enkele maanden stegen ze echter terug tot het niveau van 2006, maar nu enkel en alleen omwille van het drukke scheepvaartverkeer. Sluisgerelateerde oorzaken vertegenwoordigen doorgaans 80-90% van het totale oponthoud van vertrekkende schepen in de Waaslandhaven achter de sluis. De 12
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
belangrijkste oorzaak van niet-sluisgerelateerd oponthoud is gelegen bij het Loodswezen, maar in de beschouwde periode was deze bron van oponthoud slechts in twee maanden (december 2006 en januari 2007) significant. In het verleden vormde de beschikbaarheid van zeeloodsen een groter probleem. Een analyse van de Havenkapiteinsdienst in januari 2004 toonde aan dat het tekort aan zeeloodsen de belangrijkste oorzaak van oponthoud was (40% van het aantal oponthouden), gevolgd door drukte aan de sluis (36%). In de afgelopen jaren zijn, met succes, inspanningen verricht om het probleem van de beschikbaarheid van zeeloodsen in grote mate op te lossen.
Figuur 6
Oponthoud aan Kallosluis (vertrekkende schepen)
Aantal uren oponthoud
700 Niet sluisgerelateerd oponthoud
600 500
Onderhoud/sluis buiten gebruik
400 300
Drukte/planning sluis
200 100
2006
Mei
April
Maart
Feb
Jan
Dec
Nov
Okt
Sept
Aug
Juli
Juni
Mei
April
0
2007
Bron: GHA (2007)
De monitoring van de oponthouden door het GHA bestrijkt enkel de vertrekkende schepen. Gegevens die ons door enkele operatoren van zeeschepen in de Waaslandhaven verstrekt werden, suggereren dat ook bij aankomende schepen oponthouden voorkomen, zij het minder frequent. Bij één grote operator werden in de eerst helft van 2007 ongeveer 55% van de vertrekkende en 10% van de aankomende schepen door oponthoud getroffen, met een gemiddelde duur van 4 uren per oponthoud. Reders en scheepsagenten die in de Waaslandhaven achter de Kallosluis bedrijvig zijn, stellen al enige jaren dat de huidige wachttijden de grenzen van het aanvaardbare bereikt, zo niet overschreden hebben. Een verdere expansie van het gedeelte van de Waaslandhaven dat achter de Kallosluis gelegen is, komt daardoor in het gedrang. Indien het knelpunt van de maritieme toegang buiten beschouwing gelaten wordt, is een verdere groei van de trafiek in de dokken achter de Kallosluis nochtans mogelijk en wenselijk. • In het Linkeroevergebied, in tegenstelling tot het Rechteroevergebied, kunnen er nog nieuwe kadegebonden terreinen aangeboden worden. Ook een meer intensief
13
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
gebruik van de bestaande haventerreinen biedt ruimte voor aanvullende overslagvolumes. • Een groei van het overslagvolume in de dokken achter de Kallosluis zou leiden tot een betere valorisering van de aanwezige haveninfrastructuur. • De Waaslandhaven achter de Kallosluis is relatief sterk gespecialiseerd in de behandeling van conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten. In beide goederencategorieën liep de prestatie van de haven van Antwerpen in de afgelopen jaren achter op het gemiddelde van de range. In conventioneel stukgoed verloor de haven van Antwerpen tussen 2000 en 2006 een marktaandeel van 7 percentagepunten in de Hamburg-Le Havrerange. Dit verlies vertegenwoordigt een volume van bijna 4 miljoen ton. In de ro/ro-markt heeft de haven van Antwerpen de sterke groei in de range niet kunnen volgen, wat resulteerde in een klein marktaandeelverlies3. Het herstel of de versterking van de concurrentiepositie van de haven van Antwerpen in deze markten zal in grote mate op het Linkeroevergebied moeten plaatsvinden. • In de laatste paar jaren hebben zich nieuwe investeerders in de Waaslandhaven aangeboden (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis). Hun activiteiten zullen in de nabije toekomst de maritieme toegang via de Kallosluis verder belasten. De nieuwe investeerders hebben besloten om zich in de Waaslandhaven te vestigen in de mening dat de capaciteit van de maritieme toegang op korte termijn uitgebreid zal worden. Projectontwerp Uit de probleemanalyse kan de volgende projectdoelstelling afgeleid worden: verbeteren van de maritieme toegang tot de dokken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis, zodat deze dokken beter benut kunnen worden. Om deze doelstelling te bereiken zijn twee uiteenlopende oplossingen bedacht: • bouw van tweede sluis; • het onder getijde brengen van een deel van de Waaslandhaven. In het volgende hoofdstuk worden deze twee oplossingen meer uitvoerig beschreven.
3
14
In de eerste 9 maanden van 2007 zagen de overslag van conventioneel stukgoed en het ro/ro-vervoer dan weer een sterke stijging.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
3 3.1.1
STAP 1: NULALTERNATIEF EN PROJECTALTERNATIEVEN Bestaande situatie In de bestaande situatie zijn de dokken van de Waaslandhaven die achter de Kallosluis gelegen zijn, slechts via die Kallosluis bereikbaar voor zeeschepen en binnenvaartschepen. De afmetingen van de Kallosluis zijn: lengte 360m (310m tussen binnendeuren), breedte 50m en drempeldiepte -12,58m TAW. De toegelaten diepgang wordt echter bepaald door de waterdiepte in het Waaslandkanaal ter hoogte van de Beverentunnel. Deze bedraagt 13,5m, zodat de diepgang tot 12,25m beperkt is (kielspeling van 10%).
3.1.2
Nulalternatief In het nulalternatief worden geen ingrepen gedaan om de maritieme toegang tot de dokken achter de Kallosluis te verbeteren. De Kallosluis blijft de enige toegang tot deze dokken. De werking van de Kallosluis kan niet significant verder geoptimaliseerd worden.4
3.1.3
Projectalternatieven Om de maritieme toegang tot de dokken achter de Kallosluis te verbeteren worden twee alternatieve projecten voorgesteld: 1. inbreiding; 2. tweede sluis aan het uiteinde van het Deurganckdok. Inbreiding In het inbreidingsalternatief worden het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het Doeldok en de westelijke helft van het Waaslandkanaal direct met het verlengde Deurganckdok verbonden en vormen samen een tijhaven. Het oostelijke deel van de Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze getijdenhaven afgescheiden. De bodem van de tijzone ligt op -17m TAW (zoals het Deurganckdok). Aangezien de huidige bodem van het Waaslandkanaal, het Verrebroekdok en het Doeldok op -14,58m TAW ligt, moeten deze dokken verdiept worden.
4
15
Een werkgroep van havengebruikers en GHA bestudeert optimalisatiemaatregelen om de wachttijd aan de Kallosluis te verminderen. De werkgroep heeft nog geen definitieve maatregelen gevonden. De tot op heden voorgestelde maatregelen (voorrangsregeling, slots) verminderen de wachttijd voor sommige gebruikers, maar verschuiven het probleem naar de andere gebruikers. Vanuit het standpunt van een kosten-batenanalyse kan dit een verbetering betekenen, indien de wachttijdkosten van de bevoordeelde gebruikers groter zijn dan die van de benadeelde gebruikers. De berekeningen van de voorliggende MKBA zijn echter niet fijn genoeg om deze effecten op te pikken.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Indien de aanlegdiepte van de tijzone zich bevindt op -17m TAW, dan bedraagt de feitelijke diepte die door onderhoudsbaggerwerken in stand gehouden wordt tussen -15m en -16m TAW. Na de derde verruiming van de Schelde5 bedraagt de maximale diepgang 14,5m in een vaarvenster van 4 uur en 15,1m in een vaarvenster van 1 uur (GLWS). Rekening houdende met kielspeling en het verschil tussen GLWS en TAW mag men stellen dat de tijzone geen impact op deze vaarvensters heeft, op voorwaarde dat ze op een diepte van minimaal -16m TAW gehouden wordt.6 De inbreiding vormt een doorbreking van de bestaande waterkering. Rond de inbreiding moet een waterkering op +11m TAW voorzien worden. Een deel van de waterkering wordt gerealiseerd door de kaaimuren te verhogen tot +9m TAW (tegenover +6m vandaag). Via een flauwe helling van het kaaioppervlak (1%) wordt het peil van +11m TAW bereikt, waarna men terug daalt naar +6m TAW. Op bepaalde plaatsen is onvoldoende terreindiepte beschikbaar om deze helling te realiseren, en moeten waterkeringsmuren gebouwd worden. Dit is het geval tussen het Vrasenedok en het Verrebroekdok en tussen het verlengde van het Deurganckdok en het Noordelijk insteekdok. De verlenging van het Deurganckdok naar het Waaslandkanaal verbreekt de bestaande spoor- en wegverbindingen. Het herstel van deze verbindingen is noodzakelijk voor een vlotte afwikkeling van het landvervoer in de haven. Daartoe wordt een beweegbare brug (voor spoor) en een tunnel (voor weg) voorzien. Het oostelijke deel van de Waaslandhaven blijft zoals voorheen toegankelijk via de Kallosluis, waaraan geen ingrepen gebeuren. Tweede sluis In het alternatief van de tweede sluis wordt aan het uiteinde van het Deurganckdok een nieuwe sluis gebouwd die in het Waaslandkanaal uitmondt. De bestaande dokken achter de Kallosluis blijven getijdeloos, maar zijn via twee sluizen bereikbaar. De spoor- en wegverbindingen verlopen via beweegbare bruggen over de sluis. De nieuwe sluis is 500m lang (454m tussen binnendeuren) en 68m breed (zoals Berendrechtsluis). Voor de diepte van de sluis bestaan er twee varianten7: • met drempeldiepte -17,8m TAW; • met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals Kallosluis). Een sluis met drempeldiepte -17,8m TAW laat toe dat schepen met diepgang van 16,36m (maximale toegelaten diepgang in de dokken van de Waaslandhaven) onafhankelijk van het getij door de sluis kunnen varen. Dit betekent dat dergelijke sluis geen extra beperking van de maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande
16
5
Het thans in uitvoering zijnde verruimingsproject, waardoor een tijonafhankelijke diepgang van 13,1 m (GLLWS) gewaarborgd wordt.
6
Schriftelijke communicatie van Afdeling Maritieme Toegang.
7
Het betreft hier de twee sluisvarianten, zoals opgenomen in de Startnota voor het project (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004). Voorliggende MKBA heeft niet tot doel de optimale drempeldiepte van de tweede zeesluis voor de Waaslandhaven te achterhalen.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
beperkingen van de waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de Schelde). Na de derde verruiming van de Schelde laat een sluis met drempeldiepte -12,58m TAW schepen toe met een diepgang tot 13,1m in een vaarvenster van 4-5 uren en schepen met een diepgang tot 14,8m in een vaarvenster van 1u45min. De getijonafhankelijek toegelaten diepgang bedraagt ongeveer 11m (GLWS). Een sluis met kleine drempeldiepte creëert dus belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang in vergelijking met de mogelijkheden van de Waaslandhaven en van de vaargeul in de Schelde.
17
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
4
STAP 2: EXOGENE ONTWIKKELINGEN EN OMGEVINGSSCENARIO’S Exogene of omgevingsfactoren vallen buiten de scope van de tweede maritieme toegang, maar hebben wel een invloed op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang. Om de kosten en baten van de maritieme toegang correct te berekenen, moeten, conform de Standaardmethodiek, deze factoren in beeld gebracht worden, inbegrepen hun verwachte ontwikkeling over de levensduur van het project. In dit geval zijn twee groepen van omgevingsfactoren van belang: • overheidsbeleid met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme toegang; • economische variabelen met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme toegang).
4.1 4.1.1
Beleidsscenario’s Beslist beleid De volgende acties behoren tot het besliste beleid, en zullen uitgevoerd worden ongeacht of het project van de tweede maritieme toegang wel of niet doorgaat. Herinner dat het niet onze bedoeling is om alle besliste acties op te sommen, maar enkel diegene die een impact hebben op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang. • Het Doeldok wordt voor ongeveer de helft gedempt. − Enkel de noord-westzijde komt potentieel in aanmerking voor overslag. Aan de kop van het ongedempte deel van het Doeldok (dus boven het gedempte deel), kan niet gebouwd worden wegens de aanwezigheid van slibcellen. Aan de zuidoostzijde wordt de ruimte ingenomen door de terminals van het Deurganckdok. − Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen voorziet een kaaimuur in het verlengde van de westelijke kaaimuur van het Verrebroekdok met twee aanlegplaatsen voor roll-on/roll-off-schepen (met kaaivlak op +5,92 m TAW en bodempeil van het dok op –14,58 m TAW). • het Deurganckdok wordt spoorwegontsluiting).
volledig
afgewerkt
(inbegrepen
lokale
weg-
en
• Het Scheldeverdiepingsprogramma wordt uitgevoerd (verdieping tot getijonafhankelijke vaart met 13,1 meter diepgang). Stroomopwaarts van het Deurganckdok blijft de vaargeul ongewijzigd. Dit betekent dat de diepgang voor schepen die naar de Kallosluis varen, beperkt is tot 12,80m (42 voet) in tijvensters en 10,97m (36 voet) tijonafhankelijk.
18
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
• De Liefkenshoekspoortunnel wordt gebouwd en uitgevoerd als een geboorde tunnel.8 De acties van het besliste beleid zijn vooral belangrijk voor de bepaling van de kosten van de projectalternatieven. De kosten van het besliste beleid mogen in de MKBA niet in rekening gebracht worden. Enkel de kostenverschillen ten opzichte van het besliste beleid komen ten laste van het project.
4.1.2
Gepland beleid Bij het geplande beleid is vooral het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) voor de afbakening van de haven van Antwerpen zeer relevant. De kosten en baten van de tweede maritieme toegang worden in sterke mate beïnvloed door de keuzen die in het kader van het GRUP zullen gemaakt worden, en in het bijzonder door de keuzen over de noordelijke uitbreiding van het havengebied op Linkeroever. In deze MKBA wordt de aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok met een bodemdiepte van -14,58 m TAW (zoals de rest van de bestaande Waaslandhaven) beschouwd als gepland beleid dat in alle alternatieven (inbegrepen het nulalternatief) uitgevoerd wordt. Dit laat toe om een zuivere afweging van de tweede maritieme toegang te verkrijgen, wat het doel van de voorliggende MKBA is. In het plan-MER van het “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving” worden behalve het nulalternatief zes planalternatieven en –varianten bestudeerd.9 Betreffende de keuzen over de noordelijke uitbreiding van het Linkeroevergebied vallen deze alternatieven in drie groepen uiteen (zie bovenste deel van Figuur 7): • geen noordelijke uitbreiding of een ruimtelijke consolidatie van het havengebied (nulalternatief en planvarianten A1a, A1b en A2 van het plan-MER); • noordelijke uitbreiding via bouw van het Saeftinghedok (planvarianten B1 en B2); • noordelijke uitbreiding via bouw van een dok in het verlengde van het Waaslandkanaal (dat voortaal gemakshalve het “Kieldrechtdok” genoemd wordt) (planvariant B3). De baten van een tweede maritieme toegang hangen af van welke van deze drie opties gekozen wordt. De omvang en aard van de goederenstromen die via de tweede maritieme toegang zullen verlopen, verschillen naargelang de wijze waarop een noordelijke uitbreiding gerealiseerd (of niet gerealiseerd wordt). Bijvoorbeeld: in planvariant B3 zal een tweede sluis niet alleen de bestaande dokken achter de Kallosluis bedienen, maar ook het nieuwe Kieldrechtdok. Om de baten van de tweede maritieme toegang correct te kunnen berekenen, moet dus het toekomstige beleid met betrekking tot de noordelijke uitbreiding van het havengebied op Linkeroever voorspeld worden. Het probleem is dat bij de opstelling van deze MKBA/EEA de beslissing over de alternatieven en varianten in het kader van het
19
8
Deze oplossing sluit uit dat de Liefkenshoeksspoorverbinding tussen de Beverentunnel en de Schelde op maaiveldhoogte komt, waardoor een alternatief voor de spoorovergangen over de Kallosluis zou gecreëerd worden.
9
THV Haven 2030 (2006).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
afbakenings-GRUP nog niet genomen zijn. Het is ook niet mogelijk om een MKBA/EEA van de tweede maritieme toegang op te stellen die gemiddeld geldig is voor alle alternatieven en varianten uit het plan-MER. Daarvoor zijn de verschillen tussen deze alternatieven en varianten te groot. De oplossing bestaat uit het werken met verschillende beleidsscenario’s. Er worden drie MKBA/EEA’s opgesteld, één voor elke mogelijke beslissing ten aanzien van de noordelijke uitbreiding van het Linkeroevergebied (zie onderste deel van Figuur 7). We verkrijgen dan: • een MKBA/EEA voor beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie van het havengebied, overeenstemmend met planalternatief A uit het plan-MER); • een MKBA/EEA voor beleidsscenario B1/B2 (noordelijke uitbreiding via de aanleg van het Saeftinghedok, overeenstemmend met planvarianten B1 en B2 uit het plan-MER); 10 • een MKBA/EEA voor beleidsscenario B3 (noordelijke uitbreiding via de aanleg van het Kieldrechtdok, overeenstemmend met planvariant B3 uit het plan-MER).
Figuur 7
Opdeling van MKBA/EEA volgens Plan-MER-scenario’s Beslissing over noordelijke uitbreiding havengebied LO in kader van GRUP
Scenario A
Scenario B1/B2
Scenario B3
Ruimtelijke consolidatie
Saeftinghedok
“Kieldrecht”-dok
MKBA/EEA in scenario A
MKBA/EEA in scenario B1/B2
MKBA/EEA in scenario B3
0
PA1
PA2
0
PA1
0
PA1
Geen tweede maritieme toegang
Tweede sluis
Inbreiding
Geen tweede maritieme toegang
Tweede sluis
Geen tweede maritieme toegang
Tweede sluis
Plan-MER variant A2
Plan-MER varianten B1 en B2 zonder tweede sluis
Plan-MER varianten B1 en B2
Plan-MER variant B3 zonder tweede sluis
Plan-MER variant B3
Plan-MER Plan-MER variant A1b variant A1b zonder tweede sluis (ongeveer gelijk aan nulalternatief en variant A1a)
Een uiterst belangrijk methodologisch punt moet hier aangestipt worden: de uitkomsten van deze drie MKBA/EEA’s mogen niet onderling vergeleken worden (vandaar de verticale lijnen in de figuur). De projectcontext is immers in elk beleidsscenario verschillend, zodat een vergelijking over de beleidsscenario’s heen methodologisch fout
10
20
Varianten B1 en B2 worden in de MKBA/EEA samengenomen, waarbij uitgegaan wordt van de kenmerken van variant B1. De verschillen tussen varianten B1 en B2 situeren zich in de verdere toekomst (in variant B2 zal het Saeftinghedok iets eerder volzet zijn dan in variant B1) en zijn daardoor relatief klein. Ze hebben geen significante invloed op de uikomst van de MKBA/EEA van de tweede maritieme toegang.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
is. Enkel de projectalternatieven voor een tweede maritieme toegang binnen een beleidsscenario mogen met elkaar vergeleken worden om de meeste voordelige oplossing voor de tweede maritieme toegang in dat beleidsscenario te selecteren. Welke van de drie beleidsscenario’s en bijhorende MKBA uiteindelijk relevant zal zijn, hangt af van de toekomstige beslissing die in het kader van het afbakenings-GRUP genomen zal worden. Hieronder worden de drie beleidscenario’s en bijhorende deel-MKBA/EEA nader omschreven. Daarbij worden tevens de verbanden met de alternatieven en varianten uit het plan-MER toegelicht (zie ook onderaan Figuur 7). Er wordt gestreefd naar een maximale overeenstemming tussen de MKBA/EEA en plan-MER. Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie Indien besloten wordt om de noordelijke buitengrens niet te verschuiven, dan bevinden we ons in beleidsscenario A met drie alternatieven (zie Figuur 8). • nulalternatief: geen tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven; • inbreiding; • bouw van een tweede zeesluis aan het einde van het Deurganckdok. De aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok behoort zoals al vermeld tot het geplande beleid dat in alle beleidsscenario’s uitgevoerd wordt. Daarmee wordt licht afgeweken van het plan-MER, waar de A-variant zonder tweede sluis (A1a) geen derde fase van het Verrebroekdok omvat. Het nulalternatief voor de MKBA/EEA in beleidsscenario A is dus Variant A1b zonder sluis in plaats van Variant A1a.
Figuur 8
Alternatieven in MKBA/EEA in beleidsscenario A Nulalternatief
Inbreiding
Tweede sluis
Omdat in dit scenario geen uitbreiding van het havengebied voorzien is, moet de groei van alle trafieken op de bestaande ruimte van linker- en rechteroever opgevangen worden (althans in zoverre mogelijk binnen de grenzen van de beschikbare ruimte). De bestaande dokken achter de Kallosluis zullen hierin hun rol vervullen binnen de beperkingen van de beschikbare ruimte en de maritieme toegang.
21
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok In scenario B1/B2 behoort het Saeftinghedok tot het besliste beleid, en is dus in alle alternatieven (nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. Dit heeft een impact op de baten van de verschillende alternatieven voor een tweede maritieme toegang. Bijvoorbeeld: in scenario B1/B2 heeft de containeroverslag al uitbreidingsmogelijkheden in het Saeftinghedok, zodat hiervoor geen beroep op de bestaande dokken achter de Kallosluis gedaan moet worden.
Figuur 9
Tweede sluis in MKBA/EEA in beleidsscenario B1/B2
In het plan-MER is in geval van het Saeftinghedok slechts één alternatief met betrekking tot de tweede maritieme toegang uitgetekend, namelijk een sluis aan het einde van het Deurganckdok (zie Figuur 9). Maar ook het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn in principe mogelijk. Het is niet mogelijk om een MKBA zonder nulalternatief op te stellen. Daarom wordt een nulalternatief gedefinieerd, die gelijk is aan plan-MERvariant B1 zonder tweede sluis. Het inbreidingsalternatief wordt weggelaten om een maximale overeenstemming met het plan-MER te verkrijgen. Bovendien is de realisatie van een getijdenhaven veel duurder dan de bouw van een tweede sluis, terwijl de voordelen zich vooral situeren bij de containeroverslag die in dit scenario al uitbreidingsmogelijkheden in het Saeftinghedok heeft. Men kan dus concluderen dat inbreiding in dit beleidsscenario geen meerwaarde heeft en uitgesloten kan worden.
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok Figuur 10
Tweede sluis in MKBA/EEA in beleidsscenario B3
In beleidsscenario B3 behoort het Kieldrechtdok tot het besliste beleid, en is dus in alle alternatieven (nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. De tweede maritieme toegang bedient dan niet alleen de bestaande dokken achter de Kallosluis, maar ook het nieuwe Kieldrechtdok (dat tot het besliste beleid behoort). Het nulalternatief in dit beleidsscenario wordt gedefinieerd als plan-MER-variant B3 zonder tweede sluis. Aangezien aangenomen wordt dat het Kieldrechtdok als een getijdeloos dok uitgevoerd wordt (zoals in het planMER), vervalt het inbreidingsalternatief.
22
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
4.2
Economische scenario’s Het economische omgevingsscenario kan samengevat worden tot de toekomstige evolutie van de potentiële zeevaarttrafieken die via de haven van Antwerpen verlopen. Hoe groter dit volume, hoe groter het potentiële gebruik en dus de baten van de tweede maritieme toegang. Voor de evolutie van de potentiële maritieme trafieken van de haven van Antwerpen wordt uitgegaan van het hoge groeiscenario uit de Economische Ontwikkelingsschets (EOS).11 De jaarlijkse groeivoeten van het EOS-scenario worden per verschijningsvorm toegepast op het werkelijke overslagvolume van 2006.12 De tijdshorizon van het EOSscenario reikt tot 2030. Ten behoeve van de MKBA werd de tijdshorizon tot 2050 verlengd. De groei per verschijningsvorm tussen 2030 en 2050 is gelijk aan de gemiddelde groei tussen 2025 en 2030. Figuur 11 toont de resultaten van deze oefening. De overslagvolumes in Figuur 11 lijken erg hoog, vooral aan het einde van de prognosehorizon. Men moet echter bedenken dat het gaat om potentiële trafieken zonder rekening te houden met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang. Onze prognoses van het werkelijke volume in paragraaf 6.1 houden wel rekening met deze beperkingen en worden op een lager niveau geplafonneerd. De verschillende projectalternatieven onderscheiden zich vooral door de capaciteit van de maritieme toegang, en bijgevolg ook door de fractie van het potentieel in Figuur 11 dat zij werkelijk kunnen realiseren.
Figuur 11
Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in haven van Antwerpen (hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang) Miljoen ton (niet-container)
Miljoen ton (container en totaal)
Droge bulk Vloeibare bulk Ro/ro Overig stukgoed Containers (rechteras) Totaal (rechteras)
70
60
50
490
420
350
40
280
30
210
20
140
10
70
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron: Bewerking van hoge groeiscenario uit EOS (ECSA, 2004).
23
11
ECSA (2004).
12
Vlaamse Havencommissie (2007)
Eindrapport
2045
0 2050
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
5
STAP 3: IDENTIFICATIE VAN DE PROJECTEFFECTEN In dit hoofdstuk worden de projecteffecten geïdentificeerd en kwalitatief beschreven. De projecteffecten vloeien voort uit de verschillen tussen de toekomstige ontwikkelingen in het nulalternatief en in de projectalternatieven. Daarom worden achtereenvolgens de ontwikkelingspaden in het nulalternatief en het projectalternatief geschetst. Zoals al aangestipt hebben de beleidsscenario’s een sterke impact op de aard van de projecteffecten. Daarom is dit hoofdstuk in drie delen opgesplitst, elk gewijd aan een beleidsscenario.
5.1 5.1.1
Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie Nulalternatief De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. De capaciteit van de maritieme toegang wordt niet uitgebreid. De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol is, kan enkel de containertrafiek in het Deurganckdok blijven groeien tot de terminals langs dat dok vol zijn. Dit betekent dat de haven van Antwerpen slechts een fractie van haar groeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) kan realiseren. De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor toe.
5.1.2
Inbreiding De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Het westelijke deel van de Waaslandhaven (het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het Doeldok en de westelijke helft van het Waaslandkanaal) worden rechtstreeks verbonden met het verlengde Deurganckdok en vormen een tijhaven. Het oostelijke deel van de Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze tijhaven afgescheiden en is zoals voorheen via de Kallosluis bereikbaar. De Kallosluis moet nog slechts het oostelijke deel van de Waaslandhaven bedienen. Onmiddellijk na de realisatie van de inbreiding daalt het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een
24
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
verdere groei van de trafiek naar het oostelijke deel van de Waaslandhaven mogelijk, tot de wachttijden weer een kritische drempel bereiken. De kadegebonden terreinen in het oostelijke deel van Waaslandhaven zijn vandaag vrijwel volzet. Er is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen. De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor containeroverslag. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven van Antwerpen blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is. De bestaande overslagactiviteiten aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten verhuizen naar elders in de Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de dokken achter de Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit mogelijk. In het inbreidingsalternatief kan de haven van Antwerpen dus een grotere fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten. Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. In eerder onderzoek is berekend dat de haven van Antwerpen van alle grote havens het meest centraal gelegen is voor de bediening van continentaal Europa.13 Men mag dus aannemen dat als er minder trafieken uit Antwerpen moeten uitwijken, de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer daalt, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt er misschien een groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een nationaal standpunt zouden de milieugevolgen dus negatief kunnen zijn.
