HUIS DER VERZEKERING de Meeûsplantsoen, 29
EEUWFEEST VAN DE ARBEIDSONGEVALLENWET EN 50 JAAR PREVENTIE
B-1000 Brussel Tel.: 02/547.56.11 Fax : 02/547.56.01 E-mail :
[email protected] website : www.bvvo.be
Texte français sur demande
[email protected] Uitgegeven door de BVVO Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen werkzaam in België D-2003-0377/8
HET BELGISCH MODEL: EEN VOORBEELD MET EEN EIGEN MEERWAARDE
Grafisch concept en gedrukt in België door Rectoverso
BVVO
BVVO
Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen
Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen
A R B E I D S O N G E VA L L E N INLEIDING EEN SPECIFIEKE VERZEKERING EEN DUBBELE RECHTSVERHOUDING EEN MODEL DAT STROOKT MET DE EUROPESE GEEST VAN OPENHEID HET BELGISCH MODEL, EEN VOORBEELD MET EEN EIGEN MEERWAARDE CONCENTRATIE IN EEN STABIELE MARKT STRENG TOEZICHT OP DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERAARS DE VERZEKERING ARBEIDSONGEVALLEN : EEN TAK IN EVENWICHT DIE BIJDRAAGT IN DE FINANCIERING VAN DE GLOBALE SOCIALE ZEKERHEID ALGEMENE VOORSTELLING VAN DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING 9.1. Analysegebied 9.2. Incasso 2001-2002 9.3. Terugkeer naar een technische orthodoxie 9.4. Een gemiddelde premievoet van 2,95% voor de werkgever 9.5. Een gemiddelde vergoeding van 4.523 euro voor het slachtoffer
EEN ACTIEF PREVENTIEBELEID 10.1. De eigen preventiediensten van de verzekeraars 10.2. De collectieve wijze : Prevent
VERZEKERAARS BETROKKEN BIJ DE MODERNISERING VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 11.1. Een nieuwe kijk van de verzekeraars op de sociale zekerheid 11.2. Het EVA-project, of de Elektronische Verbinding Arbeidsongevallen 11.3. Principiële draagwijdte 11.4. Toepassingsgebied 11.5. Praktische uitvoering 1
INLEIDING
EEN DUBBELE RECHTSVERHOUDING
De Belgische arbeidsongevallenverzekering is een heel opmerkelijk model, want het gaat om een tak van de sociale zekerheid waarvan het beheer sinds 1903 toevertrouwd is aan de particuliere verzekeraars. Zij staan onder het waakzaam toezicht van de overheid die borg staat voor zowel de vrijwaring van de belangen van de slachtoffers als voor de financiële controle van de tak.
Het stelsel voor de vergoeding van arbeidsongevallen stoelt op een dubbele rechtsverhouding waarin de filosofie van deze verzekering perfect tot uiting komt : •
Die situatie is vrij zeldzaam in Europa waar de arbeidsongevallenverzekering grotendeels beheerd wordt door openbare socialezekerheidsinstellingen. Alleen Finland, Denemarken en Portugal hebben een stelsel dat min of meer vergelijkbaar is met het Belgische model. Daarin kunnen de verzekeraars ten volle hun sociale rol spelen, wat hen toelaat hun knowhow ten gunste van hun socialezekerheidsopdracht te benutten voor het beheer van het massarisico en de overeenkomstige vorming van reserves via kapitalisatie. Zo is het mogelijk om twee werelden met elkaar te verzoenen waar dat op het eerste gezicht onmogelijk is : het particuliere beheer door de verzekeraars dat contractueel en concurrentieel van aard is, en de sector van de sociale zekerheid die de slachtoffers onaantastbare rechten toekent. Deze synergie biedt voordelen voor zowel slachtoffers als werkgevers : doordat er concurrentie speelt, krijgen de werkgevers een adequaat tarief dat overeenstemt met het verzekerde risico. De controle vanwege de overheid garandeert enerzijds een voldoende solvabiliteit en anderzijds de bescherming van de rechten en de belangen van de slachtoffers, een bescherming die staat onder een specifiek, paritair toezicht. Bovendien herinneren we eraan dat de aan de slachtoffers uitgekeerde vergoedingen strikt geregeld zijn in een wet van openbare orde (wet van 10 april 1971). In een arrest van 18 mei 2000 heeft het Europees Hof van Justitie in Luxemburg het statuut van de verzekeraars bevestigd, maar tegelijkertijd gesteld dat de tak van de arbeidsongevallenverzekering volwaardig deel uitmaakt van de sociale zekerheid.
•
de relatie “slachtoffer – verzekeraar” past in een vergoedingslogica van de sociale zekerheid, die geregeld wordt in een wet van openbare orde (wet van 10 april 1971). Hierin zijn de rechten van de slachtoffers nauwkeurig vastgelegd. Het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO) – een socialezekerheidsinstelling die beheerd wordt door een comité dat paritair samengesteld is uit vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers – oefent een technisch, medisch en sociaal toezicht op de tak uit. Het staat aldus borg voor de bescherming van de rechten van de slachtoffers en voor de correcte toepassing van de wettelijke bepalingen van “sociale” aard. De relatie “werkgever – verzekeraar” berust op een contractuele verhouding (wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst), waarvan het financiële en prudentiële toezicht uitgeoefend wordt door de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV). Deze dienst zal op 1 januari 2004 opgenomen worden in de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen.
Dit systeem maakt een gezonde concurrentie tussen de verzekeraars mogelijk – wat in het voordeel speelt van de werkgevers – en biedt de waarborg dat het recht van het slachtoffer op een correcte vergoeding strikt wordt nageleefd. De overheidssector van zijn kant heeft een bijzonder stelsel dat geregeld wordt door de wet van 3 juli 1967. Rekening houdend met een aantal specifieke kenmerken, voorziet dit regime in een gelijkaardig vergoedingsstelsel als voor werknemers uit de particuliere sector. De verzekering van deze risico’s is facultatief. Tenslotte kunnen zelfstandigen kiezen voor bijkomende waarborgen die vallen buiten het wettelijk stelsel dat de wet van 1971 ingevoerd heeft. EEN MODEL DAT STROOKT MET DE EUROPESE GEEST VAN OPENHEID
EEN SPECIFIEKE VERZEKERING De arbeidsongevallenverzekering is bij het grote publiek vrij onbekend. Nochtans hebben zowat twee miljoen vierhonderdduizend werknemers er mee te maken. Terwijl de begunstigden altijd de werknemers en hun gezinsleden zijn, is de exclusieve verzekeringsnemer de werkgever. Met die verzekering verzekert hij zijn personeelsleden tegen ongevallen die zich op de werkplaats of op de woon-werkweg voordoen. Deze aparte verzekering onderscheidt zich op drie punten van de “klassieke” verzekeringen : •
2
het gaat om een verplichte verzekering: alle werkgevers, tenminste in de privé-sector, hebben de verplichting hun volledig personeel te verzekeren;
•
het gaat om een vergoedingsregime dat niet gestoeld is op het zoeken naar een fout (de werknemer zal de schuld van zijn werkgever niet moeten bewijzen);
•
de schadeloosstelling gebeurt volgens forfaitaire grondslagen en de vergoeding wordt berekend op een wettelijk begrensd loon (zonder afbreuk te doen aan eventuele bovenwettelijke waarborgen).
Jarenlang stonden de Belgische Staat en de Europese Commissie lijnrecht tegenover elkaar in een geschil over de aard zelf van de arbeidsongevallendekking en het statuut van de arbeidsongevallenverzekeraars. Het arrest van 18 mei 2000 van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg heeft aan die polemiek een einde gemaakt. De Belgische regering was van mening dat de arbeidsongevallendekking, als een wettelijke tak van de sociale zekerheid, uitgesloten was van het toepassingsgebied van de Europese richtlijnen. Bijgevolg kon het arbeidsongevallenstelsel naar eigen goeddunken worden georganiseerd, met inachtneming evenwel van bijzondere toezichtsregels. De Belgische overheid had de Commissie er ook op gewezen dat het openstellen van deze tak voor de Europese concurrentie de sociale bescherming voor de slachtoffers en hun naasten kon bedreigen, wat onverenigbaar was met de bij uitstek “sociale” aard van de dekking. De Commissie heeft niet betwist dat het arbeidsongevallenstelsel volwaardig deel uitmaakt van de sociale zekerheid. Wel heeft ze geoordeeld dat België besloten had om het beheer ervan toe te vertrouwen aan particuliere ondernemingen: vrije keuze van de verzekeraar, vrije premie berekend volgens het risico, geen overheidsinterventie, oprichting van een waarborgfonds dat uiteindelijk gestijfd wordt door de verzekeraars. België mocht deze tak dan ook niet langer afschermen van de Europese markt die de
3
Europese richtlijnen tot stand wilden brengen. Bijgevolg was het zaak de richtlijnen na te leven die de eenmaking van de verzekeringsmarkt beogen, en buitenlandse marktspelers de mogelijkheid te bieden om via de vrije dienstverrichting arbeidsongevallendekkingen aan te bieden. Voor het financiële toezicht blijven ze wel onderworpen aan de regels van hun land van vestiging (“home country control”). Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft de argumenten van de Commissie over de hele lijn gevolgd : de arbeidsongevallenverzekeringen die de ondernemingen aanbieden, vallen onder het toepassingsgebied van de richtlijnen, ook al maken die verzekeringen volwaardig deel uit van het stelsel van de verplichte sociale zekerheid. Het gaat hier om de volle bekrachtiging van het principe van de dubbele rechtsverhouding: de relatie “verzekeraar-slachtoffer” die ressorteert onder de sociale zekerheid, en de relatie “verzekeraar-werkgever” die onder de particuliere verzekering valt en onderworpen is aan de marktregels. België heeft uiteindelijk haar wetgeving in overeenstemming gebracht met het Europees arrest (wet van 10 augustus 2001). De omzetting van de richtlijnen “niet-leven” heeft het mogelijk gemaakt de rechten van de slachtoffers te vrijwaren en te versterken, en tegelijkertijd te beantwoorden aan de vereiste dat de markt opengesteld wordt voor spelers uit andere lidstaten. Ook heeft ze geleid tot een duidelijkere en nauwkeurigere verdeling van de bevoegdheden van de controleautoriteiten: het sociale toezicht wordt uitgeoefend door het FAO, onafhankelijk van de nationaliteit van de marktspeler; het financiële toezicht is in handen van de CDV voor de verzekeringsondernemingen die in België gevestigd zijn. HET BELGISCH MODEL, EEN VOORBEELD MET EEN EIGEN MEERWAARDE Het Belgisch model van de arbeidsongevallenverzekering biedt talrijke voordelen voor zowel werkgevers als slachtoffers: • Een meer dan behoorlijke schadeloosstelling De vergoedingen waar de slachtoffers op kunnen rekenen, zijn in veel gevallen interessanter dan die welke worden uitgekeerd in de meeste Europese landen waar de tak in het algemeen beheerd wordt door de Staat. Bovendien biedt het feit dat de voorzieningen worden gevormd via kapitalisatie – en niet via repartitie zoals in de meeste andere takken van de sociale zekerheid – de slachtoffers en hun rechthebbenden de zekerheid dat ze levenslang een vergoeding krijgen. • De garantie van een juiste tarifering De tariefgrondslagen in de arbeidsongevallenverzekering combineren een adequate segmentering (risicobeoordeling) met het behoud van een onderlinge risicoverdeling of een interne compensatie, zodat verzekering en solidariteit hand in hand gaan. De werkgevers hebben zo de zekerheid dat ze een premie betalen die volgens de regels van de verzekering correct is. Omdat de verzekering door particuliere verzekeraars beheerd wordt, is een risicobeschrijving en een service op maat mogelijk.
• Een actief preventiebeleid De verzekeraars hebben op eigen initiatief en vrijwillig grote inspanningen gedaan inzake preventie (naar schatting meer dan 11,5 miljoen euro in 2001). Ze doen dus meer dan ze volgens de wet van 1971 strikt genomen moeten doen. Volgens die logica dient de verzekeringsinstelling noch schade te voorkomen noch de situatie te verbeteren van mensen die hun werk hebben moeten stopzetten. Toch hebben de meeste gemachtigde verzekeraars hun eigen preventiediensten op touw gezet, die in samenwerking met de verzekerde ondernemingen (preventieadviseurs en diensten voor preventie en bescherming op het werk), in de praktijk tot een doeltreffend preventiebeleid bijdragen. Naast die interne diensten trekken de particuliere verzekeraars ook nog geld uit voor en zijn betrokken bij het beheer van Prevent, een multidisciplinaire instelling die opgericht is door de arbeidsongevallenverzekeraars en die actief is op het gebied van de preventie van beroepsrisico’s. Dit zeer actieve beleid – getuige de algemene preventiecampagnes en de afzonderlijke acties in bedrijven – is wellicht niet vreemd aan de aanzienlijke daling van het aantal aanvaarde ongevallen tijdens de afgelopen jaren (meer dan 295.000 in 1990, zowat 226.000 in 2001). • De responsabilisering van de werkgevers inzake ongevallen De logica van de sociale zekerheid vereist dat de bijdragen forfaitair worden vastgelegd, onafhankelijk van het risico. Daarentegen is in arbeidsongevallen de premie die de werkgever betaalt, niet alleen afhankelijk van het risico dat hij wegens de aard van zijn activiteit (NACE-code) uitmaakt, maar ook gebonden aan de eigen schadelast van de onderneming. Werkgevers die een doeltreffend preventiebeleid voeren, kunnen dankzij een verbetering van hun veiligheidsniveau een flinke vermindering van hun arbeidsongevallenpremie verkrijgen. Het Europees Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het Werk erkent overigens dat financiële stimuli (subsidies, boetes of premiesegmentering) nog altijd de aangewezen weg lijken om ondernemingen aan te zetten tot arbeidsongevallenpreventie. • Een brede waaier van diensten Om aan klantenbinding te doen – de contracten kunnen in de meeste gevallen jaarlijks worden opgezegd – hebben de verzekeraars, naast de tarifering, zich forse inspanningen getroost om de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren. Sommige hebben bijkomende “bijstandsdiensten” ontwikkeld die in de richting gaan van een globale dekking, zoals hulp bij administratieve formaliteiten, de inschakeling van callcenters die de klok rond bereikbaar zijn, of het ter beschikking stellen van een uitzendkracht om het slachtoffer te vervangen zolang hij arbeidsongeschikt is, … • Mogelijkheid van aanvullende dekkingen Naast de wettelijk verplichte dekking bieden sommige verzekeraars aanvullende dekkingen aan, zoals de “aanvulling–wet” waarbij het slachtoffer meer krijgt dan het wettelijke plafond, of de dekking uitgebreid wordt tot privé-ongevallen, … Hier vullen de verzekeraars de algemene sociale zekerheid uitstekend aan.
4
5
CONCENTRATIE IN EEN STABIELE MARKT Op het moment van het in voege treden van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 hadden 84 verzekeraars de machtiging om de werkgevers een arbeidsongevallenverzekering aan te bieden. Als gevolg van de vele fusies en opslorpingen die er sindsdien plaatsvonden, is dit aantal aanzienlijk verminderd. In 2002 zijn er nog maar 17 verzekeraars die een machtiging van de CDV hebben. Sinds 1998 hebben er belangrijke herstructureringen plaatsgevonden, meer bepaald in de groepen Axa-Royale Belge, KBC, Mercator & Noordstar en Winterthur. Het resultaat van deze bewegingen is een concentratie van de arbeidsongevallenmarkt, die nu in handen is van een beperkt aantal verzekeraars. Tegelijkertijd blijft het incasso sinds 1994 rond 875 miljoen euro schommelen. De arbeidsongevallenmarkt is verzadigd omwille van de begrensde loonsom van de werknemers in de privé-sector. In die loonsom zijn de stijging van het loonplafond en de toename van het aantal werknemers de enige elementen die voor groei kunnen zorgen. Deze markt groeit evenwel bijna niet aangezien enerzijds een aanhoudende, lage inflatiegraad het eraan gekoppelde loonplafond nauwelijks doet evolueren, en anderzijds het tewerkstellingsniveau in België praktisch constant blijft. Ook een harde concurrentie tussen de verzekeraars remt een stijging van het incasso af.
• Het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO) Het FAO oefent een technisch, medisch en sociaal toezicht op de tak uit en moet toezien op de toepassing van de wet op de arbeidsongevallen. Deze socialezekerheidsinstelling, waar bijna 300 mensen werken, is een overheidsinstelling die onder toezicht staat van de minister van Sociale Zaken en die beheerd wordt door een beheerscomité dat paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Het staat borg voor de bescherming van de rechten van de slachtoffers en voor de correcte toepassing van de wettelijke bepalingen van sociale aard. In dat opzicht is één van de belangrijkste taken van het Fonds ongetwijfeld de bekrachtigingsprocedure waarmee het Fonds het akkoord tussen de partijen over de arbeidsongevalvergoeding goedkeurt. Geen enkel akkoord tussen verzekeraar en slachtoffer kan immers zonder voorafgaand akkoord van het FAO worden uitgevoerd. Deze procedure dient om de slachtoffers een correcte vergoeding te waarborgen. Zo heeft het Fonds in 2001 6.823 akkoorden bekrachtigd, waarvan slechts een miniem aantal (196, ofwel 2,87%) aangevochten is. Met het oog op het waarborgen van de rechten van de slachtoffers ingeval de verzekeringsovereenkomst gesloten wordt via de vrije dienstverrichting met een marktspeler uit een andere lidstaat, heeft de wetgever zich beroepen op de derde richtlijn “niet-leven” (art. 55) om alle bepalingen “van sociale aard” op te leggen aan alle verzekeraars, zowel Belgische als Europese. Het betreft hier alle bepalingen die de relaties regelen tussen de verzekeraar en het slachtoffer: eenvormige schadevergoeding, gebruik van een officiële landstaal, organisatie van het medisch toezicht, vergoedingstermijn,… Ook gaat het hier om de administratieve verplichtingen die voor de Belgische arbeidsongevallenverzekeraars gelden, zoals de bepalingen in verband met de wet op de kruispuntbank van de sociale zekerheid, de wet op het handvest van de sociaal verzekerde, alsook de regels voor de overdracht van de kapitalen van de arbeidsongevallenverzekeraars ten behoeve van het globale beheer van de sociale zekerheid. De wetgever heeft deze omvangrijke bescherming van de slachtoffers nog aangevuld met twee bijkomende waarborgen : • enerzijds de verplichting om een bankgarantie ten gunste van het FAO neer te leggen, zodat de betaling van de sociale prestaties aan de slachtoffers op elk ogenblik gewaarborgd is. Het Beheerscomité van het FAO kan bovendien een bijkomende waarborg eisen indien het FAO belangrijke tekortkomingen vanwege de verzekeraar vaststelt; • anderzijds moeten de buitenlandse verzekeraars die vanuit een andere lidstaat opereren, een vaste vertegenwoordiger in België aanwijzen, zodat de inspecteurs en de sociale controleurs van het FAO de schadedossiers kunnen controleren. Die persoon moet de verzekeringsonderneming kunnen vertegenwoordigen voor de Belgische rechtbanken en autoriteiten.
6
STRENG TOEZICHT OP DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERAARS
• De Controledienst voor de Verzekeringen (CDV)
De omzetting in onze wetgeving door de wet van 10 augustus 2001 van het arrest van het Europees Hof van Justitie heeft aldus duidelijk de theorie van de dubbele rechtsverhouding bevestigd (zie hierboven), en het sociale toezicht op de tak toevertrouwd aan het FAO dat over de bescherming van de slachtoffers waakt, en het financiële toezicht op de verzekeringsondernemingen aan de CDV als waakhond van de solvabiliteit in de sector. De wetgever heeft een duidelijke en nauwkeurige bevoegdheidsverdeling tussen de controleautoriteiten vastgelegd, die in overeenstemming is met de Europese bepalingen en de vrijmaking van de verzekeringsmarkt.
De CDV oefent voortaan het financiële en prudentiële toezicht op de Belgische arbeidsongevallenverzekeraars uit, alsook op de verzekeringsondernemingen uit andere landen waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is buiten de Europese Economische Ruimte. Een verzekeraar die vanuit een andere lidstaat via de vrije dienstverlening (VDV) zijn activiteiten uitoefent, zou overeenkomstig het beginsel van de “home country control” onderworpen zijn aan het financiële toezicht door de autoriteiten in zijn land van herkomst. De CDV controleert aldus de solvabiliteit en de rendabiliteit van de verzekeraars. Het ziet toe 7
op de vorming van de technische voorzieningen en de dekkingsactiva voor die voorzieningen, die de verplichtingen van de verzekeraars jegens de sociaal verzekerden moeten waarborgen. In 2002 waren die technische reserves goed voor 5,9 miljard euro, d.i. 6,6 maal zoveel als het jaarlijkse premie-inkomen van de tak. De overdracht van het volledige financiële toezicht naar de CDV (voordien gedeeltelijk uitgeoefend door het Ministerie van Sociale Zaken) heeft voor de verzekeraars de verplichting meegebracht om aanvullende voorzieningen te vormen, teneinde rekening te houden met een daling van de rentevoet (maximum 3,75% zoals in de tak Leven) en met de overdracht van het inflatierisico uitsluitend naar de verzekeraars (voordien gedeeltelijk gedragen door de werkgevers). Die bevoegdheidsoverdracht was ook de reden voor het sluiten van een protocol tussen de CDV en het FAO om tussen beide instellingen een gegevensuitwisseling te organiseren en de respectieve bevoegdheden van hun toezicht duidelijk af te bakenen.
Er zij bovendien op gewezen dat de socialezekerheidsbijdrage van 0,30% van de niet begrensde loonsom die de werkgevers moeten betalen, sinds 1996 opgenomen is in de globale bijdrage van 24,87%. Die bijdrage, die vooral dient om de uitbetaling van geïndexeerde renten door het Fonds voor Arbeidsongevallen te financieren, werd niet herzien, terwijl de indexering van de renten door het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 werd toegekend aan de particuliere verzekeraars. Die bijdrage brengt de sociale zekerheid jaarlijks 180 miljoen euro op.
ALGEMENE VOORSTELLING VAN DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING 9.1. Analysegebied
DE VERZEKERING ARBEIDSONGEVALLEN : EEN TAK IN EVENWICHT DIE BIJDRAAGT IN DE FINANCIERING VAN DE GLOBALE SOCIALE ZEKERHEID De tak Arbeidsongevallen draagt op twee manieren bij in de financiering van de globale sociale zekerheid : enerzijds door de bijdrage van de verzekeraars die via het FAO wordt doorgestort, en anderzijds via de socialezekerheidsbijdrage die de werkgevers aan het FAO betalen. De directe bijdrage van de verzekeraars wordt door het FAO geraamd op 206 miljoen euro in 2002, wat meer dan 23% uitmaakt van het jaarlijkse incasso. Het betreft diverse vormen van overdrachten die elk een verschillende wettelijke basis hebben en die overeenstemmen met de diverse taakuitbreidingen die aan het FAO in de loop der jaren werden toevertrouwd. Naast een hele reeks kleine posten zijn de 5 belangrijkste bijdragen in 2002 : • een bijdrage van 4% ten laste van de gemachtigde verzekeraars op de door hen gevestigde definitieve wiskundige reserves voor de ongevallen van vóór 1 januari 1988 (33,6 miljoen euro). Deze bijdrage dient voor de indexering van deze renten, maar aangezien de inflatiegraad al enkele jaren onder 2% ligt, is een bijdrage van 4% overdreven; • de overdracht van kapitalen die overeenstemmen met de rente voor de bloedverwanten in opgaande lijn wanneer het slachtoffer niet als de belangrijkste kostwinner erkend is (7,8 miljoen euro);
Het verslag van het afzonderlijk beheer arbeidsongevallen dat jaarlijks voor het FAO moet opgemaakt worden, heeft betrekking op de verzekeringsactiviteiten in het kader van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, die elke werkgever verplicht een arbeidsongevallenverzekering te sluiten ten behoeve van zijn werknemers. Deze wet is niet van toepassing op de overheidssector: zoals hoger reeds vermeld, geldt voor ambtenaren een afzonderlijke maar gelijkaardige wettelijke regeling die vastgelegd is in de wet van 3 juli 1967. Het verslag splitst de gegevens van boekhoudkundige aard uit de verplichte rapportering van de verzekeringsactiviteiten met betrekking tot de wet van 10 april 1971 in technisch-financiële parameters op. Zo worden onder meer de contracten naar werknemerscategorie en de gedekte risico's naar risicotype opgedeeld. Naast de dienstboden (al dan niet onderworpen aan de RSZ) en de zogenaamde uitbreidingen van de wet van 10 april 1971 (essentieel occasionele werknemers en studenten), dekt de arbeidsongevallenverzekering voor werknemers traditioneel drie soorten risico’s: het beroepsrisico arbeiders, het beroepsrisico bedienden en het woon-werkwegrisico.
• de overdracht van rentekapitalen die overeenstemmen met het gedeelte van de rente dat niet met een pensioen mag samengevoegd worden (29,6 miljoen euro). Tot voor kort was het zo dat de verzekeraars het gedeelte van de uit te keren rente dat niet met een pensioen cumuleerbaar was, aan het FAO doorstortten. Voortaan dragen zij het overeenstemmend rentekapitaal ineens aan het FAO over;
De enquêteresultaten van deze drie risico's worden in dit rapport geanalyseerd. Deze resultaten hebben betrekking op 100% van de markt.
