Cecil Scholten verricht al vele jaren onderzoek naar vrijwilligerswerk in de zorg. Zij heeft diverse publicaties op haar naam staan en voert het beheer over de website die coördinatoren vrijwilligerswerk en andere betrokkenen voorziet van informatie en handreikingen. Ze is projectleider van Zorg Beter met Vrijwilligers, een project dat zich richt op kwaliteitsverbetering en innovatie van het vrijwilligerswerk in de zorg.
Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg
Cecil Scholten Riki van Overbeek
In het slothoofdstuk blijkt dat vrijwilligers vaak onderaan in de hiërarchie staan in de zorgorganisaties. Daardoor voelen ze zich te weinig serieus genomen en gewaardeerd. Maar het omgekeerde: fungeren als vooruitgeschoven post omdat ze dicht bij de cliënt staan, is ook niet hun ambitie. Vrijwilligers krijgen daardoor het gevoel ‘de gaten in de zorg’ te mogen opvullen. Het roept ook veel discussie op over de grenzen tussen de werkzaamheden van vrijwilligers en van beroepskrachten. De uitkomst van deze discussies wordt sterk beïnvloed door de positie van de vrijwilligers. Hoe gelijkwaardiger hun positie, hoe beter de afstemming en samenwerking, hoe solider deze basis zal zijn.
Een solide basis
Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg
In Een solide basis. Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg is gekeken naar de veranderingen die ontstaan voor vrijwilligers en hun werkzaamheden door de invoering van het concept van verantwoorde zorg. Het onderzoek is uitgevoerd onder zes zorgorganisaties. Ook geven vertegenwoordigers van landelijke koepelorganisaties hun visie op de inzet van vrijwilligers. De resultaten van relevante wetenschappelijke onderzoeken naar vrijwilligerswerk worden gepresenteerd. En het rapport laat zien in hoeverre het overheidsbeleid blijk geeft van zicht op ontwikkelingen in het vrijwilligerswerk in de zorg en daar rekening mee houdt.
Een solide basis
Vrijwilligers lijken min of meer vanzelfsprekend aanwezig te zijn in zorgorganisaties. Ze vormen een solide basis. Maar de vanzelfsprekendheid waarmee organisaties, bewust of onbewust, de inzet van vrijwilligers denken te kunnen regelen, gaat niet meer op. Vrijwilligers laten zich meer horen. Ze hebben zelf ook wensen en verwachtingen ten aanzien van het werk en de organisatie. Nieuwe groepen doen hun intrede. Hier en daar dreigt zelfs al een tekort aan vrijwilligers. Tegelijkertijd verwachten de organisaties in de toekomst vrijwilligers hard nodig te hebben voor individuele ondersteuning van de cliënten. Verantwoorde zorg betekent meer zorg en dienstverlening op maat, in aansluiting op de persoonlijke wensen en behoeften van de cliënten. Zonder de inzet van vrijwilligers lukt het organisaties niet om die wensen en behoeften te vervullen.
Riki van Overbeek is expert op het terrein van ouderen en ouderenzorg bij Vilans. Zij heeft ook diverse onderzoeken uitgevoerd naar vrijwilligerswerk in de (ouderen)zorg. Verder houdt zij zich bezig met zelfmanagement bij ouderen, cliëntondersteuning, preventie bij ouderen en ouderen met een niet-westerse achtergrond. ISBN 978-90-8839-062-3
Cecil Scholten Riki van Overbeek
Vilans
Een solide basis
Een solide basis
Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg
Vilans Cecil Scholten Riki van Overbeek
© januari, 2009 Vilans Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op een andere wijze zonder voorafgaande toestemming. Het onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. Auteurs Cecil Scholten Riki van Overbeek Foto © Jupiterimages Corporation ISBN 978-90-8839-062-3 Vilans Catharijnesingel 47 Postbus 8228 3503 RE Utrecht Telefoon (030) 789 23 00 Fax (030) 789 25 99 E-mail
[email protected] Website www.vilans.nl
Inhoud 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Op weg naar normen voor verantwoorde zorg 1.3 Huidige inzet van vrijwilligers in de zorg 1.4 Vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg nu 1.5 Conclusies en aanpak onderzoek 1.6 Leeswijzer
2 Vrijwilligerswerk en beleid in de praktijk 2.1 Nadenken over vrijwilligersbeleid 2.2 Huidig vrijwilligerswerk en waar men tegenaan loopt 2.3 Visie op vrijwilligerswerk 2.4 Conclusies
3 Visie op inzet van vrijwilligers vanuit landelijk perspectief 3.1 Inspectie voor de Gezondheidszorg 3.2 Brancheorganisaties 3.3 Beroepsverenigingen 3.4 Belangenorganisaties van cliënten en mantelzorgers 3.5 Vrijwilligersorganisaties 3.6 Conclusies
4 Vrijwilligerswerk in (zorg)onderzoek en overheidsbeleid 4.1 Onderzoek 4.2 Overheidsbeleid 4.3 Conclusies
5 Vrijwilligers en verantwoorde zorg in de toekomst
7 7 8 10 11 13 15
17 17 18 22 27
31 31 33 34 36 38 40
43 43 49 53
57
5.1 Veranderende visie op de zorg 5.2 Veranderende visie op de inzet en positie van vrijwilligers 5.3 Grenzen aan vrijwilligerswerk in de zorg 5.4 Diverse groepen vrijwilligers 5.5 Beleid en praktijk 5.6 Aanbevelingen en vervolg
57 59 62 66 67 68
Literatuur
71
Bijlagen A Casestudies Casestudie 1 Borchleen, VierstroomZorgring Casestudie 2 Oosterhof, Van Neynselgroep Casestudie 3 De Stichtse Hof, Vivium Zorggroep Casestudie 4 Bruggerbosch Casestudie 5 Samen Zorgen Buro en Franciscus Hospice Casestudie 6 Amerpoort
77 77 83 88 94 99 103
B Overzicht geïnterviewden 1 Geïnterviewde medewerkers, vrijwilligers en cliënten van zorgorganisaties 2 Geïnterviewde medewerkers van landelijke organisaties
105 107 108
C Overzicht leden begeleidingscommissie
107
1 Inleiding
1.1 Achtergrond Vrijwilligers zijn in groten getale actief in de zorg. Alleen al in de verpleeghuizen zijn ongeveer 40.000 vrijwilligers werkzaam (Brancherapporten VWS, cijfers 2002). Tel daar de ruim 60.000 vrijwilligers bij die zich inzetten in verzorgingshuizen (Brancherapporten VWS, cijfers 2003), dan gaat het in de sector verzorging en verpleging (V&V) gezamenlijk om 100.000 vrijwilligers. Bij vrijwilligersorganisaties zoals de Zonnebloem, het Rode Kruis, kerkelijke vrijwilligersorganisaties en het Leger des Heils zijn ongeveer 250.000 vrijwilligers werkzaam in de zorg (Plemper et al., 2006). In de gehandicaptenzorg is niet precies bekend hoeveel vrijwilligers er actief zijn. Volgens oude cijfers zouden het er ongeveer 30.000 zijn (1999). In totaal gaat het naar schatting om ruim 380.000 vrijwilligers in de zorgsector. Wat verandert er voor deze vrijwilligers door de invoering van het concept van verantwoorde zorg, dat in de zorgsector volop geïmplementeerd wordt? Organisaties van cliënten, aanbieders en beroepsgroepen hebben in 2005 normen opgesteld voor het leveren van verantwoorde zorg. Centraal in het concept staat de kwaliteit van leven: mensen moeten ondersteund worden om zo veel mogelijk hun leven te kunnen leiden zoals ze dat willen en gewend zijn en de dingen kunnen doen die ze, gelet op hun mogelijkheden en beperkingen, zelf belangrijk en zinvol vinden. Vrijwilligers worden vooral genoemd in verband met uitvoerende werkzaamheden op het domein van participatie / sociale (zelf)redzaamheid. Van organisaties wordt verwacht dat ze een vrijwilligersbeleid hebben. Maar wat houdt de rol van vrijwilligers precies in? Hoe kunnen zij bijdragen aan de kwaliteit van leven? Onder welke condities is het verantwoord dat zij bepaalde taken uitvoeren? Zou het helpen als zorgorganisaties gaan werken met zorg-leefplannen en daarin ook de activiteiten van vrijwilligers opnemen? En hoe zit met andere randvoorwaarden zoals scholing, begeleiding en coördinatie? Daarover is niets vastgesteld in de normen. Vrijwilligers lijken min of meer vanzelfsprekend aanwezig te zijn in de zorgorganisaties. Ze vormen een solide basis. Maar de vanzelfsprekendheid waarmee organisaties bewust of onbewust de inzet van vrijwilligers denken te kunnen regelen, gaat niet meer op. Vrijwilligers voor werkzaamheden in de zorg zijn minder eenvoudig te vinden dan voorheen (Devilee, 2005 en Dekker, De Hart en Faulk, 2007). De solide basis lijkt aan het wankelen te worden gebracht. Zij laten zich meer horen, en hebben ook zelf wensen en verwachtingen ten aanzien van de uitvoering van de activiteiten en de organisatie. Dat leidde tot het idee om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om aanvullende normen op te stellen voor de inbreng van vrijwilligers in het kader van verantwoorde zorg en voor de voorwaarden die van belang zijn voor de uitvoering van hun werkzaamheden. Met dank aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die als financier optrad, hebben Vilans, landelijk kennisinstituut voor de langdurende zorg, en het Verwey-Jonker
7
Instituut, landelijk onderzoeksinstituut – beide met veel ervaring en deskundigheid op het terrein van vrijwilligerswerk in de zorg – dit onderzoek kunnen realiseren. Na een gezamenlijke start heeft het Verwey-Jonker Instituut zich gefocust op de vraag naar aanvullende normen voor verantwoorde zorg vanuit het perspectief van vrijwilligersorganisaties in de zorg. Dit deel van het onderzoek is al afgerond. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport Verantwoorde vrijwilligerszorg. Een verkennende studie naar de behoefte aan normen (Van der Klein et al., 2008). Vilans heeft de invalshoek van de zorgorganisaties onder de loep genomen, vooral verzorgings- en verpleeghuizen en gehandicaptenorganisaties. In dit rapport doen we verslag van de onderzoeksresultaten binnen deze sectoren.
1.2 Op weg naar normen voor verantwoorde zorg In 2005 hebben de belangrijkste partijen1 in de V&V-sector een eerste stap gezet naar een toetsingskader voor verantwoorde zorg (Op weg naar normen voor verantwoorde zorg, 2005; Normen voor verantwoorde zorg thuis, 2006; Kwaliteitskader verantwoorde zorg, 2007). De sector wilde meer eenduidigheid krijgen over wat ‘goede zorg’ is, waardoor: – belanghebbenden één taal spreken en een gezamenlijk referentiekader hebben; – cliënten een beeld hebben van wat zij van zorgorganisaties mogen verwachten; – de organisatie en medewerkers informatie hebben om hun werkzaamheden in te vullen; – de normen een rol kunnen spelen bij het contracteerbeleid van zorgkantoren; – de normen handvatten bieden voor actieprogramma’s gericht op verbetering van de zorg. 8
In de jaren daarna zijn de normen verder omschreven en zijn er indicatoren vastgesteld, waardoor de geboden zorg beoordeeld kan worden op kwaliteit. Naast de normen en indicatoren voor verantwoorde zorg in de intramurale setting is het model ook uitgewerkt voor zorg in de thuissituatie. En een soortgelijk proces heeft ook plaatsgevonden in de gehandicaptensector, waar in 2007 alle partijen het visiedocument Kwaliteitskader gehandicaptenzorg hebben ondertekend.2 De basisvisie is in verschillende sectoren nagenoeg gelijk. Verantwoorde zorg heeft tot doel bij te dragen aan de kwaliteit van leven en bestaan van de cliënt. Het opstellen van normen voor verantwoorde zorg heeft geleid tot een omslag in het denken en oordelen over de kwaliteit van de zorg. Centraal staat het streven de eigen regie van de cliënt over zijn of haar leven, de keuzevrijheid en de sociale redzaamheid van de cliënt zo veel mogelijk te behouden.
1
Arcares (tegenwoordig ActiZ geheten, brancheorganisatie van zorgondernemers), Algemene Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden (AVVV, tegenwoordig V&VN), Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC), NVVA (Beroepsvereniging van de verpleeghuisartsen en sociaal geriaters) en Sting (Landelijke Vereniging Verzorgenden en Zorgprojecten) in afstemming met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN).
2
Het document is ontwikkeld in samenwerking met de cliëntenorganisaties (FvO, CG-Raad, LFB), de zorgaanbieders (VGN), beroepsorganisaties (NVO, NIP, NVAVG, V&VN, Phorza), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN).
Deze eigen regie en individuele inkleuring van de zorg (wensen en behoeften) vormen de basis van de normen. In de sector V&V en in de thuiszorg worden vier levensdomeinen onderscheiden als het gaat om verantwoorde zorg, te weten lichamelijk welbevinden/gezondheid, woon- en leefomstandigheden, sociale redzaamheid/participatie, geestelijk/mentaal welbevinden (Op weg naar normen voor verantwoorde zorg, 2005; Normen verantwoorde zorg thuis, 2006). Daarnaast geldt als uitgangspunt dat er een goede communicatie moet zijn met en informatie moet worden verstrekt aan cliënten, hun naasten en/of mantelzorgers en dat alle (zorg) afspraken in een zorg-leefplan worden opgenomen. Om voor cliënten de kwaliteit van leven zo goed mogelijk te kunnen realiseren, gelden als voorwaarden dat beroepsmatige zorgverleners deskundig zijn en betrouwbaar handelen, respectvol en professioneel met een cliënt omgaan, signalen over tekorten of niet-passende zorg opvangen en doorgeven. Voor zorgorganisaties gelden als voorwaarden dat ze betrouwbaar zijn, de zorg plannen in aansluiting op de wensen en behoeften van cliënten, zorgen voor voldoende en bekwame zorgverleners, afstemmen en waar nodig samenwerken met derden. Het concept van verantwoorde zorg is weergegeven in schema 1. Schema 1 Concept verantwoorde zorg
Normen
Uitgangspunten: – zorgcontract en zorg-leefplan – communicatie en informatie
Kwaliteit van leven: 1 lichamelijk welbevinden / gezondheid 2 woon- en leefomstandigheden 3 sociale redzaamheid / participatie 4 geestelijk/mentaal welbevinden
Voorwaarden: – professionele kwaliteit van zorgverleners – professionele zorgorganisaties
Verantwoorde zorg
9
De gehandicaptensector gaat uit van acht levensdomeinen (Kwaliteitskader gehandicaptenzorg, 2007): lichamelijk welbevinden, psychisch welbevinden, interpersoonlijke relaties, deelname aan de samenleving, persoonlijke ontwikkeling, materieel welzijn, zelfbepaling en belangen. Bij de normen hoort toetsing die erop gericht is handvatten te bieden voor kwaliteitsverbetering. Daarbij gaat het om cliëntenraadpleging, visitatie en certificatie, toezicht binnen de zorgorganisaties zelf en toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Vele organisaties zijn bezig om de normen in te voeren. Zo worden er grote en kleine veranderingen aangebracht in de werkprocessen, en wordt de deskundigheid van de beroepskrachten en het management op dit punt vergroot. Ook worden er stappen gezet in de samenwerking en afstemming met de informele zorg, dat wil zeggen met mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg.
1.3 Huidige inzet van vrijwilligers in de zorg
10
Vrijwilligerswerk in de zorg behoort tot de categorie dienstverlenend vrijwilligerswerk (indeling van Charles Handy (1988) en Meijs (1997)), waarbij het gaat om activiteiten die bestemd zijn voor ‘klanten’ van de organisatie. De ouderenzorg kent een lange traditie van dienstverlenend vrijwilligerswerk, waarbij vrijwilligers van buiten de organisatie geworven worden om binnen de organisatie allerlei activiteiten uit te voeren. Bij aanvang van de activiteiten heeft een vrijwilliger geen persoonlijke relatie met een cliënt. Die relatie kan gedurende de werkzaamheden wel ontstaan. Het vrijwilligerswerk is aanvullend op het werk van beroepskrachten. Vrijwilligers leveren met hun inzet een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van leven van cliënten. Uit eerder onderzoek (Plemper et al., 2006) blijkt dat ‘vrijwilligerswerk in de zorg’ een soort verzamelbegrip is en zeer uiteenlopend van aard is. Helpen bij dagactiviteiten voor bewoners is ander werk dan gastvrouw zijn, gaan wandelen met een bewoner of helpen bij de administratie. Vrijwilligers in de zorg zijn actief in een een-op-eenrelatie met cliënten, zoals bij huisbezoeken en maatjesprojecten. Vrijwilligers helpen ook vaak bij groepsactiviteiten, bijvoorbeeld bij dagbestedings- of gezelligheidsactiviteiten. Daarnaast zijn er veel vrijwilligers die voor vervoer zorgen voor cliënten of patiënten. Een groot deel van de vrijwilligerswerkzaamheden valt onder ‘welzijn’. Specifieke zorgtaken worden in beperkte mate uitgevoerd. Vrijwilligers werken dan wel in de zorg, maar zijn daarmee nog geen ‘zorgvrijwilligers’. De huidige samenstelling van het vrijwilligersbestand vooral in de V&V-sector is nogal eenzijdig: vooral vrouwen van middelbare leeftijd en ouder (Plemper et al., 2006). Wel dienen zich nieuwe groepen aan die door de lokale overheid gestimuleerd of zelfs min of meer gedwongen worden om zich als vrijwilliger verdienstelijk te maken. Bijvoorbeeld in socialeactiveringsprojecten, inzet vanuit sociale werkvoorzieningen, taakstraffen en maatschappelijke stages. Dit valt onder de noemer ‘geleid vrijwilligerswerk’ (Dekker, De Hart en Faulk, 2007). Vrijwilligerswerk kan behalve een middel tot dienstverlening ook een doel op zichzelf zijn. Voor cliënten neemt de kwaliteit van hun bestaan ook toe als ze zo veel mogelijk kunnen participeren in de samenleving. Vrijwilligerswerk vormt daarbij een van de mogelijkheden.
In de gehandicaptenzorg worden vrijwilligers via algemene wervingskanalen gezocht, maar ook binnen het sociaal netwerk van de cliënt. De persoonlijke relatie met de cliënt is of was dan aanwezig. Iemand uit het netwerk wordt benaderd met de vraag of hij of zij iets met en/of voor de cliënt wil doen. Dan kan het gaan om uitstapjes, bezoekjes of deelname aan recreatieve activiteiten. Soms kan het ook leiden tot het verzoek om ook praktische dienstverlening (boodschappen doen, eten koken), lichte zorgtaken en emotionele ondersteuning te verlenen. In deze visie is de inzet van mantelzorgers, vrienden en kennissen van essentieel belang om voor cliënten de kwaliteit van bestaan zo veel mogelijk te handhaven.
1.4 Vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg nu Op grond van literatuur- en documentenonderzoek zijn we nagegaan in hoeverre de werkzaamheden die vrijwilligers verrichten, deel uitmaken van de normen van verantwoorde zorg en de indicatoren. Daarnaast hebben we in het onderzoek naar normen voor verantwoorde vrijwilligerszorg (Van der Klein et al., 2008) gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van vrijwilligersorganisaties en zorgorganisaties over de behoefte om aanvullende normen op te stellen voor verantwoord vrijwilligerswerk.
Aandacht voor vrijwilligers(werk) in visiedocumenten Allereerst is onderzocht of vrijwilligers en het vrijwilligerswerk genoemd worden in de visiedocumenten over verantwoorde zorg. Daaruit blijkt dat het vrijwilligerswerk alleen ter sprake komt als het betrekking heeft op het domein ‘participatie of sociale (zelf)redzaamheid’. Vrijwilligers kunnen worden ingeschakeld ter ondersteuning van zinvolle dagbestedings- en andere activiteiten voor cliënten/bewoners. (Op weg naar normen voor verantwoorde zorg, 2005). Dat geldt zowel in de verzorgings- en verpleeghuissector als in de thuiszorg en de gehandicaptensector. In de andere levensdomeinen wordt het vrijwilligerswerk als zodanig niet benoemd. In de visiedocumenten wordt ook aandacht besteed aan de kwaliteit van de medewerkers of hulpverleners in algemene zin. Er wordt geen specifieke melding gemaakt van de vereiste kwaliteiten van vrijwilligers.
Aandacht voor vrijwilligers(werk) bij het zorg(behandel)-leefplan In het kwaliteitskader verantwoorde zorg is een belangrijke plaats ingeruimd voor het zorgleefplan. Dit instrument vormt het uitgangspunt voor zorgverlening die rekening houdt met de wensen en behoeften van cliënten en het behoud van eigen regie. ActiZ heeft in 2006 een model-zorgleefplan opgesteld. In dit model hebben naast mantelzorgers ook vrijwilligers een plaats. In het ‘levend werkdocument’ staat beschreven hoe het dagelijkse leven van de cliënt eruitziet. Welke afspraken zijn er gemaakt? Wie doet wat, wanneer en zo nodig op welke manier? Het levert een weekagenda op (die per week anders kan zijn) van afspraken en activiteiten waar beroepsmatige zorgverleners, maar ook familie en vrijwilligers, bij betrokken zijn. Omdat het plan samen met de cliënt (en zijn of haar familie) wordt opgesteld, betekent dit in principe dat in samenspraak met de cliënt is beslist welke activiteiten de mantelzorgers en vrijwilligers uitvoeren. In de praktijk wordt nog volop geëxperimenteerd met de toepassing van het zorg-leefplan, waarbij het er in de eerste plaats om gaat dat de cliënt zijn of haar leven zo veel mogelijk kan voortzetten zoals hij of zij dat gewend is. Aandacht voor samenwerking met en inbreng van mantelzorgers en vrijwilligers staat daarbij nog in de kinderschoenen.
11
Aandacht voor vrijwilligers(werk) bij de indicatoren voor verantwoorde zorg Bij de indicatoren voor verantwoorde zorg wordt onderscheid gemaakt in drie soorten indicatoren in de sector V&V: 1. zorginhoudelijke indicatoren op cliëntniveau door de organisatie zelf gemeten; 2. zorginhoudelijke indicatoren op organisatieniveau door de organisatie zelf gemeten; 3. cliëntgebonden indicatoren gemeten door middel van een cliëntenraadpleging (CQ-index).
12
Ad 1. De zorginhoudelijke indicatoren op organisatieniveau hebben vooral betrekking op voldoende en bekwaam personeel, gericht op beroepskrachten. Ad 2. Zorginhoudelijke indicatoren op cliëntniveau zijn gericht op zorginhoudelijke veiligheid (valincidenten, probleemgedrag, decubitus et cetera) en op het signaleren van depressie. Ad 3. Onderdeel van het kwaliteitssysteem in de verzorgings- en verpleeghuizen is de periodieke cliënttevredenheidsmeting, die zorgorganisaties moeten uitvoeren. Hiertoe heeft het NIVEL een standaardvragenlijst ontwikkeld: de CQ-index (NIVEL, 2007a, 2007b). Bij deze cliëntenraadpleging worden vragen gesteld over bijna alle thema’s/indicatoren die van belang zijn in het kader van verantwoorde zorg. Het betreft vragen over het zorg(behandel)leefplan, communicatie en informatie, de verschillende levensdomeinen, de deskundigheid en bejegening van de hulpverleners en de samenhang in de zorg. In de geriatrische verpleeghuizen worden de vertegenwoordigers van de cliënten schriftelijk benaderd. De Stichting Cliënt en Kwaliteit rapporteert jaarlijks over de gegevens van de zorgorganisaties (Bruck en Kroes, 2006). In de vragenlijsten voor de cliënten en hun vertegenwoordigers wordt in het algemeen gesproken over hulpverleners, de beoordeling van het werk en de bejegening door hulpverleners. Hierbij wordt niet aangegeven of het alleen over beroepskrachten of ook over vrijwilligers gaat (Bruck en Kroes, 2006; NIVEL, 2007a, 2007b). Aangenomen kan worden dat dit toch vooral de beroepskrachten zijn. Uit deze gegevens kunnen geen conclusies getrokken worden over het oordeel van cliënten en hun vertegenwoordigers over de inzet van vrijwilligers en in hoeverre de inzet van vrijwilligers effect heeft op het oordeel van cliënten en hun vertegenwoordigers over de zorg.
Behoefte aan aanvullende normen voor het vrijwilligerswerk In de gesprekken die gevoerd zijn met vertegenwoordigers van vrijwilligers- en zorgorganisaties over de behoefte aan het opstellen van aanvullende normen voor verantwoorde vrijwilligerszorg (Van der Klein et al., 2008) bleek de benaming ‘normen’ veel weerstand op te roepen. Het klonk te dwingend en te veel van bovenaf opgelegd. Organisaties spraken liever over ‘richtlijnen’. Maar ook over de behoefte aan algemene richtlijnen waren de meningen verdeeld. Veel vrijwilligersorganisaties beschikken over richtlijnen om de kwaliteit van het werk van vrijwilligers te toetsen. ‘Het opstellen en ontwikkelen van richtlijnen is een belangrijke verantwoordelijkheid die hoort bij het werk van vrijwilligers en hun organisaties. Het zou zeer onverstandig zijn om deze daar weg te halen’, aldus een medewerker van een vrijwilligersorganisatie.3 Er was ook geen behoefte om aan te sluiten bij de normen voor verantwoorde zorg die de organisaties hanteren. Die zijn gericht op beroepskrachten en hun organisatie.
3
Citaat en hiernavolgende conclusies afkomstig uit het verslag van een werkconferentie over vrijwilligers en verantwoorde zorg, 11 oktober 2007.
Bij de zorgorganisaties waren vooral de coördinatoren vrijwilligerswerk voorstander van algemeen geldende richtlijnen. (Zorg)managers bepaalden liever binnen hun eigen organisatie wat vrijwilligers wel en wat zij niet zouden mogen doen en op welke wijze. Naar hun mening zou het hooguit goed zijn als er meer zicht kwam op de juridische aansprakelijkheid in relatie tot vrijwilligers(werk). Verder hing het sterk van de situatie af wat een vrijwilliger wel en niet zou kunnen doen: wat wil de cliënt, wat kan de cliënt zelf en wat kan hij of zij niet meer, wat wil en kan de vrijwilliger? Dit soort zaken zijn vast te leggen in een contract. Beide beroepsgroepen – coördinatoren en managers – zagen wel wat in een handreiking met voorbeelden van vrijwilligersactiviteiten in het kader van verantwoorde zorg, waarbij ook de juridische kant van het verhaal en andere randvoorwaarden aan de orde komen.
1.5 Conclusies en aanpak onderzoek De verankering van normen voor verantwoorde zorg en de toepassing daarvan staat nog in de kinderschoenen. Veel organisaties in de V&V-sector staan aan het begin van het invoeringstraject. Toch zijn er vele vrijwilligers actief binnen de instellingen en is de verwachting dat de komende jaren de inbreng van vrijwilligers – noodzakelijkerwijs – zal toenemen om de kwaliteit van de zorg te garanderen. Aandacht voor het werk van vrijwilligers en voor de grenzen tussen de inzet van vrijwilligers en van beroepskrachten zal meer aan de orde komen. Er bestaat in het veld echter geen behoefte om aanvullende normen op te stellen. Nader onderzoek moet meer duidelijkheid bieden over de feitelijke en mogelijke inzet van vrijwilligers in het kader van verantwoorde zorg. 13
In de uitwerking van de normen van verantwoorde zorg wordt het vrijwilligerswerk benoemd als onderdeel van de zorg aan en ondersteuning van cliënten. In de indicatoren waarop de zorgkwaliteit beoordeeld wordt, komen vrijwilligers en hun werkzaamheden niet apart aan bod. In het model zorg-leefplan van ActiZ wordt wel specifiek ingegaan op de wijze waarop vrijwilligers ondersteuning kunnen bieden in het dagelijkse leven van de cliënt. Dit model wordt echter nog lang niet overal toegepast. En als het wel het geval is, wordt er niet specifiek gekeken naar de inbreng van vrijwilligers. Vrijwilligersactiviteiten worden veelal niet genoteerd. In ons onderzoek hebben we ons daarom de volgende vragen gesteld: – Verrichten vrijwilligers werkzaamheden die betrekking hebben op de domeinen die deel uitmaken van de normen voor verantwoorde zorg? – Op welke wijze worden vrijwilligers betrokken bij de invoering en invulling van de normen voor verantwoorde zorg? – Leidt het concept van verantwoorde zorg tot andere activiteiten of een andere wijze van werken door vrijwilligers? – Wordt aan bepaalde voorwaarden voldaan, zodat vrijwilligers deze werkzaamheden op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren?
Opzet onderzoek Voor de beantwoording van de vragen hebben we ons gericht op twee niveaus: 1. niveau van zorg- en gehandicaptenorganisaties, om een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken en de wijze waarop ze wel of niet bezig zijn met de inzet van vrijwilligers in het kader van verantwoorde zorg; 2. landelijk niveau, waarbij we een onderscheid gemaakt hebben in: • landelijke koepelorganisaties in de zorg, om vanuit verschillende perspectieven te horen hoe zij aan kijken tegen de inzet van vrijwilligers, de kansen en problemen die zich (kunnen) aandienen in relatie tot het bieden van verantwoorde zorg; • landelijk wetenschappelijk onderzoek, om de laatste stand van zaken te inventariseren over de mogelijkheden en knelpunten van vrijwilligerswerk in de zorg; • landelijke overheid, om te weten in hoeverre er zicht is op en rekening wordt gehouden met ontwikkelingen vanuit het perspectief van vrijwilligerswerk in de zorg.
14
Ad 1. Veldonderzoek op niveau van organisaties In het kader van het onderzoek is er contact gelegd met zorgorganisaties die een afspiegeling vormen van de verschillende typen organisaties in de zorg. Per organisatie hebben we – voor zover mogelijk – gesprekken gevoerd met coördinatoren vrijwilligerswerk, vrijwilligers, cliënten en uitvoerend beroepskrachten, managers of bestuurders. Zij waren werkzaam bij: – een verzorgings- en een verpleeghuis die deel uitmaken van een grote zorgorganisatie, te weten: • Borchleen, verzorgingshuis in Schoonhoven en onderdeel van de VierstroomZorgring in Zoetermeer en Gouda en omstreken; • Oosterhof, verpleeghuis in Den Bosch en onderdeel van de Van Neynselgroep in Den Bosch en omstreken; – twee zorgorganisaties die binnen hun poorten met kleinschalige woonvormen werken, te weten: • De Stichtse Hof, verzorgingshuis in Laren en onderdeel van de Vivium Zorggroep in regio Gooi noord en noordelijke Vechtstreek; • Bruggerbosch, verpleeghuis in Enschede; – het Franciscus Hospice en het bureau Samen Zorgen in Weert. Tevens hebben we gesproken met coördinatoren vrijwilligerswerk in de zorg die deel uitmaken van een platform in de regio Apeldoorn en omstreken. Het onderzoek richtten we in eerste instantie op de V&V-sector. Vanwege de behoefte aan vergelijking met de gehandicaptensector hebben we ook een interview gehouden met een veldorganisatie en met de brancheorganisatie voor de gehandicaptensector (zie ad 2). De geïnterviewde coördinator vrijwilligerswerk in de gehandicaptensector was afkomstig van: – een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking, te weten: • Nieuwenoord in Baarn, onderdeel van de Amerpoort in de provincie Utrecht en ’t Gooi.
Ad 2. Onderzoek vanuit landelijk zorgperspectief Voor dit deel van het onderzoek hebben we contacten gelegd met landelijke koepelorganisaties in de zorg die de perspectieven van verschillende belanghebbenden vertegenwoordigen. We hebben daarvoor gesprekken gevoerd met medewerkers van: – Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ); – brancheorganisaties in de zorg, te weten: • ActiZ, organisatie van zorgondernemers; • Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN); – beroepsverenigingen in de zorg, te weten: • Sting, landelijke beroepsvereniging verzorgenden en zorgprojecten; • Agora, landelijke beroepsvereniging vrijwilligerswerk; – organisaties van cliënten en mantelzorgers, te weten: • Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC); • Mezzo, landelijke vereniging mantelzorg en vrijwilligerszorg; – vrijwilligersorganisaties in de zorg, te weten: • Mezzo; • Vrijwillige Palliatieve en Terminale Zorg (VPTZ); • Unie Van Vrijwilligers (UVV). Voor het perspectief van de landelijke overheid hebben we een documentenanalyse gemaakt van relevante beleidsnota’s en hebben we literatuurstudie verricht naar relevante wetenschappelijke onderzoeken. 15
In bijlage B is een overzicht opgenomen met alle geïnterviewde medewerkers, ook van de veldorganisaties.
1.6 Leeswijzer In hoofdstuk 2 beschrijven we de resultaten van het onderzoek bij de veldorganisaties. In hoofdstuk 3 kijken we hoe landelijke (belangen)organisaties de plaats van het vrijwilligerswerk zien in het licht van veranderende visies op de zorg. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in relevante beleidsnotities op landelijk niveau en in recentelijk onderzoek op het terrein van de inzet van vrijwilligers in het algemeen en in de zorg in het bijzonder. In het hoofdstuk 5, het laatste hoofdstuk, beschrijven we aan de ene kant de veranderingen in de zorgvisie en de (mogelijke) gevolgen daarvan voor het vrijwilligerswerk, en aan de andere kant de veranderingen in het vrijwilligerspotentieel en de gevolgen daarvan voor zorgorganisaties. Ter afsluiting formuleren we een aantal aanbevelingen.
2 Vrijwilligerswerk en beleid in de praktijk In dit hoofdstuk gaan we, aan de hand van de casestudies en interviews, in op de wijze waarop het vrijwilligerswerk in de organisaties is vormgegeven en op de veranderingen die merkbaar zijn in het vrijwilligerswerk en het vrijwilligersbestand. Ook maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed op deze veranderingen. We beschrijven knelpunten die gesignaleerd worden. Uit het onderzoek blijkt dat de kwaliteitskaders (normen van verantwoorde zorg) kunnen leiden tot andere vormen van vrijwilligerswerk. We gaan na hoe er binnen de verschillende geledingen van de organisaties tegen deze veranderingen wordt aan gekeken. De casestudies zijn opgenomen in bijlage A.
2.1 Nadenken over vrijwilligersbeleid Werken aan kwaliteitskaders van verantwoorde zorg Uit de casestudies komt naar voren dat het vrijwilligerswerk binnen zorgorganisaties in beweging is. Dit heeft te maken met de veranderde visie binnen de langdurige zorg, zoals beschreven in hoofdstuk 1. Niet meer de kwaliteit van zorg staat centraal, maar de kwaliteit van leven van de cliënten en de nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid en regie van de cliënten. De individuele wensen en behoeften van de cliënten vormen het uitgangspunt. Dit wordt geconcretiseerd in het zorgplan dat samen met de cliënten (of hun naasten) wordt ingevuld. Bij alle onderzochte organisaties is dit proces gaande. De fase waarin de organisatie zich in dit transformatieproces bevindt, is verschillend. Uit het onderzoek blijkt dat organisaties die al verder zijn in dit proces merken dat het niet alleen gevolgen heeft voor de inrichting van de organisatie en de inzet van beroepskrachten, maar dat ook een andere inzet van vrijwilligers gewenst is. Dat gaat duidelijk niet vanzelf. Organisaties gaan nadenken over de inzet van vrijwilligers en een vrijwilligersbeleid dat aansluit bij de zorg die zij voor ogen hebben.
Onvoldoende personeel om verantwoorde zorg te leveren Organisaties maken zich ook zorgen over de arbeidsmarkt. De vraag is of het proces dat nu is ingezet, in de toekomst wel voortgezet kan worden als er onvoldoende personeel is om de kwaliteit waarnaar men streeft vorm te geven. Sommige organisaties signaleren nu al tekorten, bijvoorbeeld in vakantietijd. Zij zoeken naar manieren om vrijwilligers op een verantwoorde wijze in te zetten en kijken daarbij naar werkzaamheden die vrijwilligers kunnen ondersteunen of overnemen. Dit kan spanningen opleveren. Beroepskrachten zijn bijvoorbeeld bang dat vrijwilligers de leuke onderdelen van hun werk of zelfs hun baan overnemen als het om ondersteunende diensten gaat, zoals ontvangst door de receptie. En vrijwilligers willen niet onder druk gezet worden om activiteiten uit te voeren waar ze niet voor hebben gekozen. Dit vraagt naast een goed personeelsbeleid ook om een goed vrijwilligersbeleid. Tegelijkertijd is het misschien nodig om van vrijwilligerswerk betaald werk te maken voor lager opgeleiden. Als voorbeeld werd een (niet bij het onderzoek betrokken) organisatie genoemd die geen vrijwilligers kon vinden die als gastvrouw in een bewonersgroep wilden
17
helpen. Deze organisatie heeft een advertentie gezet waarin vrouwen gevraagd worden die enkele uren in de ochtend of middag willen komen werken tegen een kleine vergoeding. Zij kregen volop reacties op hun advertentie en hebben besloten een aantal vrouwen voor deze taak aan te nemen.
Maatschappelijke en beleidsmatige ontwikkelingen Een derde reden waarom organisaties die we onderzocht hebben zich heroriënteren op het vrijwilligersbeleid, is de vrees dat er in de toekomst onvoldoende vrijwilligers beschikbaar zullen zijn. De organisaties geven aan dat verantwoorde zorg (financieel) niet mogelijk is zonder de inzet van vrijwilligers. Net als elders (Plemper et al., 2006) hebben de organisaties te maken met een vergrijzend vrijwilligersbestand. Het zijn voornamelijk oudere vrouwen die al jarenlang actief zijn in de organisaties. Niet bij alle onderzochte organisaties ziet men een teruggang in het aantal vrijwilligers en heeft men er moeite mee nieuwe vrijwilligers te werven. Toch verwacht men dat het in de toekomst moeilijker zal worden. Dit vraagt om een ander wervings- en selectiebeleid.
18
In haar beleid streeft de overheid ernaar maatschappelijke participatie te bevorderen van allerlei groepen in de samenleving. Dit leidt ertoe dat nieuwe groepen burgers als vrijwilligers actief zijn of worden in het kader van maatschappelijke stages, taakstraffen of re-integratietrajecten. Deze groepen hebben een andere motivatie om vrijwilligerswerk te doen. Het gaat vaak om tijdelijk en ‘geleid’ vrijwilligerswerk. De ervaring is dat deze vrijwilligers meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben (Plemper et al., 2006). Het vrijwilligersbestand binnen de organisaties wordt diverser en vraagt om meer coördinatie en een passend beleid.
2.2 Huidig vrijwilligerswerk en waar men tegenaan loopt Hoe ziet het vrijwilligerswerk eruit? Hoewel de organisaties doende zijn de zorg binnen de organisaties op een andere manier vorm te geven, wordt nog veel vrijwilligerswerk verricht binnen de ‘oude’ kaders. Vrijwilligers helpen in groepsverband mee bij dagactiviteiten voor de bewoners. Ze bieden een helpende hand bij een gezellige avond voor de bewoners, bij festiviteiten tijdens feestdagen, bij uitstapjes, bij kerkdiensten of ze gaan uit winkelen met de groep bewoners. Vrijwilligers zijn op organisatorisch niveau actief als gastvrouw en schenken koffie en thee, ze bemensen een winkeltje of een bibliotheek. Vrijwilligers in verpleeghuizen, die al langer actief zijn, geven aan dat de bewoners achteruitgaan: ‘Ze zijn minder aanspreekbaar en mobiel. Vroeger kon je nog met ze zingen, maar dat gaat tegenwoordig nauwelijks meer. Soms is het lastig te bedenken wat je kunt doen.’ Maar ook bewoners van verzorgingshuizen hebben meer zorg nodig. Op kleine schaal vinden er al wel veranderingen plaats. Meer een-op-eencontacten tussen bewoners en vrijwilligers De organisaties merken dat er, nu er meer aandacht besteed wordt aan de individuele wensen en behoeften van de bewoners, meer behoefte is aan en vraag komt naar een-op-
eencontacten met vrijwilligers. Bewoners willen graag op stap met een vrijwilliger, hebben behoefte aan bezoek van een vrijwilliger of willen een hobby delen met een vrijwilliger. Het is nog geen gewoonte om de activiteiten van de vrijwilliger op te nemen in het zorg-leefplan. Sommige organisaties willen dit op termijn wel invoeren. Ondersteuning bij kleinschalige voorziening In kleinschalige voorzieningen, zoals Bruggerbosch, zet men vrijwilligers in de huiskamers in. Ze helpen de beroepskrachten bij huishoudelijke activiteiten zoals het verzorgen van het ontbijt, koffie en thee schenken en hulp bij het eten. De behoefte aan de inzet van deze vrijwilligers neemt toe. Opzetten van verenigingsleven De Stichtse Hof heeft de activiteiten voor bewoners ondergebracht in verenigingen. Er zijn ongeveer 22 verenigingen die vanuit de organisatie bepaalde activiteiten aanbieden, zoals een wandelclub en een schildersclub. Bewoners worden lid en betalen voor het lidmaatschap. ‘Het voordeel is dat de bewoners zelf kunnen kiezen waar ze aan deelnemen en dat je weet hoeveel mensen er komen. De vrijwilligers kunnen ook iets kiezen wat bij hen past. En tijdens de activiteit hebben ze voldoende tijd om aandacht aan de bewoners te besteden.’ Het aantal verenigingen hangt af van de interesse van de bewoners maar ook van de beschikbaarheid van vrijwilligers. Een vereniging telt een maximaal aantal leden. Er zijn wachtlijsten: er zouden meer verenigingen kunnen worden opgericht, maar er zijn te weinig vrijwilligers. Een tweede organisatie, Bruggerbosch, wil haar activiteiten ook op deze wijze gaan opzetten. 19
Ondersteuning en coördinatie van het vrijwilligerswerk In alle organisaties wordt het vrijwilligerswerk ondersteund door een coördinator. De invulling van de functie van coördinator is verschillend. Behalve Bruggerbosch zijn alle organisaties die we onderzocht hebben onderdeel van een groter concern. Bij een groter concern zoals de VierstromenZorgring is op concernniveau de coördinator vrijwilligerswerk vooral een beleidsfunctie die het vrijwilligersbeleid gestalte geeft. Op locatieniveau houdt de coördinator vrijwilligerswerk zich bezig met de werving en selectie van vrijwilligers, met deskundigheidsbevordering en met ondersteuning van (groepen) vrijwilligers. Op sommige locaties is de functie gecombineerd met de functie van activiteitenbegeleider. Zo is de coördinator van Borchleen (een klein huis) de spil van het vrijwilligerswerk: ‘Zij is een soort maatschappelijk werkster en vertrouwenspersoon. Ze is op de hoogte van alle ins en outs van de bewoners en kent ook de vrijwilligers persoonlijk.’ De coördinator bepaalt (met de verzorging) de activiteiten van de vrijwilligers, onderhoudt de contacten met hen en stuurt hen aan. Bij andere locaties organiseren de activiteitenbegeleiders deze activiteiten zelf. De coördinator zorgt ervoor dat er voldoende vrijwilligers zijn om te helpen, dus voor de werving en selectie van vrijwilligers. Ditzelfde geldt voor vrijwilligers die actief zijn op een afdeling. Bij Bruggerbosch zorgt de coördinator voor de werving. In het woonhuis bepaalt het team zelf in overleg met de vrijwilliger wat hij of zij gaat doen. Het afdelingshoofd of de zorgmanager is verantwoordelijk voor de activiteiten van de vrijwilliger(s) op de afdeling.
Ook is het mogelijk dat een vrijwilligersorganisatie, zoals de Unie Van Vrijwilligers (UVV), bepaalde activiteiten uitvoert binnen een organisatie. Dan regelt de vrijwilligersorganisatie de vrijwilligers en de invulling van de werkzaamheden. De coördinator is de verbindingspersoon tussen de vrijwilligersorganisatie en de organisatie. Tot slot is de coördinator de verbindingspersoon als de organisatie gebruikmaakt van ‘nieuwe’ groepen vrijwilligers zoals in het kader van re-integratieprojecten, maatschappelijke stages en taakstraffen. Coördinatoren hebben ook een bemiddelende rol als er conflicten zijn tussen (groepen) vrijwilligers of tussen vrijwilligers en beroepskrachten. De coördinatoren merken dat organisaties op beleidsniveau andere eisen gaan stellen aan het vrijwilligerswerk in het kader van verantwoorde zorg. De tijd dat groepen vrijwilligers hun eigen activiteiten regelen (bijvoorbeeld de bibliotheek of het winkeltje bemensen, koffie en thee rondbrengen) zonder tussenkomst van de organisatie, is voorbij. Het werk van vrijwilligers moet ingepast worden in het beleid van de organisatie. Dit gaat niet altijd zonder slag of stoot. Soms worden vrijwilligers te weinig betrokken bij dit nieuwe beleid en hebben zij daar veel moeite mee. Het gaat vaak om een groep vrijwilligers die al jaren actief is in de organisatie. Coördinatoren zijn bang dat vrijwilligers zullen afhaken omdat ze het werk niet meer leuk vinden. Vaak zijn er bij vrijwilligers gewoonten ingeslopen of hebben ze te veel werkzaamheden naar zich toe getrokken. Coördinatoren geven aan deze ‘ongewenste’ situatie te willen terugdraaien, maar stuiten dan soms op weerstanden bij vrijwilligers.
Werving en selectie 20
Coördinatoren zorgen voor de werving en selectie van nieuwe vrijwilligers. De vrijwilligers die we gesproken hebben, zijn bijna allemaal actief geworden omdat een familielid bewoner is of was in de organisatie. Ze zijn gevraagd om vrijwilligerswerk te doen of hebben zich aangemeld na een oproep in een plaatselijk blad. De meeste vrijwilligers zijn al jaren actief en zijn al aardig op leeftijd. Dit klopt met het landelijke beeld: vrijwilligers in de zorg zijn voornamelijk oudere vrouwen (Plemper et al., 2006). Als een nieuwe vrijwilliger zich aanmeldt, wordt een intakegesprek gevoerd om te kijken wat hij of zij graag zou willen doen. Op grond daarvan wordt hij of zij bij een activiteit of een afdeling geplaatst. Na enkele weken wordt een evaluatiegesprek gehouden. Daarna is de ondersteuning de taak van de afdeling. Een andere organisatie houdt jaarlijkse evaluatiegesprekken met vrijwilligers, hoewel er altijd vrijwilligers zijn – meestal met een zeer specifieke taak – die daar geen behoefte aan hebben. Enkele organisaties willen een beter beeld krijgen van het vrijwilligersbestand en maken bijvoorbeeld gebruik van competentiekaarten of van jaarlijkse evaluatiegesprekken. De organisaties willen graag nieuwe groepen vrijwilligers werven: – jongere vrijwilligers; – vrijwilligers uit diverse etnische groepen; – vrijwilligers die specifieke taken willen doen, bijvoorbeeld voor één specifieke bewoner; – vrijwilligers die dagelijks of op afroep beschikbaar zijn; – vrijwilligers die allround beschikbaar willen zijn.
Naast de mond-op-mondreclame als voornaamste bron van werving wordt de vrijwilligerscentrale genoemd. Maar er vissen veel organisaties in dezelfde vijver. Op het punt van werving en selectie proberen de organisaties nieuwe wegen in te slaan, ook omdat ze mensen willen trekken die zich op een andere dan de traditionele wijze willen inzetten. Bij een-op-eencontacten moet de vrijwilliger bijvoorbeeld goed bij de leefwereld van de bewoner passen. Daarbij is het de bedoeling ook aan te geven aan welke activiteiten iemand behoefte heeft: ‘Het is vaak zoeken naar een speld in de hooiberg. Zo realistisch moet je wel zijn.’
Waardering van vrijwilligers Het belang dat organisaties hechten aan vrijwilligers komt tot uitdrukking in de waardering die men uitspreekt. Verschillende organisaties bieden vrijwilligers hetzelfde als de beroepskrachten: een kerstpakket, een jaarlijks geldbedrag, een ontspanningsavond of uitje. Zaken als onkostenvergoedingen en verzekeringen zijn geregeld. Alle organisatie geven echter aan dat niet alle vrijwilligers behoefte hebben aan deze vormen van materiële ‘beloning’. Voor vrijwilligers is naast de immateriële blijken van waardering, zoals gehoord worden door beroepskrachten, mogen meepraten over het beleid, gezien worden op management- en directieniveau minstens zo belangrijk.
Relatie beroepskrachten-vrijwilligers Hoewel het veranderingsproces bij de meeste organisaties in de kinderschoenen staat, wordt het wel merkbaar op de werkvloer. Beroepskrachten en vrijwilligers moeten meer samenwerken en overleggen. De ervaring leert dat dit niet altijd zonder problemen verloopt. Vrijwilligers hebben moeite met de houding van de beroepskrachten. Beroepskrachten zien de vrijwilligers te veel als ‘hulpen’ of zijn bang dat vrijwilligers ‘de leuke dingen’ van het werk overnemen. Dit geldt zowel voor de zorgverleners op de afdelingen als voor de activiteitenbegeleiders. Uit het onderzoek blijkt dat de bejegening van vrijwilligers door beroepskrachten fricties geeft. Samen zorgen en/of activiteiten organiseren voor de bewoners gaat niet vanzelf. Bij een van de organisaties (Van Neynselgroep) hebben de vrijwilligers uit onvrede de handen ineengeslagen en een vrijwilligersplatform opgericht. Met dit platform willen ze de vrijwilligers (en hun werk) beter op de kaart zetten en de positie van vrijwilligers binnen de organisatie verbeteren. Op directieniveau wordt nagedacht op welke wijze de relatie verbeterd zou kunnen worden. Een van de coördinatoren geeft aan dat hij bijeenkomsten organiseert tussen beroepskrachten en vrijwilligers en aan hen zelf vraagt hoe de zorg in samenwerking verbeterd zou kunnen worden. Op die manier leren beroepskrachten en vrijwilligers elkaar beter kennen en tegelijkertijd leveren die bijeenkomsten veel ideeën op. De coördinator heeft samen met de vrijwilligers en beroepskrachten een aantal functieprofielen voor vrijwilligers opgesteld in het kader van een-op-eencontacten met cliënten. Elk functieprofiel geeft aan welke activiteiten vrijwilligers uitvoeren en welke competenties daarbij horen.
21
Informatievoorziening aan vrijwilligers Een knelpunt dat vrijwilligers vaak noemen is dat, als zij direct betrokken worden bij de zorg voor en individuele contacten hebben met bewoners, een goede informatievoorziening noodzakelijk is. Vrijwilligers vinden het moeilijk met de bewoners rechtstreeks contact te onderhouden als zij niet op de hoogte zijn van veranderingen in de situatie van de bewoner. Specifiek wordt dit genoemd als het om dementerende bewoners gaat. Deze bewoners kunnen weinig vertellen over hun achtergrond. Contact krijgen met deze bewoners kan alleen als een vrijwilliger (iets) meer weet over het vroegere leven van de bewoner. Wanneer vrijwilligers hiernaar vragen, wordt door de organisatie of beroepskracht aangegeven dat antwoord geven niet mogelijk is in verband met de privacy. Vrijwilligers ervaren dit als een knelpunt. Organisaties zien het probleem wel en denken erover na hoe ze deze informatievoorziening gestalte kunnen geven: gedacht wordt bijvoorbeeld aan een schriftje op de afdeling waarin zaken worden genoteerd die van belang kunnen zijn voor de vrijwilligers.
2.3 Visie op vrijwilligerswerk In beweging
22
Uit het onderzoek blijkt een verschuiving in de visie of wijze waarop vrijwilligers (kunnen) worden ingezet in de V&V-sector. Van oudsher leveren vrijwilligers ondersteuning en diensten bij het rondbrengen van koffie en thee, het bemensen van een bibliotheek of winkeltje of bij activiteiten die georganiseerd worden voor bewoners. Ook in de toekomst zullen deze collectieve activiteiten van vrijwilligers nodig zijn. Maar door het veranderde proces, waarbij een zo gewoon en aangenaam mogelijk dagelijks leven van bewoners het uitgangspunt wordt, zien de organisaties daarnaast andere mogelijkheden voor de inbreng van vrijwilligers. Een eerste stap is meer samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers, waarbij vrijwilligers ondersteuning bieden in aanvulling op het werk van beroepskrachten op de afdeling. De volgende stap, die bij kleinschalige woonvoorzieningen al duidelijk zichtbaar is, is dat beroepskrachten, familieleden en vrijwilligers samen het dagelijkse leven (en de zorg) gestalte geven. Bij deze organisaties wil men al verder gaan en het sociaal netwerk inschakelen en versterken. In sectoren zoals de gehandicaptenzorg en palliatieve zorg is men op dit punt al verder. Het uitgangspunt van de zorg in deze sectoren is het bieden van en stimuleren van ‘support’. Daarbij gaat het erom het eigen vermogen van de cliënt om voor zichzelf te zorgen te versterken en ook diens omgeving daarbij in te schakelen. Dat bevordert de gemeenschapszorg. Beroepskrachten zijn ondersteunend aan het sociaal netwerk. Zij verschaffen informatie en bieden ruggensteun. Voordeel van de inzet vanuit sociale netwerken is dat zij relatief eenvoudig en snel te benaderen zijn. Dit proces vraagt aandacht voor de positie van vrijwilligers binnen de organisatie. Bij Bruggerbosch heeft men bij de overgang naar kleinschalig wonen, behalve voor de beroepskrachten, ook voor de vrijwilligers een begeleidingstraject ingezet. Er zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd en de coördinator heeft gesprekken gevoerd over de werkzaamheden die vrijwilligers bereid waren uit te voeren in de nieuwe opzet. Bij de overstap naar de
nieuwe locatie met kleinschalige woongroepen zijn er vrijwilligers afgehaakt, maar de vrijwilligers die gebleven zijn (en die we geïnterviewd hebben) zijn tevreden over hun ‘nieuwe’ werk. Bij Van Neynselgroep waren de vrijwilligers minder betrokken bij het transformatieproces. De vrijwilligers zijn minder tevreden en hebben uit onvrede over de situatie een platform vrijwilligers opgericht. ‘Vrijwilligers hebben lang op een zijspoor gestaan. Veel vrijwilligers hadden daardoor onvrede over de gang van zaken en zijn gestopt met hun werk. Ze hebben hun klachten en wensen echter niet bij de organisatie geuit. Dan verandert er ook niets ten goede. Zo zou de informatievoorziening en betrokkenheid van vrijwilligers bij het beleid en de activiteiten van de organisatie flink verbeterd moeten worden.’
Verschillende perspectieven Het belang van vrijwilligerswerk in verzorgings- en verpleeghuizen en gehandicaptenorganisaties wordt algemeen onderschreven. Hun inzet vormt een belangrijke aanvulling op de zorg en draagt bij aan het welzijn van de bewoners. Wel kijken de verschillende betrokkenen anders tegen het vrijwilligerswerk aan. In deze paragraaf komen de verschillende betrokkenen aan het woord: managers en bestuurders, coördinatoren van het vrijwilligerswerk, vrijwilligers zelf en cliënten. Kijk van managers en bestuurders op het vrijwilligerswerk (in de toekomst) Uit het onderzoek blijkt dat managers en bestuurders onder invloed van de kwaliteitskaders (normen van verantwoorde zorg) een veranderingsproces op gang hebben gebracht binnen de organisaties. Er wordt afstand gedaan van het medische model (het leveren van goede kwaliteitszorg) en men groeit naar het model waarbij het dagelijkse leven van bewoners vooropstaat, met behoud van de goede kwaliteit van de zorgverlening. De ene organisatie is daarin al verder dan de andere: soms is het veranderingsproces in de zorg al ingezet (bijvoorbeeld als gevolg van nieuwbouw), soms staan de eerste schetsten nog maar op papier. Sommige organisaties die al verder gevorderd zijn in het transformatieproces kennen een belangrijke plaats toe aan de inbreng van familie en vrijwilligers. Dit kom tot uitdrukking in uitspraken als: ‘Zij hebben een andere insteek dan beroepskrachten. Ze brengen het gewone leven naar binnen. De bedoeling is dat het beleid past in het idee om het hele (sociale) systeem te betrekken bij de zorg voor de bewoner.’ ‘Vrijwilligers zijn onmisbaar; ze zorgen voor een verbreding van de sociale contacten van bewoners’. ‘Een-op-eencontacten tussen bewoners en vrijwilligers worden belangrijker. De bewoners die we nu krijgen, hebben vaak een heel klein netwerk. Individuele contactmogelijkheden worden steeds belangrijker.’ ‘Vrijwilligers dragen in belangrijke mate bij aan de sfeer in een groep. Dat zit ’m in de kleine dingen en daar zijn ze vaak goed in: een praatje maken, een aai over de bol, extra aandacht.’ ‘De kwaliteit van het concept kleinschalig wonen staat of valt met de inzet van vrijwilligers en familieleden. Als familieleden bijvoorbeeld iets in de woning doen voor hun naaste, profiteren de andere bewoners in de groep er vaak ook van.’
23
Tegelijkertijd spelen ook de krappe arbeidsmarkt en de financiering een rol en dan kijkt men vanuit organisatorisch perspectief naar de inzet van vrijwilligers: ‘De corebusiness is het leveren van professionele zorg. Daar wordt de organisatie voor betaald. Dat de organisatie er ook voor kiest om meer dan duizend vrijwilligers in te zetten, levert de organisatie geen (extra) geld op. De keuze is gebaseerd op het willen bieden van kwaliteit waaraan vrijwilligers ook een bijdrage kunnen leveren die zeer wenselijk is.’ ‘Wellicht is het een optie dat vrijwilligers een soort welzijnsmedewerkers worden in sommige opzichten. De huidige kwaliteitsmedewerkers waren voor de verhuizing medewerkers van de huishoudelijke dienst. Zij hebben allemaal bijscholing gehad. Dat betekent dat ze niet alleen poetsen in een woning, maar ook kleine handreikingen verrichten. Zoiets zie ik ook wel voor me bij de vrijwilligers. Scholing en training van vrijwilligers is belangrijk, maar de vrijwilligers moeten niet overvraagd worden, want dan lopen ze weg.’ ‘Het gaat een hete zomer worden om alles draaiend te houden. In het managementoverleg is besproken of op kleine punten niet meer vrijwilligers ingeschakeld kunnen worden. Bijvoorbeeld bij het wegbrengen van bewoners naar de kapper of de pedicure. Meestal doet een verzorgende dat en als de kapper of pedicure er nog niet is of nog niet vrij is, dan moet de verzorger erbij blijven. Dit kost relatief veel tijd, waardoor de beroepskracht lang van een afdeling weg is. Als vrijwilligers dit zouden kunnen doen, dan scheelt dat aan verzorgingstijd.’
24
In dit geval wordt nieuw vrijwilligersbeleid vaak geformuleerd als ‘personeelsbeleid’. Welke competenties hebben huidige vrijwilligers? Welke vrijwilligers (met bepaalde) competenties hebben we nodig? Hoe werven we vrijwilligers met specifieke competenties? Kunnen we door middel van scholing of deskundigheidsbevordering vrijwilligers meer en anders inzetten? En er wordt geëxperimenteerd in het overhevelen van taken die nu door beroepskrachten uitgevoerd worden, bijvoorbeeld het bemensen van de receptie in vakantietijd. Een voorbeeld van de instrumentele invalshoek is de organisatie (niet bij het onderzoek betrokken) die geen vrijwilligers kon krijgen om als gastvrouw in een bewonersgroep te helpen en vervolgens met succes op zoek is gegaan naar betaalde krachten. Kijk van coördinatoren op het vrijwilligerswerk (in de toekomst) De functie van coördinatoren vrijwilligerswerk verandert. Als vrijwilligerswerk meer deel uitmaakt van de geboden zorg, vraagt dit om meer ondersteuning/scholing, meer en andere werving en meer aandacht voor selectie. Vrijwilligerscoördinatoren houden zich minder bezig met het dagelijkse werk van de vrijwilligers. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de activiteitenbegeleiders, de facilitaire dienst of het afdelingshoofd / de zorgmanager. Coördinator vrijwilligerswerk zal mede een meer beleidsmatige invulling krijgen. Sommige coördinatoren hebben moeite met deze invulling, ook omdat zij nu nog vaak ver afstaan van de leiding van de organisatie en niet altijd rechtstreeks betrokken worden bij de (invulling van de) veranderde zorgvisie. Zij hebben vaak een nauwe band met de vrijwilligers en zijn het aanspreekpunt voor hen. Deze coördinatoren hebben er meer moeite mee als vanuit de organisatie steeds meer verwacht en geëist wordt van vrijwilligers. Zij zijn bang dat als de verantwoordelijkheid van het dagelijkse werk van vrijwilligers bij de afdeling wordt
gelegd, zij onder druk worden gezet om werk te doen dat ze eigenlijk niet willen doen. Uit de bijeenkomst van vrijwilligerscoördinatoren in de regio Apeldoorn blijkt dat ‘veel aanwezige coördinatoren vinden dat hun werkzaamheden niet op waarde worden geschat. Ze maken mee dat er van hogerhand nieuwe plannen worden ontwikkeld, waar ook vrijwilligers voor nodig zijn. Aan hen wordt gevraagd voor de benodigde vrijwilligers te zorgen. Alsof ze zomaar een blik kunnen opentrekken. In de projectplannen wordt de werving, scholing en begeleiding van vrijwilligers echter niet of nauwelijks begroot.’ Bij organisaties waar het proces al langer loopt, hebben coördinatoren minder moeite met een verandering in hun positie binnen de organisatie. Wel vinden ze dat ze een belangrijke taak hebben als het erom gaat de stem en positie van de vrijwilliger te beschermen: ‘Goede coördinatie die aandacht heeft voor de positie van de vrijwilliger, die oog heeft voor de drive waarom vrijwilligers zich willen inzetten en niet alleen kijkt vanuit het standpunt van de zorg(organisatie). Ook de praktische zaken regelen voor vrijwilligers is belangrijk.’ Kijk van vrijwilligers op het vrijwilligerswerk (in de toekomst) Een deel van de vrijwilligers die we gesproken hebben, heeft er moeite mee als van hen de omslag verwacht wordt naar meer samen zorgen voor een kleinere bewonersgroep. Zij vinden het vooral leuk om in groepsverband te werken, samen met andere vrijwilligers. Bij het werken op een woongroep zijn ze als vrijwilliger solistischer bezig en hebben ze meer met beroepskrachten te maken. Ze missen het groepsgebeuren met andere vrijwilligers. Dat vormt juist een belangrijk onderdeel van hun motivatie om het werk te doen. Hun weerstand heeft deels ook te maken met hun negatieve ervaringen in de bejegening door beroepskrachten. Een ander deel van de vrijwilligers die we gesproken hebben, is van mening dat vrijwilligers meer bij de zorg betrokken kunnen worden. Deze groep heeft er geen moeite mee eenvoudige zorg- en huishoudelijke taken over te nemen, mits daar een goede begeleiding en scholing aan gekoppeld is. Het geeft voldoening en maakt hun positie gelijkwaardiger tegenover beroepskrachten. Wel blijkt dat de vrijwilligers vooral denken aan het overnemen van huishoudelijke taken: ‘We moeten niet alleen de verantwoording dragen. Dat is niet onze taak. We willen wel bijspringen. Dat kan ook door beroepskrachten andere taken uit handen te nemen door bijvoorbeeld allerlei kleine klusjes te doen of schoon te maken.’ Deze uitspraak is van vrijwilligers op een psychogeriatrische afdeling. Mogelijk vinden zij directe zorg aan dementerende ouderen te moeilijk. Kijk van cliënten op vrijwilligerswerk (in de toekomst) De cliënten die we gesproken hebben, waren tevreden over en dankbaar voor het aandeel van vrijwilligers in de zorg. Het is voor oudere bewoners moeilijk onderscheid te maken tussen beroepskrachten en vrijwilligers als het om bepaalde activiteiten gaat zoals koffieschenken en groepsactiviteiten. Zij hadden weinig zicht op de toekomst van het vrijwilligerswerk. Wel zouden ze graag meer mogelijkheden willen hebben om naar buiten te gaan, maar daar hebben ze – beroepskrachten en vrijwilligers – geen tijd voor. Een van de geïnterviewde ouderen heeft een vrijwilliger die met haar gaat winkelen of op een terrasje gaat zitten en dat wordt zeer gewaardeerd.
25
Als de opvattingen van de verschillende betrokkenen op een rij worden gezet dan blijkt dat een andere, intensievere inzet van vrijwilligers op voorhand niet wordt afgewezen, als er maar ruimte is voor individuele wensen van de vrijwilligers en geen dwang is om werkzaamheden te verrichten die zij zelf niet willen. Er zijn vrijwilligers die liever in groepsverband actief willen zijn dan als enige vrijwilliger op een afdeling. Vrijwilligers willen wel een gelijkwaardiger positie naast de beroepskracht en willen niet gezien worden als ondergeschikte hulp voor de beroepskracht. Met voldoende begeleiding, scholing of deskundigheidsbevordering zijn vrijwilligers ook wel bereid meer (zorg)taken te verrichten. De activiteiten van vrijwilligers zijn echter in hun ogen niet zozeer op de zorgverlening gericht als wel op het welbevinden van mensen. De term ‘samen zorgen’ vindt een deel van hen te zwaar aangezet.
Grenzen aan het vrijwilligerswerk Als organisaties streven naar een grotere en andere inzet van vrijwilligers in de organisatie, bestaat het gevaar dat vrijwilligers zorg bieden die op het terrein ligt van de competenties van beroepskrachten. In het onderzoek zijn we nagegaan hoe de verschillende geledingen in de organisaties oordelen over het gevaar dat vrijwilligers werkzaamheden (gaan) uitvoeren die tot het domein van de beroepskrachten horen. Wat zijn de grenzen van het vrijwilligerswerk in de organisaties?
26
Managers zijn van mening: ‘Al werkend zien we wel waar we uitkomen: willen we goede zorg leveren dan kan het niet anders.’ Management en vrijwilligers vinden allebei dat vrijwilligers (die dit willen) meer mogen doen, maar wel met extra scholing. Algemeen wordt de opvatting gehanteerd dat er duidelijke grenzen liggen in die zin dat vrijwilligers geen BIGhandelingen mogen uitvoeren. Toch zien we ook hier een verschuiving optreden. Jarenlang was het beleid in organisaties dat vrijwilligers die vroeger in de zorg hebben gewerkt en nu als vrijwilliger actief zijn, een stapje terug moeten doen. Nu wordt erover nagedacht of deze vrijwilligers (eventueel met bijscholing) ook zorghandelingen mogen verrichten. De bereidheid was aanwezig bij de vrijwilligers die we spraken. Hetzelfde proces is te zien bij het onderscheid tussen familiezorg en vrijwilligerszorg. Nu hanteren de meeste organisaties het uitgangspunt dat familieleden meer handelingen mogen verrichten voor hun naaste dan een vrijwilliger. Als een familielid als vrijwilliger actief wil blijven binnen een organisatie als hun naaste is overleden, dan wordt er een duidelijke stap gezet. Het familielid wordt vrijwilliger en daarvoor gelden andere regels. Bij kleinschalig wonen wordt deze grens onduidelijker, omdat familie helpt in de woongroep/huiskamer en dan ook vaak helpt bij andere bewoners: waarom wel je vader of moeder en niet een andere bewoner naar het toilet helpen? De verantwoordelijkheid om te bewaken dat vrijwilligers niet over de grenzen heen gaan, komt steeds meer bij het afdelingshoofd / de teammanager te liggen. Verschuiving van grenzen kan ook betekenen dat activiteiten die vrijwilligers zouden kunnen uitvoeren door betaalde medewerkers worden uitgevoerd. Als voorbeeld hebben we al eerder genoemd de organisatie die (huis)vrouwen in dienst neemt om enkele uren per dag als gastvrouw te werken in een woongroep/huiskamer.
2.4 Conclusies De organisaties die hebben deelgenomen aan het onderzoek vormen een afspiegeling van de verschillende typen organisaties in de zorg. Vier van de onderzochte organisaties maken deel uit van een groter concern, twee zijn er zelfstandig, twee werken er binnen de poorten van hun organisatie met kleinschalige woonvormen en één biedt onderdak aan gehandicapten. De organisaties richten hun blik meer en meer op vrijwilligers, omdat ze voorzien dat hun inzet in de toekomst onontbeerlijk zal zijn om kwaliteit van zorg te kunnen blijven leveren.
Huidige inzet van vrijwilligers Van oudsher zijn vrijwilligers in verzorgings- en verpleeghuizen (zie schema 2 bij A) vooral dienstverlenend en ondersteunend actief, vooral in groepsverband. In een aantal huizen zijn of worden er verenigingen opgericht met een aanbod van diverse activiteiten. Bewoners kunnen zelf kiezen of ze lid willen worden van een of meer verenigingen. In de kleinschalige woonvormen (B) is de ondersteuning niet meer opgedeeld, maar wordt die aangeboden binnen de woongroep zelf. Er is veelal ook nog een aanbod van gezamenlijke recreatieve activiteiten, al dan niet binnen verenigingsverband. Datzelfde geldt voor de gehandicaptensector (C). Daarnaast kent deze sector een inzet van vrijwilligers vanuit het sociaal netwerk van de cliënt. Bekenden van de cliënt worden benaderd om uitstapjes te maken, de cliënt te bezoeken en dergelijke. In principe zet de vrijwilliger zich in voor de persoon die hij of zij kent. Soms richten activiteiten zich ook op andere cliënten. Zowel in de gehandicaptensector als in de V&V-sector kúnnen vrijwilligers zorghandelingen uitvoeren. In het eerste geval gaat het om persoonlijke ondersteuning van de cliënt. In het laatste geval gaat het meestal om ondersteuning van een of meer cliënten op verzoek van een beroepskracht of omdat de vrijwilliger zelf hulp aanbiedt. Schema 2 Overzicht inzet vrijwilligers in zorgorganisaties
A Inzet van vrijwilligers bij organisaties in de V&V-sector
Ondersteuning welzijn – recreatieve groepsactiviteiten (verenigingen) – pastoraal werk
Ondersteuning zorg – helpen met eten en drinken op afdeling – helpen bij dagverzorging
Ondersteuning facilitering – koffie rondbrengen – helpen in restaurant – beheer winkel, bibliotheek, bar enzovoort – vervoer binnens- en buitenshuis
27
B Inzet van vrijwilligers in kleinschalige woonvormen
Collectieve ondersteuning welzijn – recreatieve groepsactiviteiten (verenigingen) – pastoraal werk
Collectieve en individuele ondersteuning welzijn, praktisch en zorg – praatje maken met bewoners – spelletjes doen – uitstapjes maken – bewoners wegbrengen en ophalen – koffiezetten, tafel dekken en opruimen en dergelijke – hulp bij eten en drinken – hulp bij zorghandelingen
C Inzet van vrijwilligers in gehandicaptenorganisaties
Collectieve ondersteuning – recreatieve groepsactiviteiten (verenigingen) – pastoraal werk
28
Individuele ondersteuning welzijn, praktisch en zorg – bezoeken – uitstapjes – emotionele steun – praktische ondersteuning, zoals boodschappen doen, klussen, vervoer – eenvoudige zorghandelingen
Samenstelling vrijwilligersbestand Er komt steeds meer variatie in het vrijwilligersbestand dat actief is in de organisaties. Naast de ‘traditionele’ vrijwilligers zijn er tegenwoordig vrijwilligers actief in het kader van de maatschappelijke stages, sociale activering, re-integratie en taakstraffen. Deze groepen hebben een andere (verschillende) motivatie om vrijwilligerswerk te doen, soms speelt dwang een rol, soms hebben zij specifieke taken. De diverse groepen vrijwilligers vragen om andere begeleiding en ondersteuning bij hun werk. Het kan soms tot fricties leiden met de traditionele groepen vrijwilligers.
Coördinatie van het vrijwilligerswerk De coördinatie van het vrijwilligerswerk is verschillend georganiseerd. In verzorgingsen verpleeghuizen is de beroepskracht die het welzijnswerk of de activiteitenbegeleiding verzorgt ook vaak verantwoordelijk voor de coördinatie van de vrijwilligers. Het betreft veelal vrijwilligers die alleen meehelpen met de activiteiten. Daarnaast zijn er echter ook vrijwilligers actief binnen de zorg en in de facilitaire dienstverlening. Zij worden aangestuurd door de respectievelijke managers. In sommige gevallen hebben deze managers als extra taak om het algehele vrijwilligerswerk te coördineren. Of er is een aparte functie van coördinator vrijwilligerswerk, zoals in de meeste onderzochte organisaties. De coördinator vrijwilligerswerk is in de meeste gevallen verantwoordelijk voor de werving, selectie en plaatsing van vrijwilligers, voor begeleiding op afstand (bijvoorbeeld als er sprake is van een conflict), voor het vinden en binden van nieuwe groepen vrijwilligers en specifieke projecten rond de inzet van vrijwilligers.
De mate waarin de coördinator zich ook buigt over beleidsplannen rond vrijwilligerswerk verschilt. Vooral bij grote concerns is er op concernniveau een coördinator aangesteld, die dit specifiek tot taak heeft. In sommige gevallen heeft de coördinator geen directe bemoeienis met de uitvoering, dus ook niet met de werving en selectie. In kleinere organisaties is die combinatie er meestal wel. De beleidstaken kunnen ook worden waargenomen door de zorgmanager en/of personeelsmanager die in hun plannen aandacht besteden aan respectievelijk de zorginhoudelijke kant van het vrijwilligerswerk of aan de arbeidsvoorwaarden. Dat hangt vaak mede af van de geëigende werkwijze in de organisatie en van de competenties van de coördinator zelf. Soms blijkt iemand beter te zijn in de uitvoerende coördinatietaken dan in de beleidsmatige aspecten. Alle coördinatoren in het onderzoek constateren dat hun werk de afgelopen jaren intensiever is geworden: op de agenda staan meer ondersteuning, meer overleg en meer beleidsmatige zaken.
Visie op toekomstige inzet van vrijwilligers De veranderingen in de zorgsector dragen bij aan veranderingen in de visie op vrijwilligers en hun werkzaamheden. De ene organisatie gaat een stap verder dan de andere als het gaat om de mogelijke inzet van vrijwilligers. Verantwoorde zorg met de cliënt centraal Verantwoorde zorg waarbij de kwaliteit van leven centraal staat, leidt tot een andere visie op vrijwilligerswerk. Zorgorganisaties geven aan dat de inzet van vrijwilligers onontbeerlijk is om verantwoorde zorg te bieden. Hieraan liggen zowel zorginhoudelijke als praktische argumenten ten grondslag. Zorginhoudelijke argumenten zijn bijvoorbeeld dat vrijwilligers een stukje buitenwereld binnen de organisatie brengen en dat vrijwilligers de extra aandacht en passie kunnen bieden die bewoners nodig hebben. Praktische argumenten zijn dat er personeelsgebrek is (bijvoorbeeld in vakantietijd), dat vraaggerichte, individuele zorg intensiever is en dat zonder vrijwilligers de kwaliteit van de zorg niet gegarandeerd kan worden. Zorg die meer gericht is op de individuele behoeften en wensen van de bewoners betekent dat, naast de gemeenschappelijke activiteiten die voor bewoners georganiseerd worden, er meer behoefte komt aan individuele invulling van activiteiten van vrijwilligers in een-op-een contacten met bewoners. Sociaal netwerk In het concept van verantwoorde zorg draait het om de cliënt. Het streven om diens leven zo veel mogelijk voort te zetten als hij of zij gewend is, ook binnen een organisatie, zorgt ervoor dat de blik niet alleen op de cliënt zelf, maar ook op diens omgeving gericht is. In de gehandicaptensector hebben organisaties daar al de nodige ervaring mee. Het uitgangspunt is dat de beroepsmatige zorg een bijdrage levert aan de versterking van het sociaal netwerk, vooral als het netwerk erg klein is. Ook in de V&V-sector wordt gekeken of het mogelijk is om meer mensen vanuit het sociaal netwerk van een cliënt te benaderen om als vrijwilliger hand- en spandiensten te verrichten. Kleinschalig wonen Steeds meer organisaties kiezen voor kleinschalig wonen omdat dit zorgconcept meer aansluit bij het dagelijkse leven van de cliënt. De cliënt woont niet meer in een instelling,
29
maar in een woongroep waar het dagelijkse ritme zo veel mogelijk aansluit bij vroeger. Ieder een eigen slaapkamer met eigen spullen; een woonkamer waar het dagelijkse leven zich afspeelt, activiteiten die ook vroeger de dag vulden. Een team van vaste beroepskrachten vullen dit dagelijkse leven in: eten, drinken, lichamelijke zorg en bezigheden. Familie en vrijwilligers zijn welkom en nodig en noodzakelijk voor de ondersteuning. Samen zorgen Sommige organisaties willen nog een stapje verder gaan. Zij streven naar een zorgconcept waarbij beroepskrachten, familieleden en vrijwilligers gezamenlijk de zorg op zich nemen. De grenzen tussen de zorg door beroepskrachten, familieleden en vrijwilligers zullen hierdoor vervagen. Net als in een gewoon gezin waarin ieder taken op zich neemt en de een wat beter is bij het ene onderdeel (bijvoorbeeld boodschappen doen of koken) dan de ander, kunnen de dagelijkse bezigheden ingevuld worden. Familieleden en vrijwilligers zijn niet meer ‘het hulpje van de beroepskracht’, maar samen wordt de zorg ingevuld. Vrijwilligers zelf hanteren echter liever niet de term ‘samen zorgen’, omdat ze vinden dat ze dan te veel worden meegezogen in de zorgverlening. Zij bieden eerder ondersteuning in de vorm van een luisterend oor, uitstapjes maken, vervoer of praktische klussen. Ze leveren daarmee een bijdrage aan het welbevinden van de mensen.
Aandacht voor het veranderingsproces 30
De veranderingen door de invoering van het nieuwe zorgconcept en de verdere ontwikkelingen met andere (kleinschalige) woonvormen zullen voor (een deel van) de vrijwilligers ook grote veranderingen meebrengen. Vooral die vrijwilligers die al jarenlang actief zijn bij een organisatie, hebben soms moeite de veranderingen te volgen. Zeker als ze er pas in een laat stadium bij betrokken worden, voelen ze zich nogal eens voor het blok gezet. Zonder goed begrip van wat er gebeurt en waarom verzetten ze zich dikwijls – bewust of onbewust – tegen de nieuwe ontwikkelingen. In feite is dat niet anders dan bij beroepskrachten die al vele jaren werkzaam zijn bij de organisatie en nieuwe ontwikkelingen wantrouwen. Zij worden dikwijls op vele manieren geïnformeerd en zelfs ‘gemasseerd’ om mee te gaan op het nieuwe pad dat de organisatie heeft uitgestippeld. Het is typerend dat veel organisaties hun vrijwilligers pas in een laat stadium informeren over de nieuwe koers van de organisatie. En dat zij verwachten dat de vrijwilligers daar zonder slag of stoot in meegaan. Als dat niet gebeurt, worden vrijwilligers als lastig en weinig veranderingsgezind ervaren. Uit de voorbeelden van de onderzochte organisaties blijkt echter dat daar waar wel geïnvesteerd is in goede voorlichting en informatie aan vrijwilligers, meer bereidheid bestaat om veranderingen te volgen. Dat geldt niet voor alle vrijwilligers. Sommigen haken af. Maar degenen die blijven, zijn vaak goed gemotiveerd. Ze hebben de kans gehad erover na te denken, vragen te stellen en te besluiten of ze zich in de nieuwe koers kunnen vinden. Ook als dat betekent dat er in de praktijk nog veel geëxperimenteerd wordt met een concrete invulling, willen ze hun steentje bijdragen als ze het gevoel hebben serieus genomen te worden.
3 Visie op inzet van vrijwilligers vanuit landelijk perspectief Dit deel van het onderzoek bestaat uit een combinatie van literatuurstudie en interviews die we gevoerd hebben met vertegenwoordigers van landelijke organisaties. Ook hebben we de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) benaderd, omdat zij de kwaliteit van de zorgorganisaties toetsen en we graag wilden weten of ze letten op vrijwilligers en hun werkzaamheden. Met het verslag van onze bevindingen hierover begint dit hoofdstuk. Gevolgd door de beschouwingen van de landelijke vertegenwoordiging van de zorgorganisaties, de beroepsverenigingen, belangenorganisaties van cliënten en mantelzorgers en enkele vrijwilligersorganisaties. Tezamen biedt dit een overzicht van de kansen en problemen die zich (kunnen) aandienen als het gaat om vrijwilligerswerk in relatie tot het bieden van verantwoorde zorg, die door de verschillende betrokkenen op landelijk niveau worden gesignaleerd.
3.1 Inspectie voor de Gezondheidszorg De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als opdracht de volksgezondheid te bevorderen door effectieve handhaving van de kwaliteit van zorg. Met name de onderzoeken in de gehandicaptenzorg en de verpleeghuiszorg komen in deze paragraaf aan bod. We hebben de programmaleider ouderenzorg van de IGZ gevraagd om te reageren op de onderzoeksresultaten in relatie tot de inzet van vrijwilligers. Die inzet blijft voor een groot deel buiten beschouwing. Waarom is dat zo en zou de Inspectie toch iets kunnen en moeten betekenen voor het vrijwilligerswerk in de zorg?
Onderzoek in de gehandicaptenzorg In 2007 heeft de IGZ de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking in 24-uursorganisaties onderzocht (IGZ, 2007). Het doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in onder andere de risico’s op het terrein van deskundigheid van het personeel, continuïteit van zorg, diagnostiek, signalering en veiligheid. Aanleiding voor dit onderzoek waren de aanhoudende verontrustende signalen over een tekortschietende kwaliteit van de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. De IGZ constateerde onder meer dat ruim een kwart van de woon-/zorglocaties maatregelen moet nemen om de eigen regie van de cliënt te verbeteren. Wat betreft de ondersteuning van cliënten wordt er gewerkt aan het realiseren van deze plannen volgens de normen van verantwoorde zorg. De verwachtingen zijn hooggespannen, niet alleen van begeleiders en deskundigen, maar ook van cliëntvertegenwoordigers en cliënten zelf. De Inspectie ziet een eerste tendens: uit de bezoekverslagen bleken meer cliënten en cliëntvertegenwoordigers te weten welke afspraken er zijn gemaakt. De ervaring van gezamenlijk gemaakte afspraken is belangrijk voor een goed verloop van de zorg- en dienstverlening. De IGZ beveelt aan om best practices te verzamelen over methodieken en managementstijlen die een cliëntgerichte organisatie van de zorg- en dienstverlening mogelijk maken.
31
Onderzoek in verzorgings- en verpleeghuizen In 2005 heeft de IGZ de kwaliteitsborging in verzorgings- en verpleeghuizen nader bekeken (IGZ, 2005). In dit onderzoek worden vrijwilligers en hun werkzaamheden genoemd met betrekking tot vocht- en voedselvoorziening aan cliënten. De Inspectie wees erop dat min of meer op eigen initiatief en zonder (of met stilzwijgende) goedkeuring van de leiding familieleden van de bewoners en vrijwilligers veel taken op het gebied van vocht- en voedselvoorziening naar zich toe hebben getrokken. Hoe lovenswaardig dit ook is: het ontbreken van beleid en een heldere afbakening van taken brengt risico’s met zich mee voor bewoners. De richtlijn zoals vastgesteld in de normen voor verantwoorde zorg is dat ‘de complexiteit van een adequate vocht- en voedselvoorziening om deskundige scholing van personeel, vrijwilligers en familie vraagt, bij voorkeur in de organisatie zelf’.
32
In het onderzoek naar de verpleeghuiszorg kwam het onderdeel over de vocht- en voedselvoorziening ook aan bod (IGZ, 2005). De Inspectie lette erop of er een richtlijn aanwezig was, of ook familieleden en vrijwilligers voldoende geïnstrueerd waren en of de richtlijn werd nageleefd, geëvalueerd en zo nodig werd bijgesteld. Dat bleek bij 50% van de organisaties het geval te zijn (IGZ, 2005, p. 24-25). Tevens heeft de Inspectie in dit onderzoek gekeken naar toezicht op psychogeriatrisch geïndiceerde cliënten in de huiskamers door medewerkers en/of geïnstrueerde personen. Dat kunnen vrijwilligers zijn. Zij bleken niet altijd voldoende geïnformeerd en toegerust te zijn om (tijdelijk) het toezicht waar te nemen. De programmaleider ouderenzorg van de IGZ vindt dat als het gaat om zorgactiviteiten de cliënt professionele hulp mag verwachten. Vrijwilligers kunnen wel ondersteuning bieden, maar een organisatie zou terughoudend moeten zijn bij de uitvoering van zorghandelingen. Ze haalt het voorbeeld aan van cliënten met slikproblemen. In haar ogen is het niet wenselijk dat vrijwilligers deze cliënten helpen met eten. Al helemaal niet als dat leidt tot weliswaar goedbedoelde, maar vaak ondeskundige hulp. Een dergelijke handeling is risicovol en de organisatie mag die daarom niet overlaten aan een vrijwilliger. De Inspectie toetst hier echter niet op, omdat dit niet in de normen is vastgelegd. Het wordt aan organisaties zelf overgelaten om wel of niet vrijwilligers in te schakelen. Als ze ervoor kiezen om vrijwilligers in te zetten, moeten organisaties wel zorgen voor passende instructies.
Signalen De Inspectie kan geluiden over de inzet van vrijwilligers en van vrijwilligers zelf opvangen in haar contacten met cliëntenraden. In de V&V-sector hebben in vele gevallen vrijwilligers zitting in een cliëntenraad. De inspecteurs spreken uitgebreid met een cliëntenraad en bij onvrede of opmerkingen zouden ook vrijwilligers hun zegje kunnen doen. De Inspectie zou tevens rechtstreeks meldingen kunnen ontvangen van en over de (verkeerde) inzet van vrijwilligers. Volgens de programmaleider is dat echter niet het geval. Daardoor heeft de IGZ geen reden om dit soort zaken te onderzoeken. Het is aan organisaties zelf om te zorgen voor voldoende bekwaam personeel. Hoe ze dat doen, staat hun vrij. Net als het vrijwilligers vrijstaat om taken die van hen gevraagd worden niet uit te voeren. Ze zouden ten minste moeten vragen om goede scholing en begeleiding, aldus de programmaleider. In geval van onvrede over de taakverdeling en/of over de randvoorwaarden zou het goed zijn als vrijwilligers die signalen doorgeven. Dan wordt er beter op gelet.
De programmaleider ouderenzorg kan zich voorstellen dat het vraagstuk van de taakafbakening tussen vrijwilligers en beroepskrachten en mantelzorgers in de toekomst meer gaat spelen. De zorg komt aan de ene kant onder druk te staan door de vergrijzing en aan de andere kant door tekorten aan beroepskrachten. De wens van de overheid is om tot meer inzet van vrijwilligers en mantelzorgers te komen. De vraag is of dat een realistische optie is.
3.2 Brancheorganisaties ActiZ, organisatie van zorgondernemers, waaronder verzorgings- en verpleeghuizen, en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) zijn nauw betrokken bij het opstellen, uitvoeren en monitoren van normen voor verantwoorde zorg (zie hoofdstuk 1). Hoe kijken zij tegen de inbreng van vrijwilligers aan? Waar zien ze kansen en welke knelpunten doemen er volgens hen op? We hebben hierover gesproken met de beleidsmedewerkers van beide organisaties en met een vertegenwoordiger van een lidorganisatie van VGN, die participeert in de Adviescommissie Kwaliteit van zorg en Onderzoek.
Rol van vrijwilligers bij verantwoorde zorg De beleidsmedewerker van ActiZ ziet een grotere rol voor vrijwilligers weggelegd dan tot nu toe als het gaat om het ondersteunen van de kwaliteit van leven van de cliënt. In het concept van verantwoorde zorg staat de kwaliteit van leven van de cliënt voorop. De cliënt wordt zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld haar of zijn leven te leiden zoals zij of hij dat gewend was en wenst, ondanks ouderdom, ziekte of handicaps. De professionele zorg ondersteunt de kwaliteit van leven vakbekwaam, vrijwilligers doen dat op hun manier en binnen hun mogelijkheden. Het speciale van vrijwilligers is dat ze niet beroepsmatig naar cliënten kijken, maar juist het ‘gewone’ leven meebrengen. Professionele vragen naar beperkingen en gezondheid staan niet voorop. Vrijwilligers brengen gezelligheid met zich mee, hebben extra tijd en aandacht en maken activiteiten zoals uitstapjes mogelijk waarvoor zonder hen geen ruimte zou zijn. De VGN bekijkt het vrijwilligerswerk mede vanuit het bredere perspectief van sociale netwerken waarop cliënten een beroep kunnen doen voor ondersteuning. Mensen met een beperking willen een leven leiden dat past bij hun mogelijkheden, wensen en ambities (gewoon wat kan). Daarbij hebben ze in meer of mindere mate zorg en ondersteuning nodig (speciaal waar nodig). Als iemand zelf bepaalde zaken niet meer kan of bepaalde wensen heeft, dan kunnen naasten en mensen die verder afstaan van de cliënt, maar wel deel uitmaken van diens sociaal netwerk, uitkomst bieden. Zelfs voorafgaand aan beroepsmatige ondersteuning. De eigen kracht en de kracht van het sociaal netwerk staan centraal in de gehandicaptenzorg, aldus de vertegenwoordigers van de VGN. Wel moet bij de zorg en ondersteuning vanuit het sociaal netwerk de veiligheid van de cliënt gewaarborgd zijn. Daar waar nodig dient er beroepsmatige ondersteuning te worden geboden.
Meer in samenspraak Betaalde begeleiders kunnen er volgens de vertegenwoordigers van de VGN wel voor zorgen dat het sociaal netwerk wordt ‘aangeboord’ en ingeschakeld. Zij moeten in samenspraak met
33
de cliënt bepalen welke bijdrage mensen uit het sociaal netwerk kunnen leveren en welke beroepsmatige ondersteuning er nodig is. Dat hangt af van de individuele ondersteuningsbehoefte. Vrijwilligers kunnen beroepskrachten ontlasten, die daardoor meer tijd hebben om broodnodige zorg te verlenen. Daarnaast biedt hun inzet extra fleur voor cliënten en daarmee vormt het een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van hun leven. ‘Iets extra’s’ klinkt daarbij te bescheiden, aldus de beleidsmedewerker van ActiZ. Natuurlijk moet de geïndiceerde zorg wel beschikbaar zijn voor de cliënt. Maar met de vier betrokken partijen (cliënten, mantelzorgers, vrijwilligers en beroepskrachten) is het concept van verantwoorde zorg in goed overleg in te vullen. Dat moet ook zichtbaar zijn in het zorg-leefplan. Als de vrijwilliger en de cliënt daar beiden mee instemmen, zou de vrijwilliger de cliënt bijvoorbeeld kunnen helpen bij een wasbeurt. Daarmee ontstaat de activiteit vanuit de wens en behoefte van de cliënt in samenspraak met de vrijwilliger. Zo nodig kan de vrijwilliger instructies ontvangen voor de uitvoering van de taken.
34
De beleidsmedewerker waarschuwt ervoor dat de persoongerichte inzet van de vrijwilligers niet moet leiden tot een vaste invulling van alle vormen van persoonsgerichte ondersteuning die vrijwilligers bieden. Welke ondersteuning de vrijwilliger biedt, moet een vrije keuze blijven van de cliënt én de vrijwilliger zelf. Dat vraagt veel flexibiliteit van de organisatie, omdat de ene vrijwilliger bepaalde taken wellicht wel uitvoert en de andere niet. Maar het is niet de bedoeling dat een organisatie vrijwilligers taken oplegt die de organisatie zelf goed uitkomen. Dat doet geen recht aan de gedachte van meer samenspraak en kan tot veel weerstand leiden.
3.3 Beroepsverenigingen De beroepsvereniging van verzorgenden, Sting, was nauw betrokken bij de totstandkoming van de normen voor verantwoorde zorg in de V&V-sector en de thuiszorg (zie hoofdstuk 1). Verzorgenden komen op de werkvloer nogal eens in contact met vrijwilligers. Daarom vonden we het interessant van een medewerker van het landelijk bureau te horen hoe Sting tegen de relatie tussen beroepskrachten en vrijwilligers aan kijkt. Levert die relatie spanningen op of niet? Waar zou dat mee te maken kunnen hebben en op welke wijze kan de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers versterkt worden volgens Sting? Agora, de landelijke beroepsvereniging vrijwilligerswerk, zet zich in voor de versterking van de positie van coördinatoren vrijwilligerswerk, onder andere in de zorg. Voor hen draait het bij verantwoorde zorg om de mogelijkheden om als coördinator vrijwilligers op een passende manier te kunnen inzetten in aansluiting op de wensen en behoeften van cliënten. Bij persoonsgerichte taken gaat het erom een goede match te maken tussen cliënt en vrijwilliger. In het gesprek met een bestuurslid hebben we daarover gesproken, evenals over de relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten en de strategische managementopdracht voor de coördinatoren.
Relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten Agora en Sting voorzien dat de grenzen tussen het werk van vrijwilligers en beroepskrachten onder druk zullen komen te staan vanwege allerlei ontwikkelingen, zoals een tekort aan beroepskrachten, een toenemende vraag naar zorg en bezuinigingen. Dat zal ook gevolgen hebben voor de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Het bestuur en management van de zorgorganisaties zullen dit zorgvuldig moeten oppakken en bespreken met beide groepen. Sting vindt dat verzorgenden goed moeten worden toegerust om met vrijwilligers te kunnen samenwerken. Beide groepen moeten van elkaar weten wat hun verantwoordelijkheden zijn. Het gevaar bestaat dat de vakkennis van verzorgenden ondergesneeuwd raakt. Verzorgenden voelen zich soms in een lastige positie gemanoeuvreerd als ze moeten samenwerken met vrijwilligers die ofwel een hogere zorgopleiding hebben gehad dan zij ofwel al jarenlang ‘in dienst’ zijn en zeggen wel te weten hoe het allemaal werkt. Verzorgenden kunnen weerstand bieden als ze vanuit het management niet goed geïnformeerd, gestimuleerd en ondersteund worden over en in het samenwerken met vrijwilligers. Goede samenwerking vereist dat men begrip heeft voor elkaar en dat er gewerkt wordt aan een goede relatie. Agora ziet een oplossing in meer flexibele omgang met vrijwilligers. Een vrijwilliger moet ruimte krijgen om zijn of haar talenten in te zetten. Daarbij zal de ene vrijwilliger meer zelfstandig kunnen werken en meer verantwoordelijkheid willen dragen dan de andere. Het bestuurslid wijst erop dat vrijwilligers niet alleen komen om opdrachten uit te voeren. Ze komen juist ook voor de inhoud van het werk. Dus niet om iemand snel van A naar B te vervoeren, maar om een praatje te maken, belangstelling te tonen en waar mogelijk mensen te activeren. Het is aan coördinatoren vrijwilligerswerk om bij de intake goed in beeld te krijgen wat een vrijwilliger wil en over welke talenten hij of zij beschikt. Het is aan de begeleiders op de werkvloer om dat op stimulerende wijze aan te sturen en te zorgen voor goede afstemming en samenwerking tussen vrijwilliger en beroepskracht(en), zo mogelijk vastgelegd in een zorg-leefplan. Dan komt er ook een goede balans tot stand tussen de wensen en behoeften van de organisatie die namens de cliënt optreedt en die van de vrijwilligers.
Vrijwilligersmanagement Agora pleit voor meer erkenning van het vak van coördinator vrijwilligerswerk. Het vrijwilligersmanagement heeft zich de afgelopen jaren binnen veel organisaties sterk geprofessionaliseerd, maar toch heeft de functie van coördinator nog niet het gewicht dat het in de ogen van Agora zou moeten hebben. Dit komt onder andere door de verschillende invullingen die organisaties geven aan de functie van de coördinator: van uitvoerder tot beleidsmaker. Daarmee is de positie en rol van de coördinator niet altijd helder. De ene keer wordt de coördinatie uitgevoerd door iemand van het (midden)management, die ook verantwoordelijk is voor de zorgverlening. De andere keer is het gekoppeld aan activiteitenbegeleiding. En bij weer een andere organisatie gaat het om een zelfstandige functie. Dikwijls worden de verschillende functies naast elkaar uitgevoerd en is het niet altijd duidelijk wie de coördinatie heeft en wat dat inhoudt.
35
De benaming ‘coördinator vrijwilligerswerk’ dekt de lading niet, aldus het bestuurslid van Agora. Er zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen begeleiding op de werkvloer en het managen en ontwikkelen van nieuwe beleidsideeën over vrijwilligerswerk. Agora is voorstander van meer betrokkenheid van coördinatoren vrijwilligerswerk bij veranderingen binnen de organisatie en bij de totstandkoming van beleidsplannen die mede betrekking hebben op vrijwilligers. Vrijwilligers vormen te vaak een groep die pas aan het eind van het traject in beeld komt. Ze worden veelal alleen geïnformeerd en niet of nauwelijks meegenomen in veranderingsprocessen. Dat is bijvoorbeeld te merken bij de invoering van het concept van verantwoorde zorg. De organisatie roept daarmee de weerstand van vrijwilligers over zichzelf af. De coördinator moet ervoor zorgen dat vrijwilligers en hun werkzaamheden op de agenda staan, maar moet daartoe ook in staat worden gesteld. Er zit steeds meer variatie in de achtergronden van vrijwilligers in de zorg. Waar voorheen, en voor een deel nog steeds, oudere vrouwen met grotere kinderen of een ‘leeg nest’ de boventoon voerden, zijn er ook vertegenwoordigers van andere groepen te vinden. Mensen die bijvoorbeeld in het kader van reïntegratie vrijwilligerswerk verrichten als opstap naar een betaalde baan, als zinvolle dagbesteding en dagstructurering, in het kader van taal- of maatschappelijke stages of vanuit de sociale werkvoorziening. De diversiteit neemt sterk toe. Daarnaast zijn er mensen die liever kortdurende opdrachten uitvoeren. Dat kun je organiseren met inzet van ‘vaste’ vrijwilligers. En als je dat goed doet, wordt een deel van de ‘losse’ krachten enthousiast en komt vaker terug. 36
Coördinatoren vrijwilligerswerk zijn in de ogen van het bestuurslid heel goed in staat om voor al deze groepen passende werkzaamheden te vinden. Zij zouden de dragers kunnen zijn van projecten die hierop proberen in te spelen, die daarmee ook beter geborgd raken in de organisatie. Om coördinatoren bij te staan in het professionaliseringsproces en in de strategische vraagstukken die op hen afkomen, heeft Agora samen met het Centrum voor Arbeid & Organisatie van Hogeschool Utrecht een post-hbo-opleiding Innovatief Vrijwilligersmanagement in Nederland ontwikkeld. De opleiding is gecertificeerd en wordt al enkele jaren gegeven. Een groot deel van de cursisten bestaat uit coördinatoren vrijwilligerswerk in de zorg.
3.4 Belangenorganisaties van cliënten en mantelzorgers Cliënten en mantelzorgers hebben volop te maken met vrijwilligers. Ook vanuit hun perspectief is het interessant te weten wat ze verwachten. De belangen van cliënten van zorgorganisaties worden behartigd door cliëntenraden. Zij zijn verenigd in de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC4). Mezzo zet zich in voor de belangen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers (zie paragraaf 3.5). We hebben bij beide organisaties gesproken met medewerkers van het landelijk bureau om te horen hoe zij tegen de inzet van vrijwilligers in de zorg aan kijken, nu en in de toekomst. 4
De LOC is op 1 januari 2008 samengegaan met de belangenorganisatie voor cliënten in de GGZ (LPR) en gaat voorlopig verder onder de naam LOC-LPR.
Veiligheid, kwaliteit en goede afstemming LOC was betrokken bij de totstandkoming van de normen voor verantwoorde zorg en onderschrijft de visie. Vrijwilligers kunnen daar in de ogen van LOC zeer zeker ook een bijdrage aan leveren. Die bijdrage zou terug te vinden moeten zijn in het zorg-leefplan dat besproken moet worden met de cliënt en natuurlijk ook met de vrijwilliger. De inzet van vrijwilligers hoeft volgens de plaatsvervangend directeur niet specifiek terug te vinden te zijn in de kwaliteitsindicatoren. Hun werkzaamheden komen onder andere aan bod bij de vragen over welzijn en welbevinden van de cliënt. Waar de grens ligt tussen de inzet van vrijwilligers en het werk van beroepskrachten kan en zal de LOC-LPR niet aangeven. Dat is in principe een vraagstuk voor de organisatie, niet voor de cliënt. Vanuit het gezichtspunt van de cliënt is het van belang dat: – de taken veilig, zorgvuldig en kwalitatief goed worden uitgevoerd, of dat nu door een beroepskracht of een vrijwilliger is; – er een heldere afstemming is tussen beroepskrachten en vrijwilligers; – vrijwilligers plezier hebben in hun werk. Vrijwilligers mogen niet worden opgezadeld met taken waar ze niet voor zijn opgeleid en/of waarbij ze begeleid worden als dat nodig is. Dan zijn de veiligheid en kwaliteit in het geding. Vrijwilligers moet je faciliteren via scholing en begeleiding. Ze moeten ook zelf kunnen aangeven waar hun grenzen liggen. En als ze vergelijkbare taken uitvoeren als beroepskrachten, moeten ze ook aan vergelijkbare eisen voldoen. Daarom is het van belang dat een organisatie de bijdrage van vrijwilligers serieus neemt en ook een HRM-achtig beleid voor vrijwilligers heeft. Een cliëntenraad kan adviseren over een dergelijk beleid en meepraten over de invulling van de taken en de grenzen tussen betaalde en niet-betaalde medewerkers in een organisatie.
Mantelzorgers de drempel over Vanuit het perspectief van mantelzorgers is de inbreng van vrijwilligers waardevol, zowel voor de cliënt als voor henzelf, aldus Mezzo. Zij worden er minder door belast. Maar mantelzorgers geven de zorg niet zo eenvoudig uit handen. Ze moeten wel het gevoel hebben dat het op zodanige wijze gebeurt dat hun naaste goed verzorgd wordt. Niemand kent natuurlijk de cliënt zo goed als zijzelf. En wat kun en mag je verwachten van een vrijwilliger? Het blijkt niet altijd eenvoudig te zijn om mantelzorgers de drempel over te krijgen en hen een beroep te laten doen op vrijwilligers. Voor de mantelzorger staan kwaliteit van het werk en veiligheid voorop, of het nu door een vrijwilliger of een beroepskracht wordt uitgevoerd. Wat beide partijen wel en niet mogen doen, is voor een mantelzorger lastig te beoordelen. Als vrijwilligers respijtzorg bieden – de zorg overnemen als de mantelzorger afwezig is om iets voor zichzelf te doen en op krachten te komen – dan wil de mantelzorger het liefst dat ze alle handelingen overnemen die de mantelzorger zelf ook uitvoert. Als er voor bepaalde handelingen beroepskrachten moeten worden ingeschakeld, kost het meer tijd en kan het een belemmering vormen om een beroep te doen op de vrijwillige mantelzorgondersteuning. Het is voor de mantelzorger handiger als de betrokken partijen daar al samen afspraken over hebben gemaakt, zodat het
37
in de voorbereiding en uitvoering soepel verloopt. De mantelzorger wil en moet erop kunnen vertrouwen dat zijn of haar dierbare in goede handen is.
3.5 Vrijwilligersorganisaties Naast vrijwilligers die actief zijn binnen zorgorganisaties, zijn er ook vele werkzaam in de zorg vanuit vrijwilligersorganisaties. Zij bezoeken mensen, verrichten praktische werkzaamheden, zorgen voor vervoer, enzovoort. Een deel van de vrijwilligers biedt intensieve zorg aan mensen met complexe beperkingen in de thuissituatie. Dan kan het gaan om dementerenden, lichamelijk gehandicapten, verstandelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten of ernstig of terminaal zieken. Daarbij ontlasten ze veelal mantelzorgers, maar zij worden ook vaak ingezet bij cliënten met weinig of geen mantelzorg. Deze cliënten kunnen daardoor vaak langer zelfstandig blijven wonen. De vrijwilligers kunnen daarbij voor vragen komen te staan als welke zorg ze wel en welke ze niet mogen bieden, en op welke manier.
38
De landelijke bureaus van vrijwilligersorganisaties zoals Mezzo, landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg, en de Vrijwillige Palliatieve en Terminale Zorg (VPTZ) hebben hier beleid op ontwikkeld en vragen hun vrijwilligers trainingen te volgen om goed toegerust te zijn voor hun werkzaamheden. Wat kunnen zij leren aan zorgorganisaties die mogelijk ook meer de kant opgaan van de inzet van vrijwilligers in een-op-eensituaties? We hebben daarover gesproken met twee medewerkers van de landelijke bureaus. Daarnaast hebben we een gesprek gehad met een lid van het landelijk bestuur van de Unie Van Vrijwilligers (UVV). Vele vrijwilligers van de UVV zijn actief in zorgorganisaties. Hoe kijkt het bestuur hier tegenaan en op welke manier zien zij een rol voor de UVV weggelegd in de toekomst?
Kwaliteit De cliënten en mantelzorgers waar vrijwilligers zich voor inzetten, moeten kunnen rekenen op kwaliteit, aldus de medewerker van Mezzo. Daarom wordt er bij de Mezzo-lidorganisaties gewerkt met functieprofielen, selectiegesprekken en zo veel mogelijk verplichte scholing. Een goede selectie en training vooraf maakt dat er zich weinig problemen voordoen in de uitvoering. De vrijwilligers weten wat er van hen verwacht wordt en zijn goed in staat om in problematische situaties adequaat te handelen. Het is aan de organisaties om aan dit soort randvoorwaarden vorm te geven. Vanuit het landelijk bureau wordt er ondersteunend materiaal uitgebracht, zoals een kwaliteitshandboek en trainingsmateriaal. Lokale en regionale coördinatoren hebben een belangrijke rol bij de kwaliteitshandhaving. De druk op de vrijwilligers neemt toe. Sluipenderwijs wordt er van alles de kant van vrijwilligers opgeschoven. Het is aan de coördinator om dit te signaleren, te bespreken en grenzen te stellen, mede in overleg met de vrijwilliger. Dat vereist specifieke vaardigheden van een coördinator. Mezzo pleit daarom ook voor een beroepskracht die deze functie vervult en die over passende competenties beschikt. Dat draagt bij aan de kwaliteit en continuïteit van de organisatie en van het werk.
Voor de VPTZ biedt de inzet van vrijwilligers een meerwaarde, omdat ze meer tijd en aandacht hebben voor cliënten. Ze zoomen op een andere manier in. Beroepskrachten leveren zorg en handelen doelgericht. Hun relatie met de patiënt en mantelzorger is gemedicaliseerd. Aandacht en compassie kunnen daardoor ondergesneeuwd raken, terwijl die voor vrijwilligers juist de basis vormen. Daarbij is de vrijwilliger er niet alleen voor de patiënt, maar ook om de mantelzorger te ondersteunen. Vandaar dat de vrijwilliger nagenoeg alle handelingen uitvoert die de mantelzorger ook verricht, behalve als het gaat om voorbehouden handelingen (zie Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) in paragraaf 4.2). Daarvoor moet er wel goedkeuring zijn tussen de drie partijen. Belangrijk is dat de kwaliteit gewaarborgd is en dat zaken onderling besproken worden.
Visie op inzet van vrijwilligers Mezzo legt een grens bij de uitvoering van voorbehouden handelingen door vrijwilligers. Dat soort handelingen mag een vrijwilliger niet uitvoeren. Zeker niet als ze risicovol zijn, zoals hulp bij toiletbezoek of het verstrekken van medicijnen. Toch wordt hier in praktijk niet altijd de hand aan gehouden. Vanuit hun behoefte om de cliënt ten dienste te zijn, voeren vrijwilligers soms toch dit soort handelingen uit die in een andere situatie vaak door beroepskrachten worden gedaan, zoals hulp bij de toiletgang. Ze willen ook niet voor elk ‘wissewasje’ een beroep doen op de beroepsmatige zorg. Maar als organisatie moet je je afvragen waar je verantwoording voor wilt nemen, ook ter bescherming van de vrijwilligers zelf die moeilijk nee kunnen zeggen, waarschuwt de beleidsmedewerker. Vrijwilligers pakken graag van alles aan en zien soms de risico’s niet. