H C S I M O N T O R C O E P P R E M M RA U N 2015.2
THEMA
N O I T A M R O F Y T I N COMMU
EEN UITGAVE VAN POM-ERSV LIMBURG
VOOrwOOrD INHOUD Voorwoord .................................................................................3 Biologen.....................................................................................4 Patrick Kenis .............................................................................6
Bij de uitvoering van het strategisch actieplan limburg in het kwadraat (salk) wordt sterk de nadruk gelegd op community formation, waarbij het creëren van linken tussen mensen centraal staat. het salk-rapport geeft aan dat “groei wordt gevoed door het samenbrengen van de juiste partijen (bedrijven, kennisinstellingen en overheid) rond de juiste thema’s”. Maar hoe geven we concreet gestalte aan deze community formation?
iMade .......................................................................................12 Construction Academy ...........................................................16 HospiLim .................................................................................14 FRIS UHasselt .........................................................................20 Smart Logistics Limburg ........................................................24 Flanders Bike Valley ...............................................................26 Koen Vanmechelen ................................................................30 Coöpetitie ................................................................................32 C-minecrib ..............................................................................36 Michel Bauwens ......................................................................38 Corda Campus.........................................................................40 Industriële symbiose ..............................................................42 BLOC ........................................................................................46 BioVille ....................................................................................48 Brainport Eindhoven..............................................................52 JCI Wereldrecord.....................................................................54
colofon economisch rapport is een uitgave van POm-ersV limburg editie mei 2015 POm-ersV limburg, kunstlaan 18, 3500 Hasselt tel.: 011 300 100 – Fax: 011 300 101 e-mail:
[email protected] –
[email protected] www.pomlimburg.be – www.ersvlimburg.be
in dit economisch rapport gaan we hier dieper op in. enerzijds geven een aantal experten een theoretische benadering van het principe. anderzijds tonen tal van praktijkvoorbeelden binnen en buiten de provincie dat community formation wel degelijk tot economische resultaten leidt. Uiteraard is het onmogelijk om al deze voorbeelden in dit rapport te vatten, maar door de selectie van een goede mix van de verschillende mogelijkheden tot community formation willen we aan socio-economisch limburg de nodige inspiratie bieden om samen te werken. Zoals de biologen in het inleidende artikel bewijzen, zit samenwerken immers in onze ‘natuur’. community formation kan vrij vertaald worden als krachtenbundeling of samenwerking. Precies wat limburg nodig heeft om het economisch weefsel van de regio te versterken en te vernieuwen. gelukkig is limburg altijd al een provincie geweest waar de samenhorigheid groot is en krachtenbundeling evident is. Maar we moeten ook buiten onze provinciegrenzen durven kijken. De hedendaagse geglobaliseerde economie heeft een grote invloed op het limburgse ondernemerschap en op de limburgse arbeidsmarkt. elke opportuniteit tot samenwerking, met een maximale benutting van de europese middelen, moet aangegrepen worden om de limburgse economie de nodige impulsen te geven. het provinciale economische beleid is sterk gericht op het bundelen van de krachten. Dat blijkt o.a. uit het provinciale salk-uitvoeringsplan, waarin projecten die een regionale economische meerwaarde creëren financieel en inhoudelijk sterk ondersteund worden. ook PoM-ersV limburg streeft een maximale vorm van samenwerking na tussen bedrijven, kennisinstellingen, onderwijs en overheid. De krachtenbundeling binnen het logistiek Platform limburg en het Platform Zorglandschap limburg, beide actief onder de koepel van PoM-ersV limburg, zijn daarvan de exponenten.
VOOrwOOrD De limburgse voorbeelden van community formation die in dit economisch rapport aan bod komen, geven aan dat samenwerking loont. Denken we maar aan BioVille, flanders Bike Valley of de corda campus waar de kruisbestuiving al tot meerdere innovatieve producten of diensten heeft geleid die limburg op de economische kaart zetten. het provinciebestuur wil de ideale infrastructuur en randvoorwaarden creëren om deze vormen van community formation in sterke en/of beloftevolle economische sectoren te stimuleren. Zo zal de construction academy straks het epicentrum worden van innovaties in de limburgse bouwsector, traditioneel één van de sterkste economische sectoren in de provincie. greenville is dan weer de hotspot voor de beloftevolle sector van cleantech, waarin limburg een vooraanstaande rol wil spelen. het provinciale beleid mag dan wel de nodige inspanningen leveren om community formation in de beste omstandigheden mogelijk te maken, toch zijn het vooral de limburgse ondernemers die de motor vormen van de economische krachtenbundeling in onze provincie. Door samen te werken met andere bedrijven, kennisinstellingen, onderwijs en overheid creëren zij individuele meerwaarde voor hun bedrijf. Dit genereert een hogere omzet en bijkomende tewerkstelling, wat dan weer goed is voor alle limburgers. investeren in community formation is een absolute noodzaak om de limburgse economie en de limburgse bedrijven te doen floreren. laat dit economisch rapport een bron van inspiratie zijn voor meer samenwerking en krachtenbundeling in onze provincie en daarbuiten. toon dat ook u wil meewerken aan deze community formation en stuur uw foto met de achterkant van dit rapport naar
[email protected] (zie pag. 57 voor meer info). want één ding is duidelijk: liMBUrg wil saMenwerken!
Marc Vandeput Voorzitter PoM-ersV limburg
redactie: POm-ersV limburg Fotografie: POm-ersV limburg, provincie limburg, koen Vanmechelen, BioVille, sint-Franciscus Ziekenhuis, skF, jci, gemeente den Haag, michel Bauwens V.u.: marc Vandeput, gedeputeerde en voorzitter POm-ersV limburg, universiteitslaan 1, 3500 Hasselt
2 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 3
Natuurlijk samenwerken Samenwerken is iets wat mensen altijd al hebben gedaan. ‘Het ligt in onze natuur’, zeggen we dan. Maar is dat ook zo? Vinden we in die natuur voorbeelden van samenwerken om meer te realiseren? Johan Van Den Bosch, bioloog bij het Regionaal Landschap Kempen en Maasland en projectleider van het Nationaal Park Hoge Kempen, en Sil Janssen, voorzitter van Natuurhulpcentrum vzw, weten daar alles over. Zij schetsen een beeld van wonderbaarlijke samenwerking in de dieren- en plantenwereld.
Mutualisme
Sinds Darwin’s boek ‘On the Origin of Species’ (1859), weten we dat ‘survival of the fittest’ dé motor is achter de grote diversiteit aan planten en dieren op aarde. We noemen dit ook ‘natuurlijke selectie’: planten of dieren die niet aangepast zijn aan de (veranderende) omstandigheden, moeten het onderspit delven voor hen die dat toevallig, door genetische variatie, wél zijn. De strijd om te overleven is onverbiddelijk. Enkel de besten uit een hele populatie blijven over en kunnen voor nakomelingen zorgen. Zo veranderen planten en dieren niet doelgericht maar door selectie. Ze worden beter gecamoufleerd, sneller, meer gespecialiseerd of slimmer.
4 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Van Den Bosch: “Feitelijk zou je kunnen stellen dat alle levende wezens, enkele obscure micro-organismen niet te na gesproken, afhankelijk zijn van elkaar. Geen koe zonder gras, geen appel zonder bij, geen bij zonder bloesems,… . Sommige biologen gaan zo ver dat ze een biotoop (een bos, de heide, een moeras,..) als een levend organisme op zich beschouwen. Haal je enkele soorten weg, dan breng je het voortbestaan van de hele biotoop in gevaar, zoals het weghalen van enkele radertjes uit een mechanisch uurwerk nefast kan zijn voor een precieze tijdsaanduiding. We spreken van een ‘ecosysteem’ als we de complexe en fascinerende wisselwerkingen tussen planten en dieren onderling en hun omgeving bedoelen.”
Eten of gegeten worden: daar draait het volgens Van Den Bosch om in de natuur. Een struik met toevallig, door een kleine genetische afwijking, wat meer stekelige bladranden wordt minder belaagd door planteneters dan zijn net iets minder stekelige soortgenoot. Zijn kans op overleven wordt groter, hij produceert meer zaden en de volgende generatie struiken zal verhoudingsgewijs net wat meer stekelrandige bladeren hebben dan de voorgaande generatie, waarvan de meest stekelige op hun beurt het meest succesvol blijken te zijn. Ga zo honderdduizenden jaren en evenveel generaties verder, en de stekelige hulst is een feit. Niet alleen in uiterlijk, maar ook in levenswijze en gedrag, valt winst te boeken om de beste van de klas te zijn. Een dier dat de voorouder van onze hond moet zijn geweest, heeft allicht concurrentie ervaren van zijn soortgenoten die toevallig over een eigenschap beschikten die ‘samenwerking’ heet. Johan Van Den Bosch: “Samen met 2 achter een hert aanjagen – de ene drijft het in het nauw, de andere slaat toe – zal al snel meer succes, te vertalen in meer eten en dus nakomelingen, opleveren dan zij die er helemaal alleen voor staan. In complexe roedels ontstaat zo de samenwerkende wolf en sterft de eenzame hondachtige uit, omdat hij niet weet hoe samenwerking werkt. Samenwerking in de natuur is dan ook een zeer succesvolle overlevingsstrategie gebleken, met de soort die gemeenzaam ‘mens’ genoemd wordt, als meest bekende voorbeeld”.
Beste van de klas
Ecosysteem
Naast de talrijke voorbeelden uit de natuur van succesvolle samenwerking tussen individuen binnen eenzelfde soort, bestaat er volgens Van Den Bosch zelfs samenwerking tussen uiteenlopende soorten. Naast ‘eten of gegeten worden’, gaat het dan om ‘leven en laten leven’. Een berkenboom bijvoorbeeld produceert met water en zonlicht suikerrijk berkensap, een kunde die enkel groene planten hebben. Een vliegenzwam kan die suikers goed gebruiken voor zijn eigen energievoorziening. Omgekeerd heeft de berkenboom wel eens moeite om het nodige water en mineralen uit de zandige bodem te halen, maar daar is een sponzige zwam dan weer specialist in. Dus overleven ze samen en is het geen toeval dat de bekende ‘rood-met-witte-stippen’-paddenstoel opduikt in de buurt van berkenbomen.
Sil Janssen: “Een ander voorbeeld is te vinden in Latijns-Amerika. In de uitgestrekte wouden van Noord-Argentinië, Belize en Honduras voeden kapucijnapen zich voornamelijk met zaden, vruchten en noten, die ze uit de boom moeten plukken. Maar net op deze plek vormen ze een makkelijke prooi voor roofvogels. In hetzelfde gebied leven de veel kleinere en beweeglijke doodshoofdaapjes. Deze diertjes eten ook graag noten maar krijgen die moeilijk open omdat ze veel kleiner zijn en hun kaken minder sterk zijn. Alhoewel ze hetzelfde voedsel eten, dulden ze elkaar. Door in de omgeving van de kapucijnaapjes te blijven kunnen de doodhoofdaapjes immers de resten van de open geknabbelde noten opeten. De doodshoofdaapjes profiteren van de sterke kaken van de kapucijnaapjes. Bovendien kijken ook de doodhoofdaapjes angstig uit naar mogelijke gevaren. Omdat er op deze manier meer ogen uitkijken wordt het voor alle dieren, ook voor de kapucijnaapjes, veiliger. Samenwerken leidt in dit geval dus tot meer voedsel en veiligheid.”
Een interessant voorbeeld hiervan is volgens Janssen te vinden in de leefwereld van de jan-van-genten. Deze grote meeuwachtige vogels voeden zich met vis. Vissers zagen tot hun grote frustratie dat deze vogels de ene vis na de andere uit de zee plukten en vreesden voor hun eigen vangst. Na lang aandringen kregen de vissers de toelating om deze vogels af te schieten. Maar na een tijdje merkten de vissers dat ze zelf steeds minder vis boven haalden. Toen wetenschappers dit mysterie onderzochten, bleek dat de jan-van-genten niet enkel vis uit de zee haalden, maar dat ze ook hun ontlasting in het water dropten tijdens hun vlucht boven zee. Deze ontlasting had een gunstig effect op de groei van plankton. Plankton is dan weer de voedingsbron voor krill (kleine kreeftachtige organismen) en dat krill is dan weer voeding voor de vissen. Zodra er minder ontlasting in de zee terecht kwam, stortte een hele voedselpiramide in elkaar. Dat leidde uiteindelijk tot een verminderd visbestand.
Motor voor innovatie Van Den Bosch: “Vervang in heel dit verhaal ‘ecosysteem’ door ‘maatschappij’ en ‘soort’ door ‘bedrijf’ of ‘sector’, en je krijgt een relevant economisch verhaal. Daarin overleven zij die het best aan veranderende omstandigheden zijn aangepast. Natuurlijke selectie als motor voor innovatie. Daarbij is het actief opzoeken van samenwerking en interactie met anderen al een eeuwigheid een zeer succesvolle overlevingsstrategie gebleken.”
Het zijn volgens Van Den Bosch maar twee voorbeelden van wat in de biologie ‘mutualisme’ wordt genoemd. Beide soorten werken samen en doen er hun voordeel mee. Vaak wordt in deze context gesproken van ‘symbiose’, al is dat kort door de bocht. Bij symbiose heeft immers slecht één van de twee partijen een voordeel, zonder dat de andere er noemenswaardig nadeel van ondervindt. En daar verschilt symbiose dan weer van ‘parasitisme’, waarbij de ene leeft ten nadele van de andere.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 5
community vormen: wat en hoe?
Figuur 1b: een netwerk van bedrijven die een gemeenschappelijke bestuurder hebben
Prof. Dr. Patrick Kenis (Antwerp Management School) Community formation is een vaak gebruikt begrip. Maar wat houdt het precies in? Om dat te begrijpen worden uit alle conceptvarianten twee algemene vormen van community formation gedistilleerd. Beide vormen bieden verschillende winstmogelijkheden voor bedrijven en organisaties. Om community formation goed toe te passen is het nodig rekening te houden met een aantal kritische succesfactoren en pijnpunten. Het belang van community formation neemt stelselmatig toe en is zelfs essentieel voor de economische reconversie van Limburg. Samenwerken is ook hier de sleutel tot succes.
Organisch of ontworpen netwerk De recente interesse in community formation bij bedrijven, organisaties en beleidsmakers heeft te maken met het feit dat we er steeds vaker achter komen dat innovaties – zowel product-, proces- als businessmodelinnovaties – nood hebben aan partijen die zich op één of andere manier aan elkaar binden. Waar het eerder vooral ging om competitive strategies en unique selling propositions van individuele organisaties gaat het vandaag steeds vaker om collaborative strategies en dito modellen. Wat nu zoveel aandacht trekt in de praktijk kennen we in de sociale wetenschappen al een hele tijd. Al sinds de jaren ‘30 van de vorige eeuw ontstond de netwerkwetenschap (toen vaak sociografie genoemd). Deze heeft sindsdien een stevige basis gegeven aan het relationele paradigma. Dat zet zich af tegen de vele en dominante perspectieven die ervan uitgaan dat mensen en organisaties vanuit hun eigen kracht doelstellingen kunnen bereiken. De waarde van een denken dat aandacht heeft voor de relationele inbedding heeft zich ondertussen bewezen. Het zorgt ervoor dat we een beter begrip hebben van recente fenomenen zoals het verschil in innovatiekracht tussen bedrijven, oorzaken van de financiële crisis, integratieve zorg, het succes van green technology, etc.
netwerken, collaborative governance, netwerkorganisaties, service networks, cross organizational innovation, network society, the flat world, shared value, etc. Gelukkig zijn al die begrippen varianten van twee meer algemene vormen van community formation die we conceptueel goed kunnen onderscheiden, nl. (1) organische relationele structuren en (2) ontworpen relationele structuren. (1) Organische relationele structuren zijn het gevolg van relaties tussen mensen en organisaties. Mensen ontmoeten elkaar, zitten in elkaars bestuursraden, werken samen in projecten, zien elkaar op het voetbal, volgen elkaar via Twitter, etc. Als we zo’n set van bilaterale relaties samenvoegen wordt het fenomeen community formation zichtbaar. Zo zien we in figuur 1a het resultaat van mensen die individueel beslissen om iemand via Twitter te volgen. In figuur 1b zien we een visualisering van organisaties die met elkaar verbonden zijn door het feit dat een persoon in elk van hun bestuursraden zetelt.
Niemand heeft de organische relationele structuren (figuur 1a) ontworpen. Ze ontstaan door individuele beslissingen van personen. Interessant is dat ze toch ‘structuur’ vertonen en niet lijken op een toevallig en onordelijk samenraapsel. Zo zien we bijvoorbeeld dat er blijkbaar clusters van actoren zijn: mensen of organisaties die onderling veel meer relaties onderhouden dan met anderen.
We zien ook dat er een enorm verschil is in de positie die actoren in dat soort structuren hebben. Sommigen hebben zeer veel directe relaties, terwijl anderen er maar één, twee of drie hebben. De waarde die ontstaat voor een individu of organisatie in zo’n netwerk noemen we ‘sociaal kapitaal’ of ‘relatiekapitaal’. Relatiekapitaal is de som van de middelen die iemand ter beschikking krijgt door de positie in de netwerken waarin hij/zij is ingebed. (2) Ontworpen relationele structuren zijn samenwerkingsverbanden van organisaties waartussen informatie, middelen, activiteiten en competenties worden gedeeld om een concreet doel te bereiken, maar waartussen geen eenheid van eigendom of eenheid van bestuur (authority) bestaat. Het gaat hier dus om een netwerk of community van organisaties die bewust samenwerken om dingen voor mekaar te krijgen die geen van de organisaties apart aankan. Dat kan gaan om het creëren van een innovatie (bv. een HIV-vaccin), een unieke gebruikservaring (bv. een smartphone of de Kindle), een maatwerkoplossing (bv. maatwerkopleiding voor moeilijk plaatsbare jongeren), enz. In onderstaande grafiek presenteren de auteurs het enorme en nog steeds groeiende succes van Nespresso (waarvan het patent trouwens in 2012 is afgelopen). De auteurs argumenteren dat het succes vooral te danken is aan het organisatienetwerk dat Nespresso in de loop van de jaren heeft ontwikkeld.
Figuur 1a: een netwerk van mensen die elkaar via Twitter volgen
Ondertussen is het relationele denken zo belangrijk geworden en is er een zodanige veelheid van concepten ontstaan dat we nog nauwelijks door de bomen het bos kunnen zien: social networks, ecosystemen, open innovatie, triple, quadruple and quintuple helix, organisatie-
6 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 7
Figuur 2: De ontwikkeling van het duurzaamheidsprogramma van Nestlé Nespresso 2003-2004
Het organisatienetwerk als vorm van productie verschilt van de klassieke manier van denken en organiseren waarbij de waardebepaling altijd wordt gedefinieerd op het niveau van de organisatie of het bedrijf zelf. Hier gaat het integendeel om een waardebepaling van een community van organisaties die alleen tot stand komt als het organisatienetwerk goed functioneert (wat overigens vaak niet het geval is). We zien de nood aan deze vorm van organiseren steeds vaker omdat er een groeiende vraag is naar oplossingen voor complexe uitdagingen. In figuur 3 wordt de ontwikkeling verduidelijkt van het belang van een solitaire organisatie naar een meer extern gefocuste organisatie en ten slotte naar het belang van een organisatie die deel moet zijn van een netwerk van organisaties. Figuur 3: Open Innovation 2013. Directorate-General for Communications Networks, Content and Technology, European Commission, 2013.
2005
Profiteren van community
Profiteren van community formation Einde 2007
Bron: Gabriela Alvarez, Colin Pilbeam, Richard Wilding, (2010) “Nestlé Nespresso AAA sustainable quality program: an investigation into the governance dynamics in a multi-stakeholder supply chain network”, Supply Chain Management: An International Journal, Vol. 15 (2): 165 – 182.
8 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Als het inderdaad zo is dat community formation in de vorm van enerzijds organische en anderzijds ontworpen relationele structuren belangrijk is, dan stelt zich de vraag hoe bedrijven en organisaties hiervan kunnen profiteren. De positie van een bedrijf of organisatie in organisch relationele structuren is heel erg bepalend voor het ontsluiten van en toegang hebben tot goodwill, informatie, middelen, expertise, etc. De mate waarin men op de hoogte is van nieuwe ontwikkelingen en opportuniteiten wordt zeer sterk bepaald door de inbedding en positie in netwerken. Neem het voorbeeld van de rood omcirkelde persoon (O) in het Twitter-netwerk in figuur 1a. In tegenstelling tot de meeste andere personen in dat netwerk krijgt hij/zij informatie vanuit zeer verschillende groepen en zal dus eerder innovatieve opportuniteiten zien dan de anderen. Maar ook als een organisatie nieuwe producten en processen wil ontwikkelen of een bepaalde markt wil exploiteren, dan is het heel belangrijk dat je iemand gemakkelijk kan bellen en op basis van goodwill zeer snel accurate informatie kan krijgen. Hoe meer gedifferentieerd je netwerk is en hoe meer goodwill je ter beschikking hebt, hoe beter je toegang tot middelen. Je positie in netwerken is hierbij dus bepalend.
Ontworpen relationele structuren kunnen worden gebruikt om dingen voor mekaar te krijgen die erg belangrijk en waardevol zijn, maar die geen enkele organisatie individueel aankan. Steeds vaker is er vraag naar producten, services of oplossingen die de competenties van de individuele organisatie overstijgen (bv. een bijdrage leveren aan levenskwaliteit en niet het voorschrijven van een pilletje). Een organisatie of bedrijf kan zelf als initiator optreden voor het optuigen van een organisatienetwerk (zie het voorbeeld van Nespresso in figuur 2) of ze kan beslissen deel te nemen in een dergelijk organisatienetwerk om haar bijdrage te leveren aan het creëren van waarde op het niveau van netwerken. Dit kan vooral interessant zijn voor kleinere bedrijven en organisaties. Deelnemen in een organisatienetwerk kan vaak zeer lucratief zijn zoals wellicht de bedrijven ondervinden die deel uitmaken van het Apple- of Android-ecoysteem.
Do’s-and-don’ts en slaagkans Welke zijn de kritische succesfactoren? Ook hier moeten we weer een onderscheid maken tussen organische en ontworpen netwerken. Bij organische netwerken is het erg belangrijk dat er een match is tussen het type netwerk waartoe iemand behoort en de doelen die je wil bereiken. Indien je vooral geïnteresseerd bent in lobbyen en macht of als je de dingen wil behouden zoals ze zijn dan is het van belang om deel uit te maken van gesloten en weinig gedifferentieerde netwerken (zogenaamde old boys networks). Dit zijn netwerken van ‘sterke relaties’. Sterk omdat het relaties zijn tussen mensen en organisaties die elkaar zeer goed kennen, elkaar vaak spreken en zien en elkaar vertrouwen. Deze netwerken kunnen misschien wel macht uitoefenen maar hebben enorme nadelen als het gaat om innovatie, vernieuwing, ontwikkeling van nieuwe producten en processen of het bedenken en waarmaken van nieuwe modellen voor waardecreatie. De uitdaging voor een organisatie of persoon is dus deel te worden van netwerken met ‘zwakke relaties’. Netwerken waar andere inzichten, competenties, middelen aanwezig zijn dan die in het oude netwerk waar het vooral gaat om bestendigen. Dat veronderstelt openheid naar organisaties zonder vooroordelen, anderen iets gunnen en acties ondernemen die niet altijd een directe return genereren (maar wel een basis van goodwill creëren).