• de overdracht van rentekapitalen voor de ongevallen van na 1 januari 1988 en vergoed vanaf 1 januari 1994 met een blijvende arbeidsongeschiktheidsgraad van minder dan 10% (63,6 miljoen euro). Oorspronkelijk keerden de verzekeraars het rentekapitaal rechtstreeks aan de getroffene uit; nu storten zij dit door aan het FAO, dat de getroffene zelf vergoedt in de vorm van een rente;
Het totaalincasso voor 2002 bedraagt meer dan 892 miljoen euro (890 miljoen euro voor 2001). Het leeuwendeel van de premies dient voor de dekking van de drie traditionele risico’s, namelijk het beroepsrisico voor arbeiders enerzijds en bedienden anderzijds, en het risico “werkweg”. Aangezien Verdiende premies 2001 (in miljoenen euro) de opsplitsing van de gegevens pas een jaar Beroepsrisico “arbeiders” 511,4 later bekend is, worden hier de gedetailleerde Beroepsrisico “bedienden” 100,4 cijfers voor 2001 vermeld. Werkwegrisico (arbeiders + bedienden) 238,9
• de overdracht van rentekapitalen voor ongevallen vergoed vanaf 1 januari 1997 met een blijvende arbeidsongeschiktheidsgraad tussen 10% en 16% (65,8 miljoen euro). Tot eind 1996 keerden de verzekeraars een geïndexeerde rente aan de getroffene uit; nu storten zij het geïndexeerd rentekapitaal door aan het FAO, dat de getroffene zelf vergoedt in de vorm van een constante rente. Afhankelijk van zijn/haar leeftijd betekent dit dat hij/zij nu twee tot drie keer minder ontvangt;
8
De controleautoriteiten verplichten alle verzekeraars ertoe een jaarlijks verslag uit te brengen dat onder meer toelaat uit te maken of de bestaande solvabiliteitsmarge van de verzekeraar groot genoeg is om zijn toekomstige verbintenissen na te komen.
9.2. Incasso 2001-2002
9
Uit een meer gedetailleerde analyse van de ontwikkeling tussen 2001 en 2002 van het incasso van de 15 verzekeringsgroepen blijkt het volgende: • de grootste verzekeraar, AXA Belgium, heeft bijna twee keer zoveel marktaandeel als de tweede, Fortis AG ; • de eerste drie verzekeraars zijn goed voor de helft van het incasso; • de tien grootste verzekeraars palmen 90 % van de markt in. Ontwikkeling van het globaal incasso 2001-2002
Axa Belgium Fortis AG Winterthur (+ CGU) Assubel KBC (+ Fidea) Federale Verzekeringen APRA Zurich Mercator OMOB (+ Mauretus) ING Securex P&V Generali Belgium DVV TOTAAL
(in duizenden euro)
Premie 2001
Marktaandeel (in %) 2001
Premie 2002
Marktaandeel (in %) 2002
244.200
27,4
235.724
26,4
122.339
13,7
130.789
14,7
91.063
10,2
84.785
9,5
81.938
9,2
84.158
9,4
64.034
7,2
63.647
7,1
60.886
6,8
59.826
6,7
Zonder de extra financiële opbrengsten die het beheer van de gevormde provisies van alle voorgaande jaren genereert, zou het saldo negatief geweest zijn. De jongste jaren neigt dit positieve saldo naar nul en in 2002 wordt het juist negatief. Dit jaar bedraagt het financieel rendement van de voorzieningen nog slechts 4,17%, een heel stuk minder dus dan de contractuele rentevoet van 4,75% (verlaagd tot 3,75% vanaf 2003) waartegen de voorzieningen gekapitaliseerd worden. Dat betekent dat de verzekeraars hun eigen vermogen aanspreken om hun toekomstige verplichtingen te kunnen nakomen. Aangezien de grootte van deze opbrengsten van externe factoren afhangt, moet de verzekeraar in de eerste plaats trachten zijn technisch beheer in evenwicht te houden. Schade / Premie 2001 arbeidsongevallen
(in %)
38.533
4,3
42.226
4,7
Beroepsrisico “arbeiders”
123,6
38.135
4,3
36.609
4,1
Beroepsrisico “bedienden”
99,7
37.609
4,2
33.035
3,7
33.101
3,7
37.169
4,2
30.114
3,4
31.570
3,5
17.332
1,9
19.127
2,1
14.698
1,7
15.533
1,7
10.142
1,1
9.961
1,1
6.575
0,7
7.876
0,9
890.699
100
892.035
100
Opslorping van andere verzekeraars is één manier om marktaandeel te verwerven; een andere is contracten van de concurrentie afsnoepen. Dit is niet evident in een verzadigde markt en meer dan enkele tienden van een procentpunt verschuift er niet van de ene verzekeraar naar de andere. 9.3. Terugkeer naar een technische orthodoxie Een maatstaf voor de kwaliteit van de tarifering is de verhouding schade op premie. Sinds 1996 vertoont die ratio een stijgende trend, met globaal 106% voor 2002. Deze trend houdt wellicht nog enkele jaren aan.
Werkwegrisico (arbeiders + bedienden)
GEMIDDELDE (alle risico’s samen)
79,0 108,3
De enige manier waarop de verzekeraar het evenwicht kan herstellen, is terugkeren naar een technische orthodoxie. Hoewel de verzekeraars sinds de aanpassing van de arbeidsongevallenverzekering aan de Europese richtlijnen niet meer verplicht zijn om hun tarieven op te stellen volgens een structuur die het Ministerie van Sociale Zaken oplegt, volgen ze ze nog altijd om praktische redenen. Die structuur deelt alle te verzekeren risico’s in klassen en groepen in. Die verzamelingen maken het mogelijk om relevante statistieken uit te werken, waarbij een toereikende risicospreiding of interne compensatie gevrijwaard blijft. De aanvaarding van die tariefstructuur heeft meegebracht dat elke verzekeraar voor het vaststellen van zijn eigen commercieel tarief is uitgegaan van de door de BVVO berekende tariefreferentie, die de risicopremie of technische kostprijs van de verzekering aangeeft. Die tarieven steunen op gegevens die representatief zijn voor bijna 90% van de markt en hebben betrekking op de jaren 1992 tot 1996. De jaarlijkse actualisering van deze studie heeft de stabiliteit van de BVVO-tariefreferentie bevestigd. Voor het beroepsrisico “arbeiders” is de premie in de eerste plaats afhankelijk van de aard van de activiteit van de onderneming. Zo werden iets meer dan duizend verschillende activiteiten onderverdeeld in een hiërarchische structuur met meerdere niveaus, bestaande uit 307 groepen, op hun beurt samengevoegd in 30 afzonderlijke klassen. Voor het vaststellen van de commerciële premie zal de verzekeraar niet alleen rekening houden met zijn beheers- en distributiekosten, maar ook met een zogeheten credibiliteitsformule die de schadelast van de te verzekeren onderneming in aanmerking neemt.
■ schade/premie
10
Tegenover 947 miljoen euro aan vergoedingen die de arbeidsongevallenverzekeraars provisioneerden of aan de slachtoffers of de rechthebbenden uitkeerden, hebben zij in 2002 voor slechts 892 miljoen euro premies ontvangen. De gevraagde premie is dus onvoldoende om de financiële gevolgen van de opgetreden arbeidsongevallen op te vangen. Hierbij wordt dan nog geen rekening gehouden met de exploitatiekosten van de verzekeraar (gemiddeld 19% van de premie), inclusief de commissielonen voor de tussenpersonen (6,5% van de premie).
Ook voor het beroepsrisico “bedienden” is dezelfde uitsplitsingstechniek toegepast, wat geleid heeft tot een onderverdeling in 9 klassen.
11
Tot in 1998 bestond er voor het woon-werkwegrisico slechts één tarief voor arbeiders en bedienden. Uit een grondige analyse van de gegevens is echter gebleken dat het risico voor de arbeiders erg verschilt van dit van de bedienden. De nieuwe aanpak splitst dat risico dan ook in twee afzonderlijke categorieën.
•
Weigering vanwege de overheid om de bijdrage op de wiskundige reserves te herzien voor de ongevallen van vóór 1 januari 1988 In tegenstelling tot het akkoord tussen werkgevers, vakbonden en overheid heeft de regering de afschaffing van die bijdrage om zuiver budgettaire redenen niet bekrachtigd. Voor 2002 betekent die bijdrage een overdracht van bijna 34 miljoen euro naar het FAO – sociale zekerheid globaal beheer. Het bedrag van die bijdrage zou niettemin neerwaarts herzien moeten worden vanaf 2003. De werkgevers blijven ijveren voor de afschaffing op termijn van de bijdrage.
•
Verhoging van de herverzekeringspremies na de terreuraanslagen van 11 september 2001 Vanaf 2002 hebben de herverzekeraars hun herverzekeringstarieven fors verhoogd als gevolg van de spectaculaire verstrenging van de voorwaarden op de herverzekeringsmarkt en de capaciteitsproblemen die ontstaan zijn na de aanslagen van 11 september.
•
Ongunstige financiële markten Aangezien de arbeidsongevallenverzekeraars voorzieningen beheren die meer dan zes keer groter zijn dan het incasso van de tak, zijn de financiële inkomsten een belangrijke bron van inkomsten. De ongunstige ontwikkeling van die inkomsten weegt dan ook zeer zwaar op de resultaten van de tak.
•
Evolutie van de rechtspraak inzake arbeidsongevallen en medische en technologische ontwikkelingen De evoluerende reglementering en rechtspraak keren steeds hogere vergoedingen uit aan de slachtoffers van arbeidsongevallen en hun rechthebbenden. Sommige uitspraken slaan evenwel op zaken die betrekking hebben op het verleden. Het probleem hierbij is dat de arbeidsongevallenverzekeraars dit niet in hun premiestelling hebben kunnen integreren. De stijgende evolutie van de kosten die gepaard gaan met de ontwikkelingen op medisch en technologisch vlak, zorgen vooral voor nieuwe medicamenten, nieuwe prothesen, die allemaal beter zijn, maar ook duurder.
Als gevolg van de onderwerping van de “arbeidsongevallenverzekeringen-wet van 1971” aan de derde verzekeringsrichtlijn “niet-leven”, worden de verzekeraars sinds 2000 geconfronteerd met een aantal externe factoren waarop zij geen invloed hebben en die hun technische lasten bij eenzelfde schadelast aanzienlijk verzwaren. De samenloop van die factoren heeft de meeste onder hen ertoe aangezet bij de Prijzencommissie een tariefhausse aan te vragen. Gemiddeld hebben ze een lineaire en uniforme verhoging verkregen van 7% voor het volledige arbeidsongevallentarief.
Daar zijn vijf cumulatieve verklaringen voor : • Toepassing van het prudentieel toezicht op de tak Arbeidsongevallen in het kader van de omzetting van de derde richtlijn niet-leven Het zogeheten “economisch” koninklijk besluit van 16 januari 2002 dat de overgang van het financiële toezicht van de arbeidsongevallentak naar de CDV regelt, legt de verzekeraars extra kosten op: Wijziging van de technische referentierentevoet De CDV heeft de tak arbeidsongevallen een parallellisme met de tak Leven opgelegd, waardoor de arbeidsongevallenverzekeraars vanaf 2003 een nieuwe maximale technische rentevoet van 3,75% (in plaats van 4,75%) moeten invoeren. Het is de rentevoet waartegen de verzekeraars hun toekomstige verplichtingen kapitaliseren. Vorming van een aanvullende voorziening Sinds 2002 eist de CDV de vorming van een aanvullende voorziening die gefinancierd wordt volgens een knipperlichtenprocedure – geïnspireerd op de techniek die in Leven wordt gebruikt – om niet alleen rekening te houden met de vermindering van de rentevoeten voor de reeds gevormde voorzieningen, maar ook met de toegenomen levensverwachting van de rentebegunstigden. Dit laatste aspect is specifiek voor de arbeidsongevallenverrichtingen. De verzekeraars nemen de samenstelling van de aanvullende voorziening voor de schadegevallen uit het verleden op zich. Vorming van een indexeringsvoorziening Dat koninklijk besluit verplicht de verzekeraars ertoe om vanaf 2002 het niveau van de indexeringsvoorziening van 6,5% te verhogen tot minstens 12,5% van het gedeelte van de schadevoorziening dat betrekking heeft op de geïndexeerde renten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de verzekeraars vroeger de mogelijkheid hadden om, bij een ontsporende inflatie en bij negatieve reële rentevoeten, de daaruit voortvloeiende last door de werkgevers te laten dragen. Die mogelijkheid werd afgeschaft in het kader van de omzetting van de derde richtlijn.
12
9.4. Een gemiddelde premievoet van 2,95% voor de werkgever Er bestaan meer dan 550.000 dekkingen in het kader van bestaande arbeidsongevallenverzekeringen. De inhoud van de dekking kan zeer uiteenlopend zijn: het ene contract biedt dekking voor de schoonmaakster of de tuinman die enkele uren per week bij een particulier klust, het andere contract verzekert alle werknemers (arbeiders en/of bedienden) van de grootste privé-onderneming in België. Het eerste contract kost slechts een paar euro; het laatste loopt op in de miljoenen euro. Hoewel de kleine contracten 40% van het totaal aantal uitmaken, vertegenwoordigen zij niet eens 1% van het totaalincasso. Het zijn integendeel de contracten die het beroeps- en het woon-werkwegrisico van tientallen werknemers dekken, die voor het leeuwendeel van het incasso instaan. De verzekeringsdekking tegen arbeidsongevallen is per werknemer begrensd door een minimum en een maximum basisloon dat jaarlijks indexeerbaar is. Zo bedraagt de loongrens voor 2001 4.977,75 euro minimum en 24.888,76 euro maximum. Bij de bepaling van het basisloon wordt rekening gehouden met het totale brutoloon, met het volledige vakantiegeld, evenals met alle andere financiële voordelen die aan de werknemers in bepaalde bedrijfstakken zijn toegekend.
13
De voor de ganse markt verzekerde begrensde loonsom “arbeiders” bedraagt Bedienden (beroepsrisico) 24.392 in 2001 ongeveer 21 miljard euro; voor de bedienden TOTAAL 45.383 (werkwegrisico arbeiders + bedienden) gaat het om iets meer dan 24 miljard euro. Het zijn evenwel voorlopige, geschatte bedragen op basis van gegevens van het vorige jaar. Pas bij de eindafrekening in de loop van 2002 is de definitieve loonsom bekend. Ter vergelijking: in 2000 bedraagt de totale bruto niet begrensde loonsom arbeiders 22,6 miljard euro; dit komt erop neer dat het eventueel verlies aan beroepsinkomsten van een arbeider door een arbeidsongeval voor gemiddeld 94% gedekt is. Voor de bedienden is de totale bruto niet begrensde loonsom gelijk aan 37,5 miljard euro, zodat gemiddeld slechts 65% van de beroepsinkomsten gevrijwaard zijn. Er bestaan evenwel verzekeringscontracten op de markt die het complement volgens een gelijkaardige regeling dekken. Verzekerde begrensde loonsom in 2001 (in miljoenen euro) Arbeiders (beroepsrisico) 20.991
Voor het beroepsrisico Gemiddelde toegepaste premievoet 2001 arbeidsongevallen (in %) “arbeiders” hebben de Beroepsrisico “arbeiders” 2,35 arbeidsongevallenverzekeBeroepsrisico “bedienden” 0,40 raars in 2001 gemiddeld Werkwegrisico (arbeiders + bedienden) 0,53 2,35% van de begrensde loonsom gevraagd. Dit is goed voor een incasso van 511,4 miljoen euro, of 60% van de totale premie. De kostprijs van het beroepsrisico “bedienden” bedraagt gemiddeld 0,40% van de begrensde loonsom (100,4 miljoen euro of 12% van het incasso). Ten slotte is de gemiddelde premievoet voor het werkwegrisico gelijk aan 0,53% van de totale begrensde loonsom van alle werknemers of 938,9 miljoen euro incasso, wat overeenstemt met 28% van de totale premie. Aangezien het werkwegrisico voor een arbeider ongeveer 50% duurder uitvalt dan voor een bediende, betaalt een ondernemer gemiddeld 2,95% van de begrensde loonsom “arbeiders” voor de dekking van het arbeidsongevalrisico. Voor de bedienden bedraagt dat gemiddelde 0,80% van de begrensde loonsom. . 9.5. Een gemiddelde vergoeding van 4.523 euro voor het slachtoffer De arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 beoogt de bescherming van de werknemers of hun rechthebbenden tegen gebeurtenissen die hun beroepsinkomen aantasten. Zij zijn aldus beschermd tegen de nadelige gevolgen van arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar en van het werk. Als arbeidsongeval wordt elk ongeval beschouwd dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt. Het letsel, zowel lichamelijk als mentaal, kan arbeidsongeschiktheid en overlijden tot gevolg hebben. De verzekeraars staan dus in voor de volledige financiële vergoeding (binnen zekere forfaitaire grenzen) van de gevolgen van een arbeidsongeval dat een werknemer overkomt en dat zijn lichamelijke integriteit aantast. Deze aantasting kan tijdelijk of blijvend zijn. In het geval van een tijdelijk letsel kan het gaan om de terugbetaling van medische en verplaatsingskosten, plus het eventueel geleden loonverlies. Als het letsel een permanent karakter aanneemt, kunnen daar nog vergoedingen voor het onderhoud en de hernieuwing van prothesen en de uitkeringen van een invaliditeitsrente bijkomen. Ten slotte worden bij overlijden van het slachtoffer, naast de uitkering van een overlevings- en/of een wezenrente, ook de begrafeniskosten vergoed. Er worden twee soorten van invaliditeitsrenten onderscheiden : enerzijds een constante rente als de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid minder dan 16% is, en anderzijds een geïndexeerde rente wanneer de
14
graad van blijvende arbeidsongeschiktheid minstens 16% bedraagt. In het geval van een constante rente wordt niet de rente zelf, maar het met de rente overeenstemmend kapitaal ineens uitgekeerd. Een geïndexeerde rente daarentegen wordt levenslang uitbetaald. De getroffene kan wel op elk ogenblik vragen dat ten hoogste 1/3 van de waarde van de hem toekomende geïndexeerde rente in kapitaal wordt uitgekeerd. Van zodra zich een arbeidsongeval voordoet, dient de arbeidsongevallenverzekeraar een eerste financiële reserve aan te leggen. Deze wordt reserve voor nog te regelen ongevallen genoemd. Wanneer de toestand van de letsels gestabiliseerd is en de ongeschiktheidsgraad bepaald wordt, herziet de arbeidsongevallenverzekeraar deze reserve in functie van de toegekende graad van bestendige arbeidsongeschiktheid, en legt hij een voorlopige wiskundige reserve aan. Als bij het verstrijken van de herzieningstermijn van drie jaar de graad van bestendige arbeidsongeschiktheid definitief geworden is, legt de verzekeraar een definitieve wiskundige reserve aan met het oog op het betalen van de rente die levenslang aan de getroffene toegekend zal worden.
