Eiland in een groene zee De ontwikkeling van Iquitos en de Amazoneregio, 1650- 1950 Rita Haring
1. Inleiding Van alle gebieden in Latijns A m erika is de A mazoneregio het minst bekend. Na de verovering van de inheem se rijken in Mexico en Peru koloniseerden de Spanjaarden en Portugezen de kuststroken, het Andesgebergte en de zuidelijke laagvlakten. H et oerw oudgebied kreeg m inder aandacht. Later, toen Spaanse expedities slaags raakten met Portugese kolonisten in het stroomgebied van de A m azone, voorkwam pauselijke interventie via het verdrag van San Ildefonso (1717) verdere escalatie. Sedertdien zouden niet de militairen m aar de missiona rissen het lot van de regio bepalen. De ontdekking van de m ogelijkheden van wilde rubber bracht een ommekeer teweeg. In de tw eede helft van de negentiende eeuw steeg de industriële consump tie van rubber in E uropa en de V erenigde Staten van 400 ton in 1850 tot 60.000 ton in 1900. In 1912 bereikte de w ereldproduktie van wilde rubber een piek van 70.000 ton. H et Am azonegebied in Brazilië, Peru, Columbia, Ecuador en Bolivia was aanvankelijk de enige rubberproducent ter wereld. Later namen de Engelse en Nederlandse kolonies in Azië het monopolie op de rubberexport over. Tot aan die tijd beleefde de Am azoneregio een economische hausse. De hoogtijdagen van de rubber veroorzaakten dram atische veranderingen. Sinds de rubberperiode zijn de regionale econom ieën in het Braziliaanse, Peruaanse, Columbiaanse, Ecuatoriaanse en Boliviaanse oerw oudgebied gebaseerd op de export van monoprodukten. De exploitatie van de regionale flora en fauna, en in een aantal gevallen van de lokale Indiaanse stam m en, oriënteerde de streek op export-booms en m aakte de bevolking afhankelijk van tussenhandelaars en exporteurs. Rubber, toen hout, vervolgens caspi-melk en daarna barbasco werden in elkaar snel opvolgende cycli geëxporteerd. Toen de buitenlandse m arkt voor deze produkten verdween, contracteerden de handelaars vissers op siervissen en j agers op alle voorkomende wild voor de huidenexport. L ater bracht de m are van de olierijkdom de multina tionale ondernem ingen. Nu, sinds de tweede helft van de jaren zeventig maken cocahandelaren in Leticia, Iquitos en M anaos hun fortuin in de driehoek die deze A m azonesteden vormen in het grensgebied van Columbia, Peru en Brazilië. De rubberperiode heeft de basis voor de eenzijdige sociaal-economische ont374
Rita Haring Eiland in een groene zee
wikkeling gelegd. D e export-georiënteerde ontwikkeling op basis van lokale grondstoffen veroorzaakte een onevenwichtige regionale groei en een gebrekkige integratie van het Amazonegebied binnen de nationale economie. Hoewel geo grafische isolatie hierbij een rol speelt, is deze niet in de eerste plaats verantwoor delijk voor deze m arginale integratie. D e externe afhankelijkheid die de rubberexport veroorzaakte ten opzichte van het buitenland en de interne beheersingspatronen die tijdens de rubberperiode vorm kregen, hebben een structuur gescha pen, die een voortdurende drainage van surplus uit de regio veroorzaakte via de im port-export-sector. D e Am azoneregio is sinds de Spaanse en Portugese ver overing een weinig zelfstandig lot beschoren geweest. Stein en Stein (1970 : 36) vermelden het in hun studie over het ontstaan van de Latijns-Amerikaanse afhankelijkheid ten opzichte van de verschillende Europese economieën, als voorbeeld van een gebied dat een enclave-economie kreeg opgedrongen bij de ontwikkeling van een externe m arkt voor regionale produkten. D it resulteerde in een oriëntatie van het A m azonegebied op interm ediaire partners: eerst op Q uito, het huidige E cuador, later op Brazilië en tenslotte op Engeland. Na de tweede w ereldoorlog nam en de V erenigde Staten deze rol over. In een poging tot positiebepaling van de rol van de enclave-economieën en de mogelijkheid tot doorbreking van de externe afhankelijkheid juist via de export sector, analyseren T horp en B ertram (1978) de rol van de exportprodukten als katoen, suiker, wol, rubber, olieen mineralen in de Peruaanse economie van 1890 tot heden. Zij voeren een aantal argum enten aan om te staven dat rond de eeuwwisseling in Peru sprake was van een zekere autonom e ontwikkeling, gefi nancierd door de export. R oem er (1970), die hetzelfde analysekader hanteert als T horp en B ertram , heeft een studie gem aakt van de invloed van een andere export-georiënteerde ontwikkeling binnen de Peruaanse economie, de visserij sector in de jaren vijftig en zestig van deze eeuw. Deze sector kende een gelijk soortige ’boom ’ als de rubber en veroorzaakte de groei van Chimbote, een voormalig vissersdorp, to t een stad van een half milj oen inwoners binnen nog geen twintig jaar. R oem er kwam ook op basis van zijn onderzoek to t de conclusie dat er een mogelijkheid zou bestaan tot autonom e ontwikkeling, gebaseerd in de gege nereerde surplussen van de visserijsector. Twee jaar na datum van publikatie van dit onderzoek stortte deze sector van de ene dag op de andere in. In een latere studie to ont C aravedo (1978a; 1978b) aan hoe het surplus van de visserijsector gekanaliseerd werd naar Lima, waar het verdween in speculatieve investeringen en in onroerend goed. Produktieve investeringen in de regio op basis van de winsten uit de visserij hadden nooit plaatsgevonden. De vraag welke de mogelijkheden zijn voor een autonom e nationale en regio nale ontwikkeling op basis van de externe sector, vereist een analyse van de controle over de produktie, van de controle over de accumulatie en van de controle over de allocatie van het surplus. O ok de rol van de nationale en regionale 375
SG 83/5 (jg XXX)
bourgeoisie, de drager van zulk een ontwikkeling vraagt specifieke aandacht. Over de rol van de regionale bourgeoisie in Peru zijn recent enkele studies gepubliceerd. Caravedo (1976; 1978a) heeft de oorsprong en ontwikkeling van één van de succesvolle regionale bourgeoisieën van Peru, die van Arequipa, nagegaan. Cabieses et al. (1982) vergelijken tw ee regionale bourgeoisieën, die van A requipa en die van Trujillo. D e A requipijnse ondernem ers controleren de lokale produktie, de lokale accumulatie via de regionale banksector en de lokale allocatie van het surplus via de vorming van een politiek bastion m et gewicht in de nationale arena. In deze situatie hebben produktieve investeringen in de regio plaatsgevonden. In het geval van Trujillo verdween het surplus via niet-produktieve investeringen: in de constructiesector, in speculatieve investeringen in de hoofdstad Lima en in onroerend goed. D e Trujillaanse elite bleek geen regionale economische en financiële beheersstructuur gevormd te hebben. D e auteurs form uleren als conclusie enkele condities voor antonom e regionale ontwikkeling: versmelting van industrieel en handelskapitaal; regionale controle over de pro duktie, accumulatie en allocatie van het surplus en politieke vertegenwoordiging op nationaal niveau. In dit artikel beschrijf ik de vorming, de structuur en het functioneren van een enclave-economie op basis van een aantal achtereenvolgende exportcycli van m om oprodukten: de A m azone-econom ie. Bij het schetsen van de mogelijkheden voor autonom e regionale ontwikkeling leg ik de nadruk op twee structuren: de organisatie van de produktie en de organisatie van de controle over het regionale surplus. De analyse van de opeenvolgende regionale elites en bourgeoisieën, die de controle over de produktie, accumulatie en allocatie van het surplus bezaten, zal leiden tot een zwaar accent op de rol van de handels- en de import-exportsector.
2. De Amazoneregio tot aan de rubberperiode H et Spaanse bestuur op het Am erikaanse continent was in de zestiende eeuw onderverdeeld in twee onderkoningsschappen: van Mexico, die de Noordamerikaanse gebiedsdelen bestuurde en van Lima, dat Zuid-A m erika onder haar beheer kreeg. H et Amazonegebied viel onder de Limeense onderkoning die het vooral beschouwde als buffer tegen de opdringende Portugese kolonisten. Het dagelijks bestuur over de regio delegeerde hij aan de bestuursam btenaren van Q uito, het huidige Ecuador. In 1619 verkreeg het Amazonegebied een aparte status als m ilitaire-administratieve bestuurseenheid, onder de naam Maynas. Deze eenheid omvatte een bestuursgebied waarin de tegenwoordige Peruaanse, Ecuatoriaanse en Columbiaanse A m azoneregio’s opgaan. De idee was, dat de bestuurlijke verzelfstandiging van de regio diens effectiviteit als bufferfunctie zou vergroten. D e Spaanse am btenaren vestigden zich in de nederzettingen op de 376
Rita Haring Eiland in een groene zee
oosthelling van het A ndesgebergte. H et vlakke A m azonegebied, dat altijd buiten de sfeer van de Inka’s was gebleven, viel de missie ten deel. De Spaanse clerus, eerst de Jezuïten en later de Franciscanen, is dan ook als kolonisator opgetreden. Aan het begin van de zestiende eeuw stichtten de Spanjaarden de steden Moyobamba en San Francisco de B orja, die zich ontwikkelden tot belangrijke civiele kolonisatiecentra. Deze steden fungeerden tot aan het einde van de achttiende eeuw als centra van landbouwactiviteiten, die de Spanjaarden in de regio hadden geïntroduceerd. Die ontwikkeling moet de Indiaanse bevolking overigens weinig welgevallig zijn gew eest, want in de kronieken van het koloniale bestuur is er voortdurend sprake van vluchtende Indianen en het chronisch tekort aan arbeidskrachten, dat de kolonisatoren noopte tot nieuwe ronseltochten onder de dieper in het oerw oud verblijvende nom aden. In de kronieken van de achttien de eeuw komt steeds m eer melding voor van opstandelingen en guerrilla-voerende Indiaanse stammen. De missionarissen gingen subtieler te werk. De Jezuïten, die zich al sinds 1634 vanuit Bor ja in de regio hadden gevestigd, kozen doelbewust voor de politiek van de geleidelijke stabilisering van de nom aden in de missiecentra. In de 130 jaar van hun aanwezigheid stichtten ze, behalve de ook nu nog belangrijke centra als Jeberos (1640), Lagunas (1670) en Yurimaguas (1709), een totaal van 80 missiedorpen. Toen het Spaanse hof in 1779 hun w erkzaam heden verbood, trok de orde zich uit de Am azoneregio terug. Drie jaar later nam en de Franciscanen, een orde die zich tot op de dag van vandaag met kerkelijke en andere activiteiten in de streek bezighoudt, hun plaats over. Tussen het vertrek van de ene en de binnen komst van de andere religieuze orde namen particuliere handelaars, afkomstig uit het Braziliaanse, Colom biaanse en Peruaanse oerw oud hun plaats over. Ze zouden voortaan in het Spaanse gebiedsdeel blijven en het handelsm onopolie van de Franciscanen in de eerste jaren van de negentiende eeuw definitief overnemen. D e gegevens over de toenmalige sociale structuur van de streek berusten bijna geheel op verslagen van de religieuze o rdes.1E r bestaat ook eensgezindheid over de pijlers van de econom ie: tot ver in de negentiende eeuw zijn rudim entaire akkerbouw, veeteelt, gericht op zelfvoorziening, en handel in agrarische en tropische produkten de bronnen van bestaan geweest in het gehele A m azonege bied. Borja fungeerde als bestuurscentrum ; M oyobamba en het missiecentrum Lamas groeiden uit tot regionale handelssteden. Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw kwam am bachtelijke fabricage van textiel voor, en de religieuze ordes brachten een handelssysteem to t bloei voor produkten als suiker, tabak, mais, yuca en bananen. In figuur 1 staan de handelsrelaties die in de zeventiende en achttiende eeuw opkw am en, vermeld. In de missiecentra ruilden de Indianen hun belangrijkste waar. De missionaris sen leverden hun instrum enten zoals bijlen, machetes, messen en huishoudelijke artikelen. Op hun beurt betrokken zij die uit Quito. V anuit San Joaquin organi377
SG 83/5 (jg XXX)
Figuur 1. Handelsroutes in het Amazonegebied tijdens de koloniale tijd Ecuadorl Colombia
selva baja
selva aha
Brazilië
-
-
-
- gereedschap - glas sp egels
gereedschap bijlen messen machetes stoffen wijn meel
i
Quito
✓
gedroogde vis gedroogd vlees honing schildpadden bijenwas eieren /v
✓
V V
\
textiel vlees bananen yuca suiker tabak mais zout
San Joaquin
Lamas
Moyobamba
- bijenwas - hangmatten - tussenhandel goe deren uit Quito
-
- linzen - textiel
linzen textiel vergif tabak suiker zout
Manaos/Belem
- tro p is c h e P r o d u k te n
J V
I tussenhandel
Bron: vermeld in noot 1.
seerden ze op gezette tijden expedities per vrachtkano naar deze stad, die een half jaar duurden. E en m issieprocureur beheerde daar de fondsen van de orde, de afdrachten aan de Spaanse kroon en de verdere verhandeling van de oerwoudprodukten. D e interregionale handel kwam niet alleen met het Spaanse Quito tot stand. Al aan het eind van de zeventiende eeuw kwamen handelscontacten voor met M anaos en m et de Braziliaanse kuststad Belem. Deze vonden in eerste instantie plaats vanuit de niet-religieuze centra, doch nem en toe naarm ate de invloed van de missie verdween. De Spaanse kerkordes vestigden in feite een goedaardige versie van het getrap te interne verhandelingssysteem, dat in een latere fase de basis zou vormen van de extractie van exporteerbare produkten van de regio ten behoeve van de Ameri kaanse en Europese m arkten. De handelsstructuur diversifieerde weliswaar de regionale economie in ruime m ate, m aar oriënteerde haar tevens op de voorzie ning van externe behoeften. In de periode vlak voor de nationale onafhankelijk heid (1802-1810), verloren de missionarissen de slag om het monopolie op de externe handel aan de commerciële tussenhandelaars op de rivieren en de expor teurs. die de handel in regionale produkten gingen beheersen. Steeds meer buitenlanders, afkomstig uit de grensstreek met Brazilië, vestigden zich in de belangrijkste nederzettingen van de streek: de haven N auta, Yurimaguas, Moyo bam ba, L oreto en Tarapoto. D e halfjaarlijkse handelsreizen per kano naar Quito 378
Rita Haring Eiland in een groene zee
behoorden tot het verleden. Brazilië was nu het land w aarop men zich oriënteer de . Nieuwe landbouwgewassen vanuit het oerw oud, kinine enzarzaparilla, vorm den het regionale produkt, naast gedroogd vlees en vis, schildpadden, honing en vanille. In figuur 2 staat een schetsmatig overzicht van de nieuwe wijze van verhandelen. Nieuw was de oriëntatie op Brazilië via de grenssteden Tabatinga en Esperanza. Nieuw was het ontstaan van centra voor de tussenhandel en het feit dat de particuliere handelaars de rol van de religieuze ordes in de regionale handel geheel hadden overgenom en. D e handel op Brazilië bestond in sterke mate uit smokkel. Vanaf het m om ent dat in E uropa en de Verenigde Staten omstreeks 1830 een medische m arkt voor zarzaparilla ontstond, kwam de smokkel op als vorm van geïnstitutionaliseerde handel. L ater zou alleen het produkt gaan ver schillen: rubber, huiden, coca. E en wet van 1854 ter bescherming van planten en zaden uit de A m azoneregio sorteerde geen effect. Sindsdien heeft de Peruaanse regering nog vele w etten het licht doen zien om de smokkel te beperken. M aar die bracht in het oerw oud goed geld op de plank en vanaf die jaren tot op heden is smokkel in de Am azoneregio een gerespecteerd beroep. Om de legale en smok kelhandel te financieren en organiseren vestigden zich in Iquitos enkele centrale handelshuizen. A an de opkom st en betekenis van deze handelshuizen en van de talloze avonturiers die als rubbertapper het oerwoud introkken wordt het tweede deel van dit artikel gewijd. Figuur 2. Handelsroutes in het Amazonegebied in de negentiende eeuw Peru
Brazilië
Moyobamba Yurimaguas Tarapoto Loreto Iquitos Nauta
Esperanza Tabatinga
I
-
l l zarzaparrilla kinine gedroogd vlees gedroogde vis honing balsum copal vanille tabak hangmatten katoen
-------1--------i i • i l I -
Bron: vermeld in noot 1. 379
machetes messen vuurwapens gereedschap huishoudelijke artikelen glas spiegels
SG 83/5 (jg XXX)
De missie en de tussenhandelaars die later hun functie overnam en, hebben in het Amazonegebied een aantal ingrijpende wijzigingen teweeggebracht. H et vestigingspatroon in de streek wijzigde zich. D e Spanjaarden vestigden er kolonisatiecentra in enkele steden en een honderdtal dorpen. D e Indiaanse nom aden vestigden zich onder dwang van het zwaard of gelokt door de zoetge vooisde stem van het evangelie, in de nederzettingen aan de grote rivieren. H et zw aartepunt van de vestigingen kwam te liggen op de oosthellingen van de Andes, waar de bodem geschikt was voor de landbouw. O ok in economische zin traden veranderingen op. De voormalige nomaden werden landbouwvolken. Rondom M oyobamba introduceerden de militairen en de missionarissen veeteelt en commerciële landbouw. Naast de al bestaande zelfvoorzienende economie kwam een sector gericht op de regionale handel tot ontwikkeling. E en d erd e, m eer bescheiden sector, was de ambachtelijke transfor matie van landbouw- en tropische gewassen. In de missiesteden ontstonden scholen voor handw erklieden: beeldhouw ers, tim m erlieden, schilders en wevers. Ook sociale veranderingen vonden plaats. M et name door toedoen van de religieuze ordes kwam naast de oorspronkelijke geheel communale arbeid, nu ook individuele arbeid voor. G em eenschappelijk bleef het werk op de missieakkers ten behoeve van kinderen, behoeftigen en vreemdelingen; uiteraard ook ten behoeve van de religieuzen die in de gehele structuur de aangename taak van beheerder en bestuurder op zich genom en hadden. In de meeste gevallen werkten de Indiaanse boeren ook op individuele gronden. Een nog verdergaande arbeids verdeling kwam voor in San Joaquin, waar de ambachtslieden geheel geen agrari sche arbeid m eer verrichtten en loon ontvingen voor afgeleverde produkten in de missiewerkplaatsen. De tussenhandel en de verhandeling naar buiten de regio kwam geheel voor rekening van de kerkprovincies van de Jezuïten en de Francis canen. De politieke onderschikking van de oorspronkelijke bevolking verliep via de ordes die de missiecentra beheerden. Parallel daarm ee regelde de Spaanse kroon de adm inistratief-militaire structuur vanuit Q uito. De missionarissen voerden ten opzichte van de Indianen de weloverwogen politiek van instandhouding van de bestaande gezagsstructuur onder de oorspronkelijke bevolking en erkenning van het gezag van de lokale stam hoofden. Over het algemeen kwam de missie minder snel in conflict met de A mazonebevolking dan de Spaanse bestuursam btenaren. De patronen van externe afhankelijkheid en de interne beheersingsstructuur, waar ik in de inleiding aan refereer en die verantw oordelijk zijn voor de voortdu rende drainage van surplus uit de regio, kristalliseerde zich al in deze periode. De clerus organiseerde de oorspronkelijke bevolking in zelfvoorzienende microeconom ieën, onder kerkelijke leiding. In hun regionale missiecentra brachten ze het regionaal surplus bijeen en beslisten ze over de besteding hiervan. Zij onder hielden ook de externe contacten m et Q uito en de Spaanse kerkelij ke en commer380
Rita Haring Eiland in een groene zee
ciële instituties. Voor de Jezuïtennederzettingen in het Amazonegebied gelden dezelfde conclusies als die welke H aring (1963:166) form uleerde voorde religieus-communistische nederzettingen in Paraguay: ’D e Indianen werden opgevoed tot hulpeloze afhankelijke kinderen... men leerde hen niet zichzelf te besturen’. Toen de religieuze ordes bij de Peruaanse onafhankelijkheid hun orde- en han delsmonopolie m oesten opgeven, vielen de Indiaanse gem eenschappen m akke lijk ten prooi aan de handelaars en de rubberondernem ers die later in de eeuw de controle over het A m azonegebied zouden overnemen.
3. De rubberperiode en de veranderingen in de Amazoneregio De Braziliaanse A m azonestad Manaos en haar Peruaanse zusterstad Iquitos danken hun opkomst en hun faam bijna geheel aan de rubberperiode. In Manaos bouwden de 'nouveaux riches’ uit de rubberhandel een protserig operagebouw in het oerw oud, en om niet achter te blijven verscheepten de handelaars in Iquitos een gedem onteerd huis van Eiffel, geheel van ij zer, naar de stad. D e ontwikkeling van Manaos en Iquitos in die tijd is alleen m aar met die van Potosi te vergelijken: de handelsbourgeoisie ging in Franse zijde gekleed, leste de dorst met champagne en bekleedde de buitenkant van de villa’s m et geglazuurde tegels uit Portugal. Italiaanse operagezelschappen nam en het Amazonegebied in hun tournees o p . In de overleveringen komen verhalen voor over zakken goud die achteloos vergeten bleven op de havenboulevard, totdat de eigenaar ze ophaalde. Deze absurde ontwikkeling zou de stichters van de stad nog meer hebben verbaasd dan ons. In 1853 liet de toenmalige gouverneur van Maynas een hon derdtal soldaten overkom en naar een nieuwe vestiging uit bezorgdheid om de opdringende Braziliaanse kolonisten. Dit militaire steunpunt, Iquitos, was in 1861 nog een gehucht van enkele stenen huizen. In 1864 kwam er een marinebasis bij. De geograaf O rton die de stad in 1873 bezocht, geeft het volgende beeld van deze verrassende oerwoud-nederzetting: Er wonen tweeduizend mensen: Engelsen. Amerikanen. Portugezen. Peruanen. Indianen en anderen wier nationaliteit onbekend is (...). Er is een scheepswerf, een steenfabriek en een zagerij Het personeel is geheel Engels (...). D e voedselschaarste is nog groter dan in Manaos. D e stad exporteert alleen maar geld en produceert niets substantiefs. Voor voedsel is ze meer afhankelijk van het Oosten dan van het Westen; nog meer van Para en New York dan van Moyobamba en Lima. Wanneer het schip met voorraden niet op tijd aankomt, heerst er hongersnood (...). Iquitos betrekt haar meel uit Richmond en Baltimore; spek uit Cincinatti; boter in blik uit Engeland; aardappelen uit Portugal; koffie en suiker uit Oost-Brazilië; rijst uit Ceara en India; en dat terwijl op de hellingen van de Andes vrijwel alle soorten fruit en graan zouden kunnen groeien, evenals aan de bovenloop van de rivier de Mararfon. Ook sinaasappels en peren zouden er gekweekt kunnen worden. Die worden nu
381
SG 83/5 (jg XXX)
ingevoerd uit Pebas en in heel Iquitos heb ik geen sinaasappelboom gezien (...). In Iquitos verkopen ze meel en aardappelen voor 20dollarcentperpond;boter vooreen dollar per pond; kippen voor een dollar per stuk; eieren voor 80 cent per dozij n; cachaca voor een dollar per gallon; kalksteen voor 12 dollar per barrel; Newcastle kolen voor 80 dollar per ton; blokken hout voor 4 dollar per stuk en voor een dollar kan je honderd voet laten zagen (...). Elke maand stomen er twee kleine boten, uit Iquitos en Nauta, de rivier de Napo en de Ucayali op naar Sarayacu en Cachaboya. Z o’n tocht duurt acht dagen. De handel is op het ogenblik nog gering en bestaat voornamelijk uit ruil van Engelse produkten en zout uit Huallaga tegen vis en schildpadden’.2
De omvorming van deze oerw oudnederzetting in een boom-stad en van de A mazoneregio in een exporteur van m onoprodukten, was een direct gevolg van de rubberhausse. D e Spaanse en Portugese kolonisatoren in M oyobam baen Para leerden het tappen van de rubberboom en het bewerken van latex tot rubber van de lokale Indianen.3 De ontwikkeling van het vulkaniseringsprocédé door C har les G oodyear (1839) en de opkom st van de auto-industrie veroorzaakte een overstelpende vraag naar wilde rubber in de industrielanden. De A m azoneregio, enige rubberproducent ter wereld, zou weldra het domein worden van een nieuw soort avonturiers, de rubbertappers. Zoals de goudzoekers rond 1850 naar het Am erikaanse W esten trokken, kwamen aan het eind van de negentiende eeuw van heinde en verre gelukszoekers en avonturiers naar het A m azone-oerw oud om het ’zwarte goud’ te delven. Zo waren in 1903 naast de 8.894 Peruaanse burgers in Iquitos533 buitenlanders geregistreerd. In 1905 waren dat er 4.196; van hen bezaten 3.130 de Braziliaanse nationaliteit.4 O nder deze migranten bevonden zich de grootste handelaars van stad en streek: Kahn, Israël, Lewis en Morey. D e twee meest verm aarde bezaten de Peruaanse nationaliteit: A rena en Fitzcarrald. De rubbertapper is de spil waar de rubbereconom ie om draaide. De Peruaanse staat beperkte zich tot de passieve rol van belastinginner en concessieverlener. Ze gaf rubberconcessies op drieërlei wijze uit: ten eerste aan particuliere varende tussenhandelaars, die een handelsm onopolie op riviersegmenten bezaten en voor de rubberontginning binnen hun concessie een rubbertapper contracteerden; ten tweede aan d e in Iquitos gevestigde handelshuizen, die meestal weer met E uro pees kapitaal verweven bleken en die voor de rubberontginning in hun gebied eveneens rubbertappers inhuurden; en ten derde aan meer welgestelde rubber tappers, die de produkten uit de concessie weer doorverkochten aan de tussen handelaars op de rivier of de handelshuizen in de stad. D e eerste was bijna altijd afhankelij k van krediet in natura. H et zal de lezer niet verrassen te vernem en, dat de handelshuizen in Iquitos als krediteur optraden. D e kredietw aardig gebleken rubbertapper ronselde vervolgens enkele Indianen als arbeider, om naar de nieuwe concessies af te reizen.5 Eenmaal aangekomen 382
Rita Haring Eiland in een groene zee