(4) de ontwikkeling van een organisatienetwerk tijd gunnen en begrijpen dat het een investering noodzaakt, die bovendien vaak meer is dan alleen financiële middelen. Dat klinkt in theorie allemaal relatief eenvoudig maar de praktijk blijkt toch een stuk weerbarstiger. We moeten organisatienetwerken 2 à 3 jaar tijd gunnen, maar zelfs dan blijkt 75% niet succesvol te zijn. Deze nieuwe organisatievorm succesvol inrichten vergt kennis en kunde die erg verschilt van onze kennis over het aansturen van de klassieke, solitaire organisaties. Zo is bijvoorbeeld het vaak gehoorde adagium ‘de neuzen in dezelfde richting’ eerder niet gewenst bij deze organisatievorm. Dit motto leidt vaak tot weinig performante organisatienetwerken. Diversiteit van inzichten, professionele achtergrond, sector, etc. is geen noodzakelijk kwaad, maar een kwalijke noodzaak. Naast resultaten voor de organisatie of een bedrijf levert community formation een context op waarin organisaties en personen elkaar makkelijk weten te vinden om nieuwe initiatieven van welk type dan ook van de grond te krijgen en duurzaam te maken. Daarbij is echter een belangrijke kanttekening te maken. We moeten ons hoeden voor de idee dat community formation an sich iets goeds zou zijn. Er is slechte en goede community formation. De waarde van community formation moet ten eerste worden bepaald door deze te relateren aan een concrete doelstelling. Zo kan bv. bij het aanbieden van duurzamer voedsel en het ontstaan van een nieuwe markt community formation ertoe leiden dat een aantal bedrijven samengebracht worden om de productie en verkoop van algen tot stand te brengen. Anderzijds kan community formation er ook toe leiden dat financiële producten gemaakt worden die mede de oorzaak zijn voor een financiële crisis. Ten tweede kan community formation in bepaalde gevallen ook niet functioneren (d.w.z. de beoogde doelen niet opleveren). Zoals ik al eerder probeerde aan te tonen zijn er een hele reeks voorwaarden die noodzakelijk zijn om community formation productief te laten zijn.
Het succes van goed functionerende ontworpen netwerken heeft vooral te maken met: (1) werken naar een resultaat dat bezielt; (2) deelname van die organisaties die de noodzakelijke competenties hebben om die resultaten te realiseren (hoe verschillend de organisaties verder ook van elkaar zijn); (3) de ontwikkeling van governance- of integratiemechanismen om organisaties (waartussen geen eenheid van bestuur of eigendom bestaat) een gemeenschappelijk resultaat te laten produceren;
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 9
De lange termijn Zeker als het om de organische variant gaat, is community formation van alle tijden. Mensen gaan met elkaar relaties aan en het sociale kapitaal dat hier ontstaat wordt vaak later in de vorm van goodwill gebruikt. Wat we wel zien is dat mensen en organisaties zich er bewuster van zijn door de introductie van de sociale media en er ook meer gebruik van maken door de beschikbaarheid van technologieën. We zien vandaag een enorme toename van ontworpen relationele structuren. Steeds vaker worden voorstellen geformuleerd die onmogelijk door een enkele organisatie tot stand kunnen worden gebracht. Voorbeelden daarvan zijn voorstellen zoals het verhogen van levenskwaliteit voor verschillende groepen van mensen (complexe diabetes, oncologische patiënten, etc.), onderwijs op maat, een breed gebruik van de elektrische auto of nieuwe voedingsgrondstoffen zoals algen. Deze trend zal alleen maar toenemen en de vraag naar inzichten in het ontwikkelen, ontwerpen en managen van deze organisatievorm wordt ook steeds groter. Organisaties en bedrijven zullen steeds vaker de druk krijgen en de noodzaak zien om dingen met anderen samen te doen. Wat niet wil zeggen dat organisaties niet nu en in de toekomst ook nog heel veel dingen zelf kunnen.
Het belang voor de Limburgse economie Community formation is essentieel in een succesvolle reconversie van de Limburgse economie. De kwaliteit van de organische relationele structuren is belangrijk omdat deze een bron zijn van middelen en goodwill. Vooral zwakke relaties worden daarbij belangrijk omdat die iets nieuws toevoegen. Het voordeel van regio’s met een sterke identiteit (‘ons kent ons’) is dat ze in bepaalde omstandigheden een sterk blok kunnen vormen. In tijden van verandering en vernieuwing (re-conversie) kan dat echter een enorm nadeel zijn omdat er te weinig toegang dreigt tot goede ideeën en interessante kanalen buiten de eigen groep.
Het belang van ontworpen relationele structuren is nog groter in de vooropgestelde reconversie. Afgezien van het feit dat SALK zelf een ontworpen relationele structuur is, staat het SALK-rapport bol van de uitdagingen die een goed functionerend organisatienetwerk vereisen om tot resultaten te komen. Zonder gewag te maken van de mogelijke betrokken of te betrekken structuren en organisaties, noem ik een aantal te realiseren resultaten die die waarde creëren voor burgers en bedrijven: • • • • • • • • • • •
arbeidsplaatsen voor op zich moeilijk te plaatsen mensen, Limburg als een attractieve werkplaats voor jonge afgestudeerden, makkelijke toegang tot buitenlandse markten voor kleine ondernemingen, ontginnen van brede toepassing van 3D-printing, concepten die de levenskwaliteit verhogen, aanbod van hoogkwalitatieve toerisme- of vrijetijdservaringen, innovatieve producten op het gebied van landbouw, milieu en cultuur, attractief technologieonderwijs, slimme (d.w.z. snelle en milieuvriendelijke) logistiek, een attractieve omgeving voor starters, enz.
Dergelijke resultaten staan centraal in het SALK en stuk voor stuk zullen ze alleen tot stand komen door samenwerking van een gediversifieerde set van organisaties in een organisatienetwerk. Het zijn typische voorbeelden waarbij het ondenkbaar is dat één solitaire organisatie dergelijke resultaten kan bereiken. De inzet is hoog en de hoop is dan ook dat er veel aandacht zal worden besteed aan het slim ontwerpen en onderhouden van de organisatievormen die deze resultaten wel kunnen bereiken.
Het is dan belangrijk die organisaties en individuen te identificeren die juist minder tot de incrowd behoren en deel uitmaken van andere performante organische netwerken maar om één of andere reden toch een hart (en dus goodwill) voor de regio hebben. Bijvoorbeeld de mensen en organisaties die voor om het even welke reden ooit de regio hebben verlaten. Uit eigen ervaring blijkt dat deze ‘exil-Belgen’ graag een bijdrage willen en kunnen leveren, o.a. gezien de unieke en vaak internationale netwerken waarvan ze deel uitmaken. Zij worden echter vaak over het hoofd gezien of zijn niet welkom bij de incrowd.
10 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 11
iMade creëert draagvlak voor duurzame lokale productie op maat De afgelopen twee jaren werkte een consortium van materiaalproducenten, retailers, technologische bedrijven, onderzoeksbureaus, sociale-economiefederaties, ontwerpbureaus en consultants het project iMade verder uit. Zo ontstond een sterke infrastructuur en een breed draagvlak voor nieuwe bedrijfsmodellen.
Transitiemanagement
Het langetermijnbeleid van de Vlaamse Regering stimuleert de groei naar een innovatieve, duurzame en efficiënt bestuurde regio, gekenmerkt door een hoge mate van welzijn. Het project iMade kan hierbij een doorbraak betekenen. Het maakt van Vlaanderen wereldwijd de eerste proeftuin van de volgende industriële revolutie, die van de algemene doorbraak van rapid manufacturing (o.a. 3D-printen). iMade werd bedacht en ontwikkeld door Plan C, het Vlaamse transitienetwerk voor duurzaam materialenbeheer. Individuen, bedrijven, consumenten, overheidsinstanties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties werken in Plan C samen aan een economie en maatschappij die op duurzame wijze met materialen omgaat. iMade bouwt een nieuwe innovatieve én duurzame sector uit, die kansen creëert voor Vlaanderen. Het onderzoekt bedrijfsmodellen om de nieuwe technologie voor productie op maat te integreren in lokale dienstencentra die duurzaam omgaan met grondstoffen. Het laat toe om veel beter in te spelen op de reële lokale vraag, met meer oog voor sociaal-maatschappelijke trends. Zo ontstaat een vruchtbare combinatie van innovatie met nieuwe jobs en groene economie. De centrale probleemstelling van iMade luidt daarom: ‘Hoe kan de industriële productie in Vlaanderen lokaal en duurzaam worden ingebed voor een productie-op-maat?’
12 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Om een antwoord te bieden op bovenstaande probleemstelling werd binnen iMade een ‘community’ gevormd door een groep mensen met dezelfde interessesfeer, nl. het lokaal, duurzaam en op maat implementeren van digitale productietechnieken. Een twintigtal spelers uit de onderzoekswereld, overheid, bedrijfswereld en sociale economie bundelden de krachten binnen het project iMade. Zij namen een gedeelde verantwoordelijkheid op om de uitdaging van het project zo concreet en haalbaar mogelijk te maken. Binnen iMade kwam dit in de praktijk neer op het zeer actief toepassen van transitiemanagementtechnieken. Transitiemanagement is een specifieke vorm van netwerksturing. Centraal hierbij staan procesmanagement en draagvlakontwikkeling. Daarnaast vraagt het ook een afstemming tussen lange en korte termijn. Transitiemanagement verschilt van traditioneel management door procesgericht te zijn in plaats van doelgericht. Transitiemanagement wil transities versnellen door in samenspraak een toekomstbeeld te formuleren en experimenten op te zetten om dit toekomstbeeld te realiseren. Jan Leyssens is Programma Manager bij Plan C en leidde iMade in goede banen: “Concreet komt het er op neer om de deelnemers van een project de vrijheid en ruimte te geven om vanuit hun kennis en expertise inhoudelijke bijdrages op te bouwen. De rol van de manager is hierin niet sturen, maar gestuurd worden. Door als projectmanager non-stop nieuwe inzichten te toetsen aan de vooropgestelde toekomstbeelden, wordt het beeld realistischer gemaakt en behouden de projectpartners zicht op het grotere beeld zonder zelf alles te moeten overschouwen.”
Het resultaat van deze aanpak is naast een transitienota, een business model en een erg geslaagd traject bovenal een breder draagvlak en een drijfveer om van de volgende industriële revolutie een circulaire en duurzame industriële revolutie te maken. De principes die binnen iMade ontwikkeld werden, zorgden ondertussen al bij verschillende partners voor nieuwe projecten of inzichten in bestaande praktijken. Er lopen momenteel verschillende spin-offs van het project.
Transparantie is een must Plan C is vertrouwd met de uitbouw van een community. Jan Leyssens: “Het is een erg goede managementtechniek om de gedragenheid van een project te vergroten, en de verantwoordelijkheidszin te verdelen over alle deelnemende partners. Indien goed uitgevoerd kan het leiden tot projecten die lang na hun opleveringsdatum nog blijven doorleven. Dit past perfect binnen het verhaal om bewegingen (‘movements’) te starten in plaats van tijdelijke zaken.” Community formation is echter geen exacte wetenschap, zo stelt Leyssens. “De klemtoon ligt op sociale interactie, niet zozeer op technologisch inzicht. Net omdat de focus daar ligt, is de kans op falen ook hoger. Om de slaagkansen te verhogen moet de projectmanager zich te allen tijde bewust zijn van volgende zaken: • •
• •
Transparantie is een must, geen keuze; Hoe minder sturing op inhoudelijke waardecreatie, hoe beter het project zal lopen (als je werknemers behandelt als kleuters zullen ze zich gedragen als kleuters); Niets staat vast, alles is aanpasbaar aan de problemen die gaandeweg opduiken (emergente projectbegeleiding); De sturing van de manager bevindt zich op het proces, de manager moet een context creëren waarin creativiteit en community formation kunnen plaatsvinden.
Het allerbelangrijkste nadeel is echter dat veel van de huidige managementstructuren, managers, werknemers, werkgevers, overheden, … niet gewend zijn om op deze manier te werken. Dit zorgt ervoor dat velen het geen echte kans geven, of vroegtijdig stopzetten omdat ze het gevoel hebben geen volledige controle te hebben over het project, wat ook zo is.” Volgens Programma Manager Jan Leyssens zijn er drie essentiële voorwaarden om community formation binnen een specifieke focus te doen slagen: 1. Elke deelnemer moet op voorhand akkoord zijn met de visie die binnen het project vooropgesteld wordt. Tegelijk mag de visie en het projectopzet geen keurslijf worden, doorheen het traject moeten bijsturingen en actualiseringen in consensus mogelijk zijn. 2. Elke deelnemer moet zijn verantwoordelijkheid binnen het project willen opnemen én op een open manier communiceren over zijn visie op het project. Dit betekent dat debat, verschuiving van focus en een niet op voorhand vaststaand takenpakket eigen zijn aan het proces. 3. Geen toeristen: het is interessanter om met 5 echt gemotiveerde deelnemers te werken die begrijpen waar het over gaat en op een professionele manier input kunnen geven, dan 100 deelnemers te vinden (al dan niet high-level) die op dat moment niets anders te doen hadden.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 13
Darwinisme Het project iMade werd in september 2014 afgerond. Toch blijft de community die rond het project is opgebouwd erg actief, wat reeds heeft geresulteerd in nieuwe samenwerkingen en innovatieve vervolgtrajecten. Jan Leyssens: “In essentie zorgt community formation niet voor economische groei, maar voor een groeiende veerkracht in de lokale economie. In feite is het puur Darwinisme: in communities ontstaan
Slimme sturing Het is van groot belang om binnen transitieprojecten zoals iMade het juiste evenwicht te houden tussen strategisch-visionaire oefeningen en concrete, tastbare en enthousiasmerende experimenten. De kunst is om voldoende visie in een project te houden, zonder het veld te breed te benaderen, waardoor het onoverzichtelijk en onbeheersbaar wordt. “Je moet de visie naar een middellange termijn kunnen vertalen, zodat ze nog wervend genoeg is om er een team rond op te bouwen”, aldus Leyssens. Zoals transitiemanagement het voorschrijft, moet er na de visie eerst een concreet transitiepad ontwikkeld worden waarop de experimenten geënt kunnen worden. Concreet zou dit voor iMade betekenen dat de experimenten logischerwijze pas opgestart konden worden nadat het business model (als transitiepad) vormgegeven was. Omdat deze volgorde hier niet volledig gerespecteerd werd, is het soms moeilijk om een lijn te zien in de verschillende acties. Bovendien blijft het bij systeemveranderingen en radicale innovatie erg moeilijk om al op voorhand de uitkomst te bepalen. Dit werd binnen iMade bijvoorbeeld duidelijk tijdens de vele budgetverschuivingen. Er is dus nood aan een goed opgebouwd kader waarbinnen transitie-experimenten gefaciliteerd kunnen worden.
iMade indachtig kunnen we stellen dat hoe verder in de toekomst je vooruit kijkt bij een transitietraject, hoe onzekerder de output wordt. Transitiepaden, de bijhorende experimenten en vervolgtrajecten zijn inherent onzeker bij aanvang van een traject. Voor gesubsidieerde trajecten zoals iMade vraagt de overheid om begrijpelijke redenen om vooraf een inschatting te maken van de beoogde resultaten. Dit botst met de inherente onzekerheid van transities. Jan Leyssens: “Deze ontwerp-paradox kunnen we mogelijk oplossen door verschillende onderdelen van een transitietraject op te splitsen. Elke fase wordt op de best passende manier gefaciliteerd, waardoor we kunnen spreken van een slimme sturing.” Deze aanpak geeft volgens Leyssens een aantal voordelen: • • • •
•
•
14 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
vaak verrassende nieuwe verbanden tussen mensen en bedrijven. Uit die verbanden kunnen nieuwe economische activiteiten groeien. Er ontstaat dus een kruisbestuiving die de monocultuur en tunnelvisie doorbreekt en zo zuurstof geeft aan nieuwe business-ideeën. Die zuurstof zorgt voor een stabiel, veerkrachtig economisch klimaat waarbinnen voor een langere periode op een meer volgehouden en lokale manier aan waardecreatie gedaan kan worden.”
Het risico van het traject wordt gespreid over verschillende fases; Het project kan te allen tijde stilgelegd worden mocht de meerwaarde niet duidelijk worden of de opzet verouderd blijken; Het project kan snelheid behouden door tussentijdse deadlines; Fases die veel tijd vragen, kunnen deze tijd krijgen, waar andere beperkt kunnen worden tot bijvoorbeeld het opzetten van één workshop plus de verwerking van de output; Ook het engagement van de betrokken partners kan tijdens het project hoog gehouden worden omdat hun rol en meerwaarde in elke fase waarin ze betrokken zijn duidelijk gedefinieerd kan worden; Je kan sneller en flexibeler inspelen op nieuwe opportuniteiten.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 15
Bouwen aan de toekomst van de Limburgse bouwsector Het Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat (SALK) geeft duidelijk aan dat de Limburgse bouwsector zich moet versterken om uit te groeien tot een solide cluster van bedrijven rond milieu, energie en bouw. Nu reeds is deze sector in Limburg van groot belang inzake tewerkstelling en toegevoegde waarde. Om de nieuwe uitdagingen aan te kunnen is er nood aan een accommodatie waar de bouwsector zich permanent kan bijscholen. De oprichting van de Construction Academy en de community die hierrond wordt opgebouwd, beantwoorden aan die nood. Rik Mondelaers, voormalig directeur van de Confederatie Bouw Limburg en bezieler van de Construction Academy: “Het initiatief voor de oprichting van de Construction Academy gaat uit van de Confederatie Bouw Limburg. Beter dan wie ook kent deze belangenorganisatie de noden van de Limburgse bouwsector op het vlak van bijscholing, om op die manier optimaal in te spelen op de nieuwe opportuniteiten inzake duurzaam, levenslang en energiezuinig bouwen. Duurzaamheid en CO2-uitstoot zijn immers belangrijke aandachtspunten in het provinciale, Vlaamse, Belgische en Europese beleid. Bovenop de eigen inbreng van de Confederatie en de inbreng van Europese subsidies (EFRO), voorziet gedeputeerde Marc Vandeput aanvullend 750.000 euro provinciale SALK-subsidies voor de bouw van dit opleidingscentrum.”
Nabij academische bouwopleidingen De Construction Academy zal zijn plaats krijgen op het Wetenschapspark in Diepenbeek, in de onmiddellijke nabijheid van de opleiding bachelor en master bouw en vlakbij de opleiding architectuur. Deze locatie is cruciaal voor de realisatie van de triple helix, namelijk de samenwerking tussen de overheid, de academische wereld en de bouwsector. De UHasselt en de PXL worden nauw betrokken bij de uitbouw van de academie. Al van bij de opbouw zal het complex gebruikt worden als een educatief project, waarbij de opleidingen van bachelor en master bouw en architectuur in de verschillende fases van de realisatie betrokken zullen worden. Ook tijdens de exploitatie zal het gebouw nog steeds een educatieve rol blijven spelen. Zo zal er de ‘life cycle cost’ worden gevisualiseerd, waardoor de financiële kosten en baten van de constructie in kaart worden gebracht. De investerings-, beheers- en onderhoudskosten kunnen op die manier onderling vergeleken worden. 16 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Rik Mondelaers: “De Construction Academy wordt een centrum waar de academische wereld en de bedrijven elkaar ontmoeten. Het doel is om via de kennisinstellingen de processen in bedrijven te verbeteren en meer innovatie in de sector te brengen.” Naast de academie zal er ook een betonapplicatiecentrum worden opgetrokken. Dit centrum zal de toegepaste kennis inzake betonapplicaties in de bouw verder uitdragen naar de beton- en bouwsector. Ook Limtec, de opleidingsinstelling voor de metaalsector, zal naast de Construction Academy een nieuwe opleidingsinfrastructuur uitbouwen. Dit alles moet leiden tot nieuwe samenwerkingen en synergieën, waar de Limburgse bouwbedrijven een competitief voordeel uit kunnen halen.”
Duurzame landmark De Construction Academy zal ongeveer 1.500 m² groot zijn. Het moet een ‘state of the art’ gebouw worden, waar de sector de nieuwste, beproefde innovaties op het vlak van energietechnieken zal toepassen en tonen. Het doel is om de CO2-uitstoot te beperken tot een absoluut minimum zodat het gebouw (bijna) energieneutraal zal zijn. Het gebouw zal bovendien op palen worden gebouwd om de afvoer van regenwater te beperken. In het gebouw zal er bijzondere aandacht zijn voor het principe van ‘design for all’ en ‘wayfinding’. Dit betekent dat er vooral producten en inrichtingen worden gebruikt die in de hoogst mogelijk mate bruikbaar zijn voor alle mensen ongeacht leeftijd of fysieke beperkingen, zonder de noodzaak aan aanpassingen of speciaal ontwerp. Bovendien zullen de ruimtes logisch ingedeeld worden zodat iedereen vlot zijn weg kan vinden in het gebouw. “De Construction Academy zal enerzijds excelleren in duurzaamheid en anderzijds een landmark zijn, waarbij de bouwsector zich profileert als een sector in verandering en een sector die zich steeds aanpast aan nieuwe uitdagingen”, aldus Mondelaers.