Detail van de vereiste reserves op 31 december 2001 (in miljoenen euro) Reserve voor nog te regelen ongevallen Voorlopige wiskundige reserve Definitieve wiskundige reserve Prothesenreserve Indexreserve IBN(E)R-reserve* TOTAAL
2.538 530 2.063 115 219 375 5.840
Bij ernstige letselschade voorziet de verzekeraar ook reserves voor het onderhoud en de hernieuwing van de prothesen en de orthopedische toestellen.
* IBN(e)R: incurred but not (enough) reported: nog niet aangegeven ongevallen
Bovendien legt de verzekeraar nog een indexreserve aan om de jaarlijkse indexering van de renten en vergoedingen te kunnen waarborgen en vanaf 2003 stelt hij een aanvullende voorziening samen om rekening te houden met de ongunstige ontwikkeling van de verschillende betrokken technische factoren (zoals de technische rentevoet en de sterftetafels) die aan de grondslag liggen van de voorzieningen voor blijvende arbeidsongeschiktheid en dodelijke ongevallen.
of onderschat
Ten slotte vormt de verzekeraar een zogeheten IBN(E)R-reserve die de financiële gevolgen moet opvangen van reeds overkomen ongevallen die echter nog niet aangegeven zijn, of van schadegevallen waarvoor onvoldoende voorzieningen gevormd werden. De bij de verzekeraars uitstaande provisies voor de dekking van hun toekomstige verplichtingen beliepen eind 2001 in totaal 5,84 miljard euro, hetgeen bijna 6,5 maal zo veel is als het totale jaarlijkse incasso. In geen enkele verzekeringstak is deze verhouding zo groot. Dit komt door het “lichamelijk” karakter van de tak en wegens de belangrijkheid van de levenslange renten die door de verzekeraars aan de slachtoffers of de rechthebbenden worden uitgekeerd. In 2001 hebben alle verzekeraars samen meer dan 226.000 arbeidsongevallen aanvaard. In vergelijking met 2000 is dat een lichte daling. Deze dalende trend deed zich in 2002 nog sterker voor. Volgens de eerste indicaties zou de daling meer dan 9% bedragen. Van het aantal aangegeven ongevallen werden er door de verzekeraars bijna 7% geweigerd omdat het geen arbeidsongevallen waren.
Overzicht van het aantal opgetreden arbeidsongevallen in 2000-2001 Zonder gevolg Met tijdelijke ongeschiktheid Met blijvende ongeschiktheid Dodelijk Totaal aanvaarde ongevallen Geweigerde ongevallen TOTAAL (aangegeven ongevallen)
2000 97.115 119.827 15.521 259 232.722 14.530 247.252
2001 87.347 122.231 16.354 232 226.164 16.230 242.394
15
Zonder onderscheid naar type van ongeval of van risico kost een arbeidsongeval in 2001 gemiddeld 4.523 euro. Detail van de gemiddelde kostprijs naar ongeval en risico
Dodelijke Blijvende ongeschiktheid Tijdelijke ongeschiktheid Zonder gevolg GEMIDDELDE
Inleiding (in euro)
Beroepsrisico arbeiders
Beroepsrisico bedienden
Werkweg
249.382 41.469 1.399 226 4.258
385.911 34.050 1.353 197 2.812
211.666 60.836 1.751 525 9.654
Gemiddelde
(arbeiders + bedienden)
243.918 43.506 1.427 241 4.523
Van de 226.164 arbeidsongevallen in 2001, met in totaal 967 miljoen euro schade, zijn er 232 met een dodelijke afloop. De gemiddelde vergoeding per dodelijk ongeval bedraagt 244.000 euro. Er werden 16.354 arbeidsongevallen met blijvende arbeidsongeschiktheid opgetekend. De gemiddelde vergoeding bedraagt hier 43.500 euro. Daarnaast waren er 122.231 arbeidsongevallen met tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Gemiddeld kosten zij 1.427 euro. Ten slotte zijn er nog 87.347 arbeidsongevallen zonder gevolg. Dit zijn ongevallen zonder arbeidsongeschiktheid waarvoor de vergoeding uitsluitend bestaat uit de terugbetaling van de medische en verplaatsingskosten en/of van het loonverlies voor de dag van het ongeval. Deze vergoeding bedraagt gemiddeld 241 euro. Het risicoprofiel is niet alleen verschillend voor een arbeider en voor een bediende, maar hangt ook nog af van de omgeving: de werkplaats of de werkweg. Zo overkomt jaarlijks bijna 1 arbeider op 6 een arbeidsongeval; voor een bediende daarentegen bedraagt deze verhouding zowat 1 op 27. Een arbeider loopt dus vier keer meer risico op een arbeidsongeval dan een bediende. Meestal zijn de financiële gevolgen ook ernstiger: een arbeidsongeval dat een arbeider overkomt, vertegenwoordigt gemiddeld 4.258 euro; voor een bediende bedraagt de last voor de verzekeraar zo’n 34% minder (2.812 euro). Het beroepsrisico “arbeiders” is dus veruit het belangrijkste te verzekeren risico. Daarnaast loopt elke werknemer (arbeider of bediende) jaarlijks iets meer dan 1% risico op een arbeidsongeval op weg naar of van het werk. De gemiddelde vergoeding van een werkwegongeval bedraagt bijna 9.654 euro; dit is meer dan 2 maal zoveel als een ongeval op de arbeidsplaats. Preventief optreden is de enige manier om zowel de frequentie van het aantal als de ernst van de arbeidsongevallen naar beneden te halen. Het is op dit vlak dat de arbeidsongevallenverzekeraars een belangrijke rol spelen. Gemiddelde ongevallenfrequentie en kostprijs per werknemer in 2001
Beroepsrisico “arbeiders” (A) Beroepsrisico “bedienden” (B) Werkwegrisico
Frequentie
Kostprijs
(in %)
(in euro)
17,60 3,63 1,07
4.258 2.812 9.654
18,67 (A) 4,70 (B)
4.523
(arbeiders + bedienden)
GEMIDDELDE (beroeps- + werkwegrisico)
16
EEN ACTIEF PREVENTIEBELEID
Het voorkomen van ongevallen en het streven naar een verminderde schadelast, zowel wat de frequentie als de ernst ervan betreft, dient de belangen van alle betrokken partijen: werknemers, werkgevers, overheid – als verdediger van het algemeen belang – en … verzekeraars zelf. De verzekeraars investeren dan ook al vele jaren in de preventie van arbeidsongevallen. Die inspanningen krijgen op twee manieren concreet gestalte: de individuele wijze en de collectieve wijze. • Op individuele wijze : preventiedienst De meeste verzekeraars hebben preventiediensten opgezet die, in samenwerking met de verzekerde ondernemingen (veiligheidshoofden, comités voor preventie, bescherming en welzijn op het werk), bijdragen tot het voeren van een doeltreffend preventiebeleid op het terrein. Het inzetten van preventiedeskundigen (ingenieurs en technici) die op verzoek of uit eigen beweging handelen, biedt een aanzienlijke meerwaarde aan de aangeboden diensten en houdt voor de verzekeraars een onbetwistbaar concurrentievoordeel in. • Op collectieve wijze : instituut Prevent Als aanvulling op de individuele acties hebben de verzekeraars op het niveau van de sector een actief preventiebeleid uitgewerkt, dat voornamelijk vertaald wordt in hun steun aan Prevent. Deze instelling beschikt op het vlak van de preventie van beroepsrisico’s over een uitstekende knowhow en geniet een zeer goede reputatie. 