5.1.3
Tweede sluis De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Aan het einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere sluis gebouwd. Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de dokken die vandaag achter de Kallosluis liggen. Bovendien wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen. Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen. De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor containeroverslag. De tweede sluis kan, in tegenstelling tot de Kallosluis, de grootste containerschepen schutten die de haven van Antwerpen kunnen bezoeken, mits uitvoering van de diepe variant. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven van Antwerpen blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is.
13
25
Studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving – BCI (2005) gepresenteerd worden.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De bestaande overslagactiviteiten aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten verhuizen naar elders in de Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de dokken achter de Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit mogelijk. De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis. We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken achter de sluis behandeld kunnen worden.14 Een ondiepe sluis zou eveneens beletten dat zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt. In het alternatief met de tweede sluis kan de haven van Antwerpen dus een grotere fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar minder in het geval van de ondiepe sluisvariant). De gevolgen voor werkgelegenheid, toegevoegde waarde en milieu zijn gelijkaardig aan die in het inbreidingsalternatief. Er zijn nog een paar aanvullende voordelen van de tweede sluis. • In het nulalternatief is de Waaslandhaven achter de Kallosluis slechts via die ene sluis bereikbaar. In geval van een incident dat de sluis onverwacht voor lange tijd onbruikbaar maakt, wordt de Waaslandhaven onbereikbaar en zijn de schepen die op dat moment in de haven liggen geblokkeerd. De bouw van een tweede sluis neemt dit risico grotendeels weg. • Voor de meeste schepen is de route via de tweede sluis korter dan via de Kallosluis. Dat is zo voor alle zeeschepen en voor de binnenvaartschepen met een stroomafwaartse herkomst of bestemming.
5.2 5.2.1
Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok Nulalternatief De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Voor het gedeelte van de Waaslandhaven achter de Kallosluis verandert de situatie niet. De capaciteit van de maritieme toegang tot dit gedeelte van de haven wordt niet uitgebreid. De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische
14
26
Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een terminal achter een sluis aan te lopen . Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder besproken in paragraaf 6.2.6.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok en het Saeftinghedok blijven groeien tot de terminals langs deze dokken vol zijn. Dit laat toe om vrijwel het volledige containergroeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) te accommoderen. In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen echter slechts een fractie van haar groeipotentieel realiseren. De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor toe.
5.2.2
Tweede sluis De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan het einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd. Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de dokken die vandaag achter de Kallosluis liggen. Bovendien wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen. Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen. In de Waaslandhaven achter de sluizen worden enkel niet-containertrafieken behandeld (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed). Pure diepzeecontainertrafieken (en daarmee verbonden feederen achterlandverbindingen) worden net als in het nulalternatief overgeslagen op de terreinen langs het Deurganckdok en het Saeftinghedok. Voor de containertrafieken zijn er dus geen verschillen tussen het nulalternatief en het alternatief met tweede sluis. In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen in het alternatief met de tweede sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief, en dit meer in de diepe dan in de ondiepe sluisvariant, omdat deze laatste bepaalde trafieken definitief uitsluit (bijvoorbeeld grootschalige bulk). Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten. Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer centraal gelegen is, daalt de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus negatief.
27
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van sluisuitval en de kortere vaarafstand.
5.3 5.3.1
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok Nulalternatief De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. De capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter de Kallosluis (dat nu ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat) wordt niet uitgebreid. De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok blijven groeien tot de terminals langs dit dok vol zijn. Het Kieldrechtdok heeft geen nut in dit alternatief. Afgezien van de congestie biedt de Kallosluis (en de vaarweg naar de sluis) onvoldoende diepgang om de grootste containerschepen te accommoderen. Ook al vertegenwoordigen deze schepen slechts een kleine fractie van de aanlopen, moet een diepzeecontainerterminal ze kunnen behandelen om een volwaardige dienstverlening aan reders te kunnen aanbieden. Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken slechts een fractie van haar groeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) kan realiseren. De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor toe.
5.3.2
Tweede sluis De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan het einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd. Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter de Kallosluis (dat nu ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat). Bovendien wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen. Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet.
28
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De Waaslandhaven achter de sluizen bedient twee markten in de diepe sluisvariant: • Nadat het Deurganckdok Kieldrechtdok.
vol
is,
kunnen
containertrafieken
terecht
in
het
• De bestaande niet-containertrafieken in de Waaslandhaven (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed) kunnen doorgroeien in de andere dokken. De kadegebonden terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen. Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken in het alternatief met tweede sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel kan realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar meer in het alternatief van de diepe sluisvariant). Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten. Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer centraal gelegen is, daalt de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus negatief. Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van sluisuitval en de kortere vaarafstand. De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis. We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken achter de sluis behandeld kunnen worden. Een ondiepe sluis zou eveneens beletten dat zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt.
5.4
Synthese: lijst van projecteffecten Uit de vergelijking van nulalternatief en projectalternatieven kan een lijst van projecteffecten afgeleid worden (zie Tabel 1). Zoals voorgeschreven in de Standaardmethodiek zijn de effecten niet geïdentificeerd door het afchecken van een standaardlijst van effecten. De juiste manier om de projecteffecten systematisch te identificeren is door in gedachten de goederenstromen die via de projectinfrastructuur lopen van herkomst naar bestemming te volgen en na te gaan waar er verschillen tussen de situatie met en zonder project optreden (zoals beschreven in de voorgaande paragrafen). Tegelijkertijd is een toetsing van de volledigheid van de definitie van de projectalternatieven en van het nulalternatief uitgevoerd.
29
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De meeste effecten uit de lijst gelden in alle beleidsscenario’s, zij het dat hun kwantitatieve belang kan verschillen.
Tabel 1
Lijst van projecteffecten Type van effecten
Omschrijving
Directe effecten
Niet-containertrafieken (inbegrepen containers in combinatie met ro/rovrachten en conventioneel stukgoed) •
Daling van wachttijden
•
Kortere vaarafstand
•
Daling van risico van sluisuitval
•
Stijging van inkomsten uit havenrechten
Containertrafieken (niet in beleidsscenario B1/B2) •
Vermeden hogere transportkosten van containertrafieken die in het nulalternatief naar andere havens moeten uitwijken
•
Stijging van inkomsten uit havenrechten
Directe netwerkeffecten achterlandvervoer
•
Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer (toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt) en daardoor veroorzaakte verandering van netwerkkosten (congestie, slijtage infrastructuur)
Indirecte effecten
•
Werkgelegenheid en toegevoegde waarde van havengebonden activiteiten gegenereerd door trafieken die in het nulalternatief naar andere havens moeten uitwijken
Externe kosten van het achterlandvervoer
•
Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer (toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt) en daardoor veroorzaakte verandering van milieukosten (luchtkwaliteit, klimaat, geluid, ongevallen)
Projectkosten
•
Kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van inbreiding of tweede sluis.15
In de volgende vier hoofdstukken (6 tot en met 9) wordt de aanpak voor de berekening van deze effecten toegelicht. De uitkomsten van de berekeningen worden gepresenteerd in hoofdstuk 10.
15
30
De kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van het Saeftinghedok of het Kieldrechtdok behoren niet tot de projectkosten. Het Saeftinghedok of Kieldrechtdok worden zowel in het nulalternatief als in het projectalternatief aangelegd. De kosten verschillen dus niet tussen nul- en projectalternatief, zodat er geen sprake van projecteffecten is.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
6
STAP 4: WAARDERING VAN DE DIRECTE EFFECTEN Om projecteffecten te kunnen waarderen, moet eerst, conform de Standaardmethodiek, de fysieke impact van het project op de vervoers- en verkeersstromen bepaald worden. De vervoersanalyse wordt behandeld in paragraaf 6.1. Vervolgens komen de directe effecten (paragraaf 6.2) en directe netwerkeffecten (paragraaf 6.3) aan bod.
6.1 6.1.1
Vervoers- en verkeersprognoses Zeevaart Prognose van het marktpotentieel Het vertrekpunt is het potentiële maritieme overslagvolume voor de gehele haven van Antwerpen. Hiervoor wordt het hoge groeiscenario van de EOS gebruikt (zie Figuur 11 op pagina 23). Vervolgens wordt het potentiële overslagvolume van het Linkeroevergebied bepaald. Er wordt verondersteld dat het Rechteroevergebied volzet is (wat bij benadering het geval is), zodat alle toekomstige groei van de haven van Antwerpen op Linkeroever geaccommodeerd moet worden. Figuur 12 toont het op die wijze berekende potentiële overslagvolume van het Linkeroevergebied (zowel voor als achter de sluizen). Net als bij Figuur 11 geldt de opmerking dat het gaat om potentiële trafieken waarbij nog rekening gehouden wordt met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang. Deze beperkingen worden in latere stappen van de prognose in rekening gebracht.
Figuur 12
Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in het Linkeroevergebied van de haven van Antwerpen (hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang) Miljoen ton (container en totaal)
Miljoen ton (niet-container) 25
20
260
15
195
10
130
5
65
0 2005
31
325
Droge bulk Vloeibare bulk Ro/ro Overig stukgoed Containers (rechteras) Totaal (rechteras)
Eindrapport
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2050
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Prognose van het marktpotentieel binnen de ruimtelijke grenzen Het werkelijke overslagvolume van het Linkeroevergebied is gelijk aan het potentiële overslagvolume, maar begrensd door de capaciteit van de beschikbare ruimte en van de maritieme toegang. Eerst wordt de beperking van de beschikbare ruimte in rekening gebracht. Hiervoor wordt een onderscheid gemaakt tussen zes verschillende goederencategorieën. Dat zijn de vijf gebruikelijke verschijningsvormen (droge bulk, vloeibare bulk, containers, ro/ro en conventioneel stukgoed) en een zesde categorie bestaande uit containervrachten in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed. De containervrachten worden dus in twee delen gesplitst: de containers die in pure containerschepen vervoerd worden en aan pure containerterminals behandeld worden, en de containers die op ro/roschepen of general cargoschepen vervoerd worden en/of op gemengde terminals behandeld worden. De containers die vandaag in de dokken achter de Kallosluis overgeslagen worden behoren vrijwel volledig tot deze laatste categorie.16 Het overslagvolume van droge bulk, natte bulk, ro/ro en conventioneel stukgoed wordt toebedeeld aan de dokken achter de Kallosluis. Het overslagvolume van containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed wordt eveneens aan de dokken achter de Kallosluis toebedeeld. De evolutie van dit volume wordt als volgt bepaald: de jaarlijkse groeipercentages van de overslag van ro/ro-vrachten worden toegepast op het volume van de containeroverslag van de Waaslandhaven achter de Kallosluis in 2006. De resterende containerstromen worden toebedeeld aan de pure containerkaden. Ze vullen eerst het Deurganckdok op. Nadien wordt de verdere groei toegewezen aan de westelijke zijde van het Verrebroekdok (in beleidsscenario A), het Saeftinghedok (in beleidsscenario B1/B2) of het Kieldrechtdok (in beleidsscenario B3). De hierboven berekende overslagvolumes worden omgezet in een ruimtevraag met behulp van de kengetallen in Tabel 2. De kengetallen in Tabel 2 zijn met uitzondering van containers overgenomen uit de Startnota tweede sluis Waaslandhaven (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004). Zij vallen binnen de intervallen van terreincoëfficiënten die we in andere havens terugvinden, en er zijn dus geen redenen om van de kengetallen uit de Startnota af te wijken.17 Voor de terreinproductiviteit van containerterminals hebben we de aanname uit Economische Ontwikkelingsschets (ECSA, 2004) gehanteerd, die zelf als beste schatting
32
16
In de periode 2002-2005 werden de dokken achter de Kallosluis jaarlijks door enkele tientallen pure containerschepen bezocht. In 2006 en 2007, na de ingebruikname van het Deurganckdok, viel dit terug tot enkele per jaar (4 in 2006 en 1 in het eerste kwartaal van 2007).
17
We hebben gekeken naar gegevens over de ruimteproductiviteit in Zeebrugge, Gent en Rotterdam. Voor stukgoed vinden we in alle havens vergelijkbare getallen: circa 40.000 ton/ha. Ook voor de overslag van containers bestaan redelijk gelijkaardige kengetallen (zie het overzicht in ECSA, 2004). De behandeling van bulkgoederen en ro/ro-trafieken vertoont daarentegen een ruime waaier van productiviteitscijfers. De redenen is dat naargelang de aard van de behandelde goederen de terreincoëfficiënten sterk kunnen uiteenlopen. Zo omvat ro/ro zowel de behandeling van nieuwe auto’s (5000-10.000 ton/ha) als ferryverbindingen (tot 300.000 ton/ha). In bulkgoederen varieert de ruimteproductiviteit van 30.000 ton/ha voor kleine bulktrafieken tot 500.000 ton/ha en meer voor ijzererts.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
uit diverse bronnen afgeleid is. De kengetallen zijn tevens in lijn met de aannames in het plan-MER van het strategisch plan.18
Tabel 2
Kengetallen ruimteproductiviteit Goederencategorie Droge bulk Vloeibare bulk Containers
Ruimteproductiviteit (ton/ha) 190.000 geen ruimtevraag* 200.000, stijgend aan 1,5% per jaar
Ro/ro
25.000
Overig stukgoed
37.500
Containers in combinatie met conventioneel stukgoed en ro/ro
60.000
* Er wordt verondersteld dat de overslag van vloeibare bulkproducten geen ruimtevraag van overslagterreinen creëert. De opslag en verwerking van deze producten wordt verondersteld om plaats te vinden op terreinen voor opslag, distributie en industrie. Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en ECSA (2004)
Met uitzondering van containers wordt er geen groei van de ruimteproductiviteit voorzien. De kengetallen voor de ruimteproductiviteit in Tabel 2 zijn immers al beduidend hoger dan de actuele ruimteproductiviteit. Er wordt aangenomen dat de overslagbedrijven de terreinproductiviteit zullen verhogen naarmate de overslagvolumes toenemen tot aan de maxima in Tabel 2. Voor de terreinproductiviteit van containeroverslag wordt in overeenstemming met de EOS een jaarlijkse groei van 1,5% verondersteld. De ruimtevraag wordt vervolgens opgeteld tot twee categorieën: • niet-containeroverslag (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed); • containeroverslag. Deze aggregatie laat ons toe om de ruimtevraag te confronteren met het ruimteaanbod op basis van gegevens uit het plan-MER (Tabel 3). In Tabel 3 worden volledigheidshalve ook de oppervlakten van het Deurganckdok en het Saeftinghedok getoond, maar deze dokken vallen niet in het projectgebied. Het projectgebied omvat enkel het gedeelte van het Linkeroevergebied dat achter de Kallosluis gelegen is, en dat door een eventuele tweede maritieme toegang zou bediend worden. Merk op dat in het inbreidingsalternatief de oppervlakte van de terreinen aan het Deurganckdok iets groter is dan in het nulalternatief. Deze extra 21 ha rekenen we wel tot het ruimteaanbod van het projectgebied in het inbreidingsalternatief, want ze zouden zonder de realisatie van het inbreidingsproject niet bestaan.
18
33
Er is een kleine afwijking voor de niet-containertrafieken omdat in het plan-MER de ruimteproductiviteit niet per verschijningsvorm gedifferentieerd is. In de MKBA was dit wel nodig. De resulterende gemiddelde ruimteproductiviteit (voor alle verschijningsvormen) wijkt licht af van de aanname in het plan-MER. Voor de bepaling van de ruimteproductiviteit van containertrafieken grijpt het plan-MER net als de voorliggende MKBA terug naar de aannames uit EOS.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De oppervlakte van de terreinen langs het Kieldrechtdok is vanzelfsprekend onderdeel van het ruimteaanbod binnen het projectgebied in Beleidsscenario B3.
Tabel 3
Ruimteaanbod
Kieldrechtdok
Verrebroekdok
Saeftingedok
Nietcontaineroverslag Totaal
(ha)
Deurganckdok
Containeroverslag
Beleidsscenario A Nulalternatief
604
418
294
124
Inbreiding
579
439
315
124
Tweede sluis
604
418
294
124
Nulalternatief
708
699
294
405
Tweede sluis
708
699
294
405
Beleidsscenario B1/B2
Beleidsscenario B3 Nulalternatief
681
655
294
361
Tweede sluis
681
655
294
361
Bron: Op basis van Plan-MER van “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving” (5136 bodemgebruik scenario’s plan-MER 12_03_07.xls)
De impact van de ruimtebeperking wordt getoond in de volgende vier figuren (Figuur 13 tot en met Figuur 16). In deze figuren wordt voor elk van de drie beleidsscenario’s de evolutie van het overslagvolume met en zonder ruimtelijke beperkingen met elkaar vergeleken (voor beleidsscenario A zijn twee figuren nodig omdat de ruimtelijke indeling verschilt tussen het inbreidingsalternatief enerzijds, en het nulalternatief en het alternatief van de tweede sluis anderzijds). Hoe het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke beperking berekend wordt, is al op pagina 31 uitgelegd (zie Figuur 12 op die pagina). In Figuur 13 tot en met Figuur 16 wordt dit potentiële overslagvolume opnieuw getoond (zie de gestreepte lijngrafieken in de figuren), maar dan op een iets andere wijze. • De vijf verschijningsvormen zijn geaggregeerd tot de twee categorieën waarvoor de ruimtevraag is berekend: niet-containers (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed) en containeroverslag. • We beschouwen enkel de overslag in het projectgebied, d.w.z. het gedeelte van het Linkeroevergebied dat achter de Kallosluis gelegen is. De containeroverslag in het Deurganckdok en het Saeftinghedok worden dus niet meer meegenomen, want ze ondervinden geen invloed van een eventuele tweede maritieme toegang. Het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke beperking wordt afgebeeld naast het potentiële overslagvolume met ruimtelijke beperking (zie volle lijngrafieken in de figuren). Deze laatste wordt berekend door het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke beperking te plafonneren vanaf het moment dat de ruimtevraag (berekend met de kengetallen in Tabel 2) het beschikbare ruimteaanbod (in Tabel 3) overschrijdt. Ook het overslagvolume met ruimtelijke beperking is een hypothetisch potentieel, want er is nog geen rekening gehouden met de beperkingen van de maritieme toegang op vlak van 34
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
capaciteit en maximale scheepsgrootte. Figuur 13 tot en met Figuur 16 tonen dus enkel de impact van de ruimtelijke beperkingen. Vandaar dat er geen verschillen zijn tussen nulalternatief en projectalternatief (behalve bij het inbreidingsalternatief dat zoals boven uitgelegd wel een kleine ruimtelijke impact heeft). Merk op dat het potentiële containeroverslagvolume in het projectgebied begint te stijgen vanaf 2015. Met onze aannames over de trafiekevolutie is in dat jaar het Deurganckdok volledig opgevuld en ontstaat er vanaf dan een vraag naar nieuwe terreinen voor containeroverslag (in Verrebroekdok in scenario A en in Kieldrechtdok in scenario B3).
Figuur 13
Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking Beleidsscenario A - Inbreiding Miljoen ton 200 Totaal zonder ruimtebeperking
180 160
Totaal met ruimtebeperking
140
Container zonder ruimtebeperking
120
Container mer ruimtebeperking
100 80
Niet-container* zonder ruimtebeperking
60
Niet-container* met ruimtebeperking
40 20 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
35
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 14
Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking Beleidsscenario A – Nulalternatief en Tweede sluis Miljoen ton 200 Totaal zonder ruimtebeperking
180
Totaal met ruimtebeperking
160 140
Container zonder ruimtebeperking
120
Container mer ruimtebeperking
100
Niet-container* zonder ruimtebeperking Niet-container* met ruimtebeperking
80 60 40 20 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
Figuur 15 bevat enkel een grafiek voor niet-containervervoer. In scenario B1/B2 worden er in het projectgebied (Waaslandhaven achter de Kalloluis) immers geen containers behandeld. Als het Deurganckdok vol is, worden nieuwe containertrafieken geaccommodeerd in het Saeftinghedok, dat buiten het projectgebied ligt.
Figuur 15
Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking Beleidsscenario B1/B2 – Nulalternatief en Tweede sluis Miljoen ton 200 Totaal zonder ruimtebeperking
180
Totaal met ruimtebeperking
160 140
Container zonder ruimtebeperking
120
Container mer ruimtebeperking
100
Niet-container* zonder ruimtebeperking Niet-container* met ruimtebeperking
80 60 40 20 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
36
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 16
Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking Beleidsscenario B3 – Nulalternatief en Tweede sluis Miljoen ton 200 Totaal zonder ruimtebeperking
180
Totaal met ruimtebeperking
160 140
Container zonder ruimtebeperking
120
Container mer ruimtebeperking
100
Niet-container* zonder ruimtebeperking Niet-container* met ruimtebeperking
80 60 40 20 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
Vervoers- en verkeersprognose in functie van de maritieme toegang Na al deze operaties is de vervoersvraag aangepast aan de capaciteit van de beschikbare ruimte. Vervolgens moet nog de beperking van de capaciteit van de maritieme toegang in rekening gebracht worden. De vervoersprognoses in ton worden gedeeld door de gemiddelde call size (zie Tabel 4) om het aantal scheepsbewegingen te verkrijgen.
Tabel 4
Gemiddelde call size Startwaarde (ton/scheepsbeweging
Groei/jaar
Droge bulk
19.324
1%
Vloeibare bulk
1.616
2%
Containers
8.000
2%
Goederen/scheepscategorie
Ro/ro
2.671
2%
Conventioneel stukgoed
2.629
2%
277
2%
Binnenvaart Bron: Diverse bronnen. Zie toelichting in tekst.
De startwaarde voor de call size is gelijk aan de gemiddelde call size van de schepen die in de periode 2000-2006 in de dokken achter de Kallosluis aanliepen (GHA, 2007). De uitzondering is het containervervoer, waar er gebruik gemaakt is van gegevens over de gehele Haven van Antwerpen (FOD Economie, 2006). De reden is dat er vandaag nauwelijks containervervoer in pure containerschepen naar de Waaslandhaven achter de
37
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Kallosluis plaatsvindt, en dat dit vervoer niet representatief is containerscheepvaart die met een tweede maritieme toegang zou ontstaan.
voor
de
De schatting van de toekomstige evolutie van de call size is gebaseerd op diverse bronnen, die in Tabel 5 gepresenteerd worden. De gemiddelde call size wordt niet alleen door globale factoren (technologie, mondiale trends in schaalvergroting), maar ook door lokale factoren (specialisatie en maritieme toegankelijkheid van de haven) bepaald. Bij de schatting van de toekomstige evolutie van de call size moet dus bij voorkeur van havenspecifieke gegevens gebruik gemaakt worden. In de gehele haven van Antwerpen steeg de gemiddelde call size met gemiddeld 3,7% per jaar over de laatste dertig jaar. In de meest recente periode van zes jaar lag het groeipercentage zelfs nog iets hoger. Voor het Linkeroevergebied (achter de sluis van Kallo) beschikken we maar over gegevens voor de laatste zes jaar. De evolutie van de call size was er beduidend zwakker dan in de rest van de haven: een groei van slechts 0,8% per jaar. Naargelang het scheepstype varieerde de jaarlijkse groeivoet tussen 3,7% (bulkschepen) tot +3,2% (ro/ro-schepen). Een periode van zes jaar vormt echter een korte basis om trends uit af te leiden. De call size kan van jaar tot jaar sterk fluctueren, vooral voor een relatief klein havengebied als de Waaslandhaven achter de Kallosluis. Niettemin lijkt het logisch dat door de beperkte maritieme toegankelijkheid de call size minder sterk groeit in de Waaslandhaven achter de Kallosluis dan elders in de haven. Bij de opstelling van de maatschappelijke kosten-batenanalyse van de verruiming van de Schelde (CPB, 2004) is een prognose gemaakt van de call size in de pure containervaart. Tot 2020 wordt een gemiddelde groei van de call size verwacht tussen 1,4% per jaar (in scenario met laagste economische groei) tot 2,5% per jaar (in scenario met hoogste economische groei). Op langere termijn neemt de groei van de call size of, omdat ook de trafieken verwacht worden om minder snel te groeien en de schaalvoordelen uitgeput raken.
Tabel 5
Gegevens over de evolutie van de gemiddelde call size Scheepscategorie Zeescheepvaart haven Antwerpen
Periode
Evolutie gemiddelde call size (% per jaar)
Bron
1975-2006
+3,7
GHA, 2007b
2000-2006
+4,6
Zeescheepvaart Antwerpen Linkeroevergebied achter Kallosluis
2000-2006
+0,8
Containervaart haven Antwerpen
2001-2020
+1,4 tot +2,5 naargelang economisch scenario
2020-2030
+0,5 tot +0,7 naargelang economisch scenario
GHA, 2007
(-3,7 tot +3,2 naargelang scheepstype) CPB, 2004 (verdiepingsalternatief 13,1 m zonder containeroverslag in Vlissingen)
Op basis van deze gegevens wordt in de voorliggende MKBA een gemiddelde groei van de call size met 2% aangenomen (tussenin de historisch waargenomen groeivoeten voor de hele haven van Antwerpen en de Waaslandhaven, en in lijn met de prognoses voor de containervaart in CPB, 2004). Voor bulkschepen wordt dit percentage tot 1% verlaagd,
38
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
omdat anders aan het einde van de prognosehorizon een onrealistisch hoge waarde verkregen wordt19. Het aantal zeeschepen wordt samen met het aantal binnenvaartschepen ingevoerd in een wachttijdmodel. De prognose van het aantal binnenvaartschepen wordt later in paragraaf 6.1.2 toegelicht en de berekening van de wachttijden in paragraaf 6.2.1. Bij een bepaalde capaciteitsbezetting zijn de wachttijden zo groot dat rederijen en operatoren een andere haven kiezen. Op basis van interviews met operatoren is aangenomen dat het omslagpunt op een bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uur.20 Eenmaal deze drempel bereikt, kan de trafiek niet verder meer groeien en wordt de prognose van het aantal schepen begrensd. We veronderstellen dat vanaf dan ook de schaalvergroting in de scheepvaart stopt. Deze veronderstelling wordt gemotiveerd door het feit dat schaalvergroting slechts mogelijk gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de vervoersstromen geplafonneerd zijn, dan stopt ook de schaalvergroting. Wegens gebrek aan informatie worden de bovenvermelde aannames over de evolutie van de call size door een vrij grote mate van onzekerheid gekenmerkt. In de gevoeligheidsanalyse zal de impact van alternatieve aannames nagegaan worden. Verschuiving naar andere havens De trafieken die in het nulalternatief als gevolg van de beperkte maritieme toegang niet geaccommodeerd kunnen worden, verschuiven naar andere havens. De belangrijkste concurrerende havens voor de trafieken die vandaag achter de Kallosluis behandeld worden, zijn Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports. Voor containertrafieken, die in sommige projectalternatieven achter de sluis zouden behandeld kunnen worden, moet Rotterdam bij deze lijst gevoegd worden. Indien we de concurrerende havens beperken tot Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports, dan vertegenwoordigen de Vlaamse havens bijna 70% van het overslagvolume (in ton). Indien we Rotterdam ook meenemen, dan daalt het marktaandeel van de Vlaamse concurrerende havens tot minder 15% (zowel in ton als TEU). We nemen het middenpunt van deze twee getallen en veronderstellen dat gemiddeld 40% van het op Linkeroever volume naar binnenlandse havens uitwijkt en 60% naar buitenlandse havens. Alternatieve aannames worden in de gevoeligheidsanalyse bestudeerd.