Kennisoverdracht Een belangrijk onderdeel van de activiteiten in de Construction Academy zal kaderen in de transformatie van de bouwsector. Zo zal de academie een prominente plaats innemen bij de begeleiding van proeftuinen voor de bouw. In deze proeftuinen onderzoeken een 40-tal bedrijven, kennisinstellingen, architecten en studiebureaus hoe er in de toekomst op een betaalbare, efficiënte en energiezuinige wijze gerenoveerd kan worden in de woning- en appartementsbouw. Deze proeftuinen kennen een looptijd van vier jaar en vergen heel wat overleg, onderzoek en disseminatie. Activiteiten waarin de Construction Academy een belangrijke rol zal spelen. Mondelaers: “De sector is ervan overtuigd dat de transformatie van de bedrijven in de bouw broodnodig is. De snelle evolutie in de technieken, de internationale concurrentie en de veranderende woonnoden vergen een snelle transformatie van de bouwbedrijven. In de Construction Academy zal er dan ook gewerkt worden rond een aantal thema’s die vanuit de sector naar voor zijn geschoven, zoals Lean, BIM (digitaal model van een bestaande en/of geplande constructie, opgebouwd uit objecten waaraan informatie is gekoppeld zoals het te gebruiken materiaal, afmetingen, kosten, …) en ketensamenwerking. Deze drie thema’s zijn erop gericht om in de bouwsector slimmer samen te werken, met minder faalkosten en een betere kwaliteit. Ook wordt er in het kader van de transformatie gewerkt rond 3D-machinesturing en universal design (levenslang wonen, cohousing, kangoeroewonen, …). Andere thema’s die aan bod zullen komen, zijn business development om nieuwe bedrijfsactiviteiten op te zetten in de sector en HVAC en Energie 2020, waarbij de bedrijven worden voorbereid op nieuwe ontwikkelingen die zich aandienen in de sector. Tenslotte zal er ook gewerkt worden rond life cycle cost van gebouwen, die steeds belangrijker wordt voor de opdrachtgevers.” Rond al deze thema’s zullen er werkgroepen worden samengesteld bestaande uit aannemers, architecten, studiebureaus en academische instellingen. Deze werkgroepen werken de thema’s verder uit en met inspiratiesessies worden de bedrijven op hun beurt gesensibiliseerd om mee in te stappen in deze transformatie. De volgende logische stap is het verzorgen van opleidingen en de implementatie in de bedrijven. De Construction Academy zal als centraal ankerpunt optreden om de werkgroepen te laten functioneren, de inspiratiesessies te organiseren, de opleidingen van de bedrijven te realiseren en tenslotte te helpen met de implementatie van dit alles in de bedrijven. Met de steun van de academische wereld zullen deze lerende netwerken steeds belangrijker worden. Zij kunnen er immers voor zorgen dat de kennis voortdurend wordt geactualiseerd en dat tevens de samenwerking tussen de bedrijven wordt bevorderd.
Academy richt zich dan ook naar bedrijfsleiders, het management én de uitvoerders. De kennis zal worden verspreid via info- en inspiratiesessies, opleidingen, kennisnetwerken en demonstraties. De academie zal een cruciale rol spelen in het verspreiden van de kennis. Als bakermat van de bouw in de onmiddellijke nabijheid van de kennisinstellingen, zal het gebouw dan ook dé kenniscel zijn van de bouw in Limburg”, aldus Mondelaers.
Samen slimmer bouwen In het gebouw zal er ook plaats zijn om productvoorstellingen te doen, innovaties voor te stellen en events te organiseren. Een belangrijke toegevoegde waarde daarbij wordt gerealiseerd door dit alles te organiseren in nauwe samenwerking met de kennisinstellingen die op de campus gelegen zijn. Ook de samenwerking met architecten en studiebureaus zal cruciaal zijn omdat het bouwproces steeds meer zal evolueren naar een bouwteam verhaal, waarbij samenwerking tussen alle partners in het bouwproces onontbeerlijk zal worden. Rik Mondelaers: “De bouwsector is qua rendabiliteit nog ver af van een ideaal scenario. Vandaar de bijzondere aandacht die er zal uitgaan naar het ‘samen slimmer bouwen’. Dit betekent concreet dat er efficiënter zal moeten worden gebouwd, met minder faalkosten. Lean management is hiervoor een aangewezen techniek die resulteert in minder fouten en bijgevolg kortere uitvoeringstermijnen. Hiervoor moet een ketensamenwerking gerealiseerd worden: een betere samenwerking met de onderaannemers en alle partners in de bouwketen. Het ideale scenario dat we willen realiseren in de Construction Academy is om de bedrijven vertrouwd te maken met Lean, om de BIM-software in te voeren en om via ketensamenwerking de efficiëntie in bouwprojecten te verhogen. In het kader van de triple helix zal op en rond de Construction Academy de nodige community uitgebouwd worden die de Limburgse bouwsector moet wapenen voor de toekomst.”
Naast de managementkennis zal ongetwijfeld ook de technische kennis aan bod komen in de academie. De steeds sneller evoluerende uitvoeringsmethodes moeten immers worden aangeleerd aan de hele bouwsector. “De kennisoverdracht binnen de Construction
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 17
HOsPilim (Plus): sameNwerkiNG iN Het BelaNG VaN De limBurGse PatiëNt Hospilim is een regionaal samenwerkingsverband tussen alle twaalf limburgse algemene ziekenhuizen en psychiatrische centra. Onder impuls van gouverneur Herman reynders en gedeputeerde marc Vandeput, en met middelen van limburg sterk merk (lsm), werd de vzw Hospilim eind 2010 opgericht. Het samenwerkingsverband fungeert als opdrachtencentrale en als gemeenschappelijk overlegplatform. Naast samenwerking op het vlak van aankoop, wil de vzw ook op een aantal andere domeinen van zorgondersteuning en zorginhoud doorbraken realiseren. De bij Hospilim aangesloten ziekenhuizen en psychiatrische centra zijn in totaal goed voor meer dan 5.200 bedden, meer dan 11.000 personeelsleden, meer dan 1.200 artsen en een jaarlijkse omzet van ongeveer een half miljard euro. samenwerking en samenaankoop binnen Hospilim leiden tot een enorm schaalvoordeel, waardoor de aankoopprijs van heel wat producten gedrukt kan worden. Benny stevens, manager Hospilim vzw: “Voor bijna alle aankoopsegmenten van zowel medische als niet-medische materialen, geneesmiddelen en investeringsgoederen is het aankoopvolume binnen de zorginstellingen van de provincie limburg dermate groot dat hiermee een belangrijke hefboom voorhanden is om de beste kwaliteit in te kopen tegen betere voorwaarden.”
Hospilim Plus De praktische uitwerking van de samenaankopen binnen Hospilim is inmiddels grondig ingebed en biedt een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor de leden. Hoewel het volume belangrijk is, heeft het ziekenhuis steeds de individuele vrijheid om, afhankelijk van het onderwerp, al dan niet in te stappen in de samenaankoop. Benny stevens: “De gezamenlijke spend is goed voor een jaarlijkse uitgave van ongeveer 320 miljoen euro. sinds de opstart van Hospilim hebben de limburgse ziekenhuizen dankzij de samenaankopen tot op heden ongeveer 15 miljoen euro bespaard. meestal kan er fi nancieel voordeel gedaan worden, maar in bepaalde dossiers is niet alleen de prijs lager maar is het product ook beter. Bij andere aankopen is de markt meer volatiel en is de berekening van het voordeel van de samenaankoop minder eenduidig, zoals bijvoorbeeld met energie.” De veralgemeende toepassing van de wet op overheidsopdrachten sinds juli 2013 heeft de samenaankopen dan wel gefaciliteerd, toch is de formule van Hospilim niet eenvoudig. een kostendelende vereniging is aan specifieke regels onderworpen (btw) en de deelname is strikt beperkt tot leden die hetzelfde doel hebben, in dit geval de ziekenhuizen van de provincie limburg. Dat is meteen de reden waarom de werking werd opgesplitst in twee entiteiten: enerzijds Hospilim voor samenaankoop en logistieke processen en anderzijds de nieuwe vzw Hospilim Plus (sinds begin 2013) voor beleids- en projectontwikkeling. Omwille van de reglementaire noodzaak tot zuivere afbakening van de kostendelende vereniging konden de thema’s die vroeger ook bij Hospilim zaten, niet verder opgenomen worden in de kostendelende vereniging (zie ook uittreksel statuten in kadertekst) en werden ze ondergebracht in Hospilim Plus. Voordeel van deze opsplitsing is dat er ook andere actoren dan de ziekenhuizen kunnen deelnemen aan dit inhoudelijke zorgverhaal: de provincie, de universiteit Hasselt, POm limburg, … De dagelijkse werking van beide entiteiten wordt verzekerd door een algemeen manager, een aankoper en een projectmanager. Daarbij kan ook gerekend worden op de deeltijdse bijdrage van referentiepersonen van de verschillende ziekenhuizen, die als experten of in een ondersteunende rol worden ingezet.
18 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
wil om samen te werken De netwerkgedachte zit dus voornamelijk bij Hospilim Plus door haar rol als structureel overlegorgaan, als adviesplatform voor de ziekenhuissector en als kenniscentrum. Door het opzetten van projectmatige samenwerkingen, draagt Hospilim Plus bij aan de continue verbetering van de kwaliteit van zorg, in het belang van de limburgse patiënten. Patiëntenvervoer, patiëntveiligheid, nieuwe inzichten uit wetenschappelijk onderzoek, opleidingen, kwaliteitsindicatoren, het zijn maar enkele van de thema’s waarrond Hospilim Plus actief is. Hospilim Plus verbindt de limburgse ziekenhuizen, wat voor de deelnemende ziekenhuizen een meerwaarde biedt inzake belangenbehartiging, studie, kennisdeling, verbetering van bepaalde processen, … De fi nanciering voor het aantrekken van consultancy en het uitvoeren van bepaalde opdrachten gebeurt op basis van kostenverdeling en –betaling door de ziekenhuizen. De projectmanager binnen Hospilim neemt de essentiële rol op van trekker en coördinator in het begeleiden van diverse projecten. Benny stevens: “Het succes van Hospilim en Hospilim Plus hangt sterk af van de wil van sectorgenoten om samen te werken en om gezamenlijk een aantal uitdagingen voor de sector te vertalen in opportuniteiten. Ondanks het feit dat zorginstellingen elkaar in het verleden eerder zagen als concurrenten, hebben de limburgse ziekenhuizen en psychiatrische centra aangetoond dat samenwerking wel degelijk mogelijk is. samenwerken biedt immers voordelen voor iedere afzonderlijke partner. Dat Hospilim en Hospilim Plus een belangrijke meerwaarde vormen voor het limburgse zorglandschap, is dan ook een understatement.”
Nieuwe uitdagingen samenwerking binnen de zorgsector zal in de nabije toekomst alleen maar aan belang winnen en zelfs noodzakelijk zijn. mede gezien de fi nanciële beperkingen staat de sector immers voor de belangrijkste uitdagingen en hervormingen van de jongste jaren. Benny stevens: “Het is een continue opdracht en zoektocht voor de sector om in het belang van de patiënt te kunnen blijven voorzien in gezonde zorginstellingen, die voor de patiënt de grootste gezondheidswinst kunnen bieden in zijn acute en/of chronische somatische en psychische zorgvraag. Doorgedreven samenwerking binnen Hospilim kan een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van die doelstellingen, zowel fi nancieel als organisatorisch. er ligt dus nog een belangrijk potentieel voor samenwerking en samenaankoop in het vooruitzicht.”
Opdrachtencentrale De initiële doelstellingen van Hospilim werden duidelijk opgenomen in de statuten met daarbij de nadruk op het realiseren van besparingen voor de sector via samenaankoop. “De VZw Hospilim zal in eerste instantie functioneren als opdrachtencentrale zoals bedoeld en vastgelegd in de wetgeving overheidsopdrachten (artikel 2,4° en artikel 15 van de wet van 15 juni 2006 met betrekking tot aankoop- en opdrachtencentrales). De opdrachtencentrale is in deze context een centrale cel die overheidsopdrachten en/of raamovereenkomsten afsluit met leveranciers waarop verschillende aankoopdiensten hun bestellingen rechtstreeks kunnen overmaken aan de leverancier. De bestellingen die op basis van de door de opdrachtencentrale afgesloten contracten worden geplaatst, gebeuren dus niet door de opdrachtencentrale zelf, maar door de aankoopdiensten die gebruik mogen maken van de contracten afgesloten door de opdrachtencentrale. De facturen van de leveranciers zullen dus nooit door de opdrachtencentrale worden betaald. Het principe van de aankoopcentrale en de opdrachtencentrale hebben de limburgse zorginstellingen vertaald in de oprichting van een aparte rechtspersoonlijkheid zijnde de VZw Hospilim.”
leden Hospilim (Plus) • • • • • • • • • • • •
aZ Vesalius Tongeren Jessa Ziekenhuis Hasselt Kinderpsychiatrisch Centrum Genk Mariaziekenhuis Noord-Limburg Overpelt Medisch Centrum St.-Jozef Munsterbilzen Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Rekem Psychiatrisch ziekenhuis asster Sint-Truiden Revalidatie & MS Centrum Overpelt Sint-Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder Sint-Trudo Ziekenhuis Sint-Truiden Ziekenhuis Maas en Kempen Maaseik Ziekenhuis Oost-Limburg Genk
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 19
Full Regional Innovation System (FRIS): innoveren kan je niet alleen! Hoe geven we onze Limburgse economie opnieuw meer slagkracht? De regio, die honderd jaar lang in de ban was van het zwarte goud, kijkt vandaag met hooggespannen verwachtingen naar kennis en innovatie als grondstof voor haar verdere ontwikkeling. En ook Europa doet dat. Maar een hele economie vernieuwen, is niet het werk van één speler.
De kracht van communities Zorginnovatie, milieu, vrijetijdseconomie, logistiek, de creatieve industrie,… Het zijn slechts een aantal applicatiedomeinen waar Limburg – met het Strategisch Actieplan Limburg Kwadraat (SALK) – de volgende jaren fors wil op inzetten. Maar hoe geven we die jonge, beloftevolle sectoren alle slaagkansen? Hoe helpen we onze bestaande kmo’s innoveren? Voor de omschakeling naar een duurzame economie trekt Limburg de kaart van een Full Regional Innovation System (FRIS). Want innoveren doe je niet alleen. Het is het werk van communities waarin regionale kenniscentra, bedrijven en lokale overheden continu de krachten bundelen rond heel concrete applicatiedomeinen. Om het economische weefsel in Limburg structureel te vernieuwen en te versterken, heeft de regio nood aan een geïntegreerd systeem van: •
•
Goede opleidingen in de sectoren waarin Limburg wil excelleren. Want mensen maken het verschil. Met hun vakkennis en professionele skills kunnen jonge talenten onze bedrijven helpen innoveren. En ook professionals hebben behoefte aan frisse inzichten die hen helpen om zich te blijven aanpassen aan nieuwe beroepsinvullingen en snel veranderende markteisen. Onderzoek is een belangrijke schakel in de innovatieketen van O&O-gedreven sectoren. Limburg heeft nood aan fundamenteel, basis-industrieel en toegepast onderzoek, met een focus op de concrete applicatiedomeinen waarin de regio wil uitmunten.
20 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
•
•
•
•
•
Een valorisatieactor, die helpt om nieuwe economische activiteiten te ontwikkelen. Academische vindingen worden op een slimme manier gebruikt om nieuwe processen of diensten te ontwikkelen. Dit kan via samenwerkingen tussen kenniscentra en bedrijven, door kennis in licentie te geven aan bedrijven of door spin-offs op te richten. Een bloeiend ecosysteem: stimulerende interactie tussen ondernemers, overheden en onderzoekers is cruciaal om een succesvol FRIS uit te bouwen. In Limburg moeten meer inspirerende ontmoetings- en interactieplatformen gecreëerd worden waarin bedrijven en start-ups, overheidsactoren, kennis- en onderzoeksinstellingen, afstuderende studenten, … elkaar voortdurend nieuwe impulsen geven rond een bepaald applicatiedomein. Een katalysator van cross-overs stimuleert de samenwerking tussen lokale bedrijven, de integratie van enabling technologieën in meer traditionele sectoren en de oprichting van innoverende start-ups. Een incubator vormt de broedplaats waar nieuwe ideeën ook fysiek een plek krijgen en waar start-ups, ondernemers en onderzoekers elkaar ontmoeten. Limburg investeerde de voorbije jaren al stevig in incubatoren voor life sciences (BioVille), cleantech (GreenVille), energie (EnergyVille), ICT (Corda Incubator), de creatieve sector (C-Mine Crib), …
INVESTERINGSFONDS Sectorspecialisten Pre-seed, seed en groei
INCUBATOR Specifieke noden
OPLEIDINGEN Universiteit Hogeschool Post-initieel
ONDERZOEK Fundamenteel Basis-industrieel Toegepast
KATALYSATOR
Integratie van enabling technologieën Cross-overs met andere FRIS sectoren
ECOSYSTEEM
Interactieplatform tussen bedrijven en innovatie-actoren
VALORISATIEACTOR
Slimme toepassingen van academische vindingen
BOUWSTENEN OPLEIDINGEN ONDERZOEK VALORISATIEACTOR ECOSYSTEEM KATALYSATOR INCUBATOR INVESTERINGSFONDS
Een investeringsfonds en aangepaste financieringsvormen om high potentials uit te bouwen tot groeibedrijven die bijkomende tewerkstelling genereren. Deze investeringsmiddelen zijn zowel nodig voor high-tech spin-offs als voor de oprichting van innoverende bedrijven in gevestigde sectoren.
Deze zeven bouwstenen vormen het fundament van een succesvol Full Regional Innovation System.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 21
Innovatie is geen keten maar een web Limburg heeft alle troeven in handen om zo’n FRIS succesvol uit te bouwen. Met een eigen investeringsmaatschappij, een universiteit, hogescholen, een incubatorennetwerk en een gunstig ondernemersklimaat zijn alle bouwstenen voorhanden. Maar een Full Regional Innovation System is méér dan de som van alle actoren. Een gezamenlijke visie, een stimulerende community en continue interactie tussen de verschillende actoren bepalen de grootte van de impact die een FRIS kan creëren op de lokale economie. De rol van kenniscentra kan niet langer losgekoppeld worden van de andere bouwstenen. Waar men innovatie vroeger zag als een lineaire keten – waarin sommige academici zich toelegden op fundamenteel onderzoek, anderen die input gebruikten voor hun toegepast onderzoek en nog andere onderzoekers die resultaten vertaalden in innovatieve producten en diensten – beseft men vandaag dat innovatie geen eenrichtingsverkeer is. Innovatie is een soort web waarin je in alle fases van onderzoek de interactie moet opzoeken tussen overheden, industrie en kennisinstellingen. In het FRIS-model moeten de universiteit en de hogescholen niet langer alleen ‘in huis’ technologieën ontwikkelen die hun (moeizame) weg naar de markt zoeken (technologie-push), maar moeten ze vooral in continue interactie met de andere actoren inspelen op de opportuniteiten en specifieke competenties van de lokale economie. Ze moeten de vinger aan de pols houden door actief deel uit te maken van een inspirerend, lokaal ecosysteem. Niet als kennis-leverancier, maar als kennis-partner in een genetwerkt proces (technologie-pull). Als de Limburgse kenniscentra bij het definiëren van hun onderwijs-, onderzoeks- en valorisatiestrategie rekening houden met het potentieel voor de regionale economie, en ze in alle fasen van het research-, ontwikkelings- en commercialisatieproces de krachten bundelen met lokale bedrijven, zal de kennis die in die kenniscentra ontwikkeld wordt veel sneller en vaker opgepikt worden door economische spelers. Hieruit worden dan nieuwe marktontwikkelingen gegenereerd. Binnen een FRIS kunnen de Limburgse universiteit en de hogescholen een breed gamma van onderzoekssamenwerkingen opzetten, gaande van het aanbieden van kant-en-klare oplossingen tot en met partnerships op maat van de klant voor de co-creatie van vermarktbare technologische oplossingen.
22 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Innovatie universiteit De rol van de Limburgse Investeringsmaatschappij (LRM) kan in een FRIS nauwelijks overschat worden. Met haar verstrengeld aanbod van risicokapitaal en infrastructuur levert LRM een grote meerwaarde voor de transformatie van het economische DNA van Limburg. De Klimop-lening en de Plus-lening zijn laagdrempelige manieren om Limburgse kmo’s aan risicokapitaal te helpen. Het netwerk van sectorspecifieke incubatoren die de Investeringsmaatschappij – in nauwe samenwerking met lokale overheidsdiensten zoals de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Limburg (POM) – bouwt, is expliciet gericht op de Limburgse speerpuntsectoren. En met haar uitgebreide netwerk en de uitbouw van kwalitatieve sectorclusters, kan LRM ook een belangrijke rol spelen als katalysator van cross-overs.
Open innovatie en kmo’s
De rol van een universiteit als lokaal knooppunt in dat innovatieweb hangt af van het bestaan van communities tussen de academische laboratoria en de O&O-units van bedrijven die in staat zijn om kennis te absorberen, te vertalen en beschikbaar te maken voor andere FRISactoren. Maar om die vernieuwende rol waar te maken, moet ook de universiteit haar missie, doelstellingen en organisatie hierop afstemmen. Innovatie moet – als een derde missie – top-down gestuurd worden én bottom-up gevoed worden. De idee dat een bijdrage aan innovatie evenwaardig is aan een bijdrage aan onderwijs en onderzoek, moet gedragen worden door de hele universiteit en geëxpliciteerd worden in het takenpakket en beoordelingssysteem van academici en docenten.
FRIS is hot Dat bedrijven, kennisinstellingen en overheden nauwer moeten samenwerken aan innovatie is in wezen geen nieuw idee. Het triplehelix-principe wordt al jarenlang toegepast overal ter wereld. Maar het FRIS-model maakt dat principe concreter voor een regio. Silicon Valley geldt internationaal als hét voorbeeld van een succesvol FRIS-model, maar ook dichter bij huis bewijzen Brainport Eindhoven, Medicon Valley in Denemarken en Zweden en Silicon Saxony in de Duitse deelstaat Saksen dat het systeem werkt. In eigen provincie leidde de combinatie van hoogwaardige infrastructuur in BioVille, de sectorexpertise en het risicokapitaal van LRM, de toegang tot lokale onderzoeksinstituten, de sectorondersteunende activiteiten van LifeTechLimburg en de ondersteuning van de POM en de provincie al FRIS-gewijs tot een versnelde uitbouw van de life sciences-sector. Deze ambitieuze clusters benutten maximaal de nabijheid van kennis, talent, ideeën én infrastructuur. En daar profiteert de hele regio van.
