Masterscriptie - Master Sociale Geografie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam
Een vaste baan, een zeker bestaan.. Bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in Nieuw Nickerie, Suriname
Hanneke Gorter 0221465 Maart 2007
i
Masterscriptie - Master Sociale Geografie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Docenten: A.F.M. Zaal en G.A. de Bruijne
Een vaste baan, een zeker bestaan.. Bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in Nieuw Nickerie, Suriname
Hanneke Gorter Studentnummer: 0221465 Maart 2007
* De afbeeldingen op het titelblad zijn v.l.n.r.: de Openbare Markt in het Centrum van Nieuw Nickerie, het Zoetwaterkanaal in het Centrum van Nieuw Nickerie, een krotwoning in de Van Pettenpolder. De afbeeldingen komen uit eigen fotoarchief.
ii
Voorwoord Al van jongs af aan ben ik geïnteresseerd in alles wat met ontwikkelingslanden te maken heeft, vooral Afrika heeft mij altijd gefascineerd. Tijdens mijn studie Sociale Geografie wilde ik proberen om op zijn minst een keer onderzoek te doen in Afrika. Dit is gelukt door voor mijn bachelorscriptie veldwerk te verrichten in Kenia. Gedurende het veldwerk in Kenia ontstond het idee om ook voor mijn masterscriptie onderzoek uit te voeren in een ontwikkelingsland. De eerste oriëntatie voor de masterscriptie had vooral betrekking op de keuze voor een Afrikaans land om onderzoek te verrichten, maar tijdens deze oriëntatieperiode diende de mogelijkheid zich aan om op veldwerk te gaan in Suriname. Suriname, een land waarvan ik niet meer wist dan dat het in Zuid-Amerika ligt, dat het ongeveer dertig jaar geleden onafhankelijk van Nederland is geworden, dat de mensen er Nederlands spreken, dat er in de jaren tachtig veel politieke onrust is geweest en dat het een tropisch klimaat heeft. In eerste instantie sprak het land me niet aan, maar ik was van mening dat het misschien goed was om me niet alleen op Afrika te richten, maar ook op andere delen van de wereld. En dat heeft goed uitgepakt. Suriname, een geweldig land qua mensen, klimaat en natuur! Omdat ik veel steun heb gehad van verschillende mensen gedurende het scriptieproces, wil ik hen bedanken. Allereerst wil ik de heer Fred Zaal heel erg bedanken voor zijn begeleiding bij het schrijven van mijn scriptie. Vooral het inhoudelijke commentaar dat hij geleverd heeft, is erg waardevol voor mij geweest. Ook wil ik graag de heer Ad de Bruijne bedanken voor zijn hulp bij met name het opzetten van het onderzoek. Daarnaast heeft hij ervoor gezorgd dat mijn medestudenten en ik twee lokale begeleiders en een verblijfplaats tot onze beschikking hadden gedurende het veldwerk. Hiervoor heel erg bedankt. De volgende personen die ik wil bedanken zijn mevrouw Usha Schalkwijk en mevrouw Celestine Weidum, onze lokale begeleidsters in Suriname. Usha Schalkwijk is erg belangrijk voor ons geweest tijdens het veldwerk omdat zij altijd voor ons klaar stond. We konden altijd bij haar terecht voor een praatje of voor het gebruik van haar kantoor en bibliotheek. Mijn hartelijke dank daarvoor. Celestine Weidum wil ik bedanken voor het regelen van onze mooie woning in Nieuw Nickerie, het introduceren van ons bij de studenten van het Instituut Opleiding Leraren Aardrijkskunde (IOL) in Nieuw Nickerie en voor de trip naar Apura die onder andere zij voor ons geregeld heeft. Anderen die ik dank verschuldigd ben zijn de studenten van het IOL die ons inzicht hebben gegeven in de onderzoekswijken. Daarnaast wil ik enkelen van hen extra bedanken omdat zij een fiets tot onze beschikking hebben gesteld gedurende het veldwerk. Zonder hen (en hun fietsen) had ik nooit zoveel respondenten kunnen bereiken. In het bijzonder wil ik Herman, een student van het IOL, bedanken iii
voor zijn gesprekken met mij over de Nickeriaanse samenleving en de verwijzingen naar de voorzitters van religieuze groepen, die mij inzicht verschaft hebben in de gemeenschap van Nieuw Nickerie. Vervolgens wil ik alle 200 respondenten heel erg bedanken voor hun enthousiaste medewerking, openheid en gastvrijheid. Zonder hen was de uitvoering van mijn veldwerk een groot probleem geworden. Ook wil ik de districtscommissaris van Nieuw Nickerie en vele medewerkers, voorzitters en directeuren van ministeries, non-gouvernementele organisaties, parastatale bedrijven en religieuze groeperingen hartelijk danken voor hun medewerking. In het bijzonder wil ik Ronosetiko Ngatiman, onder-bestuursopzichter van het Ministerie van Regionale Ontwikkeling in Nieuw Nickerie, bedanken voor zijn uitleg over de verschillende wijken in Nieuw Nickerie en de rondleidingen door de Van Pettenpolder en het district Nickerie. Ook ben ik Margriet en haar man Faraz erg erkentelijk omdat zij hun huis gedurende een aantal dagen voor mij hebben opengesteld. Dankzij hen heb ik nog een aantal dagen onderzoek kunnen doen in Nieuw Nickerie terwijl we de laatste weken van het veldwerk in Paramaribo woonden. Tot slot wil ik mijn medestudenten Judith van der Weerd, Rob Smiers en Joram Spijker niet vergeten te bedanken. We zijn samen richting Suriname vertrokken, we zijn veel met elkaar opgetrokken, we hebben veel aan elkaar gehad en ik heb mede dankzij hen een geweldige tijd gehad. Bedankt!
iv
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................................................................. iii Lijst van tabellen, figuren en kaders .................................................................................................................... viii Lijst van afkortingen ............................................................................................................................................... x 1
2
3
4
Inleiding ........................................................................................................................................................ 1 1.1
De essentie van het probleem ................................................................................................................ 1
1.2
Doelstelling en relevantie van het onderzoek ........................................................................................ 2
1.3
Structuur van de scriptie ........................................................................................................................ 3
Theoretisch kader......................................................................................................................................... 5 2.1
De ontwikkeling van het armoedeconcept door de jaren heen .............................................................. 5
2.2
Het huishouden...................................................................................................................................... 8
2.3
‘Sustainable livelihoods’ benadering..................................................................................................... 9
2.4
Belangrijke concepten binnen de livelihood benadering ..................................................................... 10 Levensonderhoud en assets................................................................................................................. 10 Activiteiten en de toegang tot assets ................................................................................................... 11 Beleid, instituties en processen ........................................................................................................... 12 Kwetsbaarheid en duurzaamheid........................................................................................................ 13 Bestaansverwervingsstrategieën: ex ante en ex post .......................................................................... 15 ‘Livelihood outcomes’......................................................................................................................... 19
2.5
Het ‘Livelihoods Framework’ ............................................................................................................. 19
2.6
Sterke en zwakke punten van de livelihood benadering ...................................................................... 20 Sterke punten van de livelihood benadering ....................................................................................... 21 Zwakke punten van de livelihood benadering ..................................................................................... 21
Studiegebied................................................................................................................................................ 23 3.1
De Republiek Suriname....................................................................................................................... 23 Bestuurlijke indeling ........................................................................................................................... 23 Fysische kenmerken en klimaat …………………………………………………………………………………………………... 24 Demografie ......................................................................................................................................... 25 Economische situatie .......................................................................................................................... 26
3.2
District Nickerie .................................................................................................................................. 28 Belangrijke sectoren in de Nickeriaanse economie ............................................................................ 29 Demografie ......................................................................................................................................... 31 Sociaaleconomische kenmerken.......................................................................................................... 33
3.3
Het ressort Nieuw Nickerie ................................................................................................................. 36 Demografie………………………………………………………………………………………………………….………………………...36 Het ontstaan van de plaats Nieuw Nickerie ........................................................................................ 38 Het Centrum van Nieuw Nickerie ....................................................................................................... 38 De mr. Jan van Pettenpolder .............................................................................................................. 39
Methodologie .............................................................................................................................................. 42 4.1
De onderzoekseenheden ...................................................................................................................... 42
4.2
Het onderzoeksgebied.......................................................................................................................... 43
v
5
6
7
4.3
Dataverzameling.................................................................................................................................. 44 Oriëntatiefase...................................................................................................................................... 44 Dataverzameling op het niveau van huishoudens ............................................................................... 45 Dataverzameling op het niveau van organisaties ............................................................................... 46 Aanvullende dataverzameling ............................................................................................................. 46
4.4
Selectieprocedures en analyse ............................................................................................................. 46 Selectie van huishoudens .................................................................................................................... 47
4.5
Principale componentenanalyse........................................................................................................... 50
4.6
Operationalisering van de onderzoeksvragen ...................................................................................... 50
Overzicht van de kapitalen van huishoudens........................................................................................... 54 5.1
Huishoudkenmerken en menselijk kapitaal ......................................................................................... 54 Het gebruik van menselijk kapitaal voor de bestaansverwerving ....................................................... 58
5.2
Financieel kapitaal............................................................................................................................... 61 Het gebruik van financieel kapitaal voor de bestaansverwerving ...................................................... 62
5.3
Fysiek kapitaal..................................................................................................................................... 63 Het gebruik van fysiek kapitaal voor de bestaansverwerving ............................................................. 71
5.4
Sociaal en politiek kapitaal.................................................................................................................. 72 Het gebruik van sociaal en politiek kapitaal voor de bestaansverwerving ......................................... 74
5.5
Natuurlijk kapitaal ............................................................................................................................... 75 Het gebruik van natuurlijk kapitaal voor de bestaansverwerving ...................................................... 77
Strategieën van bestaansverwerving......................................................................................................... 78 6.1
Financiële bronnen van bestaan met betrekking tot het verrichten van arbeid .................................... 78
6.2
Financiële bronnen van bestaan met betrekking tot sociale netwerken ............................................... 83
6.3
Niet-financiële bronnen van bestaan.................................................................................................... 85 Niet-financiële bronnen van bestaan met betrekking tot sociale netwerken ....................................... 85 Verbouwen van gewassen ................................................................................................................... 86
6.4
Principale componentenanalyse........................................................................................................... 87 De variabelen...................................................................................................................................... 87
6.5
De algemene componenten.................................................................................................................. 91
6.6
Specifieke componenten in de Van Pettenpolder ................................................................................ 96 Goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen ........................................................................ 96 Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten .......................................... 97 Javaanse ambtenaren.......................................................................................................................... 98 Jonge hosselende huishoudens............................................................................................................ 99 Afhankelijke oudere huishoudens...................................................................................................... 101
6.7
Specifieke componenten in het Centrum ........................................................................................... 101 Sociaal actieve, kleine huishoudens.................................................................................................. 101 Afhankelijke arbeidersgezinnen ........................................................................................................ 102 Overige componenten in het Centrum............................................................................................... 103
6.8
De verdeling van de huishoudens over de wijken ............................................................................. 104
Een kwetsbare omgeving, de zekerheid van een bestaan en het toekomstperspectief........................ 106 7.1
Ex post bestaansverwervingsstrategieën: een kwetsbare omgeving en ‘coping strategies’ ............... 106 Shocks ............................................................................................................................................... 106 Seizoensgebonden gebeurtenissen .................................................................................................... 109 Trends ............................................................................................................................................... 111
7.2
‘Livelihood outcomes’: de zekerheid van een bestaan ...................................................................... 112
vi
7.3 8
Tijdsperspectief van huishoudens...................................................................................................... 115
Conclusie ................................................................................................................................................... 118 8.1
Bestaansverwervingsstrategieën en ‘livelihood outcomes’ van huishoudens.................................... 118 Kapitalen........................................................................................................................................... 118 Activiteiten ........................................................................................................................................ 119 Lokale factoren: kwetsbare omgeving en beleid, instituties en processen ........................................ 119 Verschillende categorieën huishoudens en hun bestaansverwervingsstrategieën ............................ 120
8.2
De bevindingen van het onderzoek in een bredere theoretische context ........................................... 123
8.3
Discussie............................................................................................................................................ 124
8.4
Aanbevelingen en lijnen voor verder onderzoek ............................................................................... 125 Aanbevelingen op basis van de bevindingen..................................................................................... 125 Lijnen voor verder onderzoek ........................................................................................................... 126
Literatuur............................................................................................................................................................. 128 Abstract............................................................................................................................................................... 135 Bijlage 1. Overzicht van de Overheid van Suriname .......................................................................................... 136 Bijlage 2. Huishoudenquête die gebruikt is gedurende het veldwerk in Suriname ............................................. 137 Bijlage 3. Korte beschrijving van de bij respondenten bekende organisaties in Nieuw Nickerie ....................... 144 Bijlage 4. Samenhangsmatrix van de pca van de huishoudens in de Van Pettenpolder...................................... 145 Bijlage 5. Samenhangsmatrix van de pca van de huishoudens in het Centrum .................................................. 146
vii
Lijst van tabellen, figuren en kaders Tabellen Tabel 2.1 Coping strategies van ziektekosten ..................................................................................................... 18 Tabel 3.1 Inwonertal, oppervlakte en bevolkingsdichtheid per district, in 2004................................................. 25 Tabel 3.2 Bruto binnenlands product naar sectoren in 2004 (in percentages van totaal) .................................... 27 Tabel 3.3 Gegevens over de beroepsbevolking per district in 2004.................................................................... 28 Tabel 3.4 Inwonertal, oppervlakte en dichtheid van ressorten van Nickerie in 2004.......................................... 31 Tabel 3.5 Etnische verdeling van de bevolking van Nickerie in 2004 ................................................................ 32 Tabel 3.6 De totale werkzame beroepsbevolking (niet institutioneel, 15-64 jaar) naar beroepsgroep en geslacht in 2004.......................................................................................................................................................... 33 Tabel 3.7 De niet-institutionele bevolking van 15 jaar en ouder naar hoogst gevolgde opleiding en activiteiten status in 2004 .............................................................................................................................………………….34 Tabel 3.8 Bevolking naar etniciteit in district Nickerie en ressort Nieuw Nickerie in 2004............................... 37 Tabel 4.1 Etnische verdeling van de bevolking in district Nickerie en in de onderzoekswijken ........................ 48 Tabel 5.1 Verdeling naar type huishouden in het studiegebied........................................................................... 54 Tabel 5.2 Bevolking in het studiegebied naar etnische groep en religie ............................................................. 56 Tabel 5.3 Opleidingsniveau van de huishoudens in het studiegebied ................................................................. 57 Tabel 5.4 De werkzame leden van het huishouden naar het aantal werkzame leden binnen het huishouden ..... 58 Tabel 5.5 Reden voor werkloosheid naar sekse .................................................................................................. 59 Tabel 5.6 Reden waarom vrouwen nooit een inkomstenwervende activiteit verrichtten in het studiegebied ..... 59 Tabel 5.7 Gemiddeld inkomen per lid in SRD in het studiegebied..................................................................... 61 Tabel 5.8 Constructiemateriaal van de woningen in het onderzoeksgebied........................................................ 63 Tabel 5.9 Eigendomsrecht van de woningen in het studiegebied........................................................................ 65 Tabel 5.10 Aantal slaapkamers per woning in het studiegebied ........................................................................... 65 Tabel 5.11 Bron waar huishoudens in het studiegebied water vandaan halen ...................................................... 66 Tabel 5.12 Duurzame goederen die huishoudens in het studiegebied bezitten ..................................................... 68 Tabel 5.13 Ziektekostenverzekering van huishoudens in het studiegebied........................................................... 69 Tabel 5.14 Huishoudens naar inkomen en ziektekostenverzekering..................................................................... 70 Tabel 5.15 Gebruik van woning of erf als productiemiddel in het studiegebied................................................... 71 Tabel 5.16 Politiek lidmaatschap naar gemiddeld inkomen per lid .................................................................... 744 Tabel 5.17 De kookbrandstof die gebruikt wordt door huishoudens in het studiegebied...................................... 76 Tabel 5.18 Plaats waar hout vandaan gehaald wordt per wijk .............................................................................. 76 Tabel 5.19 De oppervlakte van het perceel naar de verbouw van gewassen in het studiegebied.......................... 77 Tabel 6.1 Inkomstengenererende activiteiten van de huishoudens in het studiegebied ...................................... 82 Tabel 6.2 Steun in de vorm van geld en/of goederen die huishoudens in het studiegebied hebben ontvangen .. 83 Tabel 6.3 De steun die huishoudens in het onderzoeksgebied hebben ontvangen naar de regelmaat ervan ....... 84 Tabel 6.4 Herkomst van familie die steun geeft aan de huishoudens in het studiegebied................................... 84 Tabel 6.5 Principale componentenanalyse van de huishoudens in de Van Pettenpolder en het Centrum........... 90 Tabel 7.1 De zekerheid van huishoudens afgeleid aan de hoogte en de zekerheid van het inkomen................ 113
viii
Figuren Figuur 2.1 Piramide van armoedeconcepten van Baulch ...................................................................................... 6 Figuur 2.2 ‘Livelihoods Framework’; het conceptueel schema binnen dit onderzoek........................................ 20 Figuur 3.1 Kaart van Suriname, verdeeld in districten…………………..……………………………………………………...……….. 24 Figuur 3.2 Etnische verdeling bevolking Suriname in 2004 ............................................................................... 26 Figuur 3.3 Religieuze verdeling bevolking Suriname in 2004............................................................................ 26 Figuur 3.4 Het district Nickerie verdeeld in ressorten ........................................................................................ 29 Figuur 3.5 De leeftijdsopbouw van de bevolking in het ressort Nieuw Nickerie................................................ 37 Figuur 3.6 Kaart van het Centrum van Nieuw Nickerie...................................................................................... 39 Figuur 3.7 V.l.n.r. De Zeedijk, de Gouverneurstraat in Nieuw Nickerie tijdens middagrust, een straat in de Van Pettenpolder zonder goede infrastructuur..................................................................................................... 40 Figuur 4.1 Satellietbeeld van Nieuw Nickerie .................................................................................................... 44 Figuur 5.1 Etniciteit van de leden van de huishoudens in het studiegebied ........................................................ 55 Figuur 5.2 V.l.n.r. woning met meerdere verdiepingen, woning op lage neuten, woning op hoge neuten ......... 64 Figuur 6.2 Verdeling van de verschillende soorten huishoudens in de Van Pettenpolder ................................ 104 Figuur 6.3 Verdeling van de verschillende soorten huishoudens in het Centrum ............................................. 105
Kaders Kader 2.1 De vijf verschillende kapitalen ........................................................................................................... 11 Kader 2.2 Mogelijke crises per kapitaal.............................................................................................................. 14 Kader 6.1 Betaald werk met een zeker en regelmatig inkomen, formeel (categorie 1)....................................... 79 Kader 6.2 Betaald werk zonder een zeker en regelmatig inkomen, informeel (categorie 2) ..………………….……….80 Kader 6.3 Voorbeeld van een huishouden dat behoort tot de component ‘succesvolle white collar workers’ ... 92 Kader 6.4 Voorbeeld van een jong christelijk gezin met formele of informele activiteiten................................ 93 Kader 6.5 Voorbeeld van een groot Hindoestaans arbeidersgezin...................................................................... 96 Kader 6.6 Voorbeeld van een goed georganiseerd, christelijk arbeidersgezin.................................................... 97 Kader 6.7 Voorbeeld van een Hindoestaans, jong kerngezin met formele of informele activiteiten .................. 98 Kader 6.8 Voorbeeld van een Javaans ambtenaren-huishouden ......................................................................... 99 Kader 6.9 Voorbeeld van een jong, hosselend huishouden............................................................................... 100 Kader 6.10 Voorbeeld van een afhankelijk, ouder huishouden........................................................................... 101 Kader 6.11 Voorbeeld van een sociaal actief, klein huishouden......................................................................... 102 Kader 6.12 Voorbeeld van een afhankelijk arbeidersgezin................................................................................. 102 Kader 6.13 Voorbeeld van huishouden die tot 6e component van ‘overige componenten in Centrum’ behoort .................................................................................................................................................................. 1034 Kader 6.14 Voorbeeld van huishouden die tot 7e component van ‘overige componenten in Centrum’ behoort .................................................................................................................................................................. 1045
ix
Lijst van afkortingen ABS
Algemeen Bureau voor de Statistiek
ULO
Uitgebreid Lager Onderwijs
AOV
Algemene Oudedagsvoorziening
VGV
Vrije Geneeskundige Voorziening
BBP
Bruto Binnenlands Product
VOJ
Voortgezet Onderwijs voor Junioren
CPR
Common Property Resources
VOS
Voortgezet Onderwijs voor Senioren
DA
Dienst der Arbeidsbemiddeling
VWO Voorbereidend Wetenschappelijk
DC
Districtscommissaris
DFID
Department For International Development
EBG
Evangelische Broedergemeenschap
EBS
Elektriciteits Bedrijf Suriname
EVD
Economische Voorlichtingsdienst
FAO
Food and Agriculture Organization of The United Nations
GLO
Gewoon Lager Onderwijs
HBO
Hoger Beroepsonderwijs
IADB
Inter-American Development Bank
IOL
Instituut Opleiding Leraren
IMF
International Monetary Fund
LBGO
Lager Beroepsgericht Onderwijs
LBO
Lagere Beroepsopleidingen
LISP
Low Income Shelter Program
MBO
Middelbare Beroepsopleidingen
MINATOM
Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu
Minbuza
Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
MRO
Ministerie van Regionale Ontwikkeling
MULO
Meer Uitgebreid Lager Onderwijs
NGO
Non-Gouvernementele Organisatie
PC
Private Consumptie
PCA
Principale Componentenanalyse
SBB
Stichting Behoud Bananensector
SoZaVo
Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting
SPC
State Provided Commodities
SRD
Surinaamse Dollar
Surland
Surinaamse Landbouwbedrijven
SWM
Surinaamsche Waterleiding Maatschappij
SZF
Staatsziekenfonds
Onderwijs
x
1
Inleiding
In dit hoofdstuk zal een inleiding gegeven worden op het onderzoek. De onderzoeksvragen zullen in dit hoofdstuk aan de orde komen, evenals de relevantie en de doelstelling van het onderzoek. Het hoofdstuk wordt besloten met een beschrijving van de structuur van deze scriptie. 1.1
De essentie van het probleem
In de afgelopen vijf jaar heeft de Surinaamse economie zich positief ontwikkeld. Toch heeft volgens de president van Suriname, de heer Venetiaan, niet de hele bevolking geprofiteerd van deze economische vooruitgang. Een deel van de bevolking is niet in staat om zichzelf te voorzien van basisbehoeften. De verschillen tussen arm en rijk worden steeds groter (Regering van de Republiek Suriname, 2006). Het ‘Meerjaren Ontwikkelingsplan 2006-2011’, waar voorgaande uit is afgeleid, is gericht op de verbetering van de kwaliteit van het leven van alle Surinamers. Het beoogt een geïntegreerde benadering van duurzame ontwikkeling, waarbij onder andere goed beleid op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en fiscaliteit van groot belang wordt geacht. Toch ligt het niet voor de hand dat dit ontwikkelingsplan voor iedereen in Suriname een positief effect heeft. Er wordt weinig aandacht besteed aan de verschillende omstandigheden waar huishoudens in leven. Iedere samenleving is complex omdat de mensen beïnvloed worden door de lokale omgeving waar zij onderdeel van uitmaken. Daarom is het van belang om inzicht te krijgen in de leefomstandigheden van Surinamers. Op die manier kan een doeltreffende strategie bedacht worden om de (slechte) leefomstandigheden van mensen te verbeteren. In Suriname is echter nog niet veel onderzoek uitgevoerd naar de leefomstandigheden en de manieren waarop huishoudens in hun onderhoud voorzien. Naast enkele studies met betrekking tot leefomstandigheden en bestaansverwervingsstrategieën in en rondom Paramaribo (bijvoorbeeld Kromhout 2000; Schalkwijk en de Bruijne, 1997; Schipper, 1994), is er in andere delen van Suriname nog niet veel onderzoek naar verricht. Dit onderzoek richt zich op de leefomstandigheden van huishoudens in Nieuw Nickerie, de tweede plaats van Suriname naar inwonertal. Het onderzoek is uitgevoerd in twee wijken van Nieuw Nickerie in de periode mei-juli 2006. In deze plaats is voor zover bekend nog geen onderzoek verricht naar de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens. In deze context is de centrale vraag van het onderzoek daarom relevant, deze luidt: Welke bestaansverwervingsstrategieën hanteren verschillende categorieën huishoudens in twee wijken in Nieuw Nickerie in Suriname en wat zijn de uitkomsten van deze strategieën voor de huishoudens?
1
Om inzicht te krijgen in de bestaansverwervingsstrategieën en de uitkomsten moet een groot aantal deelvragen beantwoord worden, dit komt door de complexiteit van de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in het algemeen. Verschillende factoren zijn van invloed op de manier waarop huishoudens hun bestaan verwerven en op de uitkomsten daarvan. De volgende deelvragen zullen dan ook beantwoord moeten worden, alvorens de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. De deelvragen luiden:
Over welke kapitalen beschikken de huishoudens en hoe dragen deze bij aan de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens?
Welk beleid en welke instituties en processen oefenen invloed uit op het kapitaal van de huishoudens en hoe wordt het kapitaal daardoor beïnvloed?
Welke activiteiten maken onderdeel uit van de bestaansverwervingsstrategieën?
Welk beleid en welke instituties en processen oefenen invloed uit op de activiteiten van bestaansverwerving en hoe worden de activiteiten daardoor beïnvloed?
Welke veranderingen in de strategieën hebben plaatsgevonden als gevolg van veranderende factoren in de omgeving?
Welke uitkomsten, die het gevolg zijn van de bestaansverwervingsstrategieën, ondervinden de huishoudens?
Een groot aantal sociale, demografische en werkgelegenheidskarakteristieken van de bevolking van Suriname wordt door het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) ingedeeld aan de hand van etniciteit en religie van de bevolking. Dit is de reden dat voorondersteld wordt dat etniciteit en religie van huishoudleden bepalend zijn voor de bestaansverwervingsstrategieën die huishoudens hanteren. Een andere veronderstelling is dat de huishoudsamenstelling van grote invloed is op de gekozen bestaansverwervingsstrategieën. Tot slot wordt van de relatief rijkere huishoudens verwacht dat zij voornamelijk rondkomen van een soort inkomstenbron, van de relatief armere huishoudens is het idee dat zij meerdere activiteiten verrichten om in een bestaan te voorzien. 1.2
Doelstelling en relevantie van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is het inzicht verwerven in de strategieën die huishoudens hanteren ten behoeve van hun bestaansverwerving. Ook de uitkomsten van deze vaak uit meerdere onderdelen be-
2
staande strategieën, zijn van belang in dit onderzoek. De beantwoording van de deelvragen leidt daarnaast tot meer inzicht in de processen die de bestaansverwervingsstrategieën bepalen. De noodzaak van meer inzicht in de leefomstandigheden van huishoudens en de manieren van bestaansverwerving, wordt momenteel benadrukt door ontwikkelingsorganisaties en wetenschappers. Volgens hen zorgen inzicht in de ‘livelihoods’ van huishoudens en alle processen die daar deel van uitmaken, voor betere mogelijkheden om duurzame strategieën te ontwikkelen die de huishoudens in de onderzochte gebieden uiteindelijk ten goede zullen komen. Dit onderzoek zal een aanvulling zijn op de bestaande literatuur over bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens omdat er nog niet eerder onderzoek verricht is naar deze strategieën in Nieuw Nickerie. Daarnaast is er over het algemeen veel onderzoek verricht naar urbane, rurale en peri-urbane huishoudens, maar er is niet veel onderzoek verricht in gebieden die niet tot deze categorieën gerekend kunnen worden. Nieuw Nickerie is een kleine plaats in een agrarisch district, dat ver van de enige stad in Suriname (Paramaribo) af ligt. Tot slot wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een analysemethode die niet veel gebruikt wordt voor de analyse van bestaansverwervingsstrategieën. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van een principale componentenanalyse (pca) om de verschillende categorieën huishoudens te onderscheiden. Dat wil zeggen dat dit onderzoek deels gebaseerd zal zijn op de resultaten van een theoretische analyse, in plaats van enkel op eigen interpretaties van de onderzoeksresultaten. Mogelijk zullen de bevindingen van dit onderzoek bruikbaar zijn voor lokale organisaties. 1.3
Structuur van de scriptie
Om inzicht te krijgen in de structuur van de scriptie, zal kort uiteengezet worden hoe de hoofdstukken in elkaar zitten. De scriptie is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 worden de theoretische concepten die als basis dienen voor het onderzoek geëxpliceerd. Zo wordt de ontwikkeling van het armoedeconcept besproken en worden de eenheden van het onderzoek gedefinieerd. Omdat de theoretische benadering in dit onderzoek complex is, wordt een groot aantal concepten beschreven. Ook worden deze concepten visueel weergegeven in een conceptueel schema. Tot slot worden in dit hoofdstuk de sterke en zwakke punten van de gekozen benadering geschetst. Hoofdstuk 3 bestaat uit de beschrijving van het studiegebied van het onderzoek. Hier zullen de verschillende onderdelen van de context waar de huishoudens in het onderzoek deel van uitmaken, uit-
3
eengezet worden. Zo worden sociale, economische en politieke ontwikkelingen van de afgelopen jaren beschreven en wordt er aandacht besteed aan de fysieke kenmerken van het onderzoeksgebied1. Hoofdstuk 4 gaat in op de methodologie van het onderzoek. De onderzoekseenheden en de verschillende fasen van dataverzameling zullen worden behandeld. Ook wordt beschreven welke selectieprocedures gehanteerd zijn en hoe de principale componentenanalyse is uitgevoerd. Aan het eind van het hoofdstuk wordt de operationalisering van de onderzoeksvragen gegeven. De kapitalen die de huishoudens bezitten in het onderzoeksgebied, worden uitgebreid besproken in hoofdstuk 5. De nadruk ligt hier op de verschillen tussen de huishoudens in de twee wijken waar het onderzoek is uitgevoerd. Naast het beschrijven van het bezit van de ‘assets’ door huishoudens, wordt aandacht besteed aan de manier waarop huishoudens gebruik maken van deze kapitalen voor hun bestaansverwerving. De invloed van het beleid, de instituties en de processen op de kapitalen van de huishoudens, wordt in dit hoofdstuk geïntegreerd. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de activiteiten die deel uitmaken van de bestaansverwerving van huishoudens. Activiteiten vormen in veel gevallen de basis van een strategie. Verder worden ook andere manieren om een inkomen te verwerven beschreven. Naast activiteiten die gericht zijn op financiële opbrengsten, verrichten de huishoudens ook activiteiten waarmee geen geld verdiend wordt. Om inzicht te krijgen in de verschillende soorten huishoudens met een eigen bestaansverwervingsstrategie, is een principale componentenanalyse uitgevoerd. Van de verschillende soorten huishoudens worden voorbeelden gegeven. Ook in dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de invloed van organisaties en beleid. In hoofdstuk 7 worden de reacties van huishoudens op verschillende crises beschreven. Vervolgens wordt besproken of de huishoudens een zeker systeem van levensonderhoud kennen. Tot slot zal aandacht besteed worden aan het tijdsperspectief van huishoudens. Mogelijk zullen sommige soorten huishoudens in de loop der tijd overgaan in andere soorten huishoudens. Hoofdstuk 8 geeft de belangrijkste conclusies van het onderzoek weer. Hier wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en er worden verbanden gelegd tussen het theoretische kader en de onderzochte praktijk. Ook worden in dit hoofdstuk de beperkingen van dit onderzoek aan de orde gesteld en worden er tot slot aanbevelingen gedaan.
1
Dit hoofdstuk is in samenwerking met Judith van der Weerd geschreven omdat haar onderzoek in hetzelfde onderzoeksgebied is uitgevoerd als het gebied waar het veldwerk voor dit onderzoek is verricht.
4
2
Theoretisch kader
Om systematisch te kunnen onderzoeken wat de mogelijkheden en de beperkingen van een huishouden zijn om een bestaan te kunnen organiseren, dient het theoretische kader als basis voor het onderzoek. Door de ontwikkeling van het armoedeconcept door de jaren heen te beschrijven, krijgt men inzicht in de waarde van het armoedeconcept dat in de gekozen benadering gebruik wordt. Vervolgens wordt beschreven hoe de onderzoekseenheden gedefinieerd worden in dit onderzoek. Daarna zullen de verschillende aspecten van de ‘livelihood benadering’ uiteengezet worden. Hierbij komen ook de concepten die onderdeel uitmaken van deze benadering aan de orde. De concepten worden in het conceptueel schema visueel weergegeven. Tot slot worden de sterke en de zwakke punten van de benadering geschetst. 2.1
De ontwikkeling van het armoedeconcept door de jaren heen
Armoede is een verschijnsel dat zich op een groot aantal verschillende manieren voordoet op verschillende plekken in de wereld. Iedereen wordt geconfronteerd met armoede, sommige mensen door middel van beelden op de televisie, anderen omdat zij zelf armoede ondervinden. De armoede die bestaat in Nederland is anders dan de armoede waar sprake van is in ontwikkelingslanden. En ook in ontwikkelingslanden zelf verschilt de definitie van het begrip armoede. Armoede is dus een relatief concept; de vorm wordt bepaald door de tijd en de plaats. Ook kan gezegd worden dat armoede een dynamisch begrip is; mensen en gemeenschappen leven wisselend in armoede en weer niet en het concept verandert in de tijd. Om deze redenen is ‘armoede’ een complex concept, het is moeilijk te definiëren. Door de jaren heen hebben verscheidene wetenschappers, beleidsmakers, politici, schrijvers en journalisten het concept armoede op verschillende manieren gedefinieerd. Zij hebben zo goed mogelijke definities proberen te maken om een manier te vinden om armoede te bestrijden. In deze paragraaf zal beschreven worden hoe het armoedeconcept zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Er bestaat geen universeel geaccepteerde definitie van armoede, maar volgens McGee en Brock (2001: 9) is er tegenwoordig sprake van een consensus over wat de essentie van armoede is. Armoede is “the deprivation or insufficiency of one or more dimensions of wellbeing or capability”. Deze dimensies hebben betrekking op materiële voldoening, toegang tot infrastructuur, controle over een aantal typen ‘assets’ (menselijk, sociaal, politiek en natuurlijk kapitaal), geestelijke gezondheid, politieke invloed en keuzes die gemaakt kunnen worden in de toekomst (McGee and Brock, 2001). De huidige definitie van armoede laat zien dat armoede een multidimensioneel concept is, maar deze opvatting heeft niet altijd bestaan.
5
De betekenis van het concept ‘armoede’ is veranderd in de loop der tijd. De piramide van armoedeconcepten van Baulch (figuur 2.1) (1996 in McGee and Brock, 2001) laat deze verschillende opvattingen over armoede schematisch zien. De langst bestaande opvatting over armoede staat in de top van de piramide, de meest recente combinatie van de dimensies van armoede is opgenomen in de onderste laag van de piramide. Figuur 2.1 Piramide van armoedeconcepten van Baulch
Bron: Baulch, 1996 in McGee and Brock, ‘A pyramid of poverty concepts’, 2001: 10
Gedurende de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, was armoede niet de voornaamste zorg van de ‘ontwikkelingsgemeenschap’ (Laderchi et al., 2003). Industrialisering zou moeten leiden tot economische groei en werd gezien als het belangrijkste proces voor ontwikkelingslanden. De economische groei zou namelijk zorgen voor een ‘trickle-down effect2’ (Hewitt, 2000). De positieve effecten van dit ‘trickle-down effect’ bleven uit en er werd erkend dat economische groei alleen armoede niet had doen verdwijnen (Satterthwaite, 2002). In deze periode werd armoede geïnterpreteerd als het gebrek aan inkomen voor private consumptie (PC) (McGee and Brock, 2001), zoals te zien is in de bovenste laag van de piramide. Vanwege de ontevredenheid met deze ‘mainstream’ ontwikkelingsstrategie, de economische benadering van ontwikkeling, veranderde deze in de jaren zeventig in een benadering waarin mensen belangrijker werden. Het concept ‘armoede’ werd uitgebreid met het idee dat onvoldoende voorziening in basisbehoeften ook een belangrijk aspect van armoede was (Nederveen Pieterse, 2001). Dit betekende dat erkend werd dat inkomen ook in natura verkregen kon worden. Baulch identificeerde deze uitbreiding van het armoedeconcept als de combinatie van: het gebrek aan
2
Het ‘trickle-down effect’ houdt in dat de positieve effecten van de economische ontwikkeling vanzelf alle lagen van de bevolking bereiken. Op deze manier zou iedereen moeten profiteren van de ontwikkelingen in de economie (Hewitt, 2000).
6
inkomen voor private consumptie, het gebrek aan ‘common property resources’ (CPR) en het gebrek aan toegang tot voorzieningen die door de staat verschaft zijn (SPC) (McGee and Brock, 2001). In de jaren tachtig werd het neoliberalisme de ‘mainstream’ ontwikkelingstheorie. De private sector werd de meest belangrijke actor en de markten werden geliberaliseerd. Volgens de neoliberalen zou dit zorgen voor een integratie van de wereldeconomie (Wade, 2004). De aanhangers van de alternatieve ontwikkelingstheorie zagen de staat als de belangrijkste actor om armoede te verminderen. Zij waren van mening dat alleen de ‘rijke’ landen voordeel haalden uit de economische integratie, en dat het liberalisme geen goede reactie was op de sociale en economische complexiteit van ontwikkelingslanden (Hewitt, 2000). Het gevolg was dat, vanwege de lage prestaties op economisch gebied en de scherpe armoedeverdeling in veel ontwikkelingslanden, de ontwikkelingsgemeenschap aan het einde van de jaren tachtig opnieuw interesse kreeg in de definiëring van ‘armoede’ (Laderchi et al., 2003). McGee en Brock (2001: 9) beweren dat “The meaning of poverty has widened progressively in the debates of the 1980s and 1990s”. In de jaren negentig werd er aandacht besteed aan het feit dat mensen in ontwikkelingslanden andere dimensies belangrijk achtten voor de conceptualisering van armoede dan het geval was binnen de traditionele/consumptieve benadering van armoede (PC+CPR+SPC). “Poor people rarely speak about income, but they do speak extensively about assets that are important to them” (Narayan, 1999: 39). Deze ‘assets’ zijn opgenomen in de vierde laag van de piramide van armoedeconcepten. Pas later werden waardigheid en autonomie belangrijke dimensies binnen het huidige concept van armoede (McGee and Brock, 2001), er wordt nu gestreefd naar een bepaalde mate van voldoening van de verschillende genoemde dimensies. De benadering die de voldoening van al deze dimensies nastreeft is de ‘human development approach’. In tegenstelling tot de neoliberale benadering, waar economische groei het belangrijkste aspect is, stelt de ‘human development approach’ mensen centraal (Fukuda-Parr, 2003). Deze benadering is gebaseerd op het werk van Amartya Sen. Hij ziet ontwikkeling als vrijheid, wat betekent dat ontwikkeling draait om het wegnemen van obstakels wat betreft de mogelijkheden van mensen. Voorbeelden van obstakels zijn analfabetisme, ziekte, gebrek aan toegang tot hulpbronnen of gebrek aan burgerlijke en/of politieke vrijheden (Fukuda-Parr, 2003). Sen (1999: 20) ziet armoede als “a deprivation of basic capabilities, rather than merely as a low income”. Economische groei ziet Sen als een van de belangrijke instrumenten om ‘human development’ te bewerkstelligen, wat gezien wordt als het doel van deze benadering. Andere belangrijke instrumentele processen zijn sociale kansen en politieke en burgerlijke vrijheden. Verbetering van mensenlevens is een belangrijk streven in de ‘human development approach’, in tegenstelling tot de paradigma’s die
7
zich enkel richten op economische groei. Een belangrijke benadering binnen de ‘human development approach’ is de ‘livelihood benadering’. Omdat de ‘livelihood benadering’ gericht is op de kwaliteiten en kapitalen waar arme mensen over beschikken sluit het goed aan op het ‘human development perspective’. In de volgende subparagraaf zal de belangrijkste onderzoekseenheid besproken worden. 2.2
Het huishouden
Net als van armoede bestaat er van de belangrijkste onderzoekseenheid in dit onderzoek, het huishouden, geen eenduidige definitie. Verschillende culturen en sociale groepen binnen culturen hanteren verschillende definities van het concept ‘huishouden’. Corbett (1988: 1101) schrijft: “The definition of what constitutes a household, how decisions are reached within a household land by whom…are complex issues, which vary from community to community and which are often not explicitly examined”. Hoewel de definitie van huishoudens verschilt per gemeenschap, zijn er toch standaarddefinities die veel gebruikt worden binnen de wetenschap. In de meeste gevallen zijn huishoudens gebaseerd op familierelaties. Toch kunnen mensen die geen familieband hebben met de andere leden van het huishouden ook tot het huishouden behoren (Messer and Townsley, 2003). Een veelgebruikte definitie van een huishouden is een groep mensen die de hulpbronnen verenigt en ‘van dezelfde pot eet’ (Food and Agriculture Organization (FAO), 1992: 9). Rakodi (2002) definieert een huishouden als een individu of een samenlevende groep mensen die bijdraagt aan en profiteert van een gezamenlijke economie (zowel inkomstengenererend als huishoudelijk werk); een groep mensen die samen leeft en samen eet. Deze definitie is bruikbaar maar negeert het feit dat huishoudens ook leden kunnen omvatten die ergens anders wonen, maar toch bijdragen aan de gezamenlijke economie door bijvoorbeeld het zenden van ‘remittances’. In de genoemde definities van het concept ‘huishouden’ wordt er vanuit gegaan dat het huishouden een eenheid vormt; een collectief van individuen dat zich gedraagt alsof er onderling overeenstemming bereikt is over de beste manier om de tijd te besteden en de beste manier om de ‘assets’ van het huishouden te gebruiken om het algemene belang van het huishouden te optimaliseren (Quisumbing and Maluccio, 2000). Hierin wordt er vanuit gegaan dat de toegang tot en het gebruik van ‘assets’ eerlijk verdeeld is onder de leden van het huishouden en dat er sprake is van een algemeen belang. Tegenwoordig wordt dit idee steeds meer in twijfel getrokken en gaat men ervan uit dat er in veel huishoudens helemaal geen sprake is van collectieve besluitvorming en gelijke verdeling van de ‘assets’. Binnen huishoudens kunnen machtsverschillen en grote verschillen in de toegang tot en het gebruik van ‘assets’ door leden bestaan (Mattila-Wiro, 1999). Op deze manier kunnen zich binnen huishoudens grote welvaartsverschillen voordoen. Meestal heeft deze ongelijkheid binnen huishoudens te maken met verschillen in ‘gender’ of leeftijd. In dit model van huishoudens gaat men uit van de indi-
8
vidualiteit van leden van het huishouden in plaats van collectieve besluitvorming (Mattila-Wiro, 1999). De inkomsten en de toegang tot ‘assets’ van bepaalde leden van het huishouden worden niet vanzelfsprekend gedeeld met alle leden van het huishouden. Omdat deze intra-huishoudelijke verschillen mogelijk een rol kunnen spelen in de keuze voor bepaalde bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens, zal er in dit onderzoek rekening gehouden worden met deze verschillen3. In dit onderzoek wordt het concept ‘huishouden’ gedefinieerd als:
een verzameling van personen, in de regel in één huis gevestigd en in de regel door bloedverwantschap gekenmerkt. Tussen de leden onderling vindt er een taakverdeling plaats die in principe het voortbestaan en de handhaving van dat huishouden dient te verwezenlijken. Tot een huishouden in ruimere zin worden zo ook die personen gerekend die tijdelijk elders verblijven en een nadrukkelijke bijdrage leveren aan het functioneren van het huishouden. (Kromhout, 2000: 75) De compositie van huishoudens is erg belangrijk binnen dit onderzoek, omdat dit mogelijk de mogelijkheden, keuzes en strategieën bepaalt waar een huishouden over beschikt (Rakodi, 2002). Wat hierbij van belang is, is dat huishoudens blijven veranderen in omvang, samenstelling en locatie (Beall and Kanji, 1999). De ‘livelihood benadering’ gaat in de meeste gevallen uit van huishoudens als onderzoekseenheid, deze benadering zal in de volgende subparagraaf besproken worden. 2.3
‘Sustainable livelihoods’ benadering
Dit onderzoek past binnen de ‘sustainable livelihoods’ benadering, in het kort ook wel de ‘livelihood benadering’ genoemd. Deze benadering is er op gericht meer inzicht te krijgen in de dimensies van armoede (Adato and Meinzen-Dick, 2002). Dit inzicht is belangrijk omdat het invloed heeft op het maken van armoedereducerend beleid. Hoewel aan het eind van de jaren tachtig en in het begin van de jaren negentig de ‘sustainable livelihoods’ benadering zich vooral ontwikkeld heeft in een meer rurale context (Rakodi, 2002), wordt deze benadering nu ook gebruikt om urbane livelihoods te analyseren. In de loop der tijd heeft deze benadering zich ontwikkeld tot een van de ‘mainstream’ ontwikkelingstheorieën. Het doel van de sustainable livelihoods benadering is het helpen van arme mensen bij het bereiken van duurzame verbeteringen op het gebied van armoede (-indicatoren), zoals zij die zelf definiëren (Department For International Development (DFID), 1999). Zij gaat er van uit dat arme mensen zelf actief handelende personen zijn die hun eigen rechten kunnen nastreven (Narayan, 1999; Moser, 1998).
3
Aan deze intra-huishoudelijke verschillen wordt alleen aandacht besteed wanneer er duidelijk sprake is van een invloed op de bestaansverwervingsstrategieën. Wanneer dit niet het geval is, zullen de intra-huishoudelijke verschillen genegeerd worden.
9
Door het onderzoek te richten op de mogelijkheden, beperkingen en interacties die een mensenleven karakteriseren, kan beter inzicht verkregen worden in de opties voor ontwikkeling van de ‘livelihoods’. De livelihood benadering zoekt als het ware de beste methoden om de leefomstandigheden van huishoudens of gemeenschappen te verbeteren op een manier die bij hen past in plaats van ‘kanten-klare’ interventiemethoden toe te passen om armoede te verminderen (de Haan en Zoomers, 2005). 2.4
Belangrijke concepten binnen de livelihood benadering
In de vorige paragraaf is beschreven waar de livelihood benadering op gericht is. Binnen de livelihood benadering speelt een groot aantal concepten een belangrijke rol. In deze paragraaf zullen de belangrijkste concepten beschreven worden. Het ‘livelihood framework’ aan het einde van deze paragraaf (figuur 2.2) op pagina 20 geeft de relatie tussen de concepten visueel weer en dient als conceptueel schema binnen dit onderzoek. Levensonderhoud en assets Een van de belangrijke concepten binnen de livelihood benadering is levensonderhoud (‘livelihood’). Over de definitie van levensonderhoud is veel geschreven in de literatuur. Barrett en Reardon (2000) zien het levensonderhoud als het resultaat van het gedrag van de huishoudens en de gemeenschap met betrekking tot het bezit en het gebruik van ‘assets’ en de productieve activiteiten waar deze ‘assets’ voor gebruikt worden. Chambers en Conway (1991) zien het levensonderhoud als een manier om een bestaan te verwerven. De meest duidelijke en veelomvattende definitie van levensonderhoud is echter van Ellis (2000: 10): “A livelihood comprises the assets (natural, physical, human, financial, and social capital), the activity and the access to these (mediated by institutions and social relations) that together determine the living gained by the individual or household”. Huishoudens maken keuzes wat betreft het gebruik van hun ‘assets’. Eerder is al gezegd dat arme mensen het vaak niet hebben over inkomen maar over de ‘assets’ die zij wél bezitten (Narayan, 1999). Deze ‘assets’ kunnen gedefinieerd worden als materiaal dat cash inkomsten of inkomsten in natura produceert, het kunnen zowel productieve factoren zijn als non-productieve factoren. Productieve assets zijn inputs die gebruikt worden voor productieprocessen, zoals de opleiding van leden van het huishouden, de gezondheid van leden van het huishouden, het land, het vee, het water, het hout, het financieel kapitaal en andere productiemiddelen. Non-productieve assets genereren inkomen door een asset in te wisselen voor bijvoorbeeld geld. Non-productieve assets zijn bijvoorbeeld waardevolle spullen voor leden van het huishouden zoals juwelen of kostbare metalen en sociale claims op bijvoorbeeld familie, overheid, kerk of vrienden (Barrett and Reardon, 2000). De assets die huishoudens kunnen bezitten zijn onder te verdelen in vijf categorieën kapitaal, deze staan beschreven in kader 2.1 op de volgende pagina.
10
Kader 2.1 De vijf verschillende kapitalen •
Menselijk kapitaal: de beschikbare arbeidskrachten van het huishouden. Dit kan zowel betrekking hebben op kwantitatieve als kwalitatieve dimensies zoals het aantal leden van het huishouden, de tijd die beschikbaar is om te investeren in activiteiten die inkomen genereren (kwantitatief), het onderwijsniveau van de leden van het huishouden en de gezondheid van de leden van het huishouden (kwalitatief);
•
Financieel kapitaal: financiële hulpbronnen waar huishoudens over beschikken. Deze hulpbronnen zijn bijvoorbeeld leningen, spaargeld, ‘remittances’ en pensioen;
•
Fysiek kapitaal: productieve, huishoudelijke ‘assets’ en productiemiddelen die beschikbaar zijn voor huishoudens om in hun bestaan te voorzien zoals huisvesting, gezondheidszorg, marktfaciliteiten, watertoevoer en elektriciteit;
•
Sociaal en politiek kapitaal: de regels, normen, waarden, verplichtingen, reciprociteit en vertrouwen zoals die vastliggen in sociale relaties, sociale structuren en institutionele afspraken in de samenleving. Het zijn sociale hulpbronnen die ervoor zorgen dat het bestaan verwerven door kan gaan. Het politieke kapitaal bestaat vooral uit de toegang tot politieke processen. Deze sociale en politieke hulpbronnen bestaan onder andere uit sociale netwerken en lidmaatschap van organisaties of politieke partijen;
•
Natuurlijk kapitaal: natuurlijke hulpbronnen die gebruikt worden om in het bestaan van huishoudens te voorzien. Deze hulpbronnen zijn bijvoorbeeld grond, water en bomen. In veel gevallen is hier sprake
Bron: Carney in Rakodi, 2002; Narayan, 1999
De assets zijn van groot belang voor de activiteiten die huishoudens uitvoeren. Deze activiteiten zullen in de volgende subparagraaf besproken worden. Activiteiten en de toegang tot assets Het levensonderhoud wordt gevormd door de assets, activiteiten en de toegang tot de assets. De assets zijn bepalend voor de activiteiten die door een huishouden uitgevoerd kunnen worden om in een bestaan te kunnen voorzien. De activiteiten die deel uitmaken van het levensonderhoud van een huishouden zijn handelingen die verricht worden om een inkomen te verwerven of om bruikbare effecten voor het huishouden te bewerkstelligen. Deze activiteiten variëren enorm. Omdat de activiteiten die huishoudens uitvoeren ook afhankelijk zijn van de context, is het van belang om inzicht te krijgen in de verschillende activiteiten die Surinaamse huishoudens verrichten. Aan de hand van verschillende studies krijgt men een idee van de activiteiten4 die door huishoudens in Paramaribo ondernomen worden om in hun bestaan te kunnen voorzien. Mogelijk worden deze activiteiten ook door huishoudens in Nieuw Nickerie uitgevoerd. Volgens studies van Kromhout (2000),
4
Onder activiteiten worden hier ook manieren om in een bestaan te voorzien gerekend, die niet verkregen worden door middel van het uitvoeren van een activiteit.
11
Schalkwijk en de Bruijne (1997) en Schipper (1994) worden de volgende activiteiten verricht door huishoudens in Paramaribo:
Het verrichten van betaald werk;
Het ontvangen van financiële steun van familie, vrienden en kennissen;
Het krijgen van alimentatie van ex-partner;
Het ontvangen van bijdragen in natura van huishoudleden;
Het zelf verbouwen van voedsel;
Het zelf houden van pluimvee;
Het zelf maken van kleding
Het krijgen van steun via sociale netwerken
Het ontvangen van pensioen en/of Algemene Oudedagsvoorziening (AOV).
Deze activiteiten kunnen niet door alle huishoudens worden uitgevoerd. De toegang tot assets bepaalt in grote mate de activiteiten die uitgevoerd kunnen worden. De toegang tot verschillende soorten assets wordt bepaald door regels, normen en waarden. Zij bepalen de verschillende mogelijkheden van huishoudens om verschillende kapitalen te bezitten, te controleren, te claimen of te gebruiken. Het heeft ook betrekking op de mogelijkheden om te profiteren van publieke diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, wegen en watertoevoer. Vaak zijn sociale relaties, zoals gender- en klassenverhoudingen erg belangrijk voor de mogelijkheden die huishoudens hebben met betrekking tot de toegang tot assets (Ellis, 2000). Omdat het beleid, de instituties en de processen de regels, normen en waarden bepalen, wordt er in de volgende subparagraaf aandacht besteed aan dit onderdeel van de context. Beleid, instituties en processen Het beleid, de instituties en de processen in het onderzoeksgebied maken deel uit van de context waar huishoudens onderdeel van uitmaken en door beïnvloed worden. Het beleid wordt bepaald op verschillende overheidsniveaus en beïnvloedt de manier waarop huishoudens gebruik kunnen maken van hun assets en in staat zijn zelf beslissingen te nemen. Zo kan beleid er bijvoorbeeld voor zorgen dat huishoudens geen toegang hebben tot het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (Messer and Townsley, 2003). Het beleid kan zowel een positieve als een negatieve invloed hebben op de huishoudens. Het concept ‘instituties’ kan betrekking hebben op twee verschillende definities. Instituties kunnen gezien worden als organisaties die zowel een publieke (bijvoorbeeld politiek of wetgevend) als een private vorm (bijvoorbeeld commercieel of non-gouvernementeel) kunnen hebben (Rakodi, 2002). Het is een groep mensen die bijeengebracht is om bepaalde doelstellingen te bereiken (DFID, 2003). In dit onderzoek zal vooral aandacht besteed worden aan overheidsorganisaties, non-gouvernementele orga-
12
nisaties (ngo’s) en parastatale organisaties. De andere definitie van instituties heeft betrekking op (informele) regels en waarden en normen die in de samenleving gelden. Zij kunnen meer of minder zichtbaar en gestructureerd of ongestructureerd zijn (Messer and Townsley, 2003). Cultuur is ook een soort institutie, veel waarden en normen zijn immers cultureel bepaald. De processen die ook onderdeel uitmaken van de livelihood benadering, kunnen gezien worden als de processen die beïnvloeden of transformeren hoe organisaties en individuen op elkaar reageren. Deze processen bestaan uit wetten, sociale regels en gedragslijnen en maken onderdeel uit van zowel het beleid als van de instituties. Zij omvatten bijvoorbeeld machts- en genderrelaties (Rakodi, 2002). De relatie tussen een bestaansverwervingsstrategie en instituties is moeilijk te bepalen omdat de invloed waarschijnlijk op meerdere niveaus zal plaatsvinden (Messer and Townsley, 2003). Naast het beleid, de instituties en de processen, maakt ook de kwetsbaarheid van de omgeving onderdeel uit van de externe factoren waar huishoudens door beïnvloed worden. Kwetsbaarheid en duurzaamheid Een concept dat sterk gerelateerd is aan de assets die men bezit en waar men toegang tot heeft, is ‘kwetsbaarheid’. Kwetsbaarheid van huishoudens kan gezien worden als de onzekerheid en de gevoeligheid in het welzijn voor veranderingen in de omgeving. Een belangrijk onderdeel van dit concept is ook de mate waarin huishoudens in staat zijn op deze veranderingen te reageren. Met andere woorden, de veerkracht van huishoudens wat betreft het gebruik van hun assets. Hoe meer assets een huishouden bezit, hoe minder kwetsbaar het is voor een veranderende omgeving en hoe beter het in staat is om adequaat te reageren op deze ‘vulnerability context’ (Moser, 1998). De veranderingen die de welvaart van huishoudens kunnen bedreigen, kunnen ‘shocks’, trends en seizoensgebonden veranderingen zijn en kunnen plaatsvinden op ecologisch, economisch, politiek en sociaal gebied. ‘Shocks’ zijn onverwachte crises en vernietigen assets meestal direct. Voorbeelden van ‘shocks’ zijn ziekte binnen het huishouden, natuurlijke rampen en conflicten. Trends zijn veranderingen die plaatsvinden op de lange termijn en meer voorspelbaar zijn zoals demografische veranderingen of veranderingen in de hoeveelheid beschikbare natuurlijke hulpbronnen. Seizoensgebonden veranderingen zijn terugkomende crises zoals verhoogde marktprijzen en werkloosheid (Rakodi, 2002). In kader 2.2 op de volgende pagina, staan per kapitaal verschillende crises genoemd die invloed hebben op de assets waar huishoudens over beschikken. De reacties van huishoudens op deze crises, zal in de subparagraaf over bestaansverwervingsstrategieën besproken worden.
13
Kader 2.2 Mogelijke crises per kapitaal •
Menselijk kapitaal: Ziekte van lid van het huishouden, overlijden van lid van het huishouden, huwelijk van lid van het huishouden, verhoogde kosten educatie, gezondheidszorg;
•
Financieel kapitaal: Lager loon, hogere marktprijzen, kosten van de ziekte van lid van het huishouden, kosten van overlijden van lid van het huishouden, verhoogde belasting;
•
Fysiek kapitaal: Veranderende kwaliteit of kwantiteit van infrastructurele diensten zoals watervoorziening, sanitatie en afvalverwerking; slechte kwaliteit huisvesting, privatisering van diensten zodat sommige huishoudens geen toegang meer hebben;
•
Sociaal en politiek kapitaal: Gedwongen verhuizing die sociale netwerken vernietigt, uitsluiting van bepaalde groepen;
•
Natuurlijk kapitaal: Veranderde toegang tot hulpbronnen, overstroming, vervuiling van hulpbronnen, gedwongen verhuizing, toegenomen kosten voor het gebruik van hulpbronnen.
Bron: Devas, 2002; Moser, 1998.
Duurzaamheid is een belangrijk concept binnen de ‘sustainable livelihoods’ benadering. Het concept ‘sustainable livelihoods’ kent verschillende definities, die afgeleid zijn van verschillende lijnen in de ontwikkelingsdebatten. Het is gerelateerd aan een grotere discussie die betrekking heeft op de relatie tussen armoede en milieu (Scoones, 1998). In de huidige literatuur over duurzame livelihoods, bestaat weinig duidelijkheid over de verschillen tussen de definities die er bestaan. Carswell (1997) benadrukt dat definities van ‘sustainable livelihoods’ vaak onduidelijk, inconsistent en relatief bekrompen zijn en dat er duidelijkheid over de betekenis van het concept moet komen. Toch hebben de verschillende definities meestal betrekking op de mate waarin huishoudens in staat zijn te reageren op een veranderende omgeving en de toekomst. Een veel gebruikte definitie van duurzame livelihoods is die van Chambers en Conway (1991: 10): “A livelihood is sustainable when it can cope with and recover from stress and shocks, maintain or enhance its capabilities and assets, and provide sustainable livelihood opportunities for the next generation”. Een term die gekoppeld kan worden aan duurzame livelihoods is ‘livelihood security’, de zekerheid dat huishoudens in staat zijn om te voorzien in hun basisbehoeften op een duurzame manier. Het tegenovergestelde van ‘livelihood security’ is ‘livelihood vulnerability’; dit refereert aan huishoudens die niet langer in staat zijn te voorzien in de basisbehoeften. De mate van zekerheid van huishoudens kan afgeleid worden uit de strategieën en de assets die huishoudens bezitten. Niehof en Price (2001 in Hoogvorst, 2003) hebben een typologie gemaakt om de mate van zekerheid van huishoudens te kunnen onderscheiden:
Zekere systemen van levensonderhoud: gebaseerd op effectieve en uitvoerbare strategieën, die geen ‘coping strategies’ nodig hebben;
14
Kwetsbare systemen van levensonderhoud: die effectieve ‘coping strategies’ nodig hebben om moeilijke perioden te overbruggen, maar normaliter in staat zijn om in de basisbehoeften te kunnen voorzien;
Extreem kwetsbare systemen van levensonderhoud: die instorten wanneer er sprake is van stress vanwege het gebrek aan assets en het onvermogen om effectieve ‘coping strategies’ te ontwikkelen.
Aan welke typering huishoudens voldoen, is onder andere afhankelijk van de bestaansverwervingsstrategieën die zij hanteren. Bestaansverwervingsstrategieën: ex ante en ex post Bestaansverwervingsstrategieën bestaan uit keuzes die huishoudens gemaakt hebben om een bestaan te verwerven, zichzelf te beschermen tegen risico’s (ex ante) en om te kunnen omgaan met verlies als gevolg van een veranderde omgeving (ex post) (Reardon and Vosti, 1995). Er zijn veel verschillende soorten strategieën om deze zelfbescherming te bereiken. Deze strategieën zijn afhankelijk van de assets waar huishoudens over beschikken en de capaciteiten van het huishouden om deze assets te benutten (Rakodi, 2002). Een bestaansverwervingsstrategie kan gezien worden als “a mix of labour market involvement; savings; borrowing and investment; productive and reproductive activities; income, labour and asset pooling; and social networking” (Rakodi, 2002: 6-7). Huishoudens passen deze mix aan de eigen omstandigheden (bijvoorbeeld de leeftijd van leden van het huishouden, de fase waarin het huishouden zich bevindt, het opleidingsniveau en de taken van leden van het huishouden) aan en aan de omgeving waarin men zich bevindt. Bestaansverwervingsstrategieën zijn erg afhankelijk van de context waarin de huishoudens leven, er bestaan grote verschillen tussen rurale en urbane strategieën. Rurale huishoudens zijn vaak voor een groot deel afhankelijk van de natuurlijke hulpbronnen in de omgeving, urbane huishoudens zijn daarentegen meestal aangewezen op financiële bronnen, omdat zij moeten betalen voor voedsel, water en transport (Rakodi, 2002; Satterthwaite and Tacoli, 2002; Meikle et al, 2001). Daarnaast hanteren huishoudens met weinig assets vaak andere bestaansverwervingsstrategieën dan huishoudens met veel assets. Huishoudens die beschikken over veel assets zijn meestal beter in staat om in hun levensonderhoud te voorzien en zich te beschermen tegen de risico’s van het voordoen van crises en van het minimaliseren van de mogelijke gevolgen daarvan. Inkomstengenererende activiteiten vormen in de meeste gevallen de basis van een bestaansverwervingsstrategie. Vaak maken ook migratiebewegingen van leden van het huishouden, voedselproductie, beslissingen met betrekking tot toegang tot diensten als educatie en huisvesting en participatie in sociale netwerken onderdeel uit van een bestaansverwervingsstrategie van een huishouden (Rakodi, 2002).
15
Ook kunnen (zowel formele als informele) verzekeringen onderdeel uitmaken van een bestaansverwervingsstrategie. In veel gevallen zijn huishoudens niet in staat om in een bestaan te voorzien op basis van slechts een economische activiteit zoals loondienst of een eigen bedrijfje. Dit is de reden dat huishoudens diversifiëren (Meikle, 2002); een divers gebruik van assets en activiteiten door een huishouden. Ellis (1997) heeft diversificatie gedefinieerd met als basis rurale huishoudens. Maar ook voor urbane huishoudens geldt deze definitie. Volgens de definitie van Ellis (1997: 5) is diversificatie “the process by which rural families construct a diverse portfolio of activities and social support capabilities in their struggle for survival and in order to improve their standards of living”. Het betekent dat huishoudens strategische keuzes maken met betrekking tot deze assets en activiteiten om er voor te zorgen dat zij niet zo kwetsbaar zijn (Barrett and Reardon, 2000). Diversificatie kan bestaan uit het diversifiëren van bijvoorbeeld gewassen die verbouwd worden, maar kan ook betekenen dat er verschillende soorten activiteiten door leden van het huishouden verricht worden. Vaak wordt gekozen voor een bestaansverwervingsstrategie waarbij extra arbeidskrachten ingezet worden; hierbij moeten vrouwen en kinderen gaan deelnemen aan het arbeidsproces of in ieder geval gaan bijdragen aan de gezamenlijke economie van het huishouden. Een andere soort bestaansverwervingsstrategie is het huis gebruiken als een productieve asset. Het huis kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de vestiging van een bedrijfje of voor de verhuur van kamers. Weer een andere strategie bestaat uit het veranderen van het consumptiepatroon van huishoudens. Deze strategieën kunnen als ‘ex ante’ en als ‘ex post’ strategieën gebruikt worden. De ‘ex ante’ strategieën die huishoudens hanteren, variëren enorm per huishouden. Volgens Zimmerman en Carter (2003) wordt het grootste verschil bepaald door de assets waar huishoudens over beschikken. Volgens hen proberen huishoudens die veel assets bezitten hun assets in hoog tempo te vermeerderen door middel van activiteiten die veel opleveren. De huishoudens die niet veel assets hebben, hanteren een meer defensieve houding ten aanzien van het vermeerderen van assets; zij proberen hun lage inkomen te verdienen door middel van het verrichten van ‘low-risk activities’. Veranderingen in de omgeving zoals die in kader 2.2 staan beschreven, kunnen zorgen voor een toegenomen risico op volgende crises en kunnen er daarnaast ook voor zorgen dat het zelfrespect van leden van het huishouden vermindert (Moser, 1998). Wanneer de voorzorgsmaatregelen van huishoudens (‘ex ante’ bestaansverwervingsstrategieën) niet voldoende blijken te zijn, reageren huishoudens op een veranderde context door verschillende ‘coping strategies’ aan te nemen (ex post). Dit zijn tijdelijke reactiemechanismen en maken onderdeel uit van de bestaansverwervingsstrategieën van een huishouden. Afhankelijk van de impact van de externe ‘shocks’, trends en seizoensgebonden veranderingen verdwijnen de ‘coping strategies’ en worden de normale bestaansverwervingsstrategieën weer opgepakt. Ook kan het voorkomen dat de ‘coping strategy’ door het huishouden als een bestaansverwervingsstrategie wordt overgenomen (de Haan, 2000).
16
Volgens Zimmerman en Carter (2003) zullen de huishoudens met weinig assets in hun bezit, ten tijde van een economische crisis proberen hun ‘asset-base’ te sparen door middel van het verminderen van hun consumptie. Ofschoon zij hoogstwaarschijnlijk al minder inkomen uitgeven aan consumptie en ook minder consumeren wanneer er geen sprake is van een crisis, zullen zij in vergelijking tot de ‘rijkere’ huishoudens in tijden van crisis nog minder consumeren. Dit doen zij omdat zij ongerust zijn over de mogelijkheid dat zij in de toekomst weer een crisis mee zullen maken en dan niet in staat zullen zijn om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit betekent wel dat zij het gevaar lopen niet voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen wat leidt tot ziekte en bijvoorbeeld verval van arbeidspotentieel binnen het huishouden. Als het ware voeren zij een ‘coping strategy’ uit die ook weer een ‘ex ante’ strategie is. De ‘rijkere’ huishoudens vallen in moeilijke tijden terug op hun assets (Zimmerman and Carter, 2003). Scoones (1998) identificeert vijf verschillende strategieën die huishoudens kunnen uitvoeren om de risico’s op crises te verkleinen of om de gevolgen van een crisis te verminderen. Als eerste ziet hij het accumuleren van assets als een manier om reserves op te bouwen die als buffer gebruikt kunnen worden in tijden van ‘shocks and stresses’. De tweede strategie die hij onderscheidt is voorkomen dat een crisis alle verschillende soorten activiteiten aantast door het spreiden van activiteiten (het uitvoeren van verschillende activiteiten in verschillende sectoren) over ruimte en tijd. Een ander mogelijke strategie bestaat uit het veranderen van de mix van activiteiten om te zorgen dat de crises zo weinig mogelijk impact op de livelihoods hebben. Een vierde strategie bestaat uit het afsluiten van verschillende verzekeringsvormen of het verminderen van de huishoudconsumptie om zo de risico’s op een crisis of de gevolgen van een crisis zo klein mogelijk te laten zijn. Een laatste strategie die door Scoones onderscheiden wordt, bestaat uit het vergroten van het herstellingsvermogen (of de veerkracht) van het huishouden zodat de impact van de crisis minder invloed heeft op de livelihood van het huishouden. Per crisis is de manier waarop huishoudens reageren verschillend. Concrete voorbeelden van ‘coping strategies’ die huishoudens kunnen gebruiken, kunnen ontleend worden aan de literatuur van Sauerborn et al. (1996) die betrekking heeft op reacties van huishoudens op zieke huishoudleden. Sommige ‘coping strategies’ die volgens Sauerborn et al. (1996) gebruikt worden bij het omgaan van het huishouden met de kosten van een ziek huishoudlid, laten zien dat er aanspraak wordt gemaakt op de assets die de huishoudens tot hun beschikking hebben. Het is denkbaar dat sommige van de ‘ex post’ strategieën die zij onderscheiden (tabel 2.1 op de volgende pagina ), ook voor andere crises gebruikt worden.
17
Tabel 2.1 Coping strategies van ziektekosten Strategieën om met directe kosten en indirecte kosten van ziekte om te gaan Indirecte kosten Directe kosten5 Gebruik van contanten en spaargeld Extra werk door huishoudleden Verkoop van assets Verandering van productiemiddelen om tijd te besparen Afsluiten van lening Huren van arbeidskrachten Diversificatie van inkomen Hulp van gemeenschap in de vorm van arbeid Verrichten van loonarbeid Gebruik van gratis medische diensten Ontvangen van giften
Bron: Sauerborn et al., 1996
Andere ‘ex post’ strategieën die huishoudens kunnen uitvoeren zijn: het bij elkaar gaan wonen van huishoudens, het afhankelijk zijn van familie elders en de toename van arbeidsmigratie. Ook worden sommige assets belangrijker gevonden dan andere; aan gezondheid wordt vaak meer belang gehecht dan aan andere zaken die kosten met zich meebrengen (Moser, 1998). Wat duidelijk moet zijn is dat sommige strategieën zowel gebruikt kunnen worden als ‘ex ante’ en als ‘ex post’ strategieën. Bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens zijn veranderlijk in de tijd; veranderende factoren zoals lokale omstandigheden of gezondheidsomstandigheden zorgen ervoor dat er soms veranderingen optreden in de opties die huishoudens hebben om bepaalde strategieën uit te voeren (Scoones, 1998). Het is van belang om de dynamiek van livelihoods van huishoudens in ogenschouw te nemen, zeker om te kunnen bepalen of bepaalde livelihoods duurzaam te noemen zijn. Toch bestaat er bij een aantal wetenschappers twijfel over de bestaansverwervingsstrategieën. ‘Strategieën’ impliceren dat huishoudens plannen, keuzes en onderhandelingsmogelijkheden hebben om hun manieren van bestaansverwerving te veranderen. Feldman (1992: 9 in Beall and Kanji, 1999) is van mening dat dit vaak niet het geval is voor ‘arme’ huishoudens. Ook Francis (1998) vindt het moeilijk te bepalen in hoeverre individuen of huishoudens in staat zijn om strategisch te handelen, in plaats van het over zich heen laten komen van de gebeurtenissen. Het is volgens haar niet altijd mogelijk om als onderzoeker een onderscheid te maken tussen expliciete strategieën en onbewuste of impliciete reacties op bijvoorbeeld machtssystemen of crises. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen huishoudens die proberen te overleven, huishoudens die zekerheid op de langere termijn willen bereiken en huishoudens die uit armoede willen raken (of blijven) (Beall and Kanji, 1999). Of livelihoods en de daaronder vallende ‘bestaansverwervingsstrategieën’ succesvol zijn, blijkt uit de ‘livelihood outcomes’ van huishoudens op een zeker moment in de tijd.
5
Directe kosten zijn kosten die gemaakt worden door huishoudens om ziektes te voorkomen of te behandelen zoals kosten voor medicijnen, consultatiekosten en ligkosten. Niet-medische uitgaven, zoals de kosten voor het transport naar de medische voorziening of voor speciaal voedsel dat in een dieet past, zijn ook directe kosten (Russell, 2004; Sauerborn et al, 1996). Wanneer het zieke lid van het huishouden werkzaam is, kan de ziekte zorgen voor verlies van inkomen veroorzaakt door het verlies van arbeidsuren. De tijd die besteed wordt aan het bereiken van de medische voorziening, alsook de tijd die besteed wordt om een zieke te begeleiden naar een medische instelling, kan gezien worden als verloren arbeidstijd; de indirecte kosten van ziekte (Chima et al., 2002; Russell, 2004; Sauerborn et al, 1996).
18
‘Livelihood outcomes’ Huishoudens streven verschillende uitkomsten van levensonderhoud na. De ideale ‘livelihood outcome’ is wat huishoudens proberen te bereiken door middel van de activiteiten die ze uitvoeren en de keuzes die ze maken wat betreft hun bestaansvoorziening. De gewenste uitkomsten die vaak voorkomen zijn: meer inkomen, toegenomen welzijn, zekerheid van voldoende voedsel, verminderde kwetsbaarheid en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (DFID, 1999). Deze uitkomsten zijn het tegenovergestelde van een aantal armoededimensies. Wat zo complex is aan de livelihood outcomes is dat een gewenst resultaat in sommige gevallen ook leidt tot een niet gewenst resultaat. Zo kan bijvoorbeeld het inkomen van een huishouden toegenomen zijn door middel van de gekozen bestaansverwervingsstrategie, maar wordt tegelijkertijd de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen enorm aangetast. De livelihood outcomes hebben op hun beurt ook weer een directe invloed op de assets die huishoudens bezitten en de activiteiten die zij uitvoeren. Ook hebben zij mogelijk invloed op de toegang die huishoudens hebben tot bepaalde assets; er is dus sprake van een cyclisch verband tussen deze begrippen van het ‘livelihoods framework’ (de Haan et al., 2002). Binnen de livelihood benadering kan armoede worden gezien als een inadequate uitkomst van een bestaansverwervingsstrategie. Het is het resultaat van het onvoldoende toegang hebben tot assets, de kwetsbaarheid van de omgeving en het beleid, de instituties en de processen die invloed uitoefenen op de livelihoods van huishoudens. In sommige gevallen wordt het veroorzaakt door het niet adequaat gebruiken van de verschillende elementen van een livelihood (Messer and Townsley, 2003). Wanneer er precies sprake is van armoede kan niet gedefinieerd worden, omdat dit verschilt per context. Over het algemeen is het zo dat huishoudens armoede ervaren wanneer zij niet in staat zijn aan een door henzelf of door de samenleving gecreëerde minimumstandaard van welstand te voldoen. Vaak maken het gebrek aan de voldoening van basisbehoeften van de mens, zoals schoon drinkwater, huisvesting en voeding onderdeel uit van de manier waarop mensen met weinig assets zelf armoede definiëren. Omdat de huishoudens verschillende uitkomsten nastreven is het moeilijk om algemene conclusies te trekken die gelden voor de hele groep. Daarom zullen de livelihood outcomes in dit onderzoek gemeten worden aan de mate van zekerheid van de livelihoods van huishoudens, volgens de typologie van Niehof en Price (2001 in Hoogvorst, 2003) zoals die eerder beschreven is. 2.5
Het ‘Livelihoods Framework’
De verschillende componenten die onderdeel uitmaken van de livelihood benadering, zijn in de vorige subparagrafen uitvoerig beschreven. Om te laten zien hoe de verschillende concepten met elkaar samenhangen binnen het onderzoek, zijn de relaties tussen de concepten visueel weergegeven in figuur 2.2 op de volgende pagina. Dit figuur stelt het ‘livelihoods framework’ voor en dient als het conceptu-
19
eel schema binnen dit onderzoek. Het schema is een simplificatie van de werkelijkheid en moet gezien worden als een manier om vanaf een afstand de mogelijke relaties binnen een livelihood te kunnen zien (Rakodi, 2002). Centraal in het conceptuele schema is het huishouden dat in dit onderzoek als onderzoekseenheid gebruikt zal worden. Het huishouden beschikt over bepaalde huishoudkenmerken en bezit een aantal assets. Het huishouden wordt beïnvloed door de context, die bestaat uit het beleid, de instituties en de processen en uit de kwetsbaarheid van de omgeving. Andersom, kan het huishouden ook invloed uitoefenen op de verschillende onderdelen van de context. Het huishouden voert bepaalde strategieën uit om in een bestaan te voorzien, die leiden tot een bepaalde uitkomst. Deze uitkomsten kunnen zowel negatief als positief zijn. In gedachten gehouden moet worden dat al deze relaties dynamisch zijn en veranderlijk zijn in ruimte en tijd. Figuur 2.2 ‘Livelihoods Framework’; het conceptueel schema binnen dit onderzoek
Gebaseerd op: Messer and Townsley, 2003; Rakodi, 2002; DFID, 1999.
Het doel en de goede punten van de livelihood benadering zijn in eerdere paragrafen wel impliciet besproken, in de volgende paragraaf worden deze nog eens expliciet genoemd. 2.6
Sterke en zwakke punten van de livelihood benadering
De livelihood benadering kent een aantal sterke en zwakke punten. Om inzicht te krijgen in de positieve en negatieve kritieken, zullen deze hier besproken worden.
20
Sterke punten van de livelihood benadering Volgens Cahn (2002) zijn de concepten die gebruikt worden in de livelihood benadering niet nieuw, maar het is wel nieuw dat al deze concepten samengebracht zijn in een benadering die inzicht geeft in de systemen van bestaansverwerving en het armoedeconcept in brede zin. Een sterk punt van de benadering is dat het zich richt op mensen en de verschillende assets die zij bezitten. In tegenstelling tot voorgaande benaderingen, waar men arme mensen zag als passieve slachtoffers (de Haan and Zoomers, 2005), is de livelihood benadering een positieve benadering waarin men uitgaat van de dingen waar mensen over beschikken, in plaats van waar zij niet over beschikken (Cahn, 2002; DFID, 1999). Het is gericht op de mogelijkheden die mensen hebben om zelf veranderingen aan te brengen in hun leven. Het richt zich in eerste instantie op de sterke punten in de levens van mensen, in plaats van op hun behoeften. Er wordt niet enkel aandacht besteed aan de economische activiteiten die zij verrichten, maar ook aan andere onderdelen die van belang zijn voor hun bestaan (Krantz, 2001). Verder kan er op verschillende niveaus informatie ingewonnen worden. Deze holistische benadering, zorgt ervoor dat er inzicht verkregen wordt in de complexiteit van de levens van mensen. Omdat de livelihood benadering niet gericht is op een bepaald gebied of sector, kan deze benadering overal in de wereld gebruikt worden, bij alle sociale groepen. Het erkent de invloed van verschillende actoren en de veranderende omgeving. Ook met de dynamiek van zowel de mogelijkheden van huishoudens, als van de omgeving en de instituties, wordt in deze benadering rekening gehouden (Krantz, 2001; DFID, 1999). Veel ontwikkelingsbenaderingen richten zich op microniveau of op macroniveau. Wat bijzonder is aan de livelihood benadering is dat het meestal op microniveau wordt uitgevoerd, maar dat ook rekening gehouden wordt met processen op meso- en macroniveau. Zo kunnen instituties op macroniveau invloed uitoefenen op huishoudens (microniveau) (DFID, 1999). Door op deze manier de livelihoods te analyseren wordt beter inzicht verkregen in de onderliggende factoren die armoede veroorzaken (Krantz, 2001). Tot slot kan ook gezegd worden dat de livelihood benadering inzicht geeft in de manier waarop huishoudens hun assets gebruiken en of zij duurzaam gebruik maken van deze assets. Dit is van belang omdat het vervolgens inzicht geeft in de omvang van het probleem en het belang van de ontwikkeling van meer duurzame bestaansverwervingsstrategieën (Krantz, 2001; DFID, 1999). Zwakke punten van de livelihood benadering Ofschoon de livelihood benadering een groot aantal sterke punten heeft, is er volgens een aantal wetenschappers ook sprake van minder goede aspecten binnen deze benadering.
21
Volgens Cahn (2002) is een van de belangrijkste kritieken op de livelihood benadering de complexiteit van deze benadering. De relaties tussen de verschillende concepten worden in het livelihoods framework allemaal van even groot belang geacht, maar hierdoor is onduidelijk in welke gevallen welke relaties belangrijker zijn dan andere relaties. Door sommigen wordt de livelihood benadering gezien als een te ambitieuze en onvoldoende op praktische oplossingen gerichte benadering (Cahn, 2002). Toch kan deze houding weerlegd worden door het feit dat een ‘framework’ een versimpelde weergave van de werkelijkheid is, zoals in paragraaf 2.4 beschreven is. Er kan dus niet verwacht worden dat het ‘framework’ duidelijkheid geeft over de verschillende livelihoods, daarvoor is een uitgebreid onderzoek op lokaal niveau nodig. Krantz (2001) benadrukt dat het gebrek aan een duidelijke definitie van armoede en wie ‘de armen’ zijn, een zwak punt is binnen de livelihood benadering. Hierdoor is het volgens hem moeilijk om te bepalen voor wie de strategieën bedacht moeten worden om het bestaan te verbeteren. Maar ook dit kritiekpunt kan worden weerlegd door te bedenken dat armoede slechts gedefinieerd kan worden aan de hand van de groep mensen die onderdeel uitmaakt van het onderzoek, omdat “Its goal is to help poor people to achieve lasting improvements against the indicators of poverty that they themselves identify, and from a baseline they define” (DFID, 1999: 4). In de livelihood benadering wordt nagenoeg geen aandacht besteed aan gender. Het is een belangrijk aspect van sociale relaties en genderverschillen binnen huishoudens kunnen van groot belang zijn om inzicht te krijgen in de gekozen bestaansverwervingsstrategieën (Cahn, 2002; Krantz, 2001). In dit onderzoek wordt dit echter opgelost door wel aandacht te besteden aan de genderverschillen wanneer er duidelijk sprake is van invloed hiervan op de bestaansverwerving. Een zwakke plek in de livelihood benadering die niet weerlegd kan worden door simpele oplossingen, is dat veel lokale organisaties vaak niet in staat zullen zijn om de verbeteringen die bedacht zijn door te voeren in de gemeenschap. Het gevaar bestaat dat de livelihood benadering een initiatief blijft van donoren en andere deskundigen. Een mogelijke oplossing is dat de lokale organisaties van meet af aan betrokken worden bij het onderzoek en bij het opstellen van de strategieën (Krantz, 2001).
22
3
Studiegebied
Zowel fysische als sociale factoren zijn van invloed op de manier waarop mensen hun bestaan inrichten. Om inzicht te krijgen in deze factoren zal er aandacht besteed worden aan deze factoren op zowel nationaal als lokaal niveau. Op nationaal niveau omdat ook nationale processen invloed uitoefenen op huishoudens en op lokaal niveau omdat regiospecifieke processen van belang kunnen zijn voor de bestaansverwerving van huishoudens. In dit hoofdstuk zullen de fysische, demografische en sociaaleconomische kenmerken van Suriname, Nickerie en Nieuw Nickerie beschreven worden. De laatste paragraaf richt zich op het onderzoeksgebied. 3.1
De Republiek Suriname
De Republiek Suriname ligt in het noordoosten van Zuid-Amerika. In het noorden grenst Suriname aan de Atlantische Oceaan, in het zuiden aan Brazilië. De oost- en westgrens van Suriname worden bepaald door de loop van rivieren; in het westen wordt Suriname gescheiden van Guyana door de Corantijn (die geheel Surinaams grondgebied is), in het oosten vormt de Marowijne de grens tussen Suriname en Frans-Guyana. Het land heeft een oppervlakte van 163.820 km², wat bijna vijf keer zo groot is als de oppervlakte van Nederland (Economische Voorlichtingsdienst (EVD), 2007; van Bodegraven, 2005). Suriname stond in 2005 op de 86e plaats van de Human Development Index. Een lijst waarin 177 staten opgenomen zijn en die jaarlijks opgesteld wordt door de Verenigde Naties in het kader van het ‘United Nations Development Programme’. De welvaart van de bevolking wordt onder andere afgeleid aan de gemiddelde levensverwachting, de analfabetismegraad, het onderwijsniveau en de levensstandaard van de bevolking. Omdat er geen definitie van welvaart of armoede bestaat, kan zo toch een idee gekregen worden van de ontwikkeling van de bevolking van een land. Bestuurlijke indeling Suriname kent een parlementair-presidentieel systeem; de uitvoerende macht ligt bij de president die gekozen is door het parlement (De Nationale Assemblée). De Nationale Assemblée voert tezamen met de regering de wetgevende macht uit (voor een compleet overzicht zie bijlage 1). De huidige regering, onder leiding van president Ronald Venetiaan, is in 2005 aangetreden. Suriname is ingedeeld in tien districten, met qua omvang als kleinste dat van Paramaribo, de hoofdstad. De indeling in districten is te zien op figuur 3.1, op de volgende pagina. Nieuw Nickerie ligt in het ressort Nickerie. Het districtsbestuur bestaat uit de districtscommissaris (DC) en de vertegenwoordigers van de ministeries in het district. Paramaribo is het economische en administratieve centrum
23
van Suriname. Naast de indeling in districten, zijn deze districten op hun beurt weer onderverdeeld in ressorten (van Bodegraven, 2005). Ondanks dat Suriname verdeeld is in districten, is de overheidssector sterk gecentraliseerd. De primaire verantwoordelijkheid voor de levering van diensten als onderwijs, gezondheidszorg en nutsvoorzieningen ligt bij de ministeries en de parastatale bedrijven. Het Ministerie van Regionale Ontwikkeling (MRO) is verantwoordelijk voor het functioneren van de lokale overheid (districten). De districtscommissaris is weliswaar de vertegenwoordiger van de regering in het district, maar beschikt niet over een eigen begroting. De fiscale autonomie is nog steeds in handen van de centrale regering en de lokale overheid heeft geen verantwoordelijkheden om inkomsten voor het district te genereren of eigen begrotingen op te stellen en uit te voeren. Alles wat de lokale overheid wil uitvoeren, moet goedgekeurd worden door de centrale overheid. Er zijn wel plannen om de overheid te decentraliseren, zodat de lokale overheid meer verantwoordelijkheden krijgt. Nickerie is een van de districten waar men met de decentralisatie wil beginnen (Ramadhin, 2004). Fysische kenmerken en klimaat
Figuur 3.1 Kaart van Suriname, verdeeld in districten
Aan de hand van fysische kenmerken is Suriname grofweg in drieën te delen. Het meest noordelijke gebied is de kuststrook. Het gebied is grotendeels in cultuur gebracht, hier liggen dan ook de meeste plaatsen waaronder Paramaribo, Albina en Nieuw Nickerie. Het noordelijk deel van deze kuststrook bestaat uit afzettingen van rivieren en de zee, hier zijn moerassen ontstaan. Vroeger werden deze gebieden ingepolderd en gebruikt als plantages. In het zuidelijk deel zijn mineralen grotendeels opgelost en omgezet in bauxiet. Bauxiet is het erts van aluminium en een van de belangrijkste exportproducten van Suriname. Het tweede gebied dat onderscheiden kan worden in Suriname heeft een laag en golvend landschap. De grond bestaat grotendeels uit zand en is vruchtbaar en waterdoorlatend. Vernieling van het oerwoud heeft ervoor gezorgd dat er een savannegebied is ontstaan. Het wordt gezien als de overgang van de kustvlakte naar het tropische regenwoud.
24
Het derde gebied dat onderdeel uitmaakt van het landschap van Suriname is het bergland dat bestaat uit tropisch regenwoud. Dit gebied beslaat ongeveer 80 procent van het totale landoppervlak en is vrij onbegaanbaar. Doordat er een aantal rivieren door het gebied loopt is het naast per vliegtuig, wel per boot bereikbaar (van Bodegraven, 2005; Inter-American Development Bank (IADB), 2005). Suriname heeft een typisch tropisch regenwoudklimaat, met een gemiddelde minimumtemperatuur van 23 graden Celsius en een gemiddelde dagtemperatuur van ongeveer 27 graden Celsius. De luchtvochtigheid is met 80 procent ook vrij hoog. Doordat Suriname vlak bij de evenaar ligt is er geen sprake van seizoenen als winter en zomer, maar wel van droge en natte perioden. De verdeling van droge en natte perioden in Suriname is als volgt:
De kleine droge tijd: van begin februari tot eind april
De grote regentijd: van eind april tot half augustus
De grote droge tijd: van half augustus tot begin december
De kleine regentijd: van begin december tot begin februari (Ramadhin, 2004: 11).
Demografie Tijdens de Algemene Volks- en Woningtelling (kortweg de Algemene Volkstelling genoemd) van 2004 woonden er 492.829 inwoners in Suriname. Sinds de Algemene Volkstelling in 1980 is de bevolking jaarlijks gemiddeld met 1,37 procent gegroeid (ABS, 2005a). De gemiddelde bevolkingsdichtheid van drie mensen per vierkante kilometer is erg laag. Omdat het grootste deel van het land niet bewoond is maar bestaat uit regenwoud, is de dichtheid in de kustvlakte wel hoger dan het gemiddelde. Geschat wordt dat 88 procent van de bevolking in de kustvlakte woont (IADB, 2005). In tabel 3.1 is te zien hoe de bevolking verdeeld is over de districten en wat de bevolkingsdichtheid per district is. Tabel 3.1 Inwonertal, oppervlakte en bevolkingsdichtheid per district, in 2004 District Paramaribo Wanica Nickerie Coronie Saramacca Commewijne Marowijne Para Brokopondo Sipaliwini Totaal
Inwonertal 242.946 85.986 36.639 2.887 15.980 24.649 16.642 18.749 14.215 34.136 492.829
Oppervlakte in km² 183 443 5.353 3.902 3.636 2.353 4.627 5.393 7.364 130.567 163.820
Bevolkingsdichtheid 1.327,6 194,1 6,8 0,7 4,4 10,5 3,6 3,5 1,9 0,3 3,0
Bron: ABS, 2005a: 7.
Suriname kent een bijzondere mix aan culturen. De indianen zijn de oorspronkelijke bewoners van Suriname, maar in de geschiedenis van de plantages zijn er veel andere bevolkingsgroepen naar Suri-
25
name gebracht. Ten tijde van de slavernij waren dat vooral mensen uit Afrika, die nu voortleven in de Marrons, afstammelingen van weggelopen slaven en in de creolen, (vaak gemengde) afstammelingen van slaven die zich na afschaffing van de slavernij in 1863 vooral vestigden in en rond Paramaribo. Na de afschaffing van de slavernij kwamen er Hindoestanen (afkomstig uit India) en Javanen (afkomstig van Java) als contractarbeiders op de plantages werken. Verder wonen er in Suriname Chinezen, Joden, Europeanen, Guyanezen en Brazilianen (EVD, 2007). De verdeling van de bevolkingsgroepen in Suriname ten tijde van de census in 2004 is te zien in figuur 3.2. Figuur 3.2 Etnische verdeling bevolking Suriname in 2004 Figuur 3.3 Religieuze verdeling bevolking Suriname in 2004
Bron: ABS, 2005a
Te zien is dat Hindoestanen met een kwart van de bevolking nu de grootste etnische groep vormen, maar dat de andere etnische groepen en de ‘gemengden’ nu ook rijk vertegenwoordigd zijn in Suriname. Door deze verscheidenheid aan culturen, kent Suriname ook een groot aantal verschillende religies. De verdeling van de religies is te zien in figuur 3.3. Het christendom is de meest voorkomende religie in Suriname, hieronder vallen met name het rooms-katholicisme, de Evangelische Broedergemeenschap (EBG) en de Volle Evangelie kerken. Economische situatie Suriname behoort per inwoner tot de 20 rijkste landen ter wereld wanneer men kijkt naar het potentieel aan natuurlijke hulpbronnen. Toch is Suriname er nooit in geslaagd een hoge welvaart te bereiken voor de hele bevolking. Door een eenzijdige economie, politieke onrust en falend overheidsbeleid heeft Suriname in het verleden perioden van economische crisis gekend die gekenmerkt werden door een hoge inflatie en grote overheidstekorten. Deze tekorten uitten zich in grote binnenlandse en buitenlandse schulden. Doordat er in 2000 strenge maatregelen getroffen zijn door de regering, zoals het afschaffen van subsidies, het verhogen van accijnzen en het aanpassen van de wisselkoers, heeft de Surinaamse economie zich sinds 2001 weer positief ontwikkeld. In de periode 2000-2005 groeide het bruto binnenlandse product met ongeveer vijf procent, stabiliseerde de Surinaamse dollar zich ten
26
opzichte van de Amerikaanse dollar en daalde de inflatie tot een gemiddelde van negen procent (Minbuza, 2007; EVD, 2007). De economische groei is voor een groot deel te danken aan de gestegen prijzen van delfstoffen op de wereldmarkt. De mijnbouw is een van de belangrijkste sectoren in de economie van Suriname. Vooral bauxiet (ongeveer 70 procent van de exportinkomsten) is belangrijk, maar ook olie, hout en goud zijn belangrijke exportproducten (EVD, 2007). In tabel 3.2 is te zien welk percentage de verschillende sectoren uitmaken van het bruto binnenlands product (bbp). Naast export maakt import ook een groot deel uit van de Surinaamse economie, een groot deel van haar consumptiegoederen en vrijwel alle kapitaalgoederen worden geïmporteerd. Het land is in 1995 toegetreden tot de Caribbean Community (CARICOM), bedoeld om economische integratie via een gemeenschappelijke markt te bereiken (EVD, 2007). Tabel 3.2 Bruto binnenlands product naar sectoren in 2004 (in percentages van totaal) Sector Landbouw en visserij Mijnbouw Verwerkende industrie Bouw Elektriciteit, water en gas Transport en communicatie Handel en horeca Financiële dienstverlening Overheid Overige dienstverlening Informele sector Overig Totaal
Percentage 9,6 9,9 4,6 3,1 2,6 7,2 10,7 7 15,1 1,8 13,9 14,5 100
Bron: International Monetary Fund (IMF), 2006
Het overheidsapparaat is in Suriname erg groot. Meer dan de helft van de beroepsbevolking is werkzaam bij de overheid. Daarnaast werkt een groot deel van de beroepsbevolking bij een van de 100 parastatale bedrijven die er in alle sectoren van de economie zijn. In 2004 maakte de overheidssector 15,1 procent uit van het bbp. Landbouw is ook een belangrijke sector voor de Surinaamse economie, er wordt voornamelijk rijst, bananen en citrusvruchten verbouwd. Ondanks dat deze sector met grote problemen kampt, ziet de Surinaamse regering deze sector als een van de groeisectoren. De sector die na de overheid het grootste deel van het bbp voor haar rekening neemt is de informele sector. Een groot deel van de goud- en houtexport gebeurt via illegale wegen. Ook loopt een groot deel van de overmakingen van Surinamers die zich in het buitenland gevestigd hebben via niet-formele lijnen. Illegaal is ook de belangrijke export van drugs (EVD, 2007).
27
In tabel 3.3 zijn gegevens over de beroepsbevolking per district weergegeven. Deze gegevens geven inzicht in het aantal werkzame en werkloze personen en het aantal mensen dat economisch niet actief is. Tabel 3.3 Gegevens over de beroepsbevolking per district in 2004 District
Paramaribo Wanica Nickerie Coronie Saramacca Commewijne Marowijne Para Brokopondo Sipaliwini Totaal
Economisch actieve personen Werkenden Werklozen 84.127 28.048 11.373 791 4.764 8.701 3.962 4.908 4.225 5.806 156.705
7.867 2.395 1.173 297 436 665 509 789 789 1.505 16.425
Percentage werkloosheid 8,6 7,9 9,3 27,3 8,4 7,1 11,4 13,8 15,7 20,6 9,49
Beroepsbevolking (15-64 jaar) Economisch Economisch actief niet actief 91.994 64.358 30.443 25.948 12.546 11.361 1.088 644 5.200 5.001 9.366 6.746 4.471 4.235 5.697 5.251 5.014 2.969 7.311 9.507 173.130 136.020
Totaal 156.352 56.391 23.907 1.732 10.201 16.112 8.706 10.948 7.983 16.818 309.150
Bron: ABS, 2005b
In de tabel is te zien dat een groot deel van de bevolking in de districten niet economisch actief is. Een deel van deze niet-economisch actieve personen bestaat waarschijnlijk uit mensen die nog een opleiding volgen of arbeidsongeschikt zijn. Ook horen er mogelijk veel vrouwen tot deze groep die niet werken omdat zij voor het huishouden moeten zorgen. Ondanks deze grote groep niet-economisch actieve personen, is ongeveer 50 tot 60 procent van de beroepsbevolking wel economisch actief. In de districten waar meer dan 60 procent economisch actief is, Coronie en Brokopondo, is de werkloosheid ook hoog. De werkloosheidspercentages verschillen erg per district. In Commewijne is het werkloosheidspercentage met 7,1 procent erg laag. In Coronie is het werkloosheidspercentage met 27,3 procent extreem hoog. Mogelijk kunnen deze grote verschillen in werkloosheid verklaard worden door het verschil in economische ontwikkeling van het district. De ontwikkeling in het district Nickerie, zal in de volgende paragraaf besproken worden. 3.2
District Nickerie
Het district Nickerie ligt in het noordwestelijke deel van Suriname. In het noorden wordt het district begrensd door de Atlantische Oceaan, in het oosten door het district Coronie, in het zuiden door het district Sipaliwini en in het westen door Guyana, dat aan de andere kant van de Corantijn rivier begint. Langs de kust is het district te bereiken via de oost-westverbinding, die via Saramacca en Coronie naar Nickerie loopt. Het district Nickerie kan op basis van fysische kenmerken grofweg onderverdeeld worden in de drie gebieden die ook in Suriname als geheel voorkomen. Er is in Nickerie een kustgebied, een savannege28
bied en een gebied met heuvels en bergen. Het laatstgenoemde gebied beslaat slechts een heel klein deel van het district (Premchand, 2003). De gemiddelde temperatuur in Nickerie is 27 graden Celsius en verschilt niet van Paramaribo of van de rest van het kustgebied (Ramadhin, 2004). Nickerie is onder te verdelen in vijf ressorten, te weten: Wageningen, Groot Henar, Oostelijke Polders, Westelijke Polders en Nieuw Nickerie. Op figuur 3.4 is te zien hoe het district opgedeeld is in ressorten. De hoofdplaats van Nickerie is Nieuw Nickerie, deze plaats maakt dan ook onderdeel uit van het ressort Nieuw Nickerie. Alle gebieden buiten Nieuw Nickerie worden gerekend tot de polders. In de westelijke polders is sprake van lintbebouwing, hier wonen de mensen langs de wegen en de landbouwpercelen liggen achter de woningen. De oostelijke polders worden tegenwoordig ook gebruikt als rijstarealen, vroeger waren dit voornamelijk plantages (Ramadhin, 2004). Figuur 3.4 Het district Nickerie verdeeld in ressorten
Bron: Wikipedia, ‘Ressorten van Nickerie’, 2007
Belangrijke sectoren in de Nickeriaanse economie In Nickerie is sprake van een aantal belangrijke sectoren voor de economie, deze hebben voornamelijk betrekking op de landbouw. In 1797 werd door gouverneur Frederici de eerste stap tot landbouw in het district Nickerie gezet. Het district werd ingedeeld in plantages waar bananen, cacao, katoen, koffie en suiker verbouwd werd. Veel katoenplantages werden in de loop der tijd in suikerplantages omgezet. Als gevolg van jaren van droogte aan het eind van de negentiende eeuw, werden de meeste plantages uiteindelijk omgezet in
29
rijstarealen. Dat hield in dat het gebied ingepolderd werd. Enkele suikerplantages bleven in gebruik, pas in 1969 is de laatste suikerplantage in Nickerie, Waterloo, gesloten (Ramadhin, 2004). De voormalige Brits-Indische en Javaanse contractarbeiders die op de plantages gewerkt hadden, gingen zich bezig houden met kleinlandbouw van rijst. De ondernemer verbouwde met zijn gezin (soms met enkele gehuurde krachten) zelf rijst op een kleine oppervlakte volgens de natte rijstteeltmethode. Eerst werd dit voornamelijk gedaan voor eigen verbruik, later richtte deze kleinlandbouw zich op de binnenlandse productie. In de derde fase van deze landbouwactiviteiten werd ook voor de export geproduceerd, deze laatste fase begon omstreeks 1930 (Ramadhin, 2004). Als gevolg van de Groene Revolutie in de jaren vijftig, waarin technische vernieuwingen werden geïntroduceerd, is de rijstproductie enorm gestegen. Er ontstonden nu naast de kleine landbouwbedrijfjes ook grote landbouwbedrijven. Tegenwoordig staat Nickerie bekend als de rijstschuur van Suriname. Het had in 2006 een rijstareaal van circa 42.000 ha en de hoogste productie van Suriname. Maar de productie is de afgelopen jaren sterk teruggelopen en de inkomsten uit export worden steeds minder. Dit is het onder andere het gevolg van de sterke daling van de wereldmarktprijs, hierdoor hebben veel boeren noodgedwongen de rijstsector de rug toegekeerd. Het aantal boeren is in de periode 1996-2003 afgenomen van circa 3000 tot 1300 landbouwers (Ganpat, 2006). Dit heeft gezorgd voor een groot aantal werklozen in Nickerie. Andere oorzaken voor de sterk teruggelopen productie en opbrengsten zijn de hoge rentevoet voor krediet (een aantal jaar is de rente 35-45 procent per jaar geweest, tegenwoordig is het 18 procent, wat nog steeds hoog is), hoge inputprijzen, achterstand in het onderhoud van agrarische infrastructuur, gebrek aan nieuwe rijsttechnologieën, tekort aan kwalitatief goed zaaizaad, geen verbetering in de productie per ha van rijstrassen en een tekort aan egalisatiemachines. Er worden wel maatregelen getroffen om de rijstboeren te ondersteunen, zoals het restitueren van belasting op dieselolie en het aanleggen van waterschappen in de polders, maar of deze maatregelen voldoende zijn om de rijstsector uit zijn verval te halen moet nog blijken (Ganpat, 2006). Naast de productie van rijst werd er vanaf 1890 veel balata gewonnen. Balata is een aan rubber verwante stof die veel gebruikt werd voor de productie van bijvoorbeeld de fabricage van drijfriemen, transportbanden en de isolatie van onderzeese telegraafkabels. Omdat het voor immigranten verboden was om balata te winnen, was dit vooral een creoolse aangelegenheid. De balata is het gedroogde melksap dat werd gewonnen uit wilde balatabomen (ook wel bolletri genoemd). Door de komst van kunstrubber raakte de sector snel in moeilijkheden. Na de sluiting van het laatste balatabedrijf in 1970, verdwenen veel creolen uit het district Nickerie (van Bodegraven, 2005). Een ander product dat naast rijst momenteel veel verbouwd wordt is de bacoven (Surinaamse benaming voor banaan). Eerst werden de bacoven geteeld op plantages, na de afschaffing van de slavernij
30
lukte het eigenlijk pas weer om in 1957 bacoven succesvol te verbouwen. In 1971 is de NV Surinaamse Landbouwbedrijven (Surland) opgericht, de aandelen zijn nog steeds in handen van de overheid. In 2002 werd het bacovenbedrijf door de regering gesloten na een staking van de werknemers, in 2004 is het bedrijf opnieuw opgestart onder het beheer van de Stichting Behoud Bananensector (SBB). Veel mensen die voorheen werkzaam waren bij Surland zijn teruggekeerd, er werken nu 675 mensen in vaste dienst en er worden tijdens de oogst- en verpakkingswerkzaamheden 350 losse arbeiders in dienst genomen. In 2005 werd in totaal 39.494 ton bananen verscheept ter waarde van 28,8 miljoen Amerikaanse dollar, hiervan kwam een groot deel uit Nickerie (Ganpat, 2006; Ramadhin, 2004; EVD, 2006). Er worden in Nickerie niet alleen landbouwactiviteiten verricht, ook is er sprake van visserij. In het district kan onderscheid gemaakt worden tussen zeevisserij, rivier- en mondingvisserij, zwampvisserij - vissen in de moerassen (zwampen) en de rijstarealen - en visserij in de pannen. De laatste soort houdt in dat er gevist wordt in het natuurgebied Bigi Pan, een moerasgebied aan de monding van de Nickerierivier. Veel vissers beschikken niet over een vergunning. Ongeveer 30 procent van de vis die gevangen wordt in Nickerie wordt verkocht op de openbare markt in Nieuw Nickerie, de overige vis wordt naar het buitenland geëxporteerd. De toekomstperspectieven zijn gunstig voor de meeste vissers, dit geldt echter niet voor de zwampvissers. Vanwege de mechanisering van de rijstbouw en het gebruik van insecticiden is de zwampvisserij sterk achteruit gegaan en deze ontwikkeling zet nog steeds door (Ramadhin, 2004). Demografie Zoals te zien was in tabel 3.1 bestond de bevolking van Nickerie in 2004 uit 36.639 inwoners. Na Paramaribo en Wanica is Nickerie het district met de meeste inwoners. Hoewel het aantal inwoners van het district groot is, is de bevolkingsdichtheid in de meeste gebieden niet hoog. In tabel 3.4 is te zien dat alleen Nieuw Nickerie een erg hoge bevolkingsdichtheid kent, maar dat de polders die deel uitmaken van het district niet erg dicht bevolkt zijn. Tabel 3.4 Inwonertal, oppervlakte en dichtheid van ressorten van Nickerie in 2004 Ressort Wageningen Groot Henar Oostelijke Polders Westelijke Polders Nieuw Nickerie Totaal
Inwonertal 3.428 3.545 6.778 9.046 13.842 36.639
Oppervlakte in km² 1.613 2.185 357 1.168 30 5.353
Bevolkingsdichtheid 2,1 1,6 19 7,7 461,4 6,8
Bron: ABS, 2006a; Premchand, 2003
De etnische verdeling van de bevolking van Nickerie is te zien in tabel 3.5 op de volgende pagina. Nickerie staat bekend als een Hindoestaans district, wat met recht zo genoemd mag worden omdat 60
31
procent van de bevolking Hindoestaan is. Maar ook Javanen, creolen en mensen van gemengde afkomst komen veel voor in Nickerie. Hindoestanen zijn overal in Nickerie te vinden, Javanen zijn vooral gevestigd in de polders en creolen zijn voornamelijk geconcentreerd in het centrum van Nieuw Nickerie, het meer urbane gedeelte van het district. Tabel 3.5 Etnische verdeling van de bevolking van Nickerie in 2004 Etniciteit Hindoestaans Creools Javaans Gemengd Overig Onbekend Totaal
Aantal inwoners 21.913 3.551 6.114 3.273 1.544 236 36.639
Percentage 60 9 17 9 4 1 100
Bron: ABS, 2006a
In de periode 1972-2004 is de bevolking van Nickerie nauwelijks gegroeid. In 1972 bedroeg de populatie van Nieuw Nickerie 35.178 inwoners, dat betekent dat de bevolking slechts gegroeid is met 1.461 personen, dat wil zeggen met vier procent. Wanneer er een natuurlijke aanwas van twee procent per jaar geweest zou zijn, dan zou de bevolking in de periode 1972-2004 minstens verdubbeld zijn. Echter, er heeft een aantal ontwikkelingen plaats gevonden, waardoor de bevolking maar miniem gegroeid is. Een van de ontwikkelingen die van invloed is geweest op het aantal inwoners in Nickerie is het onafhankelijk worden van Suriname van Nederland in 1975. Vlak voor en na de onafhankelijkheid zijn veel Nickerianen richting Nederland vertrokken. Ook de staatsgreep in 1980 en de politieke onrust die volgde in Suriname hebben ervoor gezorgd dat veel mensen uit Nickerie hun heil in Nederland gingen zoeken. Bijna elke Nickeriaan heeft familieleden in Nederland. Maar er was niet alleen sprake van emigratie van de Nickerianen, vooral de laatste jaren was de interne migratie in Suriname erg groot. De belangrijkste redenen voor de bewoners om Nickerie te verlaten zijn studie en werkgelegenheid. Doordat de rijst- en bacovensector moeilijke tijden doormaken in Nickerie, is er veel werkloosheid. Veel jongeren trekken als gevolg hiervan naar Paramaribo, naar Nederland emigreren gaat niet meer zo eenvoudig als in het verleden. Verwacht wordt dat er in Nickerie in de toekomst een vergrijzing van de bevolking zal plaatsvinden (Ramadhin, 2004). Naast de emigratie uit Suriname en de interne migratie in Suriname, vindt er ook interne migratie binnen het district plaats. Volgens Ramadhin (2004: 55) zijn de afgelopen dertig jaar de opvattingen over wonen, werken, gezinsgrootte en het systeem van uitgebreide gezinnen veranderd. Zij hebben invloed op de omvang en de spreiding van de bevolking. Tegenwoordig willen de zonen niet meer met hun partner en kinderen bij de ouders wonen, maar een eigen huishouding hebben. Dit heeft ervoor gezorgd dat er een grote vraag naar bouwkavels kwam en dat gebieden als de Van Pettenpolder en het Nationaal Project (wijken in ressort Nieuw Nickerie) voor een groot deel verkaveld werden. Ook is
32
men tegenwoordig minder geïnteresseerd in de landbouw, men wil graag bij de overheid werken vanwege de zekerheid voor de toekomst. Dit leidt ertoe dat mensen dichter bij de overheidskantoren willen wonen, die voornamelijk gevestigd zijn in het ressort Nieuw Nickerie. Niet alleen Surinamers migreren, in Nickerie is ook sprake van een aantal immigranten uit Guyana, het vlakbij gelegen buurland. Nieuw Nickerie heeft lange tijd als een populaire gaststad gediend voor Guyanezen. In de periode 1962 tot 1992 zijn er grote groepen Guyanezen naar Nickerie gekomen als immigrant. Onder andere door de vraag naar gastarbeiders in de jaren zestig en de toegenomen instabiele economische situatie in de jaren tachtig van de vorige eeuw in Guyana, kozen veel Guyanezen ervoor om hun heil te zoeken in Suriname (Ramadhin, 2004; Kromhout, 2000). Een aantal van hen heeft zich permanent gevestigd, maar een grote groep Guyanezen wordt gerekend tot de seizoenmigranten. Het aantal Guyanezen in Nickerie dat in 2004 in de Algemene Volkstelling is opgenomen is 1.790 (ABS, 2006a). Een andere ontwikkeling is dat er veel meer Chinezen de afgelopen jaren in Nickerie zijn gaan wonen. De Nickerianen verhuren hun winkels aan hen en de Chinezen importeren een groot deel van hun producten uit China, deze kopen zij op grote schaal in zodat zij ze goedkoop kunnen verkopen (Ramadhin, 2004). Sociaaleconomische kenmerken Nu de belangrijkste economische sectoren uitgelicht zijn en de demografische kenmerken van de bevolking besproken zijn, zal er in deze subparagraaf aandacht besteed worden aan de sociaaleconomische kenmerken van de Nickeriaanse bevolking. In tabel 3.6 is te zien hoe de werkzame beroepsbevolking (tot de beroepsbevolking worden alle mensen van 15-64 jaar gerekend) naar geslacht verdeeld is over de beroepsgroepen. De beroepsgroepen zijn ingedeeld door het ABS. Tabel 3.6 De totale werkzame beroepsbevolking (niet institutioneel, 15-64 jaar) naar beroepsgroep en geslacht in 2004. Beroepsgroep Leidinggevende beroepen Wetenschappelijke beroepen Hogere en Middelbare technici en vakspecialisten Administratieve beroepen Lagere dienstverlenende en commerciële beroepen Vakkrachten in landbouw en visserij Handwerk- en ambachtslieden Bedieners van fabrieksinstallaties en machines en montagemedewerkers Elementaire beroepen Onbekend Totaal
Mannen Aantal % 434 4 217 2 325 3 394 3 745 7 2200 19 1364 12 894 8 1701 178 8452
15 1 74
Vrouwen Aantal % 133 1 453 4 175 1 412 4 753 6 62 1 61 1 12 0 739 121 2921
6 2 26
Totaal Aantal 567 670 500 806 1498 2262 1425 906
% 5 6 4 7 13 20 13 8
2440 299 11373
21 3 100
Bron: ABS, 2006a
33
Het aantal werkzame mannen is bijna drie keer zo groot als het aantal werkzame vrouwen. In de tabel is te zien dat de mannen voornamelijk werkzaam zijn in de landbouw en de visserij. Ook zijn zij vaak werkzaam als handwerklieden en ambachtslieden en werkzaam in de elementaire beroepen. Vrouwen zijn bijna niet werkzaam in de landbouw en de visserij, slechts 62 vrouwen in het hele district werken in deze beroepsgroep. De werkzame vrouwen hebben voornamelijk een elementair beroep. Ook de lagere dienstverlenende en commerciële beroepen worden vaak vervuld door vrouwen. Verder zijn zij vaak werkzaam binnen de administratieve beroepen en hebben zij in vergelijking tot de mannen erg vaak een wetenschappelijk beroep. Uit deze tabel blijkt dat een groot deel van de bevolking van Nickerie niet werkzaam is; er werken slechts 11.373 mensen van de 36.639 inwoners in Nickerie. In tabel 3.7 is te zien wat de activiteiten zijn van de bevolking in Nickerie van 15 jaar en ouder en ook het opleidingsniveau van deze groep mensen is uit de tabel af te lezen. Tabel 3.7 De niet-institutionele bevolking van 15 jaar en ouder naar hoogst gevolgde opleiding en activiteiten status in 2004 Activiteiten Status
Werkzaam Werkloos Bejaard/gepensioneerd Scholier/student Gezinsverzorger Arbeidsongeschikt Anders Onbekend Totaal
Type onderwijs dat gevolgd is Geen/ GLO LBO VOJ Kleuter/Spe ciaal 397 4199 504 4059 53 443 61 468 599 1735 6 152 15 374 104 1843 208 2339 61 1888 120 308 8 96 69 726 37 539 32 129 8 76 1493 10253 789 9121
MBO
Kweek school
VO S
HBO/ Universiteit
Onbe kend
Totaal
480 21 10 42 15 2 18 0 588
553 45 13 222 72 3 23 7 938
429 48 10 396 70 5 31 6 995
364 13 7 7 13 2 5 4 415
593 38 190 13 109 65 92 653 1753
11578 1190 2722 3016 4475 609 1540 915 26345
Bron: ABS, 2006a
Het aantal inwoners van Nickerie van 15 jaar en ouder is 26.345, dit betekent dat 10.294 inwoners jonger zijn dan 15 jaar. Van de inwoners die zijn opgenomen in de tabel is te zien dat een groot deel van hen werkzaam is, het aantal van 11.578 wijkt af van het aantal werkzame mensen in de vorige tabel. Dit kan verklaard worden door het feit dat 205 inwoners van Nickerie ouder zijn dan 64 jaar en nog steeds werkzaam zijn. Van de mensen die niet werkzaam zijn is een groot deel gezinsverzorger, diegene blijft thuis om voor de kinderen en het huishouden te zorgen. Deze personen hebben meestal een lage opleiding gevolgd (GLO of VOJ). Een ander groot deel van de niet-werkzame bevolking is scholier of student. Van hen hebben de meesten de VOJ afgerond, zij zijn nu bezig met een vervolgopleiding. Iets meer dan 10 procent van de mensen van 15 jaar en ouder is niet werkzaam omdat zij bejaard en/of gepensioneerd is. Zij hebben veelal geen opleiding gevolgd of slechts de lagere school doorlopen. Dit kan verklaard worden door de gewoonte in het verleden dat de kinderen al jong moesten werken en het onderwijs nog niet zo belangrijk gevonden werd.