39
19
Eenvoudigheidshalve worden in de projectalternatieven en in het nulalternatief dezelfde groeipercentages gehanteerd. Er ontstaat wel een verschil tussen de projectalternatieven en het nulalternatief omdat de schaalvergroting stopt wanneer de sluis gecongestionneerd is, wat in het nulalternatief eerder gebeurt dan in de projectalternatieven.
20
De bezettingsgraad van 85% ligt dicht bij het getal van 80% dat, dat ook vaak als maximale operationele capaciteit geciteerd wordt. In feite stemt onze capaciteitsbezetting van 85% overeen met een bezettingsgraad van 75% omdat we ook nog rekening houden met capaciteitsverlies wegens onderhoud en andere operationele redenen (zie nadere uitleg in paragraaf 6.2.1)
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Impact van drempeldiepte Er worden twee varianten van de tweede sluis bestudeerd: • diepe variant met drempeldiepte -17,8m TAW; • ondiepe variant met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals de Kallosluis). Zoals uitgelegd in paragraaf 3.1.3 creëert de diepe variant geen extra beperking van maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande beperkingen van waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de Schelde). In geval van diepe variant wordt de hierboven beschreven werkwijze voor de vervoersverkeersprognose toegepast.
de de de en
De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis. We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken achter de sluis behandeld kunnen worden.21 Een ondiepe sluis zou ook in de niet-containertrafieken een aantal ontwikkelingen definitief onmogelijk maken. Voorbeelden zijn grootschalige droge bulkoverslag, of het inspelen op de schaalvergroting van product tankers22 en ro/ro-schepen. Op dit moment is er nog geen grootschalige bulkoverslag in de Waaslandhaven, en in de EOSscenario’s wordt geen groei van droge bulktrafieken verwacht. De huidige en verwachte schaal van de maatgevende schepen in de trafieken waarop de Waaslandhaven achter de Kallosluis zich toelegt (conventioneel stukgoed, ro/ro, chemische producten) ligt nog binnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant, maar de beschikbare prognoses terzake reiken niet verder dan 5-10 jaar (schepen in aanbouw en op de tekenplank). Bijgevolg kunnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant in de nietcontainertrafieken niet in de MKBA vertaald worden. Men kan concluderen dat de bouw van een ondiepe sluis een aantal ontwikkelingsopties op lange termijn voorgoed uitsluit, maar de kosten daarvan (in termen van misgelopen baten) zijn met de huidige trafiek- en scheepvaartvooruitzichten niet becijferbaar. In de MKBA wordt in eerste instantie de diepe sluisvariant bestudeerd. De ondiepe variant komt in de gevoeligheidsanalyse aan bod.
40
21
Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een terminal achter een sluis aan te lopen. Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder besproken in paragraaf 6.2.6.
22
Bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de Waaslandhaven in het natte bulksegment (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Nautische aspecten van het inbreidingsalternatief De nautische randvoorwaarden van het inbreidingsalternatief zijn nog niet diepgaand onderzocht. Daarom is in de vervoers- en verkeersanalyse verondersteld dat het inbreidingsalternatief geen nautische en capaciteitsbeperkingen heeft. In de werkelijkheid zullen er echter wel beperkingen zijn. Het ontvangen van grote bulk- of containerschepen in de dokken vergt moeilijke manoeuvres, die wegens tijstromingen gedurende sommige perioden van de dag niet mogelijk zijn. Grote schepen kunnen elkaar waarschijnlijk ook niet kruisen. Om al deze redenen is de capaciteit van de maritieme toegang ook in het inbreidingsalternatief begrensd. Met deze beperkingen is in de MKBA geen rekening gehouden, zodat de baten van het inbreidingsalternatief waarschijnlijk overschat worden.
6.1.2
Binnenvaart Het overslagvolume van het binnenvaartvervoer in de Waaslandhaven achter de Kallosluis wordt berekend als 35% van het maritieme overslagvolume. Dit percentage is gelijk aan de gemiddelde verhouding tussen binnenvaart- en zeevaartvervoer in de Waaslandhaven achter sluis over de periode 2000-2006 (GHA, 2007). Over de gehele periode bleef deze verhouding vrijwel constant, zodat het gemiddelde als een betrouwbaar kengetal beschouwd mag worden. Tevens is 35% ongeveer gelijk aan het modale aandeel van de binnenvaart in het hinterlandvervoer van containers in het realistisch scenario van de Quick scan mobiliteit, referentiejaar 2016. (Studiegroep Omgeving, 2005). Net als bij de zeescheepvaart wordt het aantal scheepsbewegingen van binnenvaartschepen verkregen door overslagvolume te delen door de gemiddelde call size. Als startwaarde voor de call size wordt 277 ton/schip gehanteerd. Dit is gelijk aan het waargenomen gemiddelde in de Waaslandhaven achter de Kallosluis over de periode 2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap, 2004 en GHA, 2007). Merk op dat er een groot verschil is tussen de call size (gemiddeld gewicht dat per aanlopend schip in de dokken achter de Kallosluis geladen of gelost wordt) en de gemiddelde vervoerde lading van de binnenvaartschepen die door de Kallosluis varen. De eerste bedroeg zoals al vermeld 277 ton. De laatste was bijna dubbel zo hoog: gemiddeld 492 ton over de periode 2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap, 2004 en GHA, 2007). Dit suggereert dat vele schepen deelladingen lossen of laden. Ook de waargenomen evolutie van beide variabelen loopt uiteen. De call size fluctueerde rond 280 ton zonder duidelijke trend, terwijl het gemiddelde vervoerde gewicht van de schepen in de Kallosluis steeg met 3,4% per jaar (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap, 2004 en GHA, 2007). Dit laatste cijfer stemt tevens ongeveer overeen met de evolutie van de gemiddelde vervoerde lading in de binnenvaart op het gehele Belgische grondgebied: +2,8%/jaar over de periode 2000-2005 (FOD Economie, 2006b). Wij hanteren een groeivoet van 2% per jaar, die tussenin de waargenomen cijfers ligt. Voor de berekening van de externe kosten van het achterlandvervoer moeten we de gemiddelde afstanden van het achterlandvervoer schatten. In een MKBA vanuit nationaal standpunt is de afgelegde afstand op Belgisch grondgebied relevant. Hiervoor onderstellen we een gemiddelde waarde van 50km, die overeenstemt met de gemiddelde afstand van alle binnenvaartvervoer op Belgisch grondgebied (berekend op basis van gegevens uit FOD Economie, 2006b).
41
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
In het internationale standpunt is het grondgebied waarop het vervoer plaatsgrijpt niet relevant. In een MKBA vanuit internationaal standpunt moeten we kijken naar de impact van het project op de afgelegde afstand. In het projectalternatief kan een grotere fractie van de autonome groei van de maritieme overslag in de haven van Antwerpen behandeld worden. Zonder project moet een deel van deze goederenstromen naar andere havens uitwijken. In overweging nemende dat (1) de haven van Antwerpen een centrale ligging heeft23, (2) elke haven in de eerste plaats het nabije hinterland bedient, en (3) het gaat om de autonome groei van goederenstromen die zonder fysische beperkingen bij voorkeur naar de haven van Antwerpen komen, mag men concluderen dat, indien deze stromen niet in Antwerpen behandeld kunnen worden, ze moeten uitwijken naar andere, minder goed gelegen havens waardoor de achterlandafstanden toenemen. De belangrijkste concurrerende havens bevinden zich alle op een afstand van ongeveer 100km (Zeebrugge, Vlissingen en Rotterdam; Gent en Terneuzen liggen iets dichterbij). Trafieken die uitwijken worden dus met een extra hinterlandafstand van maximaal 100 km geconfronteerd. Voor sommige trafieken zal naargelang de hinterlandbestemming de extra afstand echter kleiner (of mogelijk zelfs negatief) zijn. Analoog aan de halveringsregel voor de baten onderstellen we dat de gemiddelde extra afstand de helft van de maximale afstand bedraagt of 50km. Deze extra afstand wordt in het internationale standpunt vermeden voor de goederenstromen die in het projectalternatief in de haven van Antwerpen blijven, maar zonder project zouden uitwijken.
6.1.3
Wegvervoer en spoorvervoer De raming van het hinterlandvervoer via weg en spoor gebeurt op dezelfde wijze als voor het binnenvaartvervoer: • berekening van het vervoersvolume in ton op basis van percentage van maritieme overslag; • omzetting naar vervoersprestatie in tonkilometer met behulp van kengetallen voor de gemiddelde afgelegde afstand. Tabel 6 geeft een overzicht van de parameters die voor de prognose van het weg- en spoorvervoer gehanteerd zijn.
23
42
Zie studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving – BCI (2005) gepresenteerd worden.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 6
Parameters voor prognose van het weg- en spoorvervoer (tonkilometer) Parameter Volume (ton)
Waarde Weg: 38% van maritiem overslagvolume Spoor: 21% van maritiem overslagvolume
6.2 6.2.1
Gemiddelde afstand in België (nationaal standpunt)
Weg: 110 km
Gemiddelde vermeden afstand in projectalternatief in internationaal standpunt
50 km
Spoor: 130 km
Bron/toelichting Modaal aandeel van weg- en spoorvervoer in hinterlandvervoer in realistisch scenario van de Quick Scan mobiliteit, referentiejaar 2016 (Studiegroep Omgeving, 2005), aangepast voor hoger aandeel van binnenvaart in Waaslandhaven achter sluis dan in de Quick Scan. Gemiddelde afstand van alle wegvervoer/spoorvervoer op Belgisch grondgebied (FOD Economie, 2006b) Helft van afstand tot belangrijkste concurrerende havens. Zie toelichting in de laatste alinea van paragraaf 6.1.2.
Waardering van de directe effecten Vermeden directe wachttijdkosten van de schepen Wachttijdmodel Per beleidsscenario en projectalternatief (inbegrepen nulalternatief) is een wachttijdmodel ontwikkeld. De marktvraag van de Waaslandhaven (binnen de ruimtelijke beperkingen) is in de wachttijdmodellen gevoerd. Er is een benuttingsgraad van de sluis bepaald waarbij de groei van het aantal schepen afgetopt wordt. Per alternatief is de maximale benuttingsgraad in verschillende jaren bereikt en hierdoor heeft elk alternatief zijn eigen prognose van het aantal scheepsbewegingen. De ontwikkeling van een sluissimulatiemodel valt buiten het kader van deze studie. Er is voor gekozen om aan de hand van een simpel wachttijdmodel de toekomstige congestie te berekenen in het nulalternatief en de projectalternatieven. In theorie heeft de sluis een bepaalde capaciteit. Deze wordt bepaald op basis van de grootte, schuttingtijd en verdeling type schepen. In de praktijk zijn er diverse additionele factoren die de capaciteit van de sluis beperken, waaronder: • tijdsschema van shifts van havenarbeid; • diverse voorrangsregelingen (tankers, gevaarlijke stoffen, militaire transporten, uitgaand-ingaand verkeer); • coördinatie tussen de diverse partijen die met de sluisplanning verbonden zijn (zoals loodsen, bootmannen, sleepdiensten,…; • lege schuttingen om congestie op te lossen; • complexe planning, bijvoorbeeld wegens tussendoorkomende binnenvaartschepen • getijdevensters,… Het model werkt met een standaard wachttijdtheorie en is aangepast door per jaar 3 dagen onderhoud en 10% minder sluiscapaciteit (wegens de zes bovenstaande
43
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
additionele factoren) aan te nemen. Andere aannames zijn (op basis van gegevens van GHA): • 3,27 schepen per schutting in de Kallosluis; • 5,72 schepen per schutting in tweede sluis (kolkoppervlakte is bijna twee maal zo groot als die van de Kallosluis); • 13% van de schuttingen zijn leeg; • duur lege schutting: 15 minuten; • duur beladen schutting: 55 minuten.24 Er is aangenomen dat de aankomstpatronen van schepen bij de sluis een klassieke Poisson-verdeling volgen en dat de versastijd een negatief exponentiële verdeling volgt. Een steekproef in augustus en september 2005 leverde een gemiddelde nettoversastijd op van 15 minuten met een standaardafwijking van 5 minuten25. De maximale gemeten sluistijd gedurende die periode was 42 minuten. Aangenomen is echter dat de totale versastijd bij een beladen schutting, inclusief in- en uitvaren, 55 minuten bedraagt. Voor een lege schutting is de totale tijd op 15 minuten gesteld. Omdat het percentage lege schuttingen ongeveer 13% bedraagt van het aantal totale schuttingen, bedraagt het gewogen gemiddelde 50 minuten. Het maximum aantal schuttingen per dag (lege + gevulde) bedraagt hiermee dus 29 (waarvan ongeveer 25 volle). Voor de totale versassing is aangenomen dat deze een negatief exponentiële verdeling volgt. In het nulalternatief zijn de wachttijden en de daarmee verbonden congestiekosten m.b.v. het standaard M/M/1 model berekend en in de diverse projectalternatieven is het M/M/2 model van toepassing. Een mogelijke modelvariant zou zijn om in de projectalternatieven met twee M/M/1 modellen te rekenen (er zijn immers twee sluizen), maar dit zou betekenen dat ladingpakketten aan elke sluis toebedeeld zouden moeten worden. In de praktijk bepaalt echter de sluisplanning van het Havenbedrijf om van de bestaande Kallosluis dan wel van de nieuwe sluis gebruik te maken. In deze situatie ligt toepassing van een M/M/2 model wat meer voor de hand. Met behulp van deze modellen is o.m. berekend: • bezettingsgraad van de sluis/sluizencomplex; • gemiddelde wachttijd per schip; • gemiddelde tijd dat een schip in het sluizensysteem doorbrengt; • gemiddeld aantal wachtende schepen; • gemiddeld aantal schepen in het sluizensysteem. Daarnaast zijn nog een aantal additionele grootheden berekend, zoals bijvoorbeeld de kans dat een schip langer dan x uur moet wachten.
44
24
Dat is iets hoger dan de vandaag waargenomen waarde. Door de toenemende scheepsgrootte mag men aannemen dat de schuttijd zal stijgen.
25
Deze waargenomen gemiddelde netto versastijd is daarmee een factor 2 kleiner dan in andere rapporten wordt aangegeven.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Omdat wachttijden, zoals berekend door de modellen, optreden als gevolg van het operationele gebruik van de sluis zelf, en de modellen geen rekening houden met overige oorzaken van oponthoud (bijvoorbeeld gebrek aan loodsen), zijn de wachttijdresultaten van het model gekalibreerd naar de waargenomen wachttijden in het recente verleden. Voor het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn de onderstaande basisformules gebruikt (M/M/1-model): • bezettingsgraad
waarbij
ρ=
λ µ
,
λ = aantal aankomsten van scheepsgroepen (van gezamenlijk geschutte schepen) per tijdseenheid µ = aantal versassingen per tijdseenheid
Po = 1 − ρ
• de kans op een leeg systeem • gemiddeld aantal scheepsgroepen in het systeem
L=
λ µ −λ λ µ
• gemiddeld aantal wachtende scheepsgroepen in het systeem
Lq = L −
• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep in het systeem doorbrengt
W=
• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep doorbrengt in de wachtrij
Wq = W −
1 µ −λ 1
µ
Voor de alternatieven met tweede sluis de onderstaande basisformules gebruikt (M/M/smodel, waarbij s=k gelijk is aan het aantal sluizen, in casu 2). • bezettingsgraad
• de kans op een leeg systeem
ρ=
λ sµ
Po =
n = k −1 1 n! n=0
[∑
45
1 1 λ kµ λ ( ) n )] + ( ) k ( ) µ k! µ kµ − λ
• gemiddeld aantal scheepsgroepen in het systeem
λµ (λ / µ ) k λ L= Po + 2 µ (k − 1)!(kµ − λ )
• gemiddeld aantal wachtende scheepsgroepen in het systeem
Lq = L −
Eindrapport
λ µ
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep in het systeem doorbrengt
W=
• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep doorbrengt in de wachtrij
Wq = W −
λµ (λ / µ ) k 1 Po + 2 µ (k − 1)!(kµ − λ ) 1
µ
Wachttijdkosten Onder wachttijdkosten wordt verstaan de kosten van een schip gedurende de periode dat het schip moet wachten voor de sluis. De wachttijdkosten worden bepaald door de volgende inputgegevens: • gemiddelde wachttijd per schip (zie vorige paragraaf); • verdeling van scheepstypen (berekend in de vervoersprognose; zie paragraaf 6.1.1); • scheepskosten per scheepstype (zie Tabel 7). Tabel 7
Scheepskosten per scheepstype26 Type zeeschip Droge bulk
Natte bulk
RoRo Type binnenvaaartschip Droge lading
Tanker
Grootte [dwt]
Capex [€/dag]
Opex [€/dag]
23.000
7.600
3.800
27.000
10.200
4.005
70.000
11.900
4.500
23.000
11.020
4.826
27.000
14.790
5.086
70.000
17.255
5.715
10.000
16.676
3.700
Grootte [tonnage]
Capex/Opex [€/dag]
550
1.284
950
1.821
4500
3.493
550
2.042
950
2.790
4500
6.179
Bron: Zeeschepen: Drewry (2005, 2006); Binnenvaartschepen: NEA (2004) – cijfers met betrekking tot 2002 geactualiseerd tot 2007 met behulp van de algemene prijsindex (Planbureau 2007).
26
46
Tabel 7 toont enkel gegevens over de kosten van scheepstypes bestemd voor goederencategorieën die vandaag achter de Kallosluis overgeslagen worden. Gegevens over containerschepen zijn hier niet relevant, want er varen vandaag geen (of nauwelijks) pure containerschepen door de Kallosluis. Bijgevolg zijn er vandaag geen wachttijden voor deze scheepscategorie en het is dan ook per definitie onmogelijk om vermeden wachttijdkosten te bepalen. Daarom worden de baten van nieuwe containervaart op een andere wijze berekend, die verderop in paragraaf 6.2.6 uiteengezet wordt.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Vervolgens worden de wachttijden per schip per dag vermenigvuldigd met de kosten per dag maal het aantal schepen per alternatief. Berekening van de vermeden wachttijdkosten Figuur 17 toont hoe de baten van de vermeden wachttijdkosten berekend worden. In de figuur zijn twee aanbodscurven voor de Waaslandhaven achter de Kallosluis afgebeeld, één zonder tweede maritieme toegang (gestreepte lijn) en één met tweede maritieme toegang (volle lijn). De stijgende aanbodscurven weerspiegelen het feit dat hogere overslagvolumes congestie en hogere wachttijdkosten veroorzaken. De volle lijn ligt rechts van de gestreepte lijn. In het alternatief met tweede maritieme toegang (en dus grotere capaciteit) wordt het punt waarop de wachttijdkosten beginnen te stijgen slechts bij hogere overslagvolumes bereikt. Eerder werd aangestipt bij een bepaalde capaciteitsbezetting de wachttijden zo groot worden dat rederijen en operatoren een andere haven kiezen. Dit omslagpunt ligt op een bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uur. In de figuur is dat weergegeven door de vraagcurve horizontaal te tekenen op het niveau van de wachttijdkosten die met 4,8 uren wachten gepaard gaan. Het verticale gedeelte van de vraagcurve snijdt de X-as (overslagvolume) op het punt dat door het EOS-scenario voorspeld wordt. Dit is het overslagvolume dat zonder fysische beperkingen zou gerealiseerd worden. Elk jaar schuift dit overslagvolume naar rechts op in lijn met de autonome groei. Het werkelijke overslagvolume bevindt zich op het snijpunt van de aanbodscurve en de vraagcurve. De aanleg van een tweede maritieme toegang heeft twee effecten: • de wachttijd en wachttijdkosten dalen; • het overslagvolume stijgt. De rood gearceerde rechthoek geeft de waarde van de vermeden wachttijdkosten weer. Het is gelijk aan de verandering van het surplus onder de vraagcurve.27 Merk op dat de toename van het overslagvolume nog andere baten creëert dan de vermeden wachttijdkosten (bijvoorbeeld extra inkomsten van scheepvaartrechten). Deze andere baten zijn niet afgebeeld in Figuur 17.
27
47
Gewoonlijk heeft de verandering van het surplus onder de vraagcurve de vorm van een trapezium. Omdat de vraagcurve in dit geval horizontaal getekend is, wordt het trapezium tot een rechthoek herleid.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 17
Berekening van de vermeden wachttijdkosten Wachttijdkosten Aanbodscurve zonder tweede maritiem toegang
Aanbodscurve met tweede maritieme toegang
Wachttijdkosten met 4,8 uren wachten
Vermeden wachttijdkosten
Wachttijdkosten met project
Vraagcurve
Overslag zonder project
6.2.2
Overslag met project = EOSt
Overslagvolume achter Kallosluis
Vermeden directe wachttijdkosten van de goederen Behalve voor de schepen zijn er ook wachttijdkosten voor de goederen. Deze worden berekend met de volgende formule: vermeden wachttijdkosten per ton =
vermeden wachttijd in fractie van een jaar x 15,2% per jaar x waarde van de goederen per ton.
Het percentage van 15,2% per jaar bestaat uit 5% interestkosten, 10% ontwaarding en 0,2% verzekeringen ofte 0,000017352 per uur, overeenkomstig de Standaardmethodiek voor de bepaling van de waarde van één uur tijdswinst voor goederen. De waarde van de goederen op 700 euro per ton. Dit is de gemiddelde waarde van de goederen die in België in 2006 via zee in- of uitgevoerd werden (op basis van gegevens uit COMEXT-databank).
6.2.3
Vermeden indirecte wachttijdkosten Een ander effect van wachttijden zijn de extra arbeidskosten. Door de wachttijden kan het voorkomen dat een bestelde shift arbeiders die klaarstaat om het schip te laden of te lossen niet kan werken omdat het schip niet op tijd komt. Voor het bepalen van deze kosten zijn de volgende input variabalen nodig: • teams per shift per schip; • Kans dat schepen langer moeten wachten dan 2,0 uur; • percentage van schepen die shift niet meer kan afzeggen; • kosten per shift.
48
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Er is aangenomen dat er 4 shifts werken per zeeschip en een kwart shift per binnenvaartschip. Tevens is bepaald dat 10% van het aantal schepen wat te laat komt de shift niet meer kan opzeggen. Uit interviews bleek dat de shift in de meeste gevallen nog voor 2 uur voor start van de shift kan worden afgezegd. De kosten per shift is een gewogen gemiddelde van € 7.350, de weging is uitgevoerd op basis van week en weekenddagen28.
6.2.4
Kortere vaarafstand De tweede sluis aan het einde van het Deurganckdok ligt dichter bij zee. Ook binnenvaartschepen met een stroomafwaartse herkomst of bestemming genieten van een verkorting van de vaartijd. De afstand tussen de toegangsgeul naar het Deurganckdok en de toegangsgeul naar de Kallosluis bedraagt 6 km (vanaf deze punten geldt een gelijke afstand naar bestemmingen in de Waaslandhaven). Tabel 8 toont de berekening van het vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen.
Tabel 8
Berekening van vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen Item
Eenheid
Waarde
Berekening
Bron
Afstandsvoordeel
km
6
A
Google Earth
Snelheid
km/uur
18
B
Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging
uur
Vaste scheepskosten per dag
Euro/dag
16.761
D
Gemiddelde van scheepstypen in Tabel 7. Zelfde als gebruikt voor wachttijdkosten
Brandstofverbruik
Ton/dag
25
E
Clarcksen register. Gemiddeld schip van 20.000 DWT.
Brandstofprijs
USD/ton
350
F
www.bunkerworld.com
Wisselkoers
USD/euro
1,37
G
Brandstofkosten per dag
Euro/dag
6.387
H = E*F/G
Scheepskosten varend schip
Euro/dag
23.148
I = D+H
Vaarafstandsvoordeel per scheepsbeweging
Euro
0,33
321
C = A/B
J = I*C/24
De verdeling van het aantal schuttingen tussen de Kallosluis en de nieuwe tweede sluis is 35%/65%, wat betekent dat 65% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel in de alternatieven met tweede sluis geniet. Deze verhouding weerspiegelt de verhouding tussen de kolkoppervlakte van de Kallosluis en de tweede sluis. Op de langere termijn, wanneer beide sluizen opnieuw een volledige capaciteitsbezetting naderen, zal de verdeling van het aantal schepen tussen beide sluizen ongeveer overeenstemmen met de verdeling van hun capaciteit, d.w.z. hun kolkoppervlakte.
28
49
Informatie van een operator die in de Waaslandhaven bedrijvig is. Het aantal gangs varieert van 2 tot 6 per schip. Ro/ro-schepen hebben gemiddeld meer gangs nodig dan bulkschepen. De aanname van 4 shifts per schip is een gemiddelde.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
In het inbreidingsalternatief moet 65% van de schepen toch de Kallosluis gebruiken (in verhouding tot de oppervlakte van de terreinen voor niet-containeroverslag). Dus geniet in dit alternatief slechts 35% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel. Tabel 9 toont de berekening van het vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen.
Tabel 9
Berekening van vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen Item
Eenheid
Afstandsvoordeel
km
Snelheid
Berekening
Bron
6
A
Google Earth
km/uur
14,4
B
Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging
uur
0,42
C = A/B
Scheepskosten varend schip
Euro/uur
93
D
NEA (2004), Factorkosten van goederenverkeer*
Euro/km
4,1
E
Idem
Euro
63
F = A*E + C*D
Vaarafstandsvoordeel/ scheepsbeweging
Waarde
* Middelgroot, droge bulk, situatie 1 januari 2002, geactualiseerd naar 2007
60% van de binnenvaartschepen heeft een stroomafwaartse bestemming (Quick scan mobiliteit, p. 46, tabel 8)29 In de alternatieven met tweede sluis genieten deze van een vaarafstandsvoordeel. In het inbreidingsalternatief hebben slechts 35% van de schepen een voordeel, want de overige moeten toch in de dokken achter de Kallosluis zijn.
6.2.5
Vermeden risico van sluisuitval De dokken achter de Kallosluis zijn slechts via die ene sluis bereikbaar. Indien de sluis ten gevolge van een ongeval onverwacht uitvalt, dan vallen de activiteiten stil.30 De ladingen moeten naar het Rechteroevergebied of andere havens uitwijken, wat extra kosten met zich meebrengt. Bovendien zijn de schepen die op dat moment in de dokken aangemeerd waren, geblokkeerd. Een tweede maritieme toegang laat toe om de gevolgen van het uitvallen van één van de twee toegangswegen in grote mate op te vangen. In de alternatieven met tweede sluis wordt de toegang naar de dokken achter de Kallosluis verdubbeld. In het inbreidingsalternatief blijft een deel van de Waaslandhaven slechts via één sluis bereikbaar. Een onderzoek van een verzekeringsmaatschappij in opdracht van GHA waardeerde dit risico op 175.000 euro per jaar (premie). Dit premiebedrag wordt in de MKBA gebruikt om het vermeden risico van sluisuitval te vermijden.
50
29
Studiegroep Omgeving (2005), op. cit.
30
Een aangekondigde, verwachte uitval voor onderhoud heeft een impact op de capaciteit van de maritieme toegang, en vertaalt zich in de wachttijd. Dit effect is al in de berekening van de wachttijd meegenomen (zie paragraaf 6.2).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
In de alternatieven met tweede sluis wordt dit bedrag voor 100% als baten aangerekend. In het inbreidingsalternatief bedragen de baten slechts 35% (daar nog 65% van de schepen via de Kallosluis moet varen).
6.2.6
Baten van nieuwe containertrafiek De tot nu besproken baten gelden slechts voor de goederencategorieën die vandaag al in de Waaslandhaven achter de Kallosluis overgeslagen worden: droge en vloeibare bulk, ro/ro, conventioneel stukgoed en containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed. Het zijn deze trafieken die reageren op de vermindering van de wachttijden en van het risico van sluisuitval. Pure containertrafieken komen vandaag nauwelijks voor in de Waaslandhaven achter de Kallosluis. In beleidsscenario’s A en B3 verschijnen ze als nieuwe trafiekpotenties, nadat het Deurganckdok vol is. Die nieuwe potenties kunnen enkel met een ruimere maritieme toegang geaccommodeerd worden. De bestaande Kallosluis biedt onvoldoende diepgang om de grotere containerschepen te schutten. Aangezien pure containertrafieken vandaag niet of nauwelijks voorkomen, kunnen de baten niet aan de hand van vermeden wachttijdkosten bepaald worden. Daarom wordt een andere aanpak gevolgd op basis van vermeden omrijkosten. Indien de potentiële containertrafieken niet in de haven van Antwerpen behandeld kunnen worden, moeten ze naar andere havens uitwijken. Deze havens zijn voor de betrokken goederenstromen minder centraal gelegen dan de haven van Antwerpen (zouden ze niet tot het marktpotentieel van de haven van Antwerpen behoren). Daardoor neemt de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer toe. Deze kosten worden vermeden in de projectalternatieven. De berekening van de baten van de nieuwe containertrafieken wordt in Tabel 10 toegelicht.
51
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 10
Berekening van baten van nieuwe containertrafieken Item
Eenheid
Waarde
Berekening
Bron/toelichting
Gemiddelde omrijafstand
km
100
A
Bijvoorbeeld: Antwerpen LO Rotterdam (Rozenburg): 125km; Antwerpen LO Zeebrugge: 90km; Antwerpen LO - Vlissingen: 90km
Vervoerskosten per voertuigkm
euro
1,5
B
Actualisatie van NEA, 2004.
TEU per truck
TEU
1,5
C
Ton per TEU
ton
11
D
Ton per truck
ton
16,5
E = C*D
Vervoerskosten per tonkm
euro/tonkm
0,09
F = B/E
Vervoerskosten per ton
euro/ton
9,1
G = F*A
Vermeden vervoerskosten
Gemiddelde in haven van Antwerpen
Vermeden tijdskosten van goederen Gemiddelde waarde goederen
euro/ton
3500
H
COMEXT-database (extra-EUhandel van België via zee, NSTR-categorie 9, gemiddelde waarde per ton in 2006)
Interestvoet
%
10%
I
Vereist rendement van private bedrijven
Gemiddelde omrijtijd
uur
1,5
J
60 km/uur
Tijdskosten van omrijden
euro/ton
0,06
K = H*I*J/ (365*24)
Totale vermeden kosten
euro/ton
9,2
L = G+K
Toepassing halveringsregel
euro/ton
4,6
M = L/2
Totale vermeden kosten
Diepzeecontainertrafieken achter een sluis Containerrederijen hebben een sterke voorkeur voor terminals die rechtstreeks (d.w.z. zonder sluispassage) toegankelijk zijn. Een terminal achter een sluis wordt als onaantrekkelijk beschouwd wegens de tijdskosten die door de sluispassage veroorzaakt worden. Voor rederijen met een omvangrijk transhipmentvolume speelt dit nadeel des te sterker omdat een container die tussen een diepzeeschip en een feeder overgeladen wordt twee maal de tijdskosten oploopt. Er zijn twee manieren om de voorkeur voor direct toegankelijke terminals in de KBA op te nemen. • De eerste manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen weigeren om nieuwe trafieken te sturen naar terminals die achter een sluis gelegen zijn. De kostenhandicap van een sluis is prohibitief en er zijn voldoende alternatieve locaties zonder sluis. Deze stelling wordt verdedigd in een recente studie van Ocean Shipping Consultants (OSC, 2006). Ze leidt tot een werkwijze waarbij terminals achter een sluis geen pure containertrafieken behandelen (enkel containers gemengd met ro/ro of conventioneel stukgoed).
52
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
• De tweede manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen wel bereid zijn om terminals achter een sluis te bezoeken, op voorwaarde dat de kostenhandicap gecompenseerd wordt (zie voorbeeld van MSC op het rechteroevergebied van de haven van Antwerpen). In deze werkwijze wordt de kostenhandicap als een vermindering van de baten gemodelleerd. Volgens de eerder geciteerde studie van OSC bedraagt de kostenhandicap naargelang de scheepsgrootte en de mate van transhipment tussen 2 en 6,5 euro per container, of 0,26 euro per ton (11 ton per TEU en 1,5 TEU per container). Dit bedrag wordt afgetrokken van de boven bepaalde containerbaten van 4,6 euro/ton. In de MKBA wordt de tweede werkwijze gevolgd. De impact van eerste werkwijze wordt in de gevoeligheidsanalyse onderzocht. Herinner dat in geval van een sluis met kleine drempeldiepte pure containertrafieken in ieder geval uitgesloten worden (zie paragraaf 6.1.1) en de eerste werkwijze dus gehanteerd wordt. De tweede werkwijze is enkel van toepassing voor een sluis met diepe drempel.
6.2.7
Internationaal en nationaal standpunt De tot nu besproken baten gelden in het internationale standpunt. Met de hierboven beschreven rekenmethodes worden de totale directe baten bepaald, ongeacht de partij of de regio waar ze neervallen. De besparingen van de scheepvaartkosten ontstaan in eerste instantie bij de reders, maar deze kostenbesparingen worden “doorgegeven” aan andere actoren. Onder druk van de onderlinge concurrentie geven de reders de besparingen deels of volledig door aan hun klanten, d.w.z. de verladers, in de vorm van lagere vervoersprijzen. De verladers geven op hun beurt de besparingen in de vorm van lagere prijzen aan hun klanten door, enz. Op deze wijze worden de besparingen “stroomafwaarts” in de productieketen doorgeschoven. Indien er in alle schakels van de productieketen voldoende concurrentie tussen de bedrijven heerst (en er zijn geen aanwijzingen van het tegendeel), komen alle besparingen uiteindelijk bij de eindconsumenten terecht. Het nationale aandeel in de totale baten wordt dan bepaald door het nationale aandeel van de eindconsumenten van de goederen die in de Waaslandhaven overgeslagen worden. In de praktijk is het echter niet mogelijk om de goederenstromen doorheen de productieketen tot bij de eindconsument te volgen. Daarom wordt een benaderende aanpak gehanteerd op basis van de onmiddellijke bestemming van de goederen die via de Waaslandhaven ingevoerd worden. Op die basis van die benadering wordt het nationale aandeel in de tot nu toe besproken baten op 38% bepaald. Die percentage is gelijk aan het product van het aandeel van de invoerstromen in de Waaslandhaven achter de sluis (57%, volgens de statistieken van GHA) en van het aandeel met Belgische bestemming (66%, inschatting op basis van studie van AGHA-SEA in 2001).
53
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
6.2.8
Havenrechten De door het project aangetrokken trafieken (d.w.z. verschil tussen overslagvolume in nulalternatief en projectalternatief) genereren extra inkomsten uit havenrechten. Deze worden begroot op 0,54 euro per ton maritieme overslag (omzet zeevaart- en binnenvaartrechten per ton maritieme overslag in jaarrekening 2004 van GHA, geactualiseerd voor de inflatie tussen 2004 en 2007). De baten van havenrechten worden enkel in het nationale standpunt berekend, en dit slechts voor 60% van het door het project aangetrokken overslagvolume. Er wordt aangenomen dat 40% van het overslagvolume uit andere Vlaamse havens afkomstig is, en daar inkomstenverliezen veroorzaakt. In het internationale standpunt zijn er geen extra inkomsten uit havenrechten. Het project van de tweede maritieme toegang wordt verondersteld om geen significante impact op het totale volume van de maritieme goederenstromen te hebben, maar enkel tot een verschuiving van die goederenstromen ten voordele van Antwerpen te leiden. De kosten van het havenbedrijf worden als vast beschouwd (d.w.z niet variabel in functie van het trafiekvolume binnen de marges van de bestudeerde trafiekgroei). De extra trafieken veroorzaken dus geen extra onvergoede kosten voor het havenbedrijf. De extra inkomsten mogen dan als een netto batenpost in rekening gebracht worden.
6.3
Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm) economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uitgevoerd met behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van 2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn: • 1,036 voor de netwerkkosten die met de inflatie meegroeien (infrastructuurkosten) • 1,072 voor de netwerkkosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien (congestie en belastinginkomsten). Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau (2007). De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage B. Wegvervoer Tabel 11 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Sommige kengetallen stijgen over de tijd in functie van het inkomen per hoofd. De rechterkolom
54
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
beschrijft de aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer. De groeivoet van het BBP per hoofd is gebaseerd op het alternatieve scenario van de Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 – 2050 (Federaal Planbureau, 2002) en stemt ongeveer overeen met het economische groeiscenario in het laatste jaarverslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing (2007).
Tabel 11
Kengetallen marginale netwerkkosten van wegvervoer (gemiddelde vrachtwagen) Netwerkeffect
Kengetal in 2007
Toekomstige evolutie
(eurocent/voertuigkm) Congestie
38,11
+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van BBP per hoofd)
Infrastructuur
0,06
Constant
Accijnsinkomsten
-9,67
+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van BBP per hoofd)
Totale belastingen op vrachtwagenverkeer*
-7,59
+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van BBP per hoofd)
* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten, voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer. Het aandeel buitenlandse voertuigen wordt op 50% geraamd. Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007
Merk op dat de infrastructuurkosten in Tabel 11 enkel op het gebruik slaan (d.w.z. slijtage). De kosten van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van vervroeging van investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart begroot worden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de tweede maritieme toegang extra investeringen in wegen zou nodig maken. Veeleer het tegendeel. In het Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER (THV Haven 2030, 2007) wordt de impact van de uitbreiding van de havenactiviteiten op de bereikbaarheid van de omliggende gemeenten en de stadsregio in alle beschouwde planalternatieven negatief beoordeeld. De evaluatie is sterker negatief in de alternatieven met een grotere groei van de haven (d.w.z. de B-alternatieven). De milderende maatregelen die in het plan-MER voorgesteld worden, houden echter geen aanvullende wegenwerken in, bovenop de wegenwerken die al in de Planalternatieven voorzien zijn en die wat deze MKBA betreft, tot de beleidsscenario’s behoren. Integendeel, de belangrijkste maatregel is de stimulering van het binnenvaart- en spoorvervoer, onder meer door de aanleg van een tweede maritieme toegang tot het Linkeroevergebied. De tweede maritieme toegang zal dus eerder investeringen in wegen vermijden, dan er veroorzaken. Spoorvervoer Tabel 12 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).
55
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 12
Kengetallen marginale netwerkkosten van spoorvervoer Netwerkeffect
Kengetal in 2007
Toekomstige evolutie
(eurocent/tonkm) Congestie
0,02
+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van BBP per hoofd)
Infrastructuurexploitatie
1,69
Constant
Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007
In het eerder geciteerde Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER worden geen problemen met de bereikbaarheid via het spoor verwacht. In de Balternatieven is er zelfs een aanzienlijke verbetering dank zij aanzienlijke investeringen. Deze investeringen kunnen echter niet oorzakelijk met de tweede maritieme toegang verbonden worden. Binnenvaart De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de toekomst blijft dit zo. Het Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER concludeert dat in alle planalternatieven ernstige capaciteitstekorten van de binnenvaartsluizen optreden (inbegrepen de gemengde sluizen), ondanks de aanleg van een derde binnenvaartsluis op de rechteroever in de B-alternatieven. De aanleg van een tweede maritieme toegang is onderdeel van de oplossing van die problemen, en geen oorzaak.
56
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
7 7.1
STAP 5: WAARDERING INDIRECTE EFFECTEN Inleiding De Standaardmethodiek wijst op de noodzakelijke voorwaarde van ‘additionaliteit’ en dus het bestaan van marktimperfecties voor de toevoeging van indirecte effecten van het resultaat van de MKBA. Conform de Standaardmethodiek worden deze imperfecties verondersteld te bestaan op de arbeidsmarkt (cfr. loonwig), en in veel mindere mate op de producten-, grond- en kapitaalmarkt. De in Stap 3 kwalitatief geïdentificeerde indirecte effecten beperken zich derhalve tot deze op het vlak van werkgelegenheid, zij het dat er bij de waardering ervan expliciet een onderscheid moet worden gemaakt tussen nettoeffecten (werkgelegenheid afkomstig uit de werkloosheid) en verdringingseffecten (door verschuiving van al bestaande werkgelegenheid). Na toepassing van de ‘beslisboom voor de berekening van indirecte effecten op de arbeidsmarkt’ (Figuur 13 in de Standaardmethodiek) zijn de werkgelegenheidseffecten bovendien beperkt gebleven tot deze in het havengebied, en dus niet diegene die bijvoorbeeld in het achterland zouden ontstaan dankzij het project. De realisatie van het project en de erdoor veroorzaakte stijging van de maritieme overslag leiden tot een hoger activiteitenvolume in de volgende bedrijfstakken: 1. bouwsector (vooral tijdelijk, tijdens aanlegperiode, later ook permanent voor onderhoud en renovatie); 2. overslagbedrijven; 3. complementaire diensten (havenautoriteit, agentuur, landvervoer); 4. industriële en logistieke bedrijven die goederen via de haven van Antwerpen aanof afvoeren en die dank zij de lagere transportkosten hun concurrentiepositie versterken; 5. toeleveraars van bovengenoemde bedrijven. Het hogere activiteitenvolume vertaalt zich in toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In het begrippenkader van de EEA stemmen rubrieken 1 tot 3 overeen met de directe effecten, punt 4 met de voorwaartse indirecte effecten, en rubriek 5 met de achterwaartse indirecte effecten. In het begrippenkader van de MKBA zijn rubrieken 1 tot en met 5 indirecte effecten. In dit hoofdstuk zal dus gesproken worden over de “directe” en de “indirecte” indirecte effecten. De analyse van de indirecte effecten beperkt zich tot rubrieken 1-3 en 5. Rubriek 4 (de voorwaartse effecten) zijn te diffuus om in kaart te kunnen brengen. Ten behoeve van de analyse worden de indirecte effecten in twee groepen verdeeld: • de indirecte effecten in de bouwnijverheid (rubriek 1 en overeenstemmend deel van rubriek 5); • de indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten (rubrieken 2 en 3 en overeenstemmende deel van rubriek 5).
57
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De indirecte effecten bestaan enkel in het nationale standpunt. In het internationale standpunt is er geen netto toename van het overslagvolume, en zijn er bijgevolg geen indirecte effecten.
7.2
Indirecte effecten in de bouwnijverheid De indirecte effecten in de bouwnijverheid worden berekend op basis van de projectkosten voor aanleg en onderhoud van het project (zie paragraaf 8). De rekenwijze wordt in Tabel 13 toegelicht.
Tabel 13
Berekening indirecte effecten in bouwnijverheid Item
Waarde
Eenheid
Toelichting
"Directe" indirecte effecten Bruto toegevoegde waarde
400
euro/1000 euro bestedingen
Bruto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid‡
Netto toegevoegde waarde
360
euro/1000 euro bestedingen
Netto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid‡
Loonkosten werknemers
230
euro/1000 euro bestedingen
Beloning werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid‡
Terugvloei naar de overheid
130
euro/1000 euro bestedingen
45% van loonkosten + 20% van netto exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde – loonkosten)
Nettoloon werknemers
125
euro/1000 euro bestedingen
55% van loonkosten
Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen
7,5
aantal/miljoen euro bestedingen
Aantal werkzame personen/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid‡
Werkgelegenheid werknemers
6,0
aantal/miljoen euro bestedingen
Aantal werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid‡
Bruto toegevoegde waarde
290
euro/1000 euro bestedingen
Multiplier berekend met inputoutputtabel 2000
Netto toegevoegde waarde
240
euro/1000 euro bestedingen
Multiplier berekend met inputoutputtabel 2000
Loonkosten werknemers
150
euro/1000 euro bestedingen
Multiplier berekend met inputoutputtabel 2000
Terugvloei naar de overheid
85
euro/1000 euro bestedingen
45% van loonkosten + 20% van netto exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde – loonkosten)
Nettoloon werknemers
85
euro/1000 euro bestedingen
55% van loonkosten
Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen
4,1
aantal/miljoen euro bestedingen
Multiplier berekend met inputoutputtabel 2000
Werkgelegenheid werknemers
3,5
aantal/miljoen euro bestedingen
Multiplier berekend met inputoutputtabel 2000
"Indirecte" indirecte effecten
‡
De vermenigvuldiging met de Leontief-inverse van de bouwnijverheid zelf dient om rekening te houden met toeleveringen binnen de bouwnijverheid zelf (gebruik van onderaannemers). Omdat deze effecten binnen de bouwnijverheid plaatsvinden, worden ze bij de “directe” indirecte effecten geteld. Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en de Belgische inputoutputtabel (2000)
58
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
7.3
Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten De indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten worden berekend op basis van het maritieme overslagvolume in het nationale standpunt (dus 60% van het verschil tussen nulalternatief en projectalternatief). De rekenwijze wordt in Tabel 14 toegelicht.
Tabel 14
Berekening indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten Item
Waarde
Eenheid
Toelichting
"Directe" indirecte effecten Bruto toegevoegde waarde
18,0
euro/ton maritiem overslagvolume
NBB, Economisch belang havens 2005 (maritiem cluster Antwerpen)
Netto toegevoegde waarde
11,0
euro/ton maritiem overslagvolume
Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale Rekeningen)
Loonkosten werknemers
8,5
euro/ton maritiem overslagvolume
Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale Rekeningen)
Terugvloei naar de overheid
4,3
euro/ton maritiem overslagvolume
45% van loonkosten + 20% van netto exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde – loonkosten)
Nettoloon werknemers
4,7
euro/ton maritiem overslagvolume
55% van loonkosten
Werkgelegenheid werknemers+ zelfstandigen
157
aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume
Verhouding werkzame personen en werknemers in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale Rekeningen)
Werkgelegenheid werknemers
154
aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume
NBB, Economisch belang havens 2005
"Indirecte" indirecte effecten Bruto toegevoegde waarde
19,5
euro/ton maritiem overslagvolume
Multiplier uit NBB, Economisch belang havens 2005
Netto toegevoegde waarde
11,5
euro/ton maritiem overslagvolume
Multiplier uit NBB, Economisch belang havens 2005
Loonkosten werknemers
9,1
euro/ton maritiem overslagvolume
Multiplier uit NBB, Economisch belang havens 2005
Terugvloei naar de overheid
4,6
euro/ton maritiem overslagvolume
45% van loonkosten + 20% van netto exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde – loonkosten)
Nettoloon werknemers
5,0
euro/ton maritiem overslagvolume
55% van loonkosten
Werkgelegenheid werknemers+ zelfstandigen
214
aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume
Multiplier uit NBB, Economisch belang havens 2005
Werkgelegenheid werknemers
209
aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume
Multiplier uit NBB, Economisch belang havens 2005
Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en Lagneaux, F. (2007).
59
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
7.4
Bruto en netto effecten De in de vorige twee paragrafen besproken indirecte effecten stemmen overeen met de bruto effecten van het project. De netto effecten zijn kleiner omdat er verdringing op de factormarkten plaatsvindt, en in het bijzonder op de arbeidsmarkt. Slechts een deel van de werkgelegenheid gecreëerd door de bruto indirecte effecten komt uit de werkloosheid. De overige werknemers worden uit andere bedrijfstakken aangetrokken, waar de productie vermindert. De netto indirecte effecten zijn daarom kleiner dan de bruto effecten. Men kan aantonen dat de verhouding tussen het netto en bruto effect op de werkgelegenheid wordt gegeven door de uitdrukking:
εa
(ε a − η v ) waarbij εa gelijk is aan de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod en ηv staat voor de loonelasticiteit van de arbeidsvraag. Tabel 15 toont redelijke aannames voor deze parameters.
Tabel 15
Netto werkgelegenheidsbaten Bedrijfstak
Prijselasticiteit van de vraag (ηv)
Prijselasticiteit van het aanbod (εa)
Netto effect (% van het bruto effect)
Bouwsector
-0,5
0,25
33%
Havengerelateerde activiteiten
-0,8
0,25
24%
Gemiddelde alle bedrijfstakken (gebruikt voor “indirecte“ indirecte effecten)
-0,6
0,25
29%
Bron: Rubberecht (2000) raamde op basis van bedrijfstakgegevens de prijselasticiteit van de arbeidsvraag in vijf Europese landen waaronder België. Debisschop (2002) citeert een aantal studies die een arbeidsaanbodelasticiteit van 0,2 tot 0,3 suggereren (hoger voor vrouwen en dicht bij nul voor mannen).
7.5
Werkgelegenheidsbaten In een EEA wordt de economische impact van extra activiteiten traditioneel gemeten met de bruto toegevoegde waarde. In de MKBA kan de bruto toegevoegde waarde echter niet gebruikt worden. De indirecte toegevoegde waarde overlapt namelijk met de directe baten. Men kan aantonen dat deze overlapping zelfs 100% bedraagt indien alle markten aan het ideaal van perfecte concurrentie beantwoorden. In de werkelijkheid bevinden niet alle markten zich echter in perfecte concurrentie. In geïndustrialiseerde economieën zoals de Belgische is er één markt die door belangrijke imperfecties gekenmerkt wordt: de arbeidsmarkt. Op deze markt ontstaan significante additionele indirecte effecten (d.w.z. niet overlappend met directe effecten). De additionele maatschappelijke baten van een extra arbeidsplaats zijn gelijk aan het verschil tussen de productieve waarde van de geleverde arbeid (gemeten door de
60
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
loonkosten) en de opportuniteitskosten van die arbeid. De opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan de minimale vergoeding die nodig is om de werkloze personen ertoe te overhalen om te werken. Er zijn twee extreme visies over de opportuniteitskosten van arbeid: • de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan nul (d.w.z. dat bestaande werkloosheid onvrijwillig is); • de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan het inkomensverschil tussen werken en niet werken (d.w.z. dat bestaande werkloosheid vrijwillig is). De waarheid ligt op een onbekend punt tussen deze twee extremen. In overeenstemming met de standaardmethodiek wordt het gemiddelde van beide visies gehanteerd. In de eerste visie zijn de maatschappelijke baten van extra werkgelegenheid eenvoudigweg gelijk aan de totale loonkosten. In de tweede visie worden de maatschappelijke baten berekend met de volgende formule: Maatschappelijke baten van extra arbeidsplaats = loonkosten – opportuniteitskosten arbeid = loonkosten – (inkomen bij werken – inkomen bij niet werken) = loonkosten – (netto loon – werkloosheidsuitkeringen) Zoals boven vermeld wordt het gemiddelde van beide bedragen genomen, wat neerkomt op: loonkosten – ½ (netto loon – werkloosheidsuitkeringen). De berekening van de werkgelegenheidsbaten per werkzame persoon wordt toegelicht in Tabel 16 (bouwnijverheid) en Tabel 17 (havengerelateerde activiteiten). Deze baten worden toegepast op de netto werkgelegenheid (= bruto werkgelegenheid uit Tabel 13 en Tabel 14, vermenigvuldigd met de netto-brutoverhoudingen in Tabel 15).
61
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 16
Berekening werkgelegenheidsbaten in bouwnijverheid Item
Waarde
Eenheid
Toelichting
Gemiddelde werkloosheidsuitkering
10.500
euro/persoon/jaar
Gegevens Belgostat
Loonkosten
38.000
euro/persoon/jaar
Op basis van “directe” indirecte effecten bouwnijverheid
Nettoloon
21.000
euro/persoon/jaar
55% van loonkosten per werknemer
Opportuniteitskosten arbeid
5.250
euro/persoon/jaar
Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering
Werkgelegenheidsbaten
32.750
euro/persoon/jaar
Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
Loonkosten
45.000
euro/persoon/jaar
Op basis van “indirecte” indirecte effecten bouwnijverheid
Nettoloon
25.000
euro/persoon/jaar
55% van loonkosten per werknemer
Opportuniteitskosten arbeid
7.250
euro/persoon/jaar
Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering
Werkgelegenheidsbaten
37.750
euro/persoon/jaar
Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
"Directe" werkgelegenheidsbaten
"Indirecte" werkgelegenheidsbaten
62
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 17
Berekening werkgelegenheidsbaten in havengerelateerde activiteiten Item
Waarde
Eenheid
Toelichting
Gemiddelde werkloosheidsuitkering
10.500
euro/persoon/jaar
Gegevens Belgostat
Loonkosten
55.000
euro/persoon/jaar
Op basis van “directe” indirecte effecten havengerelateerde activiteiten
Nettoloon
30.500
euro/persoon/jaar
55% van loonkosten per werknemer
Opportuniteitskosten arbeid
10.000
euro/persoon/jaar
Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering
Werkgelegenheidsbaten
45.000
euro/persoon/jaar
Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
Loonkosten
48.500
euro/persoon/jaar
Op basis van “indirecte” indirecte effecten havengerelateerde activiteiten
Nettoloon
26.500
euro/persoon/jaar
55% van loonkosten per werknemer
Opportuniteitskosten arbeid
8.000
euro/persoon/jaar
Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering
Werkgelegenheidsbaten
40.500
euro/persoon/jaar
Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
"Directe" werkgelegenheidsbaten
"Indirecte" werkgelegenheidsbaten
63
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
8
STAP 6: WAARDERING
EXTERNE KOSTEN VAN HET ACHTERLAND-
VERVOER
De Standaardmethodiek MKBA voorziet in een inspiratielijst voor de identificatie van de externe effecten van zeehavenprojecten. Het doorlopen van die lijst leidde tot de conclusie dat van de mogelijke externe effecten enkel (de veranderingen in) het achterlandverkeer gegenereerd door de tweede maritieme toegang van belang zijn, meer bepaald op het vlak van luchtkwaliteit, klimaat, verkeersongevallen en geluidshinder. Externe effecten die hun oorzaak vinden in (a) het bestaan en de exploitatie van de zeehaveninfrastructuur zelf en (b) de zeescheepvaart veroorzaakt door het project werden als niet voldoende significant beoordeeld om in de MKBA mee te nemen.31 De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm) economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uigevoerd met behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van 2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn: • 1,036 voor de externe kosten die met de inflatie meegroeien; • 1,072 voor de externe kosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien (congestie en belastinginkomsten). Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau (Economisch budget 2007). De kengetallen voor luchtkwaliteit kennen tevens een daling ten gevolge van technologische vooruitgang. Hiermee werd in de actualisatie tot 2007 rekening gehouden. De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage D. Wegvervoer Tabel 18 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer over de weg.
31
64
De tweede maritieme toegang wordt binnen het bestaande havengebied aangelegd, zodat ze geen beduidende effecten op de omgeving veroorzaakt. In het internationale standpunt is er geen impact op het scheepvaartverkeer, omdat de tweede maritieme toegang geen significante invoed heeft op het totale volume van de overzeese handel en transport van en naar Europa (maar enkel op de allocatie van dat volume over de verschillende zeehavens). In het nationale standpunt moeten volgens de Standaardmethodiek de emissies van de op Belgisch grondgebied afgelegde afstand aangerekend worden. In dit geval gaat het echter om een kleine afstand. Bovendien zijn de effecten niet alleen negatief (meer scheepvaart), maar ook positief (verkorting van vaarafstand omdat de tweede maritieme toegang dichter bij de grens gelegen is). De netto impact is gering.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 18
Kengetallen marginale externe kosten van wegvervoer (gemiddelde vrachtwagen) Extern effect
Kengetal in 2007
Toekomstige evolutie
(eurocent/voertuigkm Luchtkwaliteit
3,61
Daling met 80% in de periode 2005-2010. Nadien constant.
Klimaat
0,94
Constant
Ongevallen
8,23
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
Geluid
3,26
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007
Spoorvervoer Tabel 19 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer met het spoor.
Tabel 19
Kengetallen marginale externe kosten van spoorvervoer (gemiddelde diesel en elektrisch) Extern effect
Kengetal in 2007
Toekomstige evolutie
(eurocent/tonkm) Luchtkwaliteit
0,32
Constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant
Klimaat
0,06
Constant
Ongevallen
0,12
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
Geluid
0,10
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007
Binnenvaart Tabel 20 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer met de binnenvaart
Tabel 20:
Kengetallen marginale externe kosten van binnenvaartvervoer Extern effect
Kengetal in 2007
Toekomstige evolutie
(eurocent/tonkm) Luchtkwaliteit
0,58
Daling tot 84% van het niveau van 2005 in 2010 en tot 7% van het oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.
Klimaat
0,06
Constant
Ongevallen
0,01
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
-
+ 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)
Geluid
Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007
65
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
9
STAP 7: RAMING VAN DE PROJECTKOSTEN De projectkosten vallen in twee groepen uiteen: • eenmalige kosten van aanleg; • jaarlijks wederkerende kosten voor onderhoud en bediening. De berekening van de aanleg- en onderhoudskosten in de projectalternatieven (inbreiding en tweede sluis) worden in een aparte bijlage beschreven (zie Bijlage E). De bedieningskosten van de sluizen zijn bepaald op basis van gegevens over de exploitatie van de zeesluizen in de Vlaamse havens die in het kader van de subsidieregeling verzameld zijn. Er wordt uitgegaan van gegevens over de Kallosluis (de Berendrecht- en Zandvlietsluizen delen personeel en zijn daardoor minder representatief). Dit leidt tot de volgende kostenbedragen (euro per jaar, prijzen van 2007): • Bediening
430.000
• Sluisleiding
770.000
• Totaal
1.200.000
De aanlegkosten worden gespreid over de periode 2008-2012 met een verdeling 7,5% / 25% / 30% / 30% / 7,5%. De jaarlijks wederkerende kosten vangen aan in 2013.
66
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10
STAP 8: UITKOMSTEN VAN DE MKBA/EEA In dit hoofdstuk worden de resultaten van de MKBA en de EEA gepresenteerd. Het hoofdstuk bestaat uit drie delen, elk gewijd aan een beleidsscenario. We willen nogmaals in herinnering brengen dat de projectalternatieven enkel BINNEN een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking tussen de beleidsscenario’s is logisch onmogelijk, omdat de omgevingssituaties in elk van die scenario’s wezenlijk van elkaar verschillen. Vooraleer de resultaten te presenteren, wordt eerst de methode voor het optellen van de kosten en baten beschreven.
10.1
Optellen van kosten en baten In hoofdstukken 6 tot en met 9 werden de stappen voor de bepaling van de diverse baten en kosten beschreven. De uitvoering van die onderzoekstappen resulteert in tijdreeksen van baten en kosten voor elk van de projectalternatieven ten opzichte van het nulalternatief. De MKBA wordt uitgevoerd met een oneindige tijdshorizon. De tijdshorizon van de prognoses reikt echter maar tot 2050. Nadien worden alle kosten en baten constant gehouden op het niveau van 2050. Om de projectalternatieven (binnen een beleidsscenario) op ondubbelzinnige wijze met elkaar te kunnen vergelijken, moeten de kosten en baten over de oneindige tijdshorizon tot één getal samengevat worden. Dat getal is de netto contante waarde (NCW) en wordt met de volgende formule berekend: ∞
NCW =
Bt − K t
∑ (1 + d )
t
t =0
waarbij : Bt = baten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0) Kt = kosten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0) d = reële discontovoet Als jaar 0 nemen we 2007. Alle kosten en baten worden dus in prijzen van 2007 uitgedrukt en tegen factorkosten, conform de Standaardmethodiek MKBA. Verder in de toekomst gelegen kosten en baten zijn minder waard dan actuele of dichter in de toekomst gelegen kosten en baten. Daarom worden toekomstige kosten en baten t gedeeld door (1 + d) waarbij d staat voor de discontovoet. Zoals gebruikelijk in MKBA’s in Vlaanderen hanteren we een discontovoet van 4% per jaar. Die waarde is gebaseerd op het langetermijngemiddelde van de langetermijnrentevoet voor risicovrije investeringen (d.w.z. langetermijnoverheidsobligaties). Het beste alternatief (vanuit het standpunt van de MKBA) is dat met de hoogste NCW, op voorwaarde dat de NCW positief is. Indien de NCW van alle projectalternatieven negatief is, dan is het nulalternatief het beste alternatief. Onderaan de resultaattabellen is ook de opbrengstratio afgedrukt, omdat dit in Vlaamse MKBA’s gebruikelijk is en ook voorgeschreven in de Standaardmethodiek MKBA. De opbrengstratio is de NCW per door de overheid geïnvesteerde euro. De opbrengstratio is eigenlijk niet relevant in deze MKBA. Ze is van toepassing voor de optimale selectie van 67
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
meervoudige investeringen onder een begrotingsbeperking. Maar in dit geval hebben we maar één enkel investeringsproject.
10.2 10.2.1
Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie Vervoers- en verkeersprognose De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 18 afgebeeld. Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de sluis (dus zonder Deurganckdok). Ter vergelijking worden ook de hypothetische overslagvolumes getoond die zonder beperking van de maritieme toegang (maar wel met ruimtelijke capaciteitsgrenzen) gerealiseerd zouden worden. Dit laat de lezer toe om te na te gaan welke beperking in een bepaald alternatief bindend is: de capaciteit van de beschikbare terreinen of de capaciteit van de maritieme toegang. In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de beperkingen van de capaciteit van de bestaande maritieme toegang. In het projectalternatief met tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven doorgroeien tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het inbreidingsalternatief is dit laatste in de tijzone eveneens het geval, maar niet in het havendeel achter de Kallosluis waar de sluis op termijn (vanaf 2020) opnieuw een begrenzing oplegt. In het inbreidingsalternatief is er meer ruimte voorzien voor containeroverslag dan in het alternatief van de tweede sluis (diepe variant) (zie Tabel 3). Dit verklaart de verschillen tussen de prognoses van beide alternatieven. De grafiek rechts onderaan toont het aantal scheepsbewegingen. Na verloop van tijd begint het aantal schepen terug te dalen. De reden is dat de gemiddelde call size blijft stijgen, terwijl het vervoersvolume niet meer toeneemt.
68
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 18
Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario A Maritieme overslag: totaal
Maritieme overslag: niet-container*
Miljoen ton
Miljoen ton
80
Inbreiding
70
Tweede sluis
40
Inbreiding
35
Tweede sluis
Nulalternatief
60
Nulalternatief
30 Ruimtelijke capaciteit inbreiding
50
Ruimtelijke capaciteit tweede sluis
40
25
Ruimtelijke capaciteit inbreiding
20
Ruimtelijke capaciteit tweede sluis
30
15
20
10
10
5
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2005
2050
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Scheepsbewegingen
Maritieme overslag: container
Aantal scheepsbewegingen
Miljoen ton 50
Inbreiding Tweede sluis
80.000
Inbreiding Tweede sluis
70.000
Binnenvaartschepen
Nulalternatief
40
30
Nulalternatief
60.000
Ruimtelijke capaciteit inbreiding
50.000
Inbreiding Tweede sluis
Zeeschepen
Nulalternatief
Ruimtelijke capaciteit tweede sluis 20
40.000 30.000 20.000
10 10.000
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2005
2050
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Wachttijd
Uren 6
Nulalternatief Inbreiding
5 Tweede sluis 4
3
2
1
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
10.2.2
Resultaten van MKBA Tabel 21 en Tabel 22 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en internationaal standpunt in Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie). In beide standpunten hebben beide projectalternatieven een ruimschoots positief saldo van kosten en baten. De tweede sluis (diepe variant) is het meest voordelige alternatief. Het inbreidingsalternatief heeft iets hogere baten (omdat het meer containeroverslag kan accommoderen), maar die staan niet in verhouding tot de aanzienlijk hogere aanleg- en onderhoudskosten. In deze kosten zijn dan nog een aantal rubrieken niet begroot (bijvoorbeeld de tijdelijke onbruikbaarheid van de haventerreinen tijdens de ophogingswerken - zie Bijlage E).
69
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 21
MKBA in Beleidsscenario A: nationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Inbreiding
CW t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Inbreiding
Tweede sluis (diep)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
1240 miljoen
580 miljoen
1.101
515
Opex
Kosten per jaar (euro)
27,6 miljoen
10,9 miljoen
549
224
1.650
739
80
183
5
11 119
Totaal kosten Directe effecten Vermeden wachttijdkosten - schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-1,7
-4,4
Vermeden wachttijdkosten - goederen Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-899
-2.517
51
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 35% van schepen
-6 km voor 65% van schepen
14
18
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+1,1
+1,1
976
793
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
35% van 175.000 euro
175.000 euro
Havenrechten
Miljoen ton maritieme overslag
+19,4
+20,6
0
1
232
228
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
+204
+216
-
-
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
+32
+34
-536
-523
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
+318
+337
-203
-199
Bouw en uitbating infrastructuur
Werkgelegenheid (#)
+98
+40
Overslagactiviteiten
Werkgelegenheid (#)
+1.162
+1231
Indirecte effecten 208
93
1.810
1.777
-22
-21
Externe kosten achterlandvervoer Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen
Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
Geluid Totaal baten Netto contante waarde (NCW) Opbrengstratio
70
Eindrapport
euro NCW per geïnvesteerde euro
Zie netwerkeffecten
Zie netwerkeffecten
21
20
-172
-168
-59
-58
2.405
2.276
756
1.537
0,6
2,6
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 22
MKBA in Beleidsscenario A: internationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Inbreiding
CW t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Inbreiding
Tweede sluis (diep)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
1240 miljoen
580 miljoen
1.101
515
Opex
Kosten per jaar (euro)
27,6 miljoen
10,9 miljoen
549
224
1.650
739
212
483
Totaal kosten Directe effecten Vermeden wachttijdkosten - schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-1,7
-4,4
Vermeden wachttijdkosten - goederen Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-899
-2.517
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 35% van schepen
-6 km voor 65% van schepen
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+1,1
+1,1
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
35% van 175.000 euro
175.000 euro
Havenrechten
Niet in internationaal standpunt
12
30
135
314
36
47
2.568
2.088
1
4
-
-
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
-340
-360
-
-
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
-25
-26
392
517
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
-204
-216
130
178
Indirecte effecten Bouw en uitbating infrastructuur
Niet in internationaal standpunt
-
-
Overslagactiviteiten
Niet in internationaal standpunt
-
-
Luchtkwaliteit
19
18
Klimaat
21
29
129
191
45
73
Netto contante waarde (NCW)
3.699
3.971
Saldo baten en kosten
2.049
3.232
1,7
5,6
Externe kosten achterlandvervoer
Ongevallen
Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
Geluid
Opbrengstratio
71
Eindrapport
euro NCW per geïnvesteerde euro
Zie netwerkeffecten
Zie netwerkeffecten
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10.2.3
Resultaten van EEA Figuur 19 en Figuur 20 geven de evolutie van economische impact van de projectalternatieven weer. De economische impact wordt beschreven aan de hand van drie variabelen: • netto toegevoegde waarde; • terugvloei naar de overheid (deel van de toegevoegde waarde dat in de vorm van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit); • werkgelegenheid. De economische impact is, zoals gebruikelijk in EEA, in bruto termen weergegeven (dus zonder met verdringingseffecten op de arbeidsmarkt rekening te houden). De netto effecten (niet getoond) bedragen ongeveer een derde van de bruto effecten. De resultaten van de netto effecten werden gebruikt voor de berekening van de werkgelegenheidsbaten in de MKBA. De resultaten van de MKBA in de vorige paragraaf en de EEA in deze paragraaf zijn dus onderling consistent. Beide projectalternatieven hebben op de lange termijn ongeveer dezelfde economische impact. Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van ongeveer 650 miljoen euro per jaar en 10.000-11.000 arbeidsplaatsen (direct en indirect). Deze zijn voor meer dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van de infrastructuur vertegenwoordigt minder dan 2%. In de eerste vijf jaren vloeit de economische impact vanzelfsprekend volledig uit de bouwactiviteiten voort. De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot ruim 250 miljoen euro per jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.
Figuur 19
Economische impact van inbreidingsalternatief in Beleidsscenario A Miljoen euro
21.000
1.200
18.000
1.000
15.000
800
12.000
600
9.000
400
6.000
200
3.000
0 2005
72
Aantal
1.400
2010
Eindrapport
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2050
Netto toegevoegde waarde Terugvloei naar de overheid Werkgelegenheid (rechteras)
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 20
Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario A Miljoen euro
21.000
1.200
18.000
1.000
15.000
800
12.000
600
9.000
400
6.000
200
3.000
0 2005
10.3 10.3.1
Aantal
1.400
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
Netto toegevoegde waarde Terugvloei naar de overheid Werkgelegenheid (rechteras)
0 2050
Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok Vervoers- en verkeersprognose De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 21 afgebeeld. Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de sluis (dus zonder Deurganckdok en Saeftinghedok). In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met tweede sluis (diepe variant) kan het overslagvolume doorgroeien tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In dit beleidsscenario worden geen pure containertrafieken in de Waaslandhaven achter de sluis behandeld. De volledige terreinoppervlakte achter de sluis is voor niet-containertrafieken beschikbaar (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed). Merk op dat ten gevolge van de stijgende call size het aantal scheepsbewegingen in het projectalternatief tegen het einde van de prognosehorizon zelfs daalt tot onder het aantal in het nulalternatief. De verklaring is de veronderstelling dat in het nulalternatief de schaalvergroting stopt vanaf het verkeersvolume wegens congestie van de sluis geplafonneerd is. Deze onderstelling is aannemelijk omdat schaalvergroting mogelijk gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de vervoersstromen geplafonneerd zijn, stopt ook de schaalvergroting.
73
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 21
Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B1/B2 Maritieme overslag: totaal
Maritieme overslag: niet-container*
Miljoen ton Tweede sluis
80
Miljoen ton 40
Tweede sluis
35
Nulalternatief
30
Ruimtelijke capaciteit
Nulalternatief
70
Ruimtelijke capaciteit
60 50
25
40
20
30
15
20
10 5
10 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2005
2050
Maritieme overslag: container
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Scheepsbewegingen Aantal scheepsbewegingen
Miljoen ton 50
Tweede sluis Nulalternatief
40
Ruimtelijke capaciteit
80.000 Tweede sluis 70.000 Nulalternatief 60.000 Tweede sluis 50.000
Zeeschepen Nulalternatief
30
40.000 30.000
20
20.000 10.000
10 0 2005
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2010
2015
2020
2025
2050
Wachttijd
Uren 6,0 Nulalternatief 5,0
Tweede sluis
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
74
Eindrapport
Binnenvaartschepen
2030
2035
2040
2045
2050
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10.3.2
Resultaten van MKBA Tabel 23 en Tabel 24 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en internationaal standpunt in Beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok). In beide standpunten heeft het projectalternatief (tweede sluis) een positief saldo van kosten en baten en is dus voordeliger dan het nulalternatief. In Beleidsscenario B1 worden in de Waaslandhaven achter de sluis geen containers behandeld. Het vervoersvolume en de baten zijn daarom kleiner dan in Beleidsscenario’s A en B3. Voor de besluitvorming over de tweede maritieme toegang mogen de echter enkel binnen een Beleidsscenario vergeleken worden. Binnen scenario B1/B2 is de tweede sluis (diepe variant) het meest voordelige alternatief.
75
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 23
MKBA in Beleidsscenario B1/B2: nationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Contante waarde t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Tweede sluis (diepe variant)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
580 miljoen
Opex
Kosten per jaar (euro)
10,9 miljoen
Totaal kosten
515 224 739
Directe effecten Vermeden wachttijdkosten – schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-4,6
222
Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-2.643
148
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 65% van schepen
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+0
-
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
175.000 euro
1
Havenrechten
Miljoen ton maritieme overslag
+8,7
Vermeden wachttijdkosten – goederen
14 20
97
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
+92
-
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
+15
-224
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
+143
-85
Indirecte effecten Bouw en uitbating infrastructuur
Werkgelegenheid (#)
+40
93
Overslagactiviteiten
Werkgelegenheid (#)
+522
754
Externe kosten achterlandvervoer Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen
-10 Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
9 -72
Geluid
-25
Totaal baten
944
Netto contante waarde (NCW) Opbrengstratio
76
Zie netwerkeffecten
Eindrapport
205 euro NCW per geïnvesteerde euro
0,4
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 24
MKBA in Beleidsscenario B1/B2: internationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Contante waarde t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Tweede sluis (diepe variant)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
580 miljoen
Opex
Kosten per jaar (euro)
10,9 miljoen
Totaal kosten
515 224 739
Directe effecten Vermeden wachttijdkosten – schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-4,6
585
Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-2.643
390
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 65% van schepen
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+0
-
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
175.000 euro
4
Havenrechten
Niet in internationaal standpunt
Vermeden wachttijdkosten – goederen
52 53
-
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
-153
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
-11
163
-
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
-92
55
Indirecte effecten Bouw en uitbating infrastructuur
Niet in internationaal standpunt
-
Overslagactiviteiten
Niet in internationaal standpunt
-
Externe kosten achterlandvervoer Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen
8 Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
Geluid
1.391
Netto contante waarde (NCW)
77
Eindrapport
9 54 19
Totaal baten Opbrengstratio
Zie netwerkeffecten
652 euro NCW per geïnvesteerde euro
1,1
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10.3.3
Resultaten van EEA Figuur 22 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe variant) weer in Beleidsscenario B1/B2. Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van ongeveer 280 miljoen euro per jaar en 4600 arbeidsplaatsen (direct en indirect). Deze zijn voor meer dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van de infrastructuur vertegenwoordigt minder dan 2%. Enkel in de eerste vijf jaren vloeit de economische impact volledig uit de bouwactiviteiten voort. De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot 100 miljoen euro per jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.
Figuur 22
Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B1/B2 Miljoen euro
21.000
1.200
18.000
1.000
15.000
800
12.000
600
9.000
400
6.000
200
3.000
0 2005
10.4 10.4.1
Aantal
1.400
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
Netto toegevoegde waarde Terugvloei naar de overheid Werkgelegenheid (rechteras)
0 2050
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok Vervoers- en verkeersprognose De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 23 afgebeeld. Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de sluis (dus zonder Deurganckdok, maar met Kieldrechtdok).
78
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Figuur 23
Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B3 Maritieme overslag: totaal
Maritieme overslag: niet-container*
Miljoen ton 180
Tweede sluis
160
Nulalternatief
140
Ruimtelijke capaciteit
Miljoen ton 40
Tweede sluis
35
Nulalternatief
30
Ruimtelijke capaciteit
120 25
100 20
80 15
60 10
40 5
20 0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2005
2050
Maritieme overslag: container
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Scheepsbewegingen Aantal scheepsbewegingen
Miljoen ton 140
120
Tweede sluis
80.000
Nulalternatief
70.000
Ruimtelijke capaciteit
100
Tweede sluis
Nulalternatief
Binnenvaartschepen
60.000 Tweede sluis Zeeschepen
50.000 Nulalternatief
80 40.000
60
30.000
40
20.000
20
10.000
0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
0 2005
2050
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Wachttijd
Uren 6,0
Nulalternatief Tweede sluis
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed
In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven doorgroeien. De nietcontainertrafieken (inbegrepen containers gemengd met ro/ro en conventioneel stukgoed) ontwikkelen zich tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het pure containerverkeer wordt uiteindelijk de maritieme toegang, en niet de terreinoppervlakte, de eerste beperkende factor. Merk op dat het vervoersvolume in dit beleidsscenario veel groter is dan in scenario’s A (ruimtelijke consolidatie) en B1/B2 (Saeftinghedok). Dat is niet verwonderlijk aangezien de figuur enkel het vervoersvolume in de Waaslandhaven achter de sluizen weergeeft, en in scenario B3 is het havengebied achter de sluizen met het Kieldrechtdok uitgebreid.
79
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10.4.2
Resultaten van MKBA Tabel 25 en Tabel 26 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en internationaal standpunt in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok). In beide standpunten heeft het projectalternatief (tweede sluis) een ruimschoots positief saldo van kosten en baten en is dus voordeliger dan het nulalternatief. In Beleidsscenario B3 worden vangt de Waaslandhaven achter de sluis de containertrafieken op nadat het Deurganckdok vol is. Het gebruik van de tweede maritieme toegang is bijgevolg zeer hoog in dit scenario, waardoor de baten ook zeer groot zijn. Merk op dat de kosten van het Kieldrechtdok niet in de projectkosten opgenomen zijn. In Beleidsscenario B3 is het Kieldrechtdok aangelegd zowel in het nulalternatief en het projectalternatief. De resultaten in Tabel 25 en Tabel 26 tonen de baten van de tweede maritieme toegang gegeven dat het Kieldrechtdok er al ligt.
80
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 25
MKBA in Beleidsscenario B3: nationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Contante waarde t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Tweede sluis (diepe variant)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
580 miljoen
Opex
Kosten per jaar (euro)
10,9 miljoen
Totaal kosten
514 224 739
Directe effecten Vermeden wachttijdkosten - schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-4,4
Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-2.517
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 65% van schepen
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+1,1
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
175.000 euro
Havenrechten
Miljoen ton maritieme overslag
+18,7
Vermeden wachttijdkosten - goederen
101 5 87 22 1.040 1 296
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
+196
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
+31
-689
-
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
+306
-258
Indirecte effecten Bouw en uitbating infrastructuur
Werkgelegenheid (#)
+40
Overslagactiviteiten
Werkgelegenheid (#)
+1.231
93 2.305
Externe kosten achterlandvervoer Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen
-27 Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
Geluid
2.704
Netto contante waarde (NCW)
81
Eindrapport
26 -221 -76
Totaal baten Opbrengstratio
Zie netwerkeffecten
1.965 euro NCW per geïnvesteerde euro
3,4
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 26
MKBA in Beleidsscenario B3: internationaal standpunt Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld) Meeteenheid
Tweede sluis (diepe variant)
Contante waarde t.o.v. nulalternatief (miljoen euro) Tweede sluis (diepe variant)
Projectkosten Capex
Investeringsbedrag (euro)
580 miljoen
Opex
Kosten per jaar (euro)
10,9 miljoen
Totaal kosten
514 224 739
Directe effecten Vermeden wachttijdkosten - schepen
Wachttijd (uren/scheepsbeweging)
-4,4
265
Vermeden indirecte wachttijdkosten
Gemiste shifts
-2.517
228
Kortere vaarafstand
Afstand (km)
-6 km voor 65% van schepen
Baten nieuwe containertrafiek
Miljoen TEU
+1,1
Vermeden risico sluisuitval
Verzekeringspremie/jaar
175.000 euro
Havenrechten
Niet in internationaal standpunt
Vermeden wachttijdkosten - goederen
13 58 2.736 4 -
Netwerkeffecten achterlandvervoer Binnenvaart
Miljoen tonkm
-360
-
Wegvervoer
Miljoen voertuigkm
-26
504
Spoorvervoer
Miljoen tonkm
-2166
165
Indirecte effecten Bouw en uitbating infrastructuur
Niet in internationaal standpunt
-
Overslagactiviteiten
Niet in internationaal standpunt
-
Externe kosten achterlandvervoer Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen
24 Miljoen tonkm/voertuigkm achterlandvervoer
Geluid
26 166 58
Totaal baten
4.247
Netto contante waarde (NCW)
3.508
Opbrengstratio
82
Zie netwerkeffecten
Eindrapport
euro NCW per geïnvesteerde euro
6,0
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
10.4.3
Resultaten van EEA Figuur 24 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe variant) weer in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok). Door de hoge containervolumes in dit scenario is de economische impact van de tweede maritieme toegang zeer groot. Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van ongeveer 900 miljoen euro per jaar en 15.000 arbeidsplaatsen (direct en indirect). Deze zijn voor 99,5% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. De terugvloei naar de overheid loopt op tot 350 miljoen euro per jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.
Figuur 24
Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B3 Miljoen euro
Aantal
1.000
24.000
900
21.000
Terugvloei naar de overheid
18.000
Werkgelegenheid (rechteras)
800 700 15.000
600 500
12.000
400
9.000
300 6.000 200 3.000
100 0 2005
83
2010
Eindrapport
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
Netto toegevoegde waarde
0 2050
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
11
STAP 9: ONZEKERHEID EN RISICO’S De Standaardmethodiek MKBA schrijft voor dat de onzekerheden en risico’s verbonden aan het investeringsproject met twee methoden geëvalueerd moeten worden: gevoeligheidsanalyse (het één per één wijzigen van de basiswaarden van de inputvariabelen die als onzeker beschouwd worden) en Monte-Carlosimulatie (het simultaan wijzigen van de basiswaarden van deze inputvariabelen). Beide methoden zijn hieronder uitgewerkt en toegepast.
11.1
Gevoeligheidsanalyse Ook al zijn de meeste aannames in de berekeningen empirisch onderbouwd, toch worden ze gekenmerkt door onzekerheid. Een MKBA moet zeer ver in de toekomst kijken. Voorspellingen op dergelijke lange termijn zijn inherent onzeker. In de gevoeligheidsanalyse wordt de impact van onzekere aannames op de resultaten van de MKBA onderzocht. Voor belangrijke parameters (d.w.z. parameters met een vermoedelijk sterke invloed op de netto contante waarde van de kosten en baten) worden andere waarden aangenomen dan in de basis-MKBA. Vervolgens wordt bekeken of deze andere aannames de conclusies van de MKBA wijzigen. Hieronder beschrijven we de gevoeligheidsanalyses die uitgevoerd zullen worden. In de daaropvolgende paragrafen worden voor elk beleidsscenario de uitkomsten van de gevoeligheidsanalyse besproken. Sluis met lage drempeldiepte (-12,58m TAW) De basis-MKBA is uitgevoerd voor een sluis met diepe drempel (-17,8m TAW). Een sluis met lage drempeldiepte heeft lagere kosten voor aanleg en onderhoud, maar ook lagere baten omdat ze geen pure containervaart kan accommoderen32. Lage groeiscenario De basis-MKBA gaat uit van het hoge groeiscenario uit de Economische Ontwikkelingsschets. In de gevoeligheidsanalyse worden de resultaten herberekend voor het lage groeiscenario. De onderstaande tabel toont een vergelijking van beide scenario’s. Merk op dat de scenario’s het potentiële overslagvolume betreffen, dat gerealiseerd zou worden indien er geen fysieke beperkingen zijn (beschikbare oppervlakte, capaciteit van maritieme toegankelijkheid,…). De overslagvolumes in onze prognoses houden wel met deze beperkingen rekening, en vertonen lagere groeivoeten. De scenario’s van het potentiële overslagvolume in Tabel 27 vormen het uitgangspunt voor de prognoses van het werkelijke overslagvolume.
32
84
Een sluis met lage drempeldiepte creëert ook voor andere trafiekcategorieën beperkingen (bijvoorbeeld kleinere vaarvensters). Zoals uitgelegd in paragraaf 6.1.1 was het in deze MKBA niet mogelijk om deze beperkingen te kwantificeren. De baten van de ondiepe sluisvariant zijn dus in enige mate overschat (en het verschil met de baten van de diepe sluisvariant dus onderschat).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 27
Trafiekscenario’s
Verschijningsvorm
Gemiddeld jaarlijks groeipercentage 2006-2050 van potentieel overslagvolume (zonder fysieke beperkingen) Hoge groei
Lage groei
Droge bulk
0,0%
-0,9%
Vloeibare bulk
0,9%
0,0%
Containers
3,2%
2,3%
Ro/ro
2,2%
1,2%
Conventioneel stukgoed
0,9%
-0,1%
Bron: Extrapolatie van scenario’s uit EOS (ECSA, 2004).
Daar alle baten uiteindelijk aan het overslagvolume gekoppeld zijn, zullen de baten in het lage groeiscenario lager zijn. Geen pure containertrafieken achter sluis In de basis-MKBA wordt de voorkeur van reders voor terminals die direct bereikbaar zijn (d.w.z. zonder sluispassage) in rekening gebracht door middel van een vermindering van de baten van nieuwe containertrafieken met 0,26 euro/ton indien deze trafieken achter een sluis behandeld worden. Een ander standpunt is dat pure containertrafieken onder geen enkele voorwaarde achter een sluis wensen behandeld te worden. De gevolgen van dit standpunt voor de projectbaten wordt in de gevoeligheidsanalyse onderzocht. De aan de containertrafieken verbonden baten vallen weg. Sterkere groei van de gemiddelde call size In de basis-MKBA wordt een groei van de gemiddelde call size verondersteld die ligt tussenin de recente evolutie in de Waaslandhaven, en de sterkere groeitrends die voor de hele haven van Antwerpen waargenomen zijn. In de gevoeligheidsanalyse wordt uitgegaan van een sterkere groei, die dichter aanleunt bij de waargenomen trends voor de hele haven van Antwerpen. In Tabel 28 worden beide aannames naast elkaar geplaatst. Een hogere call size heeft twee tegengestelde effecten op de baten. De bestaande sluis kan iets langer extra verkeer opvangen, zodat er minder snel baten optreden. Anderzijds blijft ook de tweede sluis langer congestiearm, zodat er meer nieuwe trafieken aangetrokken kunnen worden. Per saldo kunnen de baten zowel hoger als lager uitvallen.
85
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 28
Aannames over de toekomstige evolutie van de call size Verschijningsvorm
Verwacht gemiddeld jaarlijks groeipercentage van de call size Basis
Gevoeligheidsanalyse
Droge bulk
1%
1,5%
Vloeibare bulk
2%
3%
Containers
2%
3%
Ro/ro
2%
3%
Conventioneel stukgoed
2%
3%
Binnenvaart
2%
3%
Lagere vermeden achterlandafstand in het internationale standpunt In de basis-MKBA wordt verondersteld dat in het internationale standpunt het project van de tweede maritieme toegang leidt tot een vermindering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer, met positieve milieueffecten tot gevolg. De reden is dat zonder project bepaalde goederenstromen moeten uitwijken naar minder centraal gelegen havens, waardoor de achterlandafstand vanaf de herkomst of tot de bestemming toeneemt. Het argument dat de gemiddelde achterlandafstand daalt, kan logisch goed gemotiveerd worden, maar is bij gebrek aan gegevens moeilijk empirisch te onderbouwen. In de basis-MKBA werd gerekend met een gemiddelde vermindering van de achterlandafstand van 50km. In de gevoeligheidsanalyse wordt 25 km ondersteld. De baten van vermeden achterlandvervoer zullen in verhouding kleiner zijn. Verschuiving naar Vlaamse zeehavens De baten in het nationale standpunt worden sterk beïnvloed door de fractie van de nieuwe goederenstromen (d.w.z. aangetrokken of behouden dank zij het project) die uit andere Vlaamse zeehavens afkomstig zijn. Hoe groter dit percentage, hoe kleiner de netto baten voor Vlaanderen of België. In de basis-MKBA werd een percentage van 40% uit andere Vlaamse zeehavens verondersteld. Naargelang we een engere of ruimere afbakening van de met de Waaslandhaven concurrerende zeehavens maken, kan dit percentage variëren van 15% tot 70% (zie paragraaf 6.1.1). In de gevoeligheidsanalyse wordt de impact van beide extremen onderzocht. Maximale, operationele capaciteitsbezetting van de Kallosluis en de tweede sluis In de basis-MKBA wordt, op basis van informatie van operatoren, aangenomen dat een sluis haar maximale operationele capaciteit bereikt bij een bezettingsgraad van 85%, die overeenkomt met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uren. In de gevoeligheidsanalyse wordt de maximale, operationele bezettingsgraad op 76,5% geplaatst (ongeveer 2,5 uren wachttijd in een systeem met één sluis). De effecten van de verlaging van de maximale wachttijd/maximale operationele capaciteitsbezetting zijn de volgende: • de tijdsbaten treden sneller op (omdat bestaande sluis sneller de maximale capaciteitsbezetting bereikt), maar maximale tijdsbaten zijn minder hoog (2,5 uur i.p.v. 4,8 uur). De actuele waarde van de totale tijdsbaten (of vermeden tijdskosten) kan dus in principe beide richtingen uit; 86
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
• de bestaande sluis is sneller gecongestionneerd. Maar ook de nieuwe tweede sluis is sneller gecongestionneerd. Het volume van de aangetrokken trafiek (verschil tussen 1 en 2 sluizen) kan dus in principe ook twee richtingen uit. Discontovoet In de basisberekingen wordt, conform de Standaardmethodiek, een reële, risicovrije discontovoet gehanteerd van 4%. In een klassieke gevoeligheidsanalyse voor Vlaamse haveninfrastructuurprojecten wordt het percentage op 8% gebracht (zonder echter daarbij rekeningschap te geven aan het realiteitsgehalte van een dergelijk percentage). In de andere richting wordt 2,5% gebruikt in de gevoeligheidsanalyse.
11.1.1
Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie Tabel 29 toont de resultaten van de verschillende gevoeligheidsanalyses in de MKBA voor Beleidsscenario A. In bijna alle gevoeligheidsanalyses blijft de conclusie van de basis-MKBA (tweede sluis is beste alternatief) overeind. In slechts twee gevoeligheidsanalyses verandert deze conclusie. In het scenario waarbij terreinen achter een sluis niet in aanmerking voor pure containertrafieken komen, of waarbij de sluis een kleine drempeldiepte heeft en daardoor niet voor pure containertrafieken geschikt is, is het inbreidingsalternatief aantrekkelijker dan het alternatief van de tweede sluis. De reden is evident. Het inbreidingsalternatief laat in deze beide gevallen toe om in te spelen op de snel groeiende containermarkt en hogere baten te realiseren. In tegenstelling tot het basisgeval overschrijden de extra baten van inbreidingsalternatief de extra kosten. We moeten hierbij wel bedenken dat ook het inbreidingsalternatief nautische beperkingen heeft, maar dat deze nog niet diepgaand onderzocht zijn. Drie andere parameters met een sterke impact op de resultaten zijn de trafiekgroei (lage groeiscenario), de discontovoet (hoge discontovoet) en de fractie van de nieuwe goederenstromen dat uit andere Vlaamse zeehavens afkomstig is (deze laatste enkel in het nationale standpunt). In geen van deze drie gevoeligheidsanalyses verandert echter de conclusie dat de tweede sluis het beste alternatief is. Een grotere groei van de call size en een hogere aanname over de maximale operationele capaciteit van de sluis doen de baten licht dalen.
87
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 29
Gevoeligheidsanalyses MKBA Beleidsscenario A (NCW in miljoen euro van 2007)
Inbreiding
Internationaal standpunt
Tweede sluis
Inbreiding
Tweede sluis
Basis (diepe sluisvariant)
756
1.537
2.049
3.232
Sluis met lage drempeldiepte
755
305
2.049
883
-665
121
-216
830
Geen pure containertrafieken achter sluis
755
221
2.049
787
50% hogere toekomstige groei van call size
759
1.471
2.016
3.074
Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km
745
1.527
1.682
2.729
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15%
1.193
1.968
2.049
3.232
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70%
230
1.019
2.049
3.232
Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren)
762
1.484
1.965
2.968
-347
257
-44
913
2.339
3.245
5.061
6.205
Laag groeiscenario
Discontovoet 8% Discontovoet 2,5%
11.1.2
Nationaal standpunt
Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok In de MKBA Beleidsscenario B1/B2 zijn er meer parameters die de conclusies veranderen. In het lage groei-scenario scoort het projectalternatief slechter dan het nulalternatief in beide standpunten. In het nationale standpunt keert de volgorde van de alternatieven ook om bij een hogere discontovoet en een grotere verschuiving van goederenstromen van of naar andere Vlaamse zeehavens. De sluis met lagere drempeldiepte scoort beter dan de diepe variant. De diepe sluisvariant heeft hogere kosten, en wordt slechts gebruikt door pure containervaart. In beleidsscenario B1/B2 is er echter geen pure containervaart naar het projectgebied. Een diepe sluis laat ook toe om grootschalige bulktrafieken te behandelen, maar in die markt wordt in de EOS-scenario’s geen verdere groei verwacht. Dat sluit niet uit dat dergelijke trafieken zich in de Waaslandhaven kunnen ontwikkelen, maar de baten daarvan zijn moeilijk becijferbaar.
88
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 30
Gevoeligheidsanalyses MKBA Beleidsscenario B1/B2 (NCW in miljoen euro van 2007)
Internationaal standpunt
Tweede sluis
Tweede sluis
Basis (diepe sluisvariant)
205
652
Sluis met lage drempeldiepte
288
747
-613
-651
Geen pure containertrafieken achter sluis
205
652
50% hogere toekomstige groei van call size
108
415
Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km
201
498
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15%
387
652
Laag groeiscenario
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70%
-13
652
Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren)
135
317
-165
17
708
1.489
Discontovoet 8% Discontovoet 2,5%
11.1.3
Nationaal standpunt
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok In dit scenario blijft de conclusie dat het tweede sluis het beste alternatief is in alle gevoeligheidsanalyses overeind. In sommige scenario’s wordt de netto contante waarde wel ernstig aangetast, bijvoorbeeld bij lage groei of hoge discontovoet, en in de scenario’s waarin de achterhaven niet bereikbaar is voor containerschepen (sluis met lage drempeldiepte of weigering van rederijen om terminals achter een sluis te gebruiken).
Tabel 31
Gevoeligheidsanalyses MKBA Beleidsscenario B3 (NCW in miljoen euro van 2007) Basis (diepe sluisvariant)
Internationaal standpunt
Tweede sluis
Tweede sluis
1.965
3.508
Sluis met lage drempeldiepte
506
1.013
Laag groeiscenario
121
667
Geen pure containertrafieken achter sluis
423
918
50% hogere toekomstige groei van call size
3.756
6.788
Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km
1.952
3.037
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15%
2.519
3.508
Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70%
1.301
3.508
Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren)
1.785
3.066
355
803
4.171
7.269
Discontovoet 8% Discontovoet 2,5%
89
Nationaal standpunt
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
11.2
Monte-Carlosimulatie Monte-Carlosimulatie bepaalt de simultane impact van onzekerheden en risico’s op de uitkomstvariabele van de MKBA, hier de NCW van de projectalternatieven (in vergelijking met het nulalternatief). Concreet worden nu aan de parameters die het voorwerp hebben uitgemaakt van de gevoeligheidsanalyse in paragraaf 11.1 kansverdelingen toegekend, die vervolgens in het rekenmodel worden ingebracht voor de uitvoering van de Monte-Carlosimulatie. Na grondig overleg met de begeleidingsgroep voor deze studie zijn de volgende kansverdelingen vooropgesteld: 1. groeiscenario’s: EOS hoge groei is in de MKBA behandeld als basis met EOS lage groei als scenario in de gevoeligheidsanalyse33. Voor de MonteCarlosimulaties zijn twee er nog tussenliggende scenario’s opgesteld: (1) een ‘middellaag’ dat bekomen is door 20% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS hoog en EOS laag bij te tellen bij EOS laag en (2) een ‘middelhoog’ dat bekomen is door 65% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS hoog en EOS laag bij te tellen bij EOS laag. Aan de vier groeiscenario’s zijn de volgende kansen toebedeeld: ◦
EOS laag: 2,5%
◦
‘middellaag’: 7,5%
◦
‘middelhoog’: 15%
◦
EOS hoog: 75%
2. groei van de gemiddelde call size: gebruik van een normaalverdeling met de volgende karakteristieken: ◦
algemeen: µ = 0,02 en σ = 0,00333
◦
droge bulk: µ = 0,01 en σ = 0,00167
◦
containers en binnenvaart: µ = 0,02 en σ = 0,00333
3. afstand achterlandvervoer (in het internationaal perspectief): gebruik van een driehoeksverdeling tussen 0 en 100km, met modus 75km34 4. verschuiving naar de Vlaamse havens: gebruik van een normaalverdeling met µ = 0,4 en σ = 0,1 5. maximale operationele capaciteit: discrete kansverdeling met 4,8 uur wachttijd op 70% en 2,5 uur wachttijd op 30%
90
33
Er dient opgemerkt dat op heden de EOS hoog groeicijfers al achterhaald lijken, in het bijzonder voor de liquid bulk trafiek. Evenwel, om consistent met andere planstudies (zoals Plan-MER) te bewaren, is besloten om het EOS hoog scenario als basisscenario te handhaven.
34
Theoretisch is het maximum 100 km (voor bestemmingen ten zuiden van Antwerpen die via Rotterdam aangevoerd worden, en zo sowieso langs Antwerpen passeren) en 0 km het minimum (voor leveringen vanuit Antwerpen naar bestemmingen in Rotterdam). Gemakshalve bepalen we het gemiddelde als de helft van 100 en 0 (50); het cijfer dat we gehanteerd hebben voor het basisscenario. Maar er zullen minder trafieken zijn aan de nulzijde (omdat die met grotere waarschijnlijkheid al uit Rotterdam bediend worden). We kunnen dus uitgaan van een driehoeksverdeling 0-100 met modus 75.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
6. investeringskosten: gebruik van een normaalverdeling met de volgende karakteristieken:35 ◦
inbreiding: µ = 1240 miljoen euro en σ = 34 miljoen euro
◦
diepe sluisvariant: µ = 550 miljoen euro en σ = 15 miljoen euro
◦
ondiepe sluisvariant: µ = 450 miljoen euro en σ = 13 miljoen euro
7. discontovoet: gebruik van een rechtsscheve verdeling tussen 2,5% en 8% met een modus en een gemiddelde van 4%. De verdeling is in Tabel 32 volledig weergegeven. Een rechtsscheve verdeling betekent dat een discontovoet lager dan de modus (4%) vaker voorkomt dan een discontovoet hoger dan de modus.
Tabel 32
Kansverdeling discontovoet 2,5%
3%
3,5%
4%
4,5%
5%
5,5%
6%
6,5%
7%
7,5%
8%
Kans
5,1%
10%
17%
45%
11%
5%
2,5%
1,5%
1%
0,8%
0,6%
0,5%
Cum. kans
5,1%
15,1%
32,1%
77,1%
88,1%
93,1%
95,6%
97,7%
98,1%
98,9%
99,5%
100%
De keuze voor een rechtsscheve verdeling is te verantwoorden door het feit dat onder meer de reële kapitaalmarktrente al geruime tijd substantieel onder 4% ligt. Zo bedroeg op 14/12/07 het rendement van een OLO op 10 jaar 4,51% in nominale termen36. Gezien in de nominale rente al de inflatieverwachting (zowat 2,9% in België) begrepen is, zou de reële risicovrije kapitaalmarktrente op dit moment op circa 1,6% worden geschat. Op grond van gelijkaardige overwegingen is door het Nederlandse Ministerie van Financiën, na een uitgebreid onderzoek terzake, in het voorjaar van 2007 beslist om de reële, risicovrije discontovoet voor alle kosten-batenanalyse te verlagen van 4% naar 2,5%37, en deze slechts voor een termijn van maximaal 4 jaar vast te houden. Echter, de relevante rente voor de MKBA is de huidige verwachting van de rente zoals die zal gelden op het moment van de besluitvorming over dit dossier. Er geldt meestal een time-lag van één of enkele jaren tussen het maken van de MKBA en het moment van de politieke besluitvorming. Ook is de discussie rond het correcte niveau van de reële, risicovrije discontovoet voor MKBA’s van
91
35
De raming van de investeringskosten van de diepe sluisvariant houdt al rekening met de onvoorziene kostoverschrijdingen die bij de aanleg van de Berendrechtsluis opgetreden zijn. Daarom wordt ze als een bovengrens beschouwd die slechts met een waarschijnlijkheid van 2,5% overschreden zal worden (dus bovengrens van 95% betrouwbaarheidsinterval). Voor de ondiepe sluisvariant wordt hetzelfde betrouwbaarheidsinterval genomen, maar dan met een proportioneel kleiner gemiddelde en standaardafwijking. Voor het inbreidingsalternatief wordt eveneens dezelfde relatieve standaardafwijking gehanteerd, maar dan met een gemiddelde gelijk aan de basisraming. De basisraming wordt hier dus niet als een bovengrens, maar als een middenwaarde beschouwd. In tegenstelling tot de sluis zijn in de raming van het inbreidingsalternatief immers geen eerdere ervaringen meegenomen.
36
Bron: www.tijd.be. Een OLO op 10 jaar is het klassieke referentiepunt voor de bepaling van de reële, risicovrije rentevoet.
37
Weliswaar met het voorschrift dat de risicovrije, reële rentevoet nog moet verhoogd worden met een, zo mogelijk projectspecifieke, opslag voor het macro-economisch risico. Uitzondering wordt gemaakt voor investeringen gericht op problemen die fundamenteel onomkeerbaar zijn, waaronder langetermijnvraagstukken zoals de klimaatverandering. Zie Brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer IRF 2007-0090 M (www.minfin.nl).
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
haveninfrastructuurprojecten nog niet op een afzonderlijke en wetenschappelijke wijze gevoerd. Daarom is hier, in samenspraak met de opdrachtgever, een kansverdeling voor de discontovoet uitgewerkt die een aantal van de bovenstaande elementen wil verenigen: het (Nederlandse) gebruik van een discontovoet gelijk aan 2,5%, de in de Standaardmethodiek MKBA voorgeschreven 4%, de eventuele kans op het bestaan van restrisico’s die toch niet goed vervat zouden zitten in het kostenbatensaldo, wat de discontovoet zou doen bestaan uit de reële risicovrije rente en een risico-opslag. Gezien de huidige rentetarieven, is de kans dus groter op risicovrije rentes lager dan 4% dan omgekeerd, wat de keuze voor een rechtsscheve kansverdeling rechtvaardigt. Merk op dat, ook al is de verdeling scheef, de gemiddelde discontovoet nog steeds 4% bedraagt, d.w.z. de waarde van de discontovoet in de basis-MKBA. 8. aanvaardbaarheid voor containerrederijen van terminal achter een sluis: discrete verdeling met 30% kans aanvaardbaar en 70% kans onaanvaardbaar. In de basis-MKBA werd uitgegaan van 100% aanvaardbaar. Met de vastgelegde kansverdelingen voor de ‘onzekere’ inputvariabelen zijn vervolgens 10.000 iteraties per simulatie uitgevoerd38, dit voor elk van de projectalternatieven binnen elk beleidsscenario. Deze iteraties genereren op hun beurt in een kansverdeling, nu van de uitkomsten van de MKBA, hier uitgedrukt in netto contante waarde.39 Hoe groter de spreiding (standaarddeviatie) van deze uitkomsten, hoe groter de onzekerheid over de finale uitkomst en dus over het risicoprofiel van het project. Uit de kansverdeling kan tevens de verwachte waarde (gemiddelde) van de uitkomst afgeleid worden, en de kans dat de uitkomsten voor de projectalternatieven negatief zullen worden (kans op NCW < 0). De grafieken met uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties zijn opgenomen in Bijlage E van dit Eindrapport. Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking over de beleidsscenario’s heen is methodologisch niet toegelaten.
92
38
Het gekozen aantal iteraties zorgt voor een voldoende robuustheid van de resultaten van de MonteCarlosimulatie en de hiermee verbonden vaststellingen en conclusies.
39
In de Standaardmethodiek wordt aanbevolen om de Monte-Carloanalyse in termen van de interne rentevoet uit te voeren (ook al is een berekening in termen van netto contante waarde niet fout). Een analyse in termen van de interne rentevoet is aangewezen indien men de resultaten wil gebruiken om de risicopremie voor een project te bepalen. Het is dan niet logisch om de variabiliteit van de projectopbrengsten in termen van de netto contante waarde weer te geven, want de netto contante waarde wordt zelf met behulp van een discontovoet berekend, die al een bepaalde risicopremie incorporeert. In deze MKBA wordt geen risicopremie toegepast (eveneens conform Standaardmethodiek). De hoofdbedoeling van de MonteCarloanalyse is om de besluitvormer informatie te geven over de gemiddelde NCW (niet altijd gelijk aan de meest waarschijnlijke NCW die in de basis-MKBA berekend is) en de kans dat het project een negatieve NCW heeft. In dat geval stelt een analyse in termen van netto contante waarde geen methodologische problemen.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
11.2.1
Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie Tabellen 33 en 34 tonen de uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties (10.000 iteraties) voor het Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie), respectievelijk voor het nationaal en het internationaal perspectief. In tegenstelling tot de uitkomsten van de gevoeligheidsanalyse scoort het inbreidingsalternatief beter dan de tweede sluis (ongeacht drempeldiepte). Dit resultaat is toe te schrijven aan het feit dat in de basisberekening pure containertrafieken altijd bereid zijn om achter de sluizen te gaan, mits een compensatie voor de extra tijdskosten (zie paragraaf 6.2.6). Echter, in de Monte Carlo simulatie is de kans dat dergelijke trafieken bereid zijn om achter de sluizen te gaan slechts 30%40. Pure containertrafieken wél of niet achter de sluizen is dan ook de belangrijkste, beïnvloedende factor voor de NCW uitkomsten voor de tweede sluis (diepe variant), samen met de discontovoet en het groeiscenario (internationaal perspectief) en de mate van trafiekverschuiving van andere, Vlaamse havens (nationaal perspectief). De gemiddelde NCW van het inbreidingsalternatief ligt overigens dicht bij de uitkomst van de basis-MKBA, terwijl de gemiddelde NCW van de tweede sluis om de bovenvermelde reden veel lager ligt dan de uitkomst in de basis-MKBA.
Tabel 33
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (nationaal standpunt) Projectalternatief
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Kans op NCW < 0
Inbreiding
743
624
10,1%
Tweede sluis (diep)
560
768
16,8%
Tweede sluis (ondiep)
234
317
17,0%
(mio EUR)
De kans op negatieve waarden in het internationaal perspectief is aanzienlijk lager in vergelijking met het nationale, wat ook logisch is. Men kan zelfs voorzichtig stellen dat alle projectalternatieven maatschappelijke meerwaarde zullen opleveren. In het geval van de tweede sluis scoort overigens de diepe variant significant beter, zij het wel met een vrij grote standaarddeviatie.
Tabel 34
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (internationaal standpunt) Projectalternatief
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Inbreiding
2.208
1.153
2,6%
Tweede sluis (diep)
1.513
1.446
7,4%
819
549
10,6%
Tweede sluis (ondiep)
11.2.2
Kans op NCW < 0
(mio EUR)
Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok In het Beleidsscenario B1/B2 scoort de ondiepe sluisvariant beter dan de diepe variant in de Monte-Carlosimulatie. Een zelfde conclusie werd al getrokken in de gevoeligheids-
40
93
Dit geldt enkel voor de ‘diepe’ sluisvariant. In de ondiepe variant is pure containertrafiek achter de sluizen uitgesloten, zowel in de basis-MKBA als in de Monte-Carloanalyse
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
analyse. De diepe sluisvariant heeft namelijk hogere kosten, en wordt slechts gebruikt door pure containervaart, die evenwel afwezig blijft in dit scenario.
Tabel 35
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (nationaal standpunt) Projectalternatief
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Kans op NCW < 0
Tweede sluis (diep)
143
304
23,9%
Tweede sluis (ondiep)
219
309
17,5%
(mio EUR)
Maar men moet opnieuw benadrukken dat een diepe zeesluis ook extra ontwikkelingsmogelijkheden in niet-containertrafieken biedt (bijvoorbeeld grootschalige bulk), die in de MKBA niet gekwantificeerd zijn. Wil men de toekomstmogelijkheden terzake van de Waaslandhaven niet hypothekeren, dan valt een diepe sluis zeker te overwegen, ondanks zowat 1/4 kans op een negatief maatschappelijk rendement (kosten > baten) in het nationale perspectief. In het internationale perspectief bedraagt deze kans slechts 1 op 10. Belangrijkste beïnvloedende factoren zijn het groeiscenario, de discontovoet en de hoogte van de maximale operationele capaciteit (75% versus 85%).
Tabel 36
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (internationaal standpunt) Projectalternatief
11.2.3
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Kans op NCW < 0
Tweede sluis (diep)
600
485
10,6%
Tweede sluis (ondiep)
685
494
10,8%
(mio EUR)
Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok De Monte-Carlosimulatieresultaten voor het Beleidsscenario B3 bevestigen opnieuw deze van de gevoeligheidsanalyse. In vergelijking met het nulalternatief creëert een tweede sluis in meer dan 8 op de 10 gevallen maatschappelijke meerwaarde (NCW > 0), vanuit een nationaal perspectief beschouwd en in 9 op 10 vanuit een internationaal perspectief.
Tabel 37
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (nationaal standpunt) Projectalternatief
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Kans op NCW < 0
Tweede sluis (diep)
868
1058
13,1%
Tweede sluis (ondiep)
410
434
14,3%
(mio EUR)
De diepe sluisvariant scoort overigens aanzienlijk beter dan de ondiepe, voornamelijk door 30% kans dat pure containertrafieken alsnog bereid zijn achter de sluizen te komen. Dit verklaart ook meteen de grote standaarddeviatie, zowel in het nationale als in het internationale perspectief. Een andere sterk beïnvloedende factor is de discontovoet, samen met de maximale operationele sluiscapaciteit en het groeiscenario.
94
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 38
Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (internationaal standpunt) Projectalternatief
95
Gemiddelde (mio EUR)
Standaarddeviatie
Tweede sluis (diep)
1796
1846
7,5%
Tweede sluis (ondiep)
939
670
10,7%
Eindrapport
Kans op NCW < 0
(mio EUR)
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
12
STAP 10: VERDELING VAN KOSTEN EN BATEN Voor de besluitvorming over een project is niet alleen de totale netto contante waarde van de kosten en baten belang, maar ook de verdeling van de kosten en baten tussen de groepen van de samenleving. Daarom worden in deze stap de kosten en baten (in de basisberekeningen) vanuit nationaal standpunt uitgesplitst over drie groepen: • gebruikers van de maritieme toegang; • overheid, zelf weer opgedeeld in: − Vlaamse overheid; − havenautoriteiten; − federale overheid; • consumenten, werknemers en omwonenden.
12.1
Methode voor de verdeling van de kosten en de baten Gebruikers van de maritieme toegang De directe baten van de tweede maritieme toegang (vermindering van directe en indirecte wachttijdkosten) vloeien in eerste instantie naar de gebruikers van de maritieme toegang: reders en terminaluitbaters. Ze blijven daar echter niet hangen maar worden doorgegeven aan de andere partijen in de logistieke keten. De drijvende kracht achter het doorgeven van de effecten is de onderlinge concurrentie. De reders vertalen hun kostenbesparingen in de prijs die ze hun klanten (de verladers) aanrekenen. De verladers ervaren een daling van de productiekosten, en rekenen deze door in de prijs van hun producten. Uiteindelijk komen de besparingen bij de eindverbruiker terecht. Als er voldoende mate van concurrentie is, komen dus alle projectbaten terecht bij de eindverbruikers van de bij de eindverbruikers van de producten die ergens in hun productieproces van de Waaslandhaven gebruik maken. We hebben geen concrete aanwijzingen dat er onvoldoende concurrentie is, zodat er uiteindelijk geen baten bij de directe gebruikers blijven hangen. Overheid We veronderstellen dat de Vlaamse overheid de kosten voor de aanleg, het onderhoud en de bediening van de tweede maritieme toegang draagt. Bovendien moet ze op die projectkosten nog eens 21% BTW betalen. Vanuit nationaal standpunt is de BTW een transfer, maar voor de Vlaamse overheid vertegenwoordigt ze een kost. De Vlaamse overheid draait ook op voor de marginale onderhoudkosten van de weginfrastructuur (één van de posten van de directe netwerkeffecten).
96
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De federale overheid ontvangt de volgende inkomsten: • het BTW-bedrag op de projectkosten; • de terugvloei naar de overheid in de vorm van belastingen op loon en winst (berekend zoals beschreven in Tabel 16 en Tabel 17); • de extra belastinginkomsten van het wegvervoer. Aan de kostenzijde draagt de federale overheid de marginale exploitatiekosten van het spoor. Er moet opgemerkt worden dat een deel van de baten van de federale overheid via de financieringswet aan het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap (en de andere gewesten en gemeenschappen) doorgeschoven worden. Hiermee is wegens onvoldoende informatie over de regionale verdeling van de projectimpact op de toegevoegde waarde en werkgelegenheid geen rekening gehouden.41 De havenautoriteiten ontvangen de extra haveninkomsten. In deze rubriek staan de extra ontvangsten voor alle autoriteiten van de Vlaamse zeehavens. De extra opbrengsten in Antwerpen worden deels gecompenseerd door minderinkomsten in andere Vlaamse zeehavens. Consumenten, werknemers en omwonenden De consumenten zijn de uiteindelijke ontvangers van de directe baten (zie bespreking boven). De werkgelegenheidsbaten komen toe aan de werknemers, behalve het deel dat in de vorm van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit. Tenslotte komen de externe kosten en baten bij de omwonenden terecht.
41
97
Het is niet zo dat de Vlaamse (en andere regionale overheden) een direct aandeel van de opbrengsten uit de inkomstenbelasting ontvangen. De dotaties aan de gemeenschappen en gewesten zijn vastgelegd en worden jaarlijks geïndexeerd met de inflatie en de reële groei van het bruto binnenlands product (BBP). De inkomsten uit de personenbelastingen bepalen niet de omvang van de dotatie, maar enkel de verdeling van de dotatie tussen de verschillende gewesten en gemeenschappen. De impact van de tweede maritieme toegang op de dotatie voor het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap verloopt via twee kanalen. De tweede maritieme toegang heeft een impact op het BBP, en daarmee op het totaalbedrag van de dotaties. Belangrijker is echter de potentiële impact op de verdeelsleutel van de dotaties via de inkomstenbelasting. Om deze impact te berekenen moeten we de verdeling tussen de gewesten en gemeenschappen van de effecten op toegevoegde waarde en inkomstenbelastingen van de tweede toegang kennen. Die kennen we echter niet. Met de beschikbare gegevens kunnen we enkel de impact op geheel België ramen. Merk op dat in alle geval slechts een fractie van de baten van de federale overheid naar de Vlaamse overheid zal vloeien, en dat deze laatste dus nooit een positief saldo kan bereiken.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
12.2
Resultaten Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking tussen de beleidsscenario’s is derhalve uit den boze.
Tabel 39
Beleidsscenario A: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt) Inbreiding Gebruikers
Tweede sluis (diep)
0
0
-1.997
-895
232
228
1.433
1.161
1.088
1.042
756
1.537
Overheid Vlaamse overheid Havenbedrijven Federale overheid Consumenten, werknemers, omwonenden Totaal
Tabel 40
Beleidsscenario B1/B2: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt) Tweede sluis (diep) Gebruikers
0
Overheid Vlaamse overheid Havenbedrijven Federale overheid
Tabel 41
-895 97 611
Consumenten, werknemers, omwonenden
392
Totaal
205
Beleidsscenario B3: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt) Tweede sluis (diep) Gebruikers
0
Overheid Vlaamse overheid Havenbedrijven Federale overheid
98
-895 296 1.448
Consumenten, werknemers, omwonenden
1.116
Totaal
1.965
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
13
STAP 11: CONCLUSIES Is een tweede maritieme toegang aangewezen? In de basisberekening zijn de projectalternatieven met tweede maritieme toegang in alle beleidsscenario’s voordeliger dan het nulalternatief zonder tweede maritieme toegang. Ongeacht de beslissingen die in het kader van de ruimtelijke afbakening van de haven van Antwerpen genomen worden, kan gesteld worden dat een tweede maritieme toegang van de Waaslandhaven vanuit het gezichtspunt van een MKBA aangewezen is. De conclusie is iets meer genuanceerd, maar wellicht ook realistischer als de resultaten van de gevoeligheids- en de Monte-Carlosimulaties worden meegenomen. Naargelang het beleidsscenario is de kans op een positief kosten-batensaldo van een tweede maritieme toegang 89% tot 97% in het internationale perspectief en 76% tot 90% in het nationale perspectief. De conclusie van de basisberekening blijft dus overeind: de aanleg van een tweede maritieme toegang is vrijwel zeker een voordelige beleidsbeslissing. Welke tweede maritieme toegang is het meest voordelig? Voor het antwoord op deze vraag maken we een onderscheid tussen de verschillende beleidsscenario’s voor de ontwikkeling van de Waaslandhaven. De baten van de tweede maritieme toegang variëren immers naargelang het beleidsscenario, en dit heeft een impact op de conclusies van de MKBA. Merk op dat de projectalternatieven enkel binnen een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking over de beleidsscenario’s heen kan methodologisch niet, want dan zouden ongelijke situaties met elkaar vergeleken worden. In beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie) is de diepe sluisvariant in de basisberekening het meest voordelige alternatief, gevolgd door inbreiding en de ondiepe sluis. Deze laatste is wel de goedkoopste oplossing, maar de kostenbesparing wordt meer dan gecompenseerd door de gederfde baten als gevolg van de diepgangbeperking. De Monte-Carloanalyse houdt ook rekening met de mogelijkheid dat containerrederijen niet in terminals achter een sluis willen aanlopen. Hierdoor verandert de rangschikking van de alternatieven: inbreiding scoort gemiddeld het beste gevolgd door de diepe sluisvariant. De ondiepe sluisvariant blijft net als in de basisberekening de hekkensluiter. In beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok) tonen de berekeningen een iets voordeligere score voor de ondiepe sluisvariant dan voor de diepe sluisvariant. Gezien de opzet van de berekeningen hoort bij deze conclusie een kanttekening. Een ondiepe sluis vergt een kleinere investering, maar sluit een aantal toekomstige ontwikkelingskansen voorgoed uit waardoor er baten misgelopen worden. Gegeven de beschikbare informatie zijn in deze MKBA enkel de gederfde baten in diepzeecontaineroverslag gekwantificeerd. Maar in beleidsscenario B1/B2 is er geen containeroverslag in de Waaslandhaven achter de sluizen, zodat er geen gederfde baten in rekening gebracht worden en de ondiepe sluisvariant wegens zijn lagere kostprijs automatisch beter scoort. Ook in de nietcontainertrafieken zijn er echter toekomstige ontwikkelingskansen die door een ondiepe sluis definitief uitgesloten worden, en die tot gederfde baten leiden. Voorbeelden zijn grootschalige droge bulkoverslag en het inspelen op schaalvergroting in producttankers (bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de
99
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Waaslandhaven van VOPAK en Mitsui/ITC/Rubis). Het vrijwaren van deze kansen zou, vanuit een reëel optieperspectief, de keuze moeten doen vallen op de diepe sluisvariant. In Beleidsscenario B3 (‘Kieldrechtdok’) is de keuze voor de diepe sluisvariant overduidelijk. De gederfde baten in containeroverslag bij een ondiepe sluisvariant spelen hier volop. Dit alles leidt tot de eindconclusie dat in geval van een ruimtelijke uitbreiding van het Antwerpse havengebied (d.w.z. beleidsscenario’s B1/B2 en B3), en rekening houdende met de niet gekwantificeerde ontwikkelingskansen in niet-containtrafieken in beleidsscenario B1/B2, de diepe sluisvariant het meest voordelige alternatief is.
100
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage A
LITERATUURREFERENTIES Adviesdienst Verkeer en Vervoer (2006). Kerncijfers Verkeersveiligheid. Uitgave 2006. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam. Commissariat General du Plan (2001). Transports : choix des investissements et coût des nuisances. Parijs. CPB. 2004. Verruiming van de vaarweg van de Schelde. Een maatschappelijke kostenbatenanalyse. Koninklijke Swart. Debisschop, K. (2001). Verfijning van de economische analyse van infrastructurele investeringsopportuniteiten: een toepassing in de Vlaamse havencontext, Doctoraat, Universiteit Antwerpen De Ceuster G. (2004). Internalisering van externe kosten van wegverkeer in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA/2004/04. Transport & Mobility Leuven. De Jong, G., Bakker, S., Pieters, M. (2004). Hoofdonderzoek naar de reistijdwaardering in het vervoer van goederen over de weg. Studie uitgevoerd in opdracht van Adviesdienst Verkeer en Vervoer. Rand Europe. De Nocker, L. en Broekx, S. (2004) Kengetallen externe kosten goederentransport. Finaal Rapport. Studie uitgevoerd in opdracht van Proses. Vito, Mol. European Centre for Strategic Analysis (ECSA). 2004. Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) voor de haven van Antwerpen – Eindrapport. In opdracht van Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij voor het Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied. Federaal Planbureau. 2002 Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 – 2050. Federaal Planbureau, Brussel. Federaal Planbureau. 2007. Prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget, Kerncijfers voor de Belgische economie. Federaal Planbureau, Brussel. FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006. Vervoer. Zeevaart. 2005. FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006b. Vervoer. Binnenvaart. 2005. Gemeentelijk Havenbedrijf statistische gegevens.
Antwerpen
(GHA).
2007.
Diverse
niet-gepubliceerde
Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA). 2007b. Website www.portofantwerp.be. Lagneaux, F. 2007. Economisch belang van de Belgische havens: Vlaamse zeehavens en Luiks havencomplex – verslag 2005. Nationale Bank van België, Brussel (Working Paper Document nr. 115).
101
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Mackie P.J., Wardman M., Fowkes A.S., Whelan G. and Nellthorp J. en Bates J. (2003). Valuation of Travel Time Savings in the UK. Summary Report to the Department for Transport, London. Institute for Transport Studies, University of Leeds and John Bates Services. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Maritieme Toegang Multidisciplinaire Havencel. 2004. Tweede Sluis Waaslandhaven. Startnota.
en
Nationale Rekeningen. www.belgostat.be. NEA. 2004. Factorkosten van het goederenvervoer. Een analyse van de ontwikkeling in de tijd. NEA, Rijswijk. Nellthorp J, Sansom T, Bickel P, Doll C en Lindberg G (2001). Valuation Conventions for UNITE. UNITE (UNIfication of accounts and marginal costs for Transport Efficiency). Working Funded by 5th Framework RTD Programme. Institute for Transport Studies, University of Leeds, Leeds. Ocean Shipping Consultants. 2006. Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van getijdenterminals versus een havenontwikkeling achter sluizen. In opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. Resource Analysis – RebelGroup Advisory. 2006. De opmaak van een standaardmethodiek MKBA voor socio-economische verantwoording van grote infrastructuurprojecten in de Vlaamse zeehavens. In opdracht van Vlaamse overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid. Studiecommissie voor de vergrijzing. 2007 (juni). Jaarlijks verslag. Hoge Raad van Financiën. Studiegroep Omgeving (2005). Synthesestudie mobiliteit voor het strategisch plan van de haven van Antwerpen als inputstudie voor de plan-MER. In opdracht van provincie Antwerpen, dienst mobiliteit. Versie van 01/02/2005. THV Haven 2030. 2006. Plan-Mer SPHA: Beschrijving van de planalternatieven en – varianten (rapport nr. 5136-5040-077-02 van 28 november 2006). In opdracht van Vlaamse overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid. THV Haven 2030. 2007. Plan-Mer over het strategische plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving. Technisch Deelrapport Mens Mobiliteit (Ontwerp). (rapport nr. 5136-50-061 van 28 augustus 2007). In opdracht van Vlaamse overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid. TV Studiegroep Omgeving – BCI. 2005. Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen Bijlage 6. (rapport nr. R434-228 van 15 april 2005). In opdracht van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning. Vlaamse Havencommissie. 2007. Jaaroverzicht Vlaamse havens 2006. SociaalEconomische Raad van Vlaanderen, Brussel.
102
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage B
TABEL VAN BELANGRIJKSTE INPUTGEGEVENS EN PARAMETERS Op de volgende bladzijden wordt een afdruk van het bestand van inputparameters weergegeven.
103
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tijdshorizon Basisjaar Startjaar model Eindjaar model Startjaar aanleg Lengte aanlegperiode Startjaar exploitatie Tijdshorizon model
Waarde
Macro-economische parameters
Waarde
jaren jaren Eenheid
Discontovoet Inflatie Groei BBP/capita
4,00% 2% 1,75%
75% van groei BBB/capita
1,31%
Evolutie prijzen 2002-2007 Evolutie prijzen 2005-2007 Evolutie BBP/capita 2005-2007
1,105 1,036 1,046
Index 2002=1 Index 2005=1 Index 2005=1
75% van evolutie BBP/capita 2005-2007
1,034
Index 2005=1
1,37
Wisselkoers USD - Euro Vervoersprognose maritiem Overslagvolume Antwerpen 2006 - Droge Bulk - Vloeibare Bulk - Containers - RoRo - Stukgoed
Waarde 26.122 38.218 80.810 7.159 15.064
Evolutie call size - algemeen - droge bulk - containers en binnenvaart
2,0% 1,0% 2,0%
Oorsprong van goederenstromen geïnduceerd door project - van Antwerpen rechteroever - van andere Vlaamse zeehavens - van buitenlandse zeehavens
0% 40% 60%
Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Inbreiding"
65%
Ruimteproductiviteit Startwaarde 2007 - Droge bulk - Vloeibaar bulk - Containers - Roro - Overige stukgoed - Stukgoed/containers Evolutie - Droge bulk - Vloeibaar bulk - Containers - Roro - Overige stukgoed - Stukgoed/containers
Eindrapport
Hulpberekeningen Gevoeligheid Basis Gevoeligheid 2,50% 4,00% 8,00%
1,1051 1,036 1,046
Standaardmethodiek Maximumnorm Europese Centrale Bank Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 - 2050, alternatief scenario (stemt +/- overeen met scenario in Jaarverslag 2007 van Commissie Vergrijzing)
USD/euro Eenheid
Bronnen en toelichting
1000 ton 1000 ton 1000 ton 1000 ton 1000 ton
SERV SERV SERV SERV SERV
%/jaar %/jaar %/jaar Gevoeligheid Basis 0% 15% 85%
2,0% 1,0% 2,0%
Gevoeligheid 3,0% 1,5% 3,0%
0% 40% 60%
Gevoeligheid 0% 70% 30%
Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens Aandeel oppervlakte niet-containeroverslag van havengebied achter Kallosluis (op basis van indruk van kaartbeeld) Aanname (Sluis Deurganckdok is bijna 2 maal zo groot als Kallosluis)
35% Waarde
Bronnen en toelichting
Prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget, 2007 Berekeningen op basis van prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget, 2007
Basis
Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Sluis Deurganckdok"
104
Eenheid 2007 2008 2050 2008 5 2013 43
Eenheid
Bronnen en toelichting
190.000 1E+12 200.000 25.000 37.500 60.000
ton/ha ton/ha ton/ha ton/ha ton/ha ton/ha
Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004) Aanname (behandeling vloiebare bulk gebeurt op terreinen havenindustrie) Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004) Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004) Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004) Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)
0% 0% 1,5% 0% 0% 0%
%/jaar %/jaar %/jaar %/jaar %/jaar %/jaar
Aanname Aanname EOS Aanname Aanname Aanname
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Ruimteaanbod
Eenheid
Waarde
Bronnen en toelichting
Nulalternatief 1 Inbreiding Sluis Deurganckdok Nulalternatief 2 Saeftinghedok plus 2e sluis Nulalternatief 3 Kieldrechtdok plus 2e sluis
ha ha ha ha ha ha ha
Container Niet-container 418 604 439 579 418 604 699 708 699 708 655 681 655 681
Plan-MER SPHA A1b A2 A1b B1 B1 B3 B3
Deurganckdok Deurganckdok bij inbreiding Saeftinghedok Kieldrechtdok
ha ha ha ha
Scheepskosten zeeschepen
Eenheid
Capex - bulk - Schip type 1 - 23.000 DWT - Schip type 2 - 27.000 DWT - Schip type 3 - 74.000 DWT
USD/dag USD/dag USD/dag
?
USD/dag
Waarde Bulk 7.600 10.200 11.900
USD/dag USD/dag USD/dag
Specifieke Opex - Specifieke Opex - Specifieke Opex - Specifieke Opex
USD/dag USD/dag USD/dag
Bemanning 1.600 1.625 1.725
Capex - Opex - specifieke schepen Containerschip (2.500 TEU) Containerschip (feeder - 1000 TEU) RoRo - 10.000 DWT
USD/dag USD/dag USD/dag
Capex 14.964 5.085 16.676
Brandstifverbruik Zeevaart (gemiddeld schip, 20.000DWT) Verbuik Kosten per ton IFO IFO kosten per dag
ton/dag USD/ton euro/dag
Scheepskosten binnenvaartschepen
Eenheid
Barge
euro/uur/ton euro/km/ton
bulk per bulk schip per bulk schip per bulk schip
Eindrapport
Bulk
euro/ton euro/ton euro/ton euro/ton euro/ton euro/ton euro/ton
Bronnen en toelichting Vloeibaar 11.020 14.790 17.255 145,00%
Doc RS, M. Volgers plus analysis Doc RS, M. Volgers Doc RS, M. Volgers Doc RS, M. Volgers Informatie van klant. Hoger dan gegevens M. Volgers
16.923
Opex - bulk - Schip type 1 - 23.000 DWT - Schip type 2 - 27.000 DWT - Schip type 3 - 74.000 DWT
Capex (incl opex) Kosten barge bulk - klein - middel - groot Kosten barge vloeibaar - klein - middel - groot Gewogen kosten midden barge schip
105
294 315 405 361
3.800 4.005 4.500
Vloeibaar 4.826 5.086 5.715 127%
Doc RS, M. Volgers plus analysis (gechecked met Drewry - OK) Doc RS, M. Volgers (gechecked met Drewry - OK) Drewry 2005/2006
Insurance 320 340 500
Drewry 2005/2006 Drewry 2005/2006 Drewry 2005/2006
Opex 4.700 2.200 3.700
Doc RS, M. Volgers Doc RS, M. Volgers Doc RS, M. Volgers
25 350 6.387
Clarcksen http://www.bunkerworld.com/markets/prices/nl/rtm/
Waarde
Bronnen en toelichting
0,0965 0,0043
NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)
Per uur Per dag, geïndexeerd Verdeling 48,4 1.284 68,7 1.821 80% 131,7 3.493 77,0 105,2 233,0
2.042 2.790 6.179 2.015
20%
NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002) NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002) NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002) NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002) NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002) NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Sluisparameters (voor berekening van wachttijd)
Waarde
Aantal schepen per "overall" schutting met 1 sluis Aantal schepen per "overall" schutting met 2 sluizen % lege schuttingen van beladen schuttingen Schuttijd lege schutting Schuttijd beladen schutting Gemiddelde schuttijd Operationele dagen per jaar Onderhoud dagen (sluis dicht) Discount: voorrang Discount: planning Discount: co-ordinatie Maximale utilisation sluis (maximale wachttijd) - maximale wachttijd - maximale capaciteitsbezetting systeem met 1 sluis - maximale capaciteitsbezetting systeem met twee sluizen 2 uren wachttijd Vervoersprognose achterlandvervoer Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - containers - binnenvaart - weg - spoor Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - overige goederen - binnenvaart - weg
Eenheid
13% 15 55 50 326,00 2,5 10% 0% 0% 4,8 85,0% 92,2% 0,0835 Waarde
Kallosluis gege aug en sept 2005 query MKBA 2de sluis.xls Aanname dat capaciteit Sluis Deurganckdok 1,75 maal groter is dan capaciteit Kallosluis (oppervlakte sluiskolk is bijna twee maal groter) Startnota min min min Aanname Aanname Aanname Aanname uren
Gevoeligheid 2,5 75,0% 86,5%
Basis 4,8 85,0% 92,2%
Eenheid
35% 38%
Bronnen en toelichting Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment. Quick scan, realistisch scenario 2016 Quick scan, realistisch scenario 2016 Quick scan, realistisch scenario 2016 Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment en pijpleiding. Verhouding Waaslandhaven achter sluizen (gemiddelde 2000-2006) Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart
21%
Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart
Gemiddelde afstand in België (binnenlandse bestemmingen en buitenlandse bestemmingen tot aan grens) - binnenvaart 50 km - weg 110 km - spoor 130 km Gemiddelde afstand - binnenvaart 200 km - weg 110 km - spoor 250 km Gemiddelde lading - weg 15 ton Aandeel buitenlandse voertuigen - weg 50% Omrijafstand in internationaal standpunt (vermeden in projectalternatieven) - binnenvaart 50,0 km - weg 50,0 km - spoor 50,0 km Directe wachttijdkosten - goederen Waarde per ton Interestvoet Waarde per ton per uur
Waarde
Indirecte wachttijdkosten Kosten havenarbeid - Werkweek - Zaterdag - Zondag - Gemiddeld
Waarde
Berekening met Poissonmodel Berekening met Poissonmodel
fractie van etmaal (24 uren)
34% 34% 12%
- spoor
106
Bronnen en toelichting
3,27 4,50
700 15% 0,0121
Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001) EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001) EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001) Aanname Aanname Gevoeligheid Basis 25 25 25
Eenheid euro/ton
Aanname op basis van afstanden tot concurrerende havens (100km). Afstand wordt gedeeld door 2, omdat niet 100km een maximum is. Meeste goederenstromen hebben een kleinere omrijafstand (analoog met halveringsregel). Bronnen en toelichting COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee) Aanname. Vereist rendement van private partijen + ontwaarding en verzekering
euro/ton/uur Eenheid
7000 8750 10500 7350
50 50 50
euro/gang/shift (8 uur) euro/gang/shift (8 uur) euro/gang/shift (8 uur)
Bronnen en toelichting Weekendpremie Verdeling schepen 85% 1,25 10% 1,5 5%
Nile Dutch (contractkosten) Aanname Aanname Verdeling schepen: Presentatie linkeroeverdelays.pdf en Startnota
Teams/shift per schip - Zeeschepen - Barge
4 0,25
Nile Dutch (conservatief, 2 per container, 5 per RoRo) Aanname
Niet kunnen afzeggen van shift
10% 0
Aanname
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Baten nieuwe containertrafiek (vermeden omrijkosten) Vervoerskosten - Omrijafstand
Waarde
Eenheid
Bronnen en toelichting
100
km
- Kosten per voertuigkm -TEU per voertuig - Ton per TEU - Ton per voertuig - Kosten per tonkm - Kosten per ton
1,5 1,5 11 16,5 0,09 9,09
euro TEU ton ton euro/tonkm euro/ton
Antwerpen LO - Rotterdam (Rozenburg): 125km Antwerpen LO - Zeebrugge: 90km Antwerpen LO - Vlissingen: 90km Aanname Aanname Verhouding in haven van Antwerpen
Tijdskosten goederen - Waarde per ton - Interestvoet - Aantal uren omrijtijd - Waarde per ton
3500 10% 1,5 0,06
euro/ton
9,2 4,6
euro/ton euro/ton
Totaal vervoerskosten + tijdskosten Toepassing halveringsregel
COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee), NSTR 9 Aanname. Vereist rendement van private partijen. +/- 60 km/uur
euro/ton
Cost penalty achter sluis - Cost penalty per container
4,30
euro/container
- TEU per container - Cost penalty per ton
1,50 0,26
TEU/container euro/ton
Range:
2,14
Basis Flag diepe sluis
0
Ja (diep) = 1, Neen (ondiep) = 0
Flag containertrafiek achter sluis
1
Ja (mogelijk) = 1; Neen (onmogelijk) = 0
1
Ja (herbestemming toegelaten) = 1, Neen (blijft leeg) = 0
1
Flag herbestemming container naar niet-container Waarde
Eenheid 18 14,4
Afstanden - Deurgangdok - Kallosluis - Saeftinghedok - Deurgancdok
6 1,4
Verdeling herkomst en bestemming barges - Zeekant - Inland
107
Gevoeligheid 0 Gevoeligheid 1 0
Flag herbestemming toegelaten
Scheepskosten
km/uur km/uur
Bronnen en toelichting knopen/uur knopen/km 10 1,8 8 1,8
MAN Diesel
km km
Google earth Google earth
60% 40% Waarde
Quick scan Mobiliteit, p. 46, tabel 8
Eenheid
Binnenvaart - Kosten per uur
0,1066
euro/uur/ton vervoerd gewicht
- Kosten per km - Gemiddelde lading - Kosten per uur - Kosten per km
0,0048 869 93 4
euro/km/ton vervoerd gewicht ton euro/uur euro/km
Vermeden risico sluisuitval Premie voor verzekeren van uitvallen sluis
Waarde 175.000
Nationaal aandeel in scheepvaartbaten Nationaal aandeel in scheepvaartbaten
Waarde
Eindrapport
OSC (2006) Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van getijdenterminals versus een havenontwikkeling achter sluizen, blz 112. Cost penalty hangt van dienst. OSC (2006), idem
1 Basis
Besparing vaartijd Snelheid - Zeeschepen - Binnenvaartschepen
6,45
38%
Hulpberekeningen
Bronnen en toelichting
2002 Index 02/07 0,0965 1,1051
2007 0,1066
0,0043
0,0048
Eenheid Euro/jaar
1,1051
NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (middeldroge bulk, 1 januari 2002, geactualiseerd naar 2007) Idem Gemiddelde 2002-2006 van schuttingen Kallosluis Constant gehouden over tijd (productiviteitsstijgingen compenseren toename scheepsgrootte)
Bronnen en toelichting GHA
38%
Bronnen en toelichting Alle baten vloeien uiteindelijk naar ontvanger van goederen. Onderstelling: 2/3 van invoerstromen (op basis van aanvoer LO achter sluizen in 2006)
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
108
Havenrechten Zeevaart
Waarde
Netwerkeffecten achterlandvervoer Wegvervoer (gemiddelde vrachtwagens) - Congestie - Infrastructuur (slijtage) - Belastinginkomsten (verkeersbelasting, brandstofaccijzen,...) - Brandstofaccijnzen Spoorvervoer - Congestie - Exploitatietekorten
Waarde
Bruto indirecte effecten bouwnijverheid "Directe" indirecte effecten - Bruto toegevoegde waarde - Netto toegevoegde waarde - Loonkosten werknemers - Terugvloei naar de overheid - Nettoloon werknemers - Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen - Werkgelegenheid werknemers "Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen) - Bruto toegevoegde waarde - Netto toegevoegde waarde - Loonkosten werknemers - Terugvloei naar de overheid - Nettoloon werknemers - Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen - Werkgelegenheid werknemers
Waarde
Bruto indirecte effecten overslagbedrijven "Directe" indirecte effecten - Bruto toegevoegde waarde - Netto toegevoegde waarde
Waarde
0,54
Eenheid euro/ton maritieme overslag
0,51
Eenheid 38,11 0,06 -9,67 -7,59
STM 2005 Index 05/07
eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer
0,54
Bronnen en toelichting Omzet zeevaart- en binnenvaartechten per ton maritieme overslag jaarrekening 2004, geactualiseerd
2007
Bronnen en toelichting
35,57 0,06 -9,02 -7,08
1,072 1,036 1,072 1,072
38,11 0,06 -9,67 -7,59
Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek
0,02 1,63
1,072 1,036
0,02 1,69
Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek
0,02 1,69
eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer
400 360 230 130 125 7,5 6,0
euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen aantal/miljoen euro bestedingen aantal/miljoen euro bestedingen
402 361 226 129 124 7,5 6,0
Bruto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid Netto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid Beloning werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten) 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie) Aantal werkzame personen/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid Aantal werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid
290 240 150 85 85 4,1 3,5
euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen euro/1000 euro bestedingen aantal/miljoen euro bestedingen aantal/miljoen euro bestedingen
287 236 152 85 84 4,1 3,4
Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten) 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie) Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000
Eenheid
Eenheid
Hulpberekeningen
Hulpberekeningen
18,0 11,0
euro/ton maritiem overslagvolume euro/ton maritiem overslagvolume
18,2 10,7
- Loonkosten werknemers
8,5
euro/ton maritiem overslagvolume
8,5
- Terugvloei naar de overheid - Nettoloon werknemers - Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen
4,3 4,7 157
euro/ton maritiem overslagvolume 4,3 euro/ton maritiem overslagvolume 4,7 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 157
- Werkgelegenheid werknemers "Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen) - Bruto toegevoegde waarde - Netto toegevoegde waarde - Loonkosten werknemers - Terugvloei naar de overheid - Nettoloon werknemers - Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen - Werkgelegenheid werknemers
154
aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 154 IO 2000 euro/ton maritiem overslagvolume 25,8 euro/ton maritiem overslagvolume 15,6 euro/ton maritiem overslagvolume 10,3 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 253 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 212
Eindrapport
Index 04/07 1,07
19,5 11,5 9,1 4,6 5,0 214 209
Bronnen en toelichting
Bronnen en toelichting NBB, Economisch belang havens 2005 Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale Rekeningen) Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale Rekeningen) 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten) 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie) Verhouding werkzame personen en werknemers in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale Rekeningen) NBB, Economisch belang havens 2005
NBB 2005 19,5 11,5 9,1 4,6 5,0 214 209
Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten) 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie) Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Netto indirecte effecten Bouwnijverheid - Vraagelasticiteit - Aanbodselasticiteit - Netto effect/bruto effect Overslagbedrijven - Vraagelasticiteit - Aanbodselasticiteit - Netto effect/bruto effect Nationale toeleveringen - Vraagelasticiteit - Aanbodselasticiteit - Netto effect/bruto effect
Waarde
Alternatieve rekenwijze - uitdoving indirecte effecten na x jaar - Aantal jaren (x) - Discontovoet - Contante waarde van batenstroom van x jaren
109
Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)
-0,8 0,25 24%
Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)
-0,6 0,25 29%
Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001) = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)
10 4% 8,44
Werkgelegenheidsbaten bouwnijverheid Gemiddelde werkloosheidsuitkering "Directe" werkgelegenheidsbaten - Loonkosten - Nettoloon - Opportuniteitskosten arbeid - Werkgelegenheidsbaten - Waarvan voor overheid -Waarvan voor particulieren "Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen) - Loonkosten - Nettoloon - Opportuniteitskosten arbeid - Werkgelegenheidsbaten - Waarvan voor overheid -Waarvan voor particulieren
Waarde
Werkgelegenheidsbaten overslagbedrijven Gemiddelde werkloosheidsuitkering "Directe" werkgelegenheidsbaten - Loonkosten - Nettoloon - Opportuniteitskosten arbeid - Werkgelegenheidsbaten - Waarvan voor overheid -Waarvan voor particulieren "Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen) - Loonkosten - Nettoloon - Opportuniteitskosten arbeid - Werkgelegenheidsbaten - Waarvan voor overheid -Waarvan voor particulieren
Waarde
Externe effecten Binnenvaart - Luchtkwaliteit - Klimaat - Ongevallen - Geluid Wegvervoer (gemiddelde zware vrachtwagen) - Luchtkwaliteit - Klimaat - Ongevallen - Geluid Spoorvervoer - Luchtkwaliteit - Klimaat - Ongevallen - Geluid
Waarde
Eindrapport
Bronnen en toelichting -0,5 0,25 33%
10.500
Eenheid euro/persoon/jaar
Hulpberekeningen 10.351
38.000 21.000 5.250 32.750 17.000 15.750
euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar
37.894 20.842 5.246 32.649
Zie directe effecten bouwnijverheid 55% van loonkosten per werknemer Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
45.000 25.000 7.250 37.750 20.000 17.750
euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar
44.781 24.629 7.139 37.641
Zie indirecte effecten bouwnijverheid 55% van loonkosten per werknemer Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
10.500
Eenheid euro/persoon/jaar
Hulpberekeningen 10.351
55.000 30.500 10.000 45.000 24.500 20.500
euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar
55.270 30.399 10.024 45.246
Zie directe effecten overslagbedrijven 55% van loonkosten per werknemer Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
48.500 26.500 8.000 40.500 22.000 18.500
euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar euro/persoon/jaar
48.469 26.658 8.154 40.315
Zie indirecte effecten overslagbedrijven 55% van loonkosten per werknemer Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering Loonkosten – opportuniteitskosten arbeid
Eenheid
Bronnen en toelichting Gegevens Belgostat
Bronnen en toelichting Gegevens Belgostat
2007
Bronnen en toelichting
0,50 0,06 0,01 -
eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer
STM 2005 Index 05/07 0,60 0,06 0,01 0,00
0,970 1,036 1,072 1,072
0,58 0,06 0,01 0,00
Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek
3,61 0,94 8,23 3,26
eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer eurocent per voertuigkilometer
5,12 0,91 7,68 3,04
0,704 1,036 1,072 1,072
3,61 0,94 8,23 3,26
Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek
0,32 0,06 0,12 0,10
eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer eurocent per tonkilometer
0,31 0,06 0,11 0,09
1,036 1,036 1,072 1,072
0,32 0,06 0,12 0,10
Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage C
TOELICHTING BIJ KENGETALLEN VOOR DE DIRECTE NETWERKEFFECTEN Voor de berekening van de directe netwerkeffecten wordt gebruik gemaakt van kengetallen uit de Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory, 2006) In deze bijlage worden de bronnen van de kengetallen toegelicht. De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de MKBA van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de hoofdtekst uitgelegd is.
C.1
Wegvervoer Tabel 42 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Merk op dat de infrastructuurkosten in Tabel 42 enkel op het gebruik slaan (d.w.z. slijtage). De kosten van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van vervroeging van investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart begroot worden.
Tabel 42
Marginale netwerkkosten van wegvervoer (eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005)
Voertuigcategorie
Lichte vrachtwagen
Zware vrachtwagen
Congestie
Infrastructuur (slijtage)
Belastingsinkomsten (= baat of negatieve kost ) Accijns
Totaal*
Diesel
31,67
0,00
-4,57
-5,36
LPG
31,67
0,00
-1,95
-3,25
Benzine
31,67
0,00
-9,39
-10,39
Diesel
42,23
0,15
-10,96
-14,81
35,57
0,06
-7,08
-9,02
Gemiddelde vrachtwagens
* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten, voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer. Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie toelichting in tekst.
De bedragen in Tabel 42 zijn gebaseerd op De Ceuster (2004). De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBPdeflator. De waarden van de effecten op congestie en de marginale belastinginkomsten werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. De vraag stelt zich of we moeten rekenen met de totale belastingopbrengsten per voertuigkilometer (inbegrepen vaste of jaarlijkse belastingen per voertuig), of enkel met de brandstofaccijnzen. Het antwoord hangt af van het feit of de extra vervoersprestaties door de bestaande vrachtwagens geleverd worden, dan wel of er aanvullende vrachtwagens ingezet worden. In het algemeen kunnen we hier geen uitspraak over
110
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
doen. Bovendien moeten we rekening houden met het deel van de belastingen dat naar het buitenland afvloeit (bijvoorbeeld inschrijvingsbelastingen). Op basis van bovenstaande overwegingen besluiten we tot een compromis waarbij we voor buitenlandse voertuigen enkel de brandstofaccijnzen over de in België afgelegde afstand meenemen, en voor binnenlandse voertuigen de totale extra belastinginkomsten. Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 42 aangepast worden aan de stijging van het inkomen per hoofd, waardoor sommige kosten toenemen. Tabel 43 beschrijft de aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.
Tabel 43
Toekomstige evolutie van de marginale netwerkkosten van wegvervoer Netwerkeffect
Toekomstige evolutie van netwerkkosten per voertuigkilometer
Congestie
+ 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)
Infrastructuur
Constant
Marginale belastingsinkomsten
+ 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)
Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur
Congestiekosten bestaan uit tijdskosten. We mogen verwachten dat de tijdswaardering van personen toeneemt met het inkomen. Beschouw eerst deelnemers aan het verkeer die werken (beroepschauffeurs, zakelijke reizigers). In een eerste benadering stijgt de waarde van hun reistijd proportioneel met het loon. De werkelijke stijging kan iets lager zijn indien de productiviteit van de reistijd toeneemt (ten gevolge van verbeteringen van mobiele communicatie). Ook de waarde van vrije tijd is gerelateerd aan het inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe groter de consumptiemogelijkheden tijdens de vrije tijd. Dit suggereert dat de waarde van de vrije tijd evolueert met de consumptie per hoofd. Op lange termijn moeten het BBP per hoofd, de consumptie per hoofd en de lonen ongeveer even snel groeien, maar er kunnen op korte en middellange termijn verschillen optreden. In België blijft de stijging van de lonen en van de consumptie reeds gedurende een decennium achter op het BBP, en ook in de volgende vijf jaren wordt hetzelfde beeld verwacht. Om de zaken echter niet te compliceren hanteren we het BBP per hoofd als de enige inkomensmaatstaf. Onderzoeken beschouwen doorgaans ook de relatie tussen de reistijdwaarde en het BBP per hoofd. Zij vinden een elasticiteit tussen 0,5 en 1.42 Met andere woorden: indien het BBP per hoofd stijgt met 1%, dan stijgt de reistijdwaarde met 0,5 tot 1%. Eén van de redenen waarom de elasticiteit ten opzichte van het BBP lager dan 1 bedraagt, is het feit dat een deel van de tijdskosten betrekking op de voertuigen (afschrijving) en de goederen (in geval van goederenvervoer). Deze kosten blijven constant in reële termen. Op basis van bovenstaande bevindingen nemen we aan dat de congestiekosten stijgen met 75% van de groei van het BBP per hoofd. Voor de toekomstige evolutie van het reële BBP per hoofd gaan we uit van een groeivoet van 2% per hoofd. Dit komt overeen met het groeipercentage in de prognoses voor de periode 2006-2011 van het Planbureau (2006). Bijgevolg nemen de congestiekosten toe met 0,75 x 2% = 1,5% per jaar.
42
111
Zie De Jong e.a. (2004), Commissariat General du Plan (2001) en Mackie. e.a (2003) voor een overzicht van resultaten.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De belastinginkomsten groeien in grote lijnen mee met het bruto binnenlands product. We onderstellen dat het belastingbedrag per voertuigkilometer eveneens toeneemt met 75% van de groei van het BBP per hoofd. De infrastructuurkosten blijven constant in reële termen. Er is immers geen reden om aan te nemen dat de eenheidsprijzen van infrastructuurwerken beduidend sneller of trager dan het algemene prijspeil zouden stijgen.
C.2
Spoorvervoer Tabel 44 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).
Tabel 44
Marginale netwerkkosten van spoorvervoer (eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005) Congestie Kengetal 2005 Toekomstige evolutie
Infrastructuur 0,02
1,63
75% van BBP per hoofd
Constant
Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004) en NMBS (2003). Zie tekst voor toelichting.
De kengetallen in Tabel 44 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004) (congestie) en op eigen berekeningen met gegevens van de NMBS (infrastructuurkosten). Het spoorvervoer wordt op structurele wijze gesubsidieerd door de overheid, waardoor de maatschappelijke kosten hoger zijn dan de aangerekende transportprijs. Het verschil tussen beide moet in de MKBA als een kostenpost ingebracht worden. We beschouwen enkel de bijdrage van de staat in de infrastructuur (668 miljoen euro in 2003). Hiervan rekenen we 18% toe aan het goederenvervoer (in verhouding tot het aantal treinkilometer) en delen door het aantal tonkilometer.43 Investeringen in spoorinfrastructuur die in de projectdefinitie opgenomen zijn, vallen buiten deze regel. De kosten van deze infrastructuur zijn immers al in de projectkosten begrepen.
C.3
Binnenvaart De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de toekomst blijft dit zo.
43
112
Op basis van NMBS, Statistisch Jaarboek 2003.
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
De inschatting van de marginale congestiekosten van het binnenvaartvervoer is overgenomen van De Nocker. en Broekx (2004). Op dit moment bedragen deze kosten quasi nul. Men mag aannemen dat bij toenemend binnenvaartvervoer op sommige knelpunten congestie zal ontstaan. Het is echter niet mogelijk om deze te kwantificeren, zodat ook voor de toekomst een waarde van nul aangehouden wordt. De kosten van het onderhoud en de uitbating van het binnenvaartnetwerk variëren niet in functie van het gebruik (d.w.z. de kosten blijven ongeveer dezelfde, ongeacht het aantal schepen dat van de vaarwegen gebruik maakt). De marginale infrastructuurkosten zijn dan gelijk aan nul.
113
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage D
TOELICHTING
BIJ KENGETALLEN VOOR DE EXTERNE KOSTEN VAN HET ACHTERLANDVERVOER
Voor de berekening van de externe kosten wordt gebruik gemaakt van kengetallen uit de Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory, 2006) In deze bijlage worden de bronnen van de kengetallen toegelicht. De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de MKBA van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de hoofdtekst uitgelegd is.
D.1
Wegvervoer Tabel 45 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer over de weg.
Tabel 45
Marginale externe kosten van wegvervoer (eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005) Voertuigcategorie Lichte vrachtwagen
Zware vrachtwagen
LuchtKlimaat Ongevallen Geluid kwaliteit
Totaal
Diesel
2,79
0,59
3,65
3,25
10,29
LPG
0,45
1,05
3,65
3,25
8,40
Benzine
0,59
0,65
3,65
3,25
8,14
9,42
1,43
14,54
2,69
28,07
5,12
0,91
7,68
3,04
16,75
Diesel
Gemiddelde vrachtwagens
* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten, voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer. Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie tekst voor toelichting.
De bedragen in Tabel 45 zijn grotendeels gebaseerd op De Ceuster (2004). De enige uitzondering betreft de ongevalkosten, die hieronder nader besproken worden. De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen, geluidshinder en de marginale belastinginkomsten werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan het inkomensniveau gerelateerd zijn. Ongevalkosten Voor de ongevalkosten hebben we de waarden van De Ceuster (2004) niet overgenomen. Zij definiëren externe kosten vanuit de invalshoek van het vervoerssysteem, inbegrepen personenverkeer. De meeste ongevalkosten zijn in dat geval intern. 114
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Wij beschouwen de externe kosten van het vrachtverkeer. Een individuele extra vrachtwagen die in het verkeer komt, veroorzaakt twee soorten van externe effecten: • niet-inzittende slachtoffers bij constante kans op verkeersongevallen; • toename van de kans op verkeersongevallen ten gevolge van de stijging van de verkeersdrukte. De eerste factor schatten we in aan de hand van de verhouding tussen het aantal inzittende en niet-inzittende slachtoffers (zie Tabel 46). Het tweede effect beschouwen we als onsignificant wegens gebrek aan gegevens die het tegendeel aantonen.
Tabel 46
Aantal niet-inzittende slachtoffers per inzittend slachtoffer Dodelijke slachtoffers
Gewonden
Licht vrachtvervoer
2
2
Zwaar vrachtvervoer
13
7
Bron: Gemiddelde waarde in Nederland over periode 1996-2005 (AVV, 2006)
De kans op overlijden en verwonding van inzittenden per voertuigkilometer nemen we over uit De Ceuster (2004). Voor de inzittenden rekenen we externe kosten aan uit de kolom "kosten voor de rest van de samenleving" in Tabel 47. Voor de niet inzittenden rekenen we de totale ongevalkosten aan.
Tabel 47:
Kengetallen voor de waardering van slachtofferkosten (Euro, prijzen van 2005)
Dodelijk slachtoffer Zwaargewonde Lichtgewonde
Persoonlijke kosten
Kosten voor de rest van de samenleving
Totale kosten
1.670.000
160.000
1.830.000
217.000
25.000
242.000
16.700
2.800
19.500
Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit Nellthorpe e.a., 2001.
Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 45 aangepast worden aan de technologische evolutie (waardoor de emissies dalen) en aan de stijging van het inkomen per hoofd (waardoor sommige kosten toenemen). Tabel 48 beschrijft de aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.
115
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 48
Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van wegvervoer Extern effect
Toekomstige evolutie van externe kosten per voertuigkilometer
Luchtkwaliteit
Daling met 80% in de periode tot 2010. Nadien constant.
Klimaat
Constant
Ongevallen
75% van BBP per hoofd
Geluid
75% van BBP per hoofd
Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor toelichting.
De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker en Broekx (2004) overgenomen. De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.
D.2
Spoorvervoer Tabel 49 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer met het spoor.
Tabel 49
Marginale externe kosten van spoorvervoer (eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005) Luchtkwaliteit
Klimaat
Ongevallen
Geluid
Totaal
Trein (diesel)
1,26
0,13
0,11
0,09
1,59
Trein (elektrisch)
0,03
0,04
0,11
0,09
0,27
Trein (gemiddeld)
0,31
0,06
0,11
0,09
0,57
Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.
De bedragen in Tabel 49 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004). De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan het inkomensniveau gerelateerd zijn. Tabel 50 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.
116
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 50
Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van spoorvervoer Extern effect
Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer
Luchtkwaliteit
Dieseltreinen: constant tot 2010; daarna daling tot 7% van het oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant. Elektrische treinen: constant Gemiddelde: constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant
Klimaat
Constant
Ongevallen
75% van BBP per hoofd
Geluid
75% van BBP per hoofd
Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor toelichting.
De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen. De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.
D.3
Binnenvaart Tabel 51 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen in het achterlandvervoer met de binnenvaart.
Tabel 51
Marginale externe kosten van binnenvaartvervoer (eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)
Binnenvaart
Luchtkwaliteit
Klimaat
Ongevallen
Geluid
Totaal
0,60
0,06
0,01
0,00
0,67
Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.
De bedragen in Tabel 51 zijn grotendeels gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004). De enige uitzondering betreft de ongevalkosten. We hebben de externe ongevalkosten van het binnenvaartvervoer berekend op dezelfde wijze als voor het wegvervoer op basis van ongevallenstatistieken van AVV (2004). We hebben dus ook rekening gehouden met niet-opvarende slachtoffers (bijvoorbeeld op recreatieve vaartuigen). Gezien het zeer lage aantal ongevallen in de binnenvaart blijven de externe ongevalkosten onsignificant. De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan het inkomensniveau gerelateerd zijn. Tabel 52 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.
117
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Tabel 52
Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van binnenvaartvervoer Extern effect
Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer
Luchtkwaliteit
Daling tot 84% van oorspronkelijke niveau in 2010 en tot 7% van het oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.
Klimaat
Constant
Ongevallen
75% van BBP per hoofd
Geluid
Constant
Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor toelichting.
De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen. De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.
118
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage E
PROJECTKOSTEN Zie apart document van SBE.
119
Eindrapport
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Bijlage F
MONTE CARLO SIMULATIES – KANSVERDELING VAN NCW Beleidsscenario A – Inbreiding – Nationaal perspectief 0
10
Mean=7,431382E+08 9
8
7
6
@RISK Trial Version
5
For Evaluation Purposes Only
4
3
2
1
0
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
Values in Billions 10,1%
89,9%
0
Beleidsscenario A – Inbreiding – Internationaal perspectief 0
6
Mean=2,207852E+09
5
4
@RISK Trial Version
3
For Evaluation Purposes Only
2
1
0
-1
0
1
2
3
4
Values in Billions 2,59%
97,41%
0
120
Eindrapport
5
6
7
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario A – Tweede sluis – Diepe variant – Nationaal perspectief 0
1,400
Mean=5,597318E+08 1,200
Values in 10^ -9
1,000
0,800
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only 0,600
0,400
0,200
0,000
-1
0
1
2
3
4
Values in Billions 16,77%
83,23%
0
Beleidsscenario A – Tweede sluis – Diepe variant – Internationaal perspectief 0
8
Mean=1,512687E+09 7
6
5
@RISK Trial Version
4
For Evaluation Purposes Only
3
2
1
0
-1
0
1
2
3
4
Values in Billions 7,41%
92,59%
0
121
Eindrapport
5
6
7
8
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario A – Tweede sluis – Ondiepe variant – Nationaal perspectief 0
2,500
Mean=2,335426E+08
Values in 10^ -9
2,000
1,500
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only
1,000
0,500
0,000
-0,8
-0,6
-0,4
-0,2
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
1,4
Values in Billions 16,95%
83,05%
0
Beleidsscenario A – Tweede sluis – Ondiepe variant – Internationaal perspectief 0
1,200
Mean=8,188744E+08
1,000
Values in 10^ -9
0,800
@RISK Trial Version
0,600
For Evaluation Purposes Only
0,400
0,200
0,000
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
Values in Billions 10,64%
89,36%
0
122
Eindrapport
2
2,5
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario B1/B2 – Tweede sluis – Diepe variant – Nationaal perspectief 0
2,500
Mean=1,428392E+08
Values in 10^ -9
2,000
1,500
@RISK Trial Version For Evaluation Purposes Only
1,000
0,500
0,000
-0,8
-0,4
0
0,4
0,8
1,2
Values in Billions 23,89%
76,11%
0
Beleidsscenario B1/B2 – Tweede sluis – Diepe variant – Internationaal perspectief 0
1,400
Mean=6,001145E+08 1,200
Values in 10^ -9
1,000
0,800
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only 0,600
0,400
0,200
0,000
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
Values in Billions 10,58%
89,42%
0
123
Eindrapport
2
2,5
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario B1/B2 – Tweede sluis – Ondiepe variant – Nationaal perspectief 0
2,500
Mean=2,186504E+08
Values in 10^ -9
2,000
1,500
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only
1,000
0,500
0,000
-0,8
-0,4
0
0,4
0,8
1,2
Values in Billions 17,49%
82,51%
0
Beleidsscenario B1/B2 – Tweede sluis – Ondiepe var. – Internationaal perspectief 0
1,400
Mean=6,853219E+08 1,200
1,000
0,800
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only 0,600
0,400
0,200
0,000
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
Values in Billions 10,75%
89,25%
0
124
Eindrapport
2
2,5
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario B3 – Tweede sluis – Diepe variant – Nationaal perspectief 0
8
Mean=8,678409E+08 7
Values in 10^ -10
6
5
@RISK Trial Version
4
For Evaluation Purposes Only
3
2
1
0
-1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
Values in Billions 13,05%
86,95%
0
Beleidsscenario B3 – Tweede sluis – Diepe variant – Internationaal perspectief 0
4,500
Mean=1,796419E+09 4,000
3,500
Values in 10^ -10
3,000
2,500
@RISK Trial Version
For Evaluation Purposes Only 2,000
1,500
1,000
0,500
0,000
-2
3
8
13
Values in Billions 7,5%
92,5%
0
125
Eindrapport
18
Geïntegreerde MKBA/EEA voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen
Beleidsscenario B3 – Tweede sluis – Ondiepe variant – Nationaal perspectief 0
1,600
Mean=4,104522E+08 1,400
Values in 10^ -9
1,200
1,000
@RISK Trial Version
0,800
For Evaluation Purposes Only
0,600
0,400
0,200
0,000
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
2
Values in Billions 14,31%
85,69%
0
Beleidsscenario B3 – Tweede sluis – Ondiepe variant – Internationaal perspectief 0
10
Mean=9,387185E+08 9
8
Values in 10^ -10
7
6
@RISK Trial Version
5
For Evaluation Purposes Only
4
3
2
1
0
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
2
Values in Billions 10,68%
89,32%
0
126
Eindrapport
2,5
3
3,5