Grote industriële spelers omarmen vandaag al overtuigd de open-innovatiegedachte. Zij beseffen ten volle dat ze niet langer alleen intern de innovaties kunnen ontwikkelen die ze nodig hebben om in hun business concurrentieel te blijven. Voor kmo’s blijft die open-innovatie-idee vaak een stuk moeilijker. Bij de meeste Limburgse bedrijven vergt zo’n FRIS-community dus een mentaliteitsverandering. Open innovatie gaat immers uit van de gedachte dat bedrijven externe kennis moeten aanwenden in hun innovatieproces (outside-in), maar het betekent even goed dat interne kennis aangeboden wordt aan (andere) bedrijven die nieuwe commerciële toepassingen bedenken op basis van deze kennis (inside-out). Toch hebben ook kmo’s heel wat te winnen bij een goed functionerend FRIS. Zij hebben onvoldoende financiële middelen en beschikken vaak niet over de juiste expertise om innovatie door te voeren. Zonder partners wordt innoveren voor hen bijzonder moeilijk. Via FRIS kunnen zij hun strategische positie indrukwekkend verbeteren. Door bestaande producten – met innovatieve technologieën – op een goedkopere manier te produceren of door een nieuwe functionaliteit te geven aan een bestaand product. Fietsaccessoires met een revolutionair design, een donsdeken dat een betere slaap verzekert, virtueel shoppen, frituren met 80% minder vet, …: het zijn succesvolle voorbeelden van heel eenvoudige open innovatieprojecten.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 23
SMART LOGISTICS LIMBURG: Kennis delen om logistieke topregio te blijven Volgens het gerenommeerde Prime Logistics-rapport van Cushman & Wakefield bevindt Limburg zich in de Europese top drie van logistieke hotspots. Met unieke troeven als onze centrale ligging, trimodale infrastructuur en de grote beschikbare ruimte is het groeipotentieel van de sector in onze regio nog bijzonder groot. Onze provincie herbergt een groot aantal succesvolle logistieke spelers en beschikt over ontzettend veel logistieke expertise. Door met Smart Logistics Limburg maximaal de krachten te bundelen en impulsen te geven aan innovatie in de sector, wil Limburg haar positie van logistieke topregio nog versterken.
Innoveren is een must De Limburgse logistieke sector is goed voor een totale bruto toegevoegde waarde van ruim 1 miljard euro. In de top 10 van de grootste Limburgse bedrijven staan vier logistieke ondernemingen. In totaal stelt de sector in Limburg 9.400 werknemers tewerk. En toch is er volgens prof. dr. Geert Wets van IMOB (Instituut voor Mobiliteit, UHasselt) geen reden tot juichen, want deze toppositie staat zwaar onder druk door de grote concurrentie uit de omliggende regio’s. Om een logistieke topregio te kunnen blijven en deze positie zelfs nog te versterken, moeten bedrijven investeren in innovatie. Alleen door te innoveren, kunnen ze immers nog meer toegevoegde waarde leveren én nog hogere productiviteits- en efficiëntiewinsten realiseren. En precies op dat domein wil Smart Logistics Limburg de sector helpen een stap vooruit te zetten. Prof. dr. Geert Wets: “Er is in onze regio heel wat relevante en innovatieve logistieke kennis aanwezig. En er bestaan heel wat financieringskanalen om investeringen in innovatie te ondersteunen. Maar toch benutten de Limburgse logistieke bedrijven die mogelijkheden nog te weinig. Vooral voor kmo’s, die vaak niet over een eigen O&Oafdeling beschikken en die ervaring missen met het schrijven van projectaanvragen, blijft zo’n innovatietraject opstarten nog veel te vaak een te hoge drempel.”
24 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Een FRISse aanpak Hoe kan je regionale innovatie rond logistiek aanmoedigen en versterken? Hoe detecteer je als regio de juiste uitdagingen? En hoe speel je daar vervolgens adequaat op in? Wets: “Door alle actoren in een regionale en sectorspecifieke setting samen te brengen en voluit de krachten te bundelen. De idee van een Full Regional Innovation System (FRIS) vormt de rode draad in de oprichting van Smart Logistics Limburg. Want community formation is méér dan een modewoord. Het is de enige manier om regionale innovatie in de sector aan te zwengelen. Het SALK-uitvoeringsplan trekt resoluut de kaart van het FRIS en voorziet het nodige budget om de Limburgse logistieke sector extra impulsen te geven.” Wie wil innoveren, heeft nood aan kennis en expertise. Door alle bestaande kennis van het Logistiek Platform Limburg, de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM) Limburg, het Instituut voor Mobiliteit, de onderzoeksgroep Logistiek van de UHasselt en het PXL Logistics Intelligence Center (LOG-IC) samen te brengen in één virtueel kennisplatform, vormt die gezamenlijke expertise al een stevig fundament. Maar kennis bundelen volstaat niet. De sector heeft ook nood aan een stimulerend ecosysteem dat bedrijven in contact brengt met innovatiepartners, hen de weg naar die innovatietrajecten toont en begeleidt bij dit proces. Prof. dr. Geert Wets: “Smart Logistics Limburg wil heel gericht in kaart brengen wat de concrete noden van de Limburgse logistieke bedrijven zijn. Met welke uitdagingen worden zij vandaag geconfronteerd? Naar welke oplossingen zijn ze op zoek? En welke technieken of expertises kunnen echt een verschil maken op het terrein. De volgende drie jaar stappen business developers met die vragen naar de logistieke ondernemingen. Ze zullen niet alleen de problemen uit de sector detecteren, maar brengen de bedrijven ook in contact met de juiste wetenschappelijke onderzoekers. Die onderzoekers zullen de specifieke probleemstellingen uit het werkveld vertalen in een wetenschappelijk onderbouwde projectaanvraag. Daarbij stellen ze niet alleen hun technologisch-wetenschappelijke expertise, maar ook hun internationale netwerk ter beschikking en zoeken ze actief mee naar de beste partners die de bedrijven kunnen ondersteunen in hun innovatietraject.”
FEBETRA wil daarnaast ook nauwgezet laten inventariseren welke specifiek-logistieke IT-systemen de Limburgse bedrijven op dit moment gebruiken. Welke innovatieve IT-oplossingen zijn vandaag beschikbaar op de markt? Waar is samenwerking mogelijk? En kan er een overkoepelend IT-systeem, in de vorm van een shared service centre, uitgewerkt worden waar alle Limburgse bedrijven uit de sector bij winnen? Door bestaande systemen samen te brengen en gezamenlijk te investeren in innovatieve technologieën, wordt innovatie immers toegankelijker voor alle regionale bedrijven. En daar kunnen vooral de kleine spelers van profiteren.
Welk subsidiekanaal kunnen ze het best aanboren om dat innovatietraject te (helpen) financieren? Past hun projectaanvraag binnen de context van de kmo-portefeuille, een O&O-bedrijfsproject of kiezen ze best voor Europese projectfinanciering? Voor bedrijven is het niet eenvoudig om in dit kluwen van verschillende subsidiemogelijkheden de juiste keuze te maken. De expertise van het Innovatiecentrum Limburg kan op dit domein het verschil maken en zal de slaagkansen van deze projecten aanzienlijk verhogen. Om die projecten nadien succesvol uit te rollen, zal de sector ook nood hebben aan een sterke valorisatieactor en een katalysator die de integratie van enabling technologies en cross-overs tussen de verschillende FRIS-sectoren stimuleert.
Vliegende start Smart Logistics Limburg brengt expertise samen over de hele supply chain, maar focust op innovatie in drie domeinen: logistieke systemen, transport-flow en risicoanalyse. Op die terreinen beschikken de Limburgse kennisinstellingen over unieke (onderzoeks)expertise met een grote toegevoegde waarde.
Samen sterk Kennis is macht. Tot enkele decennia geleden deden bedrijven er dan ook alles aan om die kennis in huis te houden. Wets: “Maar vandaag ontwikkelt kennis zich aan zo’n razendsnel tempo en zit ze overal verspreid, dat die beschermende houding niet langer rendeert. Als bedrijven succesvol willen zijn, moeten ze ook kennis durven delen. Ze moeten de deuren durven opengooien en de krachten bundelen met alle partners die relevante kennis en expertise in huis hebben. Willen ze hun marktaandeel vergroten en een groter deel van de taart, dan moeten ze door intensief samen te werken ervoor zorgen dat de hele regionale taart groter wordt.” Want innoveren doe je niet langer alleen. Het is een intensief proces dat de gebundelde inzet vraagt van een hele community. Dat is het uitgangspunt én tegelijkertijd de grootste uitdaging van Smart Logistics Limburg. “Enkel door de krachten te bundelen en als globale Limburgse, logistieke community te groeien, kunnen we stappen vooruit zetten”, zo besluit Wets.
Hoewel Smart Logistics Limburg nog maar zeer recent werd opgericht (de officiële kick-off vond plaats op 24 maart 2015) reageren de Limburgse logistieke bedrijven en organisaties volgens Wets bijzonder positief op het initiatief. FEBETRA, de nationale koepelorganisatie van de transportsector, formuleerde alvast twee heel concrete projectvragen waarmee Smart Logistics Limburg meteen aan de slag kan. Een eerste onderzoeksprojectdossier is gericht op de verbetering van de verkeersveiligheid bij vrachtwagenchauffeurs. Op dit moment besteden logistieke bedrijven al veel aandacht aan de problematiek en zoeken ze, los van elkaar, naar passende oplossingen. Maar een betere verkeersveiligheid van vrachtwagenchauffeurs is geen geïsoleerde uitdaging van een aantal bedrijven. Het is een groot issue voor de hele sector. En je kan pas goede oplossingen bieden als je eerst de specifieke risico’s grondig in kaart brengt. Als via Smart Logistics Limburg een projectaanvraag voor een wetenschappelijk onderbouwde diepteanalyse geschreven en gefinancierd kan worden, zullen alle Limburgse logistieke bedrijven hier de vruchten van plukken.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 25
Flanders’ Bike Valley demarreert dankzij bottom-up community Na een voortraject van circa 18 maanden werd in oktober 2013 Flanders’ Bike Valley opgericht als bottom-up cluster voor de fietsindustrie. Samen met de gangmakers Marc Hufkens en Bert Celis zetten de bedrijven Ridley Race Productions (racefietsen), Lazer (helmenproducent), BioRacer (fietskledij), Voxdale (design & engineering, specialist in aerodynamica) en de cluster Flanders’ Drive hun schouders onder de realisatie van deze community. De provincie Limburg heeft onmiddellijk maximale ondersteuning geboden, ook toen recent in Beringen gestart werd met de bouw van een nieuw high-tech onderzoeks- en testcentrum voor ondernemingen actief in de fietsindustrie. Gedeputeerde voor economie Marc Vandeput treedt op als bouwheer voor een gedeelte van het testcentrum, met name de hal voor windtunnelinstallatie met high-tech meetsysteem op basis van lasertechnologie, het meetlabo, de ateliers en de bezoekersontvangstruimte. In totaal besteedt de provincie Limburg 997.000 euro aan de bouw van deze infrastructuur. Daarvan is bijna 400.000 euro afkomstig uit het Europese EFRO programma 2007-2013 en is 450.000 euro afkomstig van Vlaanderen. Hoewel de cluster pas recent is opgestart, groeide het aantal leden de afgelopen maanden tot meer dan 35. Meer dan de helft van de leden zijn kmo’s (waaronder ook starters) die niet alleen actief zijn binnen de fietsindustrie, maar ook in andere sectoren zoals elektronica, ICT en gezondheidszorg.
6 pijlers Initieel werd Flanders’ Bike Valley gelanceerd met het oog op de creatie van een gemeenschappelijke windtunnelinfrastructuur. Al snel werd echter vastgesteld dat er nog meer synergiemogelijkheden waren in andere gebieden zoals mobiliteit (aanbodzijde), veiligheid en gezondheid, toerisme, … Flanders’ Bike Valley is vandaag actief rond zes belangrijke pijlers. De pijler waarmee Flanders’ Bike Valley is gestart, is ‘Science & Technology’. Aerodynamica en de bouw van een windtunnel passen hieronder. De windtunnel zal tegen eind 2015 klaar zijn. Momenteel wordt samen met een aantal Euregionale partners ook een nieuw meetsysteem getest in de windtunnel van Dresden. Voorts situeren zich onder deze pijler ook de initiatieven rond nieuwe materialen, smart coatings, sensoren, …
26 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Industry
Government
Sport &
Mobility
Federations
flanders’ bike valley
Science &
Safety &
Technology
Health
Tourism & Recreation
Een tweede pijler bestaat uit ‘Toerisme en Recreatie’. Dit sluit naadloos aan bij andere regionale initiatieven zoals het Circuit Zolder (avondfietsen, BMX-parcours, wereldbeker veldrijden, Velodroom vanaf 2017, …), Be-Mine (downhill piste mountainbike), het Limburgs fietsroutenetwerk en diverse bedrijven in de regio (Ridley, BioRacer, Runnersservicelab, Golazo, enz.). Bike Valley streeft in dit verband naar één universele (communicatie)vlag als toegangspoort tot één (fiets)belevingspark op diverse locaties in de regio, waardoor een internationale bezoeker voor een meerdaagse beleving naar de regio kan komen en op één centrale plek kan boeken. In geen enkele andere regio ter wereld is de concentratie aan fietsbelevingen en fietsdisciplines immers zo hoog. Flanders’ Bike Valley zal hiervoor uiteraard nauw samenwerken met de lokale overheden, Toerisme Limburg, Toerisme Vlaanderen en de te bezoeken bedrijven. ‘Toerisme en Recreatie’ is de belangrijkste pijler voor tewerkstelling van kortgeschoolden. Een studie van de European Cycling Federation (ECF) toont aan dat circa 75% van alle 660.000 fietsgerelateerde jobs in Europa zich situeert binnen deze pijler.
Een derde pijler is deze rond ‘Sport’, waarin wordt samengewerkt met wielerploegen (o.a. Lotto-Soudal) en met de Belgische wielrijdersbond (KBWB), maar ook met andere federaties van sporten waarin aerodynamica een belangrijke rol speelt (bv. bobslee- en skeletonfederatie). ‘Mobiliteit’ vormt de vierde pijler. Hierin wordt voornamelijk gekeken naar de industriële aanbodzijde van mobiliteit. Bike Valley werkt in dit kader aan nieuwe vormen van infrastructuur, maar ook aan een nieuw type voertuigjes. Zo lanceerde ‘The Opportunity Factory’ enkele maanden geleden samen met Bike Valley de ‘Urban Nomad’, een nieuw type fietstrailer (fietskarretje, o.a. om kinderen te vervoeren) met elektrische aandrijving. Zodra je begint te trappen, voelt het karretje dat je vooruit wil en geeft het een extra aandrijving. Een vijfde pijler draait rond ‘Veiligheid en gezondheid’ (‘Safety & Healthcare’). O.a. nieuwe sensoren, wearables (gadgets die op het lichaam gedragen worden) en nieuwe medische oplossingen voor revalidatie vallen binnen deze pijler. Zo heeft Flanders’ Bike Valley meegewerkt aan de Hibbot, een medische robot die gebruikt wordt bij de revalidatie van kinderen met een ernstige hersenaandoening. Eveneens belangrijk in deze pijler is het opbouwen van standaarden voor ‘Bike-to-Car’-communicatie waardoor de communicatie van de fietspositie (en positiepredictie) naar een voertuig gestandaardiseerd verloopt en de fiets beter zichtbaar moet worden in het verkeer. Binnen het ‘Smart Bike’-project zal dit door Flanders’ Bike Valley en elektronica-cluster DSP Valley verder bestudeerd en vormgegeven worden. In de zesde pijler tenslotte, ‘Industrie en Overheid’, neemt Flanders’ Bike Valley de rol op van netwerkhub. Bedoeling is om de community permanent uit te breiden en te versterken door relevante partijen uit de bedrijfswereld, overheid en kennisinstellingen bij elkaar te brengen rond bepaalde thema’s of projecten.
Focus op het vermarkten Flanders’ Bike Valley organiseert voor zijn leden ‘partner matching events’ om bedrijven met elkaar in contact te brengen, vaak met andere clusters of Valleys. Voorts helpt Flanders’ Bike Valley met het opzetten van gemeenschappelijke open-innovatie-projecten en ligt de nadruk zeer sterk op internationalisatie en incubatie. Zo zullen er in Beringen vanaf 2016 een 20- tot 25-tal units ter beschikking worden gesteld voor nieuwe fietsgerelateerde bedrijven. Maar Flanders’ Bike Valley biedt in zijn clusterwerking ook concrete ondersteuning bij innovatieprocessen. Die ondersteuning situeert zich vooral in het voor- en natraject van de ontwikkeling. Bij het voortraject gaat het om ideeëncreatie, de ontwikkeling van een business case en het initiële projectmanagement. Tijdens het natraject wordt voornamelijk aandacht geschonken aan het creëren van synergiën in het vermarkten van nieuwe producten of toepassingen. Een belangrijk en onderscheidend kenmerk van Flanders’ Bike Valley ligt in het feit dat het als bottom-up cluster een zeer sterke focus heeft op het vermarkten. Binnen de cluster is de nodige kennis aanwezig inzake product-market fit (mate waarin een product voldoet aan een sterke marktvraag) en het vermarkten. De grootste uitdaging bij innovaties situeert zich immers niet op technologisch gebied, maar op vlak van het in de markt zetten van een product, toepassing of dienst. Terwijl vaak de perceptie leeft dat innovatie draait om nieuwe technologieën, leren studies dat 90% van de innovaties faalt omwille van marktgerelateerde factoren en niet zozeer omwille van technologie. Vandaar dat Flanders’ Bike Valley als ecosysteem volop inzet op het vermarkten om op die manier de slaagkansen van innovaties aanzienlijk te vergroten.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 27
Een voorbeeld van de ondersteuning inzake vermarkten zijn de zogenaamde ‘Crossover events’. Tijdens deze events, die worden georganiseerd in de aanloop naar de grote Vlaamse wielerklassiekers, komen internationale journalisten in aanraking met de innovaties uit de fietsindustrie in Vlaanderen, de bakermat van het wielrennen. Zo waren er in april 2014 o.a. 20 Japanse en 15 Amerikaanse journalisten aanwezig. Ook via gemeenschappelijke beursstanden en concept store(s) plaatst Bike Valley de Vlaamse innovaties uit de fietssector sterker in het daglicht.
Early adopters Flanders’ Bike Valley is een zeer geslaagd voorbeeld van community formation in Limburg. CEO Bert Celis van Flanders’ Bike Valley wijst daarvoor o.a. op het belang van bottom-up community formation, individuele synergiën en de aanwezigheid van ‘early adopters’. “Een gouden tip voor het vormen van communities is dat deze zeer sterk van onderuit en dus vraaggedreven gecreëerd worden en in principe kunnen inspelen op raakvlakken tussen verschillende partijen. Bij Bike Valley ging het initieel enkel over de win-wins inzake aerodynamica. Vanuit die community formation en eerste successen op één gebied, kon de community geleidelijk aan verbreed worden.” “Nog belangrijker is dat men partijen individueel benadert en voldoende tijd neemt om met hen de toekomstplannen uit te stippelen. Het is zeer moeilijk om in grote gemeenschappelijke workshops met vele partijen tot win-wins te komen, aangezien men vaak niet geneigd
is om ideeën en concepten met het grote publiek te delen. De beste formaties vind je door het individueel bevragen van partijen (‘tussen pot en pint’) en dan individueel te wijzen op mogelijke synergiën en contacten te organiseren en te faciliteren”, aldus Bert Celis. Een aspect waar volgens Bert Celis te weinig wordt bij stilgestaan is dat bij de vorming van marktgerichte communities (ecosystemen) er eveneens dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van early adopters, zij die een innovatie het snelst opnemen. “Het spreekt voor zich dat je producten het best ontwikkelt zo dicht mogelijk bij je klant, meer bepaald zo dicht mogelijk bij je early adopters. Hierdoor wordt je product sneller opgepikt en weet je veel sneller of het goed of slecht in elkaar zit. Voor de meeste ICT-bedrijven zitten de early adopters veelal in Silicon Valley waardoor deze bedrijven vaak hun business development parallel in deze regio dienen op te starten. De early adopters van fietstechnologie zitten voornamelijk in Vlaanderen, dat zie je bijvoorbeeld als je zondagmorgen de baan op gaat, en in iets mindere mate in Nederland. De toekomst van de regio zit dan ook in de vorming van meerdere, kleine of grote communities rond internationaal vermarktbare producten, waarvan de early adopters hier al aanwezig zijn. Zo stond Flanders’ Bike Valley ook aan de wieg van Drone Valley (bv. drones voor de fruit- of securitysector) en zullen beide Valleys elkaar versterken op gebied van aerodynamica (drones zullen eveneens getest worden in de windtunnel), composieten en batterijtechnologie.”
Open innovatie, internationalisatie en incubatie Wanneer er verscheidene marktgerichte bottom-up communities zijn, die dezelfde open-innovatie-filosofie met elkaar delen, dan wordt het onderling ook gemakkelijker om ideeën uit te wisselen en bedrijven te laten samenwerken. Wanneer deze bottom-up communities, zoals Bike Valley, kunnen samenwerken op gebied van innovatie, internationalisatie en incubatie (voor starters of spin-outs) dan vormen ze op termijn een sterk ecosysteem dat ook voor buitenlandse investeerders attractief wordt. Bert Celis: “Naast gemeenschappelijke internationalisatie, open innovatie en incubatie, kan de maturiteit van valleys op termijn gemeten, opgevolgd en versterkt worden op andere procesgebieden zoals opleiding, sociale innovatie, human resources, projectmanagement, … Er zijn immers zeer vele gebieden of bedrijfsprocessen waarin goed werkende ecosystemen hun maturiteit kunnen aantonen. Op die manier wordt het mogelijk om goed werkende valleys onderling te benchmarken en te bepalen waar er op procesniveau nog verbeteropportuniteiten zijn.” Momenteel zet Flanders’ Bike Valley zeer sterk in op open innovatie en internationalisatie, de belangrijkste USP’s (‘Unique Selling Proposition’) voor deze valley als ecosysteem. Flanders’ Bike Valley wil voorts nog groeien op gebied van incubatie en acquisitie en start daarom in het voorjaar van 2016 in Beringen met een incubatiecentrum voor fietsgerelateerde jonge bedrijven en start-ups. Er zal plaats zijn voor 25 bedrijven die gebruik kunnen maken van gemeenschappelijke labo’s, testfaciliteiten en andere diensten. Uiteraard kunnen de start-ups ook rekenen op de kennis en knowhow die binnen het platform van Flanders’ Bike Valley aanwezig is. Zoals andere voorbeelden in dit Economisch Rapport aantonen is het echter ook perfect mogelijk om te starten vanuit het incubatiegebeuren (bv. C-mine Crib, Corda Campus, BioVille, …) en om van hieruit met de aanwezige bedrijven geleidelijk aan te werken aan andere processen met winwins op clusterniveau. “Het groeipotentieel voor (nieuwe) bottom-up clusters, communities of ecosystemen in de regio is dus nog zeer groot”, zo besluit Bert Celis, CEO van Flanders’ Bike Valley.
28 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 29
’Is de idee groter dan de persoon, dan bepaalt de gemeen schap waar het leeft.’ Open University of Diversity
Community formation wordt in dit rapport vooral economisch vertaald. Maar samenwerken biedt bijvoorbeeld ook meerwaarde in de cultuursector. Helemaal interessant wordt het wanneer er banden ontstaan tussen mensen uit disciplines die je op het eerste zicht niet bij elkaar zou zetten. Want wat kunnen een kunstenaar en een wetenschapper voor elkaar betekenen? Het antwoord op die vraag vind je in het werk van Koen Vanmechelen. Hij zocht en vond aansluiting bij onderzoekers als geneticus Jean-Jacques Cassiman (KULeuven) en fertiliteitspecialist Willem Ombelet (ZOL Genk). Samen voeren ze in Open University of Diversity (OpUnDi) baanbrekend werk uit op het snijvlak van kunst en wetenschap. De OpUnDi is een denktank en een ontmoetingsplaats rond de kernthema’s achter de bioculturele diversiteit in het werk van Koen Vanmechelen. De OpUnDi moet volgens Vanmechelen een plek voor intellectuele kruisbestuiving worden, een broedplaats waar innovatieve ideeën ruimte vinden om geboren te worden. Wetenschappers, filosofen, kunstenaars en andere deskundigen uit verschillende domeinen zullen de OpUnDigemeenschap sterker maken en meer divers. Vanmechelen: “Het kloppende hart van OpUnDi is The Cosmopolitan Chicken Research Project (CC®P), een artistiek en wetenschappelijk project dat de genetica van de kip onderzoekt. CC®P is een samenwerking met professor Cassiman. Het project geeft wetenschappers een unieke kans om de genetische diversiteit tussen rassen te onderzoeken, net als de gevolgen van kruisingen. En inderdaad, uit de eerste onderzoeken van professor Cassiman blijkt dat meer diversiteit een feit is.”
Energy, Communication and life, 2007, © Koen Vanmechelen
30 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 31
Coöpetitie als samenwerkingsstrategie in het Nederlandse bedrijventerreinenbeleid “Bedrijventerreinen staan symbool voor de verspilling en verrommeling van het Nederlandse landschap. Dit is het resultaat van een disfunctionerende markt, gedomineerd door het lokale denken en handelen van gemeenten. Regionale samenwerking tussen gemeenten kan dit doorbreken. In de praktijk blijkt het echter lastig om tot die samenwerking te komen.” Dat zegt doctorandus Master City Developer en projectmanager bij een grote Nederlandse gemeente Sander te Selle. Uit zijn onderzoek in het kader van de opleiding Master City Developer blijkt dat coöpetitieve samenwerkingsstrategieën kunnen leiden tot effectieve intergemeentelijke samenwerking en daarmee tot condities voor meer ruimtelijke en economische kwaliteit op de bedrijventerreinenmarkt.
Regionale vraagstukken op de Nederlandse bedrijventerreinenmarkt Bedrijventerreinen spelen een belangrijke rol in het economische beleid van Nederlandse gemeenten. Zij zien het als hun verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat er te allen tijde voldoende bouwrijpe kavels voor bedrijven aanwezig zijn in de gemeente. Zodoende willen zij de lokale economische ontwikkeling en werkgelegenheid faciliteren en stimuleren. Dit beleid leidt tot tevredenheid bij bedrijven en de verantwoordelijke bestuurders en ambtenaren. Toch is er ook veel ontevredenheid over de maatschappelijke effecten van dit beleid. Bedrijventerreinen zijn het symbool geworden van de verspilling en verrommeling van het Nederlandse landschap (Louw et al., 2004, VROM-Raad, 2006).
32 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Sander te Selle: “Deze ongewenste maatschappelijke resultaten zijn het resultaat van lokaal denken en handelen. Nederlandse gemeenten plannen en ontwikkelen bedrijventerreinen allen vanuit dezelfde lokale motieven en met dezelfde werkwijzen. Zij doen dat in een regionale markt. Bedrijven die op zoek zijn naar nieuwe bouwgrond, doen dat namelijk vrijwel allemaal in dezelfde regio waaruit zij afkomstig zijn. Het gevolg is een eindeloze concurrentiestrijd tussen gemeenten om dezelfde bedrijven aan te trekken. Dat leidt tot overaanbod, eenheidsworst aan terreinen, lage grondprijzen, extensief gebruik van grond en vastgoed, veroudering en verloedering van bestaande terreinen en het volbouwen van de schaarse ruimte en het open landschap.” Het belangrijkste effect van de aanleg van nieuwe terreinen is dat ze de bestaande terreinen leegzuigen. Per saldo treed er regionaal geen economische groei op, enkel een verplaatsing van de economie. Circa één derde van de bestaande bedrijventerreinen in Nederland heeft daardoor te maken met grootschalige leegstand, verloedering en veroudering. De herstructurering van die terreinen is kostelijk, complex en risicovol. Door het ontbreken van voorspelbare marktverhoudingen, schaarste en marktconforme grondprijzen is er weinig sprake van interesse vanuit marktpartijen om te investeren in herstructurering. Verouderde terreinen maken in deze omstandigheden geen schijn van kans op een nieuw leven. De bestaande denk- en werkwijzen zijn onhoudbaar, ook omdat de Nederlandse bedrijventerreinenmarkt in de toekomst steeds meer een vervangingsmarkt wordt (Louw et al., 2004, VROM-Raad, 2006, Van Dinteren en Van der Krabben, 2010).
Krachtenbundeling gemeenten noodzakelijk voor economische en ruimtelijke kwaliteit Al jarenlang is bekend dat samenwerking tussen gemeenten in een regio de sleutel is tot een effectiever bedrijventerreinenbeleid. Door samen schaarste te creëren, worden vraag en aanbod in evenwicht gebracht. Hierdoor gaan grondprijzen omhoog en ontstaan meer mogelijkheden voor differentiatie in het aanbod en een meer vraaggerichte aanpak. Bovendien wordt het mogelijk om op regionale schaal integraal te denken en te handelen in de totale keten van nieuwe ontwikkeling, herstructurering, transformatie en beheer. Zodoende worden de condities gecreëerd voor intensiever en kwalitatief hoogwaardiger gebruik van bedrijventerreinen en een gezonde markt, waarin publieke en private investeringen in de herstructurering van de grond kunnen komen (VROM-Raad, 2006, THB, 2008).
Moeilijk om tot effectieve samenwerking te komen In de praktijk blijkt het voor gemeenten moeilijk om met elkaar samen te werken. Het denken in concurrerende lokale (economische) belangen is onverzettelijk en houdt de bestaande werkpraktijk in stand, ondanks de vele pogingen om meer samen te werken. Veel regio’s streven naar de oprichting van regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s of ROB’s). Als het al tot een (vrijwillige) oprichting van zo’n vergaande samenwerkingsstructuur komt, zijn deze integrale uitvoeringsorganisaties in de praktijk vaak niet zo succesvol of effectief. Samenwerking blijft nog al eens in het teken staan van het verdelen van de markt, geld, taken en verantwoordelijkheden. Dat gaat ten koste van de lokale (financiële en economische) belangen en autonomie en daarmee het draagvlak. Het nadelige gevolg van dergelijke samenwerking is strategisch gedrag van gemeenten, waarbij opportunisme en wantrouwen de samenwerking kunnen gaan domineren.
“Gemeenten zullen zich over het algemeen pas inzetten voor de regio als voor henzelf ook de baten hoger zijn dan de kosten. Kortom, de bundeling van krachten in de regio is enkel succesvol als dit tot doel heeft om synergie tussen de gemeenten te bewerkstelligen en als dit de winst van iedere afzonderlijke gemeente kan vergroten. Dat kan door de voordelen van samenwerking én concurrentie, lokaal én regionaal handelen met elkaar te combineren in een dynamisch proces. Het gaat dan om een strategie van “coöpetitie”. De gedachte van deze strategie uit het bedrijfsleven, is dat rivalen door met elkaar samen te werken hun gezamenlijke prestaties verbeteren en de gezamenlijke doelen bereiken: de markt wordt groter, effectiever of beter. Tegelijkertijd kunnen ze hun eigen prestaties maximaliseren door elkaar te beconcurreren om het verdelen van die markt.” Uit het onderzoek blijkt dat een aantal specifieke gezamenlijke activiteiten synergie opleveren tussen gemeenten. Dat zijn: • • • •
Kennisontwikkeling en informatie-uitwisseling; Planning en programmering van bedrijventerreinen (productontwikkeling); Marktbenadering (promotie, acquisitie en bemiddeling); Lobby en subsidieaanvragen.
Lokale verschillen en middelen brengen bij deze activiteiten toegevoegde waarde in de samenwerking. Er ontstaan winstmogelijkheden: een grotere en/of effectievere markt. Vervolgens kan iedere gemeente onder eigen verantwoordelijkheid van de gezamenlijk gecreëerde winst profiteren, bijvoorbeeld bij het verkopen van kavels en het uitvoeren van herstructureringsprojecten. Zonder dat zij geld, bevoegdheden en taken hebben moeten overdragen aan de regio.
Tegelijkertijd concurreren én samenwerken Sander te Selle: “Op basis van het onderzoek naar de praktijk van regionale samenwerking in de regio’s Gooi en Vecht, Drechtsteden en Haaglanden, concludeer ik dat een andere oriëntatie op samenwerking tussen gemeenten veel vruchtbaarder kan zijn. Die oriëntatie start bij het besef dat er bij samenwerking tussen gemeenten op de bedrijventerreinenmarkt sprake is van gelijkwaardige partijen die allen dezelfde (schaarse) doelen najagen. Samenwerking kan in zo’n situatie nooit alle belangen tegelijk en volledig dienen. Het is dan niet voldoende als het saldo van de kosten en baten van samenwerking voor de regio als geheel positief is.”
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 33
Focus op kwaliteit samenwerkingsproces Coöpetitie, tegelijkertijd samenwerken én concurreren door dezelfde spelers, is complex en risicovol. De logica van samenwerking en concurrentie moeten duidelijk van elkaar worden gescheiden, in activiteiten en organisatie. Sander te Selle: “Het moet duidelijk zijn wie, wanneer, welke rol heeft en wie, wanneer, hoe en in welke mate iets komt brengen en halen. Uiteindelijk is de kwaliteit van het samenwerkingsproces tussen gemeenten veel belangrijker dan de vorm en de structuur van de organisatie. Een lichte organisatorische structuur en een set van heldere spelregels zijn voldoende voor de structurering van de gezamenlijke activiteiten. Streef dus niet (direct) naar een nieuwe organisatorische eenheid die taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden overneemt. Het gaat meer om een platform waar de betrokken partijen elkaar op regelmatige, gestructureerde basis kunnen ontmoeten en afspraken kunnen maken over rolverdeling en gezamenlijke activiteiten.” “Effectief is netwerkmanagement, waarbij sturing op interacties centraal staat. Benader de samenwerking vooral pragmatisch, vanuit de wederzijdse problematiek en kansen, en probeer de samenwerkingsagenda langzaam stapsgewijs verder op te bouwen. Dat bakent doelen en verwachtingen af en draagt ook bij aan het draagvlak en het onderling vertrouwen. Van belang is om in dit proces voortdurend te zoeken naar de wijze waarop onderlinge verschillen synergie teweeg kunnen brengen, zodat continu zicht op (nieuwe) winstmogelijkheden voor iedere deelnemer ontstaat.” Door met deze principes van krachtenbundeling te werken, plukken de lokale economie, werkgelegenheid, herstructurering, kaveluitgifte en grondexploitatie de vruchten van regionale samenwerking. “De bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden kunnen zo veel mogelijk lokaal blijven. Dat komt ten goede aan de lokale betrokkenheid en het draagvlak voor de samenwerking. Zodoende worden de condities gecreëerd voor intensiever en kwalitatief hoogwaardiger gebruik van bedrijventerreinen en een gezonde markt, waarin publieke en private investeringen in de herstructurering van de grond kunnen komen”, aldus te Selle.
34 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Praktijkvoorbeeld: Businesspark Haaglanden De regio Haaglanden is de dichtstbevolkte regio van Nederland en kent negen gemeenten waaronder Delft en Den Haag. Hoewel gemeenten in Haaglanden al langere tijd op projectbasis met elkaar samenwerken op het gebied van bedrijventerreinen, kenmerkte de regionale bedrijventerreinenmarkt zich tot voor kort door een versnippering van elkaar beconcurrerende aanbieders van bouwrijpe grond. Zoekende bedrijven konden terecht bij vele loketten en die loketten vervolgens tegen elkaar uitspelen, bijvoorbeeld op de grondprijs. Bovendien was de planning en programmering op regionaal niveau weinig verbonden met de praktijk van de lokale ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen. Dit leidde tot onvoldoende regie in de koppeling van het plannen van nieuw aanbod en de realisatie daarvan en tevens met het verwezenlijken van de transformatie- en herstructureringsopgaven. Dit resulteerde in een verstoorde relatie tussen de regionale vraag naar bedrijventerreinen en het aanbod. Vijf regiogemeenten hebben vanaf 2010 samenwerking gezocht, met als achterliggend doel het behoud en de groei van de regionale economie en werkgelegenheid. Het totstandkomingsproces van de succesvolle samenwerking in Haaglanden kenmerkt zich door de pragmatische en stapsgewijze aanpak. Omdat samenwerking niet vanzelfsprekend was in de regio, is voorzichtig gewerkt aan de opbouw. Het bestuur had daarin een belangrijke leidende rol. Vanuit problemen die zij in de praktijk ondervonden, is gezocht naar concrete en haalbare gezamenlijke oplossingen. Elke succesvolle stap legitimeerde een vervolgstap. Het doel van de vijf gemeenten was in de eerste plaats het herstel van de balans tussen de regionale vraag en het aanbod: het oplossen van de zogenaamde ‘kwantitatieve en kwalitatieve mismatch’. De ontwikkeling van een aantal terreinen is stopgezet of naar achteren geschoven. De diversiteit van het aanbod is vergroot door de aanpassing van doelgroepen, kwaliteiten en grondprijzen van terreinen aan de vraag.
Daarna is gestart met de gezamenlijke verandering van de werkwijze: van een aanbodgerichte werkwijze naar een vraaggerichte werkwijze, van individueel denken en handelen naar regionaal denken en handelen. Aanvankelijk werd gestreefd naar een eindbeeld van een regionale uitvoeringsorganisatie of grondbedrijf waar de kosten en baten van de samenwerking met elkaar worden gedeeld en de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen door één organisatie worden opgepakt. Er werd in 2010 besloten om hier voorzichtig naar toe te werken en te starten met een lichte, informele samenwerking. Sinds 2013 is de gezamenlijke stichting Businesspark Haaglanden actief. Deze intermediaire organisatie pakt de regionale kennis- en informatiedeling, de bemiddeling naar bedrijven en de regionale acquisitie van bedrijventerreinen op. Door het verzamelen en delen van kennis over de markt en samenwerking in de marketing en acquisitie, ontstaat meer gezamenlijke regie in de markt. Bovendien wordt efficiënter gewerkt binnen bestaande budgetten, aangezien door de samenwerking dubbel ingevulde functies uit de organisaties worden gehaald. De financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheden voor de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen zijn een lokale aangelegenheid gebleven.
De uitbouw van de samenwerking naar een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie, is vooralsnog van de baan. In de praktijk bleek dat het streven naar afspraken over de verdeling van geld en het uit handen geven van verantwoordelijkheden, onnodig polariserend werkte. Op het moment dat duidelijk werd dat gemeenten de eigen autonomie zouden behouden, groeiden het vertrouwen en de openheid in de regio aanzienlijk. De lichte organisatorische inbedding in de Stichting Businesspark Haaglanden komt voldoende tegemoet aan de gezamenlijke doelen. Bovendien is duidelijke scheiding aangebracht in frontoffice (regionale meerwaarde) en backoffice (lokale verantwoordelijkheden).
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 35
creatieVe criB OP c-miNe in de oude bureaus van de mijn van winterslag (Genk) zijn sinds juli 2013 de kantoren van c-mine crib gevestigd. Dit bedrijvencentrum is gewijd aan de creatieve innovatieve economie. De focus ligt op het leveren van diensten aan startende en jonge creatieve bedrijven. Bedoeling is hen te ondersteunen bij de opstart en doorgroei door het aanbieden van gespecialiseerde begeleiding, coaching en huisvestingsmogelijkheden in diverse formules. Het centrum verwelkomt ook onderzoeksgroepen en organisaties die creatief ondernemerschap ondersteunen. Op dit moment bestaat de innovatiegemeenschap uit 23 bedrijven en organisaties. Het geheel wordt beheerd door de nv c-mine crib, waarin de stad Genk en lrm vertegenwoordigd zijn. De crib is door de Vlaamse overheid erkend als thematisch bedrijvencentrum en werd gerealiseerd met de fi nanciële steun van Vlaanderen, eFrO en de stichting limburg sterk merk.
Fris samenwerken
albregts: “c-mine crib zet sterk in op het stimuleren en ondersteunen van cross-mediale producties, uitgevoerd door verschillende bedrijven of organisaties. Op de site zijn al veel bedrijven en onderzoeksgroepen gevestigd die kunnen meewerken aan dit soort producties. we slaan ook bruggen naar andere bedrijven en expertise in de regio. een mooi voorbeeld hiervan is de tv- en fi lmproductie kika en Bob waar walking the Dog, gevestigd in onze crib, als coproducent aan meewerkt. in hun zoektocht naar een serious gaming studio om hun karakters ook in die wereld tot leven te laten komen, hebben we ze in contact gebracht met lugus studios. lugus studios heeft voor hen 26 unieke kika en Bob-games ontwikkeld die samen met het 2de seizoen van de tv-serie gereleased werden. in de toekomst willen we met alle partners nog meer samenwerken vanuit de klantbeleving en uitgroeien tot dé hotspot voor cross-mediale producties.” c-mine crib besteedt op diverse vlakken speciale aandacht aan de createch starters: •
c-mine crib draait om samenwerken. Hiervoor vertrekt de community volgens anke albregts, tot voor kort manager van de site, vanuit het Fris model (zie pag. 20-23). “Dit is immers de sleutel tot innovatie in kennisintensieve regio’s.” Via dit model wordt er op c-mine een ecosysteem voor creatief ondernemerschap uitgebouwd i.s.m. strategische, deskundige partners die elk een actieve rol opnemen in de ontwikkeling van de creatieve community. Op deze manier kan een zo breed mogelijk aanbod aan activiteiten die creatief ondernemerschap ondersteunen, worden ontwikkeld. c-mine crib speelt in dit hele verhaal een zeer actieve rol. De kernactiviteiten van c-mine crib zijn: •
•
• •
•
Een platform creëren ter ondersteuning van het ondernemerschap in de creatieve economie, waardoor nieuwe jobs met een hoge economische toegevoegde waarde ontstaan; Incubatie en acceleratie bieden aan startende innovatieve bedrijven in de creatieve economie door het coachen en begeleiden op maat; Inspirerende activiteiten (netwerking, evenementen en seminaries) voor verscheidene doelgroepen organiseren; Een polyvalente infrastructuur aanbieden: coworking space, flexoffices, incubatie-ruimtes, bedrijfskantoren, maar ook vergaderzalen, een creativity loft en een kleine aula als demonstratieruimte die voor iedereen ter beschikking staan; Co-creatie ondersteunen en kruisbestuivingen faciliteren tussen de reguliere sector en de creatieve sector.
36 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
• • •
•
Doorverwijzingen naar juiste instanties m.b.t. internationalisering, kapitaal en subsidies, valorisatie, innovatie, onderwijs en onderzoek. Dit kan gebeuren op een zeer efficiënte manier door het Fris eco-systeem waarin de crib zich bevindt en het netwerk van de aanwezige c-mine crib manager en c-mine crib business development manager; Business coaching van de createch starters door een business development manager; Organiseren van specifi eke workshops op maat i.s.m. diverse partners; Co-creatie en open innovatie stimuleren tussen de createch starters onderling en anderzijds met gevestigde waarden zodat hun referenties uitbreiden en het business potentieel verhoogt. Ook de samenwerkingen met onderzoekscentra zijn hier van cruciaal belang vanuit het triple helix model; Een bredere doelgroep bereiken om jongeren te stimuleren om zich te ontwikkelen in de createch niche: coderdojo, ucll project rond gaming, …
Voorwaarden voor goede samenwerking community formation moet volgens albregts leiden tot economische valorisatie en meer innovatie. Om dat te kunnen bereiken zijn personeelsinzet en werkingsmiddelen nodig. koken kost geld. subsidies vanuit de overheid en organisaties zijn noodzakelijk om deze
community formation volledig uit te bouwen. toch zal c-mine crib zoeken naar mogelijkheden voor de toekomst waarbij subsidies overbodig zijn. een ander belangrijk punt is dat community formation iets is dat moet gebeuren vanuit een grotere hefboom van vele organisaties. “Het is cruciaal om duidelijke kPi’s op te stellen voor de groei van onze limburgse (startende) bedrijven. Vervolgens moet met alle partners in het landschap bekeken worden hoe men dit het best kan bereiken. efficiënt samenwerken tussen bijvoorbeeld incubatoren, organisaties die ondernemerschap stimuleren, onderwijs en onderzoek, privébedrijven, … is noodzakelijk”, aldus albregts. c-mine crib werkt reeds samen met andere instanties om dit te bewerkstelligen, maar het kan nog verder uitgebouwd en geoptimaliseerd worden. Zo zal er binnenkort het startersweekend ‘startnow’ georganiseerd worden i.s.m. verschillende partners (mic Vlaanderen, iminds, startit kBc, Flanders’ Dc, PXl, uHasselt, lrm, cordaiNc en mobile Vikings). Ook samenwerkingen over de provinciegrenzen heen zijn belangrijk. Daarvoor kijkt Genk o.a. naar de euregio en onze buurlanden. “Daarenboven moet je een aantal enthousiaste en gepassioneerde trekkers hebben om genoeg resultaten te halen uit community formation”, zo stelt albregts. “Het moet veel meer zijn dan het organiseren van activiteiten. De kPi’s moeten duidelijk gesteld en gemeten kunnen worden. c-mine crib wil daarin graag een belangrijke rol spelen.”
economische groei van limburg Voor albregts kan community formation op verschillende vlakken een belangrijke rol opnemen in de economische groei van limburg. “in de eerste plaats is er de ontwikkeling van idee naar business plan naar starter. limburg slaagt er amper in om de grote pool aan goede ideeën om te zetten naar een business plan en nieuwe ondernemingen. c-mine crib werkt op de niche van createch bedrijven maar wil in samenwerking met de andere incubatoren en organisaties/bedrijven die ondernemerschap ondersteunen, samenwerken om het ondernemerschap in limburg te verhogen. Daarnaast is het ook belangrijk dat limburgse starters kunnen doorgroeien. c-mine crib kan dat doen voor de createch starters.”