verdeelde hij zij n Indianen dan weer op subconcessies en verschafte hij hen op zijn beurt weer krediet in de vorm van voedsel en werktuigen. Zoals de Indiaan verplicht was, zijn schuld aan de rubbertapper met latex in te lossen, moest deze via latex zijn krediet terugbetalen aan de tussenhandelaar of aan het handelshuis in de stad. Via krediet was de rubbertapper dus met het handelssysteem verbon den. Met de stijging van de buitenlandse vraag naar rubber en de toevloed van de rubbertappers naar de streek, steeg de vraag naar arbeiders. Arbeidskracht was schaars en geld noch goede woorden bleken in staat de Indianen te bewegen op de concessies te werken. W at goedschiks niet lukte, bleek kwaadschiks makkelijker: de rubbertappers, bereidwillig ter zijde gestaan door het Peruaanse leger, namen de Indianen met geweld 'in dienst' en verkochten het teveel aan de Braziliaanse slavenhandelaars/' Tussen 1900 en 1910 zijn naar schatting 500.000 Indianen in Brazilië en 50.000 in Peru bij de rubberexploitatie betrokken gew eest.' De rubbertappers op de rubberconcessies gingen op tweeërlei wijze te werk .s In het stroomgebied van de river de Amazone en de Napo betrokken Braziliaanse. Peruaanse en Europese blanken en mestiezen een aantal kleinere concessies voor perm anente ontginning. Z e stichtten er rubberbedrij ven w aarop ze voornamelij k Quecha sprekende Indianen vestigden. De meeste rubberbedrijven kregen het aanzien van een gemengd bedrijf. De rubbertapper liet latex tappen, maar probeerde voor zijn Indianen tegelijkertijd een zelfvoorzienende micro-economie binnen de concessie te scheppen op basis van landbouw, veeteelt en visserij. Anders was het gesteld binnen de tweede modaliteit die tot ontwikkeling kwam aan de grensrivieren met Brazilië, de Yavari. en die met Columbia. de Putumayo. H et Yavari- en Putum ayogebied was in alle opzichten exploitatiever en violenter dan de rubberregio aan de rivier de Napo en Amazone. D aar vestigden grote, machtige rubberhandelaren een alleenheerschappij op uitgestrekte concessies, waar Indiaanse slaven rotatief de streek afwerkten op zoek naar latex. Aan de Yavari vestigden zich vijf Braziliaanse en Peruaanse rubberhandelaars, onder wie Fitzcarrald. die elkaar het uiteindelijke monopolie op de rubberontginning be streden . De Putumayo-rivier was het onbetwiste domein van A rana, oorspronke lijk tussenhandelaar in dit gebied. L ater verwierf hij een monopoliepositie en stichtte met Engels kapitaal de 'Peruvian Amazon Corporation L td .'.9 Op de concessies van A rana, waar naar schatting 12.000 Indianen werkten, bepaalden de opzichters vaste quota latex per Indiaan. H oofdopzichter was een zekere John Brow n, een Am erikaanse neger die als voorman optrad van een ploeg mestiezen. ’Als de Indianen hun quota niet haalden, liet hij ze geselen met een speciale zweep, die vier dunne leren riem en had. D e zweep m aakte veel slachtof fers en menig Indiaan vond zo de dood’.10 A rana zelf voegt er minzaam aan toe: ’dat de gemiddelde rubberopbrengst per Indiaan, zonder m artelen 500 kilo be draagt en dat deze m et plezier w erkt in de natuur waar hij thuis is, terwij 1de blanke 383
SG 83/5 (jg XXX)
opzichter in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdient’.11 A an beide rivieren konden de Peruaanse concessiehouders rekenen op onbekrom pen steun van de Peruaanse strijdkrachten, die als taak hadden het grensgebied van Colombianen en Brazilianen te zuiveren en die, op bevel van Lima, de rubberhandelaren ondersteunden bij de ronseltochten onder de Indiaanse bevolking en bij stra fexpedities tegen buitenlandse concurrenten. In de volksmond heette de gevange nis van Iquitos dan ook ’het bijkantoor van de firma A rana’. Zoals de rubbertappers de spil vormden van de rubberproduktie fungeerden de handelshuizen in Iquitos als centra voor accumulatie (zie figuur 3).
Figuur 3. Handelsstructuur in het Amazonegebied in de rubbertijd
----------» verhandeling rubber
------------ » verstrekt krediet
Bron: gegevens van Larrabure i Correa (1905/’08) en Fuentes (1908)
De greep van de handelshuizen op de regionale economie was aanzienlijk. Bijna al deze ondernem ingen waren overigens verbonden met buitenlands kapi taal. Ze fungeerden als krediteur voor allen die in de rubberproduktie werkzaam w aren. Behalve als krediteur traden ze als exporteur op. Hoe sterk het aandeel van de handelshuizen en de rubberexport was, kan men lezen in tabel 1. Van de totale rubberexport in 1907 kwam bij na 100 procent voor rekening van 22 handelshuizen in Iquitos; de grootste 7 huizen verzorgden bijna 80 procent van de totale export. Kredietverschaffing was niet de enige reden waarom de handelshuizen de regionale economie beheersten. Ze bezaten naast een monopolie op krediet een monopolie op de import- en exporthandel en op het transport. Ze haalden rubber op van de door hen gecontracteerde rubbertappers en namen ter plekke ook rubber van anderen mee. A angezien veel handelshuizen ook goederen impor teerden, ruilden ze rubber tegen handelswaar. D e functies van de toenmalige handelshuizen staan in tabel 2 vermeld. 384
Rita Haring Eiland in een groene zee
Tabel 1. Aandeel Export naar Handelshuis in Iquitos, 1907 (in kilo’s en percentages) handelshuis
kg geëxporteerde rubber
Arana y Hermanos Marius. Levy & Schuler Kahn & Co. Wesche & Co. Iquitos Trading Kahn y Polack Garcia y Hermanos
540.869 323.420 247.518 228.119 225.402 147.738 120.858
23 14 10 9 9 6 5
subtotaal 7 grootste subtotaal 22 grootste
1’833.927 2’330.707
78 98.8
totaal (N = 51)
2'358.839
percentage in rubberexport
100
Bron: Fuentes (1908: 31-32); Larrabure y Correa (1908, VXII: 44-46).
Van de 51 handelshuizen in Iquitos vervulden er 9 tegelijkertijd de functie van im porteur, exporteur, verscheper, agent en handelaar. D aaronder bevonden zich drie van de zeven grote huizen die in tabel 1 staan vermeld; twee andere vielen in de categorie 'im porteur, exporteur en verscheper’. De activiteiten van de handelshuizen veranderden de economie van de streek binnen enkele jaren geheel. In die tussentijd was rubber het Loretaanse monoexportprodukt geworden. In 1880 m aakte rubber 15 procent van de totale export waarde uit. Tussen 1895 en 1905 m aakte het aandeel van rubber tussen 97 en 99 procent u it.12 Met het stijgen van de exportw aarde nam ook de import aanzienlijk toe. Tussen 1853 en 1870 steeg de index van de im portw aarde van 100 tot 4000 en van de exportw aarde van 100 tot 400.13 Een aanzienlijk deel van de import in Iquitos Tabel 2. Functies van de Handelshuizen in Iquitos, 1907 aantal handels huizen 9 5 3 5 29 totaal
importeur
exporteur
functies van verscheper
X
X
X
X
X
X
X
X
-
X
X
X
X
X
-
-
-
-
51
22
14
12
9
agent
X
Bron: Fuentes (1908: 29-30); Larrabure y Correa (1908, XVII: 44-46).
385
handelaar
SG 83/5 (jg XXX)
betrof overigens de categorie ’conspicuous consumption’. Alle luxe die Europa kon bieden, kwam in deze stad aan: geweven stoffen in plaats van het lokale textiel, geglazuurde tegels uit Portugal voor de buitenmuren van de huizen, Europese delicatessen, en het door Eiffel geconstrueerde ijzeren huis. M eer dan de helft van de ruim één miljoen liter alcohol w aarop men in 1907 ter stede accijns betaalde, betrof Franse champagne en buitenlands bier. H andelspartners waren: E ngeland, Frankrijk, Brazilië, Duitsland en de Ver enigde Staten. Van alle in 1905 verscheepte rubber was Liverpool voor 50 en Le Havre voor 40 procent de eindbestemming. In datzelfde jaar was 40 procent van de im porten afkomstig uit Engeland, 25 procent uit Duitsland, 15 procent uit Frankrijk en 10 procent uit de Verenigde Staten. De handel op het buitenland vond geheel plaats via twee buitenlandse maatschappijen: Booth & Co., een Engelse ondernem ing en de Braziliaanse firma Amazonas SA. De rubber heeft de Am azoneregio ingrijpend veranderd. De nieuwe produktieve activiteiten, de veranderde arbeidsverhoudingen, het nieuwe handelssys teem van de handelshuizen en de tussenhandelaars, de uitbreiding van de import en de export, en de externe financiële banden, veranderden het Loretaanse panoram a geheel. E r vonden grote migraties p laats. D e rubbertij d had een desastreus effect op de Indiaanse gem eenschappen en de oorspronkelijke bevolking werd in die tijd gedecimeerd. Wie kon vluchtte het oerw oud in uit angst voor het blanke gevaar. Wie niet weg kon kom en, werd de concessies opgedreven of als slaaf verkocht aan Braziliaanse rubberhandelaars. D e Indianen uit de voormalige missieposten kwamen op de rubberbedrijven aan de rivieren terecht of verdwenen als prostituée in één van de talrijke bordelen van Iquitos.14 De vraag naar arbeid ten behoeve van de rubberexploitatie lokte velen naar de stad en vervolgens naar de concessies. D orpen en nederzettingen in de westelijke A m azonegebieden, de oosthellingen van de Andes, bleken na enkele jaren geheel ontvolkt. In laaggelegen Amazonegebieden in het oosten, kwamen nieu we nederzettingen op. D e blanke en mestiezenbevolking van L oreto, 18.000 in 1876, nam toe tot 40.000 inwoners in 1904 en groeide door tot 120.000 in 1910. In Iquitos vond de grootste bevolkingsconcentratie plaats: in 1910 telde het meer dan 20.000 inwoners, een aantal waarm ee het zich plotseling schaarde onder de tien grootste Peruaanse steden van die tijd. De nadruk op rubber deed de aandacht voor andere economische sectoren: veeteelt, landbouw en am bachtelij ke produktie, teniet. D e enclave-economie die op basis van de rubber ontstond, de m onoproduktexport die ze veroorzaakte en de invoer van substituten voor lokale landbouw-, veeteelt- en ambachtelijke produkten, vernietigde de regionale economische structuur die op zelfvoorzie ning gebaseerd geweest was gedurende drie eeuwen. D e talloze micro-economieën waarin de regio nu veranderd bleek, bracht de zelfvoorziening terug naar 386
Rita Haring Eiland in een groene zee
het arm oedeniveau. De Loretaanse bevolking, voorzover niet in Iquitos wonend of naar de binnenlanden gevlucht, was op de concessies gevestigd als slaaf of arbeider. Eigendomstitels op de grond w aren oorspronkelijk onbekend in het oerwoud. M aar in de rubbertijd vertegenw oordigde het bezit van een concessie grote potentiële rijkdom . Om de Indianen tegen de rubberhandelaren te bescherm en, kondigde de Peruaanse regering in 1887 een wet af, die het recht op de grond toekende aan de er op levende Indianen, maar tegelijkertijd aan een ieder die de grond bebouwde. Z o w erden de Indiaanse gemeenschappen in feite als roerend goed bij de concessie m eegeleverd. De sociale en politieke verandering die in de rubbertijd plaatsvonden, waren nog ingrijpender. D e Indiaanse bevolking die voorheen in alle horigheid ten opzichte van de clerus tenm inste een zekere economische en sociale autonom ie was gelaten, zag zich binnen enkele jaren door de rubbertappers tot slaaf ge maakt. De lokale gezagsstructuren die zich de voorafgaande drie eeuwen hadden weten te handhaven, stortten in. De religieuze, militaire en administratieve beheersing die tot dan toe gangbaar was geweest, m aakte plaats voor een volledi ge onderschikking aan een kleine klasse handelaars. De opeenhoping van zoveel rijkdom in zo weinig handen droeg er toe bij dat de produktieve investeringen in de regionale econom ie eerst terugliepen, en dan geheel uitbleven. De eigenaars van de stedelij ke handelshuizen en de tussenhandelaars op de rivieren ontw ikkel den een consum ptiepatroon dat een eeuwigdurend carnaval benaderde en dat zich baseerde op een ongestoorde accumulatie van het regionale surplus via een monopolie op de im port- en exporthandel, het krediet, de transportm iddelen en de financieringsstructuur.
4. Het Amazonegebied na de rubbertijd Afhankelijk van de im porten uit het Am azonebekken, trachtten de industrielan den via eigen concessies in Latijns-A m erika en A frika hun belangen op lange term ijn veilig te stellen. U iteindelijk bleek een tweede strategie, die van het vestigen van eigen plantages voor rubbercultures in Azië, na enige tijd veel m eer rendem ent op te leveren. V anaf 1901 exporteerden Engelse kolonisten rubber uit Ceylon, toen uit M aleisië, later ook uit Indië. Spoedig schaarden NederlandsIndië, Birma en de Filippijnen zich onder de rubberexporterende landen. D e w ereldrubberprijs vertoonde een constante stijging tot 1910. In het A m azo nebekken, enige producent van wilde rubber, bleef de hoge exportopbrengst de kostbare wijze van ontginnen lonend maken. M aar toen de Engelsen in 1912 grote hoeveelheden rubber uit hun Aziatische plantages op de w ereldm arkt brachten, kelderden de prijzen. D e exporten uit de Nederlands-Indische plantages enige tijd later, deden de prijzen nog verder dalen. Dit had een desastreus effect op de 387
SG 83/5 (jg XXX)
export vanuit het A m azonebekken. H et aandeel van het A mazonebekken in de w ereldrubberproduktie nam af van ruim 99 procent in 1905 tot 2 procent in 1937.15 Tussen 1912 en 1919 daalden de w ereldrubberprijzen tot op éénderde van het prijsniveau van 1912. In de Am azoneregio kwam daarm ee de rubberbonanza bruusk ten einde en een ernstige economische depressie zou het lot van de streek voor tientallen jaren bepalen. De kleine handelshuizen in Iquitos gingen tussen 1914 en 1915 bijna alle failliet, toen de rubbertappers hun krediet niet meer konden aflossen na de scherp gedaalde rubberprijs. Ook de meeste tussenhande laars raakten in ernstige moeilijkheden. D e koortsachtige ontwikkeling van Iquitos kwam abrupt tot staan. D e structuur van de mono-export bleef gehand haafd. Een aantal van de handelaars die m et de rubber fortuin hadden gemaakt, gingen in de dertiger en veertiger jaren door met het exporteren van regionale produkten die op de Europese en A m erikaanse m arkt geld opbrachten: hout; balata, een latex zoals rubber; tagua, een palm vrucht; barbasco, een grondstof voor D D T ; caspi-melk, een latex dat als grondstof voor kauwgom dient; huiden van verschillende diersoorten; apen ten behoeve van de vivisectie en een palmolieprodukt waarvan de hausse tot in de jaren vijftig duurde. De dramatische veranderingen in de dem ografische, economische, sociale en politieke structuur in de A m azonestreek die de rubberperiode veroorzaakte, is de regio nooit m eer geheel te boven gekom en. De eenzijdige nadruk op de ontgin ning en export van rubber bracht een onherstelbare schade teweeg aan de andere economische sektoren. De regionale bourgeoisie stelde zich vanaf dat moment tevreden met het vergaren van gemakkelij k fortuin en was de laatste om te denken aan produktieve investeringen. Na de rubberbonanza bleken de miljoenen ver dwenen. W at bleef waren de verwoeste gebieden, de gedode Indianen, de schul den van de handelaars en de betegelde huizen in de hoofdstraten van de stad Iquitos die de komende jaren in bouwvallen zouden veranderen.
5. Besluit Men hoeft niet per se in te stem m en m et de sloganeske schets die A. G. Frank (1972) geeft over de Latijns-A m erikaanse ’lum penbourgeoisie’ om te conclude ren dat het geval van Iquitos en de A m azoneregio een voorbeeld is van mislukte ontwikkeling. Alle karakteristieken van een ’lumpenontwikkeling’ en een ’lum penbourgeoisie’ doen zich hier voor. In het oorspronkelijke, op de vervulling van basisbehoeften voor de regio afgestem de produktie- en handelssysteem dat de missie-ordes hadden opgebouwd to t aan de Peruaanse onafhankelijkheid, vol trok zich in de rubbertijd een radicale omwenteling: de produktiestructuur van de streek zou voortaan die van m onoprodukten zijn, gericht op de export naar E uropa en de Verenigde Staten. D e accum ulatie van het regionale surplus kreeg gestalte via de lokale handelshuizen, verbonden met buitenlands kapitaal. De 388
Rita Haring Eiland in een groene zee
economie zou voortaan beheerst worden door exportboom s op basis van gegaran deerde winst door exploitatie van lokale grondstoffen. D e regionale bourgeoisieën die per exportcyclus opkw am en en ten onder gingen, concentreerden zich op het vergaren van fortuin op korte term ijn en besteedden het regionaal surplus aan ’conspicuous consum ption’, aan activiteiten buiten de regio of aan kapitaalexport naar het buitenland. D ezelfde nefaste karakteristieken die het systeem van grootgrondbezit kenm erken: ’absentee-landlords’, brute exploitatie van de loka le arbeid, afkeer van produktieve investeringen en nalatigheid bij de opbouw van politieke m achtscentra, deden zich v o o rin het A m azonegebied. Z eker, A rana, de grootste Peruaanse rubberproducent, werd later senator voor Loreto, m aar trad toen op als ’arm chair’ politicus, woonachtig in Lima en rentenierend van zijn vergaard fortuin. D e hierboven geschetste traditie zet zich voort tot op heden. Nu de Amazoneregio w eer een nieuwe boom kent, ditm aal op basis van de cocahandel, ziet men een soortgelijke structuur tot ontwikkeling komen: de opbouw van korte-term ijnfortuinen, de bouw van huizen in Lima en expatriëring van de winsten naar M iam i.16 Iquitos deelt klaarblijkelijk het lot van veel Latijns-A m erikaanse enclaveeconomieën: de voormalige zilvermijnen van Potosi, de salpeterenclaves in Noord-Chili, de suikereilanden van de Caraïben, de bananenrepublieken van Centraal-A m erika, de koper- en tinm ijnen in Peru, Chiü en Bolivia: kortetermijn-winst op basis van extractie en export van lokale grondstoffen, afwezig heid van perm anente vestiging van regionale elites en bourgeoisieën, afkeer van produktieve investeringen en voorkeur voor ’conspicuous consum ption’, de sfeer van een eeuwigdurend carnaval in hausse-periodes en de weigering om een regionale gediversifieerde industrie op te bouwen, gesteund door een lokaal gecontroleerde bankstructuur en door regionale politieke bastions. Zoals Cueva (1977: 109) het in zijn studies over Latijns-A m erikaanse enclaves uitdrukt, zijn het en blijven het eilanden van m onoproduktie, omgeven door een zee van kapitalistische verhandeling en uiteindelijk beheerst door buitenlandse belangen en buitenlandse m arkten. D aarm ee doet zich de vraag voor naar de mogelijkheden voor autonom e ontwikkeling in afhankeli j ke econom ieën, de contrapunt bij het ’leitm otiv’van de ’dependencia’-theoretici. In Latijns-A m erika hebben zich deze eeuw drie geval len voorgedaan van autonom e regionale industrialisering op basis van het surplus, verkregen uit export en handel17: M onterrey in M exico, gebaseerd op handelska pitaal, verkregen tijdens de blokkade van de zuidelijke staten gedurende de A m erikaanse burgeroorlog, Medelh'n in Colombia en Sao Paulo in Brazilië, gebaseerd op de koffie-boom. In afwijking van de bovengenoem de enclaves betrof het steeds regio’s die pas laat in de koloniale en post-koloniale economieën w aren geïntegreerd, w aar ’m akkelijke’ grondstoffen niet voorkwamen en waar grootgrondbezit afwezig was. D e koffieverbouwers in A ntioquia en Sao Paulo 389
SG 83/5 Gg XXX)
waren kleine zelfstandige ondernem ers, veelal Europese immigranten, die later hun eigen banksysteem tot ontwikkeling brachten in de regio; ook de handelaars van M onterrey w aren oorspronkelijk lokale ondernem ers die zich later tot indus trieel producent en bankier zouden ontw ikkelen. A lle drie de streken: A ntioquia in Colom bia, Sao Paulo in Brazilië en N uevo Leon in Mexico, zijn centra van regionale trots, regionaal heroïsm e en regionale afscheidingsbewegingen. Dit laatste geldt ook voor het Peruaanse A requipa, in de inleiding vermeld als voorbeeld van een succesvolle regionale industrie. A ntioquia was zelfs een auto nom e staat gedurende twaalf jaar. A lle vier de regio’s hebben meer trekken gemeen: in plaats van brute exploitatie van de arbeid hebben ze een ’corporatis tisch’ systeem van arbeidsverhoudingen, georiënteerd op de pauselijke sociale encyclieken. En ofschoon het gaat om streng-katholieke gebieden, heerst er een puriteins arbeidsethos dat de Colombiaanse historicus Fajardo (1966) ertoe bracht, een essay over de bourgeoisie van Medellin de titel te geven: ’D e protes tantse ethiek van de A ntioquen"os’. M en ziet een marxistische these uitmonden in een weberiaanse optiek. In ieder geval betreft het in duidelijke m ate afwijkende gevallen waarover het laatste woord niet is gesproken en het laatste argum ent nog niet is geformuleerd. H et is overigens verrassend te zien hoe weinig aandacht de studie naar de moge lijkheden van autonoom kapitalisme heeft gekregen onder de aanhangers van de ’dependencia’-thesen en hun verklaarde tegenstanders.
Noten 1. Ik heb gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Izaguirre (1923), Juanen (1941, 1943), Amich (1975) en San Roman (1975). Zie daarnaast de Historia de las Missiones de Ocopa (1883), Apuntes para la Historia de las Misiones del Oriente (1938) en de Archivos Augustinianos de las Misiones en Iquitos (1967). 2. Orton (1876:88-89) 3. Flores Marin (1977) beschrij ft in zij n monografie veel van de eerste geschiedenis van de rubberexploitatie in de Amazoneregio. 4. Flores Marin (1977:45) 5. Bedoya (1905:22) 6. Villegas en Botero (1979:70); Fuentes (1908:142). Hoetink (1973:70) becijfert dat de Indiaanse bevolking in de Putumayo-streek terugviel van 50.000 in 1906 tot 8.000 in 1911. 7. schattingen, gebaseerd op gegevens van Rumrill en De Zutter (1976:21). 8. deze tweedeling is gemaakt op basis van de beschrijvingen die Fuentes (1908) en Larrabure i Correa (1905,1908) geven van de verschillende Loretaanse riviergebieden in de rubberperiode en een studie van 46 dorpen aan de rivieren Napo en Amazonas, van San Roman, Barletti en Gadea (1973). 9. Fuentes (1908:113) 10. Villegas en Botero (1979:541) 11. Rey de Castro (1913:8-18, 45) 12. Larrabure i Correa (1908, tomo XVI: 497-499)
390
Rita Haring Eiland in een groene zee
13. Larrabure i Correa (1905, tomo XIV: 491, 493) 14. Fuentes (1908:35) 15. elaboratie van gegevens van Flores Marin (1977) 16. een uitzondering doet zich voor bij de regionale bankstructuur die een gedeelte van het cocakapitaal als industrieel krediet voor lokale projecten gebruikt en aldus zorg draagt voor partiële produktieve investeringen van het regionale surplus in het gebied zelf. 17. zie voor extensieve analyses de studies van respectievelijk Vellinga (1979), Ospina Vasquez (1955) en Dean (1969)
Geraadpleegde literatuur Amich, José, Historia de las Misiones del Convento de Santa Rosa de Ocopa. Lima, Editorial Milla Batres, 1975. Apuntes para la Historia de Macas. Cartas del Padre José Magalli desde las Misiones del Oriente. Sucua, Editorial Shuar, 1938. Arana, Julio C. y Rey de Castro, C. Las Cuestiones del Putumayo. Barcelona, eigen beheer, 1913. Archivos Augustinianos de las Misiones de Iquitos. Lima, eigen beheer, 1967, 2 tomos Bedoya, Manuel. Anuario de Iquitos. Iquitos, La Imprenta, 1905 Cabieses et al. Industrialization and Regional Development in Peru. Amsterdam CEDLA, 1982 (publication series 23). Caravedo, Baltazar. Burguesla e Industria en el Peru, 1933-1945, Lima IEP, 1976. Caravedo,Baltazar. Desarrollo Desigualy Lucha Politica en el Perti, 1948-1956. LaBurguesia Arequipena y el Estado Peruano, Lima IEP, 1978a. Caravedo, Baltazar. La Burguesd Pesqueray el Estado Peruano, 1939-1973. Lima, Ediciones ICEP, 1978b. Cuera, Augustin. Desarrollo del Capitalismo en America Latina. Mexico, Siglo XXI, Editores, 1977. Dean, Warren. The Industrialization o f Sao Paulo, 1880-1945. Austin, The University of Texas Press, 1969. Fajardo. La Moralidad Protestante de los Antioquenos: Estructura Socialy Personalidad. Cali, Universidad del Valle, 1966. Flores Marin, José A . La Explotación del Caucho en el Perü. Lima, Universidad Nacional Mayor de San Marcos, 1977. Fuentes, Hildebrando. Loreto. Apuntes Geogróficos, Históricos, Estadlsticos, Politicos y Sociales. Lima, Imprenta de la Revista, 1908. Frank, André Gunder. Lumpenburgeoisie: Lumpendevelopment. Dependence, Class and Politics in Latin Am erica. New York, Monthly Review Press, 1972. Haring, C. H. The Spanish Empire in America. New York, Harcourt, Brace and World, 1963. Historia de las Misiones de Fieles e Infieles del Colegio de Propaganda Fide de Santa Rosa de Ocopa. Barcelona, Imprenta Peninsular, 1883. Hoetink, Harry. Slavery and Race Relations in the Americas. Comparative Notes on Their Nature and Nexus. New York, Harper & Row Publishers, 1973. Izaquirre, Bernadino. Historia de las Missiones Franciscanas. Lima, eigen beheer, 1923. Juanen, José. Historia de la Com pania de Jesüs en la Antigua Provincia de Quito. Quito, Editorial Ecuatoriana, 1941 (tomo 1), 1943 (tomo 2). Larrabure i Correa, Carlos. Colección de Documentos Oftciales Referentes a Loreto. Lima,
391
SG 83/5 (jg XXX)
Editorial de la Opinion Nacional 1905/1908 (18 tomos). Orton, James. The Andes and the A m azon. New York, Harper Brothers, 1876. Ospina, Vasquez, Luis. Industriay Proteccidn en Colombia: 1810-1930. Medellin, Editorial Santa F<S, 1955. Roemer, Michael. Fishing fo r Growth, Export-led Development in Peru. 1950-1967. Cam bridge, Harvard University Press 1970. Rumrill, Roger y Pierre de Zutter. Los Condenados de la Selva. Editorial Horizonte, Lima 1976. Rumrill, Roger. Reportaje a la Am azonia. Lima, Ediciones Populares Selva, 1973. San RomSn, Jesus. Perfiles Histdricos de la A m azonia Peruana, Lima, Ediciones Paulinas, 1975. San Rom£n, J. J. Barletti en J. Gadea. Estudio Socio-Economico de los Rios Am azonas y Napo. Publicaciones CETA, Iquitos, 1973 Stein, S. J. en B. H. Stein. The Colonial Heritage o f Latin America. New York, Oxford University Press, 1970. Thorp, Rosemary and Geoffrey Bertram. Peru 1890-1977. Growth and Policy in an Open Economy. London, the MacMillan Press, 1978. Vellinga, Menno. Economic Development and the Dynamics o f Class. Industrialization, Power and Control in Monterrey, Mexico. A ssen, Van Gorcum, 1979. Villegas, J. y F. Botero. ’Putumayo: Indigenas, Caucho y Sangre’ in: Cuadernos Colombia n s III (marzo de 1979), 12, 529-567.
392