34
De werkloze personen maken ongeveer vijf procent uit van de totale bevolking van Nickerie van 15 jaar en ouder. Toch waren bij de Dienst der Arbeidsbemiddeling (DA) van het ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu (MINATOM), in 2004 slechts 117 mensen in Nickerie geregistreerd als werkzoekenden. Dat het aantal geregistreerde werkzoekenden zo laag is ten opzichte van het grote aantal werklozen in Nickerie, laat zien dat er sprake is van verborgen werkloosheid. Wanneer er geen Algemene Volkstelling gedaan zou zijn in 2004, zou het aantal werklozen niet naar voren komen uit de officiële cijfers van de DA, dat erop gericht is activiteiten te verrichten om de werkloosheid te verminderen. Naast arbeidsbemiddeling, worden veel huishoudens op een andere manier gesteund door de overheid van Suriname. Omdat een groot aantal mensen afhankelijk is van Sociale Voorzieningen die door het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (SoZaVo) verstrekt worden, zullen de belangrijkste voorzieningen kort beschreven worden. De Vrije Geneeskundige Voorziening (VGV) is een tegemoetkoming in de kosten van medische zorg, die verstrekt wordt aan Surinamers die niet over voldoende financiële middelen beschikken om in de eerste levensbehoeften of in die van hun gezinsleden te voorzien. Men komt in aanmerking voor VGV (ook wel Sociale Zakenkaart genoemd) wanneer men tussen de 0-80 Surinaamse dollar (SRD) per maand verdient. De mensen die 0-40 SRD verdienen krijgen een onvermogenkaart, hiermee kan aanspraak gemaakt worden op vrijstelling van dokterskosten, lig- en verpleegkosten. Ook hun minderjarige kinderen kunnen gebruik maken van deze kaart. De mensen die een minvermogenkaart krijgen, verdienen 40-80 SRD per maand6 (SoZaVo, 2002). Voor hen geldt een gedeeltelijke vrijstelling van de dokterskosten en lig- en verpleegkosten. Ook worden er voorlopige kaarten verstrekt aan mensen die acuut medische hulp nodig hebben en waarbij nog geen onderzoek gedaan is naar de sociaaleconomische situatie. Volgens het hoofd van het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting in Nieuw Nickerie, de heer Griffith7, was in mei 2006 het aantal rechthebbenden op een onvermogenkaart 1548 in ressort Nieuw Nickerie; het aantal geregistreerden was op dat moment 1078. In mei 2006 hadden 4201 personen recht op een minvermogenkaart, waarvan slechts 1644 geregistreerd waren. Volgens de heer Helstone8, een medewerker van het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting in Nieuw Nickerie, wordt er momenteel veel misbruik gemaakt van deze Sociale Zakenkaarten. Veel mensen die er gebruik van maken hebben er officieel geen recht op, dat is de reden dat de overheid het bestand wil
6
In deze scriptie wordt afwisselend gebruik gemaakt van de termen Vrije Geneeskundige Voorziening en Sociale Zakenkaart, dit is dezelfde sociale voorziening. Binnen de VGV kan weer onderscheid gemaakt worden tussen een onvermogenkaart en een minvermogenkaart. 7
Het interview met dhr. P. Griffith, het hoofd van SoZaVo te Nieuw Nickerie is gehouden op 16 juni 2006. De heer L. Helstone is een medewerker van het Ministerie van Sociale Zaken en Huisvesting in Nieuw Nickerie. Het interview is gehouden op 16 juni 2006 te Nieuw Nickerie. 8
35
gaan opschonen. Wanneer men geen Sociale Zakenkaart heeft is men meestal verzekerd bij het Staatsziekenfonds (SZF) of een particuliere verzekeringsmaatschappij. Een andere Sociale Voorziening die door het Ministerie wordt verstrekt is de Algemene Oudedagsvoorziening. Wanneer een Surinaamse ingezetene de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, ontvangt men 225 SRD per maand. Ook niet-Surinaamse ingezetenen kunnen AOV ontvangen wanneer zij de leeftijd van 60 jaar bereikt hebben, 10 jaar onafgebroken in Suriname gewoond hebben en storting hebben gedaan in het pensioenfonds. Andere Sociale Voorzieningen in Suriname die regelmatig worden uitgekeerd zijn de Kinderbijslag (drie SRD per maand per kind en maximaal vier kinderen per huishouden) en de Financiële Bijstand. Andere Sociale Voorzieningen als het bijdragen aan schoolkleding/schoolbenodigdheden en schenkingen uit het Liefdadigheids Loterij Fonds worden niet vaak verstrekt in Nickerie (SoZaVo, 2002 en 1992). 3.3
Het ressort Nieuw Nickerie
Het ressort Nieuw Nickerie ligt ten zuiden van de Nickerierivier en grenst aan de Oostelijke polders, de Westelijke polders en Groot Henar. Tot het ressort Nieuw Nickerie worden het Centrum en de agglomeratiegebieden er omheen gerekend. Deze agglomeratiegebieden liggen tegen het Centrum aan en zijn de Van Pettenpolder en het Nationaal Project (vroeger de plantage Waterloo). Volgens Ramadhin (2004) behoort ook Margarethenburg, een gebied ten westen van het Centrum tot het ressort. Omdat andere auteurs Margarethenburg niet tot het ressort rekenen, zal deze wijk in het onderzoek niet als onderdeel van het ressort worden beschouwd. Nieuw Nickerie is de hoofdplaats van het district Nickerie. Zoals te zien is in tabel 3.4 op pagina 31 is de bevolkingsdichtheid erg hoog, daarom kan wel gezegd worden dat het ressort urbane kenmerken heeft. De stedelijke functies die Nieuw Nickerie vervult, zullen in een latere subparagraaf besproken worden. De sociaaleconomische situatie van de bevolking in het ressort, kan vergeleken worden met die van de bevolking in de rest van het district. Dit is de reden dat er in deze paragraaf geen aandacht aan deze situatie besteed zal worden. Een impressie van rijkdom/armoede van de huishoudens in het ressort zal gegeven worden in de analysehoofdstukken, op basis van de survey. Andere informatie daarover is niet beschikbaar. Demografie Nieuw Nickerie is naar inwonertal de tweede plaats van Suriname. Met 13.842 inwoners is het slechts een kleine nederzetting. Het ressort kent een zuivere bevolkingspiramide met een brede basis en een smalle top, dit is te zien in figuur 3.5 op de volgende pagina, waar het aantal inwoners naar leeftijdsgroep is weergegeven. De piramide zal in de loop der tijd waarschijnlijk veranderen naar een piramide
36
met een smallere basis. Op dit moment is meer dan de helft van de bevolking jonger dan 29 jaar. Dit zou er voor kunnen zorgen dat er de komende jaren een forse druk op de arbeidsmarkt zal ontstaan, met het kleine aantal arbeidsplaatsen dat nu beschikbaar is. Maar wanneer de migratie vanuit het district hoog zal blijven, zal de verwachting van Ramadhin (2004) uitkomen en zal de bevolking van het district (en het ressort) vergrijzen. Figuur 3.5 De leeftijdsopbouw van de bevolking in het ressort Nieuw Nickerie
Bron: ABS, 2006b
Statistische data over het aantal huishoudens in 2004 in de verschillende wijken van het ressort zijn niet beschikbaar. Wel is door een medewerker van het Bestuurskantoor9 een globale schatting gemaakt van het aantal huishoudens in de twee woonwijken; zo bevinden zich in het Centrum ongeveer 1.000 huishoudens en in de Van Pettenpolder 1.500 huishoudens. In het onderzoek van Premchand (2003) wordt uitgegaan van ongeveer 2.640 woningen in het hele ressort. Tabel 3.8 laat de etnische verdeling van de bevolking in het ressort Nieuw Nickerie en het district Nickerie zien. Tabel 3.8 Bevolking naar etniciteit in district Nickerie en ressort Nieuw Nickerie in 2004 Etniciteit Hindoestaans Creools Javaans Gemengd Overig Onbekend Totaal
Ressort Aantal inwoners 6820 2556 1786 2094 543 43 13.842
District % 49 18,5 13 15 4 0,5 100
Aantal inwoners 21.913 3.551 6.114 3.273 1.544 236 36.639
% 60 9 17 9 4 1 100
Bron: ABS, 2006b
9
Op dit kantoor houdt men zich bezig met het vergunningenbeleid voor bedrijven en winkels en perceelaanvragen voor huishoudens.
37
De etnische verdeling van het ressort verschilt iets van die van het district, Hindoestanen vormen bijna de helft van de bevolking. De meeste creolen in het district wonen in het ressort Nieuw Nickerie en dan voornamelijk in het Centrum en het Nationaal Project. Verder komen mensen van gemengde afkomst en Javanen veel voor. Het ontstaan van de plaats Nieuw Nickerie Toen het aantal plantages toenam, werd de behoefte aan een administratief centrum groot. Daarom werden omstreeks 1820 enkele woningen, militaire gebouwen en een kerk op de punt van de rechteroever van de Nickerierivier gebouwd. Deze kleine nederzetting werd ‘De Punt’ genoemd. Door de economische bloei van het district nam de bevolking toe en breidde het dorp zich uit. De Punt werd vanwege de zeewind zelfs gezien als het gezondste deel van Suriname en deed dienst als herstellingsoord. Omstreeks 1850 werd de naam van de plaats veranderd in Nieuw Rotterdam. Al snel werd ontdekt dat de zee steeds meer land opeiste en dat hierdoor de hele kust van Nickerie dreigde af te slaan. Om het binnendringende water van de Atlantische Oceaan te stoppen werd een dam van klei gemaakt. Tevergeefs. In 1866 vond de eerste overstroming plaats en het dorp Nieuw-Rotterdam verdween in de golven. Een poging om het dorp meer landinwaarts te vestigen mislukte, daarom zijn de inwoners van Nieuw-Rotterdam in 1879 geëvacueerd naar de linkeroever van de Nickerierivier. De nieuwe naam voor de plaats werd Nieuw Nickerie en was gelegen tussen de plantages Margarethenburg en Waterloo (Ramadhin, 2004). Aan de linkeroever van de Nickerierivier is de Zeedijk gebouwd. Deze bijna acht kilometer lange dijk is opgebouwd uit enorme rotsblokken en moet het district bescherming bieden tegen de zee. Achterstallig onderhoud van de dijk heeft al eens dijkdoorbraak veroorzaakt, daarom is de dijk in 2003 volledig gerenoveerd (figuur 3.7). Het Centrum van Nieuw Nickerie Het Centrum van Nieuw Nickerie wordt ook wel ‘De Vesting’ genoemd. Het wordt in het noorden begrensd door de Nickerierivier, in het zuiden door de Achterdam, in het oosten door de Waterloostraat en in het westen door de van Dijkstraat en de Margarethenburgstraat (Ramadhin, 2004). Het Zoetwaterkanaal scheidt het Centrum in een oostelijk en westelijk deel (figuur 3.6). Dit Zoetwaterkanaal werd in 1879 midden in het Centrum gegraven ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Het heeft de bewoners tot 1958 voorzien van drinkwater (Ramadhin, 2004: 36). Tegenwoordig is het kanaal begroeid met waterlelies en levert het met de palmbomen aan weerszijden een mooi plaatje op. In het Centrum wonen voornamelijk Hindoestanen, maar creolen en mensen van een gemengde afkomst vormen ook een grote groep. Het Centrum van Nieuw Nickerie is geheel verkaveld. Zoals te zien is op figuur 3.6 op de volgende pagina zijn de wegen in Nieuw Nickerie aangelegd volgens een rasterpa-
38
troon. Bijna alle wegen zijn verhard en de toegang tot drinkwater en elektriciteit is goed. De grenzen van het Centrum zijn op de kaart aangegeven met rood. Het Centrum van Nieuw Nickerie vervult een belangrijke functie voor de regio. Er zijn veel winkels, overheidskantoren, hoofdkantoren van bedrijven, banken, industriële activiteiten, casino’s, restaurants, organisaties en faciliteiten als scholen en een ziekenhuis gevestigd in het Centrum (figuur 3.6). In het Centrum is ook het districtscommissariaat gevestigd. Naast deze voorzieningen vervult de markt van Nieuw Nickerie een belangrijke rol voor het hele district Nickerie. Het heeft de rol van ontmoetingsplaats voor de bevolking uit de omliggende polders. In de omgeving van de markt bevinden zich ook de taxistandplaats en het busstation. Volgens Premchand (2003) vertoont het Centrum van Nieuw Nickerie veel overeenkomsten met het stadsleven in Paramaribo. Figuur 3.6 Kaart van het Centrum van Nieuw Nickerie
Bron: van Bodegraven, ‘Nieuw Nickerie’, 2005: 149
De mr. Jan van Pettenpolder De mr. Jan van Pettenpolder (in het vervolg kortweg de ‘Van Pettenpolder’ genoemd) maakt onderdeel uit van het agglomeratiegebied van Nieuw Nickerie en ligt ten zuiden van het centrum van Nieuw Nickerie. Het is een voormalige suikerplantage en is genoemd naar de vroegere districtscommissaris van Nickerie mr. Jan van Petten. In Nickerie staat de Van Pettenpolder bekend als ‘Klein Bangladesh’, vanwege de slechte leefomstandigheden van veel huishoudens. In deze polder wonen veel ‘arme’ huis39
houdens. Ook wonen er veel huishoudens die tot de middenklasse behoren. In de Van Pettenpolder wonen voornamelijk Hindoestanen, maar er is ook een aantal Javanen, creolen en mensen van gemengde afkomst gehuisvest. In 1974 werd begonnen met de verkaveling van de Van Pettenpolder en in 1991 is de overheid gestart met een tweede fase van verkaveling. Ofschoon de infrastructuur nog niet gereed was, hebben veel mensen zich illegaal gevestigd op de kavels. Deze mensen worden ook wel occupanten genoemd, zij beschikken in de meeste gevallen niet over grondbeschikkingen. De illegale occupatie zet zich nog steeds voort op stukken grond die nog niet verkaveld zijn. In de Van Pettenpolder zijn veel jonge mensen gaan wonen die een eigen huishouden gesticht hebben. In de meeste gevallen hebben de inwoners zelf hun woning gebouwd, maar in 1997 is de overheid ook begonnen met het bouwen van 100 volkswoningen. Door geldgebrek heeft deze bouw een aantal jaren geduurd, in 2005 zijn 85 woningen opgeleverd, 15 geplande huizen zijn niet gebouwd (Ramadhin, 2004). De infrastructuur in dit gebied is een groot probleem. De wegen in de Van Pettenpolder zijn onverhard en nagenoeg onbegaanbaar in het regenseizoen (figuur 3.7). Daarnaast hebben veel mensen geen toegang tot een goede drinkwatervoorziening en geen aansluiting op het elektriciteitsnet. Omdat de afwatering van de wijk slecht is door vervuilde sloten, stromen percelen in de regenseizoenen regelmatig over. In de wijk zijn slechts enkele supermarkten en buurtwinkels, bijna alle faciliteiten waar de inwoners gebruik van maken, bevinden zich in het Centrum van Nieuw Nickerie. Wel zijn een sportzaal en een zwembad in de wijk gevestigd. Figuur 3.7 V.l.n.r. De Zeedijk, de Gouverneurstraat in Nieuw Nickerie tijdens middagrust, een straat in de Van Pettenpolder zonder goede infrastructuur
Bron: eigen foto’s, 2006
Het Nationaal Project Het Nationaal Project ligt ten oosten van het Centrum en de Van Pettenpolder. Deze voormalige suikerplantage Waterloo is door de plantage-eigenaren verkaveld. De grootgrondbezitters hebben deze kavels voor een zeer goede prijs verkocht, maar ze hebben geen goede infrastructuur aangelegd. Ook
40
in deze wijk zijn de meeste wegen onverhard en is de afwatering slecht. Een deel van de wegen is de verantwoording van de overheid, terwijl een ander deel nog in handen is van de particuliere verkavelaars (Ramadhin, 2004). Het gebied ziet er erg verwaarloosd uit door het grote aandeel vrije kavels met hoog wied (Premchand, 2003). De inwoners zijn voor hun gebruik van voorzieningen ook voornamelijk gericht op het Centrum.
41
4
Methodologie
Het onderzoek is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de verschillende bestaansverwervingsstrategieen die huishoudens hanteren in twee verschillende wijken in Nieuw Nickerie. Omdat er voordat het veldwerk uitgevoerd werd nauwelijks informatie beschikbaar was over deze strategieën in het studiegebied, bestonden er slechts vage veronderstellingen over dit onderwerp. Met behulp van de verzamelde primaire en secundaire data, zijn de impliciete hypothesen zoals die in de inleiding zijn weergegeven (de vooronderstellingen), onderzocht. In dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de onderzoekseenheden, het onderzoeksgebied, de methoden van dataverzameling, de keuzes die gemaakt zijn in dit onderzoek en de operationalisering van de onderzoeksvragen. 4.1
De onderzoekseenheden
Mensen kunnen als individu betrokken zijn bij verschillende sociale en economische activiteiten. Toch is de impact van deze activiteiten het duidelijkst te zien op het niveau van huishoudens. In veel gevallen is het ook zo dat de assets die mensen bezitten, gezien worden als gezamenlijke assets van het huishouden. Om deze redenen zijn huishoudens in de twee geselecteerde wijken van Nieuw Nickerie de onderzoekseenheden in dit onderzoek. Er bestaan verschillende soorten huishoudens. Vaak worden huishoudens getypeerd aan de hand van het hoofd van het huishouden. Omdat dit in het studiegebied niet erg relevant gebleken is, is er voor gekozen om de huishoudens niet op basis van het hoofd van het huishouden in te delen. De voorkomende vormen van huishoudens zullen uiteengezet worden. De typen huishoudens die voorkomen in het studiegebied zijn: Alleenwonend: een gezin dat slechts bestaat uit een persoon; Paar zonder kinderen: een gezin dat bestaat uit twee partners zonder kinderen of een paar waarvan de kinderen al het huis uit zijn; Kerngezin: dit gezin bestaat uit man, vrouw en kinderen. Hierbij is de man vaak hoofd van het huishouden; Eenoudergezin: een van de ouders vormt samen met zijn/haar kinderen een gezin; Uitgebreid gezin: een kerngezin dat is uitgebreid met een of meer verwanten, die dezelfde economische of huishoudelijke verantwoordelijkheden hebben als in een kerngezin; Meerdere gezinnen: meerdere (kern)gezinnen die in hetzelfde huis woonachtig zijn, maar als verschillende eenheden opereren en dus geen economische of huishoudelijke verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van elkaar (Kromhout, 2000).
42
Op basis van de assets die huishoudens bezitten, zullen deze verschillende typen huishoudens ingedeeld worden in groepen. Dit zal gebeuren aan de hand van een principale componentenanalyse. Deze groepen hebben betrekking op de bestaansverwervingsstrategieën die zij hanteren en vaak ook op andere variabelen die daarvoor van belang zijn. Naast het beschikken over bepaalde assets, is het van belang te weten hoe de huishoudens gebruik maken van de assets om in een bestaan te voorzien. 4.2
Het onderzoeksgebied
Er is voor gekozen om de huishoudens van twee verschillende wijken te gaan onderzoeken om zo mogelijke verschillen tussen de bestaansverwervingsstrategieën en de uitkomsten daarvan van huishoudens in twee wijken te kunnen onderscheiden. De context waar de huishoudens in de twee wijken deel van uitmaken, kan verschillen ondanks dat de wijken tegen elkaar aan liggen. Vooraf werd bepaald dat er een wijk gezocht moest worden met relatief arme huishoudens en een wijk met relatief rijke huishoudens. Op deze manier zouden de verschillen tussen de strategieën van verschillende soorten huishoudens makkelijker aan te tonen zijn. Omdat er geen specifieke gegevens beschikbaar waren over de verschillende wijken in Nickerie wat betreft hun welvaart, is uit gesprekken met studenten van het Instituut Opleiding Leraren Aardrijkskunde, die woonachtig zijn in Nickerie, bepaald welke wijken geschikt zouden zijn als onderzoeksgebied. Hierbij speelde de bereikbaarheid van de wijken een grote rol omdat de huishoudens op de fiets bereikbaar moesten zijn. Als eerst is bepaald dat de Van Pettenpolder opgenomen zou worden in het onderzoek; veel studenten waren van mening dat hier veel ‘arme’ huishoudens woonden en dat de voorzieningen in de wijk te wensen over laten. De tweede wijk die geschikt werd bevonden als onderzoeksgebied was het Centrum van Nieuw Nickerie. In het Centrum woonden voornamelijk de wat ‘rijkere’ huishoudens en de huishoudens uit de ‘middenstand’ en in deze wijk waren de voorzieningen over het algemeen wel goed geregeld volgens de studenten. In figuur 4.1 op de volgende pagina is het satellietbeeld van het ressort Nieuw Nickerie afgebeeld, de Van Pettenpolder is met oranje omlijnd, het Centrum met rood. Het gebied dat ten westen ligt van het Centrum is Margarethenburg, het gebied ten oosten van het Centrum en de Van Pettenpolder is het Nationaal Project.
43
Figuur 4.1 Satellietbeeld van Nieuw Nickerie
Bron: Google Earth, 2007
De manier waarop informatie verkregen is over de huishoudens in de twee onderzoekswijken wordt in de volgende paragraaf beschreven 4.3
Dataverzameling
De informatie die verzameld is in dit onderzoek, is in verschillende fasen en op verschillende niveaus verkregen. Er is primaire informatie verzameld, op het niveau van huishoudens, maar er is ook secundaire informatie verzameld bij sleutelinformanten van organisaties. Hiervoor zijn verschillende methoden gebruikt die in deze paragraaf beschreven worden. Oriëntatiefase Om het veldwerk te kunnen uitvoeren heeft er eerst een oriënterende fase plaatsgevonden. In eerste instantie was deze fase gebaseerd op het raadplegen van secundaire bronnen. Bestaande literatuur met betrekking tot Suriname, huishoudens en de livelihood benadering is verzameld en geanalyseerd. Op basis hiervan was het mogelijk een onderzoeksvoorstel te schrijven dat als leidraad zou dienen tijdens het veldwerk. Omdat er in de bestaande literatuur weinig informatie te vinden was over het onderzoeksgebied, was het noodzakelijk om ook tijdens het veldwerk een periode van oriëntatie te houden. Allereerst bestond deze periode uit het bezoeken van het onderzoeksgebied; Nieuw Nickerie. Daar werd aan de hand van
44
observaties, gesprekken met een onder-bestuursopzichter van de plaats en informele gesprekken, gekozen voor twee wijken van Nieuw Nickerie als uiteindelijk onderzoeksgebied. Nadat de twee wijken gekozen waren, zijn de huishoudenquêtes afgenomen. Dataverzameling op het niveau van huishoudens Om inzicht te kunnen krijgen in de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens en de uitkomsten daarvan, is er voor gekozen om semi-gestructureerde interviews af te nemen bij leden van huishoudens in de twee geselecteerde wijken van Nieuw Nickerie. Door het gebruik van semi-gestructureerde interviews, of huishoudenquêtes in dit geval, wordt inzicht verkregen in de assets die huishoudens hebben, hun arbeidspositie, de livelihood outcomes en de context waarin huishoudens leven. Een belangrijk doel van deze kwantitatieve onderzoeksmethode is representativiteit. Wanneer een onderzoek representatief is voor de onderzochte groep mensen kunnen er uitspraken gedaan worden (de Haan et al, 2002). De enquêtes bevatten zowel gesloten vragen als open vragen (zie bijlage 2). De gesloten vragen hadden voornamelijk betrekking op feitelijke gegevens van het huishouden, zoals de samenstelling van het huishouden, de gezinsfase, het inkomen en de toegang tot voorzieningen. Open vragen zijn vooral gebruikt om gedetailleerde informatie over huishoudens te verkrijgen. Deze vragen waren nuttig om niet kwalificeerbare vragen, interpretaties en waarderingen te achterhalen. Deze vragen hadden voornamelijk betrekking op het lidmaatschap van organisaties, de tevredenheid met de toegang tot voorzieningen, de activiteiten en de tevredenheid met de (lokale) organisaties. In totaal zijn er 200 huishoudenquêtes afgenomen in de periode mei-juni in 2006. Dit aantal is zo groot omdat de heterogeniteit binnen de wijken erg groot is. Wanneer er veel verschillen zijn tussen de verschillende huishoudens in de wijk, is het benodigde aantal respondenten ook groter om uitspraken te kunnen doen over de bevolking van de wijk. De gesprekken duurden gemiddeld een half uur, met enkele interviews uitgezonderd, die duurden langer dan een uur dankzij de uitweidingen van respondenten. Deze langere gesprekken gaven in sommige gevallen een goed inzicht in de Nickeriaanse gemeenschap, de problemen van huishoudens en de mening van de respondenten over de (economische) situatie in Suriname. Naast semi-gestructureerde enquêtes is ook gebruik gemaakt van een andere onderzoeksmethode. Om dieper op de, door middel van enquêtes, verzamelde informatie in te gaan is een aantal diepteinterviews afgenomen. Deze diepte-interviews zijn afgenomen bij verschillende respondenten waarvan verwacht werd dat zij een goed inzicht zouden kunnen geven in de keuzes die huishoudens binnen bepaalde groepen maken om in een bestaan te kunnen voorzien. Omdat de groepen pas later gemaakt zouden worden aan de hand van de analyse van de kapitalen, is geprobeerd een aantal verschillende ‘soorten’ huishoudens te interviewen. In de diepte-interviews is erg de nadruk gelegd op de bestaansverwervingsstrategieën van het huishouden, de keuzes die zij maken, de crises die zij in het verleden
45
hebben meegemaakt en de reacties van hen op deze crises. In totaal zijn er acht diepte-interviews afgenomen bij verschillende huishoudens. In het Centrum zijn drie diepte-interviews afgenomen, in de Van Pettenpolder vijf. Dataverzameling op het niveau van organisaties De informatie die verzameld is door middel van huishoudenquêtes geeft inzicht in de kapitalen van de huishoudens, hun activiteiten, de keuzes die zij maken, de lokale processen en de instituties waar zij mee te maken krijgen. Om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de bestaansverwervingsstrategieen van huishoudens in de twee wijken in Nieuw Nickerie, was het noodzakelijk om ook informatie van nationale en lokale organisaties in het onderzoek op te nemen. Het beleid en de processen die deze organisaties uitvoeren en teweeg brengen, zijn hiervoor van belang. Omdat slechts een klein aantal van de bestaande organisaties duidelijk invloed had op de livelihoods van huishouden en niet veel organisaties bekend waren bij de huishoudens, is er voor gekozen om juist bij de organisaties die invloed uitoefenen informatie te verzamelen. Ook is over enkele organisaties die bij de huishoudens bekend waren en waar sommigen lid van waren, informatie ingewonnen. Om meer inzicht te krijgen in de context waar de huishoudens deel van uitmaken en voornamelijk om informatie te krijgen over de doelstellingen, het beleid en de diensten van de organisaties, is gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Door middel van open interviews met medewerkers van organisaties is inzicht verkregen in de betreffende instellingen. In totaal zijn 16 diepte-interviews afgenomen. Naast de gesprekken met deze sleutelinformanten zijn er ook informatieve documenten verkregen bij de organisaties. In veel gevallen was het moeilijk om secundaire data te verkrijgen van de organisaties. Aanvullende dataverzameling Daarnaast is tweemaal de Anton de Kom Universiteit van Suriname in Paramaribo bezocht om aanvullende literatuur met betrekking tot Nickerie te vinden in de bibliotheek. Ook is er informatie verzameld uit de bibliotheek van de lokale begeleidster. Om tot deze verschillende wijzen van dataverzameling te komen zijn verschillende keuzes gemaakt die in de volgende paragraaf toegelicht worden. 4.4
Selectieprocedures en analyse
Voorafgaand aan het onderzoek en gedurende het veldwerk zijn er voortdurend keuzes gemaakt met betrekking tot het verloop van het onderzoek. De keuzes die gemaakt zijn, zullen in deze paragraaf beredeneerd worden.
46
Selectie van huishoudens Om inzicht te krijgen in de bestaansverwervingsstrategieën van de huishoudens in de twee geselecteerde wijken, is het van belang om de steekproef zo representatief mogelijk voor de bevolking van de wijk te laten zijn. Op deze manier kunnen de verschillende bestaansverwervingsstrategieën ontdekt worden van verschillende soorten huishoudens. De huishoudens werden per fiets bereikt en in eerste instantie werd getracht bij elke vijfde woning in de straat een huishoudenquête af te nemen. Bijna onmiddellijk werd duidelijk dat er in veel gevallen niemand aanwezig was. Wanneer niemand thuis was, werd geprobeerd bij de naastgelegen woning een enquête af te nemen. Omdat in veel gevallen mensen niet thuis waren, is de selectieprocedure veranderd. Vanaf de tweede dag waarop de enquêtes afgenomen werden, zijn de huishoudens niet meer volgens deze random-methode benaderd, maar werd er rekening gehouden met de ruimtelijke spreiding van de woningen in de wijk. Op deze manier was de kans groter dat iedereen een gelijke kans had om in het onderzoek opgenomen te worden, omdat er anders geen sprake geweest zou zijn van voldoende ruimtelijke spreiding. Om niet alleen huishoudens in het onderzoek op te nemen waarbij een lid van het huishouden niet werkzaam is en dus vaak thuis is, werden de enquêtes vaak ’s middags afgenomen om zo ook mensen die werkzaam zijn aan te treffen. Wanneer dit niet gedaan zou zijn, zou een grote groep mensen, voornamelijk de mensen die bij de overheid werken, niet in het onderzoek zijn opgenomen. Aanvankelijk was niet bekend hoeveel huishoudens in de twee wijken gehuisvest waren. Hier waren geen officiële gegevens over beschikbaar in Nieuw Nickerie. Een medewerker van het ministerie van Regionale Ontwikkeling heeft verteld hoe de verdeling ongeveer ligt (1.200 huishoudens in de Van Pettenpolder en 1.000 in het Centrum). Omdat het aantal huishoudens ongeveer gelijk was, is besloten om in de beide wijken ongeveer hetzelfde aantal enquêtes af te nemen. Geprobeerd werd om minstens zeven procent van het totale aantal huishoudens per wijk te enquêteren. Wanneer zeven procent van de huishoudens in het onderzoek wordt opgenomen, kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden. Pas later is gebleken dat 1.500 huishoudens in de Van Pettenpolder waarschijnlijk een reëlere schatting is. Dat de respondenten willekeurig benaderd zijn volgens het principe van ruimtelijke spreiding, heeft waarschijnlijk geen invloed gehad op de resultaten. Er wordt vanuit gegaan dat de in het onderzoek opgenomen huishoudens representatief zijn voor de bevolking van de wijken. Wanneer men uitgaat van het percentage huishoudens dat geïnterviewd is ten opzichte van het totale aantal huishoudens in de wijken, kan gezegd worden dat in de Van Pettenpolder 8,75 procent van de huishoudens is opgenomen in het onderzoek. In het Centrum is dit percentage nog hoger met 9,5 procent van de huishoudens in de wijk. Hierbij is uitgegaan van 1.200 huishoudens in de Van Pettenpolder en 1.000 in het Centrum. Wanneer het percentage berekend wordt voor 1.500 huishoudens in de Van Pettenpolder, 47
blijkt dat evengoed nog zeven procent van de huishoudens is opgenomen in het onderzoek. De onderzoeksbevindingen kunnen dus gegeneraliseerd worden voor de totale populatie van de twee verschillende wijken. Deze bevindingen zijn echter alleen op de onderzochte wijken en op vergelijkbare wijken toepasbaar omdat de heterogeniteit binnen de wijken (bijvoorbeeld op het gebied van etniciteit of ‘rijkdom’) groot is. Dat de huishoudens representatief zijn voor de totale populatie in de wijk, wordt bevestigd door de etnische verdeling van de bevolking. De etnische verdeling zoals die uit de survey naar voren gekomen is, komt overeen met de etnische verdeling van de bevolking in het district. De etnische verdeling van het ressort Nieuw Nickerie komt niet erg overeen met die van het Centrum en de Van Pettenpolder. Met name het percentage creolen en ‘gemengden’ is veel hoger dan gemiddeld in de onderzoekswijken. Dit kan verklaard worden door het grote aantal creolen en mensen van gemengde afkomst die in het Nationaal Project wonen. Dit geeft een vertekend beeld van de verdeling in de onderzoekswijken. Daarom is er voor gekozen om het gemiddelde van de wijken te vergelijken met het hele district. Uit tabel 4.1 blijkt dat er grote overeenkomsten zijn. Zo verschilt het percentage Hindoestanen in het district nauwelijks van het gemiddelde percentage Hindoestanen in de Van Pettenpolder en het Centrum. Ook het percentage ‘overig’ en ‘gemengd’ komen grotendeels overeen. De verschillen tussen de percentages creolen en Javanen kunnen verklaard worden. Het percentage Javanen in het district is groter dan in de onderzoekswijken. Er is in andere delen van het district Nickerie een aantal duidelijk Javaanse wijken, hier wonen alleen Javanen. Daarnaast wonen er weinig Javanen in het Centrum omdat hier weinig ruimte is om gewassen te verbouwen, en Javanen van oudsher kleine landbouwers zijn. Dit haalt het percentage in de Van Pettenpolder en het Centrum naar beneden. Het percentage creolen is in de uitkomsten van de survey iets groter, dat kan verklaard worden door de historische vestiging van creolen in het Centrum en het Nationaal Project, die beiden onderdeel uitmaken van het ressort Nieuw Nickerie. Tabel 4.1 Etnische verdeling van de bevolking in district Nickerie en in de onderzoekswijken Etniciteit Hindoestaans Creools Javaans Gemengd Overig Totaal
District Nickerie10 60 % 10 % 17 % 9% 4% 100 %
Gemiddelde Van Pettenpolder en Centrum 61 % 14 % 12 % 10 % 3% 100 %
Bron: ABS, 2006a; survey
10
De gegevens met betrekking tot het district Nickerie zijn afkomstig van het ABS (2006a), de gegevens die betrekking hebben op de percentages in de Van Pettenpolder en het Centrum van Nieuw Nickerie, zijn gebaseerd op de uitkomsten van de survey.
48
Tijdens het onderzoek is besloten een aantal huishoudens niet te interviewen. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij Chinezen en Braziliaanse prostituees. In het geval van de Chinezen is besloten dat deze groep niet erg relevant was voor het onderzoek. De Chinezen in Nickerie blijven over het algemeen een korte periode in Suriname en hun bestaansverwerving bestaat in bijna alle gevallen uit het bezitten van een onderneming zoals een supermarkt of een kledingwinkel. Daarnaast is het algemene beeld van de Chinezen in Nickerie dat ze slecht Nederlands spreken en niet erg openstaan voor onderzoek. Ook wonen er volgens het ABS (2006a) slechts 284 Chinezen in het district Nickerie, dat betekent dat zij nog geen procent van de bevolking van het district uitmaken. Wat betreft de Braziliaanse prostituees die in tientallen aanwezig zijn in Nieuw Nickerie, is besloten deze groep niet op te nemen in het onderzoek vanwege de veiligheid. Daarnaast zijn zij ook niet erg relevant voor het onderzoek omdat zij allemaal in dezelfde sector werkzaam zijn. De huishoudenquêtes konden in de meeste gevallen in het Nederlands worden afgenomen. Wanneer dit een enkele keer niet het geval was en de enquête in het Sranantongo of Sarnami afgenomen moest worden, werd er ondersteuning geboden door familieleden of buurtbewoners. Omdat de vragen erg privé waren, werd verwacht dat hier in het bijzijn van familieleden en/of buurtbewoners geen antwoord op gegeven zou worden, maar dit was niet het geval. Mensen waren heel open over hun situatie en waren in bijna alle gevallen bereid de vragen te beantwoorden. Hieruit blijkt dat de respondenten erg vertrouwd en open omgaan met hun buurtbewoners en familieleden. In eerste instantie was niet bepaald wie er binnen het huishouden geïnterviewd zou worden. Er is in elk geval getracht een volwassene van het huishouden te spreken. In sommige gevallen is dit niet gelukt en is het oudste kind geïnterviewd. In de meeste gevallen werd gesproken met de vrouw des huizes. Dit om de reden dat de man binnen het huishouden vaak aan het werk was. Wanneer er ook een man aanwezig was in het huishouden, werden de enquêtevragen meestal samen beantwoord. Ook is een aantal mannelijke respondenten in het onderzoek opgenomen. De respondenten waarmee een diepte-interview gehouden is, zijn niet willekeurig benaderd. Een aantal respondenten is geselecteerd voor een diepte-interview. Over het algemeen waren het relatief arme huishoudens. Zij zijn in het bijzonder benaderd, omdat uit de huishoudenquête gebleken is dat zij over weinig assets beschikten om in een bestaan te kunnen voorzien. Relatief rijke huishoudens hebben meer assets om in een bestaan te kunnen voorzien en hun kwetsbaarheden kunnen veelal opgelost worden met het budget waar het huishouden over beschikt.
49
4.5
Principale componentenanalyse
Om inzicht te krijgen in de assets waar huishoudens over beschikken en in de strategieën die zij gebruiken om in hun bestaan te kunnen voorzien, is een uitgebreide huishoudenquête gebruikt. Omdat het aantal vragen zo groot was, is een groot aantal variabelen ontstaan. Deze variabelen zullen gebruikt worden om de bestaansverwerving van de onderzochte huishoudens te analyseren. In totaal zijn er uit de vragenlijst 200 variabelen ontstaan. Omdat dit aantal te groot is om er een analyse mee uit te kunnen voeren, is er voor gekozen om gebruik te maken van een principale componentenanalyse. Een principale componentenanalyse is bedoeld om een groot aantal variabelen terug te brengen tot een kleiner aantal, zonder daarbij veel informatie te verliezen. In de pca worden nieuwe variabelen gecreeerd die principale componenten genoemd worden. Er ontstaan evenveel componenten als er variabelen zijn. De eerste component is de lineaire combinatie die met zoveel mogelijk variabelen zo sterk mogelijk samenhangt. Met andere woorden, het verklaart het grootste deel van de variantie tussen de variabelen. De tweede component verklaart daarna het meest van de variantie, onafhankelijk van de eerste component en van de andere componenten. In de meeste gevallen representeren de eerste componenten al een groot deel van de variantie tussen de variabelen (van der Klis et al., 2005 ). In dit onderzoek is het aantal variabelen in de analyse van 200 teruggebracht tot 20 variabelen. Eerst is gekeken welke variabelen het sterkst met elkaar samenhangen en welke samenhang significant is. Zo hangt bijvoorbeeld het aantal leden van het huishouden erg sterk samen met het aantal volwassenen in het huishouden en de leeftijd van de oudste persoon in het huishouden. Om te voorkomen dat de variabelen elkaar te veel overlappen in de pca, is ervoor gekozen om slechts een van de variabelen die sterk met andere variabelen samenhangt te kiezen als vertegenwoordiger. Ten tweede is er gekeken naar de verschillende kapitalen die huishoudens bezitten en welke kapitalen daarbij belangrijk zijn voor de huishoudens in kwestie. Ook is er geprobeerd om het aantal variabelen binnen de kapitalen zo evenredig mogelijk te verdelen. Toch is er voor gekozen om het financieel kapitaal en het fysiek kapitaal iets uitgebreider op te nemen in de analyse, omdat dit van groot belang is voor de huishoudens binnen dit onderzoek. De componenten die uit de analyse voortkomen zullen in dit onderzoek gezien worden als groepen huishoudens met bepaalde bestaansverwervingsstrategieën. 4.6
Operationalisering van de onderzoeksvragen
Om een duidelijke conclusie te kunnen schrijven waarin antwoord wordt gegeven op de centrale vraag van het onderzoek, moet eerst inzicht verkregen worden in de antwoorden op de verschillende deelvragen. Omdat van sommige onderdelen van de onderzoeksvragen niet duidelijk is hoe deze onder-
50
zocht moeten worden, zullen in deze paragraaf de operationaliseringen van de onderzoeksvragen beschreven worden. Vanwege het grote aantal begrippen dat geoperationaliseerd moet worden, worden zij slechts kort geoperationaliseerd door middel van een aantal steekwoorden. De onderzoeksvragen zullen opnieuw gegeven worden. De onderzoeksvragen zijn: 1. Over welke kapitalen beschikken de huishoudens en hoe dragen deze bij aan de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens? 2. Welk beleid en welke instituties en processen oefenen invloed uit op het kapitaal van de huishoudens en hoe wordt het kapitaal daardoor beïnvloed? 3. Welke activiteiten maken onderdeel uit van de bestaansverwervingsstrategieën? 4. Welk beleid en welke instituties en processen oefenen invloed uit op de activiteiten van bestaansverwerving en hoe worden de activiteiten daardoor beïnvloed? 5. Welke veranderingen in de strategieën hebben plaatsgevonden als gevolg van veranderende factoren in de omgeving? 6. Welke uitkomsten, die het gevolg zijn van de bestaansverwervingsstrategieën, ondervinden de huishoudens? Deelvraag 1 zal beantwoord worden aan de hand van de volgende ingangen: - De kenmerken van het huishouden zoals etniciteit, religie, migratiegeschiedenis en levensfase - Het menselijk kapitaal van het huishouden, d.w.z. de samenstelling van het huishouden en de opleiding van leden van het huishouden. - Het gebruik van menselijk kapitaal voor de bestaansverwerving - Het financieel kapitaal van het huishouden zoals het inkomen, de mogelijkheid tot een lening, het spaargeld en de AOV. - Het gebruik van financieel kapitaal voor de activiteiten van bestaansverwerving. - Het fysiek kapitaal van het huishouden zoals de huisvesting, de toegang tot water en elektriciteit, de duurzame goederen die het huishouden bezit en de ziektekostenverzekering van leden van het huishouden. - Het gebruik van fysiek kapitaal voor de bestaansverwerving - Sociaal en politiek kapitaal van het huishouden zoals het lidmaatschap van organisaties, vereniging of politieke partij en de sociale netwerken van huishoudens. - Het gebruik van sociaal en politiek kapitaal voor de bestaansverwerving. - Natuurlijk kapitaal van het huishouden zoals de verbouw van gewassen, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen als kookbrandstof en het gebruik van regenwater. - Het gebruik van natuurlijk kapitaal voor de bestaansverwerving.
51
Voor de beantwoording van de tweede en vierde deelvraag is gekozen voor de volgende ingangen: - Het beleid dat van invloed is op de bestaansverwervingsstrategieën en kapitalen van huishoudens zoals het beleid dat de toegang tot natuurlijke hulpbronnen bepaalt. - De organisaties die invloed uitoefenen op de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens. - De processen die invloed uitoefenen op de bestaansverwerving van de huishoudens. - De manier waarop huishoudens beïnvloed worden door het beleid, de organisaties en de processen. - De gevolgen van de invloed van het beleid, de organisaties en de processen. De volgende ingangen zullen leiden tot een beantwoording van de derde deelvraag: - Het aantal verschillende soorten activiteiten dat een huishouden verricht om een inkomen te vergaren. - De activiteiten die leden van huishoudens verrichten om een inkomen te vergaren. - De bijkomende voordelen en/of nadelen van het verrichten van deze activiteiten. - De leden van het huishouden die activiteiten verrichten waarmee een inkomen verdiend wordt. - De activiteiten die niet gericht zijn op een inkomen maar wel van belang zijn voor de bestaansverwerving. - De leden die activiteiten verrichten waarmee geen inkomen vergaard wordt, maar die wel belangrijk zijn voor de bestaansverwerving. - De reden dat de activiteiten ondernomen worden door leden van het huishouden. - De manieren die er zijn om een bestaan te verwerven zonder het verrichten van een activiteit. - De reden dat leden van het huishouden geen activiteit verrichten om een bestaan te verwerven. - De ideeën over het uitvoeren van activiteiten in de toekomst. - De reden dat men ooit begonnen is met het uitvoeren van de activiteiten om een bestaan te verrichten. Deelvraag 5 zal geanalyseerd worden via de volgende ingangen: - De shocks, trends en seizoensafhankelijke veranderingen die ervoor gezorgd hebben dat bestaansverwervingsstrategieën veranderd zijn. - De invloed die deze shocks, trends en seizoensafhankelijke veranderingen gehad hebben op de huishoudens. - De wijzen waarop huishoudens gereageerd hebben op deze veranderde omgeving. - De gevolgen van de veranderde strategieën van huishoudens als reactie op de shocks, trends en seizoensafhankelijke veranderingen. - De overgang van bepaalde soorten huishoudens met bepaalde bestaansverwervingsstrategieën in andere soorten huishoudens in de loop der tijd.
52
- De mate van kwetsbaarheid en duurzaamheid van huishoudens ten tijde van een veranderende omgeving. De laatste deelvraag zal geanalyseerd worden aan de hand van de volgende ingangen: - De mate van zekerheid van huishoudens afgeleid uit de regelmaat en zekerheid van het inkomen, de hoogte van het inkomen, de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening en de grootte van het huishouden.
53
5
Overzicht van de kapitalen van huishoudens
Om inzicht te krijgen in de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in de Van Pettenpolder en in het Centrum, is het van belang om een idee te krijgen van de kapitalen die zij bezitten. Daarnaast is het gebruik van deze kapitalen essentieel voor de strategie die zij gekozen hebben (of uitvoeren). Daarom zal in dit hoofdstuk uiteengezet worden welke kapitalen de huishoudens in het studiegebied beschikken. Ook zal de invloed van beleid, instituties en processen geïntegreerd worden in dit hoofdstuk. Hiermee zal antwoord gegeven worden op de eerste twee deelvragen van dit onderzoek. 5.1
Huishoudkenmerken en menselijk kapitaal
De compositie van huishoudens kan van groot belang zijn voor de mogelijkheden, keuzes en strategieen van een huishouden (Ellis, 2000). Tabel 5.1 laat zien dat in beide wijken het kerngezin veruit het meest voorkomt. Bij 95 van de 200 ondervraagde huishoudens is er sprake van een gezin dat bestaat uit man, vrouw en kinderen. In de Van Pettenpolder komt dit vergeleken met het Centrum van Nieuw Nickerie iets vaker voor (52 procent tegenover 42 procent). Ook het uitgebreide gezin en de meerdere gezinnen in een huis komen duidelijk vaker voor in de van Pettenpolder dan in het Centrum. In het Centrum wonen echter meer paren zonder kinderen dan in de Van Pettenpolder het geval is. Mogelijk wonen hier meer oudere echtparen waarvan de kinderen het huis al uit zijn. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat de gemiddelde leeftijd van de jongste persoon in het huishouden in het Centrum 19,4 jaar is. Dit gemiddelde ligt een stuk lager in de Van Pettenpolder, waar de gemiddelde leeftijd van de jongste persoon 14,5 jaar is. Toch zijn er in het studiegebied maar weinig jonge gezinnen onder de huishoudens, slechts 9 procent van de oudste personen binnen de huishoudens in de Van Pettenpolder is 30 jaar of jonger. In het Centrum is dit met 7 procent van de huishoudens nog minder. Dit impliceert dat de uitgebreide gezinnen voornamelijk bestaan uit oudere volwassenen met veel jonge kinderen. Tabel 5.1 Verdeling naar type huishouden in het studiegebied Type huishouden Alleenwonend Paar zonder kinderen Eenoudergezin Kerngezin Uitgebreid gezin Meerdere gezinnen Overig Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 4 4 3 3 10 9 55 52 26 25 7 7 0 0 105 100
Centrum Aantal hh. 3 12 13 40 20 2 5 95
% 3 13 14 42 21 2 5 100
Totaal Aantal hh. 7 15 23 95 46 9 5 200
(N=200) % 4 8 11 48 23 4 2 100
Uitgebreide gezinnen kunnen een verschillende samenstelling hebben. In meer dan 60 procent van de uitgebreide gezinnen, bestaat het huishouden uit man, vrouw en kinderen en een of meer (schoon)-
54
ouders. Ondanks dat de opvattingen over wonen en het systeem van uitgebreide gezinnen veranderd zijn zoals in het studiegebied is beschreven, komt het nog vaak voor dat pasgetrouwde stellen (meestal Hindoestaans) of echtparen met kinderen bij de (schoon)ouders in huis gaan wonen. Meestal totdat zij zelf in staat zijn een goede woning te betrekken. Dit leidt er toe dat veel mensen lang bij hun (schoon)ouders in huis blijven wonen, mede dankzij de moeilijkheid om een geschikt huis in Nieuw Nickerie te vinden. Toch bestaat er geen significante samenhang tussen etniciteit van de leden van het huishouden en het huishoudtype. In 12 procent van de uitgebreide gezinnen bestaat het huishouden uit grootouder(s) met een kleinkind. Dit komt vooral voor bij Hindoestaanse huishoudens, in deze cultuur is het gebruikelijk dat een kleinkind bij de grootouder gaat wonen om voor hem of haar te zorgen. In de meeste gevallen is het de oudste kleindochter die daarheen verhuist. Het gemiddelde aantal leden van het huishouden verschilt niet erg per wijk; in de Van Pettenpolder is het gemiddelde aantal leden per huishouden 4,41 tegenover 4,08 leden in het Centrum. In de Van Pettenpolder bestaat het grootste huishouden uit twaalf leden waar het grootste huishouden in het Centrum bestaat uit veertien leden. Nickerie staat bekend om het grote aantal Hindoestanen dat er woont. Dat dit inderdaad het geval is, is te zien in figuur 5.1. De cirkeldiagrammen geven de etnische verdeling aan van de huishoudens in Nieuw Nickerie Centrum en de Van Pettenpolder, op basis van de survey. Het percentage Hindoestanen in beide wijken is ongeveer 60 (63 procent in de Van Pettenpolder en 59 procent in het Centrum). Er is een groot verschil tussen het percentage Javanen in de twee wijken; in de Van Pettenpolder wonen beduidend meer Javanen dan in het Centrum (18 procent tegenover 6 procent). Zij zijn van oudsher met name gevestigd in de polder, waar ze de ruimte hebben om zelf eigen gewassen te verbouwen. Veel Javanen wonen bij elkaar in de buurt omdat zij, naast het feit dat hun huishoudens vaak uitgebreide gezinnen zijn, ook sterke familiebanden onderhouden met andere familieleden en veel contact hebben met Javaanse buurtgenoten. Het percentage creolen is in het Centrum met 21 procent veel groter dan het percentage creolen van acht procent in de Van Pettenpolder. Dit kan verklaard worden doordat de creolen bijna niet werkzaam zijn in de landbouw en zich sinds lange tijd vooral vestigen in het Centrum, Margarethenburg en het Nationaal Project. Figuur 5.1 Etniciteit van de leden van de huishoudens in het studiegebied
55
Mensen van een bepaalde etniciteit hebben in veel gevallen dezelfde religie, maar dit geldt niet voor iedereen (tabel 5.2). Een groot deel van de Hindoestanen is hindoe (76 procent), maar ook veel Hindoestanen zijn christelijk of islamitisch (respectievelijk 13 procent en 11 procent). Van de creolen is wel bijna iedereen christen (96 procent), een groot deel van hen maakt onderdeel uit van de EBG. Ook van de huishoudens met leden met een gemengde etniciteit is het grootste deel christen (84 procent). Van de Javanen is driekwart islamitisch en het overige kwart van hen is christen. Religieus gemengde huishoudens maken bijna zes procent van het totaal uit. De religieuze gemengdheid is voor dit onderzoek niet erg van belang en wordt niet verder uitgewerkt. De religie wordt afgeleid van de religie van de respondent(e). Tabel 5.2 Bevolking in het studiegebied naar etnische groep en religie Religie Hindoeïsme Islam Christendom11 Rooms-katholicisme Volle Evangelie EBG Totaal
Hindoestaans 94 76 13 11 12 10 4 3 0 0 0 0 123 100
Creools 0 1 5 9 2 11 28
Javaans 0 4 18 32 7 39 100
0 19 2 2 0 2 25
0 76 8 8 0 8 100
Gemengd
Overig
2 1 7 5 0 4 19
1 0 1 2 0 0 4
11 5 37 26 0 21 100
Totaal 25 0 25 50 0 0 100
97 34 27 22 2 17 200
49 17 14 11 1 8 100
* De percentages zijn cursief gedrukt
Het aantal jaren dat men op een adres woont en de plek waar men vandaan komt, geeft informatie over de migratiegeschiedenis en kan van invloed zijn op de strategieën die de huishoudens hanteren. Over het algemeen is de woonduur van huishoudens in de Van Pettenpolder korter dan in het Centrum van Nieuw Nickerie. In de Van Pettenpolder is de gemiddelde woonduur iets langer dan 13 jaar, in het Centrum is de gemiddelde woonduur meer dan 17 jaar. Dit ligt in de lijn der verwachting, gezien de gemiddelde leeftijd van de bewoners en het huishoudtype van de huishoudens in het Centrum. Oudere echtparen wonen in het Centrum over het algemeen lange tijd op hetzelfde adres. Daarnaast is de Van Pettenpolder pas ongeveer 30 jaar geleden ontstaan, het is een vrij nieuw gebied wanneer het vergeleken wordt met het Centrum van Nieuw Nickerie. Ook dient het nog steeds als gebied waar huishoudens heen verhuizen, waardoor de gemiddelde woonduur vanzelf omlaag gehaald wordt door de nieuwe huishoudens. Slechts 16 van de 200 geïnterviewde huishoudens zijn naar het huidige adres verhuisd van buiten Nieuw Nickerie en maar vijf van deze huishoudens wonen korter dan 10 jaar op het huidige adres. Dit betekent dat er zeer weinig migratie naar Nieuw Nickerie plaatsvindt vanuit andere gebieden.
11
Van deze huishoudens is niet bekend tot welke christelijke stroming zij behoren, de onderstaande religies vallen later in de scriptie ook onder het christendom.
56
Zoals in het studiegebied wordt beschreven is er voornamelijk sprake van het wegtrekken van mensen naar Paramaribo (door de Nickerianen ook wel ‘de stad’ genoemd). Ondanks dat de huishoudens vooral binnen het district Nickerie verhuizen, blijkt deze migratie ook erg laag te zijn. Slechts 50 van de 200 huishoudens die in het onderzoek zijn opgenomen wonen korter dan vijf jaar op het huidige adres. Zoals in het studiegebied staat aangegeven heeft Nieuw Nickerie lange tijd als gaststad gediend voor Guyanezen. Zij zijn voornamelijk naar Nickerie gekomen ten tijde van de slechte economische situatie in Guyana in de periode 1962-1992. In het onderzoek zijn 26 huishoudens opgenomen uit Guyana. Drie huishoudens bestaan uit een Surinaamse en een Guyanese partner. Dat de migratie vele jaren geleden heeft plaatsgevonden blijkt ook uit het feit dat slechts drie huishoudens van Guyanese afkomst minder dan 10 jaar op het huidige adres wonen. Om aan te geven welk menselijk kapitaal de huishoudens bezitten, moet ook aandacht geschonken worden aan kwalitatieve dimensies hiervan, zoals het opleidingsniveau. Het hoogst behaalde opleidingsniveau dat binnen het huishouden door minstens een van de leden is behaald, is in de volgende tabel weergegeven. Sommige in het studiegebied aangegeven opleidingen, zijn in deze tabel samengevoegd. Tabel 5.3 Opleidingsniveau van de huishoudens in het studiegebied Hoogst behaalde opleiding lid hh. Geen/Gewoon Lager Onderwijs12 (GLO) Voortgezet Onderwijs Junioren (VOJ) Voortgezet Onderwijs Senioren (VOS) Hoger Beroepsonderwijs (HBO)/Universiteit Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 37 35
Centrum Aantal hh. % 26 27
Totaal Aantal hh. 63
(N=200) % 32
57
54
40
42
97
48
5
5
11
12
16
8
6
6
18
19
24
12
105
100
95
100
200
100
Uit tabel 5.3 wordt duidelijk dat het opleidingsniveau in het Centrum hoger ligt dan in de Van Pettenpolder. Het aantal mensen met een hogere opleiding (VOS en HBO/Universiteit) is met 31 procent in het Centrum beduidend hoger dan de 11 procent van de huishoudens in de van Pettenpolder. In de Van Pettenpolder is het percentage huishoudens waarvan de leden geen opleiding hebben genoten of slechts de lagere school hebben gevolgd, iets groter dan in het Centrum (35 procent tegenover 27 procent). Van meer dan de helft van de huishoudens in de Van Pettenpolder is het hoogst behaalde opleidingsniveau relatief laag (VOJ). Toch is deze groep in het Centrum ook redelijk groot met 40 van de 95 huishoudens.
12
Het GLO is de lagere school in Suriname, die zes jaar duurt. Onder het VOJ vallen de MULO en de lagere beroepsgerichte opleidingen (LBO). Het VOS is het vervolg op het VOJ en omvat de HAVO, het VWO en de middelbare beroepsgerichte opleidingen (MBO).
57
Het gebruik van menselijk kapitaal voor de bestaansverwerving Menselijk kapitaal kan van groot belang zijn voor de uitvoering van bestaansverwervingsactiviteiten. In deze subparagraaf zal aandacht besteed worden aan de werkende en niet-werkende huishoudleden. Onder werk wordt hier een activiteit verstaan waarmee een inkomen vergaard wordt. In tabel 5.4 is te zien hoeveel leden van het huishouden werkzaam zijn en welke leden van het huishouden een betaalde baan hebben in het studiegebied. Tabel 5.4 De werkzame leden van het huishouden naar het aantal werkzame leden binnen het huishouden Welke leden van huishouden zijn werkzaam? Alleen mannen Alleen vrouwen Man en vrouw Volwassen kinderen Kinderen Ouder en volwassen kinderen Ouder en kinderen Alle soorten volwassenen Niemand Totaal
Aantal werkzame leden van huishouden 0 1 2 0 0* 71 75 7 13 0 0 17 18 1 2 0 0 0 0 31 58 0 0 5 5 2 4 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 12 23 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 29 100 0 0 0 0 29 100 95 100 53 100
3 1 0 2 1 0 10 2 5 0 21
4 5 0 9 5 0 47 10 24 0 100
1 0 0 0 0 0 0 1 0 2
50 0 0 0 0 0 0 50 0 100
(N= 200) Totaal 80 40 18 9 33 16 8 4 1 1 22 11 3 2 6 3 29 14 200 100
*De percentages zijn cursief gedrukt
Welke leden van het huishouden betaald werk hebben is verschillend. Voor 40 procent van de huishoudens in het studiegebied geldt dat alleen de man of de mannen des huizes betaald werk verrichten. Van hen is driekwart de enige werkzame persoon binnen het huishouden. Van het totale aantal huishoudens bestaat slechts 17 procent uit tweeverdieners, wat inhoudt dat zowel de man als de vrouw des huizes inkomstengenererende activiteiten verrichten. Het komt ook redelijk vaak voor dat een van de ouders binnen het huishouden werkt, samen met een of meer volwassen kinderen (11 procent van de huishoudens). In bijna 10 procent van de huishoudens is de vrouw het enige lid van het huishouden dat betaald werk verricht. Meestal is de vrouw in een dergelijk geval het hoofd van het huishouden en heeft zij geen partner. Alle mensen in de leeftijdscategorie van 15 tot 64 jaar worden in Suriname gezien als de beroepsbevolking. Ondanks dat de ondergrens van de leeftijd van de beroepsbevolking laag ligt, komt het niet vaak voor dat jongeren onder de 18 jaar betaald werk verrichten; in dit onderzoek is dat slechts vier keer geconstateerd. Enkele huishoudens hebben een lid van het huishouden dat ouder is dan 64 jaar en nog steeds werkzaam is. Zij werken vooral als wachter voor particulieren. In de tabel is te zien dat er ook 29 huishoudens zijn, waar geen van de leden een betaalde activiteit verricht. Deze huishoudens bestaan voornamelijk uit gepensioneerden. Er zijn ook huishoudens in het studiegebied waarvan een van de leden in het verleden wel een betaalde baan heeft gehad, maar nu werkloos is. In tabel 5.5 is de reden voor de huidige werkloosheid van deze leden te zien.
58
Tabel 5.5 Reden voor werkloosheid naar sekse Reden voor werkloosheid Zorg voor de kinderen Geen werk te vinden Ziekte/arbeidsongeschiktheid Bedrijf ging verhuizen/failliet Totaal
Man Aantal 0 12 2 0 14
Vrouw % 0 31 5 0,0 36
Aantal 7 11 4 3 25
% 18 28 10 8 64
Totaal Aantal 7 23 6 3 39
(N=39) % 18 59 15 8 100
In het onderzoek zijn 39 werkloze huishoudleden opgenomen. Het grootste deel daarvan is vrouw (64 procent is vrouw tegenover 36 procent dat man is). Voor bijna 60 procent van de werkloze huishoudleden geldt dat zij wel willen werken, maar geen baan kunnen vinden. Er zijn weinig vacatures en mensen hebben blijkbaar geen vertrouwen in de Dienst der Arbeidsbemiddeling, gezien het feit dat daar erg weinig mensen geregistreerd staan. Er wordt te weinig geïnvesteerd in Nieuw Nickerie, daardoor komt er ook geen werkgelegenheid bij (Ganpat, 2006). Toch zijn 10 van de 23 leden die werkloos zijn omdat zij geen baan kunnen vinden, nog maar kort werkloos; zij hebben minder dan een jaar geen betaalde baan meer. Voor zes leden geldt dat zij al langer dan drie jaar geen baan kunnen vinden. Andere redenen voor de werkloosheid van leden van het huishouden zijn de zorg voor de kinderen en arbeidsongeschiktheid door bijvoorbeeld ziekte. Ook zijn er mensen die werkloos zijn geworden door het faillissement of de verhuizing van het bedrijf waar zij werkten. Naast het feit dat er mensen werkloos zijn maar wel eerder een betaalde baan gehad hebben, zijn er ook veel huishoudens met leden die onderdeel uitmaken van de beroepsbevolking die nog nooit een inkomstengenererende activiteit hebben verricht. In tabel 5.6 is te zien wat de reden is dat sommige huishoudleden nog nooit gewerkt hebben. Omdat etniciteit deels bepalend is voor de reden dat iemand nog nooit gewerkt heeft, is etniciteit in de tabel opgenomen als onafhankelijke variabele. Het aantal huishoudleden in het studiegebied dat nog nooit een inkomstengenererende activiteit heeft verricht is 97; daarvan is slechts een persoon van het mannelijke geslacht. Omdat het aantal mannen dat nog nooit een inkomstenverrichtende activiteit verricht heeft zo miniem is, zijn er in de tabel alleen vrouwen opgenomen. Tabel 5.6 Reden waarom vrouwen nooit een inkomstenwervende activiteit verrichtten in het studiegebied Reden waarom vrouw nooit gewerkt heeft Mocht niet van man Zorg voor hh/kinderen Arbeidsongeschikt Geen werk te vinden Overig Totaal
Etniciteit Hindoestaans 17 27 33 52 2 3 5 8 6 10 63 100
Creools 0 0 8 89 0 0 0 0 1 11 9 100
Javaans 0 0 9 75 0 0 1 8 2 17 12 100
Gemengd 0 0 6 60 0 0 0 0 4 40 10 100
Overig 0 0 2 100 0 0 0 0 0 0 2 100
(N=96) 13 Totaal 17 18 58 60 2 2 6 6 13 14 96 100
*De percentages zijn cursief gedrukt 13
De vrouwelijke leden van het huishouden die zijn opgenomen in de tabel zijn de respondent of de partner van de respondent die nooit eerder een betaalde baan hebben gehad.
59
In de tabel is te zien dat het overgrote deel van de vrouwen nog nooit heeft gewerkt omdat zij voor het huishouden en voor de kinderen moet zorgen (dit geldt voor 60 procent van de vrouwen). Bij elke etnische groep is dit veruit de belangrijkste reden voor vrouwen dat zij nooit gewerkt hebben; meer dan de helft van de vrouwen binnen de groepen geeft deze reden aan. Gezien het aantal huishoudens waarvan alleen de man werkzaam is en het zeer kleine aantal mannen dat nog nooit gewerkt heeft, kan geconcludeerd worden dat een groot deel van de huishoudens in het studiegebied nog volgens het traditionele rollenpatroon leeft; de man werkt en de vrouw zorgt voor het huishouden en voor de kinderen. Het grote aantal vrouwen dat voor het huishouden en de kinderen moet zorgen en daarom niet werkt, doet de vraag rijzen waarom dit zo is. Mogelijk zouden de vrouwen wel willen werken, maar kunnen zij geen oppas vinden. Een andere reden is dat zij een betaalde oppas of een crèche niet kunnen financieren. Naast de zorg voor het huishouden en de kinderen is er voor Hindoestaanse vrouwen een andere belangrijke reden om nooit gewerkt te hebben. Veel Hindoestaanse vrouwen mogen niet werken van hun man. Iets meer dan een kwart van de Hindoestaanse vrouwen geeft aan dat hun man het niet goed vindt als ze werkt. Hij wil dat ze thuisblijft om voor het huishouden en voor de kinderen te zorgen. Mogelijk is de groep Hindoestaanse vrouwen die niet mag werken van hun man groter dan in de tabel is aangegeven. Omdat een aantal vrouwen huiverig was om hardop te zeggen dat zij van hun man niet mochten werken, kan verwacht worden dat een deel van de vrouwen die niet mocht werken van hun man, als reden hebben opgegeven dat zij voor het huishouden moeten zorgen. Slechts twee van de vrouwelijke huishoudleden in het studiegebied hebben nog nooit een inkomstengenererende activiteit verricht vanwege arbeidsongeschiktheid. Wanneer de vrouwen wel zouden mogen werken van hun man, is het de vraag of er eigenlijk wel werk te vinden is. Vijf Hindoestaanse vrouwen geven aan wel te willen werken, maar dat zij geen werk kunnen vinden. Goede prestaties in het onderwijs zijn vooral in de Hindoestaanse cultuur heel erg belangrijk. Voornamelijk de meisjes worden binnen het huishouden erg onder druk gezet om goed op school te presteren14. Zeker daarom is het opmerkelijk dat juist Hindoestaanse vrouwen vaak niet mogen werken van hun man. Omdat dit erg tegenstrijdig is, is er gekeken naar het opleidingsniveau van de vrouwen die nog nooit gewerkt hebben en die niet mogen werken van hun man of voor het huishouden of de kinderen moeten zorgen. Daaruit blijkt dat de Hindoestaanse vrouwen die nog nooit gewerkt hebben allemaal laag opgeleid zijn. De meesten hebben geen opleiding of hebben alleen de GLO gevolgd (35 van de 50 vrouwen), 14 hebben de VOJ gevolgd en slechts een van de Hindoestaanse vrouwen die nog nooit gewerkt heeft, heeft het VOS afgerond.
14
Dit komt naar voren uit het onderzoek van Smiers (2007).
60
5.2
Financieel kapitaal
Het financieel kapitaal is erg belangrijk voor de huishoudens in Nieuw Nickerie omdat geen van de huishoudens volledig afhankelijk is van het houden van vee of van het verbouwen van gewassen, zoals in veel (pastorale) gebieden in ontwikkelingslanden het geval is. In Nieuw Nickerie vormt het inkomen in de meeste gevallen een groot deel van de bestaansverwerving, zoals volgens Meikle et al. (2001) kenmerkend is voor urbane huishoudens. Er bestaan grote verschillen tussen de huishoudens met lage inkomens en de huishoudens met een hoog inkomen. Van 162 huishoudens die opgenomen zijn in het onderzoek is bekend wat het gemiddelde huishoudbudget per maand is. Het huishouden dat per lid het minst verdient, moet rondkomen van 12 SRD per lid per maand (dit is omgerekend ongeveer €3,40). Twintig huishoudens moeten rondkomen van minder dan 50 SRD (ongeveer €14) per lid van het huishouden per maand. Het huishouden met het hoogste inkomen per lid heeft 2750 SRD te besteden per maand (ongeveer €785,-). In tabel 5.7 is te zien hoe de verdeling van huishoudens is wat betreft het gemiddelde inkomen per lid per maand in het studiegebied. Tabel 5.7 Gemiddeld inkomen per lid in SRD in het studiegebied Gemiddeld inkomen per lid van het hh per maand in SRD 0-250 250-500 500-750 750-1000 >1000 Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 66 16 4 1 2 89
74 18 5 1 2 100
Centrum Aantal hh. 39 22 6 3 3 73
%
Totaal Aantal hh.
54 30 8 4 4 100
105 38 10 4 5 162
(N=162) % 65 23 6 3 3 100
Veruit het grootste deel van de huishoudens (65 procent) in het studiegebied moet rondkomen van minder dan 250 SRD per maand per lid (dit is iets meer dan €70). In de van Pettenpolder verdient bijna driekwart van de huishoudens minder dan 250 SRD, in het Centrum is dit iets meer dan de helft van de huishoudens. Bijna een kwart van de huishoudens heeft gemiddeld 250 tot 500 SRD per lid te besteden per maand, slechts 19 huishoudens hebben per maand meer te besteden dan 500 SRD per lid van het huishouden. Van de huishoudens in het studiegebied geeft 63 procent aan dat zij tekort huishoudbudget per maand hebben om rond te komen. De kosten van levensonderhoud zijn de laatste jaren flinke gestegen en de lonen zijn niet voldoende verhoogd. Naast inkomen kunnen leningen een belangrijk deel uitmaken van het financieel kapitaal dat een huishouden tot de beschikking heeft. Het is niet voor iedereen mogelijk een lening af te sluiten, meestal kunnen alleen huishoudens met een vast contract of een zelfstandig bedrijf een lening afsluiten. Onder 61
andere om deze reden is het voor huishoudleden van belang om een vaste baan te hebben. In de Van Pettenpolder hebben 56 huishoudens de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Iets minder dan de helft van deze huishoudens heeft daadwerkelijk kort geleden een lening afgesloten. Voor de huishoudens in het Centrum geldt dat 54 van hen de mogelijkheid hebben tot het afsluiten van een lening, een derde van deze huishoudens heeft daar kort geleden nog gebruik van gemaakt. De leningen werden voornamelijk gebruikt voor het (ver)bouwen van het huis en het kopen van een auto of brommer. Hoewel er redelijk veel leningen afgesloten zijn door de huishoudens, noemen zij regelmatig de hoge rentes die zij moeten betalen. Dit is een drempel om een lening af te sluiten voor huishoudens met een relatief laag inkomen. Het spaargeld waar huishoudens over beschikken, maakt ook onderdeel uit van het financieel kapitaal van huishoudens. Het zegt iets over de mate waarin huishoudens in staat zijn te reageren op onverwachte omstandigheden waarmee kosten gepaard gaan. Omdat niet bekend is hoeveel spaargeld de huishoudens op een rekening hebben staan, wordt daar geen aandacht aan besteed. Toch geeft het hebben van een spaarrekening wel aan of huishoudens soms iets van hun inkomen overhouden wat zij storten op hun spaarrekening. Voor de huishoudens in de Van Pettenpolder geldt dat slechts 29 van de 105 huishoudens aangeeft een spaarrekening te hebben waar ten tijde van het interview geld op stond. In het Centrum hadden iets meer huishoudens een spaarrekening waar geld op stond, dit gold voor 52 van de 95 huishoudens. Inkomen, leningen en spaargeld zijn niet de enige financiële bronnen waar huishoudens over beschikken, ook AOV, pensioen en ‘remittances’ maken hier onderdeel van uit. Deze vormen van financieel kapitaal zullen in het volgende hoofdstuk worden besproken. Het gebruik van financieel kapitaal voor de bestaansverwerving Het financieel kapitaal is niet enkel afhankelijk van de activiteiten die ondernomen worden om dit financiële kapitaal te verkrijgen of te behouden, maar wordt ook weer gebruikt om die activiteiten uit te kunnen voeren. Het inkomen dat de leden van het huishouden verdienen, wordt door sommigen weer gebruikt voor de bestaansverwervende activiteiten. In totaal gebruiken 21 van de 200 huishoudens hun financieel kapitaal voor activiteiten van bestaansverwerving. Zo gebruiken sommige huishoudens bijvoorbeeld hun inkomen om de auto die ze gebruiken voor hun taxibedrijf te onderhouden of om het perceel te kunnen huren waar zij rijst op verbouwen. Ook de huishoudens die een eigen winkel hebben, gebruiken hun financiële kapitaal om producten te kopen die zij op hun beurt weer verkopen. Wat dat betreft is er vaak sprake van een positieve vicieuze cirkel; het inkomen wordt vergaard door het investeren van financieel kapitaal in de zaken die van belang zijn voor het uitvoeren van de inkomstengenererende activiteiten, wat weer leidt tot een inkomen.
62
Verwacht zou kunnen worden dat ook leningen vaak gebruikt zouden worden om bepaalde inkomstengenererende activiteiten te kunnen blijven uitvoeren. Toch hebben slechts twee huishoudens hier voor gebruik gemaakt van een lening. In beide gevallen hebben deze huishoudens een lening afgesloten om het rijstperceel te kunnen huren waarop zij verbouwen. 5.3
Fysiek kapitaal
Het huis waarin men woont, de toegang tot nutsvoorzieningen, het bezit van duurzame goederen en de infrastructuur kunnen van grote invloed zijn op de kwaliteit van het leven. Ook kan fysieke kapitaal bepalend zijn voor de strategieën die huishoudens hanteren. Verschillende regels, normen en waarden zijn van invloed op het fysieke kapitaal dat huishoudens bezitten (Ellis, 2000). Goede huisvesting is een eerste levensbehoefte. Naast gezondheidsredenen speelt ook de zekerheid van een dak boven het hoofd een grote rol. Het constructiemateriaal van de woning is van groot belang voor de mate waarin de woning beschermd is tegen invloeden van buitenaf. In Nieuw Nickerie zijn veel huizen gebouwd op hoge neuten. Dit zijn houten huizen die op hoge stenen pilaren gebouwd zijn. Ook zijn er in de wijken veel huizen op lage neuten. Voor beide soorten woningen geldt dat de kwaliteit van de huizen erg wisselend is, omdat deze woningen vaak veel onderhoud vergen (voorbeelden van woningen in het studiegebied zijn te zien op figuur 5.2 op de volgende pagina). Dit is een van de redenen dat nieuwe huizen meestal volledig worden opgebouwd uit steen (meestal flatwoningen: alleen bestaande uit begane grond). Naast het feit dat deze huizen onderhoudsarm zijn, is het ook voordeliger om een dergelijk huis te bouwen vergeleken met een huis dat grotendeels bestaat uit hout. In tabel 5.8 is te zien van welk materiaal de huizen in Nieuw Nickerie vervaardigd zijn. Tabel 5.8 Constructiemateriaal van de woningen in het onderzoeksgebied Constructiemateriaal Stenen pilaren en de rest hout Steen Hout Hout en steen Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 33 31 22 21 40 38 10 10 105 100
Centrum Aantal hh. 55 12 23 5 95
% 58 13 24 5 100
Totaal Aantal hh. 88 34 63 15 200
(N=200) % 44 17 32 7 100
Het grootste deel van de woningen in de Van Pettenpolder is opgetrokken uit hout (38 procent van de woningen). Dit zijn voornamelijk woningen op lage neuten en flatwoningen. Veel van de woningen op lage neuten zijn bouwvallig of van zeer slechte kwaliteit (73 procent van de woningen). In veel gevallen zijn de woningen door de bewoners zelf gebouwd, en ze zijn soms zelfs gemaakt van afvalhout. Omdat veel mensen niet over de middelen beschikken om het huis te onderhouden, vervalt deze steeds meer. De hoogte van het inkomen hangt samen met de kwaliteit van de woning. Meer dan 30 procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder woont in een huis op hoge neuten; van deze woningen is 63
de kwaliteit erg wisselend, het is vaak duidelijk te zien welke woningen goed onderhouden en/of pas gerenoveerd zijn. De stenen woningen in de van Pettenpolder (21 procent van de woningen) zijn over het algemeen relatief nieuw. Sommige van deze woningen zijn Volkswoningen, anderen zijn kort geleden gebouwd door de bewoners zelf. In het Centrum is 58 procent van de woningen gebouwd op hoge neuten. Sommige van deze woningen hebben nog een bedrijfspand onder het huis. Bijna 40 procent van deze woningen is in slechte staat. Van de huizen op lage neuten is meer dan de helft van zeer slechte kwaliteit. Van de woningen in het Centrum zijn slechts 10 flatwoningen in het onderzoek opgenomen. Ook zijn er in het Centrum nog enkele huishoudens woonachtig in erfwoningen, appartementencomplexen en woningen met meerdere verdiepingen. Figuur 5.2 V.l.n.r. woning met meerdere verdiepingen, woning op lage neuten, woning op hoge neuten
Bron: Eigen foto’s, 2006
De zekerheid dat mensen op een bepaalde plek mogen wonen, is erg belangrijk voor de huishoudens in Nieuw Nickerie. Men weet dat men niet zomaar verwijderd kan worden van het perceel en er kan geprobeerd worden een goede woning te bouwen. Voor veel huishoudens is dit echter niet het geval. In Nieuw Nickerie is er een tekort aan beschikbare woonpercelen, daarnaast duurt de aanvraag en de toewijzing van een perceel jaren. Veel huishoudens in de Van Pettenpolder hebben zelf een stuk grond bouwklaar gemaakt en op dat perceel een woning gebouwd. Deze occupanten wonen illegaal op de nog ongenummerde percelen en dat brengt ook andere nadelige gevolgen met zich mee; zo zijn de occuperende huishoudens meestal niet aangesloten op het elektriciteitsnet en op de waterleiding. Ook laat de infrastructuur in de omgeving van hun woning te wensen over. In tabel 5.9 op de volgende pagina is het eigendomsrecht van de woningen van de huishoudens te zien.
64
Tabel 5.9 Eigendomsrecht van de woningen in het studiegebied Eigendomsrecht woning Eigendom met papieren15 Geen papieren Huur van particulier Eigendom van familie Overig Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 32 30 41 39 19 18 8 8 5 5 105 100
Centrum Aantal hh. 32 0 37 19 7 95
% 34 0 39 20 7 100
Totaal Aantal hh. 64 41 56 27 12 200
(N=200) % 32 21 28 13 6 100
In de Van Pettenpolder beschikt 39 procent van de huishoudens niet over de beschikkingspapieren van de grond, 30 procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder is wel eigenaar van de woning en beschikt ook over de papieren van de grond. Bijna 20 procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder huurt een woning van een particulier. In het Centrum is het percentage huishoudens dat een woning huurt van een particulier een stuk hoger (39 procent van de huishoudens in het Centrum). In deze wijk komen echter helemaal geen huishoudens voor die wel eigenaar zijn van hun woning, maar geen papieren van de grond hebben. Dit kan verklaard worden door het feit dat het hele Centrum al jaren geleden verdeeld is in officiële percelen. Meer dan een derde van de huishoudens is eigenaar van de woning met papieren en 20 procent van de huishoudens woont in een woning die eigendom is van familie. In tabel 5.10 is te zien dat de helft van de woningen in de Van Pettenpolder drie slaapkamers heeft. Een kwart van de huishoudens woont in een woning die over twee slaapkamers beschikt. Slechts twee huishoudens bewonen een huis zonder een slaapkamer. Deze woningen bestaan slechts uit een kamer, deze kamer wordt gebruikt als woonkamer, slaapkamer en keuken. In het Centrum heeft iets meer dan 30 procent van de huishoudens drie slaapkamers in de woning, een vijfde van de huishoudens beschikt over vier slaapkamers. Ook in het Centrum zijn twee huishoudens die over geen enkele slaapkamer beschikken. Gezien het grote aantal huishoudens met weinig kamers, slapen veel leden van huishoudens met meerdere mensen op een slaapkamer. In sommige gevallen slaapt men zelfs met alle huishoudleden in de enige ruimte die het huis te bieden heeft. Tabel 5.10 Aantal slaapkamers per woning in het studiegebied Aantal slaapkamers in de woning 0 1 2 3 4 5 >5 Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 2 2 9 9 29 27 53 50 9 9 2 2 1 1 105 100
Centrum Aantal hh. 2 9 24 30 21 3 6 95
% 2 10 25 32 22 3 6 100
Totaal Aantal hh. 4 18 53 83 30 5 7 200
(N=200) % 2 9 26 41 15 3 4 100
15
‘Met papieren’ houdt in dat de huishoudens ook over de papieren van de grond waarop zij woonachtig zijn beschikken.
65
De aansluiting van woningen op het elektriciteitsnet is van groot belang. Dit betekent dat de huishoudens de hele dag beschikken over licht. Op deze manier is het bijvoorbeeld voor schoolgaande kinderen makkelijker om ’s avonds huiswerk te maken, wat de resultaten ten goede komt. Ook kunnen zij daardoor gebruik maken van elektronische apparatuur. In de Van Pettenpolder zijn 12 huishoudens niet aangesloten op het elektriciteitsnet, dit zijn voornamelijk occupanten. In het Centrum beschikt slechts een van de 95 huishoudens niet over elektriciteit in de woning. In de Van Pettenpolder is een aantal huishoudens ontevreden over de levering van de elektriciteit omdat deze vaak uitvalt. Een reden voor ontevredenheid die regelmatig genoemd werd door huishoudens in het Centrum is de hoge prijs van de elektriciteit. Een goede drinkwatervoorziening en goede sanitaire voorzieningen zijn erg belangrijk. Het zorgt er voor dat ziekten voorkomen worden en dat het grond- en drinkwater niet vervuild raken. Wat betreft de aansluiting op de waterleiding bestaat er vergeleken met de aansluiting op elektriciteit meer verdeeldheid. In tabel 5.11 is te zien van welke bron de huishoudens gebruik maken voor hun water. Het overgrote deel van de huishoudens in beide wijken heeft een eigen aansluiting op de waterleiding (78 procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder en 85 procent van de huishoudens in het Centrum). Verder zijn er ook redelijk veel huishoudens die hun water uit de kraan op het erf halen. Op de percelen waar deze huishoudens wonen, staan in de meeste gevallen meerdere woningen; dit betekent dat meerdere gezinnen gebruik maken van de erfkraan. Een andere mogelijkheid om aan water te komen, is het gebruik van de aansluiting van de buren. In het Centrum komt dit helemaal niet voor, maar in de Van Pettenpolder halen acht huishoudens hun water bij de buren vandaan. Zij betalen hen in de meeste gevallen voor het gebruik van hun wateraansluiting. Tabel 5.11 Bron waar huishoudens in het studiegebied water vandaan halen Waterbron Leidingwater uit eigen kraan Leidingwater uit erfkraan Leidingwater bij buren vandaan Regenwater Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 82 78 13 12 8 8 2 2 105 100
Centrum Aantal hh. % 81 85 14 15 0 0 0 0 95 100
Totaal Aantal hh. 163 27 8 2 200
(N=200) % 81 14 4 1 100
In totaal zijn 16 huishoudens in de Van Pettenpolder en 14 huishoudens in het Centrum ontevreden over de waterbron die zij gebruiken. De ontevredenheid van 20 huishoudens komt vooral voort uit het feit dat er regelmatig geen water uit de kraan komt. Dit kan verklaard worden door de lage druk die veel huishoudens op het water hebben staan. In een interview met het vestigingshoofd van de ‘Surinaamsche Waterleiding Maatschappij’ (SWM) in Nieuw Nickerie16, verklaart de heer Irodiaarbjo dat
16
Het interview met het vestigingshoofd van de SWM, dhr. P.A.W. Irodiaarbjo, is gehouden op 20 juni 2006 te Nieuw Nickerie.
66
dit het gevolg is van het slechte onderhoud van de leidingen in de afgelopen jaren. Momenteel is de SWM bezig met het bijwerken van het achterstallig onderhoud van de waterleiding in Nieuw Nickerie. Tien van de huishoudens in de Van Pettenpolder zijn niet zozeer ontevreden over het water dat zij nu gebruiken, maar meer over het feit dat zij geen toegang hebben tot de waterleiding; dit zijn voornamelijk occupanten die ook geen toegang hebben tot elektriciteit. Omdat de huishoudens officieel niet op de ongenummerde percelen mogen wonen, mogen er nog geen elektriciteit en waterleiding aangelegd worden. De heer Irodiaarbjo en de DC17 leggen uit dat de parastatale bedrijven het ‘Elektriciteits Bedrijf Suriname (EBS) en SWM toestemming moeten krijgen van de minister van Regionale Ontwikkeling voor het aanleggen van elektriciteit- en wateraansluitingen in de Van Pettenpolder. Ook moet er eerst andere infrastructuur als verharde wegen, bermen en sloten aangelegd worden voordat de parastatale bedrijven hun aansluitingen kunnen aanleggen in het gebied. Het zou immers niet functioneel zijn wanneer er eerst waterleidingen aangelegd zouden worden en er vervolgens wegen overheen worden gelegd. Dit zou dit het onderhoud van de leidingen onmogelijk maken. Zoals eerder genoemd zijn goede sanitaire voorzieningen van groot belang voor de volksgezondheid. In Nieuw Nickerie is er nog een aantal huishoudens dat enkel een latrine heeft als sanitaire voorziening. Soms moeten de huishoudens de latrine delen met andere huishoudens die op het erf woonachtig zijn. Er is zelfs een huishouden in het onderzoek opgenomen dat de latrine met vijf andere huishoudens moet delen. In de Van Pettenpolder heeft bijna 40 procent van de huishoudens geen toilet binnenshuis. In enkele gevallen staat er buiten een ‘doorspoeltoilet’, maar meestal zijn het latrines. Ook het hebben van een normaal toilet wordt beïnvloed door de aansluiting op water. In het Centrum komen latrines minder vaak voor, hier heeft 14 procent binnen de woning geen toilet. Het aantal duurzame goederen dat een huishouden bezit, geeft informatie over de welvaart van de huishoudens. Voor het bezit van sommige goederen geldt dat het binnen het Surinaamse huishoudens als ‘normaal‘ wordt beschouwd, zoals volgens Schalkwijk en de Bruijne (1997) het geval is voor het bezitten van een televisie en een ijskast. Toch heeft nog niet iedereen deze goederen in zijn bezit. In tabel 5.12 op de volgende pagina zijn negen duurzame consumptiegoederen opgenomen en staat aangegeven hoeveel huishoudens in de onderzoekswijken in het bezit zijn van deze goederen.
17
Het interview met dhr. B. Shankar, districtscommissaris van Nieuw Nickerie is gehouden op 11 juli 2006 te Nieuw Nickerie.
67
Tabel 5.12 Duurzame goederen die huishoudens in het studiegebied bezitten Duurzame goederen Auto Bromfiets Fiets Televisie Mobiele telefoon Wasmachine IJskast Magnetron Telefoon
Van Pettenpolder Aantal hh. % 37 35 55 52 77 73 92 88 45 43 76 72 84 80 18 17 39 37
Centrum Aantal hh. 47 27 73 92 62 78 87 28 59
% 50 28 77 97 65 82 92 30 62
Totaal Aantal hh. 84 82 150 184 107 154 171 46 98
(N=200) % 42 41 75 92 53 77 86 23 49
Het percentage huishoudens in de Van Pettenpolder dat beschikt over een auto is 35 procent. Van hen heeft slechts iets meer dan 35 procent een auto die van een later bouwjaar is dan 1994. In het Centrum is bijna de helft van de huishoudens in het bezit van een auto en van hen heeft meer dan de helft een auto die van een later bouwjaar dan 1994. In de Van Pettenpolder heeft een beduidend groter percentage huishoudens een bromfiets in het bezit wanneer dat vergeleken wordt met de huishoudens in het Centrum (52 procent tegenover 28 procent). Dat veel minder huishoudens in het Centrum een bromfiets bezitten kan mogelijk verklaard worden door het feit dat er in deze wijk veel meer voorzieningen aanwezig zijn dan in de Van Pettenpolder. Huishoudleden zijn daarom minder afhankelijk van een brommer om deze voorzieningen te bereiken. In de Van Pettenpolder zijn echter bijna geen voorzieningen, de huishoudens in de Van Pettenpolder maken veel gebruik van de faciliteiten in het Centrum en moeten dus een grotere afstand afleggen dan de huishoudens in het Centrum. Ongeveer driekwart van de huishoudens in het studiegebied, is in het bezit van minstens een fiets. Zoals te zien is in de tabel heeft het overgrote deel van de huishoudens in de wijken een televisie (88 procent in de Van Pettenpolder en 97 procent in het Centrum). Ook zijn veel huishoudens in beide wijken in het bezit van een ijskast en een wasmachine. Toch is een groter percentage van de huishoudens in het Centrum in het bezit van alle duurzame goederen (met het bezit van een bromfiets als uitzondering) dan het percentage huishoudens dat in de Van Pettenpolder deze goederen bezit. Vooral tussen het hebben van een mobiele telefoon en een vaste telefoon zitten grote verschillen. Dit zou kunnen betekenen dat de huishoudens in het Centrum over het algemeen meer mogelijkheden hebben om deze duurzame goederen aan te schaffen dan de huishoudens in de Van Pettenpolder. Maar er moet wel rekening mee gehouden worden dat het ook mogelijk is dat veel huishoudens deze duurzame goederen hebben ontvangen van bijvoorbeeld familie uit het buitenland. Ook is het mogelijk dat veel huishoudens de goederen lange tijd geleden hebben aangeschaft, maar dat de kwaliteit in de tussentijd erg achteruit is gegaan (Schalkwijk en de Bruijne, 1997). De ziektekostenverzekering die de huishoudens hebben, geeft informatie over de baan die leden van het huishouden hebben of de steun die de huishoudens krijgen van de overheid.
68
In tabel 5.13 is te zien hoe de verdeling van huishoudens is naar wijk en ziektekostenverzekering. Tabel 5.13 Ziektekostenverzekering van huishoudens in het studiegebied Verzekering Staatsziekenfonds VGV Particulier SZF/Particulier SZF/VGV Geen Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 38 36 58 55 4 4 0 0 3 3 2 2 105 100
Centrum Aantal hh. 22 45 10 3 2 13 95
% 23 47 11 3 2 14 100
Totaal Aantal hh. 60 103 14 3 5 15 200
(N=200) % 30 51 7 2 3 7 100
Veruit de meeste mensen zijn verzekerd door middel van een Sociale Zakenkaart die verstrekt wordt door het Ministerie van Sociale Zaken en Huisvesting. In de Van Pettenpolder heeft ruim de helft van de huishoudens een Sociale Zakenkaart, in het Centrum ligt dat percentage net onder de helft. Toch zijn er ook veel mensen verzekerd bij het Staatsziekenfonds, dit zijn voornamelijk mensen die bij de overheid werken, zelfstandig ondernemer zijn of een vast dienstverband hebben bij een particulier bedrijf. De (voormalig) landsdienaren en hun gezin zijn verplicht verzekerd bij het SZF. Het percentage huishoudens in de Van Pettenpolder, dat verzekerd is bij het SZF is groter dan het percentage huishoudens dat via het SZF verzekerd is in het Centrum. Dit kan verklaard worden door het grotere percentage particulier verzekerden in het Centrum. In totaal hebben vijftien huishoudens geen enkele ziektekostenverzekering; dit betekent dat slechts weinig huishoudens niet verzekerd zijn. Tien van hen zijn van Guyanese afkomst. Pas wanneer ‘vreemdelingen’ minstens een jaar legaal in Suriname verblijven en niet in het minimum bestaan kunnen voorzien, kunnen zij een aanvraag doen voor de geneeskundige voorziening. Vermoedelijk voldoen de tien Guyanese huishoudens niet aan deze eis. De overige huishoudens die geen ziektekostenverzekering hebben, beschikken waarschijnlijk niet over de documenten die moeten worden ingediend bij de aanvraag van een Sociale Zakenkaart of zij hebben nog geen Sociale Zakenkaart aangevraagd uit gemakzucht. Wanneer zij immers echt gebruik moeten maken van een Sociale Zakenkaart, kunnen zij altijd gebruik maken van een voorlopige kaart. Om te kunnen zien of het inkomen van invloed is op de ziektekostenverzekering die huishoudleden afgesloten hebben is er een tabel gemaakt waarin deze twee variabelen tegen elkaar afgezet worden. Tabel 5.14 laat zien dat een groot percentage van de huishoudens die maximaal 250 SRD per lid per maand verdienen, verzekerd is door middel van de Vrije Geneeskundige Voorziening (64 procent). Dit is logisch omdat deze verstrekt wordt aan huishoudens met een inkomen lager dan 80 SRD per lid per maand. Toch hebben slechts 22 huishoudens daadwerkelijk zo een laag inkomen per maand en daarvan hebben negen huishoudens daadwerkelijk recht op een onvermogenkaart (zij verdienen minder dan 40 SRD per lid per maand). Ook hebben nog 21 huishoudens een Sociale Zakenkaart, terwijl zij een hoger inkomen per lid hebben dan 250 SRD per maand. Dit houdt in dat 66 huishoudens eigenlijk
69
geen recht hebben op een Sociale Zakenkaart. De uitspraak van de heer Helstone met betrekking tot het misbruik van de Sociale Zakenkaarten, wordt hiermee bevestigd door de data uit de survey. Een kwart van de huishoudens die minder dan 250 SRD verdienen is verzekerd via het Staatsziekenfonds, dit betekent dat veel van hen werkzaam zijn bij de overheid. Verwacht kan worden dat de huishoudens die bij een particuliere maatschappij verzekerd zijn een hoog inkomen hebben omdat de premies van particuliere verzekeringen meestal hoger zijn. Toch is dit hier niet het geval. De helft van de huishoudens in dit onderzoek die particulier verzekerd zijn, heeft een inkomen dat binnen de eerste categorie valt. Tabel 5.14 Huishoudens naar inkomen en ziektekostenverzekering Verzekering Staatsziekenfonds VGV Particulier SZF/Particulier SZF/VGV Geen Totaal
Gemiddeld inkomen per lid huishouden in SRD 0-250 250-500 500-750 750-1000 27 26* 11 29 7 70 4 100 67 64 19 50 1 10 0 0 4 4 2 5 1 10 0 0 0 0 1 3 1 10 0 0 1 1 3 8 0 0 0 0 6 5 2 5 0 0 0 0 105 100 38 100 10 100 4 100
>1000 2 40 1 20 1 20 1 20 0 0 0 0 5 100
(N=162) Totaal 51 31 88 54 8 5 3 2 4 3 8 5 162 100
*De percentages zijn cursief gedrukt
Veel mensen zijn ontevreden over de gezondheidszorg in Nieuw Nickerie. Van de huishoudens die een Sociale Zakenkaart hebben is de helft ontevreden. De meest genoemde redenen voor de ontevredenheid zijn de hoge kosten en de slechte zorg. Hoewel veel mensen een Sociale Zakenkaart hebben, moet men nog veel geld betalen voor medicijnen en dergelijke. Ook zijn veel mensen van mening dat er te weinig voorzieningen aanwezig zijn in Nickerie. Zo komen er slechts een keer in de week enkele specialisten naar het ziekenhuis en zijn de medische voorzieningen in het ziekenhuis zelf ook ontoereikend. Daarnaast noemt een aantal huishoudens dat doktoren alleen goed helpen wanneer je in het bezit bent van veel geld, een respondente zei “geld komt bij zo’n dokter op de eerste plaats, mensen op de tweede”. Ook over het onderwijs in Nieuw Nickerie is men niet te spreken. Van de 126 huishoudens die gebruik maken van een onderwijsvoorziening, is een kwart ontevreden. Vooral de hoge kosten van de schoolbenodigdheden worden vaak genoemd. Hoewel het overhemd dat alle schoolgaande personen horen te dragen zo geprijsd is dat iedereen dat zou moeten kunnen aanschaffen, moeten er nog veel kosten gemaakt worden voor schoolspullen, schoolgeld en lunchpakketten. Ook is de slechte kwaliteit van de schoolgebouwen en de curricula, een reden voor ontevredenheid. Veel respondenten vinden het niet fijn dat goede voorzieningen als medische instellingen (de dichtstbijzijnde tandarts is bijvoorbeeld in Paramaribo gevestigd) en onderwijsinstellingen (de hogere beroepsopleidingen en de Universiteit van Suriname zijn alleen in Paramaribo gevestigd) in de hoofdstad gevestigd zijn.
70
Het gebruik van fysiek kapitaal voor de bestaansverwerving Het gebruik van de woning en/of het erf als middel van productie komt niet heel vaak voor in Nieuw Nickerie. In tabel 5.15 onder aan deze pagina is te zien hoeveel huishoudens gebruik maken van hun woning en erf als productiemiddel. In totaal gebruiken slechts 18 huishoudens hun woning of erf voor het vergaren van een inkomen. Het gaat dus om een kleine groep huishoudens binnen de survey. De verkoop van gewassen wordt op een uitzondering na, verricht door leden van het huishouden van het vrouwelijke geslacht. Ook het runnen van een eigen winkel is in de meeste gevallen een vrouwenaangelegenheid. In twee huishoudens leidt de vrouw des huizes een kapsalon of een naaiatelier. De overige activiteiten waarbij de woning of het erf als middel van productie gebruikt wordt, worden door mannen uitgevoerd. Dit betekent dat iets meer vrouwen dan mannen de inkomstengenererende activiteiten uitvoeren in en om de woning. In het Centrum gebruiken 13 huishoudens hun woning of erf als productiemiddel. De woning wordt door 17 procent van het totale aantal huishoudens gebruikt als winkel. Dit varieert van een slijterij tot een drogisterij. In de Van Pettenpolder heeft slechts een huishouden een winkel aan huis, dit huishouden is nu gestopt met het verkopen van houdbare producten vanwege de komst van een grote Chinese supermarkt aan de overkant van de straat. Het kan de concurrentie met deze supermarkt niet aan omdat de prijzen veel lager liggen dan bij de winkel van dit huishouden het geval was. Drie huishoudens in het Centrum verhuren een of meerdere woningen of bedrijfspanden die in hun bezit zijn en op hun perceel staan. In de Van Pettenpolder is geen enkel huishouden dat een ander pand verhuurt. Wat wel relatief vaak voorkomt in de Van Pettenpolder is de verkoop van gewassen aan huis, of in een marktkraampje op het perceel en een eigen stenenmakerij aan huis. In het Centrum zijn ook twee huishoudens die een eigen meubelmakerij aan huis hebben; een van hen heeft zelfs in dezelfde woning nog een naaiatelier. De andere huishoudens die hun woning gebruiken om een inkomen te vergaren, hebben bijvoorbeeld een kapsalon of een praktijk aan huis. Tabel 5.15 Gebruik van woning of erf als productiemiddel in het studiegebied Waar wordt woning of erf voor gebruikt? Stenenmakerij Verhuur woning/bedrijfspand Verkoop gewassen Eigen winkel Meubelmakerij Anders Geen gebruik van woning Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh % 2 2 0 0 2 2 1 1 0 0 0 0 100 95 105 100
Centrum Aantal hh 0 3 2 3 2 3 82 95
% 0 3 2 3 2 3 87 100
Totaal Aantal hh 2 3 4 4 2 3 182 200
(N=200) % 1 1,5 2 2 1 1,5 91 100
Naast het gebruik van de woning en het erf voor het verwerven van een bestaan, kunnen ook andere soorten fysiek kapitaal een rol spelen bij de bestaansverwerving. Zo kunnen de duurzame goederen die
71
de huishoudens bezitten van groot belang zijn voor de activiteiten die zij ondernemen. Een aantal leden van huishoudens in het studiegebied, is taxi- of buschauffeur. In sommige gevallen hebben zij een eigen bedrijf, in andere gevallen zijn zij in dienst van een particulier taxibedrijf. Hiervoor wordt in alle gevallen een auto gebruikt die in het bezit is van het huishouden. Een ander voorbeeld waarbij duurzame goederen van belang kunnen zijn is voor de huishoudens die een ijskast gebruiken om de producten die zij verkopen te kunnen koelen. 5.4
Sociaal en politiek kapitaal
De netwerken waar huishoudens deel van uitmaken, kunnen van grote invloed zijn op de bestaansverwervingsstrategieën die zij hanteren. Er zijn huishoudens die in het dagelijkse leven volledig afhankelijk zijn van de steun van anderen, andere huishoudens vallen in moeilijke tijden terug op hun sociale netwerk. Daarnaast kan het lidmaatschap van organisaties deuren openen die anders gesloten blijven. Sociale netwerken zijn voor huishoudens in Nieuw Nickerie van groot belang. Veel huishoudens hebben nauw contact met hun buren en anderen die woonachtig zijn in de omgeving; voornamelijk de occupanten hebben opvallend sterke banden met de mensen in hun omgeving. De huishoudens zijn goed op de hoogte van de situatie van de anderen en helpen elkaar wanneer zij daartoe in staat zijn. De familiebanden van de huishoudens in het studiegebied zijn in de meeste gevallen ook erg sterk. Voor alle huishoudens geldt dat religie een grote rol speelt in het dagelijks leven. Vaak kon tijdens het interview aan de inrichting van het huis al gezien worden welke religie de mensen hadden. Zo staan er in woningen van Hindoestaanse huishoudens vaak beelden van goden en hangt er in christelijke huishoudens een kruis in de woonkamer. Toch hebben slechts vier respondenten genoemd dat zij lid zijn van een religieuze organisatie zoals de Evangelische Broedergemeenschap of een Hindoestaanse gemeenschap. Het aantal huishoudens dat daadwerkelijk ‘lid’ is van een religieuze organisatie, zal waarschijnlijk veel groter zijn dan genoemd. Mogelijk zien mensen hun religieuze gemeenschap niet als organisatie. Per religie verschilt het erg hoe hecht de sociale netwerken zijn binnen de religieuze gemeenschap. Volgens een pandit in Nieuw Nickerie, de heer Kanhai18, zijn de sociale netwerken onder Hindoestanen wel sterk. Maar wanneer zij echt in nood zitten zullen zij eerder aankloppen bij familieleden dan speciaal bij mensen met dezelfde geloofsovertuiging. Onder Hindoestanen is het gebruikelijk dat men geld leent van familie wanneer men dat nodig heeft. Voor christenen geldt dat men elkaar ziet in de kerk, maar dat men over het algemeen niet extreem sterke banden onderhoudt met de mensen die naar dezelfde kerk gaan19. Een uitzondering hierop zijn de aanhangers van de Volle Evangelie. 18
Het interview met pandit Kanhai is gehouden op 21 juni 2006 te Nieuw Nickerie. Het interview met dhr. R. Won-Loi Sing, pater van het R.K.-bisdom te Nieuw Nickerie is gehouden op 20 juni 2006, het interview met dhr. R. Small, voorzitter van het Regionaal Bestuur van de EBG in Nieuw Nickerie, is gehouden op 11 juli 2006. 19
72
Volgens een geestelijke van deze religie zijn de onderlinge banden tussen de leden erg sterk en ziet men elkaar ook veel buiten de kerk20. In de Van Pettenpolder zijn slechts vijf huishoudens waarvan een of meer leden lid zijn van een vereniging. Dat is minder dan vijf procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder die in het onderzoek zijn opgenomen. In het Centrum is het percentage huishoudens dat lid is van een organisatie of vereniging met 14 procent iets hoger. Een aantal huishoudens is zelfs lid van meerdere organisaties en/of verenigingen, dit geldt voor een kwart van de huishoudens met een verenigingslid. In totaal zijn de huishoudens lid van zestien verschillende organisaties. De organisatie waar de meeste respondenten lid van zijn, is de vakbond (vier procent van alle huishoudens in het onderzoek). Vooral de ambtenaren (onderwijzers, politieagenten en kantoorklerken) zijn vaak lid van een (vaak gespecialiseerde) vakbond. Twee procent van het totale aantal huishoudens is lid van een religieuze organisatie, een procent is lid van een sportvereniging. Omdat zo weinig huishoudens lid zijn van een vereniging is gevraagd welke lokale organisaties wel bekend waren bij de huishoudens. Vooral ‘Stichting Sari’ werd vaak genoemd. Ook ‘Stichting Sahara’, ‘Low Income Shelter Program’ (LISP) en ‘Stichting WIN’ werden door de respondenten genoemd (zie bijlage 3). Veel van de respondenten die ‘Stichting Sari’ noemden hebben daar hun aanvraag voor LISP ingediend (70 procent). Ofschoon, de organisaties wel bekend waren bij de huishoudens, hebben maar weinig huishoudens daadwerkelijk te maken gekregen met deze organisaties. Tijdens de interviews werd door veel respondenten benadrukt dat lidmaatschap van een politieke partij van grote invloed is op het werk die leden van een partij verrichten en op het inkomen dat zij hebben. Een regelmatig gehoorde uitdrukking is ‘als je maar lid bent van een politieke partij, dan maakt het niet uit of je een opleiding hebt of niet, een goede baan krijg je toch wel’. Desondanks zijn er slechts 13 huishoudens in het onderzoek waarvan een van de leden lid is van een politieke partij. Er is geen groot verschil tussen het aantal mensen dat lid is in de Van Pettenpolder en het aantal mensen dat lid is in het Centrum. In tabel 5.16 op de volgende pagina is te zien dat 45 procent van de huishoudens met een politiek lid, maximaal 250 SRD per lid verdient. Meer dan een kwart van de huishoudens met een politiek lidmaatschap verdient 250-500 SRD per lid per maand. Dat het grootste deel van de huishoudens waarvan iemand lid is van een politieke partij geen extreem hoog inkomen heeft, doet vermoeden dat de bewering van veel respondenten over de relatie tussen het lidmaatschap van een politieke partij en het inkomen niet terecht is.
20
Het interview met broeder Filemon van de Volle Evangelie is gehouden op 20 juni 2006 te Nieuw Nickerie.
73
Tabel 5.16 Politiek lidmaatschap naar gemiddeld inkomen per lid Lidmaatschap politieke partij ja nee Totaal
Gemiddeld inkomen per lid huishouden in SRD 0-250 250-500 500-750 5 45* 3 27 1 9 100 66 35 23 9 6 105 65 38 24 10 6
750-1000 1 3 4
9 2 3
>1000 1 4 5
9 3 3
(N=162) Totaal 1121 100 151 100 162 100
*De percentages zijn cursief gedrukt
Het gebruik van sociaal en politiek kapitaal voor de bestaansverwerving Het gebruik van sociaal kapitaal voor de bestaansverwerving kent veel verschillende vormen. Er zal een aantal voorbeelden gegeven worden waarbij sociale netwerken erg belangrijk zijn voor huishoudens in het studiegebied. Zo hebben de bewoners van de Volkswoningen in de Van Pettenpolder zich georganiseerd en op deze manier is het hen gelukt om nutsvoorzieningen aan te laten leggen. Zij hebben hier weliswaar allemaal zelf voor moeten betalen, maar doordat zij zich als buurtbewoners organiseerden, hebben zij dit voor elkaar gekregen. Sociale netwerken zijn vaak van groot belang voor huishoudens met jonge kinderen. Omdat deze kinderen altijd toezicht nodig hebben is het voor veel mensen onmogelijk om te werken. Ook is het in veel gevallen handiger om boodschappen te doen zonder dat zij de kinderen mee hoeven te nemen. Omdat de huishoudens vaak niet over een vervoermiddel beschikken en de winkels en de markt voornamelijk gevestigd zijn in het Centrum is het vooral voor huishoudens in de Van Pettenpolder omslachtig. Omdat de meeste huishoudens niet de middelen hebben om hun kind naar het kinderdagverblijf te brengen, wordt er vaak een beroep gedaan op familie, vrienden of buurtbewoners. Op deze manier zijn sociale netwerken van groot belang voor de huishoudens. Een andere gebeurtenis waarvoor sociale netwerken regelmatig worden aangesproken is het (ver)bouwen van een woning. Omdat het voor veel huishoudens te duur is om vakmensen in te huren, bouwen zij de woning vaak zelf. Vooral bij de Javaanse huishoudens is dit een veelvoorkomend fenomeen. Deze ‘Gotong Rojong’ houdt in dat familie, vrienden en buurtbewoners bij elkaar komen om te helpen bij het bouwen van een huis. Als dank wordt er voor de helpende krachten gekookt en er wordt samen gegeten. Maar niet alleen bij de Javanen is dit een normale werkwijze, een van de creoolse respondenten vertelde dat wanneer hij een huis gaat bouwen, hij geholpen zal worden door zijn collega’s van de Lagere Technische School waar hij werkt. En ook bij de Hindoestanen en andere etnische groepen wordt men bij het bouwen van een huis vaak geholpen door familie of vrienden. Wanneer huishoudens geen lid hebben met een vaste baan of een eigen bedrijf, kunnen zij over het algemeen geen lening afsluiten bij de bank. Toch komt het voor dat zulke huishoudens een lening 21
Van twee huishoudens die een lid hebben dat lid is van een politieke partij, is niet bekend hoe hoog het inkomen per maand is.
74
kunnen afsluiten doordat iemand binnen hun sociale netwerk garant staat voor de lening. Deze manier wordt regelmatig gebruikt om toch een lening af te kunnen sluiten. Ook voor het gebruik van water van de buren, is het sociale netwerk van de huishoudens belangrijk. Opvallend is dat 78 procent van de respondenten ontevreden is over de overheid. De meest genoemde reden hiervoor is dat de overheid niks voor hen doet om hun leefomstandigheden te verbeteren. Ook noemden veel respondenten de vriendjespolitiek die er zou heersen bij de overheid. Wie nu eigenlijk het meest profiteert van deze vriendjespolitiek volgens de respondenten wordt niet duidelijk. Javanen beschuldigen creolen ervan alle goede banen bij de overheid weg te kapen, creolen beschuldigen Hindoestanen hier juist weer van en Hindoestanen zijn van mening dat Javanen de beste banen krijgen toegewezen. Politiek kapitaal wordt dus volgens velen gebruikt voor de bestaansverwerving. Voor drie van de huishoudens in het onderzoek is dit inderdaad heel duidelijk het geval; zij zijn lid van een politieke partij en voeren daarnaast verschillende taken binnen de partij uit. Zij ontvangen hiervoor geld. Naast deze politiek actieve leden, zijn er verschillende huishoudens die wel lid zijn van een politieke partij maar waarvan de invloed daarvan op de bestaansverwerving niet zo duidelijk is. Ondanks dat veel mensen van mening zijn dat er ‘vriendjespolitiek’ heerst binnen de overheid, is daar binnen dit onderzoek geen duidelijk bewijs voor. 5.5
Natuurlijk kapitaal
In rurale gebieden in ontwikkelingslanden is natuurlijk kapitaal vaak van levensbelang voor de huishoudens die er gebruik van maken. In de meer urbane gebieden zijn natuurlijke hulpbronnen voor veel huishoudens niet van groot belang. Toch zijn er huishoudens die wel afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen voor hun bestaansverwerving. In Nieuw Nickerie wordt van niet veel verschillende soorten natuurlijk kapitaal gebruik gemaakt. Voornamelijk hout en regenwater worden veel gebruikt door de huishoudens. In totaal maakt 46 procent van de huishoudens gebruik van natuurlijke hulpbronnen, hiervan woont 65 procent in de Van Pettenpolder. Hout wordt voornamelijk gebruikt als kookbrandstof. In tabel 5.17 op de volgende pagina is te zien welke verschillende kookbrandstoffen gebruikt worden door de huishoudens. Meer dan de helft van de huishoudens heeft een gascilinder en gebruikt deze om te koken. In het Centrum is het percentage dat op gas kookt groter dan in de Van Pettenpolder (65 procent tegenover 44 procent). In de Van Pettenpolder wordt met 28 procent echter veel meer gebruik gemaakt van hout om op te koken (vijf procent in het Centrum). De huishoudens koken op hout omdat zij geen gascilinder hebben en de kosten lager zijn dan wanneer gebruik gemaakt wordt van een andere brandstof (dit geldt voor 44 procent van de
75
huishoudens die hout gebruiken). Meer dan een kwart van de huishoudens in het studiegebied maakt zowel gebruik van gas als van hout. In de meeste gevallen wordt normaliter op gas gekookt, bij speciale gelegenheden wordt er op hout gekookt. Vaak hebben feestelijke gerechten een lange gaartijd (dus goedkoper om op hout te koken) en daarnaast geeft het hout een lekkere smaak aan het voedsel. Speciale gelegenheden worden het vaakst genoemd als reden om op hout te koken. Ook maken sommige huishoudens gebruik van hout wanneer hun gas op is. Tabel 5.17 De kookbrandstof die gebruikt wordt door huishoudens in het studiegebied Kookbrandstof Gas Hout Meestal gas, soms hout Elektrisch Anders Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 46 44 29 28 28 26 1 1 1 1 105 100
Centrum Aantal hh. 62 5 26 1 1 95
% 66 5 27 1 1 100
Totaal Aantal hh. 108 34 54 2 2 200
(N=200) % 54 17 27 1 1 100
Toegang tot natuurlijke hulpbronnen is erg belangrijk voor huishoudens. Wanneer zij geen stabiele toegang hebben tot de natuurlijke hulpbron die zij gebruiken, zijn zij erg kwetsbaar. In de Van Pettenpolder is een groot deel van de omgeving niet verkaveld en nog bebost. De huishoudens die geoccupeerd hebben, hebben zelf de grond ontbost en bouwklaar gemaakt. Het nabij liggende stuk grond is nog bebost, veel huishoudens halen daar hun hout vandaan. De huishoudens hebben geen toegangsrecht, maar worden ook niet tegengehouden. Maar niet alle huishoudens hebben zo een gemakkelijke toegang tot hout. In tabel 5.18 is te zien waar de huishoudens die hout gebruik het vandaan halen. Bijna driekwart van de huishoudens dat gebruik maakt van hout haalt dit uit het bos. In de Van Pettenpolder wordt duidelijk vaker hout uit het bos gehaald dan in het Centrum, terwijl in het Centrum in verhouding meer mensen afvalhout gebruiken om op te koken. Alleen in de Van Pettenpolder halen sommige mensen hun hout bij een houtzagerij of een winkel. Het regenwater dat gebruikt wordt door sommige huishoudens, wordt door henzelf opgevangen in reservoirs. Tabel 5.18 Plaats waar hout vandaan gehaald wordt per wijk Bron waar hout vandaan gehaald wordt Bos Afvalhout Houtzagerij Winkel Anders Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 45 4 3 3 4 59
76 7 5 5 7 100
Centrum Aantal hh. 21 11 0 0 0 32
%
Totaal Aantal hh.
66 34 0 0 0 100
66 15 3 3 4 91
(N=91) % 73 17 3 3 4 100
Een andere natuurlijke hulpbron die nog niet in de eerdere analyse is opgenomen, is grond. Voor het verbouwen van gewassen is grond nodig. De meeste huishoudens verbouwen hun gewassen op hun
76
eigen perceel, maar er zijn ook huishoudens die niet in het bezit zijn van de papieren van de grond waarop zij wonen (zoals de occupanten). Zij maken voor het verbouwen van gewassen gebruik van grond dat in het bezit is van de overheid. Hierbij wordt grootschalige rijstbouw niet meegerekend, omdat dit in alle gevallen op een perceel elders in het district verbouwd wordt. In totaal verbouwt 42 procent van de huishoudens in het onderzoek gewassen. Er is geen groot verschil tussen het percentage huishoudens dat gewassen verbouwt in de Van Pettenpolder en in het Centrum (42 procent en 41 procent). In tabel 5.19 staan de oppervlakten van de grond waar huishoudens over beschikken. Tabel 5.19 De oppervlakte van het perceel naar de verbouw van gewassen in het studiegebied Oppervlakte perceel in m² < 300 m² 300-600 m² 600-900 m² > 900 m² Totaal
Ja22 15 19 9 1 44
Van Pettenpolder Nee Totaal 19 34 26 45 14 23 2 3 61 105
Ja 6 22 9 2 39
Centrum Nee 15 31 5 5 56
Totaal 21 53 14 7 95
Totaal Ja 21 41 18 3 83
Nee 34 57 19 7 117
(N=200) Totaal 55 98 37 10 200
In bovenstaande tabel is te zien dat iets meer dan een kwart van de huishoudens een perceel heeft dat kleiner is dan 300 m². Bijna de helft van de huishoudens heeft een perceel van 300-600 m², iets meer huishoudens in het Centrum beschikken over een perceel van deze grootte dan de huishoudens in de Van Pettenpolder. Extreem grote percelen (>900 m²) komen vaker voor in het Centrum. Wat betreft de verbouw van de gewassen kan gezegd worden dat huishoudens in de Van Pettenpolder met een klein perceel vaker gewassen verbouwen dan de huishoudens met een klein perceel in het Centrum. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat er in het Centrum gemiddeld meer woningen op het erf staan dan in de Van Pettenpolder, daardoor blijft er weinig beschikbare grond over om groenten te telen. Daarentegen verbouwen de huishoudens in het Centrum met een perceel van 600-900 vierkante meter vaker gewassen dan huishoudens in de Van Pettenpolder met dit formaat perceel. Over het algemeen verbouwen de huishoudens met een heel groot perceel geen gewassen. Mogelijk zijn zij niet afhankelijk van het verbouwen van gewassen omdat zij over voldoende financiële middelen beschikken om groenten te kopen. Het gebruik van natuurlijk kapitaal voor de bestaansverwerving Op een uitzondering na worden de gewassen die verbouwd worden allemaal geteeld voor eigen gebruik. Sommigen van hen zijn hiervan afhankelijk in perioden dat zij niet veel inkomen hebben. Zes van de huishoudens die gewassen verbouwen, hebben het afgelopen jaar ook nog een deel van deze gewassen verkocht. Dit betekent dat de natuurlijke hulpbronnen die zij zelf hebben, ook gebruikt wordt voor inkomstengenererende activiteiten. 22
De antwoordmogelijkheden ‘ja’ en ‘nee’ hebben betrekking op het wel of niet verbouwen van gewassen door de huishoudens in het studiegebied
77
6
Strategieën van bestaansverwerving
Huishoudens kunnen verschillende strategieën hanteren om in hun bestaan te voorzien. Naast het verrichten van betaald werk maken ook andere activiteiten hier onderdeel van uit, hierbij wordt gebruik gemaakt van de kapitalen die de huishoudens bezitten. Toch vormt inkomen uit arbeid in de meeste huishoudens de belangrijkste bron van bestaan. In dit hoofdstuk zal beschreven worden welke verschillende activiteiten door huishoudens in het studiegebied ondernomen worden om in een bestaan te voorzien. Hiermee zal antwoord gegeven worden op de derde en vierde deelvraag in dit onderzoek, die betrekking hebben op de activiteiten van de huishoudens. Daarnaast zullen door middel van een principale componentenanalyse verschillende componenten met een bepaalde bestaansverwervingsstrategie ontstaan. Deze worden uitgebreid besproken in de hoop inzicht te krijgen in de verschillen en overeenkomsten tussen de huishoudens in het studiegebied. 6.1
Financiële bronnen van bestaan met betrekking tot het verrichten van arbeid
Werk is van groot belang voor de huishoudens in Nieuw Nickerie omdat zij hier hun inkomen mee vergaren; de meeste huishoudens zijn voor het grootste deel afhankelijk van het inkomen dat zij verdienen door het verrichten van arbeid. Er bestaat een groot aantal activiteiten dat de leden van de huishoudens kunnen ondernemen. In de kaders 6.1 en 6.2 op pagina’s 79, 80 en 81, staan de verschillende activiteiten die worden verricht om een inkomen te vergaren, beschreven. Er is een verdeling gemaakt tussen activiteiten met een zeker en regelmatig inkomen23 en activiteiten waar een zeker en regelmatig inkomen niet altijd vanzelfsprekend is. De eerstgenoemde activiteiten zijn in alle gevallen formeel, de activiteiten zonder een zeker en regelmatig inkomen zijn informeel24. Het onderscheid dat gemaakt is tussen de twee soorten activiteiten, zal later terugkomen in de principale componentenanalyse. Voor formele activiteiten geldt dat er secundaire arbeidsvoorzieningen aan verbonden zijn. In de meeste gevallen sluiten werkgevers een collectieve ziektekostenverzekering af bij het Staatsziekenfonds of bij een particuliere verzekeringsmaatschappij. Ook treffen werkgevers in de meeste gevallen een pensioenregeling voor de vaste werknemers. Daarnaast zijn de werknemers verzekerd tegen de financiële gevolgen van een ongeval of ziekte die verband heeft met het dienstverband. Tot slot houden de werkgevers verplicht twee procent van het nettoloon van de werknemers in als premie voor de AOV. De personen met een vaste baan, zoals die in kader 6.1 beschreven staan, kunnen allen (de personen die AOV ontvangen uitgezonderd) profiteren van deze secundaire voorzieningen. Voor de per23
De mensen die AOV ontvangen verrichten weliswaar meestal geen activiteiten meer om een inkomen te verwerven, maar zij hebben door de AOV wel een regelmatig en vast inkomen. Dat is de reden dat het ontvangen van AOV ook in kader 6.1 is opgenomen als een vaste baan. 24 Formele activiteiten worden in deze scriptie gezien als een vaste baan, informele activiteiten worden niet gezien als een vaste baan.
78
sonen met een vaste baan geldt dat zij meestal ook in staat zijn een lening af te sluiten. Omdat alle mensen met een vaste baan recht hebben op de meeste van deze voorzieningen, zullen zij bij sommige activiteiten niet meer genoemd worden. Voor mensen die alleen informele activiteiten uitvoeren, geldt dat zij zelden kunnen profiteren van secundaire arbeidsvoorzieningen. Deze personen hebben in de meeste gevallen ook geen mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Kader 6.1 Betaald werk met een zeker en regelmatig inkomen, formeel (categorie 1) •
Zelfstandig landbouwer: het hebben van een eigen landbouwbedrijf betekent in het studiegebied dat men zelfstandig rijst verbouwt op een perceel. In de meeste gevallen huurt men dat perceel. Omdat er slechts twee keer in het jaar geoogst wordt, is het inkomen erg seizoensafhankelijk. Slechts twee keer in het jaar komt er geld in het laatje. Enkele landbouwers die wel in het bezit zijn van een eigen perceel, verhuren ook nog een perceel om extra inkomsten te genereren, van andere huishoudens werken andere leden van het huishouden elders om extra inkomen te genereren. De zelfstandige landbouwers maken over het algemeen veel gebruik van de arbeidskrachten binnen het huishouden en de familie. Ook maken de zelfstandig landbouwers regelmatig gebruik van seizoensarbeiders.
•
Zelfstandig ondernemer: dit varieert van het hebben van een eenmanszaak tot het runnen van een groot bedrijf waar meerdere mensen in vaste dienst zijn. De bedrijven in het studiegebied zijn wat dat betreft erg verschillend. Zo zitten er een industriële handelaar en een groothandelaar tussen, maar het merendeel van de zelfstandige ondernemers heeft een kleine onderneming zoals een taxibedrijf, een kleermakerij of een meubelmakerij. Ook het inkomen is erg verschillend. Toch hebben veel mensen die een eigen bedrijf hebben vaak dezelfde rechten. In veel gevallen hebben de zelfstandig ondernemers de mogelijkheid tot een lening (mits zij kunnen aantonen dat zij een eigen bedrijf hebben) en zij kunnen zich beter verzekeren dan via de Vrije Geneeskundige Voorziening het geval is.
•
Ambtenaar (vaste dienst bij de overheid): de mensen die in dienst zijn van de overheid vervullen verschillende taken. Veel ambtenaren hebben een kantoorbaan en houden zich bezig met het maken en het uitvoeren van het beleid. Maar in Nieuw Nickerie zijn ook veel ambtenaren die een ander soort functie vervullen. Dit zijn bijvoorbeeld de schoonmaakster, de tuinman, de wachter en de timmerman. Dit zijn veelal laagbetaalde banen. Toch brengt het in dienst zijn van de overheid veel voordelen met zich mee. Zo heeft men een vast inkomen, is men (en vaak het gezin ook) verplicht verzekerd bij het Staatsziekenfonds en heeft men de mogelijkheid tot een lening omdat men een vaste baan heeft.
•
Werknemer parastataal bedrijf: een baan bij een parastataal bedrijf in Nieuw Nickerie betekent dat men werkzaam is bij het EBS of bij de SWM. Een baan bij een parastataal bedrijf heeft dezelfde secundaire arbeidsvoorzieningen als een baan bij de overheid.
•
Werknemer landbouwbedrijf/particulier bedrijf (vast contract): een baan bij een particuliere onderneming betekent in de praktijk meestal dat men werkzaam is als administratieve kracht, winkelverkoper of vakman. Tenzij men natuurlijk in dienst is van een landbouwbedrijf, dan bestaat het werk vaak uit veldwerk. In de meeste gevallen kunnen de werknemers via hun werkgever verzekerd worden bij het SZF of een particuliere verzekering. Toch zijn ook veel mensen nog verzekerd door middel van een Sociale Zakenkaart. Ook deze werknemers hebben vaak de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening.
79
Vervolg kader 6.1 Betaald werk met een zeker en regelmatig inkomen, formeel (categorie 1) • Algemene Oudedagsvoorziening (AOV): wanneer men de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt heeft men recht op 225 SRD per maand, ongeacht of iemand in het verleden een betaalde activiteit verricht heeft. De personen van 60 jaar en ouder moeten wel aan een aantal eisen voldoen. Dat mensen AOV ontvangen betekent niet automatisch dat zij ook pensioen ontvangen. Dit ontvangen zij pas wanneer zij dit door middel van een vaste baan hebben opgebouwd. Kader 6.2 Betaald werk zonder een zeker en regelmatig inkomen, informeel (categorie 2) •
Seizoenswerk landbouwbedrijf: het betekent dat mensen geen vaste baan hebben en tijdelijk ingehuurd worden door rijstbedrijven of door Surland (bacovenbedrijf) wanneer er bijvoorbeeld gezaaid of geoogst moet worden. Het inkomen is vaak erg laag, de werknemers kunnen ieder moment ontslagen worden en er zijn geen voorzieningen verbonden aan seizoenswerk. Ook kunnen zij op basis van hun werk geen lening afsluiten bij de bank.
•
Werknemer particulier bedrijf (geen contract): Ook voor mensen die tijdelijk werk hebben bij een particulier bedrijf geldt dat er geen voorzieningen verbonden zijn aan deze baan. De mensen die geen vaste baan hebben, werken vaak wel lange tijd bij hetzelfde bedrijf. Omdat zij geen contract hebben, is het onzeker hoe lang zij bij het bedrijf kunnen blijven werken. Ondanks dat zij vaak niet de mogelijkheid hebben tot het afsluiten van een lening bij een bank, verstrekken sommige werkgevers wel informele leningen aan de werknemers.
•
Hosselen: dit houdt in dat mensen allerhande klusjes doen om inkomsten te verwerven. Deze klusjes zijn in alle gevallen informeel. De klusjes variëren van het maaien van gras bij de buren tot het wisselen van vreemde valuta op de markt. Van een groot deel van de huishoudens doet minstens een van de leden aan hosselen. Er zijn geen voorzieningen aan verbonden en de verdiensten zijn vaak erg laag.
•
Marktverkoop: een aantal huishoudens verkoopt gewassen of vis op de markt. Sommigen van hen hebben ook een kraampje op hun eigen perceel staan. Wanneer de markt in het Centrum van Nieuw Nickerie om 13 uur is afgelopen, stallen zij hun waren uit op een kraampje aan de straat. Ook dit is informeel omdat de marktkramen niet bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Er zijn geen voorzieningen verbonden aan deze soort activiteit.
•
Vissen: deze activiteit behoort tot de informele sector. De vissers zijn niet geregistreerd en vaak is het een manier om extra inkomen te vergaren naast andere activiteiten van leden van het huishouden. De meeste huishoudens waarvan een lid visser is, hebben een laag inkomen en zijn verzekerd door middel van een Sociale Zakenkaart. Ook hebben zij vaak geen mogelijkheid tot een lening.
•
Verhuur woning/bedrijfspand: een aantal gezinnen in Nieuw Nickerie verhuurt een of meerdere woningen aan particulieren. Vaak staan deze woningen op hun eigen perceel. Het komt ook voor dat huishoudens een bedrijfspand op hun erf hebben staan en deze verhuren. De meeste huishoudens hebben nog andere inkomstengenererende activiteiten, maar in enkele gevallen is men volledig afhankelijk van de verhuur van panden. Omdat het vaak informeel is, hebben de huishoudens op basis van deze activiteit niet de mogelijkheid om een lening af te sluiten.
80
Vervolg kader 6.2 Betaald werk zonder een zeker en regelmatig inkomen, informeel (categorie 2) •
Politieke activiteiten: leden van een politieke partij die een belangrijke functie vervullen binnen deze partij ontvangen hier vaak een ruime vergoeding voor. Omdat het moeilijk te zien is of mensen hierdoor een lening kunnen afsluiten, wordt er vanuit gegaan dat het niet zo is. In alle gevallen hebben de politiek actieve leden ook een formele activiteit waarmee zij het grootste deel van hun inkomen verdienen.
In tabel 6.1 op pagina 82 is te zien hoeveel huishoudens bepaalde activiteiten verrichten om een inkomen te vergaren. Zo wordt inzicht verkregen in de manier waarop huishoudens in hun bestaan proberen te voorzien door middel van inkomstengenererende activiteiten. Om duidelijk te maken hoeveel verschillende soorten activiteiten de huishoudens in totaal verrichten, is er sprake van een overlap in sommige gevallen. Zo kan het voorkomen dat een huishouden werkzaam is bij de overheid en dat een ander lid van hetzelfde huishouden hosselt. Om aan te geven wat het percentage huishoudens binnen de wijk is dat een bepaalde activiteit uitvoert, zijn de percentages steeds opnieuw afgeleid van het totale aantal huishoudens in de wijk. Dit is de reden dat de percentages niet opgeteld zijn, er zou immers meer dan 100 procent uitkomen. Het totale aantal verschillende soorten activiteiten dat door de huishoudens wordt uitgevoerd is groter dan het aantal huishoudens dat per wijk is opgenomen in het onderzoek. Daarom kan er geconcludeerd worden dat een aantal huishoudens verschillende soorten activiteiten onderneemt. In deze gevallen hebben de huishoudens de inkomstenbronnen gediversifieerd. In de Van Pettenpolder worden in totaal door 105 huishouden 159 verschillende activiteiten ondernomen. In het Centrum is het aantal activiteiten dat door 95 huishoudens wordt uitgevoerd 145. Dit betekent dat het gemiddelde aantal verschillende activiteiten dat een huishouden uit-
Figuur 6.1 Aantal activiteiten dat huishouden onderneemt
voert in Nieuw Nickerie 1,5 is. In figuur 6.1 is de grafiek te zien die aangeeft hoeveel huishoudens een aantal verschillende activiteiten verricht. Deze grafiek is gemaakt op basis van de survey. In de grafiek is duidelijk te zien dat het grootste deel van de huishoudens afhankelijk is van een soort activiteit, waar een of meerdere leden in werkzaam zijn (108 van de 200 huishoudens). Meer dan een kwart van de huishoudens verricht twee verschillende soorten activiteiten. Ook
81
zijn er huishoudens die drie of vier verschillende soorten activiteiten verrichten. Deze diversificatie van activiteiten is een van de vijf ex post en ex ante strategieën die Scoones (1998) identificeert. Zeven huishoudens verrichten geen enkele activiteit om een inkomen te verwerven, zij zijn afhankelijk van steun van sociale netwerken. Ondanks het grote aantal activiteiten dat wordt ondernomen, blijkt dat bijna de helft van de huishoudens voor de totstandkoming van het huishoudbudget afhankelijk is van een lid van het huishouden. Dat wordt ook wel ‘non-poolen’ genoemd. Toch is ‘poolen’ ook een veel gebruikte strategie binnen de onderzochte huishoudens. Achtendertig procent van de huishoudens is voor de vorming van het huishoudbudget afhankelijk van twee of meer werkende leden van het huishouden. Tabel 6.1 Inkomstengenererende activiteiten van de huishoudens in het studiegebied Soort activiteit dat hh. onderneemt
Zelfstandig landbouwer Zelfstandig ondernemer Overheid vast contract Parastataal vast contract Landbouwbedrijf vast contract Particulier bedrijf vast contract Algemene Oudedagsvoorziening Seizoenswerk landbouwbedrijf Particulier bedrijf geen vast contract Hosselen Marktverkoop Vissen Verhuur woning/perceel Politieke activiteiten Totaal
Van Pettenpolder Aantal % (N=105) hh. 2 2 11 11 34 32 3 3 4 4 14 13 25 24 5 5 21 20 27 26 4 4 3 3 5 5 1 1 159
Centrum Aantal % (N=95) hh. 4 4 22 23 20 21 3 3 1 1 15 16 25 26 3 3 14 15 23 24 6 6 0 0 7 7 2 2 145
Aantal hh. 6 33 54 6 5 29 50 8 35 50 10 3 12 3 304
Totaal % (N=200) 3 17 27 3 3 15 25 4 18 25 5 2 6 2
In tabel 6.1 is te zien dat een kwart van de huishoudens in het studiegebied ten minste een lid heeft die werkzaam is bij de overheid. Dit betekent dat veel huishoudens profiteren van secundaire arbeidsvoorzieningen. In de Van Pettenpolder is het percentage overheidsdienaren met 32 procent een stuk groter dan de 21 procent in het Centrum. Het percentage zelfstandige ondernemers is echter duidelijk groter in het Centrum dan in de Van Pettenpolder (23 procent tegenover 11 procent). Hoewel in de Van Pettenpolder meer huishoudens werkzaam zijn in de landbouw (zowel seizoenswerk als een vaste baan bij een landbouwbedrijf), wonen de zelfstandige landbouwers voornamelijk in het Centrum. Na de formele activiteiten voor de overheid, is hosselen de meest voorkomende activiteit in de Van Pettenpolder (27 van de 105 huishoudens). In het Centrum doet een kwart van de huishoudens losse klusjes om een inkomen te vergaren. Een andere inkomstenbron die in beide wijken vaak voorkomt is de Algemene Oudedagsvoorziening (24 procent van de huishoudens in de Van Pettenpolder en 26 procent van de huishoudens in het Centrum). Omdat de huishoudens waarvan enkele leden recht hebben op AOV vaak ook leden van jongere leeftijd dan 60 jaar omvatten, zijn maar 23 huishoudens volledig afhanke-
82
lijk van de AOV en mogelijk ook van het pensioen dat zij ontvangen. Andere redenen waarom niet iedereen die AOV ontvangt daarvan afhankelijk is, zijn het nog steeds ontvangen van inkomsten uit een eigen bedrijf en het nog steeds werkzaam zijn van personen ouder dan 60 jaar. Drie huishoudens zijn politiek actief, de activiteiten die zij verrichten voor de partij worden financieel beloond. 6.2
Financiële bronnen van bestaan met betrekking tot sociale netwerken
Voor de bestaansverwerving zijn er ook huishoudens die naast het verrichten van arbeid, ook afhankelijk zijn van anderen. Sommigen ontvangen steun van een organisatie, anderen krijgen steun van familieleden die geen onderdeel uitmaken van het huishouden. De sociale netwerken waar zij onderdeel van uitmaken zijn bepalend voor de steun en de mate daarvan. Tabel 6.2 laat zien welke vorm van steun de huishoudens in de laatste jaren ontvangen hebben. De steun kan onderverdeeld worden naar steun van familie en steun van organisaties. Omdat er ook in deze tabel sprake van overlap kan zijn, doordat bijvoorbeeld een huishouden meerdere vormen van steun ontvangt, zijn de percentages niet opgeteld. Tabel 6.2 Steun in de vorm van geld en/of goederen die huishoudens in het studiegebied hebben ontvangen Steun Steun van familie Volledig afhankelijk25: Alimentatie Volledig afhankelijk: LISP Financiële bijstand
Van Pettenpolder Aantal hh. % (N=105) 28 27 2 2 0 0 0 0 2 2 1 1
Centrum Aantal hh. % 34 3 2 2 1 2
(N=95) 36 3 2 2 1 2
Totaal Aantal hh. % (N=200) 62 31 5 3 2 1 2 1 3 2 3 2
In totaal ontvangen 62 huishoudens in het studiegebied steun van familie die geen onderdeel uitmaakt van het huishouden. Het grootste deel van hen (52 van de 62 huishoudens) ontvangt geld. Van de huishoudens die steun ontvangen hebben, woont het grootste deel in het Centrum. Van de huishoudens die steun ontvangen van familie, verrichten 57 huishoudens daarnaast ook nog activiteiten op het gebied van arbeid om in hun bestaan te voorzien. Zij zijn dus niet volledig afhankelijk van de steun van anderen. Slechts vijf van de huishoudens die steun ontvangen van familie, zijn hiervan volledig afhankelijk. Toch geven 20 huishoudens aan dat zij tekorten in hun bestaan zouden ondervinden wanneer zij niet deze ‘remittances’ zouden ontvangen. Twee huishoudens zijn volledig afhankelijk van de alimentatie die zij ontvangen. In deze gevallen is de vrouw het hoofd van het huishouden en ontvangt zij de steun van haar ex-man. Dat zoveel huishoudens afhankelijk zijn of aangeven tekorten te ondervinden wanneer zij geen steun zouden ontvangen, betekent dat steun van familie in de vorm van geld of goe25
‘Volledig afhankelijk’ betekent hier dat er naast deze bestaansverwervingsbron geen andere activiteiten worden verricht om in een bestaan te voorzien.
83
deren voor veel huishoudens in de onderzoekswijken een belangrijk deel uitmaakt van de bestaansverwerving. Het grootste deel van de huishoudens dat ‘remittances’ ontvangt van familie krijgt alleen geld (58 procent). De bedragen die huishoudens ontvangen verschillen enorm. Sommige huishoudens ontvangen zowel geld als kleding (23 procent). In tabel 6.3 is te zien hoe vaak de familie steun geeft aan de ontvangende huishoudens. Ongeveer een derde van de huishoudens dat geld ontvangt krijgt dat iedere maand. Ook zijn er veel huishoudens die een paar keer per jaar of eens in het jaar geld ontvangen van familie. Wanneer het geld eenmaal per jaar verzonden wordt, gebeurt dit meestal rond de feestdagen. Naast geld wordt er vooral kleding gestuurd naar de familie in Nieuw Nickerie. De huishoudens die afhankelijk zijn van de steun die zij krijgen van familie, ontvangen in de meeste gevallen iedere maand een geldbedrag (80 procent)26. Tabel 6.3 De steun die huishoudens in het onderzoeksgebied hebben ontvangen naar de regelmaat ervan Vorm steun
Geld Geld en huish. benodigdheden Geld en kleding Groenten Kleding Perceel Schoolbenodigdheden Totaal
Regelmaat steun Eens per Paar keer maand per jaar 11 31 11 31 2 100 0 0 5 36 5 36 1 100 0 0 1 20 3 60 0 0 0 0 0 0 1 33,3 20 32 20 32
Eens per jaar 14 38 0 0 4 28 0 0 1 20 0 0 1 33,3 20 32
Eens in paar jaar 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 33,3 1 2
Eenmalig
(N=62) Totaal
0 0 0 0 0 1 0 1
36 2 14 1 5 1 3 62
0 0 0 0 0 100 0 2
100 100 100 100 100 100 100 100
*De percentages zijn cursief gedrukt
In tabel 6.4 is te zien wat de woonplaats is van de familie die steun geeft. De tabel geeft weer dat driekwart van de steun afkomstig is uit Nederland. Wat te verklaren is door het feit dat de meeste Nickerianen familie in Nederland hebben. Naast de steun uit Nederland is 13 procent afkomstig van familie die elders in Suriname woont. Ook ontvangen vier Guyanese huishoudens steun van familie in Guyana. Tabel 6.4 Herkomst van familie die steun geeft aan de huishoudens in het studiegebied Woonplaats Guyana Nederland Paramaribo Elders in Suriname Verenigde Staten Totaal
Van Pettenpolder Aantal hh. % 0 0 23 82 2 7 2 7 1 4 28 100
Centrum Aantal hh. 4 22 0 8 0 34
% 12 65 0 23 0 100
Totaal Aantal hh. 4 45 2 10 1 62
(N=62) % 6 73 3 16 2 100
26
Uit het onderzoek van Spijker (2007) komt naar voren dat huishoudens vaker levensmiddelenpakketten ontvangen dan geld, in tegenstelling tot dit onderzoek waar de meeste huishoudens geld ontvangen. Het verschil kan verklaard worden door de verschillende benadering van de respondenten. Het onderzoeksgebied verschilt ook deels.
84
Naast de steun van familie/ex-man kunnen ook organisaties steun geven aan huishoudens. Acht van de huishoudens die opgenomen zijn in het onderzoek hebben steun ontvangen van een ngo. De huishoudens die kinderbijslag krijgen, vinden dat een niet noemenswaardige steun van de overheid, daarom is deze vorm van steun niet opgenomen in de tabel. De huishoudens ontvangen slechts 3 SRD per kind per maand, dat is nog geen euro. De meerderheid van de huishoudens met kinderen die recht hebben op kinderbijslag, vonden het aanvragen te veel moeite in verhouding tot het bedrag. Er moet namelijk goedkeuring voor de kinderbijslag aangevraagd worden in Paramaribo en er moet een aantal formulieren ingevuld worden. Van de acht huishoudens die steun hebben ontvangen van een ngo hebben drie daarvan kleding gekregen. Weer drie huishoudens hebben subsidie gekregen voor het bouwen of renoveren van hun woning via een van de stichtingen die deze subsidies van het Low Income Shelter Programme (LISP) verstrekken. Een van de respondenten volgt een opleiding bij Stichting WIN tot gediplomeerd verzorgster van bejaarden, een andere respondente heeft eens een knipcursus gevolgd. Toch wijst het geringe aantal huishoudens dat steun heeft ontvangen van een ngo erop dat deze organisaties in de Van Pettenpolder en het Centrum niet veel huishoudens bereiken. Slechts drie van de huishoudens in het studiegebied krijgen financiële bijstand van de overheid, dit is het geval omdat een van de leden van het huishouden arbeidsongeschikt is. 6.3
Niet-financiële bronnen van bestaan
Ofschoon het inkomen in veel gevallen het grootste gedeelte van de bestaansverwerving van huishoudens vormt, zijn ook andere middelen van bestaan belangrijk. Wanneer leden van het huishouden niet werkzaam zijn, voeren zij in de meeste gevallen wel activiteiten uit waar geen inkomsten uit voortkomen. In deze paragraaf zullen naast de steun via sociale netwerken, de verschillende activiteiten die huishoudens uitvoeren, besproken worden. Niet-financiële bronnen van bestaan met betrekking tot sociale netwerken In tabel 6.5 is te zien dat tien huishoudens in het studiegebied geen steun ontvangen van hun familie in de vorm van geld, maar enkel in de vorm van goederen. Er zijn ook nog 14 huishoudens die zowel geld als kleding ontvangen hebben van familie die elders woont. Kleding is dus een veelvoorkomende bijdrage van familieleden aan de huishoudens in het studiegebied. In de meeste gevallen gaat het om tweedehands kleding die door de familie niet meer gebruikt wordt, maar nog wel goed van pas komt in de huishoudens van Nieuw Nickerie. Ook wordt er in drie gevallen door de familie bijgedragen door schoolspullen op te sturen.
85
Het benutten van sociale netwerken is volgens veel respondenten een goede manier om aan een baan te komen. Vacatures worden bekend gemaakt door familie of vrienden die werkzaam zijn bij de overheid of het betreffende bedrijf. Omdat de familiebanden erg hecht zijn, wordt er vaak een beroep gedaan op familie. De familieband is in veel gevallen erg hecht, toch wordt er volgens respondenten met weinig assets niet vaak steun geboden door hun familie. De reden dat de huishoudens met weinig assets vaak niet veel steun krijgen van hun familie kan volgens hen verklaard worden door het feit dat hun familie het ook moeilijk heeft om rond te komen en dus geen steun kan bieden aan familieleden. Toch gebeurt het wel dat huishoudens steun krijgen van familie of geld van hen lenen. Dit zijn toch voornamelijk de huishoudens die wat meer assets tot hun beschikking hebben. De huishoudens lenen eerder geld van familie dan van buren of vrienden, omdat zij een goede vertrouwensband hebben met elkaar. Dit komt zoals eerder gezegd vooral vaak voor bij Hindoestaanse huishoudens. Naast het lenen van geld of goederen wordt er ook regelmatig een beroep gedaan op de familieleden die in het bezit zijn van bijvoorbeeld een auto. Er zijn 27 huishoudens die hun woning in vruchtgebruik hebben van familieleden die elders wonen. Dit betekent dat zij hier (vaak) kosteloos mogen wonen, mits de woning door hen onderhouden wordt. De familieleden zijn in veel gevallen woonachtig in Nederland. Naast het onderhoud is er meestal ook een andere voorwaarde verbonden aan het vruchtgebruik; het openstellen van de woning voor de eigenaar (en het gezin) wanneer deze in de zomermaanden op vakantie komt in Suriname. Verbouwen van gewassen Meer dan 40 procent van de huishoudens die in het onderzoek zijn opgenomen, verbouwt gewassen. Hierbij moet gedacht worden aan groenten als peper, kousenband, cassave, pompoen, boulanger, tomaat, sopropo, loki en oker27. Een groot deel van de huishoudens verbouwt de gewassen op het eigen perceel. De stukken grond waar de groenten op verbouwd worden zijn erg klein, vaak niet meer dan een paar vierkante meter. Omdat de afvoer van water erg slecht is in de wijken, mede door het lozen van afval in greppels en bermen, stromen veel percelen over in de regentijd. Hierdoor hebben de meeste respondenten moeite om hun stukje grond droog te houden. Zij hebben regelmatig problemen met het verbouwen van gewassen in het regenseizoen. Bij verschillende huishoudens is het verbouwen van groenten meerdere malen mislukt doordat de grond waarop verbouwd werd overstroomde. Daarnaast is volgens de respondenten de onvruchtbaarheid van de grond in sommige gevallen de reden voor het mislukken van de oogst.
27
Boulanger is de Surinaamse benaming voor aubergine, sopropo wordt ook wel bittermeloen genoemd en is familie van de komkommer. Loki is een soort biet en oker is een vruchtgroente die veel gebruikt wordt in de Surinaamse keuken.
86
Pluimvee houden Enkele huishoudens in de Van Pettenpolder en het Centrum waren ten tijde van het onderzoek in het bezit van pluimvee. Een aantal huishoudens heeft een aantal kippen of doksen (slachteenden) op hun erf lopen. In de meeste gevallen was dit een hobby van een van de leden van het huishouden. Maar in moeilijke tijden wordt er wel eens een doks geslacht. 6.4
Principale componentenanalyse
In het vorige hoofdstuk is beschreven welke kapitalen de huishoudens bezitten en in de vorige paragrafen is geanalyseerd welke activiteiten huishoudens ondernemen om in een bestaan te kunnen voorzien. Om de huishoudkenmerken, de activiteiten en de verschillende kapitalen van de huishoudens met elkaar te combineren, wordt in deze paragraaf een principale componentenanalyse uitgevoerd. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de verschillende groepen huishoudens die er zijn in de twee onderzoekswijken. Zoals eerder beschreven in de methodologie, zullen de componenten gezien worden als verschillende groepen huishoudens met bepaalde bestaansverwervingsstrategieën. Aan de hand van de beschrijving van de livelihoods, zullen de verschillende groepen huishoudens getypeerd worden. Ook zal hieruit naar voren komen welke ex ante bestaansverwervingsstrategieën de huishoudens hanteren. Het aantal variabelen in het onderzoek is van 200 teruggebracht tot 20 variabelen die in de pca zijn opgenomen. Bij het selecteren van de variabelen is rekening gehouden met het belang van verschillende soorten kapitalen voor de huishoudens in het onderzoek. De variabelen verklaren allemaal een groot deel van de variantie en hangen niet sterk samen met de andere variabelen in de pca. De variabelen die onderdeel uitmaken van de samenhangsmatrix hangen met minstens een variabele die niet in de pca is opgenomen sterk samen. Deze samenhang is in alle gevallen significant met een significantieniveau van 0,01. De variabelen Voor sommige variabelen geldt dat het niet vanzelfsprekend is dat zij zijn opgenomen in de samenhangsmatrix, daarom zal de keuze voor de variabelen hier nader toegelicht worden. De migratiegeschiedenis komt tot uiting in de woonduur in jaren, de grootte van het huishouden in het aantal leden waar het huishouden uit bestaat. De opname van de religie van de huishoudens ligt in vergelijking tot de woonduur en het aantal leden niet erg voor de hand. In het vorige hoofdstuk werd een aantal keren de nadruk gelegd op de verschillen die er zijn tussen de huishoudens van de etnische groepen in het studiegebied. Toch is er een aantal redenen voor dat de variabele ‘religie’ in de pca is opgenomen. Er kunnen duidelijk drie groepen gemaakt worden van de religies van de huishoudens. Voor de etniciteit van huishoudens is dit een stuk lastiger omdat er meer etnische groepen zijn. Omdat
87
er maar een beperkt aantal binaire variabelen opgenomen mag worden in de pca, zou dit waarschijnlijk betekenen dat alleen de drie grootste etnische groepen in de analyse opgenomen zouden worden. Dit zou betekenen dat 24 huishoudens niet mee zouden doen in de pca. Omdat wel alle huishoudens onderverdeeld kunnen worden bij de drie religies, is besloten dat religie onderdeel uitmaakt van de analyse. Ook op basis van religie kunnen duidelijke uitspraken worden gedaan, maar hierbij moet voorzichtigheid geboden worden. De religie hangt niet vanzelfsprekend samen met een etniciteit, daarom moet er zorgvuldig gekeken worden naar de vertaling van een religie naar een etnische groep. Samen met het hoogstbehaalde opleidingsniveau van de huishoudens vormen de andere variabelen de huishoudkenmerken en het menselijk kapitaal. Het financieel kapitaal is in de pca vertegenwoordigd door vijf variabelen. Deze variabelen zijn vooral opgenomen in de analyse om uitspraken te kunnen doen over de bestaansverwerving en kwetsbaarheid van de huishoudens. Het aantal leden van het huishouden dat recht heeft op AOV, zegt iets over de samenstelling van het huishouden. Wanneer de score van een component hoog is op deze variabele, betekent dit waarschijnlijk dat er meer dan een huishoudlid ouder is dan 60 jaar. Het aantal verschillende activiteiten dat een huishouden onderneemt laat zien of men afhankelijk is van een of meerdere bestaansverwervingsbronnen. Dit heeft weer invloed op de kwetsbaarheid van huishoudens. De mogelijkheid tot een lening laat zien of huishoudens in staat zijn om toegang tot extra krediet te krijgen via een bank of een informele verstrekker. Omdat de huishoudens met een formele baan in de meeste gevallen de mogelijkheid hebben tot het afsluiten van een lening, is deze variabele van belang om de huishoudens zonder formele baan op te sporen die desondanks toch een lening af kunnen sluiten. Een meer complexe variabele is de variabele ‘huishoudcategorie’. De meeste huishoudens in het studiegebied zijn voor het grootste deel afhankelijk van hun inkomen. Vanwege het beperkte aantal binaire variabelen in de matrix, is het onmogelijk om alle verschillende activiteiten in de pca op te nemen. Dit is de reden dat er voor gekozen is om de activiteiten in twee categorieën in te delen. Hiermee wordt niet precies duidelijk welke activiteiten de huishoudens verrichten, maar wel in welke richting gedacht moet worden. Door het inzicht in de overige kapitalen van de huishoudens, kunnen hier vaak toch wel uitspraken over gedaan worden. Binnen deze binaire variabele zijn alle huishoudens gecategoriseerd in categorie 1 of 2. De categorieën zijn de categorieën zoals die in paragraaf 6.1 zijn opgenomen in de twee kaders (zie pagina’s 79, 80 en 81). Categorie 1 omvat de huishoudens met een vaste baan met een zeker en regelmatig inkomen, in categorie 2 zijn de huishoudens opgenomen die geen vaste baan hebben en geen zeker en regelmatig inkomen hebben. Naast deze variabele, is ook de opname van de laatste variabele binnen het financiële kapitaal complex; het gemiddelde inkomen per lid van het huishouden per maand in SRD. Omdat de scheefheid van het gemiddelde inkomen per lid met 4,243 te groot was om op te nemen in de analyse, is deze gereduceerd tot 1,768. De scheefheid is gereduceerd door de vier hoogst scorende huishoudens in een inkomenscategorie te plaatsen.
88
De variabelen die opgenomen zijn in de pca om het fysieke kapitaal van de huishoudens te representeren, zijn niet erg complex. Allereerst is het aantal slaapkamers in de woning van de huishoudens opgenomen in de matrix. Vervolgens is het eigendomsrecht van de woning verdeeld in twee mogelijkheden; de ene mogelijkheid is dat het huishouden in het bezit is van de papieren van de woning én de grond waarop zij wonen, de tweede optie is dat het huishouden de woning niet zelf bezit. In de tweede categorie zijn naast occupanten ook huishoudens die een huis huren, huishoudens die in een huis van familie wonen en de overige huishoudens ingedeeld. Het exacte aantal goederen is van betekenis voor de mate waarin mensen beschikken over duurzame goederen, het zegt iets over het fysieke kapitaal dat huishoudens bezitten. Andere variabelen die inzicht geven in het fysiek kapitaal waar huishoudens over beschikken zijn: de toegang tot elektriciteit en de toegang tot leidingwater. De toegang tot elektriciteit is veranderd in een binaire variabele; de huishoudens hebben wel of geen toegang tot elektriciteit. De toegang tot leidingwater is onderverdeeld in twee groepen; de ene groep huishoudens beschikt over leidingwater uit een kraan die in hun woning aanwezig is, de andere groep huishoudens haalt water elders vandaan. Dit zegt in veel gevallen ook iets over de sanitaire voorzieningen van de huishoudens. Drie variabelen met betrekking tot sociaal en politiek kapitaal zijn opgenomen in de pca. Het lidmaatschap van een vereniging of organisatie zegt iets over de mate waarin huishoudens georganiseerd zijn. Om te bepalen of bepaalde huishoudens vaker lid zijn van een politieke partij dan andere huishoudens, is deze variabele opgenomen in de pca. Omdat veel huishoudens ‘remittances’ ontvangen van familie, maar niet iedereen tekort heeft zonder deze giften, is de variabele ‘afhankelijk van remittances’ opgenomen in de matrix. In deze context betekent afhankelijk niet dat huishoudens geen andere activiteiten uitvoeren naast het ontvangen van steun, maar dat men aangeeft tekorten te hebben zonder de giften. Tot slot is voor het natuurlijke kapitaal alleen de variabele opgenomen die betrekking heeft op het wel of niet verbouwen van gewassen. Het gebruik van hout is niet opgenomen in de pca, omdat deze de verklaarde variantie duidelijk vermindert. Dit kan verklaard worden door het grote aantal verschillende soorten huishoudens dat af en toe gebruikt maakt van hout als kookbrandstof. De scores In de principale componentenanalyse zijn alle huishoudens opgenomen die in de Van Pettenpolder en het Centrum geïnterviewd zijn. Omdat de componenten in de wijken mogelijk verschillen, is de pca ook per wijk uitgevoerd. Deze samenhangsmatrices zijn als bijlage toegevoegd (bijlagen 4 en 5). De acht componenten met een ‘eigenvalue’ hoger dan een, die uit de componentenanalyse voortgekomen zijn, verklaren 72,2 procent van de totale variantie. Bijna 55 procent van de totale variantie wordt verklaard door de eerste vijf componenten. In tabel 6.5 op de volgende pagina zijn de scores op de 20 variabelen te zien. Aan de hand hiervan zullen verschillende groepen huishoudens beschreven worden.
89
Zoals al in de methodologie is aangegeven, vertegenwoordigt elke component een groep huishoudens met een bepaalde bestaansverwervingsstrategie. Op deze manier wordt ook inzicht gegeven in de livelihoods van huishoudens. Volgens de definitie van Ellis (2000) omvat een livelihood namelijk de assets, de activiteiten en de toegang tot assets van huishoudens. Dit zijn de elementen die in de pca zijn opgenomen. De componenten zijn allemaal onafhankelijk van elkaar; ze verklaren ieder een deel van de variantie tussen de variabelen die in andere componenten nog niet verklaard is. Tabel 6.5 Principale componentenanalyse van de huishoudens in de Van Pettenpolder en het Centrum Component 1
2
3
4
5
6
7
8
Woonduur in jaren
,353
-,615
-,301
,016
-,201
,035
,121
-,198
Aantal leden huishouden
-,018.
,281
,513
,285
-,492
-,167
,042
,148
Zijn leden hindoe?
-,071
-,688
,486
,232
,348
-,127
-,177
,093
Zijn leden christen?
,056
,555
-,590
,256
-,164
-,352
-,090
-,238
Zijn leden moslim?
,026
,234
,071
-,606
-,258
,585
,338
,163
Hoogst behaalde opleiding hh
,524
,236
-,003
,160
,093
,180
-,441
,166
Aantal mensen recht op AOV
,352
-,456
-,265
,173
-,253
-,011
,430
-,017
Aantal soorten activiteiten
,329
,146
,410
,132
,076
-,344
,493
-,073
Mogelijkheid tot lening
,436
,508
,540
-,030
,140
,024
-,047
-,314
Huishoudcategorie
,680
,142
,203
,077
-,063
,059
,202
-,382
Gemiddeld aantal SRD per lid hh
,612
,047
-,205
,013
,470
,148
-,067
-,030
Aantal slaapkamers in de woning
,604
-,213
,119
,093
-,422
-,039
-,176
,305
Is woning eigendom van hh?
,572
-,372
-,001
-,179
,029
-,092
-,086
-,317
Exact aantal duurzame goederen
,752
,085
,045
-,173
,004
,030
-,187
,204
Toegang tot elektriciteit
,506
,080
-,173
-,408
,049
-,342
-,004
,199
Leidingwater eigen kraan
,703
-,119
,097
-,245
-,044
-,110
-,008
,131
Lid van vereniging of organisatie
,405
,170
-,379
,328
,289
,273
,154
,009
Lid van politieke partij
,213
,147
-,074
,518
,265
,028
,365
,501
Afhankelijk van ‘remittances’
-,205
-,039
,192
-,270
,533
-,025
,218
-,016
,081
-,124
,218
,458
-,139
,542
-,100
-,212
Huishoudkenmerken en menselijk kapitaal
Financieel kapitaal
Fysiek kapitaal
Sociaal en politiek kapitaal
Natuurlijk kapitaal Verbouwen van gewassen door hh
90
6.5
De algemene componenten
Uit de verschillende analyses blijkt dat slechts drie componenten als algemene componenten beschouwd kunnen worden; zij bestaan zowel in de algemene analyse als in de analyses op wijkniveau. Omdat er in de overige gevallen verschillen bestaan tussen de componenten in de Van Pettenpolder en het Centrum, zullen de componenten die van elkaar verschillen per wijk besproken worden. Voor de pca van de Van Pettenpolder geldt dat 72,2 procent van de totale variantie verklaard wordt door acht componenten. Voor het Centrum geldt dat er zeven componenten met een ‘eigenvalue’ hoger dan 1 voortgekomen zijn uit de pca. Zij verklaren 69,8 procent van de totale variantie. Tabel 6.5 op de vorige pagina, is de samenhangsmatrix van de principale componentenanalyse waarin alle huishoudens uit de survey zijn opgenomen. De samenhangsmatrices van de pca op wijkniveau zijn als bijlage 4 en 5 toegevoegd. Succesvolle ‘white collar workers’ De huishoudens die hoog scoren op de eerste component kunnen gezien worden als succesvolle ‘white collar workers’. Zij scoren voornamelijk hoog op de variabelen die betrekking hebben op financieel en fysiek kapitaal. Waarschijnlijk verrichten de huishoudleden echte ‘white collar’ beroepen, zoals goed betaalde kantoorbanen en banen als eigenaar van een zelfstandige onderneming. Uit de tabel blijkt dat religie niet van grote invloed is op het succes van de huishoudens in deze groep want de huishoudens die tot deze component behoren, scoren niet hoog op een van de religies. De huishoudens zijn opvallend vaak werkzaam in categorie 1, wat betekent dat de huishoudens minstens een lid hebben die een formele activiteit uitvoert. Het opleidingsniveau van de huishoudens is hoog en veel van hen hebben de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Dit is logisch, omdat de meeste huishoudens met een vaste baan of een eigen bedrijf vanwege de vaste aanstelling een lening kunnen afsluiten. Dat de score op de variabele ‘mogelijkheid op een lening’ niet extreem hoog is, kan verklaard worden door het feit dat er ook huishoudens binnen deze component vallen die al gepensioneerd zijn. Ondanks dat zij een regelmatig inkomen hebben, is het niet voor alle huishoudens vanzelfsprekend dat zij een lening kunnen afsluiten. Dat ook gepensioneerden tot deze groep behoren is logisch, zij hebben een regelmatig inkomen dankzij de AOV. Maar sommige gepensioneerden hebben ook nog eens een goed pensioen of ontvangen nog steeds inkomsten uit hun eigen bedrijf. De huishoudens die tot deze component behoren hebben in elk geval een hoog gemiddeld inkomen per lid. Opvallend van de huishoudens die hoog scoren op deze component is dat zij erg hoog scoren op alle variabelen van het fysieke kapitaal. Dit betekent dat de voorzieningen waar zij over beschikken goed in orde zijn. Zo bevat de woning van de huishoudens in de meeste gevallen veel slaapkamers, is de
91
woning eigendom van het huishouden zelf en beschikt men over een groot aantal duurzame goederen. Dat de woning in veel gevallen eigendom is van het huishouden hangt mogelijk ook samen met de woonduur, die redelijk hoog te noemen is. De aansluiting op elektriciteit en water is goed geregeld bij deze huishoudens. Het sociale kapitaal komt in deze matrix alleen tot uiting in de hoge score op het lidmaatschap van organisaties. Verschillende huishoudens die tot deze component behoren zijn lid van een vereniging, zij zijn echter helemaal niet zo vaak lid van een politieke partij als sommige mensen in het studiegebied aannemen. Hiermee wordt dus opnieuw bevestigd dat succes niet automatisch samenhangt met het lidmaatschap van een politieke partij. Kader 6.3 Voorbeeld van een huishouden dat behoort tot de component ‘succesvolle white collar workers’ De mannelijke respondent is 44 jaar oud en vormt samen met zijn vrouw (38 jaar oud) en hun twee kinderen een huishouden. Zij wonen al vijftien jaar op het huidige adres in het Centrum van Nieuw Nickerie, waarheen zij verhuisd zijn vanuit een van de polders in het district Nickerie. Hij en zijn vrouw zijn allebei Hindoestaans met het hindoeïstische geloof. De man is zelfstandig ondernemer, hij heeft een eigen groothandel in Nieuw Nickerie. Ondanks dat het huis al 30 jaar oud is, wonen ze in een goed onderhouden woning boven het bedrijf. Het huis is hun eigendom en beschikt over een groot aantal kamers. De respondent heeft een tiental mensen in vaste dienst. Naast het leiden van de groothandel, verhuren ze nog drie woningen die in hun bezit zijn. Deze woningen staan in Paramaribo en elders in Nieuw Nickerie. De respondent heeft de MEAO niet afgemaakt. Ze verbouwen gewassen in een tuin die ergens anders in Nieuw Nickerie ligt, dit is meer voor de ontspanning want ze zijn niet afhankelijk van deze groenteteelt. Het huishouden houdt na de aftrek van vaste lasten nog gemiddeld 10.000 SRD over. De respondent vindt het niet nodig dat zijn vrouw werkt, aangezien ze voldoende inkomsten hebben om rond te komen. Het huishouden bezit twee auto’s en een vrachtwagen. Verder beschikt het over de meeste duurzame goederen en heeft het huishouden zelfs airconditioning. De respondent biedt zijn werknemers de mogelijkheid om bij hem een lening af te sluiten, zodat zij dit niet bij een bank hoeven te doen en de rentes lager zijn.
Jonge christelijke gezinnen met formele of informele activiteiten De huishoudens die hoog scoren op deze component zijn vooral geen hindoes, maar christenen. Hoogstwaarschijnlijk behoren deze huishoudens tot de creolen of hebben zij een gemengde etniciteit, omdat dit de christenen zijn die nog maar kort op het huidige adres wonen. Dat zij nog maar kort op dat adres wonen, betekent waarschijnlijk dat zij kort geleden verhuisd zijn om een grotere woning te betrekken of om samen te gaan wonen en samen een eigen plek te hebben. Dit zijn namelijk de meest voorkomende redenen voor het verhuizen van christelijke gezinnen. Omdat het aantal leden dat binnen het huishouden recht heeft op AOV erg laag is, kan er vanuit gegaan worden dat de meeste huishoudens die op deze component hoog scoren, jonge gezinnen zijn. Het zijn of stellen die kortgeleden zijn gaan samenwonen, of kleine gezinnen met (jonge) kinderen.
92
Gezien de neutrale score op de variabele ‘huishoudcategorie’ behoren er zowel huishoudens waar leden een vaste baan hebben tot deze component, als huishoudens waar de leden geen vaste baan hebben. In de Van Pettenpolder hebben de huishoudens die hoog scoren op de variabelen vaker een vaste baan met een regelmatig inkomen dat in het Centrum het geval is. Gezien het redelijk lage inkomen hebben de huishoudens die een vaste aanstelling hebben waarschijnlijk een baan bij de overheid als schoonmaakster, tuinman, timmerman of wachter of zijn zij in vaste dienst bij een particulier bedrijf. Het inkomen van de huishoudens in het Centrum is ondanks dat zij minder vaak een vaste baan hebben wel iets hoger. Toch ondernemen de huishoudens in beide wijken niet echt veel verschillende activiteiten om een inkomen te vergaren en zijn zij niet ontevreden met het lage inkomen dat zij verdienen. Dit komt voort uit het arbeidsethos dat zij hebben, dat voortkomt uit hun christelijke geloofsovertuiging. De meeste huishoudens willen niet veel op heel veel verschillende manieren proberen het inkomen te verhogen, maar vinden dat men tevreden moet zijn met wat men heeft: “Men mag niet klagen, maar moet tevreden zijn met wat men heeft en wat Hij heeft gegeven”. Ondanks dat zij niet altijd een formele activiteit verrichten, kunnen zij meestal toch een lening afsluiten. Dit impliceert dat zij gebruik maken van hun sociale netwerk om een lening te kunnen krijgen. Een van de familieleden of vrienden kan garant staan bij de bank om zo toch een lening te kunnen afsluiten, maar ook de werkgever van een van de leden van het huishouden kan een lening verstrekken aan de werknemer. De woningen waarin zij wonen zijn veelal niet in het bezit van het huishouden zelf, in de meeste gevallen huren zij deze woning van een particulier. Mogelijk wachten zij nog op de toewijzing van een perceel. De woningen hebben vaak ook niet zoveel slaapkamers. Dat deze huishoudens vaak geen eigenaar zijn van de woning en dat de woningen niet veel slaapkamers hebben kan samenhangen met de korte woonduur van de huishoudens. Omdat zij nog niet lange tijd op hetzelfde adres wonen, hebben zij kort de tijd gehad om de papieren te regelen van de woning of om een eigen woning te vinden. Zij zijn meestal nog niet in de gelegenheid geweest om het huis te verbouwen en groter te maken. Een andere reden voor het lage aantal slaapkamers in de woning is dat huurwoningen over het algemeen niet over veel slaapkamers beschikken; het zijn in het algemeen geen grote woningen. Kader 6.4 Voorbeeld van een jong christelijk gezin met formele of informele activiteiten Deze creoolse respondente is 39 jaar oud en getrouwd met haar 43-jarige creoolse man. Beide zijn ze roomskatholiek en vormen samen met hun kinderen met de leeftijd van 19, 18, 8 jaar en een pleegkind van 4 jaar, een huishouden. Haar drie kinderen gaan allemaal nog naar school, een van hen volgt het VWO, een ander zit op de LTS en het kind van 8 jaar oud zit nog op de lagere school. Het jongste kind gaat nog niet naar school en blijft thuis. De vrouw des huizes werkt 20 uur in de week als schoonmaakster bij een van de ministeriekantoren die Nieuw Nickerie rijk is. Hiermee verdient zij iets meer dan 500 SRD in de maand. Haar man is ook werkzaam bij een ministerie, maar dan als bestuursopzichter.
93
Vervolg kader 6.4 Hij werkt 40 uur in de week en verdient 700 SRD per maand. Omdat ze aangeven met moeite rond te komen, verbouwen ze groenten voor eigen gebruik op hun erf. Ze wonen nog maar anderhalf jaar op het huidige adres. Het huishouden is woonachtig in een houten overheidswoning op lage neuten in het Centrum; deze woning is huurvrij. Wel moeten ze elektriciteit en water zelf betalen. Het huishouden is vanuit een andere plek in Nieuw Nickerie Centrum naar deze woning verhuisd omdat dit een betere en grotere woning was dan hun vorige onderkomen. Toch hebben ze kortgeleden 7000 SRD geleend van de bank om het huis te repareren. De respondente vertelt dat ze over drie slaapkamers beschikken; dat betekent dat de kinderen een slaapkamer delen. De auto die ze bezitten heeft 1985 als bouwjaar. Geen van de leden is lid van een organisatie, vereniging of een politieke partij. Van de zus van de respondente, die in Nederland woont, krijgen ze elke maand geld en kleding. Ze zien dit als een extraatje. Omdat de erven vaak onder water lopen, is de vrouw van mening dat er meer aandacht besteed moet worden aan het milieu.
Grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen De derde component bestaat uit huishoudens die hoog scoren op een aantal variabelen. De huishoudens zijn voornamelijk hindoe28, christelijke huishoudens komen erg weinig voor binnen deze component. De huishoudens die tot deze component behoren bestaan uit een groot aantal leden, wat betekent dat het kerngezinnen met veel kinderen of uitgebreide gezinnen zijn. Onder de Hindoestanen zijn grote gezinnen erg gebruikelijk. Wanneer de huishoudens die hoog scoren op deze component uitgebreide gezinnen zijn, betekent dit dat er hoogstwaarschijnlijk veel volwassenen onderdeel uitmaken van het huishouden. Het aantal verschillende soorten activiteiten dat wordt uitgevoerd door de huishoudens is groot. Er is dus sprake van diversificatie binnen deze huishoudens. Dit kan zowel betekenen dat een groot aantal volwassenen dat onderdeel uitmaakt van het huishouden werkt, maar ook dat slechts enkele leden van het huishouden veel verschillende activiteiten verrichten. Dit zijn voornamelijk informele activiteiten, maar er behoren ook huishoudens tot deze component waar wel iemand een vaste baan heeft en dus een regelmatig inkomen. In dat geval kan het huishouden profiteren van de secundaire arbeidsvoorzieningen. Tussen de huishoudens die hoog scoren op de variabelen binnen deze component, is wel een aantal verschillen te ontdekken op basis van de twee verschillende wijken waar deze huishoudens wonen (bijlagen 4 en 5). De huishoudens die woonachtig zijn in de Van Pettenpolder hangen vooral niet het islamitische geloof aan. Dit sluit de Hindoestaanse moslims en overige moslims in het studiegebied buiten deze groep. Doordat er in het Centrum juist geen christenen tot deze component gerekend moeten worden en er nauwelijks moslims wonen in deze wijk, wordt het nog eens extra duidelijk dat het echt gaat om hindoes in deze component. In de Van Pettenpolder omvatten de huishoudens vaak ook
28
De huishoudens in het onderzoek die leven volgens de hindoeïstische religie, behoren in alle gevallen tot de etnische groep van de Hindoestanen.
94
leden die ouder zijn dan 60 jaar, gezien het redelijk hoge aantal leden dat recht heeft op AOV. Dit doet vermoeden dat het in deze wijk voornamelijk gaat om grote uitgebreide gezinnen of om kerngezinnen in een latere levensfase. In het eerste geval kan het bijvoorbeeld betekenen dat de ouders met kinderen hun (schoon)ouders in huis hebben, in het laatste geval wonen de volwassen kinderen vaak nog thuis. In het Centrum zijn er weinig huishoudens die leden hebben die ouder dan 60 zijn, toch lijken de typen huishouden erg op elkaar. In het Centrum zullen het vooral grote, jonge huishoudens zijn die tot deze groep behoren. Dit kan zowel betekenen dat de huishoudens kerngezinnen zijn waarbij de ouders veel kinderen hebben, maar het kan ook betekenen dat het uitgebreide huishoudens zijn, met veel jonge volwassenen die bijvoorbeeld nog jonge kinderen hebben. Vaak bestaan dit soort uitgebreide jonge gezinnen uit broers en zussen die met hun partners en kinderen samen een huishouden vormen. De huishoudens in de Van Pettenpolder die tot deze component behoren, zijn meestal woonachtig in een woning met veel slaapkamers. Voor de huishoudens in het Centrum geldt dat niet. De huishoudens die tot deze component behoren in het Centrum, wonen voornamelijk in woningen die niet in hun bezit zijn. Zij wonen voornamelijk in huurwoningen. In de Van Pettenpolder zijn de huizen wel vaker eigendom van het huishouden of zij hebben de woning zelf gebouwd, maar hebben de huishoudens alleen nog geen papieren. Het verschil in aantal slaapkamers kan mogelijk verklaard worden doordat het aantal slaapkamers in de huurwoningen in het Centrum kleiner is dan in de woningen in de van Pettenpolder. Daarnaast kan de korte woonduur van huishoudens in het Centrum van invloed zijn geweest hierop; zij hebben nog niet de gelegenheid gehad om een aantal slaapkamers erbij te bouwen. Ofschoon de huishoudens in het Centrum vaker tot categorie 2 behoren dan de huishoudens in de Van Pettenpolder, scoren zij wel veel hoger op de variabele ‘mogelijkheid tot lening’. Dit betekent dat de huishoudens in het Centrum vaker een lening kunnen afsluiten, ondanks dat zij vaker werkzaam zijn in de informele sector. Hoogstwaarschijnlijk zullen deze leningen op informele wijze gesloten worden, via een vriend of familielid of via een werkgever van een van de leden van het huishouden. De huishoudens in de Van Pettenpolder zijn beter georganiseerd dan de huishoudens in het Centrum; dit kan mogelijk verklaard worden doordat de huishoudens vaker een vaste baan hebben en lid zijn van een vakbond. Ook zijn de huishoudens in de Van Pettenpolder redelijk vaak lid van een politieke partij. Onder de huishoudens in het Centrum zijn bijna geen leden van een politieke partij. De huishoudens in de Van Pettenpolder, verbouwen vaak gewassen. Dit kan betekenen dat zij er voor een groot deel afhankelijk van zijn. Zeker voor grote gezinnen kan het soms moeilijk zijn om voldoende voedsel op de plank te krijgen. De huishoudens in het Centrum verbouwen niet heel vaak gewassen, vaak staan er meerdere huizen op het perceel waardoor er weinig grond is om groenten te telen.
95
Kader 6.5 Voorbeeld van een groot Hindoestaans arbeidersgezin Dit huishouden is woonachtig in de Van Pettenpolder en bestaat uit zeven leden. De respondent woont samen met zijn vrouw, zoon, schoondochter en kleinkinderen in een woning. De langstwonenden wonen al 13 jaar op het huidige adres. Alle leden van het huishouden hangen het hindoeïsme aan. De respondent heeft in totaal vier kinderen, twee van hen wonen in Nederland, een woont elders in Nieuw Nickerie. Slechts een van de huishoudleden is jonger dan 18. De kleinkinderen van de respondent, van 21, 18 en 8 jaar oud gaan allemaal nog naar school. De zoon van de respondent is de enige die werkt, hij heeft geen vast contract. Hij is werkzaam als veldarbeider bij Surland, het bacovenbedrijf dat verderop in de polder van Nickerie gevestigd is. De man verdient hiermee 500 SRD per maand. Zijn vrouw werkt niet, omdat zij samen met haar schoonmoeder voor het huishouden moet zorgen. De respondent en zijn vrouw zijn allebei gepensioneerd omdat zij beiden ouder zijn dan 60 jaar, zij hebben vroeger bij de overheid gewerkt en ontvangen allebei 400 SRD per maand (225 SRD AOV plus 175 SRD pensioen). Het huishouden heeft niet de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening, daarom willen zij LISP gaan aanvragen bij Stichting Sari om de woning te kunnen repareren. Omdat zij nog steeds wachten op de papieren van de woning en de grond, kunnen zij dit helaas nog niet doen. Het huis is van steen en beschikt over drie slaapkamers, de kleinkinderen van de respondent slapen samen op een kamer. Ondanks dat zij verzekerd zijn bij het Staatsziekenfonds, moeten zij veel ziektekosten betalen. Wanneer er iemand ziek wordt binnen het gezin, zijn zij volledig aangewezen op hun inkomen omdat zij ook geen steun krijgen van familie. Zij zijn niet lid van een vereniging, maar wel van een politieke partij. Tegenwoordig koken zij vaak op hout omdat het gas zo duur geworden is.
6.6
Specifieke componenten in de Van Pettenpolder
Omdat de componenten die nog niet beschreven zijn in de Van Pettenpolder en het Centrum onderling verschillen, zullen in deze paragraaf de overige componenten van de Van Pettenpolder beschreven worden. Goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen De huishoudens die hoog scoren op de vierde component in de Van Pettenpolder, hebben voornamelijk een hoge score bij variabelen die betrekking hebben op de huishoudkenmerken en het sociaal kapitaal. De huishoudens wonen vrij lang op het huidige adres en hebben meestal een christelijke religie, het zijn vooral geen huishouden die het hindoeïsme aanhangen. Het aantal leden van de huishoudens is over het algemeen klein. De huishoudens hebben vaak geen mogelijkheid tot een lening en zijn zowel werkzaam in de formele sector als in de informele sector. Mede dankzij het aantal mensen dat werkzaam is in categorie 1 rijst het vermoeden dat er een aantal gepensioneerden of huishoudleden met AOV tot deze groep behoort. De redelijk hoge score op de variabele ‘aantal mensen dat recht heeft op AOV’ bevestigt deze veronderstelling. Ook zijn zij erg laag opgeleid, wat vaak het geval is bij mensen op leeftijd. Vroeger moesten alle leden van het huis-
96
houden een bijdrage leveren aan de bestaansverwerving van het huishouden (door middel van werk of zorg voor het huishouden) en werd onderwijs minder belangrijk geacht. Daarnaast is er pas sinds tien jaar een HAVO/VWO in Nieuw Nickerie. Voorheen moest iedereen voor een hoge opleiding naar Paramaribo, wat ook invloed kan hebben gehad op het aantal huishoudens met een lage opleiding. Toch zijn deze huishoudens opvallend goed georganiseerd, zij zijn zowel vaak lid van een organisatie of vereniging als lid van een politieke partij. Ondanks dat zij hoog scoren op het sociale kapitaal, zijn zij helemaal niet afhankelijk van de steun van familie. Ook deze christelijke huishoudens vinden dat zij tevreden moeten zijn met wat zij hebben en niet altijd maar meer willen hebben. Kader 6.6 Voorbeeld van een goed georganiseerd, christelijk arbeidersgezin Het huishouden is woonachtig in de Van Pettenpolder en woont al achttien jaar op het huidige adres. Het huishouden is een kerngezin dat bestaat uit een 43 jarige Creoolse vrouw, haar 52 jarige Creoolse man en hun drie kinderen. De leden van het huishouden zijn allemaal rooms-katholiek. Een van de kinderen van het huishouden is ouder dan 18 jaar en zorgt samen met haar vader voor het inkomen van het huishouden. De dochter is werkzaam als agente, de man des huizes heeft een eigen taxibedrijfje. Hij gebruikt hun eigen auto voor zijn bedrijf. Ze zijn tevreden met het inkomen dat zij verdienen. De vrouw des huizes heeft nooit gewerkt omdat zij voor de kinderen moest zorgen, maar zij verbouwt wel gewassen op het perceel, de groenten zijn voor eigen gebruik. De twee kinderen gaan nog naar school. De ouders hebben geen opleiding genoten, de dochter heeft een MBO-opleiding gedaan. Ondanks dat het huishouden wel de mogelijkheid heeft om een lening af te sluiten, hebben zij hier geen gebruik van gemaakt. Het huishouden woont in een woning op hoge neuten en beschikt over drie slaapkamers. Ze bezitten zes verschillende duurzame goederen, waaronder een wasmachine en een ijskast. Het is een zeer goed georganiseerd huishouden want de respondente is lid van een vereniging en de man des huizes is lid van een politieke partij. Ze hebben echter nooit steun van een organisatie of vereniging ontvangen en ook niet van familie. De leden van het huishouden zijn wel tevreden met de overheid omdat zij een sociale zakenkaart hebben, terwijl zij gezien het inkomen hier eigenlijk geen recht op
Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten Huishoudens die tot de vijfde component behoren, scoren hoog op het hindoeïsme. Islamitische huishoudens behoren niet tot deze component, er zullen waarschijnlijk wel enkele christelijke huishoudens hoog scoren op de variabelen. Toch bestaan de huishoudens die tot deze component behoren voornamelijk uit hindoeïstische Hindoestanen. Het zijn redelijk kleine en jonge gezinnen, gezien het aantal leden van het huishouden en het geringe aantal leden dat recht heeft op AOV. Ondanks dat zij niet heel veel verschillende activiteiten verrichten, hebben zij toch een hoog inkomen. De huishoudens zijn zowel werkzaam in de formele als in de informele sector, veel van hen hebben de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Ondanks het hoge inkomen, is het fysieke kapitaal van de huishoudens vaak niet zo goed in orde. De huishoudens die tot deze component behoren wonen voornamelijk in woningen met weinig slaapkamers, hebben veelal geen beschikking over leidingwater, hebben in enkele gevallen geen toegang tot elektriciteit en men bezit een klein aantal duurzame goederen. Toch zijn zij 97
vaak wel de eigenaar van de woning waarin zij leven. Mogelijk hebben deze huishoudens vanwege hun korte woonduur nog niet de mogelijkheden gehad om het huis groter te bouwen of om nutsvoorzieningen aan te leggen. Maar wanneer huishoudens daar wel het geld voor hebben, zou eigenlijk verwacht worden dat zij wel elektriciteit en leidingwater zouden aansluiten. Een goede verklaring voor het feit dat veel van deze huishoudens in niet zulke goede woningen leven, zou zijn dat een aantal van de huishoudens deze LISP-subsidies heeft aangevraagd en nog in afwachting is van de uitkomst. Deze huishoudens zijn goed georganiseerd gezien de mate waarin zij lid zijn van een organisatie of vereniging. Van politieke partijen zijn zij echter helemaal niet vaak lid. Ofschoon de huishoudens die tot deze component behoren een vrij hoog inkomen hebben, zijn zij redelijk vaak afhankelijk van ‘remittances’, welke natuurlijk deel uit kunnen maken van dat hoge inkomen. Kader 6.7 Voorbeeld van een Hindoestaans, jong kerngezin met formele of informele activiteiten Het huishouden woont in het Volkswoningbouwproject in de Van Pettenpolder. De Hindoestaanse respondent is 29 jaar oud en vormt samen met zijn 29 jarige vrouw en hun twee kinderen een huishouden. Ze wonen elf jaar op het huidige adres, voorheen woonden ze bij zijn ouders in Nieuw Nickerie Centrum. Het is een huishouden van tweeverdieners; de respondent is manager van een winkelafdeling bij een particulier bedrijf en zijn vrouw is administratief medewerkster bij de overheid. Naast het werk in de winkel werkt de respondent ook nog bij zijn vader als chauffeur. Hij heeft de LTS afgemaakt, zijn vrouw heeft de MULO afgerond. Ze verdienen ongeveer 1500 SRD per maand en geven aan dit niet te weinig te vinden. Omdat de respondent en zijn vrouw allebei fulltime werken worden de kinderen na school opgevangen door hun grootouders. Kortgeleden hebben ze een lening afgesloten bij de bank om een vriend te helpen. Daar betalen ze elke maand 235 SRD per maand voor af. Het huis waarin ze wonen is oorspronkelijk een Volkswoning, maar sinds kort is het hun eigendom omdat de woningen in de verkoop gegaan zijn. Ze beschikken over drie slaapkamers en zeven duurzame goederen, waaronder een auto, een wasmachine en een ijskast. Ook hebben ze elektriciteit en waterleiding. De leden van het huishouden zijn niet lid van een vereniging of organisatie en ontvangen ook geen steun van familie. Volgens de respondent ontvangen ze geen steun van familie ‘omdat we daar niet naar vragen’. Wel zijn ze verzekerd bij het SZF en hebben ze een Sociale Zakenkaart, ook ontvangen ze kinderbijslag. Maar dat is volgens de respondent zelfs te weinig om er ook maar iets van te kunnen kopen.
Javaanse ambtenaren Veel verschillende huishoudens die hoog scoren op de zesde component zijn vooral niet christelijk, maar zijn islamitisch. Omdat de meeste mensen die islamitisch zijn Javaans zijn, kan er vanuit gegaan worden dat de meeste huishoudens bestaan uit Javanen. Het opleidingsniveau van de huishoudens is zeer laag, toch zijn deze huishoudens vaak werkzaam in de formele sector. Dit zullen voornamelijk vaste banen bij de overheid zijn, aangezien de Javanen meestal niet werkzaam zijn in de landbouw of bij particuliere bedrijven en ook geen zelfstandig ondernemer zijn. Omdat verschillende huishoudens een laag inkomen hebben, kan verwacht worden dat minstens een van de leden werkzaam is als tim-
98
merman, wachter, schoonmaakster of tuinman. Ondanks dat zij een laag inkomen hebben zijn zij wel vaak eigenaar van de woning waarin zij wonen. Toch beschikken zij in een aantal gevallen niet over elektriciteit en water en hebben zij de beschikking over slechts een klein aantal duurzame goederen. De huishoudens verbouwen wel vaak gewassen, omdat weinig huishoudens hun zelf verbouwde gewassen verkopen, wordt er vanuit gegaan dat deze huishoudens voor een deel afhankelijk zijn van deze zelf verbouwde groenten. Ondanks dat het inkomen van deze groep huishoudens laag is, zijn zij vaak wel tevreden met het leven dat zij leiden vanwege de zekerheid die zij hebben door het hebben van een vaste baan met een zeker en regelmatig inkomen. Daarnaast zijn deze huishoudens vaak wel tevreden over de ziektekostenverzekering die zij hebben. Dit impliceert dat het hebben van een vaste baan erg belangrijk is voor de huishoudens. Kader 6.8 Voorbeeld van een Javaans ambtenaren-huishouden Dit huishouden is woonachtig in de Van Pettenpolder. De respondente is 41 jaar en Javaans. Haar man is ook Javaans en 47 jaar oud. Ze hebben samen drie kinderen en wonen al 17 jaar op het huidige adres. Hun drie kinderen gaan nog naar school en de respondente heeft nooit gewerkt omdat zij voor de kinderen moet zorgen. De man des huizes is werkzaam als timmerman bij de overheid. Hij heeft een vast contract, werkt fulltime en verdient 300 SRD in de maand. Het opleidingsniveau van het huishouden is vrij redelijk omdat de man de MULO heeft afgemaakt. Het huishouden heeft kort geleden een lening afgesloten om de keuken te verbouwen. De respondente geeft aan tekorten te hebben voor wat betreft de huishouding. Ondanks dat zij tekorten ondervinden, kan de respondente niet werken omdat zij chronisch ziek is en daardoor arbeidsongeschikt. Ook willen zij niet dat de kinderen gaan werken om bij te dragen aan het huishoudbudget omdat zij onderwijs erg belangrijk vinden voor hun ontwikkeling. De man van de respondente kan helaas ook geen extra activiteiten ondernemen daar hij al fulltime werkt. Het huis waarin het huishouden woont, is hun eigendom. Het is een woning op hoge neuten en heeft twee slaapkamers. Zij hebben wel toegang tot elektriciteit en water, maar het aantal duurzame goederen waar zij over beschikken is klein. Dankzij de vaste aanstelling van de man bij de overheid, is het huishouden verzekerd bij het Staatsziekenfonds. De huishoudleden zijn niet lid van een organisatie of een politieke partij, ook krijgt het huishouden geen steun meer van familieleden. De respondente geeft aan dit wel heel lang gekregen te hebben, maar omdat haar familie het ook niet breed heeft is dat nu niet meer het geval.
Jonge hosselende huishoudens Bij de huishoudens die tot de zevende component behoren is niet een heel duidelijk onderscheid te maken tussen de religies van de huishoudens, hoewel er iets meer islamitische huishoudens voorkomen dan huishoudens met een andere geloofsovertuiging. Veel verschillende huishoudens die tot de zevende component behoren zijn vooral werkzaam in de informele sector. De leden van de huishoudens hebben losse baantjes en komen vermoedelijk vaak rond van hosselen. Als gevolg hiervan heb-
99
ben zij dan ook niet vaak de mogelijkheid om een lening af te sluiten. Toch zijn deze huishoudens opvallend vaak lid van een politieke partij en ook zijn zij redelijk vaak lid van een organisatie of vereniging. Dit betekent dat deze huishoudens ondanks dat zij voornamelijk informele activiteiten verrichten en geen regelmatig inkomen hebben, wel goed georganiseerd zijn. Ook beschikken de huishoudens verder niet over veel fysiek kapitaal, zij zijn in een aantal gevallen wel woonachtig in een huis met een redelijk aantal slaapkamers. Omdat het aantal leden dat recht heeft op AOV laag is, kan deze groep huishoudens het best getypeerd worden als jonge hosselende huishoudens. Van de huishoudens die tot deze component behoren, kan gezegd worden dat zij het andere uiterste zijn ten opzichte van de eerste algemene component de ‘succesvolle white collar workers’. De jonge hosselende huishoudens hebben geen regelmatig en zeker inkomen, geen secundaire arbeidsvoorzieningen en geen hoog inkomen. Kader 6.9 Voorbeeld van een jong, hosselend huishouden Het huishouden woont in de Van Pettenpolder in het gedeelte waar de infrastructuur in zijn geheel ontbreekt. In de regentijd verandert deze buurt in een onbegaanbare modderpoel. De respondente is een Hindoestaanse van 28 jaar oud, zij woont samen met haar man van 33 jaar en hun drie jonge kinderen. De woning is een krot gemaakt van afvalhout. Twee kinderen gaan naar school, de ander is nog te jong. Het huishouden heeft de grond zelf ‘bouwrijp’ gemaakt en de woning zelf gebouwd; inmiddels wonen zij hier alweer 6 jaar. Het gezin is naar Nieuw Nickerie verhuisd vanwege de werkgelegenheid. De respondente en haar man hebben beide de lagere school niet afgemaakt en de man des huizes is de enige kostwinner in dit gezin, hij is klusjesman. De man is geen vakman, maar doet losse klusjes, het is informeel werk. Normaliter is er slechts drie dagen werk voor de man; wanneer er geen klusjes zijn, werkt hij in de rijstpellerij, ook een informele baan. In de regentijd is het moeilijker om werk te vinden omdat er dan minder klusjes gedaan hoeven te worden. Wanneer de man des huizes geen werk heeft, gaat hij vissen, deze vis verkoopt hij aan buren en andere bekenden. De man zou graag een baan bij de overheid willen vanwege het regelmatige inkomen en de secundaire arbeidsvoorzieningen. De vrouw des huizes werkt niet omdat ze voor de kinderen moet zorgen. Wanneer de jongste naar school is, wil zij wel een baan gaan zoeken. Het maakt niet uit wat voor werk, ze hebben echt extra inkomen nodig omdat het nu heel moeilijk is om rond te komen van ongeveer 250 SRD in de maand. De grond waarop het huishouden woont, is niet in hun bezit omdat zij occupant zijn. Ondanks dat de grond van de overheid is, verbouwen zij wel gewassen op het erf rond hun huis. Vanwege het vele water op het erf verbouwen zij momenteel alleen cassave. De woning is klein (2 slaapkamers) en kwalitatief slecht. Het huishouden beschikt niet over elektriciteit. Water halen ze bij een van de overburen, hier betalen zij 10 SRD per week voor. Het toilet is buitenshuis en ze beschikken over geen enkel duurzaam goed. Het huishouden is verzekerd middels de VGV. De leden hebben veel aan de sterke sociale banden die er bestaan in dit gedeelte in de Van Pettenpolder. Zo krijgen ze af en toe eten en kleren van de buren en wanneer ze geen geld hebben om echt noodzakelijke dingen te bekostigen dan lenen ze geld van familie. Ook delen de huishoudens lief en leed met elkaar en passen op elkaars kinderen.
100
Afhankelijke oudere huishoudens De huishoudens die tot de achtste component behoren, scoren hoog op het aantal leden dat binnen het huishouden recht heeft op AOV. Ook zijn zij opvallend vaak afhankelijk van steun van familie. Deze huishoudens beschikken bijna nooit over de papieren van hun woning, ook hebben zij erg weinig duurzame goederen in hun bezit. Mede dankzij het lage aantal activiteiten dat het huishoudens onderneemt, rijst het vermoeden dat dit voornamelijk volledige afhankelijke oudere huishoudens zijn. Zij komen waarschijnlijk rond van hun AOV en de steun van familie. Ook zijn zij redelijk vaak lid van een politieke partij. De laatste componenten zijn dus over het algemeen goed politiek georganiseerd. Kader 6.10 Voorbeeld van een afhankelijk, ouder huishouden Dit huishouden bestaat uit een 60-jarige creoolse vrouw, haar 72-jarige creoolse man en hun kleindochter. De christelijke religie van de leden is de EBG. Ze wonen al 35 jaar op het huidige adres in de Van Pettenpolder. De respondente en haar man hebben vijf kinderen, vier van hen wonen elders in Suriname, een van hen woont in Nederland. Hun kleindochter maakt onderdeel uit van het huishouden omdat haar ouders niet voor haar konden zorgen. Zij gaat nog naar school. De respondente heeft vroeger in het ziekenhuis gewerkt, haar man werkte bij de overheid. Allebei ontvangen zij nu AOV en pensioen, tezamen is dit 670 SRD per maand. Dit bedrag is volgens de respondente tekort om van rond te komen, gelukkig ontvangen zij ook steun van hun kind in Nederland. Hij stuurt regelmatig geld op. Het huishouden beschikt over elektriciteit en water en heeft vier duurzame goederen in het bezit. De leden van het huishouden zijn niet lid van een vereniging of politieke partij.
6.7
Specifieke componenten in het Centrum
Naast de drie algemene componenten, zijn er nog vier andere componenten in het Centrum. Die zullen in deze paragraaf beschreven worden. Sociaal actieve, kleine huishoudens De huishoudens die hoog scoren op de vierde component bestaan maar uit heel weinig leden. Ze hebben over het algemeen wel een hoog inkomen per lid. Toch bewonen de huishoudens die tot deze component horen woningen met weinig slaapkamers. Ook op de overige variabelen binnen het fysieke kapitaal scoren zij negatief. Het inkomen dat zij verdienen wordt dus hoogstwaarschijnlijk niet besteed aan het vergroten van het fysiek kapitaal. Veel huishoudens die tot deze component behoren zijn lid van een organisatie en van een politieke partij. Een redelijk aantal huishoudens is ook afhankelijk van steun van familie. Dit betekent dat de sociale netwerken van deze huishoudens erg uitgebreid zijn en dat er veel gebruik van wordt gemaakt.
101
Kader 6.11 Voorbeeld van een sociaal actief, klein huishouden Dit huishouden, woonachtig in het Centrum van Nieuw Nickerie, bestaat uit drie leden; de 68 jarige Creoolse respondent, zijn 46 jarige Creoolse vrouw en hun 9-jarige dochter. In totaal heeft de respondent vijf kinderen, de andere vier kinderen wonen elders in Suriname. De inkomsten van het huishouden worden verkregen uit de AOV en het pensioen van de respondent. De man vervulde vroeger een hoge functie binnen een penitentiaire inrichting, daar heeft hij ook het MBO voor gevolgd. De vrouw van de respondent is huisvrouw, zij heeft nooit gewerkt omdat zij voor het huishouden moest zorgen. Het huishoudbudget is 725 SRD per maand, dat is volgens hen tekort om van te leven. Het huishouden verbouwt geen gewassen, maar is wel in het bezit van een groot aantal doksen. De woning van het huishouden is van hout en heeft twee slaapkamers. Het is een huurhuis en moet nodig worden opgeknapt. Ze beschikken over elektriciteit en water en hebben ook een aansluiting voor een vaste telefoon. Verder beschikt het huishouden over zeven duurzame goederen. Dat het huishouden sociaal actief is blijkt uit het lidmaatschap van de respondent van de EBG en een niet-kerkelijke organisatie. Daarnaast is de respondent ook lid van een politieke partij. Kort geleden heeft de respondent LISP ontvangen van stichting Sari en heeft hij een perceel toegewezen gekregen door de overheid. Het perceel bevindt zich in de Van Pettenpolder, hij heeft wel moeten betalen om de papieren van het perceel te krijgen. Het huishouden is van plan om hierop een huis te gaan bouwen en te gaan wonen. Naast de steun van organisaties ontvangt het huishouden iedere maand 100 euro van een familielid in Nederland, hier zijn zij wel afhankelijk van.
Afhankelijke arbeidersgezinnen De huishoudens die tot de vijfde component behoren, scoren slechts op twee variabelen hoog en op een variabele erg laag. De leden van de huishoudens zijn erg laag opgeleid en ondernemen een groot aantal verschillende activiteiten om een bestaan te verwerven. Ondanks dat zij veel activiteiten ondernemen, zijn deze huishoudens erg afhankelijk van de steun die zij krijgen van familieleden die elders wonen. Ofschoon het inkomen van de huishoudens vrij laag te noemen is, zijn de verschillende onderdelen van het fysieke kapitaal redelijk geregeld. Zo is een aantal van de huishoudens eigenaar van het huis waarin ze wonen en is de toegang tot elektriciteit en leidingwater ook redelijk te noemen. Deze huishoudens verbouwen zelf geen gewassen, dus zij zijn waarschijnlijk voor hun voedselvoorziening afhankelijk van hun inkomen en de ‘remittances’ die zij ontvangen. Kader 6.12 Voorbeeld van een afhankelijk arbeidersgezin Dit huishouden bestaat uit 10 leden en is woonachtig in het Centrum. De respondent is een 48 jarige creool, zijn vrouw is kort geleden overleden. Samen met zijn 8 kinderen en zijn moeder, vormt hij een huishouden. De respondent en zijn kinderen zijn rooms-katholiek, de moeder van de respondent is lid van de EBG. De respondent woont al 15 jaar op het huidige adres. Zijn moeder is 70 jaar oud en zorgt voor het huishouden en voor de kinderen wanneer deze uit school komen. Zij maakt sinds kort onderdeel uit van het huishouden. Zes kinderen van het huishouden gaan naar school, de andere twee (jongens van 18 en 21 jaar oud) werken als drager bij Surland.
102
Vervolg kader 6.12 Zelf werkt de respondent als wachter bij een school, hij heeft dus een vaste baan bij de overheid. Een aantal leden is verzekerd bij het Staatsziekenfonds, zijn werkende zoons zijn verzekerd middels de VGV. Het huishoudbudget bedraagt 2725 SRD per maand, ze kunnen hier wel van rondkomen. Zelf verbouwt het huishouden gewassen op het erf, deze zijn voor eigen gebruik. Het huishouden heeft enige tijd geleden een lening afgesloten om een bromfiets te kunnen aanschaffen. Het huis waarin het huishouden woont, is kortgeleden gerenoveerd en er is een deel aangebouwd, zodat de moeder van de respondent een eigen plek heeft. De woning is eigendom van familie en beschikt over 5 slaapkamers. Het huishouden beschikt over 4 duurzame goederen en heeft elektriciteit en water. Geen van de huishoudleden is lid van een vereniging of een politieke partij. Ze hebben nog nooit steun ontvangen van een organisatie, wel ontvangen zij elke maand geld van familie in Nederland. Hier zijn zij afhankelijk van.