Niceberg studios Niceberg studios, één van de createch bedrijven gevestigd in c-mine crib, produceert 3D/4D-attractiefi lms voor simulatoren en bioscopen in pretparken en science centers. Zaakvoerder Nicolas Verhelst: “als startende kmo zoek je naar zo veel mogelijk gunstige en ondersteunende factoren die essentieel zijn om op kruissnelheid te raken. Het concept van de incubator in c-mine voor startende ondernemingen in de digitale vormgeving & gaming is de perfecte voedingsbodem om onze visie en Niceberg studios te laten groeien. en dit in combinatie met een mooie site, de maD faculty, … alles ademt hier de creativiteit die we zelf hoog in het vaandel dragen.” mede-zaakvoerder cédric igodt vult aan: “samen met de crib-leden, de c-mine creatievelingen en de stad Genk willen we een epicentrum uitbouwen voor bedrijven in de nieuwe media en communicatietechnologie. we willen meewerken aan het ‘samen sterk’ gevoel.” in haar meest recente project zal Niceberg studios samen met uHasselt-eDm (expertisecentrum Digitale media) attractiefi lms voor de volgende generatie 5D-theaters ontwikkelen. Dit met een grote nadruk op totaalbeleving. Het project kan rekenen op de fi nanciële steun van iwt (agentschap voor innovatie door wetenschap en technologie). Verhelst: “Het slagen van dit project zorgt niet enkel voor een competitief voordeel voor ons bedrijf, maar kan ook voor een stroomversnelling zorgen in de evolutie van de beeldcultuur. De huidige integratie van visualisatietechnologie in media en professionele toepassingen zal in de nabije toekomst aangevuld worden met een hele waaier aan nieuwe immersieve platforms en daar hopen wij snel de juiste content voor te creëren.” met dit nieuwe project verstevigt Niceberg studios bovendien de banden tussen uHasselt-eDm als research- en kennisinstelling en de creatieve technologische bedrijven van c-mine crib. Zaakvoerders niceberg studios : nicolas Verhelst (l) en cédric igodt (r)
Bovendien is het essentieel dat alle limburgse ondernemingen creatiever en innovatiever worden. Dat kan volgens albregts ook vanuit de kruisbestuiving van creatieve sector naar andere sectoren. Hieraan werkt C-mine crib vanuit IDE (platform Innovatie & Design in de euregio van de provincie limburg, stad Genk, stad Hasselt, PXl, ucll en uHasselt) samen met andere organisaties zoals het innovatiecentrum limburg en werkgeversorganisaties/ondernemersclubs. Zo zal uiteindelijk het efficiënt samenwerken en inzetten van alle kennis en ervaringen een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van onze regio.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 37
Community formation:
wisselwerking tussen lokale productie en globale kennis De Belgische cyberfilosoof Michel Bauwens is de stichter van de P2P Foundation, een non-profitorganisatie die wetenschappers en activisten over de hele wereld samenbrengt om peer-to-peer-netwerken en -praktijken te onderzoeken, vast te leggen en te promoten. Een dergelijk netwerk kent geen vaste werkstations en servers, maar heeft een aantal gelijkwaardige aansluitingen die functioneren als server en als werkstation voor de andere aansluitingen in het netwerk. Bauwens is ook medestichter van de Commons Strategies Group, die conferenties organiseert rond ‘the commons’ (cfr. infra), en de auteur van ‘De wereld redden: met peer-to-peer naar een postkapitalistische samenleving’ (2013). In 2012 werd hij, samen met onder meer Ghandi en Martin Luther King, door het Post Growth Institute – een internationale denktank rond duurzame welvaartsmodellen – opgenomen in de lijst van de 100 meest inspirerende personen voor een duurzame toekomst. We vroegen hem naar zijn visie op community formation.
Virtueel en fysiek Community formation veronderstelt volgens Bauwens een succesvolle integratie van twee delen. Enerzijds is er het globale virtuele aspect: communicatie over de grenzen heen dankzij de internetnetwerken en de specifieke dynamiek van globale gemeenschappen die een gedeeld ‘sociaal object’ hebben. Anderzijds is er het fysieke, meer lokaal georiënteerde deel. Het telen van aardappelen is bijvoorbeeld een zeer plaatselijke activiteit. Toch kan deze plaatselijke productie ook gekoppeld zijn aan globale kennis door een wereldgemeenschap van aardappelkenners te raadplegen die informatie delen over welke aardappelsoort het best past bij je biotoop, op welke manier je het beste aardappelziektes bestrijdt, enz. Succesvolle netwerken en organisaties zijn bijna altijd gebaseerd op de succesvolle wisselwerking van lokale productie en globale kennis.
Bedrijven in ecosystemen In een netwerksamenleving met wereldwijde toegang tot kennisnetwerken staat een bedrijf niet meer alleen met ‘lokale klanten’, maar participeert het in wereldwijde ecosystemen. Het bedrijf maakt geen gewoon product meer dat het aflevert aan de klant die gebruiker is. Het ontwerp van het product wordt voortdurend bijgespijkerd met behulp van de gebruiker. Het is een permanent verbeteringsproces waarin de gebruikers even belangrijk zijn als de oorspronkelijke initiatiefnemers, aangezien in open source iedereen de broncode kan
38 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
veranderen. Bij deze ‘peer-productie’ valt niet alleen de klassieke rolverdeling tussen arbeid en management weg, maar ook tussen producent en consument. Dat is voor Bauwens de belangrijkste voorwaarde bij peer-to-peer: het object waaraan verschillende mensen samenwerken blijft gemeenschappelijk bezit. Het kan nooit privébezit worden, maar is onderdeel van de ‘commons’, de gemeenschap en de door haar gemeenschappelijk beheerde goederen. Mensen kunnen wel betaald worden om bijvoorbeeld een stukje software te schrijven, maar dat stukje software zal later voor iedereen beschikbaar blijven. Bedrijven werken dus in coöperatieve competitie, ze hebben een gemeenschappelijk doel en genieten automatisch van alle vooruitgang die hun partners maken. Bauwens: “De oude tegenstelling tussen producenten en gebruikers/ klanten, neemt geleidelijk af en maakt plaats voor meer democratische innovatie in globaal-lokale ecosystemen. Deze regel geldt bijna altijd: een geïsoleerd bedrijf, hoe sterk ook, kan op termijn moeilijk concurreren met een ecosysteem en zijn ondernemerscoalitie.”
Linux als voorbeeld van peer-to-peer Communicatie met een netwerkgemeenschap gebeurt volgens Bauwens niet langer top down en is geen eenduidige transmissie van boodschappen. Het is ook niet louter een animatie van een volgzame doelgroep. Het is eerder een succesvolle samenwerking en participatie in een bestaand en groter ecosysteem, in een ‘peer-to-peer netwerk’. De facilitator, moderator en curator zijn hierbij het equivalent van de managersfunctie in een klassieke organisatie. “In traditionele industriële systemen zorgt de hiërarchie voor controle en heeft men voor alles vooraf toestemming nodig. In de nieuwe systemen is iedereen vrij om mee te produceren en waarde te creëren, dus zonder toestemming, maar gebeurt de controle achteraf, door experts die het systeem zelf voortbrengt. Vrije software heeft ‘maintainers’, Wikipedia heeft ‘admins’ en ‘editors’. Die mensen controleren niet de productie, wel de kwaliteit.”
Deze culturele omslag naar open samenwerking en innovatie, met de gemeenschap als partner, is volgens Bauwens de kritische succesfactor. Het voorbeeld van IBM, dat evolueerde van een hardwarebedrijf naar een bedrijf dat succesvol participeert in de open source besturingssystemen van Linux, toont een succesvol aanpassingsproces. Computergigant IBM gebruikt Linux voor zijn interne infrastructuur, maar draagt ook zelf bij tot de verdere ontwikkeling van de software. IBM zal Linux nooit privatiseren, omdat ze zelf geld blijven verdienen door hun afgeleide producten en consulting- en trainingprogramma’s.
Re-industrialiseringsproces in Limburg Hoe vertaal je deze theorie naar de situatie in Limburg? “Lokale kennis en productie blijven cruciaal voor Limburg. Anderzijds zijn er de nieuwe internationale communities voor open innovatie, in combinatie met de miniaturisatie en distributie van kapitaalgoederen (zowel qua machinepark, 3D-printing, als qua kapitaal, crowdfunding). Deze maken het mogelijk om voor Limburg een ‘herindustrialiseringsproces’ te bedenken dat participatie in globale innovatienetwerken combineert met een netwerk van lokale productie via gespecialiseerde microfabrieken. Het FabCity project in Barcelona is daar een voorbeeld van”, aldus Bauwens. FabCity bestaat uit een netwerk van naburige FabLabs. Een FabLab (afkorting van het Engelse fabrication laboratory), is een coöperatieve werkplaats waar uitvinders en ontwikkelaars gebruik kunnen maken van een collectieve infrastructuur. Met het FabCity-project wil het stadsbestuur van Barcelona in 2050 de helft van de landbouwproductie en industriële productie weer in en rond de stad vestigen. Hiervoor worden 24 FabLabs ingezet, één per wijk, waarvan er in 2020 12 zouden moeten klaar staan. Barcelona heeft ook al twee ‘productie-atheneums’ die geïnspireerd zijn op deze filosofie. Met dit initiatief wil het stadbestuur het productieproces terug brengen in de stad en bij de inwoners, als een 21ste-eeuwse versie van de middeleeuwse corporaties zoals gilden of broederschappen.
Ook in Genk is er een FabLab gevestigd. Hier ligt de focus op de combinatie tussen digitaal en fysiek ontwerpen en de ontwerpmethode. Partners voor FabLab Genk zijn LUCA-MAD (Luca Hogeschool), PXLMAD (Hogeschool PXL) en EDM (UHasselt). Genk maakt deel uit van het Interreg Vlaanderen-Nederland-project ‘FabLabs in de grensregio’. Het doel van dit project is om in een eerste fase 2 nieuwe FabLabs op te richten in Genk en in Eindhoven en de uitbreiding van 2 andere FabLabs in Leuven en Maastricht mogelijk te maken. Ondertussen werd ook een ‘Makerspace’ opgericht op de campus in Diepenbeek. Vanuit FabLab Genk en Makerspace wordt een nieuw gezamenlijk subsidiedossier voorbereid, opnieuw in samenwerking met Leuven, Maastricht en nu ook Antwerpen. Dit nieuwe project wil het innovatiepotentieel dat reeds aanwezig is binnen de huidige FabLabs verder uitbreiden in de grensregio Vlaanderen-Nederland. Specifiek wordt gedacht aan het ontwikkelen van een mobiel FabLab dat op andere plaatsen ingezet kan worden. Met deze FabLabs wordt het voor de kmo/MKB’s uit de grensregio weer mogelijk om prototypes te maken. Dit betekent dat zij nieuwe producten kunnen ontwerpen en kleine series kunnen produceren om deze prototypes te testen en dit tegen een aanvaardbare prijs. De synergie tussen de verschillende deelnemers en ondersteunende partijen heeft een sterk potentieel om het innovatieweefsel in de grensregio hechter te maken. Voorbeelden van kmo’s die ontstonden uit de FabLab Genk zijn Cuthings (gespecialiseerd in het snijden en frezen van allerlei materialen) en Retroworks-Supply (Productdesign - Lasercutting Laser engraving - 3D printing - Prototyping - Production etc. op zeer diverse gebieden). Deze voorbeelden tonen aan dat een Limburgse re-industrialisering mogelijk is.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 39
Business community op Corda Campus in Hasselt Op de voormalige site van de Philips-fabriek in Hasselt is met Corda Campus vandaag een bijzondere business community gehuisvest waarin alles draait om kennis, netwerking en kruisbestuiving. Corda Campus is de internationaal toonaangevende campus in de provincie Limburg op het gebied van technologie, hightech, ICT en nieuwe media, en heeft een magneetfunctie voor innovatieve ondernemingen en instellingen. Corda Campus wil aan haar bewoners toegang bieden tot kennis, flexibele infrastructuur, efficiënte dienstverlening en zorgen voor een optimale kruisbestuiving tussen gebruikers en relevante netwerken. De campus biedt ook plaats aan de Corda INCubator, waar innovatieve starters in de technologie- en services sector terecht kunnen, net als student-ondernemers van de PXL en UHasselt. De INCubator biedt creatieve, innovatieve en ondernemende geesten in Limburg, die een positieve bijdrage willen leveren aan de groei en vooruitgang in en van Limburg, niet alleen kantoorruimte, maar ook coaching, begeleiding en netwerkuitbreiding. Als dochtermaatschappij van de LRM-groep, draagt Corda Campus bij tot de impact gedreven aanpak van de investeringsmaatschappij. Met haar uniek verstrengeld aanbod van risicokapitaal en infrastructuur, draagt LRM bij tot de transitie van het economische DNA van Limburg. In samenwerking met relevante actoren ontwikkelt LRM kwalitatieve communities binnen de Limburgse speerpuntsectoren.
Meer dan 60 bedrijven Corda Campus zet sterk in op de uitbouw van een business community voor de meer dan 60 bedrijven die er momenteel zijn gevestigd. Algemeen directeur van Corda Campus, Yves Marchal: “Community formation is het creëren van een ontmoetingsplaats om ideeën uit te wisselen en opportuniteiten af te toetsen. In een steeds sneller evoluerende wereld kunnen bedrijven niet enkel vertrouwen op hun eigen kennis en onderzoek. Ze moeten samenwerken om vooruit te geraken. Dat leidt immers tot open innovatie en co-creatie.” Open innovatie gaat over samenwerken en wordt gedefinieerd als ‘het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten’. De bedrijven op en partners van Corda Campus inspireren elkaar door de uitwisseling van kennis, ervaringen en faciliteiten. Deze wisselwerking, ook met actoren die buiten Corda Campus liggen, zorgt ervoor dat innoveren gemakkelijker, sneller en goedkoper kan.
40 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
Yves Marchal: “Het betrekken van externen bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en diensten kan een enorme toegevoegde waarde bieden. Samenwerkingen opzetten met andere bedrijven in de sector, toeleveranciers, universiteiten of hogescholen en natuurlijk met de eindgebruiker, is de weg vooruit.” Ondernemers die zich vestigen op Corda Campus komen automatisch terecht in een community. In een geïsoleerd bedrijvencentrum is er hoogstens een boven- en onderbuur. Op Corda Campus delen meer dan 60 bedrijven dezelfde mindset en komen ze geregeld in contact met elkaar. Dat is het belangrijkste verschil met een klassiek bedrijventerrein of een anoniem kantoorgebouw.
Vastgoed, dienstverlening en interactie Directeur Yves Marchal: “Community formation op Corda Campus steunt in de praktijk op drie belangrijke pijlers. We geloven dat de combinatie van die drie pijlers de slaagkansen van onze community bepaalt.” De eerste pijler is het vastgoed, een infrastructuur die Corda Campus flexibel en op maat aanbiedt aan bedrijven en ondernemers. Het gaat hier zowel om kantoren als ateliers en laboruimtes. Typisch aan de campus is dat de faciliteiten gedeeld worden. De bedrijven kunnen allemaal gebruik maken van de beschikbare sociale en technische infrastructuur. Dat scheelt voor een bedrijf al snel wat investeringen betreft.
De tweede pijler is de dienstverlening, waarbij de klemtoon geleidelijk verlegd wordt van diensten aan de bedrijven op de campus, naar diensten voor de mensen in die bedrijven. Een centraal restaurant, kinderopvang, fitnessruimte, … zijn slechts enkele voorbeelden van die nieuwe vorm van dienstverlening aan de werknemers op de campus. Misschien wel de belangrijkste pijler is het bevorderen van de interactie tussen mensen op de campus onderling én tussen de campus en de buitenwereld. Die laatste pijler vormt de beslissende meerwaarde van Corda Campus én is de sleutel tot een sterke community. Bedrijfsleiders en werknemers uit de bedrijven die er zijn gevestigd, ontmoeten elkaar tijdens het ontbijt, de lunch of na het werk in de Corda Bar, Corda Cuisine of Corda Latte. Maar ook op de talrijke events, hackatons, Bizcamps, ICT-meetups, workshops, presentaties en andere netwerkactiviteiten die op de campus worden georganiseerd. Tijdens de maandelijkse ‘Corda Keynote’, waar telkens een gerenommeerd spreker toelichting geeft rond een bepaald thema, krijgen startende bedrijven die gevestigd zijn op de campus de kans om hun activiteiten en/of projecten voor te stellen. Voor andere bedrijven biedt deze kennismaking met de start-ups vaak een opportuniteit voor samenwerking. Op de ‘Corda’muse’ worden alle campusbewoners dan weer uitgenodigd om op een meer informele manier te netwerken, met een drankje, een hapje en vooral een gezellige babbel.
Van onderuit ontwikkelen Yves Marchal: “Community formation is niet iets is dat je kan opleggen. Een community zal zich enkel bottom-up ontwikkelen, als je de juiste omgeving creëert en de mensen met de juiste mindset samenbrengt. De meeste communities ontwikkelen zich ook langzaam en op basis van veel verschillende initiatieven. De community vormen en onderhouden kost natuurlijk tijd en geld, maar dit moet zichzelf op termijn terugbetalen in de vorm van meer bedrijvigheid, meer toegevoegde waarde en meer werkgelegenheid.” Corda Campus wil blijven inzetten op bijkomende initiatieven voor bedrijven en andere actoren die de meerwaarde van de community weten te smaken. Zo wordt er als groep meegedaan aan Open Bedrijvendag om de impact te vergroten en de prijs voor de deelnemende bedrijven te drukken. “Onze bedrijven werken hier aan de producten en diensten van morgen in een sfeer van open innovatie. Dat maakt dat ze kunnen innoveren en groeien. We bieden ze op de campus dan ook alle mogelijkheden om uit te breiden, waarmee we ze verankeren in onze regio, ook op lange termijn. Anderzijds kan onze unieke aanpak ook nieuwe en andere bedrijven naar Corda Campus halen. Een mooi recent voorbeeld daarvan is Spark Central”, zo besluit algemeen directeur Yves Marchal.
Eind november 2014 vond ook het event StartNow plaats op Corda Campus. Een weekend lang werkten multidisciplinaire teams (designers, developers, marketeers, studenten en andere enthousiastelingen) zelf aangebrachte ideeën verder uit, rond diverse thema’s zoals technologie, healthcare, energie, toerisme, … De deelnemers konden overnachten in de Corda INCubator. Op het einde werden de uitgewerkte ideeën beoordeeld door een jury. De bedoeling is om op die manier goede ideeën de nodige doorgroeikansen te bieden, die mogelijk leiden tot nieuwe start-ups.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 41
iNDustriële symBiOse Bedrijven die gevestigd zijn op een bedrijventerrein hebben minstens één ding met elkaar gemeen, nl. dezelfde vestigingsplaats. een bedrijventerrein biedt echter nog tal van mogelijkheden om die gemeenschap te versterken. eén van de prioritaire activiteiten van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POm) limburg inzake ruimtelijke economie is dan ook het faciliteren van bedrijventerreinmanagement. Het uitgangspunt daarbij is dat, in plaats van individueel de eigen belangen na te streven, samenwerking extra winsten oplevert voor alle betrokken partijen. Ook bedrijven hebben dit begrepen. energie is bijvoorbeeld een belangrijk domein waarin voordelen te rapen zijn. Bedrijven zijn grote energieverbruikers en laten vaak restenergie verloren gaan. Daarnaast is er het probleem van watervervuiling en afvalstromen. Ook dat kost een bedrijf handenvol geld. De gevolgen voor de competitiviteit van bedrijven en voor het milieu zijn groot. De nood om te verduurzamen wordt daarom steeds urgenter. Door de samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en overheid of kennisinsellingen te stimuleren, wordt een belangrijke stap gezet in het opwaarderen en verduurzamen van de limburgse bedrijventerreinen. Bovendien wordt een gunstig ondernemersklimaat gecreëerd en kan de belasting op de leefomgeving beperkt worden.
industriële symbiose in de meest brede zin betekent bedrijventerreinmanagement uniforme bewegwijzering aanbrengen, collectieve bewaking organiseren, de duurzaamheid verbeteren door de uitwerking van milieuvriendelijke energieoplossingen (bv. warmtenetten), collectieve voorzieningen, gezamenlijke aankopen, … Door samen te werken kunnen bedrijven in de eerste plaats besparen. De contacten die hieruit ontstaan, kunnen echter ook aanleiding geven tot andere vormen van samenwerking of kennisdeling.
vlak van energie-uitwisseling zorgt ook voor duurzame oplossingen die geen hypotheek leggen op de omgeving of toekomstige generaties. Zo ontstaat een nieuw duurzaam industrialisatiemodel. twee mooie voorbeelden van bedrijventerreinen waarop een doorgedreven industriële symbiose werd ontwikkeld, zijn kalundborg in Denemarken en Biopark terneuzen in Nederland.
kalundborg Denemarken Het eco-efficiënte industrieterrein kalundborg wordt gezien als de wereldwijde bakermat van industriële symbiose. Nochtans was het bedrijventerrein in de jaren ‘60 van de vorige eeuw niet met dat doel ontwikkeld en duurde het een twintigtal jaar alvorens de huidige uitwisseling van restwarmte en materialen op het terrein een feit was. Het industriepark kreeg in 1959 vorm met de opstart van een elektrische centrale die draaide op steenkool. Deze centrale, de grootste van Denemarken, bleek later de spil in de industriële symbiose in kalundborg. De eerste samenwerking tussen bedrijven ontstond in 1972, toen gipsplatenfabrikant Gyproc een overeenkomst sloot met energieproducent statoil voor de levering van gas via een pijpleiding. Gyproc gebruikte het gas om zijn gipsplaten te drogen in ovens. een mooi voorbeeld van nuttig hergebruik van gas dat statoil overhoudt in zijn productieproces en dat voorheen verloren ging.
in 1981 voltooide het stadsbestuur van kalundborg, een stad met ongeveer 50.000 inwoners, een warmtenet in een wijk naast het bedrijventerrein. Het overschot aan warmte dat door de elektrische centrale wordt gegenereerd, wordt gebruikt om ca. 3.500 huizen mee te verwarmen. in de daaropvolgende jaren werden meer en meer linken gelegd tussen bedrijven in kalundborg en haar omgeving. warmte, stoom, afvalwater, biomassa en andere reststromen worden uitgewisseld in een gesloten cyclus. Het afval van het ene bedrijf wordt een grondstof voor het andere bedrijf. kalundborg werd eind jaren ’80 het eerste volledig operationele voorbeeld van industriële symbiose. Opvallend is dat deze symbiose spontaan is gegroeid doorheen de jaren, zonder dat er initieel een plan achter zat. De eerste bedoeling was om reststromen zonder voorbehandeling te kunnen verkopen. elke volgende link in het systeem was een afzonderlijke zakendeal, die er enkel is gekomen omdat alle betrokken partijen er economische winst uit konden halen. De uitwisseling van energie, afval, water en materialen hebben de economische én ecologische efficiëntie in de regio sterk verbeterd. Bovendien heeft de samenwerking ook geleid tot andere voordelen voor de betrokken bedrijven, zoals het delen van personeel, infrastructuur en informatie. claus steen madsen, gemeentelijk afgevaardigde in kalundborg symbiosis: “Deze activiteiten hebben gezorgd voor een stijging van de werkgelegenheid in de streek en hebben geholpen om een raamwerk te creëren voor groene groei in de gemeente. De gemeente kalundborg werkt actief mee aan de verdere samenwerking van bedrijven en kennisinstellingen om zo de ontwikkeling van groene technologieën te stimuleren.”
De industriële symbiose in kalundborg leidde onder andere tot volgende resultaten: • • • •
•
Jaarlijkse vermindering van CO2 emissies met 240.000 ton. 3 miljoen m³ water bespaard door recyclage en hergebruik. 300.000 ton stro omgezet in 5,4 miljoen liter ethanol. 150.000 ton gist (een afvalproduct bij insulineproductie) vervangt 70% van de sojaproteïnen in het traditionele voer voor meer dan 800.000 varkens. Recyclage van 150.000 ton gipsafval via zwaveldioxide vervangt de import van natuurlijk gips.
Vandaag bestaat het industrieterrein in kalundborg uit 8 bedrijven en publieke instellingen. De symbiotische relaties die zij met elkaar hebben zijn enorm (zie figuur 1). Naast de organische groei en de economische (en ecologische) overwegingen, zijn een heldere communicatie en een goede samenwerking tussen de bedrijven zeer belangrijk voor het succes van dit project. een goede industriële symbiose beantwoordt volgens de kalundborg-leden aan de volgende voorwaarden: aandacht voor eenheid én verscheidenheid; focus op grote, continue afvalstromen; economische haalbaarheid; kleine geografische afstand; kleine ideologische afstand.
Figuur 1: De organische groei van Kalundborg Symbiosis tussen 1961 en 2010
enkele jaren later werd ook de omgeving voor het eerst betrokken in de industriële symbiose. De huidige grootste insulineproducent ter wereld, Novo Nordisk, startte vanaf 1976 immers met de verdeling van biologisch slib aan naburige boerderijen. statoil op zijn beurt levert sinds eind jaren ’70 fijn as aan cementproducenten in het noorden van Denemarken.
Zo ontstaat de zogenaamde ‘industriële symbiose’: twee of meer organismen die samenwerken om economisch en ecologisch voordeel te halen dat ze op zichzelf niet konden bereiken. De organismen kunnen bedrijven zijn, maar ook omwonenden, landbouwers, overheden, kennisinstellingen, … Bedrijven die samenwerken in een symbiose worden competitiever en rendabeler. Via een overkoepelende aanpak ontstaan nieuwe verbetermogelijkheden en opportuniteiten en dalen de kosten. Dat trekt nieuwe business en spelers aan, hetgeen de werkgelegenheid in de streek ten goede komt. De samenwerking op het
42 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 43
Biopark terneuzen – Biobase europe Havenbedrijf Zeeland seaports heeft met Biopark terneuzen naar eigen zeggen de weg gevonden naar een unieke en innovatieve oplossing voor duurzame economische groei. Biopark terneuzen vertegenwoordigt een nieuwe manier van denken in de creatie van agro-industriële duurzaamheid. Onder de noemer ‘smart link’ promoot en faciliteert Biopark terneuzen de exploitatie van synergiën tussen bedrijven die gevestigd zijn in dezelfde geografische regio, nl. het 2.100 ha grote havengebied van terneuzen in Zeeland (Nederland). momenteel zijn er ongeveer 250 bedrijven gevestigd op het Biopark terneuzen. Zij zorgen voor een directe tewerkstelling van 15.300 mensen, zowat 20% van de totale tewerkstelling in de provincie Zeeland.
Op Biopark terneuzen wil men de juiste omgeving creëren om de uitwisseling en het gebruik van elkaars bij- en afvalproducten van de bedrijven te maximaliseren. Dit worden dan grondstoffen of aanvullingen op de energievoorzieningen van het eigen productieproces. Door middel van zogenaamde ‘smart links’ worden koppelingen gelegd tussen bedrijven die elkaar op die manier versterken. De domeinen waarin er smart links gelegd worden zijn biomassa, elektriciteit, water, warmte, cO2, zetmeel en stoom (zie figuur 2). Zo levert het glastuinbouwcomplex op het park biomassa aan de biomassacentrale. Die levert op haar beurt elektriciteit aan diverse bedrijven of water aan het recyclagebedrijf Heros.
Figuur 2: Smart Links op Biopark Terneuzen
De smart links zorgen er voor dat de bedrijven hun opslag- en verwijderingskosten elimineren, de milieubelasting verminderen, de productiekosten optimaliseren en hun opbrengsten verbeteren. meer algemeen helpen deze links om niet-hernieuwbare grondstoffen te bewaren, gebruik te maken van grondstoffen na het eerste gebruik, afval en vervuiling te verminderen in zowel de atmosfeer als het milieu en toekomstige duurzame industriële groei te verwezenlijken.
Biopark is, zoals het zich zelf noemt, een ‘community foundation’. De betreffende stakeholders zijn allemaal vertegenwoordigd in de besturen van de stichting en overleggen tevens door middel van participantenbijeenkomsten. Het resultaat is een gunstige vestigingsvoorwaarde voor bedrijven in de regio en een aanzuigende werking voor bedrijven die actief zijn in de ‘biobased economy’. concreet resultaat is de vestiging van diverse biomassacentrales en biogas-plants.
Biopark terneuzen kijkt ook over de grens met België. samen met ‘Ghent Bio energy Valley’ is Biopark terneuzen immers de grondlegger van Bio Base europe, een grensoverschrijdende samenwerking met de regio Gent op het gebied van de ‘biobased economy’. concreet gaat het om een onderzoeks- en trainingscentrum en een onderzoeksfabriek, de Bio Base europe Pilot Plant in de Gentse haven. Op deze flexibele en gediversifieerde proefsite zijn verschillende bedrijven aan elkaar gekoppeld. Doel is het testen en optimaliseren van bio-energie en biobrandstoffen. De ‘Plant’ opereert op proefschaal, om zo het kritische gat tussen wetenschappelijke haalbaarheid en industriële toepassingen van nieuwe biotechnologische processen te sluiten.
een groot voordeel van de samenwerking in het Biopark terneuzen is de directe betrokkenheid van overheden en onderwijsinstellingen, zodat vergunningstrajecten efficiënt kunnen worden doorlopen, en zodat er een garantie is van de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Opleidingsrichtingen kunnen immers worden aangepast aan de vraag.
Het Bio Base europe trainingscentrum in terneuzen is een centrum voor educatie, netwerken en tentoonstellingen dat de ontwikkeling van een duurzame bio-gebaseerde economie promoot bij het grote publiek. Daarnaast worden in het centrum zowel algemene als bedrijfsspecifieke trainingen georganiseerd voor procesoperatoren in de bio-gebaseerde industrie.
44 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
Belangrijk om dit hele proces te laten slagen, is een sterke regisserende rol voor een onafhankelijke, neutrale betrouwbare partij. Bij Biopark terneuzen wordt die rol grotendeels opgenomen door het havenbedrijf Zeeland seaports. alleen zo wordt samenwerking tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen mogelijk, hetgeen bijdraagt aan het gunstig vestigingsklimaat en dus de economische groei van een regio. Dankzij de samenwerking kan ook het opleidingsniveau snel en flexibel worden aangepast naar de vraag en aanbod van de arbeidsmarkt. synergievoordelen trekken nieuwe bedrijven en tewerkstelling aan.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 45
Investeringsbereidheid en raakvlak als katalysator voor economische vitaliteit Community formation wordt hier bekeken als een samenwerking vanuit economische belangen. Om economisch resultaat te boeken met publieke investeringen is het noodzakelijk dat deze aansluiten op de kansen en ambities van private partijen. Enkel dan leiden deze publieke investeringen met een economische impuls tot concrete gevolgen.
Community formation Mensen en organisaties structureren zich om economische, politieke of sociale belangen te vertegenwoordigen of te realiseren. Deze structuren bestaan in vele vormen. Actie- en belangengroepen (social movements), bestuursgroepen, verenigingen, verzetsgroepen, politieke partijen, stichtingen, bedrijven; er is een breed scala aan vormen in de manier en de basis waarop mensen zich organiseren. Dit artikel beperkt zich tot samenwerking bij economische belangen die de reconversie van de Limburgse economie kunnen dienen zoals vooropgesteld wordt in het SALK.
Strategie en samenwerking Voor samenwerking bij economische belangen is het van belang dat er wordt gewerkt met een flexibele strategie en organisatie. De strategie kan het toekomstig programma opvangen en omvatten. De flexibele organisatie is een gelegenheidscoalitie van partijen. Dit betekent in de praktijk dat er gedurende het proces partijen uit en in het samenwerkverband stappen. Op deze manier is de samenwerking effectiever en wendbaarder en kan beter worden aangesloten op de praktijk en de actualiteit. In Nederland hebben we hiermee in diverse regio’s ervaring opgedaan, zoals de Waterdriehoek (Dordrecht-BiesboschKinderdijk), de IJsselvechtdelta (Zwolle-Kampen) en de zuidelijke Randstad (o.a. Rotterdam en het Westland). Hieruit zijn drie succesfactoren te distilleren.
46 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
1. Samenwerken op basis van investeringsbereidheid Partijen doen mee als ze bereid zijn geld, tijd of kennis te investeren in de samenwerking op basis van hun eigen ambities. Dat betekent dat de investeringsbereidheid van de deelnemers centraal staat. Dit wordt vertaald in een investeringsprogramma gemaakt op het raakvlak van die ambities; de partijen hebben ambities én ze willen er in investeren. Bovendien willen ze die investeringen op elkaar afstemmen om hun eigen investering rendabeler te maken en een effectiever programma te realiseren. Dat doen deze organisaties vanuit een beknopte gemeenschappelijke visie. Deze is flexibel genoeg om toekomstige initiatieven en projecten op te vangen. Elk van de organisaties betaalt mee aan het proces, dat wordt gekenmerkt door de voortdurende organisatie van tafels waaraan afspraken worden gemaakt die in ‘gebiedsdeals’ worden verankerd. Juist door samenwerking tussen publieke en private partijen kan ervoor gezorgd worden dat risico’s worden geminimaliseerd en private investeringen sterker op gang komen.
2. De vorm is ondergeschikt; werk vanuit het bestaande Met name bij een regionale aanpak wordt vaak houvast gezocht in de vorm van de organisatie. Denk hierbij aan concepten als gebiedscoöperaties en triple-helix-constructies. Soms zijn deze concepten heel waardevol. Een goed uitgewerkt idee met een richtinggevende
strategie kan de ontwikkeling van een regio versterken. Maar in veel gevallen is het concept niet sterk genoeg om de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling te kunnen dragen. De focus op de vorm is veelal een goede receptuur om muurvast te eindigen in rigide samenwerking en eindeloos gepraat. Een samenwerking hoeft niet geïnstitutionaliseerd te zijn om te werken. Laat elke partij doen waar ze goed in is en communiceer de gezamenlijke resultaten om – indien nodig – nieuwe partijen te binden. Dit genereert meer energie en houdt de snelheid erin!
3. Gebieds-, product- én marktontwikkeling Een methode om partijen bij elkaar en tot gezamenlijke actie te brengen is de ‘GPM-methode’. GPM staat voor gebieds-, product- en marktontwikkeling. De methode voorkomt een te eenzijdige, onrealistische of bureaucratische aanpak. Het uitgangspunt is dat investeringen in gebiedsontwikkeling, waarbij overheden en ontwikkelaars de grootste rol hebben, worden gekoppeld aan product- en marktontwikkeling, waarbij de ondernemers en marketingorganisaties het voortouw nemen. Bij productontwikkeling gaat het om het ontwikkelen van nieuwe producten of diensten van organisaties. Bij marktontwikkeling gaat het om het verkennen, onderzoeken en bepalen van bestaande en nieuwe doelgroepen en de daaropvolgende promotie en marketing. Een voorbeeld: de Waterdriehoek – het gebied tussen Kinderdijk, Dordrecht en Nationaal Park de Biesbosch – heeft een investeringsprogramma. Dit is een breed programma, maar niet integraal. Het beter benutten van het water vormt de basis. En er wordt geïnvesteerd in het bijzondere erfgoed, recreatieve routes en marketing. Het gaat dus om gebiedsontwikkeling, waarbij de overheden de grootste rol opnemen, en om product- en marktontwikkeling, waarbij de ondernemers en marketingorganisaties het voortouw hebben.
Deze toepassing van de schoenmaker-blijf-bij-je-leest-doctrine helpt voortdurend de verwachtingen te managen en is ook goed uit te leggen: een publieke investering heeft alleen zin als private partijen investeren in hun producten en de marketingorganisaties investeren in de promotie over wat het gebied te bieden heeft.
Tot slot In het rapport van het SALK worden zes bouwstenen voor een sterker economisch weefsel genoemd: het creëren van duurzame jobs, beter opleiden, doelgericht innoveren, ruimer exporteren, sterker ondernemen en gericht ontsluiten. Deze worden middels interregionale samenwerking en community formation met elkaar verbonden. De pijlers vormen een perfecte basis voor gebieds-, product- en marktontwikkeling – waarbij deze laatste niet vergeten mag worden. Juiste, slimme branding en het ontwikkelen van nieuwe markten kunnen ervoor zorgen dat investeringen in gebieds- en productontwikkeling ook leiden tot groei, bekendheid en daarmee nieuw investeringsvermogen. Wouter Rijsman, Lennart Graaff, Fred Witte BLOC – www.bloc.nl
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 47
BioVille: het kloppend hart van de ‘health & care’ bedrijvigheid in Limburg BioVille, gelegen te Diepenbeek, is een volwaardige health & care incubator waar (startende) bedrijven uit de sector van de life sciences een beroep kunnen doen op een uniek aanbod van aangepaste infrastructuur (kantoor, laboratoria, opslagruimte) in combinatie met specifieke dienstverlening (administratieve en technische ondersteuning). Op die manier vormt BioVille de ideale biotoop waar nieuwe initiatieven laagdrempelig kunnen doorgroeien tot volwaardige, bedrijfseconomische health & care ondernemingen. Het beheer van BioVille is in handen van LRM, POM Limburg en Universiteit Hasselt, onder voorzitterschap van gedeputeerde en POM-voorzitter Marc Vandeput.
Triple helix Community formation kan omschreven worden als de creatie van de juiste voedingsbodem om linken te creëren tussen de verschillende stakeholders. De samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en beleid (triple helix) versterkt de clusterwerking. Sabine Eevers, Manager BioVille: “BioVille vormt hierin de ontmoetingsplaats om ideeën uit te wisselen en opportuniteiten af te toetsen. Meer concreet betekent dit: •
De bedrijven die momenteel in BioVille gevestigd zijn, hebben allemaal een duidelijke affiniteit met life sciences. De bedrijven zijn actief in de domeinen biofarma, medische technologie en zorg. Binnen de biofarma zijn er naast starters eveneens bedrijven die ondertussen het incubatiestadium ontgroeid zijn. De gezonde mix en uiteenlopende businessplannen van start-ups, geavanceerde ontwikkelingsbedrijven en gespecialiseerde contractonderzoeksorganisaties faciliteert een optimale kruisbestuiving. Voor bedrijven binnen het domein van de medische technologie is de complementariteit met het lokale economische weefsel en de aanwezige expertise een toegevoegde waarde. Met de creatie van Carehub is er binnen BioVille een omgeving gecreëerd om zorgprojecten te clusteren en de aansluiting op bestaande netwerken te bevorderen. De bedrijven spelen een belangrijke rol in de uitbouw van een breed ecosysteem waarbij samenwerkingsverbanden gestimuleerd worden in de hele zorg- en waardeketen.
48 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
• •
•
Intensifiëren van de samenwerking tussen verschillende life sciences actoren; Creëren van een hefboom voor health & care start-ups en reeds bestaande initiatieven; Versterken van de health & care cluster met een toename van bedrijvigheid, een grotere aantrekkingskracht en een goede reputatie; Delen van kennis ter ondersteuning van de verdere groei van de sector en voor het behoud van gevestigde initiatieven.”
Community formation en open innovatie binnen BioVille worden gestimuleerd door de actieve rol van de Limburgse Investeringsmaatschappij LRM en het life sciences en healthcare platform LifeTechLimburg (LTL). De bewoners van BioVille kunnen via hen een breed netwerk aan professionals in diverse sectoren bereiken. Debora Dumont, Head of Health & Care bij LRM: “De beschikbaarheid van kapitaal blijft één van de belangrijkste troeven voor de verankering van bedrijven in de regio. De voorbije jaren werd bovendien sterk geïnvesteerd in de uitbouw van een internationaal netwerk van risicokapitaalverschaffers, key opinion leaders en farmaceutische bedrijven. Dit professionele netwerk is cruciaal voor de verdere groei van de gevestigde bedrijven.” Anno 2015 heeft LRM een twintigtal life sciences bedrijven in portefeuille, goed voor zo een 40 miljoen euro aan risicokapitaal.
Ook de aanwezigheid van de UHasselt is een belangrijke troef voor de uitbouw van de community. Zo organiseert het Biomedisch Onderzoeksinstituut (BIOMED) van de UHasselt tweewekelijks een seminarie in BioVille waar onderzoeksprojecten van de doctoraatsstudenten van BIOMED worden voorgesteld. Bewoners van BioVille kunnen tegen een vergoeding ook gebruik maken van de gespecialiseerde apparatuur van BIOMED en het Instituut voor Materiaalonderzoek (IMO) van de UHasselt. Bovendien zorgen de aanwezigheid van een proefdierencentrum in de UHasselt en de klinische expertise van UHasselt en de ziekenhuizen Jessa en ZOL voor een belangrijke meerwaarde voor de bedrijven gevestigd in BioVille. Door de verdere invulling van de Carehub zal de samenwerking met de lokale hogescholen, iMinds-Health en het Microsoft Innovation Center verder geïntensifieerd worden. De wisselwerking tussen de BioVille-bewoners en de kennisinstellingen is een belangrijke hefboom, zowel voor het translationeel onderzoek (het vinden van praktische toepassingen voor nieuwe ontwikkelingen of ontdekkingen) van de bedrijven gevestigd in BioVille, als voor de valorisatie van de kennis aanwezig in de kennisinstellingen. Zo is BioVille terecht een ecosysteem waarin nieuwe ideeën kunnen ontstaan, rijpen, en vervolgens ook gerealiseerd worden. “Via de werking van LifeTechLimburg wordt dit BioVille-ecosysteem ingebed in een bredere interregionale samenwerking en ecosysteem met Vlaamse en Euregionale kennis-, zorg-, bedrijfs- en overheidsactoren in een Full Regional Innovation System”, zegt Piet Stinissen, voorzitter van LifeTechLimburg.
Events zorgen voor extra kruisbestuiving In samenwerking met LTL worden in BioVille op regelmatige basis netwerkevents georganiseerd om kennisuitwisseling tussen wetenschappers, bedrijfsvertegenwoordigers, medici, … te bevorderen. In de ‘Technologiecafés’ worden specifieke actoren uit de medische, zorg- of biotechnologie bij elkaar gebracht. Zij kunnen door hun achtergrond of expertise bijdragen (en ook projectfinanciering) leveren aan projecten, met als uiteindelijke doel de economische valorisatie van de ontwikkelde technologie. Ook het jaarlijkse LTL-event ‘Zorgidee’ is een mooi voorbeeld van een netwerkevent voor iedereen die zorginnovatie hoog in het vaandel draagt en kan een springplank zijn voor jonge innovatieve projecten.
Om de grensoverschrijdende samenwerking nog meer te bevorderen organiseert LTL ook ‘Interregiomeetings’. Aan deze meetings nemen telkens meer dan 100 geïnteresseerde actoren deel, die actief zijn in de biomedische life sciences (bedrijven, zorgsector, academische wereld) en die afkomstig zijn uit Belgisch- en Nederlands-Limburg en Noord-Brabant. De meetings worden afwisselend georganiseerd in Diepenbeek, regio Maastricht en Eindhoven. Het belangrijkste uithangbord van de life sciences cluster uit de kennisregio rond Leuven, Hasselt, Eindhoven, Maastricht, Aken en Luik is Biomedica. Tijdens een tweedaags programma worden goede, innovatieve praktijkvoorbeelden inzake biotech, pharma, medtech en care uit Limburg en de Euregio in de kijker gezet. Gemiddeld trekt Biomedica een 800-tal bezoekers, van business people tot wetenschappers, zorgactoren, intermediairs, studenten, enz. Op 2 en 3 juni 2015 wordt Biomedica door LTL voor het eerst georganiseerd in Limburg, meer bepaald op C-mine in Genk. Netwerking en business development over de grenzen heen worden tenslotte ook bereikt door in te zetten op Euregionale projecten (bv. Top Technology Cluster) en door bezoeken te organiseren aan internationale clusters, zoals recent Medicon Valley in Zweden en Denemarken (door LTL-VKW Limburg). De kruisbestuivingen die ontstaan tijdens dergelijke initiatieven leiden vaak tot de opzet van concrete samenwerkingen. Deze samenwerkingen tussen BioVille-bewoners en andere actoren variëren van wetenschappelijk advies over contractonderzoek tot een partnerschap in projecten die ondersteund worden door IWT of andere subsidieverstrekkers (onder begeleiding van het Innovatiecentrum Limburg). Een mooi voorbeeld in het zorgdomein is CareVille. Partners uit de Limburgse carecommunity bundelden hun expertise voor het opzetten van deze zorgproeftuin ingebed in de steden Genk en Hasselt. Bovendien biedt deze proeftuin opportuniteiten voor de verdere uitbouw van de community. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de reikwijdte van de academisch-industriële samenwerking veel verder reikt dan de lokale kennisinstellingen. Bedrijven gevestigd in BioVille hebben ook samenwerkingsverbanden met tal van internationale centra. Bovendien zal aan de UHasselt een onderzoeksgroep van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) worden uitgebouwd, waardoor een nauwere interactie ontstaat met het sterke netwerk van VIB op het niveau van onderzoek, technologie-transfer en spin-off creatie. Ook de nauwe samenwerking met andere incubatoren binnen en buiten Limburg zorgt voor de uitwisseling van kennis en ervaring.