10.1. De eigen preventiediensten van de verzekeraars De meerderheid van de verzekeraars beschikt over een eigen preventiedienst inzake arbeidsongevallen die actief is op het terrein, m.a.w. binnen de verzekerde ondernemingen zelf. Die diensten bestaan in het algemeen uit een honderdtal experts, hoofdzakelijk ingenieurs en/of deskundigen in veiligheid en gezondheid op het werk. Zij kunnen bogen op een rijke ervaring en een concrete knowhow en dragen bij tot een doeltreffend beleid inzake ongevallenpreventie in samenwerking met de ondernemingen in kwestie. Die technici, die op eigen initiatief of op verzoek van de verzekerde ondernemingen of de makelaars handelen, bezoeken de bedrijven regelmatig en beperken zich daarbij niet tot het controleren of de geldende reglementering wordt nageleefd. Die opdracht wordt doorgaans door de technische inspectie uitgevoerd. Aangezien zij rechtstreeks (dus zonder tussenpersonen) in contact staan met de verzekerde ondernemingen om ze bij te staan, hebben zij vaak een bevoorrechte relatie met het veiligheidshoofd van het bedrijf. Daardoor worden zij soms als expert uitgenodigd op vergaderingen van het comité voor preventie, bescherming en welzijn op het werk van die onderneming om hun kennis en ervaring ten dienste te stellen van de sociale partners. Door in verschillende ondernemingen werkzaam te zijn, kunnen zij daarenboven hun ervaringen uitwisselen en elders toepassen, wat alle partijen ten goede komt. Zo voeren zij vooraf een meer algemene analyse uit die het hen mogelijk maakt om een algemeen beeld te krijgen van de risico’s van het bedrijf en bijgevolg om de arbeidsongevallen in een ruimer perspectief te plaatsen. Daarbij staat de mens altijd centraal. Omdat veiligheid iedereen aangaat, hechten de preventiedeskundigen bijzondere aandacht aan opleiding. Zij dragen bij, soms in samenwerking met beroepsverenigingen, tot de vorming van technici binnen de onderneming, of het nu gaat om een nieuwe ontwikkeling van een specifieke technische reglementering (bepalingen i.v.m. schadelijke of kankerverwekkende stoffen, mobiele werkplaatsen…) of om snel evoluerende preventietechnieken als gevolg van de vooruitgang van bepaalde fabricatietechnieken. Door almaar 17
meer personen op te leiden op dat gebied of hen van die problematiek bewust te maken, wordt een zeer doeltreffend “hefboomeffect” verkregen.
uitoefening van hun werk, komt ook tot uiting in de nieuwe samenstelling en de uitbreiding van de activiteiten van die instelling.
Wanneer zich een ongeval voordoet, werken die specialisten samen met de leidinggevenden van de onderneming om er de oorzaken van te analyseren en na te gaan welke maatregelen moeten worden genomen om herhalingen te voorkomen.
Prevent kan nog altijd bogen op de ervaring van de NVVA op het gebied van ongevallenpreventie, maar streeft tevens nieuwe doelstellingen na, met name een meer open beleid inzake ergonomie, stressbeheersing, kwaliteit van de leefomgeving, enz.
Die bijzonder bekwame diensten, die dicht bij de ondernemingen staan en erg beschikbaar zijn, bevorderen de ontwikkeling, in nauwe samenwerking met de betrokken werkgevers, van een goed onderbouwd preventiebeleid, waar iedereen bij gebaat is.
Die nieuwe activiteiten die de preventie, de bescherming en het welzijn op het werk moeten ondersteunen, hebben ertoe geleid dat de samenstelling van Prevent is uitgebreid. Terwijl de NVVA vroeger uitsluitend uit verzekeraars bestond, zijn voortaan ook verenigingen en instellingen die actief zijn op het vlak van het welzijn op het werk, opgenomen in de algemene vergadering van Prevent, dat zo een structureel ontmoetingsforum geworden is. Prevent moet immers fungeren als een katalysator die de inspanningen van de werkgevers, verzekeraars en overheid versterkt.
In dit kader is het interessant te wijzen op een Europese vergelijking van het aantal ernstige werkongevallen. Dit is namelijk één van de 42 structurele indicatoren die jaarlijks door de Europese Commissie worden gepubliceerd. Bij de werkgelegenheidsindicatoren stipt het VBO een gevoelige verbetering aan op het vlak van arbeidsongevallen. Het betreft met name een gunstige evolutie van het aantal ernstige ongevallen op het werk, “wat vooral een verdienste is van werkgevers en werknemers op het terrein”. Bovendien is België op dit vlak één van de beste leerlingen van de Europese klas.
Vandaag hebben de autoriteiten – en in het bijzonder de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg – gezien de nieuwe dynamiek die Prevent uitstraalt, aan deze laatste een aantal nieuwe taken op internationaal vlak toevertrouwd. Daaronder vallen de nationale coördinatie van de inzameling en verspreiding van gegevens van het Europees Agentschap voor de Veiligheid en Gezondheid op het Werk in Bilbao (http://europe.osha.eu.int/), het voorbereidend werk om de toepassing van de Europese richtlijnen in België te evalueren, de wetenschappelijke en technische bijstand bij de opstelling van de voorontwerpen van indicatieve richtlijnen, enz. Het integreren van aspecten zoals de tertiaire preventie (employability) – waarbij initiatieven worden gesteund die tot doel hebben de arbeidsongeschiktheidsduur van een slachtoffer te verkorten of een herwaarderingsbeleid te volgen en, in het algemeen, elk (medisch of niet-medisch) initiatief dat het slachtoffer een beter herstel garandeert – alsook van een belangrijk deel “bevordering en ontwikkeling” ten behoeve van het lerarenkorps van de technische scholen, illustreert de ontwikkeling van het preventieconcept voor de verzekeraars, dat zich niet langer uitsluitend beperkt tot het “opsporen van een risico”, maar nu ook van een meer algemene benadering deel uitmaakt. Die ontwikkeling weerspiegelt de overgang van een preventiebegrip dat op het technische en het machinale was gericht, naar een beleid waarin de “mens” centraal staat.
bron Infor VBO (maart 2003)
10.2. De collectieve wijze: Prevent Om de activiteiten van hun preventiediensten aan te vullen, hebben de verzekeraars een multidisciplinair preventie-instituut opgericht, dat er in de eerste plaats naar streeft om de ondernemingen en de preventieadviseurs (de vroegere veiligheidshoofden) alle nuttige hulpmiddelen ter beschikking te stellen, zoals documentatie, affiches, videocassettes, cd-rom’s,… meer bepaald via de webstek http://www.prevent.be. Zo hebben de verzekeraars gedurende bijna 50 jaar de Nationale Vereniging ter Voorkoming van Arbeidsongevallen (NVVA) gesteund, die op hun initiatief werd opgericht. Die vzw werd in 1997 grondig herzien en omgevormd tot een nieuwe preventie-instelling, Prevent. De verschuiving van een vrijwel mechanische bekommering om de werknemer naar een meer algemene benadering, waarbij rekening gehouden wordt met de wet van 6 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de
18
In de nabije toekomst wensen de verzekeraars Prevent verder uit te bouwen in een geest van openheid en er voor België de onbetwistbare leider voor preventieaangelegenheden en het natuurlijke aanspreekpunt met de Europese instanties van te maken. Dit leadership is hoogstnoodzakelijk, te meer omdat de ondernemingen op het terrein worden geconfronteerd met een echt “patchwork” aan betrokken preventie-instanties (interne preventiediensten, externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, technische inspectie van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, …). Alle betrokkenen zullen op zijn minst moeten samenwerken om de efficiëntie te vergroten en synergieën tot stand te brengen. In dat opzicht streeft de recente wet van 23 februari 2003 houdende maatregelen ter versterking van de preventie inzake het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk (de zogeheten wet-Onkelinx) weliswaar een lovenswaardig en door iedereen erkend doel na, namelijk het voorkomen van opeenvolgende zware arbeidsongevallen, maar lijkt ze niet de goede richting in te slaan. Deze wet voorziet meer bepaald de tussenkomst van een bijkomende expert op kosten van de verzekeraars.
19
(1) Zie ook: B. Van Crombrugghe, "La modernisation des échanges d’informations intervenant entre les assureurs AT et le monde de la sécurité sociale : le projet LEA, une révolution", Tijdschrift voor Verzekeringen, dossier nr. 8-2002. (2) Zie hierboven punt 4. (3) FAO = Fonds voor Arbeidsongevallen – KSZ = Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (netwerk tussen alle sectoren van de Belgische sociale zekerheid en de vele instellingen die eronder ressorteren) – ISZ = instellingen van sociale zekerheid (instellingen in de toepassingssfeer van de sociale zekerheid). (4) Sociale controle van de tak, beheer van een sectorale gegevensbank, statistieken, overname van schaderegeling, waarborg in geval van niet-verzekering, schakel in de alternatieve financiering van de sociale zekerheid.
WETSVERZEKERAARS BETROKKEN BIJ DE MODERNISERING VAN DE SOCIALE ZEKERHEID Het EVA-project: een netwerkverbinding tussen 17 arbeidsongevallenverzekeraars en de sociale zekerheid (1) De arbeidsongevallenverzekering onderscheidt zich van alle andere bedrijfsverzekeringen door één specifieke eigenschap: door de wettelijke schadeloosstelling die ze waarborgt aan de werknemers die het slachtoffer worden van een arbeidsongeval, maakt deze verplichte verzekering deel uit van het Belgische stelsel van sociale bescherming. Dat specifieke karakter verklaart de talrijke gegevensuitwisselingen tussen de ongeveer twintig particuliere verzekeraars die deze verzekering beoefenen, en de socialezekerheidsinstellingen. Deze uitwisselingen gebeuren nog altijd op papier en in het beste geval per magneetband.
Deze gegevensuitwisselingen zijn van de meest uiteenlopende aard: gewone overdracht van statistiekgegevens, overdracht of invoer van dossiergegevens, uitvoering van wettelijke en soms ook contractuele verplichtingen van verzekeraars of werkgevers.
11.1. Een nieuwe kijk van de verzekeraars op de sociale zekerheid De arbeidsongevallenverzekeraars hebben hun gegevensuitwisseling met de sociale zekerheid opnieuw bekeken en werken actief aan een reorganisatie op lange termijn. Daar liggen verschillende factoren aan ten grondslag: de positieve ontwikkeling van het Europese geschil(2), de sterke toename van de technologische mogelijkheden van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, de ontegensprekelijke politieke wil om van “e-government” een regeringsprioriteit te maken, wat perspectieven opent voor grootschalige uitwisselingen. De beslissing om het voortouw te nemen, werd in juni 2000 genomen op basis van een haalbaarheidsstudie die het FAO en de verzekeraars via hun beroepsvereniging samen hadden laten uitvoeren.
11.5. Praktische uitvoering
11.2. EVA-project, de Elektronische Verbinding Arbeidsongevallen Het EVA-project is een grootschalig vernieuwend sectorproject. Het vormt een volwaardig en veelbelovend alternatief voor de huidige organisatie van de relaties tussen de arbeidsongevallenverzekeraars en de Belgische sociale zekerheid. Het voorziet in de invoering van een netwerkverbinding “AO-Verzekeraars ↔ FAO ↔ KSZ ↔ ISZ”(3) waardoor de verzekeraars over een krachtig geïntegreerd instrument beschikken voor de communicatie met de sector van de sociale zekerheid. Het EVA-project stoelt op globale en rationele overwegingen die passen in de modernisering van de sociale zekerheid die de regering nastreeft, en maakt komaf met het verleden. De bestaande uitwisselingen worden drastisch gerationaliseerd en men maakt ten volle gebruik van de uitwisselingsmogelijkheden die het netwerk van de sociale zekerheid biedt. Op dit netwerk berusten ook de regeringsprojecten DMFA (multifunctionele RSZ-aangifte) en ASR (elektronische aangifte sociaal risico), waarop het EVA-project afgestemd werd en waar het nauw bij aansluit. Het EVA-project stoelt op een overdracht en een invoer van betrouwbare gestructureerde gegevens, zodat een geautomatiseerde verwerkingsprocedure mogelijk wordt. Voor alle betrokkenen levert dat het voordeel op van vereenvoudiging, een dynamischer beheer en lagere algemene kosten.
E V
LE A
11.3. Principiële draagwijdte Met het EVA-project stelt de particuliere verzekering zich open voor de sector van de sociale zekerheid. Het is de sterkst denkbare uitdrukking van de erkenning van een hele sector voor de particuliere verzekering, van haar plaats en haar rol in de goede werking van het Belgische stelsel van de sociale bescherming. In dat opzicht strookt het volledig met de conclusies van het arrest van Europees Hof van Justitie van 18 mei 2000 en met de daarop volgende Belgische wet van 10 augustus 2001 die dat arrest omzet, wat bevestigt dat in deze verzekering het particuliere karakter en het aspect van sociale zekerheid hand in hand gaan. 11.4. Toepassingsgebied Het EVA-project beslaat een uitzonderlijk groot domein van gegevensuitwisselingen. Het omvat zowel de informatiestromen “Verzekeraars ↔ FAO” in het kader van de opdrachten van het Fonds(4), als de informa20
tiestromen “Verzekeraars ↔ Socialezekerheidsinstellingen” in het kader van de vrijwaring van de rechten van de slachtoffers van een arbeidsongeval in andere takken van de sociale zekerheid (kinderbijslag, jaarlijkse vakantie, ziekenfonds), alsook de informatiestromen “Verzekeraars ↔ Verzekerde werkgevers” in het kader van de regeringsprojecten DMFA en ASR voor de aangifte van arbeidsongevallen en het verstrekken van de loongegevens die nodig zijn om de premie of de vergoeding te berekenen, en ten slotte de informatiestromen “RSZ ↔ Verzekeraars” die het contractbeheer dynamischer maken.
Vandaag gaan die uitwisselingen gepaard met brieven, formulieren, fiches, listings, rapporten of andere papieren attesten met een overvloed aan overbodige gegevens. Morgen verlopen die informatiestromen volledig rationeel en elektronisch en worden ze via het netwerk van de sociale zekerheid tot op hun bestemming geleid. Dankzij die informatiestromen zal de arbeidsongevallensector kunnen beschikken over een volledigere en krachtigere gegevensbank, die dagelijks volledig elektronisch zal worden bijgewerkt.
Door de omvang van het project werd het onderverdeeld in deelprojecten zodat de analyse en de inwerkingtreding ervan geleidelijk aan verlopen. De verschillende deelprojecten treden in werking tussen januari 2003 en januari 2006. • De sectorale repertoria Om de informatiestromen tussen de arbeidsongevallenverzekeraars en de sociale zekerheid adequaat te sturen, moesten er voor het project twee sectorale repertoria worden aangelegd die bij het FAO beheerd worden : - het repertorium van de arbeidsongevallencontracten, dat eind 2002 de productiefase ingegaan is; - het repertorium van de slachtoffers en rechthebbenden van een arbeidsongeval, waarbij de elektronische stromen deze gegevens automatisch zullen integreren in de repertoria van het KSZ-netwerk. Het geheel moet begin november 2003 de productiefase ingaan. • Functionaliteiten Eind 2002 zijn de informatiestromen met de bijgewerkte stand van de contracten (opzegging, opschorting, hervatting) die het FAO nodig heeft voor het toezicht op de verzekeringsverplichting, de productiefase ingegaan. Op datzelfde ogenblik zijn ook de retourstromen van de RSZ naar de verzekeraar in productie getreden, met nuttige bedrijfsgegevens voor het polisbeheer (stopzetting/overdracht van activiteiten, overname van personeel, wijziging rechtsvorm/RSZ-nummer/identificatiegegevens, bijkomende RSZ-categorie, ...). Sinds begin 2003 kan de werkgever arbeidsongevallen elektronisch aangeven via het KSZ-netwerk. Het betreft hier de ASR arbeidsongevallen, de eerste van de elektronische ASR's die de regering in het vooruitzicht stelt. Eind 2003 is de productiefase voorzien van de elektronische arbeidsongevallenattesten die de verzekeraars moeten bezorgen aan de sectoren van de kinderbijslag en de jaarlijkse vakantie. 2004 wordt het jaar van de verwerking van de DMFA-loongegevens die de RSZ beheert en die de verzekeraar nodig heeft voor de berekening van de premie en de vergoeding van het slachtoffer. De werkgever hoeft die gegevens dan niet meer apart mee te delen aan zijn verzekeraar. In 2005 is de start voorzien van de productiefase van een eerste gedeelte van informatiestromen Schadegevallen ter attentie van het FAO en van een attest voor de ziekte- en invaliditeitssector (met retourstroom in geval van subrogatoir verhaal). Het ■ tweede gedeelte is gepland voor begin 2006. 21