Overige componenten in het Centrum Bij de zesde component is maar een variabele waar door huishoudens hoog op gescoord wordt. De huishoudens zijn heel erg vaak islamitisch en het aantal leden van het huishouden is meestal niet zo groot. De huishoudens verbouwen nauwelijks gewassen. De huishoudens die tot de zevende component behoren, scoren alleen heel hoog op het lidmaatschap van een politieke partij. Het aantal leden van deze huishoudens is meestal redelijk groot. Een aantal huishoudens heeft ook leden die recht hebben op AOV, daarnaast worden er wel verschillende activiteiten uitgevoerd door de leden van het huishouden. Deze activiteiten zullen zowel bestaan uit formele als uit informele activiteiten met een laag inkomen. Het fysiek kapitaal van de huishoudens die op sommige variabelen hoog scoren stelt niet veel voor, op een variabele na scoren de huishoudens hier negatief op. Toch zijn deze huishoudens opvallend goed georganiseerd. Een aantal van hen is lid van een organisatie of een vereniging en veel huishoudens zijn lid van een politieke partij. Ondanks dat zij goed georganiseerd zijn, zijn zij niet afhankelijk van de steun van familie. Kader 6.13 Voorbeeld van huishouden die tot 6e component van ‘overige componenten in Centrum’ behoort Het huishouden bestaat uit drie volwassenen, zij zijn allen Hindoestaanse moslims. De respondent van 40 jaar woont bij zijn bejaarde ouders. Ze wonen al 34 jaar op hetzelfde adres. De respondent is momenteel werkloos, hij heeft altijd in de landbouw gewerkt. De leden van het huishouden leven nu van de verhuur van het restaurant dat op hetzelfde perceel staat en in hun bezit is, hiermee verdienen ze 1000 SRD per maand. De ouders van de respondent ontvangen ook allebei AOV. Ze verbouwen zelf geen gewassen. Het huis is gebouwd op hoge neuten en heeft zeven slaapkamers. Ze hebben een auto uit 1997 en beschikken verder over vijf andere duurzame goederen. De respondent en zijn vader zijn verzekerd bij het Staatsziekenfonds, zijn moeder is particulier verzekerd. De leden zijn niet lid van een vereniging of een politieke partij, wel ontvangen zij eens in het jaar geld en kleding van familie uit Nederland. Hier zijn ze niet afhankelijk van.
103
Kader 6.14 Voorbeeld van huishouden die tot 7e component van ‘overige componenten in Centrum’ behoort Dit huishouden bestaat uit de respondent van 71 jaar, zijn vrouw van 48 en haar drie kinderen. De man is creools, zijn vrouw is Indiaans, ze zijn christen. De respondent ontvangt al AOV, maar werkt nog steeds als wachter bij een particulier. De vrouw zorgt voor het huishouden en werkt niet omdat zij arbeidsongeschikt is. De kinderen gaan naar school. Ze moeten rondkomen van 625 SRD per maand. De heer des huizes is lid van een politieke partij. De woning waar dit huishouden in woont is van slechte kwaliteit en beschikt slechts over een slaapkamer. Ze hebben wel elektriciteit en water. Het huishouden ontvangt geen steun van familie of van een organisatie.
Het is opvallend dat de meest succesvolle groep ‘de succesvolle white collar workers’ en de minst succesvolle groep ‘jonge hosselende huishoudens in de Van Pettenpolder’ allebei niet gekarakteriseerd kunnen worden aan de hand van religie. Ook andere groepen die niet erg succesvol zijn zoals de afhankelijke oudere huishoudens, de afhankelijke arbeidersgezinnen en de sociaal actieve, kleine huishoudens, zijn niet religieus. Dit betekent dat er bij de rijkste groep en de armere groepen, geen onderscheid meer te maken is tussen verschillende religies van huishoudens. Tot deze groepen behoren huishoudens met alle religies. 6.8
De verdeling van de huishoudens over de wijken
De principale componentenanalyse heeft inzicht verschaft in de verschillende groepen huishoudens met een bepaalde livelihood en bestaansverwervingsstrategie in het studiegebied. Om duidelijkheid te krijgen over de verdeling van de verschillende groepen huishoudens in het studiegebied, zijn de huishoudens die in de survey zijn opgenomen in figuur 6.2 en 6.3 verdeeld naar woonwijk. Figuur 6.2 Verdeling van de verschillende soorten huishoudens in de Van Pettenpolder
Bron: pca op basis van de survey
104
Figuur 6.3 Verdeling van de verschillende soorten huishoudens in het Centrum
Bron: pca op basis van de survey
De cirkeldiagrammen laten zien dat de drie algemene componenten vaker voorkomen in het Centrum dan in de Van Pettenpolder. De ‘succesvolle white collar workers’ komen in beide wijken van het studiegebied voor. Toch is het aantal huishoudens dat tot deze component behoort veel groter in het Centrum dan het aantal huishoudens in de Van Pettenpolder dat tot deze succesvolle groep gerekend mag worden. In het Centrum maakt 20 procent van de huishoudens deel uit van de succesvolle white collar workers, in de Van Pettenpolder geldt dit slechts voor vijf procent van de huishoudens. De verschillen tussen de twee andere algemene componenten zijn weliswaar kleiner, maar duidelijk. De grootste groep huishoudens in de Van Pettenpolder scoort hoog op de variabelen van de ‘Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten’ (21 procent van de huishoudens). De jonge hosselaars vormen met 18 procent van de huishoudens ook een grote groep. Het percentage Javaanse ambtenaren is 16 procent en de grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen maken 14 procent uit van de huishoudens in de Van Pettenpolder. In het Centrum maken de drie algemene componenten al 60 procent uit van het totale aantal huishoudens dat van deze wijk in het onderzoek is opgenomen. Dat kleine huishoudens in het Centrum veel voorkomen, zoals in hoofdstuk 5 geconstateerd is, blijkt ook uit deze tabel. De sociaal actieve, kleine huishoudens vormen ook nog eens 20 procent van de huishoudens in het Centrum. Uit de analyse blijkt dat de meest succesvolle huishoudens voornamelijk woonachtig zijn in het Centrum. De minder succesvolle huishoudens, bijvoorbeeld de jonge hosselaars, zijn vooral gevestigd in de Van Pettenpolder.
105
7
Een kwetsbare omgeving, de zekerheid van een bestaan en het toekomstperspectief
Huishoudens worden beïnvloed door de externe factoren die onderdeel uitmaken van de context waarin zij leven. Als gevolg van veranderende factoren in de omgeving hebben de huishoudens in het studiegebied hun bestaansverwervingsstrategieën in het verleden mogelijk aangepast. In de volgende paragraaf zullen de verschillende ‘coping strategies’ van de huishoudens in het studiegebied beschreven worden. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de livelihood outcomes van strategieën die huishoudens gehanteerd hebben om een bestaan te verwerven. Hiermee wordt een antwoord gegeven op de laatste deelvraag van dit onderzoek. Tot slot zal inzicht worden verschaft in de mogelijke transitie van huishoudens met huidige bestaansverwervingsstrategieën naar andere groepen huishoudens die in dit onderzoek onderscheiden worden. 7.1
Ex post bestaansverwervingsstrategieën: een kwetsbare omgeving en ‘coping strategies’
Huishoudens zijn altijd in meer of mindere mate kwetsbaar. Crises kunnen veel invloed uitoefenen op huishoudens en kunnen zich voordoen op ecologisch, economisch, politiek en sociaal gebied. In deze paragraaf zal geanalyseerd worden welke shocks, trends en seizoensgebonden veranderingen er in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in de twee wijken in Nieuw Nickerie. Ook wordt gekeken hoe huishoudens hebben gereageerd op deze veranderingen en wat de gevolgen daarvan zijn geweest. Deze ‘coping strategies’ geven inzicht in de manier waarop huishoudens naast hun normale bestaansverwerving reageren op (onverwachte) veranderingen in hun leven. De crises worden geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit het studiegebied. Niet alle crises die genoemd zijn in hoofdstuk 2 (kader 2.2 op pagina 14) hebben zich daadwerkelijk voorgedaan in Nieuw Nickerie. Shocks Een aantal huishoudens in het studiegebied heeft te maken gekregen met shocks. Dit zijn onverwachte gebeurtenissen die impact hebben gehad op hun assets en op de bestaansverwervingsstrategieën die zij hanteren. Door middel van ‘coping strategies’ hebben zij geprobeerd de impact van de shock op het huishouden te verminderen. Per shock zal besproken worden hoe huishoudens gereageerd hebben en wat de impact op hun livelihood was. De shocks die er voor gezorgd hebben dat sommige huishoudens in het studiegebied ‘coping strategies’ hebben moeten aannemen zijn: a) het overlijden van een lid van het huishouden; b) ziekte van een lid van het huishouden; c) verwijderd worden van een perceel. a) Het overlijden van een lid van het huishouden Elk huishouden kan getroffen worden door het overlijden van een van de leden van het huishouden. Dit betekent dat zowel huishoudens die over veel assets beschikken als huishoudens die minder assets 106
hebben, een manier moeten vinden om met de gevolgen van het overlijden om te gaan. Bij 12 huishoudens die opgenomen zijn in de survey is er in de afgelopen vijf jaar iemand van het huishouden overleden. Voor 11 van de gevallen geldt dat de man des huizes is overleden. Het overlijden zorgde er voor dat het menselijk kapitaal van het huishouden verminderd werd. De gevolgen van het wegvallen van een lid van het huishouden waren erg uiteenlopend. Voor driekwart van de huishoudens geldt dat degene die wegviel nog werkzaam was. Hierdoor zorgde het overlijden er voor dat er minder inkomen per maand verdiend werd of dat de bron(nen) van bestaan compleet veranderden. Omdat de overleden persoon in de meeste gevallen een grote rol speelde in de bestaansverwerving van het huishouden, betekende dit dat er strategieën bedacht moesten worden om toch in het bestaan te kunnen blijven voorzien. Voor enkele huishoudens betekende dit dat het oudste kind (wel volwassen), naast de werkende overgebleven ouder, ook moest gaan werken om voldoende inkomen te vergaren. Andere huishoudens waren voor hun inkomen ten tijde van het onderzoek afhankelijk van het werk van het overleden lid; zij leven tegenwoordig van het pensioen van hun man en van een weduwepensioen. Bij drie huishoudens kwam na het overlijden van een huishoudlid een ander familielid in huis te wonen. Het familielid kwam bij hen wonen zodat de overgebleven partner meer kon werken en minder tijd hoefde te besteden aan het draaiende houden van het huishouden. Ook is een kleindochter bij haar Hindoestaanse grootmoeder gaan wonen om haar gezelschap te houden en haar te helpen met het huishouden. Een ander gevolg van het overlijden van een huishoudlid was dat ook een deel van het sociale kapitaal vernietigd werd. Soms onderhielden voornamelijk de mensen die nu overleden zijn sterke sociale netwerken, waar het hele huishouden van profiteerde. Wanneer de overgebleven leden niet zo’n sterk netwerk hadden of daar op een of andere manier geen gebruik van maakten, verminderden de sociale assets van het huishouden. Het overlijden van een lid van het huishouden heeft naast veranderde bestaansverwervingsbronnen en verminderd menselijk kapitaal, ook voor directe kosten gezorgd. De huishoudens die getroffen werden door het overlijden van een huishoudlid, hadden allen een inkomen lager dan 450 SRD per lid per maand. De kosten voor de uitvaart drukten daarom zwaar op de huishoudens. In sommige gevallen is er door de huishoudens zelfs een lening afgesloten om de uitvaart te kunnen financieren. b) Ziekte van een lid van het huishouden Een andere shock waar de huishoudens in het studiegebied regelmatig mee te maken gekregen hebben, is ziekte. Ook voor deze shock geldt dat alle huishoudens hier kwetsbaar voor zijn. De ernst van de aandoening kan erg verschillen, waardoor ook de invloed van de ziekte op het huishouden wisselend is. Een veel voorkomende ziekte bij de huishoudens in Nieuw Nickerie was suikerziekte. De meeste
107
mensen die te kampen hadden met suikerziekte konden nog wel werken, sommigen niet. Mensen met andere ziektes konden vaak helemaal niet meer werken, soms waren zij ook erg hulpbehoevend. De gevolgen van ziekte binnen een huishouden kunnen onderverdeeld worden in directe en indirecte kosten (zie voetnoot 5). De ‘coping strategies’ die huishoudens in de twee onderzoekswijken hebben gebruikt om met de gevolgen van een ziek lid van het huishouden om te gaan, verschillen enorm. Omdat de meeste huishoudens een ziektekostenverzekering hadden, werd een deel van de directe kosten vergoed door de verzekeraar. Toch werd in veel gevallen een groot deel van de kosten niet vergoed en moesten de huishoudens de overige kosten zelf betalen. Een aantal huishoudens kon gebruik maken van het hoge inkomen of het spaargeld dat zij hadden, maar het merendeel van de huishoudens moest een andere manier vinden om de kosten te voldoen. Enkele respondenten met een ziek huishoudlid hebben tijdens de huishoudenquête aangegeven een lening afgesloten te hebben om de directe kosten van de ziekte te kunnen betalen. Wat voornamelijk bij Hindoestaanse huishoudens vaak voorkwam is dat zij geld leenden van familie om de medische kosten te vergoeden; van oudsher is bij Hindoestanen het lenen van geld van familie een belangrijke ‘coping strategy’ in moeilijke tijden. Andere strategieën die door veel huishoudens gebruikt werden, waren de diversificatie van het inkomen door ander soort werk te verrichten dan anders en het verrichten van loonarbeid. In het onderzoeksgebied wordt loonarbeid in deze gevallen meestal uitgevoerd in de vorm van hosselen. Acht huishoudens hadden geen ziektekostenverzekering. Dit zou betekenen dat de kosten van medische zorg de volledige verantwoording waren voor het huishouden. Toch is het niet voorgekomen dat huishoudens alle directe kosten van ziekte zelf moesten betalen. Huishoudens die in principe recht hadden op een Sociale Zakenkaart maar deze niet aangevraagd hadden, maakten gebruik van de ‘voorlopige kaart’. Dit is een noodoplossing voor mensen zonder Sociale Zakenkaart. Op deze manier hoefden zij toch niet alle kosten zelf te betalen. Een aantal Guyanese huishoudens zonder ziektekostenverzekering maakte gebruik van de gratis medische zorg in Guyana. Wanneer de huishoudleden behandeld moesten worden, maakte men de overtocht naar Guyana. In enkele gevallen konden de huishoudens de directe kosten van ziekte betalen door het ontvangen van giften van familie. De indirecte kosten van ziekte binnen het huishouden werden in het onderzoeksgebied voornamelijk gecompenseerd door het inzetten van extra huishoudleden in het arbeidsproces. De meeste strategieën die Sauerborn (1996) onderscheiden heeft (zie pagina 18), werden ook in het onderzoeksgebied gebruikt als strategie om met de kosten van ziekte om te gaan. Vooral de strategieën met betrekking tot de directe kosten werden op de verkoop van assets na, allemaal gehanteerd als ‘coping strategy’. c) Verwijderd worden van een perceel Een ander soort shock is het verwijderd worden van het perceel waarop de huishoudens in het studiegebied woonachtig zijn. Dit is tot op heden niet gebeurd met de huishoudens die in de survey zijn op-
108
genomen, maar mogelijk zal dit in de nabije toekomst gaan plaatsvinden. De huishoudens die beschikken over de papieren van hun woning en van het perceel waarop ze wonen, zijn niet kwetsbaar voor deze ‘shock’. Huishoudens die wonen op een stuk grond dat niet van hen is, kan het gebruik van het erf ontzegd worden. Een aantal respondenten heeft genoemd dat zij op een perceel wonen dat nog niet officieel genummerd is. Wanneer de overheid onwelwillend is, betekent dit dat huishoudens officieel uit hun woning gezet kunnen worden omdat zij op grond wonen die officieel niet van hen is. Over het algemeen worden de occupanten gedoogd, maar er zijn ook huishoudens die wel de toegang tot hun huis en erf is ontzegd. Zo heeft een aantal huishoudens de papieren van woning en grond aangevraagd, maar niet gekregen. In sommige gevallen is het perceel aan andere huishoudens toebedeeld die ook een aanvraag hadden ingediend voor datzelfde perceel. Dit houdt in dat sommige huishoudens uit hun woning gezet zullen worden en dat zij geen plaats meer hebben om te wonen. Zij geven aan een stuk grond in de Van Pettenpolder te zullen occuperen wanneer dit daadwerkelijk gebeurt. Deze huishoudens zijn dus niet zeker van een stuk grond om te wonen en zijn daarom erg kwetsbaar. Seizoensgebonden gebeurtenissen Shocks treffen het huishouden (meestal) onverwacht en kunnen grote invloed hebben op de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens, maar ook minder onverwachte gebeurtenissen hebben hun impact op (de assets van) huishoudens (Rakodi, 2002). De gevolgen van in het bijzonder het regenseizoen, zijn erg nadelig voor veel huishoudens. Seizoensgebonden gebeurtenissen die in deze subparagraaf besproken worden zijn: a) de overstroming van percelen, woningen en wegen; b) de seizoensafhankelijke arbeid. a) De overstroming van percelen, woningen en wegen Door de slechte infrastructuur en waterhuishouding in sommige delen van Nieuw Nickerie, overstromen zowel in het Centrum als in de Van Pettenpolder in de regenseizoenen regelmatig percelen. De percelen staan gedurende enkele dagen tot weken onder water, de grond kan het water niet aan en het kan ook niet worden weggepompt. Uit de survey is gebleken dat het overstromen van het perceel verschillende gevolgen heeft voor de huishoudens in het studiegebied. De bereikbaarheid van de woningen is als gevolg van het water erg slecht; mensen kunnen hun huis niet meer bereiken zonder natte voeten te krijgen en in de modder weg te zakken. Dit gebeurt vooral in de Van Pettenpolder waar nog nauwelijks infrastructuur is aangelegd. Naast dit ongemak, zorgt een overstroming van het perceel voor nog ergere gevolgen. Zo verzakken de woningen mogelijk door de week geworden grond en overstroomt de grond waar groenten op verbouwd wordt. In veel gevallen betekent dit dat de oogst mislukt en mensen meer geld uit moeten geven aan het kopen van voedsel dan het geval zou zijn wanneer zij van eigen verbouwde groenten gebruik konden maken. Een over-
109
stroming kan een zware last zijn voor huishoudens die erg afhankelijk zijn van zelf verbouwde gewassen. De huishoudens die wonen op percelen die regelmatig onderlopen, beschikken in de meeste gevallen niet over een toilet binnenshuis. Wanneer het perceel onderloopt, betekent dit ook dat de latrine niet gespaard blijft; het grondwater wordt op deze manier vervuild en het is erg vervelend om een overstroomde latrine te moeten gebruiken. De huishoudens kunnen zelf niet veel doen aan de overstroming van de percelen. Ze graven wel geulen om het water weg te laten stromen, maar dit is meestal onvoldoende. Tot op heden proberen de huishoudleden hun voeten droog te houden door planken te leggen in de drassige grond rondom hun woning. Veel woningen in Nieuw Nickerie zijn op neuten gebouwd, een voordeel hiervan is dat de woning droog blijft wanneer het grondwater erg hoog is. Flatwoningen overstromen dan ook regelmatig. Het water moet verwijderd worden wat veel tijd kost en daarnaast wordt ook het huisraad aangetast door het water. Helaas kan er niets gedaan worden aan de regelmatige overstromingen van de woningen, het huis kan immers niet ineens op neuten gezet worden. Wanneer er een goede waterhuishouding zou zijn, zouden overstromingen zich minder eenvoudig voor kunnen doen. Naast het overstromen van percelen en woningen, hebben de onverharde wegen in Nieuw Nickerie ook veel te verduren van de vele regen die er in de regenseizoenen valt. De slechte infrastructuur in voornamelijk de Van Pettenpolder, zorgt er voor dat kinderen nauwelijks op school kunnen komen en dat de voorzieningen in het Centrum moeilijk te bereiken zijn vanuit de Van Pettenpolder. De slechte wegen zorgen er ook voor dat de vervoersmiddelen eerder verslechteren dan wanneer er verharde wegen zouden zijn. b) De seizoensafhankelijke arbeid Naast de overstroming van percelen en wegen is er in het regenseizoen ook vaak sprake van een ander nadelig gevolg van de vele regen die in deze periode valt; de huishoudleden die afhankelijk zijn van losse klusjes, hebben in de regentijd duidelijk minder werk. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er over het algemeen meer gebouwd wordt in de droge tijd dan in de natte tijd. Er zijn minder klusjes te doen voor mensen die rondkomen van hosselen. Dit betekent dat de huishoudens die daar afhankelijk van zijn minder inkomen hebben in het regenseizoen. Ook voor vissers is het makkelijker rondkomen in de droge tijd dan in de natte tijd. In de droge tijd wordt er door zwampvissers (moerasvissers) meer gevangen. Dit wordt ook veroorzaakt doordat het seizoen voor de zwampvisserij van 1 april tot 15 juli gesloten is (Ramadhin, 2004). Men mag in deze periode niet op kwikwi vissen, de vis die door zwampvissers het meest gevangen wordt. De huishoudens van wie het inkomen seizoensafhankelijk is, zijn zeker in de regentijd erg kwetsbaar voor andere ‘shocks’ en ‘stresses’.
110
Dat de huishoudens minder inkomen hebben in het regenseizoen heeft als gevolg dat de huishoudens proberen te leven van de zelf verbouwde gewassen op hun erf. Helaas lukt dit vaak niet als gevolg van de overstromingen. Deze huishoudens worden dan ook dubbel getroffen in het regenseizoen. Voor hen is het erg moeilijk om rond te komen omdat zij in de regentijd geen inkomen en geen zelf verbouwd voedsel hebben. Een aantal huishoudens waarop dit van toepassing is, wordt dan ook door buren en familie ondersteund door middel van giften in de vorm van voedsel. Trends Trends zijn veranderingen die plaatsvinden op de lange termijn en meer voorspelbaar zijn (Rakodi, 2002). In Nieuw Nickerie heeft men de afgelopen tijd te maken gekregen met enkele trends en mogelijk zullen deze nog blijven voortduren. Ook trends die zich in de toekomst mogelijk voor zullen doen, worden besproken. De trends die zich de afgelopen jaren in het studiegebied hebben voorgedaan zijn: a) De hoge mate van werkloosheid; b) De concurrentie van Chinese ondernemers; c) De degradatie en uitputting van natuurlijke hulpbronnen. a) De hoge mate van werkloosheid Naast de seizoensafhankelijke werkloosheid is er ook een trend gaande van een hoge mate van werkloosheid in Nieuw Nickerie. Doordat er weinig geïnvesteerd wordt in bedrijven in Nieuw Nickerie en er weinig bedrijven in staat zijn om nieuwe banen te creëren door de ‘stilstaande’ economie, zijn er veel mensen die geen baan kunnen vinden. Mede door de terugval van de rijst- en bananensector de afgelopen jaren is een groot deel van de werkgelegenheid verdwenen. Sinds kort wordt er wel weer geïnvesteerd in de rijstsector, maar dit heeft nog niet genoeg effect. Het zorgt er voor dat steeds meer mensen rond moeten komen van hosselen, wat betekent dat de huishoudens steeds kwetsbaarder worden voor andere crises in hun bestaan. b) De concurrentie van Chinese ondernemers Een andere trend die zich voordoet in Nieuw Nickerie is een tiental jaren geleden ontstaan sinds de komst van Chinezen naar de plaats. Een groot aantal Chinezen heeft zich in Nieuw Nickerie gevestigd. Chinezen zijn van oudsher een ondernemend volk en dat uit zich duidelijk in Nieuw Nickerie; een groot deel van de winkels en restaurants is in handen van Chinezen. Zij huren de winkelpanden vaak van Surinaamse huishoudens die de concurrentie zelf niet meer aan kunnen met de goedkope Chinese producten die zij verkopen in hun winkels. De Surinaamse huishoudens verdienen meer aan de verhuur van het pand dan wanneer zij zelf een winkel of restaurant zouden runnen. Voornamelijk de komst van de Chinese kledingwinkels en supermarkten hebben er voor gezorgd dat een groot deel van de voorheen bestaande winkels de concurrentie niet meer aankon en failliet gegaan is. Dit is niet alleen het geval in het Centrum, maar ook in de Van Pettenpolder, waar Chinese supermarkten als padden-
111
stoelen uit de grond schieten. De winkeliers van andere ondernemingen zijn gedwongen hun deuren te sluiten of zich toe te leggen op de verkoop van andere producten. Dit betekent dat de concurrentie van de Chinese winkeliers ervoor zorgt dat men andere bestaansverwervingsstrategieën moet vinden. c) De degradatie en uitputting van natuurlijke hulpbronnen Deze trend heeft zich nog niet voorgedaan in Nieuw Nickerie, maar verwacht kan worden dat dit binnen enkele jaren wel het geval zal zijn. Zoals in hoofdstuk 5 te lezen was, gebruikt een groot deel van de huishoudens hout als brandstof om op te koken. Dit hout wordt voor het grootste deel door de huishoudens zelf gekapt in de omgeving van hun woning. Wanneer huishoudens dit in de toekomst zullen blijven gebruiken, betekent dit dat de natuurlijke hulpbronnen verminderen en dat zij hun leefomgeving degraderen met alle gevolgen van dien. Zij zullen dus op den duur andere brandstoffen moeten gaan gebruiken om de degradatie en uitputting tegen te gaan. Of ‘coping strategies’ en ex ante bestaansverwervingsstrategieën op een goede manier hebben uitgepakt, blijkt uit de livelihood outcomes op een zeker moment in de tijd. 7.2
‘Livelihood outcomes’: de zekerheid van een bestaan
Door middel van bestaansverwervingsstrategieën proberen huishoudens verschillende uitkomsten na te streven. Een ideale livelihood outcome is wat huishoudens proberen te bereiken met de uitvoering van deze strategieën. Hoe meer assets een huishouden bezit, hoe minder kwetsbaar het is voor een veranderende omgeving en hoe beter het in staat is om adequaat te reageren op deze ‘vulnerability context’ (Moser, 1998). Op basis van de principale componentenanalyse in het vorige hoofdstuk zijn verschillende soorten huishoudens met een bepaalde bestaansverwervingsstrategie benoemd. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de relatieve zekerheid van huishoudens om in hun bestaan te kunnen blijven voorzien en bestand te zijn tegen veranderingen in de kwetsbare omgeving. Hierbij moet wel bedacht worden dat de mate van zekerheid een momentopname is van het moment waarop de huishoudens geïnterviewd zijn. Uit de informatie van de huishoudenquêtes blijkt dat het inkomen van huishoudens een van de belangrijkste elementen is om in een bestaan te kunnen voorzien, omdat de huishoudens in de twee wijken in Nieuw Nickerie verplicht deelnemen aan de monetaire economie. Geen van de huishoudens is immers volledig afhankelijk van het houden van vee of de verbouw van gewassen; dit betekent dat er geld nodig is om voedsel, kleding en andere levensbehoeften aan te schaffen. Uit de analyse van de gegevens is gebleken dat niet de hoogte van het inkomen, maar de regelmaat en de zekerheid van de inkomsten van het huishouden (in de tabel opgenomen als huishoudcategorie, zie kader 6.1 en 6.2 in het vorige hoofdstuk) zeer bepalend zijn voor de mate waarin huishoudens in staat zijn om hun kwets-
112
baarheid voor een veranderende omgeving te beperken en een zeker systeem van levensonderhoud te kunnen vormen. Ondanks dat alle huishoudens in zekere mate kwetsbaar zijn voor bepaalde ‘shocks’, ‘stresses’ en seizoensafhankelijke veranderingen, zullen deze niet altijd een even grote impact hebben op de huishoudens. De zekerheid van een vast en regelmatig inkomen wordt hier gebruikt als belangrijkste variabele om aan te geven of huishoudens relatief kwetsbaar zijn. Een huishouden zonder een vast en regelmatig inkomen, wordt hier gezien als een kwetsbaar huishouden met een niet-zekere livelihood. Toch kunnen er nuances aangebracht worden in de mate van kwetsbaarheid van relatief kwetsbare huishoudens aan de hand van de hoogte van het inkomen, de grootte van het huishouden en de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Ook andere assets zijn van belang bij het aanduiden van de kwetsbaarheid van huishoudens, maar die zullen hier buiten beschouwing gelaten worden. Om duidelijk onderscheid te maken tussen verschillende niveaus van zekerheid van huishoudens, zal gebruik gemaakt worden van de typologie van Niehof en Price (2001 in Hoogvorst, 2003). Kort herhaald onderscheiden zij zekere systemen van levensonderhoud, kwetsbare systemen van onderhoud en extreem kwetsbare systemen van levensonderhoud. In tabel 7.1 staat vermeld welke mate van zekerheid de verschillende soorten huishoudens die in hoofdstuk 6 onderscheiden zijn, kennen. Tabel 7.1 De zekerheid van huishoudens afgeleid aan de hoogte en de zekerheid van het inkomen Groep Succesvolle ‘white collar workers’ Jonge christelijke gezinnen met formele of informele activiteiten Grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen Goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen in VP Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele act. in VP Javaanse ambtenaren in VP Jonge hosselende huishoudens in VP Afhankelijke oudere huishoudens in VP Sociaal actieve, kleine huishoudens in C Afhankelijke arbeidersgezinnen in C Component 6 in Centrum Component 7 in Centrum
Huishoudcategorie 1 1 en 2
Hoog inkomen29 Ja Nee
Mogelijkheid lening Ja Ja
Grootte van hh. Gemiddeld Gemiddeld
Mate van zekerheid systeem Zeker Kwetsbaar
1 en 2
Nee
Ja
Groot
Kwetsbaar
1 en 2
Nee
Nee
Gemiddeld
Kwetsbaar
1 en 2
Ja
Sommige hh.
Gemiddeld
Kwetsbaar
1 2
Nee Nee
Sommige hh. Nee
Gemiddeld Gemiddeld
1 en 2
Nee
Sommige hh.
Gemiddeld
Zeker Extreem kwetsbaar Kwetsbaar
1 en 2
Ja
Sommige hh.
Klein
Kwetsbaar
1 en 2 1 en 2 1 en 2
Nee Nee Nee
Sommige hh. Sommige hh. Sommige hh.
Gemiddeld Gemiddeld Groot
Kwetsbaar Kwetsbaar Kwetsbaar
29
Het inkomen wordt hoog genoemd wanneer de huishoudens meer dan 0,300 scoren op de variabele ‘gemiddeld aantal SRD per lid hh’. Wanneer men meer dan 0,300 scoort op de variabele ‘huishoudcategorie’ betekent dit dat het huishouden een regelmatig en vast inkomen heeft.
113
Slechts twee soorten huishoudens kennen een zeker systeem van levensonderhoud; de succesvolle ‘white collar workers’ en de Javaanse ambtenaren in de Van Pettenpolder. De eerstgenoemde groep huishoudens heeft een hoog en een vast en regelmatig inkomen. Ook hebben zij over het algemeen de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat deze huishoudens hun kwetsbaarheid hebben geminimaliseerd en dat zij goed in staat zullen zijn om onverwachte gebeurtenissen met hun assets op te kunnen vangen. Omdat hun inkomen zeker en hoog is, komen zij niet gauw voor verrassingen te staan. Voor hen geldt dat zij de groep zijn die het minst kwetsbaar is van alle groepen huishoudens in Nieuw Nickerie. Voor de Javaanse ambtenaren in de Van Pettenpolder geldt dat zij ondanks een laag inkomen, wel een duurzaam inkomen30 hebben, wat van groot belang is voor de huishoudens in Nieuw Nickerie. Ook kunnen sommige huishoudens een lening afsluiten, wat inhoudt dat zij in tijden van nood altijd nog toegang tot krediet hebben. Deze huishoudens zijn over het algemeen minder kwetsbaar voor bepaalde ‘shocks’, ‘stresses’ en seizoensgebonden veranderingen dan huishoudens die geen duurzaam inkomen hebben. Ondanks dat zij vanwege hun lage inkomen niet alle veranderingen moeiteloos kunnen opvangen, zullen zij altijd een inkomen blijven ontvangen. Van slechts een van de groepen huishoudens, de jonge hosselende huishoudens in de Van Pettenpolder, is met zekerheid te zeggen dat zij een extreem kwetsbaar systeem van levensonderhoud kennen; zij hebben geen vast inkomen en het inkomen is erg laag. Daarnaast hebben zij niet de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Deze huishoudens kunnen in tegenstelling tot de succesvolle huishoudens vaak niet voldoen aan de minimumstandaard van welstand. Elke maand komt het voor dat er geen geld meer is om voedsel te kopen of om andere dingen aan te schaffen. Een veel gehoorde uitdrukking is dan ook ‘elke maand pienaren we weer31’. De huishoudens die tot deze groep behoren, hanteren strategieën die er op gericht zijn elke dag voldoende voedsel te hebben, de belangrijkste basisproducten aan te kunnen schaffen en de kinderen naar school te kunnen laten gaan. Eigenlijk zijn deze huishoudens niet bezig met het verzinnen van strategieën om hun bestaan te verbeteren, maar meer om hun hoofd boven water te houden. Wat mede door crises als overstromingen en werkloosheid met moeite lukt. Vanwege het kleine aantal assets waar zij over beschikken, is het voor hen erg moeilijk om te gaan met veranderingen in de omgeving. Meestal is een crisis dan ook de reden voor het instorten van een dergelijk systeem van levensonderhoud.
30
In dit verband wordt duurzaamheid gebruikt om aan te geven hoe zeker het huishouden is van een vast inkomen. Het heeft betrekking op de vraag of huishoudens een lid hebben die een vast contract of een eigen bedrijf hebben of dat het huishouden geen vast contract heeft, dus geen regelmatig en zeker inkomen en geen secundaire arbeidsvoorzieningen. 31
‘Pienaren’ is Surinaams voor ‘in armoede leven’.
114
Over de overige componenten kan gezegd worden dat er zowel huishoudens tot deze groepen behoren die wel een vast en zeker inkomen hebben, maar dat er ook huishoudens zijn die geen vast inkomen hebben. De onderlinge verschillen bepalen in welke mate de huishoudens kwetsbaar zijn voor een veranderende omgeving. Sommige huishoudens binnen de overige groepen hebben een vast en regelmatig inkomen en zijn dus minder kwetsbaar en duurzamer dan de huishoudens die geen zeker inkomen hebben. Ook zijn er huishoudens die tot huishoudcategorie 2 behoren, maar wel de mogelijkheid hebben tot het afsluiten van een (informele) lening, zij zijn minder kwetsbaar dan huishoudens zonder vaste baan die geen lening kunnen afsluiten. Wat betreft de grootte van het huishouden kan gezegd worden dat in sommige gevallen het grote aantal leden ingezet kan worden om door middel van een ‘coping strategy’ de gevolgen van veranderingen in de omgeving te minimaliseren. Maar kleine huishoudens hebben soms ook een voordeel omdat het betekent dat er minder monden gevoed hoeven te worden. Toch geldt dat al deze huishoudens een kwetsbaar systeem van levensonderhoud kennen. Normaliter zijn zij in staat om in de basisbehoeften te voorzien, maar in tijden van ‘shocks’, seizoensgebonden veranderingen of trends, zijn zij erg afhankelijk van het slagen van de ‘coping strategies’ die zij gebruiken om de crisis te overbruggen. Huishoudens kunnen veranderen in de loop van de tijd als gevolg van bestaansverwervingsstrategieën of crises. In de volgende paragraaf zullen deze mogelijke veranderingen van huishoudens aan de orde gesteld worden. 7.3
Tijdsperspectief van huishoudens
Huishoudens in dit onderzoek die geen duurzaam inkomen hebben en kwetsbaar zijn voor veranderingen, blijven mogelijk niet altijd zo kwetsbaar. Het is denkbaar dat sommige huishoudens verbeteringen in hun bestaansverwerving weten te bereiken. Mogelijk weten sommige huishoudens het voor elkaar te krijgen om een vaste baan met een vast en regelmatig inkomen te bemachtigen. Het is ook mogelijk dat huishoudens die op het moment niet erg kwetsbaar zijn veranderen door negatieve factoren in huishoudens met een niet zo zekere bestaansverwervingsstrategie. Veel jonge hosselende huishoudens gaven tijdens de interviews aan graag een baan bij de overheid te willen hebben. Omdat hier weinig vacatures openstaan, zullen weinig mensen daadwerkelijk in dienst van de overheid komen. De kans is groter dat zij ooit een vaste baan bij een particulier bedrijf zullen bemachtigen. Zij zullen dan profiteren van het regelmatige en zekere inkomen en van de secundaire arbeidsvoorzieningen. Vanwege het feit dat deze groep huishoudens vaak laag opgeleid is, zullen zij vooral werkzaamheden verrichten waar geen opleiding voor vereist is. Wanneer zij bij de overheid
115
zouden gaan werken, zouden zij waarschijnlijk de laagbetaalde functies vervullen. Maar omdat zij gewend zijn met weinig inkomen rond te komen, vinden zij de zekerheid van het inkomen een grote vooruitgang. Dit is door een aantal huishoudens genoemd tijdens de huishoudenquêtes. Ook de secundaire arbeidsvoorzieningen worden door veel hosselaars als erg wenselijk beschouwd. De huishoudens die tot deze component behoren zijn niet getypeerd op basis van religie. Dit zou betekenen dat zij, wanneer zij een vaste baan hebben bemachtigd, tot verschillende groepen kunnen gaan behoren. Dit zijn bijvoorbeeld de jonge christelijke gezinnen, de grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen, de goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen, de Hindoestaanse kerngezinnen en de Javaanse ambtenaren. Wanneer de jonge hosselende huishoudens een vaste baan zouden weten te bemachtigen, zou dit in elk geval betekenen dat de kwetsbaarheid van deze huishoudens een stuk verminderd wordt. Zij zullen dan mogelijk beter in staat zijn te reageren op shocks, trends en seizoensgebonden veranderingen. Binnen verschillende groepen huishoudens leiden leden van huishoudens eenmanszaken, zoals bij jonge christelijke gezinnen met formele of informele activiteiten, Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten in de Van Pettenpolder en goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen in de Van Pettenpolder het geval is. Wanneer hun bedrijven uitgroeien tot ondernemingen met meerdere werknemers en dus succesvol zijn, zou dit kunnen betekenen dat deze huishoudens uitgroeien tot huishoudens die goed binnen de component ‘succesvolle white collar workers’ passen. Dit zou betekenen dat deze huishoudens ervoor gezorgd hebben dat door het succesvol maken van hun onderneming, zij over meer assets kunnen beschikken en daardoor hun kwetsbaarheid verminderen. Een andere mogelijke transitie van huishoudens is die van Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten in de Van Pettenpolder naar grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen. De jonge kerngezinnen hebben een hoog inkomen, maar beschikken niet over veel en goed fysiek kapitaal. Deze huishoudens veranderen mogelijk van huishoudens met een gemiddelde grootte tot grote gezinnen doordat de volwassenen nog meer kinderen krijgen, het inkomen per lid daardoor omlaag gaat en de volwassenen op een gegeven moment recht op AOV hebben. Ook is het mogelijk dat deze kerngezinnen besluiten om met andere familieleden een huishouden te gaan vormen. Wanneer deze overgang van huishoudens naar een andere component daadwerkelijk plaatsvindt, betekent dit dat het inkomen per lid van het huishouden lager wordt dan nu het geval is. Toch gaan zij er niet alleen op achteruit, de huishoudens hebben dan meestal wel de mogelijkheid tot een lening en hebben meer huishoudleden om (onverwachte) veranderingen mee op te vangen. Toch zijn er ook groepen huishoudens die er op achteruit zouden gaan wanneer er bepaalde veranderingen in de loop der tijd plaatsvinden. Dit houdt in dat de kwetsbaarheid van de huishoudens groter
116
wordt door bijvoorbeeld het wegvallen van een duurzaam inkomen. Succesvolle ‘white collar workers’ die ontslagen worden of waarvan de onderneming failliet gaat, kunnen ervan uitgaan dat de kwetsbaarheid groter wordt. Men moet dan andere manieren vinden om in een bestaan te kunnen blijven voorzien. Ondanks dat zij mogelijk gespaard hebben, zullen zij wanneer zij niet in staat zijn weer een dergelijk (hoog) en duurzaam inkomen te verdienen, transformeren in een andere groep huishoudens. Omdat naast de jonge hosselende huishoudens en de afhankelijke oudere huishoudens ook de succesvolle groep huishoudens niet getypeerd is op basis van religie, betekent dit dat de huishoudens tot verschillende groepen huishoudens zouden kunnen gaan horen.
117
8
Conclusie
De livelihood benadering is een van de mainstream ontwikkelingstheorieën van dit moment. In deze benadering wordt er van uitgegaan dat mensen actief handelende personen zijn die zelf in staat zijn om hun rechten na te streven (Narayan, 1999). Armoede wordt binnen deze benadering dan ook gezien als iets wat voor de definiëring afhankelijk is van de lokale context. De livelihood benadering is in dit onderzoek als leidraad gebruikt. Inzicht in bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens is van belang om strategieën te kunnen ontwikkelen die de leefomstandigheden van huishoudens in ontwikkelingslanden verbeteren. De context is bepalend voor de wijze waarop huishoudens hun bestaan inrichten. Daarom is er onderzoek verricht op microniveau en is er aandacht besteed aan de invloed van lokale factoren. Door middel van het analyseren van de kapitalen en de activiteiten van huishoudens en door de bestudering van lokale omstandigheden, kan er een antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag. Deze luidt: Welke bestaansverwervingsstrategieën hanteren verschillende categorieën huishoudens in twee wijken in Nieuw Nickerie in Suriname en wat zijn de uitkomsten van deze strategieën voor de huishoudens? In dit concluderende hoofdstuk zal de onderzoeksvraag beantwoord worden. Eerst zullen kort de belangrijkste aspecten van de bestaansverwerving beschreven worden. Dit zijn de assets en de activiteiten van huishoudens en de context waar de huishoudens onderdeel van uitmaken. Vervolgens worden de bestaansverwervingsstrategieën en uitkomsten beschreven. Verder zullen de resultaten van dit onderzoek geïnterpreteerd worden aan de hand van de theorie. Ook zullen de beperkingen van dit onderzoek aan de orde komen. Tot slot zullen er aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek gedaan worden. 8.1
Bestaansverwervingsstrategieën en ‘livelihood outcomes’ van huishoudens
Aan het einde van deze paragraaf zal een concreet antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag. Eerst zullen de verbanden tussen de belangrijkste bevindingen uit de analysehoofdstukken (hoofdstukken 5, 6 en 7) en de onderzoeksvraag beschreven worden. De opbouw van deze paragraaf kan afgeleid worden uit het livelihood framework, dat in dit onderzoek als conceptueel schema dient. Kapitalen Uit de data is gebleken dat inkomen voor alle huishoudens in het studiegebied het belangrijkste onderdeel is van de bestaansverwerving. Veel fysieke kapitalen kunnen hiermee aangeschaft en onderhouden worden. Ook heeft men met geld makkelijker toegang tot bepaalde voorzieningen als onderwijs en
118
gezondheidszorg. Er bestaan grote verschillen tussen de huishoudens wat betreft de hoogte van het inkomen. Tweederde van de 200 huishoudens in de survey, geeft aan dat zij elke maand tekorten ondervindt in het huishoudbudget. In de Van Pettenpolder is dit voor veel meer huishoudens het geval dan voor huishoudens in het Centrum. Slechts tien procent van de huishoudens gebruikt het inkomen om te investeren in bestaansverwervende activiteiten. Naast inkomen spelen ook andere kapitalen een rol in de bestaansverwerving van huishoudens. Dit zijn bijvoorbeeld fysieke assets als woning, erf en duurzame goederen, Huishoudkenmerken zijn van belang omdat zij invloed uitoefenen op de strategieën die huishoudens kunnen hanteren. Ook hier zijn verschillen te ontdekken tussen de wijken. Activiteiten Activiteiten waarmee een inkomen wordt verdiend, zijn voor de meeste huishouden de kern van de bestaansverwervingsstrategieën. De huishoudens in het studiegebied zijn voor hun bestaansverwerving afhankelijk van verschillende bronnen van bestaan. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de financiële bronnen van bestaan en de niet-financiële bronnen van bestaan. De financiële bestaansmiddelen kunnen zijn: inkomen uit arbeid en inkomen verkregen via sociale netwerken. Niet-financiële bronnen van bestaan die door huishoudens in het studiegebied verricht worden zijn: niet-financiële steun van sociale netwerken, het verbouwen van gewassen en het houden van pluimvee voor eigen consumptie. De arbeid waarmee inkomen verdiend wordt, kan verdeeld worden in formeel en informeel werk. De formele arbeid omvat zelfstandige ondernemers en vaste banen bij de overheid en bij parastatale en particuliere bedrijven. Ook AOV wordt tot de formele activiteiten gerekend. Deze formele activiteiten zorgen voor een regelmatig inkomen en secundaire arbeidsvoorwaarden. Informeel werk omvat activiteiten die niet door middel van een contract zijn vastgelegd. Deze activiteiten zijn bijvoorbeeld seizoenswerk, hosselen, vissen en marktverkoop. Inkomsten verkregen via sociale netwerken wordt meestal gevormd door bijdragen in de vorm van geld en/of goederen van familie die elders gehuisvest is (‘remittances’). Bij niet-financiële steun van sociale netwerken moet men denken aan informele leenafspraken, gebruik van netwerken van anderen en steun in de vorm van goederen en arbeid. Voor veel huishoudens is het verbouwen van gewassen een essentieel onderdeel van de bestaansverwerving. Lokale factoren: kwetsbare omgeving en beleid, instituties en processen De context waar huishoudens onderdeel van uitmaken, kunnen van invloed zijn op de assets en de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens.
119
De kwetsbare omgeving van huishoudens zorgt er voor dat huishoudens vatbaar zijn voor verschillende crises. Gebeurtenissen als overlijden en ziekte van een van de leden van het huishouden kunnen ieder huishouden overkomen, maar andere crises zijn vooral van toepassing op bepaalde huishoudens. Een andere shock die zich heeft voorgedaan in het studiegebied is dat huishoudens hun perceel ontzegd werd. Seizoensgebonden veranderingen die van invloed zijn op de huishoudens zijn seizoensafhankelijkheid en de overstroming van woningen, percelen en wegen. Trends die zich in het studiegebied hebben voorgedaan zijn een hoge mate van werkloosheid, concurrentie van Chinese ondernemers en de degradatie van natuurlijke hulpbronnen. De mate waarin huishoudens in staat zijn om te gaan met deze crises, is afhankelijk van de assets die zij hebben en de strategieën die zij hanteren. Het gecentraliseerde overheidssysteem belemmert de lokale overheid om toegang tot bijvoorbeeld aansluiting op water en elektriciteit te verzorgen voor alle huishoudens in het studiegebied. De bureaucratie die een gecentraliseerd systeem met zich meebrengt, zorgt ervoor dat toewijzingen van percelen jarenlang op zich laten wachten en dat de infrastructuur in sommige delen van het studiegebied veel te wensen over laat. In dit onderzoek worden juist de kwetsbare huishoudens hier het meest door getroffen. Verschillende categorieën huishoudens en hun bestaansverwervingsstrategieën De huishoudens zijn ingedeeld in categorieën aan de hand van de kapitalen die zij bezitten en de activiteiten die zij verrichten. Op deze manier kan inzicht verkregen worden in de verschillende soorten huishoudens en hun strategieën. Er is een principale componentenanalyse uitgevoerd om de verschillende soorten huishoudens te onderscheiden. In de bespreking van deze strategieën worden de algemene strategieën (meestal ex ante) besproken. De wijze waarop huishoudens hebben gereageerd of zullen reageren op veranderingen in de omgeving worden kort genoemd. Omdat dit afhankelijk is van de soort crisis, kan hier niet veel over gezegd worden. De huishoudens die zowel in de Van Pettenpolder als in het Centrum wonen: De succesvolle ‘white collar workers’: de bestaansverwerving van deze groep huishoudens bestaat uit formele activiteiten waarmee een hoog inkomen verdiend wordt. Vaak zijn de leden van huishoudens zelfstandig ondernemer van een succesvol bedrijf of goedbetaalde ambtenaren. Zij profiteren van secundaire arbeidsvoorzieningen. De huishoudens kunnen in tijden van crisis meestal terugvallen op spaargeld dat zij hebben. Ook hebben zij de mogelijkheid tot het afsluiten van een lening. Hierdoor heeft een crisis meestal niet veel invloed op de andere assets van het huishouden. Jonge christelijke gezinnen met formele of informele activiteiten: het lage inkomen van deze huishoudens wordt verdiend door middel van formele of informele activiteiten. Ze ondernemen weinig verschillende activiteiten om in hun bestaan te voorzien. Wel hebben zij vaak de mogelijk-
120
heid tot het afsluiten van een lening, bij de bank, het bedrijf waar men werkt of bij mensen binnen het sociale netwerk. Ondanks het lage inkomen van deze huishoudens, zijn zij over het algemeen niet ontevreden met hun livelihood. Een groot aantal huishoudens binnen deze groep hanteert een arbeidsethos dat afgeleid is aan hun christelijke geloofsovertuiging. De meeste huishoudens willen niet uit alle macht proberen hun inkomen te verhogen met allerhande baantjes. Een veelgehoorde uitdrukking is: ‘Men mag niet klagen, maar moet tevreden zijn met wat men heeft’. Grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen: deze grote huishoudens zijn voor hun bestaansverwerving afhankelijk van veel verschillende soorten werk. Dit zijn meestal informele activiteiten, maar het kunnen ook formele activiteiten zijn. Er is dus sprake van diversificatie binnen deze huishoudens. De huishoudens in de Van Pettenpolder ontvangen vaak ook AOV. Verschillende huishoudens in de Van Pettenpolder die tot deze groep behoren zijn afhankelijk van de gewassen die zij zelf verbouwen. Huishoudens in het Centrum kunnen ondanks de informele activiteiten toch een lening afsluiten, hierbij moet gedacht worden aan informele leenafspraken. Voor huishoudens in de Van Pettenpolder geldt dat niet. Grote (uitgebreide) gezinnen en informele leenafspraken zijn erg gebruikelijk onder Hindoestanen. In de Van Pettenpolder kunnen naast de drie algemene componenten nog vijf andere groepen huishoudens worden onderscheiden. De huishoudens die alleen voorkomen in de Van Pettenpolder zijn: Goed georganiseerde, christelijke arbeidersgezinnen: de meeste huishoudens hebben informeel werk en geen mogelijkheid tot een lening. Er behoren veel AOV’ers tot deze groep, die wel een regelmatig inkomen hebben. Naast hun inkomen zijn zij van geen andere bronnen van bestaan afhankelijk. Ook hier blijkt dat christenen weinig activiteiten verrichten en een arbeidsethos hanteren. Om crises het hoofd te bieden maken zij gebruik van hun sociale netwerken. Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten: deze huishoudens verrichten niet veel verschillende activiteiten, maar hebben banen met een hoog inkomen. Dit kunnen zowel formele als informele activiteiten zijn. Sommige huishoudens die tot deze groep behoren zijn naast hun inkomen afhankelijk van ‘remittances’. Veranderingen in de omgeving die invloed hebben op hen, vangen zij vaak op door een lening af te sluiten. Javaanse ambtenaren: deze huishoudens hebben een laag, maar regelmatig en zeker inkomen. Meestal zijn zij werkzaam bij de overheid. Naast dit werk verbouwen zij bijna allemaal gewassen voor eigen gebruik. Om de gevolgen van een crisis op te vangen, kunnen de huishoudens een lening afsluiten of rekenen op steun via sociale netwerken. Jonge hosselende huishoudens: deze huishoudens verdienen hun inkomen door middel van losse klusjes. Verder verbouwen zij vaak gewassen voor eigen gebruik. De huishoudens zijn ten tijde van crises afhankelijk van steun via sociale netwerken omdat zij geen mogelijkheid hebben tot het afsluiten van een lening.
121
Afhankelijke oudere huishoudens: deze huishoudens zijn over het algemeen afhankelijk van steun van familie en hun AOV. Omdat zij wat ouder zijn, ondernemen zij meestal geen andere activiteiten meer. In het Centrum zijn nog vier andere componenten ontstaan. De laatste twee componenten kunnen niet benoemd worden, omdat zij op te weinig variabelen hoog scoren. Dit is de reden dat zij hier zijn weggelaten. De groepen huishoudens die zijn gevestigd in deze wijk zijn: Sociaal actieve, kleine huishoudens: de activiteiten waarmee deze huishoudens hun inkomen verdienen, zijn zowel formeel als informeel. De huishoudens zijn afhankelijk van hun hoge inkomen en steun van familie voor hun bestaansverwerving. Wanneer er sprake is van een crisis, kunnen zij de gevolgen verminderen met behulp van hun hoge inkomen en de sociale netwerken die erg sterk zijn. Afhankelijke arbeidersgezinnen: deze huishoudens verrichten voor hun bestaansverwerving een groot aantal verschillende activiteiten. Omdat het inkomen laag is, zijn ze ook afhankelijk van steun van familie. In het Centrum komen ‘grote Hindoestaanse arbeidersgezinnen’ het meest voor. Ook ‘succesvolle white collar workers’ en ‘sociaal actieve, kleine huishoudens’ komen in deze wijk vaak voor. In de Van Pettenpolder is de groep ‘Hindoestaanse jonge kerngezinnen met formele of informele activiteiten’ het grootst, gevolgd door de ‘jonge hosselende huishoudens’ en de ‘Javaanse ambtenaren’. Livelihood outcomes De uitkomsten van bestaansverwervingsstrategieën laten zien welke invloed deze strategieën hebben gehad op de livelihoods van huishoudens. De zekerheid van de bestaansverwerving van huishoudens zegt veel over de uitkomsten van strategieën voor huishoudens. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het hebben van een vaste baan, bepalend is voor de mate van zekerheid van huishoudens. De regelmaat en de zekerheid van een inkomen en de secundaire arbeidsvoorzieningen, zorgen er voor dat huishoudens beter in staat zijn een bestaan te verwerven en hun livelihood te beschermen tegen ‘shocks’, trends en seizoensgebonden gebeurtenissen. De huishoudens die een zeker systeem van levensonderhoud kennen zijn de succesvolle white collar workers en de Javaanse ambtenaren in de Van Pettenpolder. Het minst zekere systeem van levensonderhoud, oftewel het meest kwetsbare, is die van de jonge hosselende huishoudens in de Van Pettenpolder. Het hebben van een vaste baan is dan ook een streven van veel huishoudens. Het zorgt voor zekerheid van een inkomen en brengt ook nog andere voordelen met zich mee. Door het hebben van een vaste baan kunnen er ook andere uitkomsten makkelijker bewerkstelligd worden omdat er minder onzekerheid heerst binnen het huishouden. Dit zijn bijvoorbeeld voedselzekerheid, verminderde kwetsbaarheid en ge-
122
zondheid, uitkomsten die nu niet door ieder huishouden in het studiegebied bereikt zijn. Veel huishoudens zijn niet in staat aan de door de samenleving gecreëerde minimumstandaard van welstand te voldoen. In het onderzoeksgebied geldt: een vaste baan, een zeker bestaan. 8.2
De bevindingen van het onderzoek in een bredere theoretische context
Ondanks dat Nieuw Nickerie slechts een kleine plaats is in een agrarisch district, tonen de strategieën van bestaansverwerving grote overeenkomsten met urbane strategieën zoals die in de literatuur beschreven zijn. Volgens een aantal wetenschappers (Rakodi, 2002; Satterthwaite and Tacoli, 2002; Meikle et al, 2001) zijn urbane huishoudens voornamelijk afhankelijk van financiële bronnen, omdat zij moeten betalen voor voedsel, water en transport. Voor de huishoudens in Nieuw Nickerie geldt ook dat zij voornamelijk afhankelijk zijn van financiële inkomstenbronnen en dat zij moeten betalen voor bepaalde kapitalen. Dat de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in Nieuw Nickerie gezien kunnen worden als urbane strategieën, bevestigen ook de activiteiten die huishoudens in Paramaribo volgens Schalkwijk en de Bruijne (1997) en Schipper (1994) verrichtten. Dezelfde activiteiten worden in Nieuw Nickerie gebruikt voor de bestaansverwerving. Alleen het zelf maken van kleding wordt in dit onderzoek niet door de huishoudens gebruikt als bestaansverwervende activiteit. Bestaansverwervingsstrategieën worden door Reardon en Vosti (1995) gezien als keuzes die huishoudens maken ten aanzien van hun bestaansverwerving. Een aantal andere wetenschappers is echter van mening dat huishoudens helemaal niet altijd in staat zijn om strategisch te handelen (Feldman, 1992 in: Beall and Kanji, 1999; Francis, 1998). Ondanks dat de bestaansverwervingsstrategieën beschreven zijn, hebben veel huishoudens in Nieuw Nickerie geen plannen, keuzes en onderhandelingsmogelijkheden om hun bestaan verwerven. In het studiegebied maken de meeste huishoudens geen bewuste keuzes met betrekking tot hun bestaansverwerving. Ze nemen het leven zoals het komt en proberen zo goed mogelijke leefomstandigheden te creëren en de kwetsbaarheid te verminderen. Uit de verschillende categorieën huishoudens kan opgemaakt worden dat zij over het algemeen getypeerd kunnen worden aan de hand van hun huishoudkenmerken en hun activiteiten. Toch is de rijkste en meest zekere groep huishoudens (de succesvolle ‘white collar workers’) en zijn de minst zekere en arme huishoudens als de jonge hosselende huishoudens, de afhankelijke oudere huishoudens, de afhankelijke arbeidersgezinnen en de sociaal actieve, kleine huishoudens, niet ingedeeld aan de hand van etniciteit of religie. Deze kenmerken worden bijvoorbeeld vaak gebruikt in statistische gegevens van het ABS. Dat de relatief rijkste en armste groepen niet zijn ingedeeld op basis van etniciteit of religie, doet vermoeden dat de ‘rijke’ en ‘arme’ huishoudens helemaal niet zo etnisch of religieus zijn als voorondersteld werd.
123
Een andere vooronderstelling is dat de huishoudkenmerken van grote invloed zijn op de bestaansverwervingsstrategieën. Uit de benaming van de verschillende soorten huishoudens, kan opgemaakt worden dat dit daadwerkelijk het geval is. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een groot huishouden, worden er meestal veel verschillende activiteiten ondernomen door de leden van het huishouden. Ook kan de leeftijd van huishoudleden van invloed zijn op de strategieën die zij hanteren. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van de huishoudens die deels afhankelijk zijn van AOV. De laatste vooronderstelling die in de inleiding genoemd is, heeft betrekking op de activiteiten die ‘rijke’ en ‘arme’ huishoudens verrichten. Van de relatief rijkere huishoudens werd verwacht dat zij rondkomen van slechts een inkomstenbron. De relatief armere huishoudens verrichten meerdere activiteiten om in een bestaan te voorzien. Deze vooronderstelling wordt door de bevindingen in dit onderzoek bevestigd. Alleen de jonge christelijke gezinnen met formele of informele activiteiten vormen een uitzondering hierop. Zij hebben een laag inkomen, maar verrichten erg weinig verschillende activiteiten. De relatief rijke huishoudens zoals de ‘succesvolle white collar workers’ zijn vaker afhankelijk van een soort activiteit dan de relatief arme huishoudens. Deze huishoudens, bijvoorbeeld de ‘jonge hosselaars in de Van Pettenpolder’, verrichten zoals verwacht vaker meerdere activiteiten om een bestaan te verwerven. 8.3
Discussie
Om te zien in hoeverre er waarde gehecht kan worden aan de onderzoeksresultaten, zullen de beperkingen van het onderzoek in deze paragraaf kort besproken worden. Na bestudering van de verzamelde secundaire data, werd duidelijk dat er meer huishoudens in de Van Pettenpolder woonachtig zijn dan tijdens het veldwerk werd aangenomen. Omdat er verschillende aantallen genoemd worden in de data, wordt er nu uitgegaan van het gemiddelde van 1500 huishoudens. Dit betekent dat het verschil in aantal huishoudens tussen de twee onderzoekswijken groter is dan gedacht. Achteraf gezien zou de verdeling van de geïnterviewde huishoudens anders moeten zijn. Maar omdat er zoveel verschillende huishoudens geïnterviewd zijn die allemaal ingedeeld konden worden bij de groepen die onderscheiden zijn, wordt ervan uitgegaan dat de resultaten niet anders zouden zijn geweest dan nu het geval is. Er werd gestreefd naar een percentage van minstens zeven procent van de huishoudens in de wijk. Het percentage geïnterviewde huishoudens is evengoed zeven procent wanneer er wel van 1500 huishoudens uitgegaan zou zijn. Er is een groot aantal verschillende soorten huishoudens geïdentificeerd in de twee onderzoekswijken. De huishoudens die bij deze groepen ingedeeld konden worden, hanteerden allen een algemene strategie. Toch waren er ook veel kleine verschillen in deze strategieën te ontdekken, die per huishouden
124
verschillen. Door de grote verscheidenheid aan strategieën is er alleen door middel van de casestudies aandacht besteed aan deze verschillende strategieën binnen de groepen huishoudens. Het zou immers onmogelijk zijn om voor ieder huishouden de strategie te beschrijven. Toch worden verschillende keuzes van huishoudens samengevat onder een noemer, waar juist nog meer inzicht in strategieën door verkregen zou zijn. Mogelijk zou een ander type onderzoek hier nog geschikter voor zijn. Omdat de heterogeniteit zo groot is in de wijken, is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren. Toch komen de onderscheiden groepen met verschillende bestaansverwervingsstrategieën elders in Suriname waarschijnlijk ook voor. Omdat geconstateerd is dat de huishoudens in het studiegebied urbane strategieën hanteren, mag verwacht worden dat de groepen huishoudens in Paramaribo ook aangetroffen zullen worden. Natuurlijk zullen zij weer op een andere manier beïnvloed worden door de verschillende context waarin zij leven, maar er is mogelijk wel sprake van grote overeenkomsten in de bestaansverwervingsstrategieën. Ondanks dat de resultaten van het onderzoek gebaseerd zijn op een momentopname, kunnen deze een waardevol inzicht geven in de manier waarop huishoudens hun bestaan verwerven. Van sommige huishoudens wordt verwacht dat zij niet in een korte periode een compleet andere strategie hanteren. Daarom kan gezegd worden dat de onderzoeksresultaten waardevol kunnen zijn om strategieën te bedenken om de livelihoods van huishoudens in het Centrum en de Van Pettenpolder in Nieuw Nickerie te verbeteren. 8.4
Aanbevelingen en lijnen voor verder onderzoek
In deze paragraaf zullen enkele aanbevelingen gedaan worden die voortkomen uit de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek heeft geleid tot een aantal inzichten in de bestaansverwerving van huishoudens. Deze inzichten zijn interessant als basis voor verder onderzoek, daarom zullen er ook suggesties gedaan worden voor verder onderzoek in deze paragraaf. Aanbevelingen op basis van de bevindingen Er zullen enkel aanbevelingen gedaan worden aan organisaties die van invloed (kunnen) zijn op de bestaansverwerving van huishoudens in Nieuw Nickerie. Op basis van de resultaten is de eerste aanbeveling dat het overheidssysteem gedecentraliseerd zou moet worden. In 2004 is begonnen met een decentralisatie-project in Nieuw Nickerie. Deze heeft echter niet voldoende uitwerking gehad, want de overheid is nog steeds sterk gecentraliseerd. Wanneer de lokale overheden meer autonomie zouden krijgen, zou dit positieve gevolgen kunnen hebben voor de bevolking. Omdat alle beslissingen nu in Paramaribo genomen worden, is de besluitvorming wat be-
125
treft allerhande zaken erg tijdrovend. De efficiency zou mogelijk erg verbeterd worden wanneer bijvoorbeeld het district een groot deel van de bevoegdheden zou krijgen. Ook zou het beter zijn wanneer parastatale organisaties zelf beslissingen zouden kunnen nemen. Op deze manier zouden huishoudens mogelijk makkelijker kunnen voorzien in de basisbehoeften zoals water en elektriciteit. De tweede en laatste aanbeveling heeft betrekking op de non-gouvernementele organisaties in Nieuw Nickerie. Er is een groot aantal ngo’s aanwezig in de plaats, maar de huishoudens van het Centrum en de Van Pettenpolder ondervinden nauwelijks positieve effecten van deze aanwezigheid. Veel van deze organisaties zijn gericht op de verbetering van leefomstandigheden van huishoudens in de omliggende polders, terwijl een groot aantal huishoudens in de onderzoekswijken ook behoefte heeft aan dergelijke steun. Lijnen voor verder onderzoek Zoals in het onderzoek is benadrukt, zijn de resultaten van het onderzoek gebaseerd op een momentopname. Er wordt in hoofdstuk 7 wel gesproken over het toekomstperspectief van de huishoudens in de twee onderzochte wijken in Nieuw Nickerie. Het zou de moeite waard zijn om dezelfde respondenten over een aantal jaren nog eens te interviewen. Dit zal inzicht geven in de mate waarin huishoudens in staat zijn op de lange termijn hun livelihood te verbeteren of juist niet en de factoren die dit bepalen. Ook zal op deze manier duidelijk worden of de huishoudens dan in een andere groep ingedeeld zouden worden. De genderverschillen binnen dit huishouden zijn in dit onderzoek niet erg naar voren gekomen. Wanneer dit van belang was, zijn deze wel genoemd. Toch zou er mogelijk veel informatie verkregen kunnen worden in de bestaansverwerving van huishoudens wanneer de nadruk werd gelegd op bijvoorbeeld besluitvorming binnen de huishoudens. Dan zou men ook een idee kunnen krijgen waarom er zo een groot arbeidspotentieel aan vrouwen thuis zit. Zoals in deze conclusie genoemd is, werd er in dit onderzoek voornamelijk gericht op de bestaansverwervingsstrategieën van categorieën huishoudens. Om meer inzicht te krijgen in de bestaansverwervingsstrategieën van enkele verschillende individuele huishoudens, zouden er enkele huishoudens geselecteerd kunnen worden. Zij zouden dan als basis dienen voor een casestudy over de bestaansverwervingsstrategieën van enkele verschillende huishoudens. De lokale ngo’s lijken niet veel invloed uit te oefenen op de huishoudens in het Centrum en de Van Pettenpolder. Omdat deze organisaties wel van groot belang kunnen zijn voor de bestaansverwerving van huishoudens, kan een onderzoek gewijd worden aan de oorzaken van het slechte bereik van deze organisaties.
126
Een andere onderzoeksmogelijkheid, die verbonden is aan bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens, heeft betrekking op de economische achteruitgang of stilstand van Nieuw Nickerie. Wanneer er inzicht verkregen wordt over de redenen van stilstand en de mogelijkheden voor investeringen, kan dit later leiden tot economische ontwikkeling. Een andere lijn voor verder onderzoek ligt bij de (voormalige) rijstboeren in het district Nickerie. Omdat de rijstsector een grote invloed heeft op de economische ontwikkeling van het district Nickerie, is het interessant om naar de bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens van (voormalige) rijstboeren te kijken. Op deze manier zou inzicht verkregen kunnen worden in de ‘coping strategies’ van huishoudens die noodgedwongen geen rijst meer kunnen verbouwen. Daarnaast zal informatie ingewonnen kunnen worden over de huidige rijstboeren.
127
Literatuur Algemeen Bureau voor de Statistiek/ Censuskantoor (2006a) Zevende Algemene Volks- en Woningtelling in Suriname. Districtsresultaten Volume III: Nickerie en Coronie. Suriname in Cijfers no. 2262006-08. Suriname: ABS Algemeen Bureau voor de Statistiek Suriname / Censuskantoor (2006b). Suriname Census 2004. Specifieke data over het ressort Nieuw Nickerie. Verkrijgbaar in Suriname bij het ABS, Paramaribo. Algemeen Bureau voor de Statistiek/ Censuskantoor (2005a) Suriname Census 2004. Volume I. Demografische en Sociale Karakteristieken. Suriname in Cijfers no. 213-2005/02. Suriname: ABS Algemeen Bureau voor de Statistiek/Censuskantoor (2005b) Suriname Census 2004. Volume II. Werkgelegenheids- en Onderwijskarakteristieken. Suriname in Cijfers no. 216-2005/05. Suriname: ABS. Adato, M. and R. Meinzen-Dick (2002) Assessing the Impact of Agricultural Research on Poverty Using the Sustainable Livelihoods Framework. Discussion Paper no.89. Washington D.C: International Food Policy Research Institute (IFPRI). p. 1-21 [online]. Beschikbaar: http://www.ifpri.org/divs/eptd/dp/papers/eptdp89.pdf [16 februari 2006] Barrett, C.B. and T. Reardon (2000) Asset, Activity, and Income Diversification among African Agriculturalists: Some Practical Issues. project report to USAID BASIS CRSP, University of Wisconsin-Madison Land Tenure Center. p. 1-40 [online]. Beschikbaar: http://www.ies.wisc.edu/ltc/live/basglo0003a.pdf [17 februari 2006] Beall, J. and N. Kanji (1999) Households, Livelihoods and Urban Poverty. Urban Governance, Partnership and Poverty: Theme Paper 3. London: Department of Social Policy and Administration London School of Economics. p. 1-38 [online]. Beschikbaar: http://www.idd.bham.ac.uk/research/Projects/urbangovernance/resource_papers/theme_papers/3_households_livelihoods.pdf [9 maart 2006] Bodegraven van, J. (2005) Suriname. Dominicus, de grootste serie reisgidsen uit de lage landen. Haarlem: Uitgeverij J.H. Gottmer/ H.J.W. Becht bv. Cahn, M. (2002) Sustainable Livelihoods Approach: concepts and practices. Massey University, Aotearoa: New Zealand International Development Studies Network [online].
128
Beschikbaar: http://devnet.org.nz/conf2002/papers/Cahn_Miranda.pdf [9 februari 2007] Carswell, G., 1997, ‘Agricultural intensification and sustainable rural livelihoods: a think piece’, Institute of Development Studies (IDS) Working Paper 64, Brighton: IDS. p.1-23 [online]. Beschikbaar: http://www.ids.ac.uk/ids/bookshop/wp/wp64.pdf [8 februari 2007] Chambers, R. and G.R. Conway (1991) Sustainable rural livelihoods: practical concepts for the 21st century. IDS Discussion Paper 296. Sussex. p. 1-33 [online]. Beschikbaar: http://www.ids.ac.uk/ids/bookshop/dp/dp296.pdf [8 februari 2007] Chima, R.I. et al. (2002). The economic impact of malaria in Africa: a critical review of the evidence. Elsevier: Health Policy 63 (2003) p.17-36. Corbett, J.E.M. (1988) Famine and household coping strategies. World development 16 (29) p. 1099112. Department For International Development (2003) Promoting Institutional & Organisational Development. United Kingdom: DFID. p. 1-23 [online]. Beschikbaar: http://www.dfid.gov.uk/pubs/files/pfma-piod.pdf [16 maart 2006] Department For International Development (1999) Sustainable Livelihoods Guidance Sheets. London: DFID [online]. Beschikbaar: http://www.livelihoods.org/info/guidance_sheets_pdfs/section1.pdf [17 februari 2006] Devas, N. (2002) Urban Livelihoods – Issues for Urban Governance and Management. In: Rakodi, C. Urban Livelihoods: A People-Centred Approach to Reducing Poverty. London: Earthscan Publications Limited. p. 205-221. Ellis, F. (2000) Rural Livelihoods and Diversity in Developing Countries. Oxford: University Press. p. 1-271. Ellis, F. (1997) Household Strategies and Rural Livelihood Diversification. Journal of Development Studies 35 (1) p. 1-38. Economische Voorlichtings Dienst (2007) Agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. Website voor Nederlandse bedrijven die zich op de buitenlandse markt willen begeven [online].
129
Beschikbaar: http://www.evd.nl/info/publicaties/printing_overzichten/lob.asp?Landen=sur&rubrieken=niet%20pro &sorteercode=niet%20leeg&bron=evd&iaantal=150&sortering=sorteercode [14 februari 2007] Food and Agriculture Organization of The United Nations (FAO) (1992) Sociological Analysis in Agricultural Investment Project Design. FAO Investment Centre Technical Paper No. 9. Rome: FAO. p. 1-129 [online]. Beschikbaar: http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/007/t0657e/t0657e00.htm [16 maart 2006] Francis, E. (1998) ‘Gender and Rural Livelihoods in Kenya’. The Journal of Development Studies 35 (2) p. 72-95 Fukuda-Parr, S. (2003) The Human Development Paradigm: Operationalizing Sen’s Ideas on Capabilities. Feminist Economics 9 (2-3), p. 301-317 [online]. Beschikbaar: http://hdr.undp.org/docs/publications/Feminist_Economics_Sakiko.pdf [10 november 2006] Ganpat, J. (2006) Lezing voor d.d. 20 april 2006 ten behoeve van IOL-studenten. J. Ganpat is Coördinator Regio West van het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij gevestigd te Nieuw Nickerie. Haan de, L.J en A. Zoomers (2005) Exploring the Frontier of Livelihoods Research. Development and Change 36 (1) p. 27-47 Haan de, A., Drinkwater, M., Rakodi, C. and K. Westley (2002) Methods for Understanding Urban Poverty and Livelihoods [online]. Beschikbaar: www.careinternational.org.uk/download.php?id=138 [14 februari 2007] Haan de, L.J. (2000) Globalization, Localization and Sustainable Livelihood. Sociologia Ruralis 40 (3). p. 339-365. Hewitt, T. (2000) Half a century of development. In: Allan, T. and A. Thomas, ed. Poverty and development into the 21st century. Oxford: Oxford University Press, p. 289-308 Hoogvorst, A. (2003) Survival Strategies of People in a Sri Lankan Wetland: Livelihood, Health and Nature Conservation in Muthurajawela. Proefschrift. Wageningen Universiteit, p. 1-189 [online]. Beschikbaar: http://library.wur.nl/wda/dissertations/dis3434.pdf [8 februari 2007]
130
Inter-American Development Bank (2005) Suriname’s Road to Health Sector Reform. An examination of the health care system and recommendations for change. IADB: Regional Operations Department 3: Social Programs Division 3 International Monetary Fund (2006) Suriname: Statistical Appendix. April 2006 IMF Country Report No. 06/134. Washington DC [online]. Beschikbaar: http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2006/cr06134.pdf [16 februari 2007] Klis van der, M., Markusse, J. en S. de Vos (2005) BG047 Colloquium Methoden en Technieken, Derde jaar. Uit het Programma van de Bachelor Sociale Geografie Collegejaar 2005-2006. Universiteit van Amsterdam: C.M. Kan-Instituut voor Onderwijs in de Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies. Krantz, L. (2001) The sustainable livelihood approach to poverty reduction: an introduction. Swedish International Development Cooperation Agency (SIDA), Division for Policy and SocioEconomic Analysis [online]. Beschikbaar: http://www.sida.se/shared/jsp/download.jsp?f=SIDA2988en.pdf&a=2892 [9 februari 2007] Kromhout, M.Y. (2000) Gedeelde Smart Is Halve Smart. Hoe vrouwen in Paramaribo hun bestaan organiseren. Universiteit van Amsterdam: Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. p.1279. Laderchi, C.R., Saith, R., Stewart, F. (2003) ‘Everyone agrees we need poverty reduction, but not what this means: does this matter?’ Paper for WIDER Conference on Inequality, Poverty and Human Well-being, Helsinki, 30-31 May 2003, p. 1-42 [online]. Beschikbaar: http://www.wider.unu.edu/conference/conference-2003-2/conference%202003-2papers/papers-pdf/Stewart%20et%20al%20130403.pdf [10 november 2006] Landenspecials (2007) Website met informatie over Suriname [online] Beschikbaar: http://www.landenspecials.nl/suriname/suriname_landkaart.htm [17 februari 2007] Mattila-Wiro, P. (1999) Economic Theories Of The Household: A Critical Review. Working paper no. 159. Helsinki: UNU World Institute for Development Economics Research. p.1-38 [online]. Beschikbaar: http://www.wider.unu.edu/publications/wp159.pdf [9 maart 2006]
131
McGee, R. and K. Brock (2001) From poverty assessment to policy change: processes, actors and data. Working Paper IDS. Sussex. p. 1-25 [online]. Beschikbaar: http://www.ids.ac.uk/ids/bookshop/wp/wp133.pdf [31 januari 2007] Meikle, S. (2002). The Urban Context and Poor People. In: Rakodi, C. Urban Livelihoods: A PeopleCentred Approach to Reducing Poverty. London: Earthscan Publications Limited. p. 37-51. Meikle, S., Ramasut, T. and J. Walker (2001) Sustainable Urban Livelihoods: Concepts And Implications For Policy. Working Paper no. 112. p. 1-37 [online]. Beschikbaar: http://www.ucl.ac.uk/dpu-pro-jects/driversurbchange/urbsociety/ pdflivelivulnera/DPUMeikleSustainableUrban%20Livelihoods.pdf [31 januari 2007] Messer, N and P. Townsley (2003) Local Institutions and Livelihoods: Guidelines for Analysis. Rome: Rural Development Division Food And Agriculture Organization Of The United Nations. p. 1-131 [online]. Beschikbaar: ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/006/y5084E/Y5084E00.pdf [3 maart 2006] Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu in Suriname (2006) Arbeidsmarktinformatie: publicatie van de meest relevante informatie over de arbeidsmarktsituatie in Suriname in de periode 2003-2005 (concept). Verkregen bij het MINATOM te Paramaribo. Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (2002) De Traditionele Sociale Voorzieningen. Paramaribo: SoZaVo - Dienst Wetenschappelijk Onderzoek en Planning. p. 1-12. Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (2001) Overheid van Suriname. Verkregen bij het Departement van Sociale Zaken - Research Unit. Paramaribo. Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (1992) Aanvraag Procedure en de Normen en Richtlijnen voor Sociale Voorzieningen. Verkregen bij het Departement van Sociale Zaken – Reasearch Unit. Paramaribo. Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken (2007) Website met landeninformatie over Suriname [online]. Beschikbaar: http://www.minbueza.nl/nl/reizenlanden/landen, landenoverzichten/westelijk_halfrond/suriname.html#al [16 februari2007] Moser, C.O.N. (1998) The Asset Vulnerability Framework: Reassessing Urban Poverty Reduction Strategies. World Development 26 (1), p. 1-19.
132
Narayan, D. (1999) Can Anyone Hear Us? Voices from 47 Countries. Voices of the Poor. Volume I. Poverty group PREM. World Bank. p. 6-271. Nederveen Pieterse, J. (2001) Development Theory. Deconstructions/reconstructions. Chapter 6. My paradigm or yours? London: Sage, p. 73-99. Premchand, B. (2003) Situatie Analyse District Nickerie: Situatieanalyse van kinderen, jongeren en vrouwen in Nickerie. In opdracht van UNICEF en het Ministerie van Regionale Ontwikkeling. p. 1-97. Quisumbing, A.R. and J.A. Maluccio (2000) Intrahousehold Allocation And Gender Relations: New Empirical Evidence From Four Developing Countries. Food Consumption and Nutrition Division Discussion Paper No. 84. Washington D.C: International Food Policy Research Institute. p. 1-90 [online]. Beschikbaar: http://www.ifpri.org/divs/fcnd/dp/papers/fcndp84.pdf [3 maart 2006] Rakodi, C. (2002). A Livelihoods Approach_ Conceptual Issues and Definitions. In: Rakodi, C. Urban Livelihoods: A People-Centred Approach to Reducing Poverty. London: Earthscan Publications Limited, p. 3-22. Ramadhin, H.R. (2004) Het district Nickerie in ontwikkelingsperspectief. Paramaribo: Quick Offset Print Reardon, T. and S.A. Vosti (1995) Links Between Rural Poverty and the Environment in Developing Countries: Asset Categories and Investment Poverty. World Development 23 (9) 1995, p. 1495-1506. Regering van de Republiek Suriname (2006) Meerjaren Ontwikkelingsplan 2006-2011. Paramaribo: Regering van de Republiek Suriname, p. 1-174 Russell, S. (2004) The economic burden of illness for households in developing countries: A review of studies focusing on malaria, tuberculosis and Human Immunodeficiency Virus/Acquired Immunodeficiency Syndrom. The American Magazine of Tropical Medicine and Hygiene, 71 (Suppl. 2) p. 147-155 Satterthwaite, D. (2002). Reducing urban poverty: constraints on the effectiveness of aid agencies and development banks, and some suggestions for change. In: Baud, I.S.A. and J. Post, ed. Realigning actors in an urbanizing world. Governance and institutions from a development perspective. Ashgate: Aldershot, p. 373-402.
133
Satterthwaite, D. and C. Tacoli (2002) Chapter 4. Seeking and Understanding of Poverty that Recognizes Rural-Urban Differences and Rural-Urban Linkages. In: Rakodi, C. Urban Livelihoods: A People-Centred Approach to Reducing Poverty. London: Earthscan Publications Limited, p. 52-70. Sauerborn, R., Adams, A. and M. Hien (1996). Household strategies to cope with the economic costs of illness. Sociale Science and Medicine, 43 (3).Great-Britain: Elsevier. p. 291-301 Schalkwijk, A. en A. de Bruijne (1997) Van Mon Plaisir tot Ephraïmszegen, Welstand, etniciteit en woonpatronen in Paramaribo. Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. Paramaribo: Leo Victor. p.9-138. Schipper, W. (1994) ‘Je komt niet uit maar je moet’. Hoe schoonmaaksters op scholen in Paramaribo hun bestaansverwerving organiseren. Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. Paramaribo: Leo Victor. p. 1-68. Scoones, I. (1998) Sustainable Rural Livelihoods: A Framework for Analysis. IDS Working Paper 72. Brighton: IDS Sen, A. (1999) The perspective of freedom, in: Sen, A. Development as Freedom, New York: Anchor Books, p. 13-34. Smiers, R. (2007) Jongens en Meisjes in het Onderwijs. Een Onderzoek naar Gender Parity in Nieuw Nickerie, Suriname. Masterscriptie Sociale Geografie. Universiteit van Amsterdam: Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Spijker, J. (2007) Migratie, Remittances en Ontwikkeling: Nickerie, Suriname. Masterscriptie Sociale Geografie. Universiteit van Amsterdam: Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Wade, R.H. (2004) Is Globalization reducing poverty and inequality? World Development 32 (4), p. 567-589. Wikipedia (2007) Wikipedia, de vrije encyclopedie [online] Beschikbaar: http://nl.wikipedia.org/wiki/Nickerie-(district) [14 februari 2007] Zimmerman, F.J. and M.R. Carter (2003) Asset smoothing, consumption smoothing and the reproduction of inequality under risk and subsistence constraints. Journal of Development Economics 71 (2003) p. 233-260.
134
Abstract The objective of this study was to gain an insight into the livelihood strategies and the livelihood outcomes of households in two neighbourhoods in Nieuw Nickerie, Suriname. This insight will contribute to the current knowledge about these subjects in the study area and can also be beneficial to existing sustainable development strategies of local organizations. The livelihood approach served as a guideline for this research. This approach sees people as active agents in their own lives and pays attention to the impact of external factors on households. Nieuw Nickerie is a small town in an agrarian district in the west of Suriname. The study area consists of two neighbourhoods; the Van Pettenpolder and the centre of Nieuw Nickerie. Quantitative data was collected through semi-structured interviews with 200 inhabitants of the two neighbourhoods. Qualitative data was both gathered through case studies of these inhabitants and by means of open interviews with key-informants of local and national organizations. To obtain information on the livelihood approach, a literature study was carried out. Additional data was gathered through documents provided by key-informants. The research question for this study is: Which livelihood strategies do different categories of households have in two neighbourhoods in Nieuw Nickerie, Suriname and what are the livelihood outcomes of these strategies for the households? The households are divided into categories on the basis of religion, household composition, income, and type of activities. Income is the most important asset for all households in the study area, which is common for urban livelihood strategies. There are many differences in income between different households located in the study area. Two thirds of the households state that they do not have enough income to live on. Other important assets for households are physical assets and human capital. Labour is the most common activity for households to gain an income. It is not the income level, but the security of a regular income which determines the importance of a secure livelihood. The most secure livelihoods are the households with members with an official job. The advantages of an official job are regular income and secondary job provisions. The majority of these households can be found in the centre of Nieuw Nickerie. The extreme insecure livelihood systems are the households of which its members do not have official jobs. The majority of these households are situated in the Van Pettenpolder.
135
Bijlage 1. Overzicht van de Overheid van Suriname
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting, 2001
136
Bijlage 2. Huishoudenquête die gebruikt is gedurende het veldwerk in Suriname UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Huishoudenquête: Bestaansverwervingsstrategieën van huishoudens in Nieuw Nickerie, Suriname. Ik wil u er in ieder geval van verzekeren dat alles wat U zegt vertrouwelijk behandeld zal worden. Er zullen ook nooit namen genoemd worden in het eindrapport. __________________________________________________________________________________________ Datum interview: Respondentnummer: Adres: Wijk: Sekse respondent: __________________________________________________________________________________________ De volgende vragen zullen betrekking hebben op persoonlijke kenmerken en kenmerken van het huishouden 1.
Wat is uw leeftijd? ……………jaar
2.
Hoe lang woont U op dit adres?
3.
Wat was uw vorige adres en waarom bent u verhuisd?
4.
Wat is het aantal woningen op het erf? 1. [ ] een 2. [ ] twee 3. [ ] drie 4. [ ] meer dan drie
5.
Wat is het type van uw huishouden? 1. [ ] alleenwonend → ga naar vraag 8 2. [ ] paar zonder kinderen 3. [ ] eenoudergezin → ga naar vraag 8 4. [ ] man, vrouw en kinderen 5. [ ] uitgebreid gezin 6. [ ] anders, nl…………………………
6.
Bent u getrouwd? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
7.
Tot welke etnische groep behoort u? 1. [ ] Hindoestanen 2. [ ] Creolen 3. [ ] Javanen 4. [ ] Inheems
5. [ 6. [ 7. [ 8. [ 9. [
] Amerikaans-Indianen ] Chinezen ] Blanken ] Gemengd ] Anders, nl…………………..
Tot welke etnische groep behoort uw partner? 1. [ ] Hindoestanen (Oost-Indisch 5. [ 2. [ ] Creolen 6. [ 3. [ ] Javanen 7. [ 4. [ ] Inheems 8. [ 9. [
] Amerikaans-Indianen ] Chinezen ] Blanken ] Gemengd ] Anders, nl…………………..
→ indien geen partner ga naar vraag 11. 8.
137
9.
10.
Welke geloofsovertuiging heeft u? 1. [ ] Hindoeïsme 2. [ ] Protestantisme 3. [ ] Rooms-katholicisme 4. [ ] Islam
5. 6. 7. 8.
[ [ [ [
] EBG ] Volle Evangelie ] Geen ] Anders, nl…………………..
Hebben u en uw partner dezelfde religie? 1. [ ] ja 2. [ ] nee 3. [ ] nvt
Menselijk en financieel kapitaal 11.
Uit hoeveel mensen bestaat uw huishouden?
12.
Hoeveel kinderen heeft U?
→ indien geen kinderen ga naar vraag 18 13.
Hoeveel van uw kinderen wonen niet meer bij u in huis maar wel in Suriname? (vermeld geslacht en leeftijd)
14. 15. 16.
Hoeveel van uw kinderen wonen in het buitenland? Wat is de reden dat zij in het buitenland wonen? Zijn er ook kinderen in uw huishouden die bijdragen aan het huishoudbudget van de maand? 1. [ ] ja 2. [ ] nee 3. [ ] nvt
→ indien nee ga naar vraag 18 17.
Wie van de kinderen draagt bij aan het huishoudbudget? 1. [ ] een jongen 5. [ ] alle kinderen 2. [ ] een meisje 6. [ ] nvt 3. [ ] alle jongens 7. [ ] alle kinderen 4. [ ] alle meisjes
18. 19. 20. 21. 22. 23.
Leeftijd van de jongste persoon in het huishouden? Leeftijd van de oudste persoon in het huishouden? Hoeveel mensen verblijven nu in deze woning? Hoeveel van hen wonen hier niet permanent? Wat is het aantal volwassenen in huis (16 jaar en ouder)? Hoeveel mensen van dit huishouden werken er?
De volgende vragen zullen betrekking hebben op de verschillende leden van uw huishouden en hun kenmerken en werkzaamheden → Indien geen kinderen ga naar vraag 25 24. Zou U informatie kunnen geven over de kinderen binnen uw huishouden? Te beginnen met de oudste Relatie tot Sekse respondent
25. 26. 27.
Leef tijd
Opleiding
Werkzaamheden buitenshuis
Hoogte bijdrage huishoudbudget per maand
Wat zijn tegenwoordig de belangrijkste bronnen van inkomsten voor uw huishouden? Wat was 2 jaar geleden de belangrijkste bron van inkomsten voor uw huishouden? Wat was 5 jaar geleden de belangrijkste bron van inkomsten voor uw huishouden?
138
28.
Verbouwt uw huishouden zelf gewassen? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
→ Indien geen landbouwproducten ga naar vraag 31 29.
Heeft u gewassen verkocht sinds 1 januari 2005? 1. [ ] ja 2. [ ] nee, voor eigen gebruik
30.
Zoja welke en wat heeft u ermee verdiend?
31.
Is uw huishouden voor het inkomen afhankelijk van bepaalde seizoenen? Met andere woorden, wordt er in bepaalde seizoenen meer geld verdiend dan in andere seizoenen?
32.
Is uw huishouden voor voedsel afhankelijk van bepaalde seizoenen? Met andere woorden, heeft u in bepaalde seizoenen minder moeite met de voedselvoorziening dan in andere seizoenen?
Zou u informatie kunnen geven over de volwassenen binnen uw huishouden? Te beginnen bij uzelf. Volwassene 1. 33.
34.
Wat is uw opleiding? 1. [ ] Geen 2. [ ] GLO 3. [ ] VOJ
4. [ ] VOS 5. [ ] HBO+Universiteit 6. [ ] Anders, nl……………………
Beroep…………………………………….Aantal uur per week.....................................................
→Indien werkloos ga naar vraag 40 35.
Heeft u een vast dienstverband? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
36.
(Als u het vervelend vindt om het hier over te hebben, hoeft u niet te antwoorden) Wat is het inkomen in deze baan?
37.
Heeft u een tweede/derde baan of bijverdiensten? 1. [ ] ja 2. [ ] nee → ga naar vraag 44
38.
Wat voor baan of bijverdiensten zijn dat? Tweede baan:…………………………………aantal uur per week...................sinds wanneer................... Derde baan: …………………………………. aantal uur per week...................sinds wanneer...................
39.
Wat is het inkomen in deze baan/banen? (alleen wanneer u deze vraag wilt beantwoorden) Tweede baan: ………………………….SRD/maand Derde baan:…………………………….SRD/maand
40.
Indien u geen werk heeft , heeft u ooit gewerkt? 1. [ ] ja → ga naar vraag 42 2. [ ] nee
41.
Waarom heeft u nooit gewerkt?
42.
Hoelang bent u al werkloos? 1. [ ] < 1 jaar 2. [ ] 1-2 jaar 3. [ ] 3 jaar 4. [ ] anders, nl……………..
139
43.
Wat is de reden van de werkloosheid?
Volwassene 2. 44. Relatie tot respondent: 45. Leeftijd: ………..jaar 46. Etnische groep 1. [ ] Hindoestanen (Oost-Indisch) 2. [ ] Creolen 3. [ ] Javanen 4. [ ] Inheems 47.
48.
Opleiding 1. [ ] Geen 2. [ ] GLO 3. [ ] VOJ
5. [ 6. [ 7. [ 8. [ 9. [
] Amerikaans-Indianen ] Chinezen ] Blanken ] Gemengd ] Anders, nl…………………..
4. [ ] VOS 5. [ ] HBO+Universiteit 6. [ ] Anders, nl……………………
Beroep…………………………………….
→ Indien werkloos ga naar vraag 55 49.
Heeft betrokkene een vast dienstverband?
50 .
Aantal werkuren per week in deze baan? 1. [ ] <20 uur 2. [ ] 20-40 uur 3. [ ] >40 uur
51.
Wat is het inkomen in deze baan?
52 .
Heeft betrokkene tweede/derde baan of bijverdiensten? 1. [ ] ja 2. [ ] nee → ga naar vraag 58
53.
Wat voor baan of bijverdiensten zijn dat? Tweede baan:…………………………………aantal uur per week...................sinds wanneer................... Derde baan: …………………………………. aantal uur per week...................sinds wanneer...................
54.
Wat is het inkomen in deze baan/banen? Tweede baan: …………………………. Derde baan:…………………………….
55.
Indien betrokkene geen werk heeft , heeft hij/zij ooit gewerkt? 1. [ ] ja → ga naar vraag 57 2. [ ] nee
56.
Waarom heeft de betrokkene nooit gewerkt?
57.
Hoelang is betrokkene al werkloos? 1. [ ] < 1 jaar 2. [ ] 1-2 jaar 3. [ ] 3 jaar 4. [ ] anders, nl……………..
Wanneer er nog meer volwassenen onderdeel uitmaken van het huishouden, dezelfde vragen op de achterzijde beantwoorden 58.
Heeft u kort geleden nog een lening afgesloten? 1. [ ] ja
140
59. 60.
2. [ ] nee Waarom heeft u die lening afgesloten? Heeft iemand van uw huishouden recht op AOV en/of pensioen? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
61.
Hoeveel is het gezamenlijk huishoudbudget?
62.
Wordt het geld dat verdiend wordt door de leden van het huishouden met alle leden van het huishouden gedeeld? 1. [ ] ja 2. [ ] nee, waarom niet?.......................................................................................................
63.
Heeft u financiële tekorten voor wat betreft de huishouding? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
De volgende vragen zullen betrekking hebben op uw woning en uw bezittingen Fysiek kapitaal 64. Wat is het belangrijkste constructiemateriaal van uw woning?...................... 65. Zelf invullen: Wat is het type van de woning: 1. [ ] Hoge neuten 4. [ ] Woning met meerdere verdiepingen 2. [ ] Lage neuten 5. [ ] Erfwoning, lage woningen aan elkaar 3. [ ] Flatwoning 6. [ ] Appartementencomplex 7. [ ] anders, nl…………………. 66. 67.
Over hoeveel slaapkamers beschikt uw woning?.............................. Wat is het eigendomsrecht van uw woning?
68.
Hoogte van de huur per maand:
69. Kunt u mij zeggen of u de volgende goederen bezit? Auto/busje Motorfiets BromTelevisie Cellulair fiets/scooter telefoon IJskast
70.
Vriezer
Microwave
Airconditioner
Wasmachine
Fiets
Computer
Stofzuiger
Bouwjaar van auto 1: Bouwjaar van auto 2:
71. Kunt u mij zeggen of u toegang heeft tot de volgende soorten energie? Elektriciteit Gas Leidingwater
Telefoon
72.
Indien geen gebruikt wordt gemaakt van gas om op te koken, welke brandstof gebruikt u dan? 1. [ ] Hout 2. [ ] Meestal gas, soms hout 3. [ ] elektrisch 4. [ ] gas/elektrisch 5. [ ] Anders, nl…………..
73.
Indien geen leidingwater uit eigen kraan, waar haalt u uw water dan vandaan? 1. [ ] Leidingwater uit erfkraan 2. [ ] Leidingwater bij buren vandaan, betaald 3. [ ] Anders, nl……………….. Bent u tevreden over de levering van de elektriciteit? 1. [ ] ja
74.
141
75. 76. 77. 78. 79.
2. [ ] nee Zo nee, waarom niet en waar wordt het ongemak volgens u door veroorzaakt? Bent u tevreden over de levering van het water? 1. [ ] ja 2. [ ] nee Zo nee, waarom niet en waar wordt het ongemak volgens u door veroorzaakt? Bent u tevreden over de toegang die u heeft tot gezondheidszorg? 1. [ ] ja 2. [ ] nee Zo nee, waarom bent u niet tevreden?
Indien geen schoolgaande kinderen →ga naar vraag 82 80. Bent u tevreden over de toegang die u heeft tot educatie? 1. [ ] ja 2. [ ] nee 81. Zo nee, waarom bent u niet tevreden? 82.
Welke ziektekostenverzekering hebben u en de leden van uw huishouden?
Sociaal en politiek kapitaal 83. Bent u lid van een bepaalde vereniging of organisatie? 1. [ ] ja 2. [ ] nee 84.
Zoja, welke organisatie(s) en wat is de doelstelling van deze organisatie?
85.
Welke rol speelt u binnen de organisatie?
86.
Welke andere organisaties of verenigingen kent u?
87.
Ontvangt u weleens steun (in de vorm van geld of goederen) van een organisatie (hieronder valt ook de overheid)? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
88.
Zoja, wat krijgt u dan en wanneer?
89.
Bent u lid van een politieke partij?
90.
Onderhoudt u contacten met andere huishoudens of groepen in uw omgeving? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
91.
Is uw toilet binnenshuis of buitenshuis? 1. [ ] binnenshuis 2. [ ] buitenshuis
92.
Heeft u een spaarrekening waar op het moment geld op staat? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
93.
Krijgt u wel eens goederen of geld van familie/kennissen die ergens anders wonen? 1. [ ] ja 2. [ ] nee → ga naar vraag 98
94. 95. 96.
Zo ja, hoeveel of wat krijgt u dan en hoe vaak? Wat is de relatie van de gever tot uw huishouden? Waar wonen zij?
142
97.
Hebt u zonder die giften tekort huishoudbudget om van te leven?
Natuurlijk kapitaal 98.
Maakt u gebruik van natuurlijke hulpbronnen? 1. [ ] ja 2. [ ] nee
99.
Zoja, van welke natuurlijke hulpbronnen maakt u gebruik en waarvoor gebruikt u ze?
100.
Kunt u per hulpbron vertellen waar u het vandaan haalt?
101.
Wanneer u door een natuurramp niet meer gebruik kunt maken van deze hulpbronnen, hoe vangt u dat dan op?
102.
Bent u eigenaar van de plek waar u de natuurlijke hulpbronnen vandaan haalt?
Crises in het verleden en in de toekomst 103.
Bent u tevreden met wat de lokale overheid of organisaties voor u doet (doen)?
104.
Stel dat u onverwachte uitgaven moet doen voor bijvoorbeeld ziektekosten, waarvan zult u dat dan betalen?
105.
Wanneer er in de toekomst een crisis zou plaatsvinden, hoe zou u dat opvangen?
106.
Als u moest kiezen tussen kosten maken voor educatie of voor verbetering van uw huisvesting, waar zou u dan voor kiezen?
107.
Heeft u in het verleden wel eens te maken gehad met een crisis zoals een ziekte, overlijden of natuurramp? Hoe heeft u de gevolgen daarvan opgelost?
108.
Zou u de manieren waarop uw bestaan georganiseerd is willen veranderen (door bijvoorbeeld ander werk)? Hoe zou u dat willen doen?
109.
Wat zijn uw ideeën over de toekomst met betrekking tot uw manieren waarop uw bestaan georganiseerd is?
Hartelijk dank voor uw medewerking.
143
Bijlage 3. Korte beschrijving van de bij respondenten bekende organisaties in Nieuw Nickerie LISP: De afkorting LISP staat voor ‘Low Income Shelter Program’. Deze ngo verzorgt bouwsubsidies voor lage inkomensgroepen. De subsidies zijn bedoeld om een huis te bouwen of te renoveren. De belangrijkste voorwaarden hiervoor zijn: het beschikken over de papieren van het perceel waar de woning gebouwd/gerenoveerd gaat worden, een gezinsinkomen van maximaal 1.070 SRD en de aanwezigheid van stroom en water in of rond de woning. De aanvragen voor de bouwsubsidies kunnen aangevraagd worden bij de met LISP samenwerkende ngo’s. Stichting Sari: Stichting Sarnam Nari (Sari) is een vrouwenorganisatie die zich met name richt op de minderbedeelde vrouwen in de polders van Nickerie. Het doel van de organisatie is om de zelfredzaamheid van deze vrouwen te vergroten door middel van het geven van bijvoorbeeld knipcursussen, cursussen sari knopen en medische voorlichting. De organisatie krijgt subsidies van de stichting Vrienden van Nickerie, de Alcohol Foundation en Cordaid. Sinds maart 2006 is deze stichting ook een van de organisaties in Nickerie waar mensen hun LISP-aanvraag kunnen indienen. Wanneer deze aanvraag goedgekeurd wordt, ontvangen de huishoudens een subsidie32. Stichting Sahara: Stichting Sahara is een ngo in Nieuw Nickerie die zich richt op de versterking van lokale organisaties in het district Nickerie. Sahara probeert sport-, vrouwen- en buurtorganisaties te versterken door middel van overdracht van kennis, inzicht en vaardigheden. De organisatie richt zich voornamelijk op de mensen in de polders van Nickerie. De stichting ontvangt subsidie van Cordaid. Naast de ontwikkeling van organisaties, kunnen er bij deze ngo aanvragen voor LISP gedaan worden33. Stichting WIN: Stichting ‘Welzijns Instituut Nickerie’ (WIN) heeft als doel de kwaliteit van zorg en welzijn van de bevolking in het district Nickerie te bevorderen. Met name kinderen, jongeren en mensen met psychosociale problemen vormen een grote doelgroep van deze stichting. Om het doel te bereiken verzorgen zij onder andere opleidingen in de medische en hulpverlenende sector, zorgen zij voor betere voorzieningen van ouderen in Nickerie en runnen zij een dagcentrum voor kinderen met een verstandelijke handicap.
32
Het interview met de voorzitter en oprichtster van Stichting Sari mevrouw Bajnath, heeft plaatsgevonden op 15 juni 2006 te Nieuw Nickerie. 33 Het interview met de personeelsmanager dhr. Baldew en de algemeen coördinator dhr. Shankar van de Stichting Sahara, heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te Nieuw Nickerie.
144
Bijlage 4. Samenhangsmatrix van de pca van de huishoudens in de Van Pettenpolder Component 1
2
3
4
5
6
7
8
Woonduur in jaren
,208
-,634
-,017
,392
-,190
,174
-,064
,040
Aantal leden huishouden
-,183
,430
,550
-,171
-,247
-,066
,053
-,012
Zijn leden hindoe?
-,204
-,628
,404
-,332
,452
-,099
-,102
-,043
Zijn leden christen?
-,032
,485
,035
,640
,040
-,382
-,130
-,134
Zijn leden moslim?
,255
,299
-,482
-,161
-,540
,429
,223
,160
Hoogst behaalde opleiding hh
,266
,321
,004
-,314
,056
-,467
,027
,173
Aantal mensen recht op AOV
,236
-,386
,321
,305
-,224
,093
-,382
,463
Aantal soorten activiteiten
,330
,177
,535
-,036
,269
,211
,168
,086
Mogelijkheid tot lening
,364
,689
,113
-,319
,219
,127
-,303
-,081
Huishoudcategorie 1 of 2
,535
,324
,230
,073
,001
,334
-,557
,137
Gemiddeld aantal SRD per lid hh
,627
-,168
-,142
-,029
,409
,092
,163
,015
Aantal slaapkamers in de woning
,435
-,214
,431
-,122
-,389
-,115
,307
,005
Is woning eigendom van hh?
,572
-,294
-,044
-,144
,264
,224
,024
-,286
Exact aantal duurzame goederen
,755
-,022
-,032
-,056
-,076
-,161
,150
-,205
Toegang tot elektriciteit
,681
-,022
-,132
,089
-,045
-,283
,008
,070
Leidingwater eigen kraan
,713
-,088
,130
-,059
-,244
-,158
,083
-,039
Lid van vereniging of organisatie
,194
,266
-,168
,497
,479
,287
,240
-,021
Lid van politieke partij
-,016
,191
,375
,431
,167
-,045
,465
,357
Afhankelijk van ‘remittances’
-,095
,022
-,252
-,393
,259
,008
,115
,668
-,338
,119
,427
-,096
-,154
,435
,233
-,201
Huishoudkenmerken en menselijk kapitaal
Financieel kapitaal
Fysiek kapitaal
Sociaal en politiek kapitaal
Natuurlijk kapitaal Verbouw van gewassen door hh
145
Bijlage 5. Samenhangsmatrix van de pca van de huishoudens in het Centrum Component 1
2
3
4
5
6
7
Woonduur in jaren
,457
-,447
-,430
-,111
,181
-,031
-,024
Aantal leden huishouden
,158
,219
,400
-,580
-,079
-,200
,374
Zijn leden hindoe?
,196
-,754
,455
,228
-,160
-,208
,100
Zijn leden christen?
-,212
,708
-,484
-,145
,280
-,292
-,093
Zijn leden moslim?
,028
,085
,053
-,151
-,218
,914
-,014
Hoogst behaalde opleiding hh
,559
,298
,019
,144
-,404
,068
-,067
Aantal mensen recht op AOV
,365
-,338
-,543
-,093
,097
,174
,396
Aantal soorten activiteiten
,302
,148
,428
-,085
,544
,134
,307
Mogelijkheid tot lening
,527
,327
,613
,034
,067
-,068
-,209
Huishoudcategorie 1 of 2
,814
,094
,081
,021
,051
-,134
-,048
Gemiddeld aantal SRD per lid hh
,524
,275
-,151
,532
,120
,152
-,156
Aantal slaapkamers in de woning
,673
-,047
-,111
-,437
-,172
-,018
,159
Is woning eigendom van hh?
,574
-,380
-,227
-,213
,312
,001
-,173
Exact aantal duurzame goederen
,775
,190
,159
-,035
-,148
,088
-,077
Toegang tot elektriciteit
,323
,184
-,088
-,273
,200
,004
-,219
Leidingwater eigen kraan
,737
-,109
,046
-,021
,207
,040
-,121
Lid van vereniging of organisatie
,389
,243
-,342
,428
-,056
,036
,261
Lid van politieke partij
,257
,190
,015
,469
-,006
-,136
,610
Afhankelijk van ‘remittances’
-,202
-,194
,298
,346
,537
,164
-,115
,404
-,182
-,114
,163
-,299
-,276
-,313
Huishoudkenmerken en menselijk kapitaal
Financieel kapitaal
Fysiek kapitaal
Sociaal en politiek kapitaal
Natuurlijk kapitaal Verbouw van gewassen door hh
146