Een ander initiatief is ‘LTL presents…@BioVille’. Deze formule is uitgewerkt om dienstverleners en leveranciers op een efficiënte en effectieve manier kennis te laten maken met zowel de bedrijven binnen BioVille als met het ruimere Limburgse life sciences en health ecosysteem. Aangezien ook deelnemers van buiten Limburg (Euregio, Vlaams-Brabant, Antwerpen) hieraan deelnemen, wordt BioVille een heuse ontmoetingsplaats voor life sciences professionals.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 49
Voor- en nadelen van de community Uit het voorgaande blijkt dat de community formation in en rond BioVille al geleid heeft tot succesvolle samenwerkingen en innovatieve projecten. Ook het delen van ruimtes en diensten binnen BioVille verloopt vlotter wanneer de bedrijven elkaar kennen. Sabine Eevers, Manager BioVille: “Een belangrijk voordeel van de community is de hefboomwerking, waarbij één plus één drie wordt. Verder leidt de community tot een verbeterde samenwerking tussen de industrie, de academische wereld, het beleid en andere actoren en vormt dit de ideale voedingsbodem voor het delen van kennis en ervaring. Omwille van de clustervorming vergroot bovendien de internationale zichtbaarheid en spreken we met één stem, bv. inzake acquisitie, milieuzaken, regelgevende aspecten, enz. Door de geleidelijke groei van de community hebben we ons ecosysteem kunnen uitbreiden van biofarma naar health & care en kunnen we gemakkelijker linken leggen met andere sectoren en incubatoren. Het is belangrijk dat alle partners blijvend toegevoegde waarde realiseren door hun deelname aan de health & care community.” Toch zijn er ook enkele aandachtspunten die een obstakel vormen bij de uitbouw van communities. Inge Smolders (LTL): “Het kost heel wat tijd en energie om een community te vormen en vooral te onderhouden. De leden van de community dienen systematisch gecontacteerd te worden en noden en wensen van partijen dienen continu in kaart gebracht te worden om hen zo blijvend te ondersteunen. Uiteraard is hier een kostprijs aan verbonden. Die investering loont uiteindelijk zeker, maar men moet bereid zijn om te investeren. Daarnaast
Expertisecentrum werkt een community voornamelijk op kennisdeling, maar bepaalde bedrijfsgeheimen publiek maken is niet altijd evident. Een community wordt tenslotte best niet uitgebouwd op basis van een te beperkt aantal sleutelactoren, want als zij verdwijnen dreigt de community uit elkaar te vallen.” Kennis, infrastructuur en kapitaal, dat is het kritische troeventrio waarover een regio moet beschikken om een sterke life sciences cluster uit te bouwen, aldus Eevers. “De Limburgse life sciences cluster dient bijkomende kritische massa te genereren, wil zij in staat zijn om grote internationale spelers aan te trekken en de life sciences waardeketen te vervolledigen. Differentiatie is dan ook onontbeerlijk om te kunnen opboksen tegen de concurrentie van de ons omringende regio’s. BioVille heeft als incubator de ideale voedingsbodem gecreëerd om open innovatie te faciliteren en te stimuleren. De ‘shared service facilities’ of ‘Labhotel’ zijn voornamelijk interessant voor jonge bedrijven die nog niet de investeringscapaciteit hebben voor de inrichting van een individueel laboratorium. BioVille is volop bezig met de verdere uitbouw van het Labhotel, waar startende bedrijven tegen een lage all-in vergoeding ruimte kunnen huren en gebruik kunnen maken van zowel hoogtechnologische als basisapparatuur. Hierdoor wordt de uitbouw van de community nog versterkt. De regio kan met BioVille, als kloppend hart van de health & care bedrijvigheid, deze unieke troef uitspelen. De brede vertegenwoordiging van relevante stakeholders en prominente partijen geeft een extra kwaliteitslabel aan de community.”
BioVille heeft de ambitie om een expertisecentrum te zijn op het gebied van life sciences. De geografische en strategische ligging op de universitaire campus draagt hier alvast toe bij. Op de talrijke seminaries en events, die samen met de UHasselt en LifeTechLimburg worden georganiseerd, worden vaak gerespecteerde (nationale en internationale) sprekers uitgenodigd. Deze events gaan bovendien gepaard met netwerkmomenten om enerzijds de interne contacten tussen de BioVille-bewoners op te waarderen, en anderzijds om het bestaande netwerk nog uit te breiden en te versterken. Sabine Eevers: “Er zullen tevens bootcamps georganiseerd worden waarin beloftevolle trajecten door feedback en juiste omkadering versneld kunnen doorgroeien. Bovendien zullen we meer proactief inzetten op clustervorming rond specifieke life sciences domeinen, zoals oncologie of fertiliteit. Om deze reden zal er nog meer worden deelgenomen aan (inter)nationale congressen zoals BioEurope en BioUS. Het resultaat is een synergetisch effect voor de bedrijven in deze clusters, maar tegelijk ook een verdere uitdieping van het gefocuste expertisecentrum dat BioVille wenst te zijn.”
successen met betrekking tot reverse brain drain (brain gain) boeken. De vaak unieke expertise van deze arbeidskrachten zal de groei van de bedrijven sterk ondersteunen. Een aantal van de meer mature bedrijven hebben inmiddels een internationale reputatie in de biotechsector opgebouwd en slagen er zelfs in internationale talenten aan te trekken.” De toename in bedrijvigheid versterkt de clusterwerking en biedt nieuwe opportuniteiten voor een verdere, geïntensifieerde samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en zorgorganisaties. “Bovendien zal meer bedrijvigheid en een groter menselijk kapitaal een significante impact leveren op de kritische massa van de cluster. Dit is een cruciaal gegeven voor de reputatie en aantrekkingskracht van de cluster. Het proactief acquisitiebeleid dat in samenwerking met Locate in Limburg gevoerd wordt, moet zo finaal resulteren in het aantrekken van grotere spelers ”, zo besluit Sabine Eevers.
Brain gain BioVille en de community errond zijn uiteraard van strategisch belang voor de economische ontwikkeling van Limburg. Vandaar ook de steun vanuit POM Limburg, LRM, het provinciebestuur, Vlaanderen en Europa. De life sciences en healthcare community rond BioVille is een belangrijke troef in het aantrekken van (startende) bedrijven en in de verdere groei en verankering van gevestigde bedrijven. Hierdoor zal het aantal arbeidsplaatsen in de life sciences in de regio nog vergroot worden, waardoor de uitstroom van menselijk kapitaal (brain drain) kan tegengegaan worden. Gezien de nauwe samenwerking tussen BioVille en de Limburgse universiteit en hogescholen, vinden studenten van deze Limburgse onderwijsinstellingen immers vlot hun weg naar BioVille. Sabine Eevers: “Het kan zelfs nog een stap verder gaan, want een opmerkelijke vaststelling in de operationele teams van bedrijven gevestigd te BioVille is de terugkeer van life sciences professionals naar hun roots. Gedurende een lange periode waren deze vaak hoogopgeleide arbeidskrachten genoodzaakt om in andere regio’s hun carrière uit te bouwen. Anno 2015 is de life sciences bedrijvigheid in Limburg echter aanzienlijk toegenomen. De regio kon haar eerste
50 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 51
De volledige waardeketen is vertegenwoordigd in Brainport Eindhoven Begin jaren ’90 van de vorige eeuw kende de regio rond Eindhoven zware economische tijden. Na het faillissement van DAF en de reorganisatie van Philips gingen in de regio ruim 36.000 arbeidsplaatsen verloren. Precies in die moeilijke omstandigheden ontstond een nieuw initiatief. Om de crisis het hoofd te bieden besloten het bedrijfsleven, de onderwijsinstellingen en de regionale overheden tot een meer intensieve samenwerking. Samen trok de triple helix nieuwe investeringen aan en uit deze samenwerking ontstond in 2005 de stichting ‘Brainport’, met een eigen ambitie en strategie. Brainport, met Eindhoven als kloppend hart, maakte de afgelopen 20 jaar een enorme transitie door. Van een regio met krimpende industrie en grote werkloosheid naar een internationale hightech hotspot in een mondiaal netwerk. Meer dan een plaats op de kaart, straalt Brainport een filosofie uit, een mentaliteit. De unieke manier van samenwerken vormt de basis voor open innovatie, waardoor kennisdeling leidt tot kennisvermenigvuldiging.
Hoogste patentdichtheid ter wereld Hightech en design gaan hand in hand met hoogwaardige maakindustrie en ondernemerschap. Brainport als geheel is meer dan de som der delen. De regio heeft aantrekkingskracht op talentrijke studenten, kenniswerkers, ondernemers en investeerders van over de hele wereld. Als innovatieve hightechregio is Brainport goed voor een kwart van alle private investeringen in R&D in Nederland en levert het een belangrijke bijdrage aan de nationale industriële export. Bovendien levert Brainport 37% van alle patenten die jaarlijks in Nederland worden geregistreerd. Daarmee heeft het de hoogste patentdichtheid per hoofd van de bevolking ter wereld. Van duurzame energie tot veilige mobiliteit en slimme zorg op afstand, in Brainport bedenkt men oplossingen voor vraagstukken die overal ter wereld spelen op het gebied van energie, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en voeding.
vraaggestuurd, maar de belangrijkste taak is wellicht het verbinden van de partijen. Mevrouw Imke Carsouw, algemeen directeur van Brainport Development: “In mijn ogen is het tot stand brengen van de juiste verbindingen essentieel bij community formation. Verbindingen tussen bedrijven, overheden, onderwijs- en kennisinstellingen, burgers, klanten, designers en kunstenaars. En ook verbindingen tussen sectoren, binnen de keten en met andere economisch sterke regio’s.” Juist in die verbinding ligt de kracht van Brainport. Daar waar hightech raakt aan uitdagingen in gebieden zoals gezondheid, energie, mobiliteit, automotive, voeding, … ontstaat synergie. Daarbij gaat het natuurlijk in de eerste plaats om synergie tussen mensen, op basis van wederzijds vertrouwen en oprechte interesse. Op een aantal plekken in de regio rond Eindhoven wordt die synergie heel expliciet zichtbaar, met name op de verschillende campussen zoals de High Tech Automotive Campus in Helmond, TU/e Science Park en de High Tech Campus Eindhoven. Op deze laatste, ook de slimste vierkante kilometer van Europa genoemd, werken meer dan 125 bedrijven en 10.000 onderzoekers, ontwikkelaars en ondernemers samen aan de ontwikkeling van baanbrekende technologieën en producten van morgen. In het spel dat zich tussen de verschillende samenwerkingspartners ontspint, gebeurt iets bijzonders. Het collectief zorgt voor een surplus aan intelligentie, wendbaarheid en effectiviteit. Niet voor niets ontving Brainport in 2011 van het Intelligent Community Forum de titel ‘Slimste regio van de wereld’.
Meer dan 50.000 arbeidsplaatsen De sterkte en fijnmazigheid van het netwerk in Brainport bepalen mede de kracht van het ecosysteem. Die unieke samenwerking, waarbij vertrouwen een absolute noodzaak is, komt voort uit het verleden van de regio. In een omgeving waar met schaarse middelen (arme landbouwgrond en geen grondstoffen) toch een inkomen vergaard moest worden, ontwikkelde zich het besef dat men elkaar nodig heeft om te overleven en te groeien. Directeur Imke Carsouw: “Dat besef proberen we levend te houden door intensief te netwerken. Dat doen we bijvoorbeeld door het organiseren van grote evenementen zoals de Dutch Technology Week, GLOW of de Dutch Design Week, waarbij we ondernemers, kennisinstellingen en vertegenwoordigers van de overheid met elkaar in contact brengen. En niet te vergeten bijeenkomsten zoals Brainport Venture Day waar we investeerders en start-ups aan elkaar proberen te koppelen. Maar natuurlijk bestaat een belangrijk deel van ons werk ook uit het koppelen van individuele ondernemers aan interessante partijen die hen concreet verder kunnen helpen te groeien.” Inmiddels is er in de regio rond Eindhoven een bloeiende kennis- en maakindustrie ontstaan met een steeds groter en fijnmaziger raamwerk van binnen- en buitenlandse toeleveranciers en dienstverleners. De complete waardeketen is vertegenwoordigd: van fundamentele research tot marketing. Brainport biedt meer dan 50.000 arbeidsplaatsen in de hightech-, automotive- en maakindustrie en hightech services en telt talloze bedrijven die wereldleider zijn op hun gebied. Voorbeelden van innoverende bedrijven en gerenommeerde kennis- en onderzoeksinstituten zijn: Philips, DAF, ASML, VDL, FEI Company, TomTom, de Technische Universiteit Eindhoven, TNO Industrie en Techniek, Design Academy Eindhoven, PDE Automotive, de High Tech Campus Eindhoven, Holst Centre en vele andere. Zij nemen ook het MKB (Nederlandse brancheorganisatie voor middelgrote en kleine bedrijven) mee in hun hoge technologische vlucht en drang naar innovatie. Regionale ondernemers kunnen bij het MKB terecht voor advies, financiering, startersvoorzieningen en huisvesting. Deze dienstverlening wordt vanuit het hoofdkantoor in Eindhoven en vanuit de Brainport Development MKB desks in de regio aangeboden. “Een prima omgeving dus voor de typische Brainport ondernemer met een Kennis-Kunde-Kassa mentaliteit. Een klimaat bovendien, dat uitnodigt tot open innovatie. Allerlei specialistische kennis is binnen handbereik. Concurrenten zoeken elkaar op. Ze gunnen elkaar een kijkje in de keuken en delen ideeën in de onderzoeksfase van productontwikkeling”, aldus Imke Carsouw.
Investeren in onderwijs De community formation binnen Brainport Eindhoven heeft ervoor gezorgd dat de regio de afgelopen 10 jaar gemiddeld 1,5 keer sneller is gegroeid dan de rest van Nederland. Daardoor is Brainport een handelsmerk geworden, en de thuisbasis voor een groeiende concentratie toptechnologie en kennisindustrie. Het nadeel is wel dat Brainport zeer conjunctuurgevoelig is. Imke Carsouw: “Als het economisch slechter dreigt te gaan, stellen zowel consumenten als zakelijke partijen hun investeringen in hardware als eerste uit. De geschiedenis laat zien dat het in onze regio in tijden van laagconjunctuur vaak slechter gaat dan in de rest van het land, maar ook dat de pieken in goede economische tijden bij ons veel hoger zijn.” Een belangrijk onderdeel van het ecosysteem is een gezonde arbeidsmarkt. Daarom investeert Brainport in onderwijs dat is afgestemd op de vraag van het bedrijfsleven en in het aantrekken van buitenlandse kenniswerkers. “We hebben hard geknokt om een kloppend hart van hightech Europa te worden, met sterk ontwikkelde specialisaties op het gebied van bijvoorbeeld mechatronica, robotica en advanced materials. Die mooie positie is niet vanzelfsprekend. We moeten ons blijven ontwikkelen en continu vernieuwen. Zo blijft er de komende jaren grote behoefte aan goed gekwalificeerde mensen op alle niveaus en is het van groot belang om R&D te behouden en aan te trekken. Ook hebben we meer startende en snel groeiende innovatieve bedrijven en investeerders nodig die deze ondernemingen vleugels geven. Om bedrijven, investeerders, kenniswerkers en technische arbeidskrachten naar onze regio te halen en te behouden, zijn een gunstig vestigingsklimaat, vernieuwende samenwerkingsvormen en internationale verbindingen noodzakelijk”, aldus directeur Imke Carsouw van Brainport Development.
Brainport Development is de ontwikkelingsmaatschappij van de stichting Brainport waarin alle partners uit de triple helix zijn vertegenwoordigd. De onafhankelijke organisatie faciliteert en adviseert
52 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 53
Wereldrecord Speed Business Dating Junior Chamber International (JCI) is een internationale vormingsbeweging van en voor leiders, ondernemers en ondernemende mensen tussen 18 en 40 jaar. De bedoeling is door samenwerking in het uitvoeren van creatieve projecten te groeien als ondernemer en op die manier een maatschappelijke bijdrage te leveren. JCI werd opgericht in 1912 en telt meer dan 170.000 leden actief in meer dan 120 landen. Bekende oud-leden zijn onder andere J.F. Kennedy, Bill Clinton, Kofi Annan, Al Gore en Jacques Chirac. De enige Limburger in de huidige federale regering is ook een JCI-lid. In Limburg telt de organisatie 6 lokale afdelingen en 150 leden, ondernemers en ondernemende mensen tussen 18 en 40 jaar. JCI werkt rond lokale projecten en organiseert opleidingen en evenementen. In het najaar van 2014 organiseerde JCI Limburg een wereldrecord Speed Business Dating. Andres Lesire, voorzitter van JCI Limburg, was een van de bedenkers van het evenement. “Met het wereldrecord wilden we de spiraal van negatieve berichtgeving omtrent de economische toestand van Limburg, extra gevoed door de sluiting van de Ford-fabriek in Genk, doorbreken. De bedoeling was Limburg als regio positief in het nieuws brengen. Limburg heeft immers unieke eigenschappen: ruimte om te ondernemen, te leren, te bouwen, te groeien”, aldus Lesire. De avond was ook bedoeld als netwerkmoment. Limburg is immers één groot netwerk. Dat betekende niet wat bijbabbelen met oude bekenden maar inzetten op het leggen van nieuwe contacten, die ook echt tot iets leiden. De kapstok om beide doelstellingen te realiseren, was het breken van een wereldrecord. Dit creëerde de belangrijke motivatie om alle mogelijke actoren van Limburg samen te brengen. Op 17 november 2014 verzamelden 1.068 deelnemers onder de noemer Limburg Sterk Netwerk in de Ethias Arena in Hasselt. Om de symboliek en de samenhorigheid nog te versterken stonden de tafels in de vorm van het Limburgsymbool opgesteld. Volgens de strenge reglementen van het Guinness Book of Records moest elke deelnemer minstens 20 contacten leggen en moest elk contact 3 minuten duren. Om dat vlot te kunnen laten verlopen zaten de daters aan één langgerekte netwerktafel, als een soort ketting. Na elk gesprek moest iedereen een stoel opschuiven naar links en dit 20 keer. De deelnemers waren opvallend goed voorbereid en gemotiveerd om te netwerken aan een verschroeiend hoog tempo. Na anderhalf uur werd het wereldrecord verbroken.
54 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – mei 2015
De Limburgse gouverneur Herman Reynders was peter van het event. Lesire: “De gouverneur is als het ware de eerste burger van de provincie. Hij was meteen bereid om het project voor Limburg te steunen. Het past ook binnen zijn visie om mensen samen te brengen. Reynders is daarnaast ook een sportman die houdt van records. Uiteindelijk was hij enorm fier, echt onder de indruk en gecharmeerd door de inzet van de organistoren en deelnemers. De gouverneur kan nu op handelsmissies uitpakken met dit wereldrecord.” Limburg had dit blijkbaar echt nodig. Werkelijk iedereen in Limburg kende het project en dat op slechts 2 maanden tijd. Met de steun van de werkgeversorganisaties VOKA, VKW en UNIZO werd het een zeer geslaagde avond. De reacties waren overweldigend. Er was echt sprake van een Limburggevoel. “Belangrijker dan het wereldrecord was misschien wel het signaal dat met het initiatief werd uitgezonden. We hebben hier alles in handen om een economische topregio te zijn. Limburgers zijn bovendien mensen die zich ergens in vastbijten en initiatief nemen. Die boodschap willen we naar de rest van de wereld uitdragen met dit evenement.” Het blijft hier voor JCI Limburg ook niet bij. Heel wat deelnemers lieten al weten dat ze het een uniek event vonden en dat er vele nuttige contacten werden gelegd. JCI ontving veel aanmoedigingen om verder te doen met het Limburg Sterk Netwerk. “Wat dat precies moet zijn? Dat laat ik nog in het midden. Of een dergelijk initiatief structureel opgezet moet worden, is moeilijk te zeggen. Het voordeel is dat het wereldrecord spontaan gegroeid is, op een ideaal moment werd uitgerold en heel wat aandacht kreeg. Structurele initiatieven krijgen niet altijd dezelfde aandacht. Maar op zich bestaan er in Limburg al heel wat initiatieven om te netwerken. Er zijn de vakverenigingen, werkgeversorganisaties, opleidingen, … En toch blijft er ruimte om unieke projecten te realiseren. Dat heeft JCI aangetoond. Misschien moeten we er een jaarlijks event van maken maar dan in een ander kleedje.”
Er moet dan wel gekeken worden naar het financiële plaatje. Het is niet eenvoudig om budgetten te verzamelen. Het wereldrecord was volledig gratis. Dat past ook binnen de JCI-filosofie: kansen bieden en velen laten proeven van het Limburg Sterk Netwerk. Het wereldrecord is voor Lesire een perfecte invulling van het begrip community formation: samen sterk. Dat is wat we op dit moment ook nodig hebben in Europa, in Vlaanderen maar bovenal in Limburg. Onze provincie staat voor een hele resem uitdagingen, dat weet iedereen. Die moeten we helder en concreet krijgen. Belangrijk daarbij is verder te gaan dan de woorden. Het is tijd om te handelen, om te ondernemen en om samen dingen in beweging te zetten. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid, niet ieder voor zich maar juist op een maatschappelijke manier en met een duidelijke visie.
“Die onzekerheid voorkom je door samen te werken, community te vormen. Op die manier kunnen we bijdragen aan de economische groei van Limburg. Enkel door positieve signalen te geven en projecten te organiseren kunnen we investeerders aantrekken en twijfel wegnemen.” LRM speelt hierin een belangrijke rol. Met bijvoorbeeld C-mine en de Corda Campus zetten zij sterk in op community formation. Ook JCI Limburg kan haar steentje bijdragen. Zij willen samen met de gouverneur en tal van andere instanties ondernemerschap promoten, aanwakkeren en stimuleren, met focus op jongeren. Daarnaast willen ze mee Limburg internationaal kenbaar maken als dé regio met de meeste ruimte in de brede zin van het woord.
Die visie is heel belangrijk. Lesire: “We kunnen enkel beter doen als letterlijk iedereen weet waar we voor staan en waar we naar toe moeten. In dat opzicht schieten we vandaag nog steeds tekort. De communicatie laat te wensen over en dat in een tijdperk van nooit geziene technologische mogelijkheden. Politiek, bedrijfswereld, werkgeversorganisaties en vakbonden dragen hierin een gedeelde verantwoordelijkheid. Mensen willen weten waarom we iets doen of niet doen. Dat moet helder zijn. Maar op dit moment ontbreekt die duidelijkheid. Dat zorgt voor onzekerheid. Onzekerheid is een rem op initiatief in de brede zin van het woord.”
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 55
#Limburgwilsamenwerken overtuigd Bij POM-ERSV Limburg zijn we ervan verdere dat samenwerking essentieel is voor de ook?! economische groei van Limburg. U toch of selfie Laat het ons weten door ons een foto ga’s, te sturen van uzelf (alleen of met colle zijde van vrienden, familie, …) met de achterste dit Economisch Rapport. Dit mag naar uw naam
[email protected]. Vergeet ook niet
56 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
. en organisatie te vermelden in de mail Wij zetten de foto’s en de namen op onze iedereen website www.pomlimburg.be, zodat we nwerken verzamelen die samen met u wil same voor Limburg! Wij geven alvast het goede voorbeeld.
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 57
SAMEN OP WEG NAAR EEN VOLGEND WERELDRECORD! STUUR UW IDEEËN VOOR SAMENWERKING NAAR #LIMBURGWILSAMENWERKEN
58 - ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015
ECONOMISCH RAPPORT POM-ERSV LIMBURG – MEI 2015 - 59
#Limburgwil samenwerken
EEN UITGAVE VAN POM-ERSV LIMBURG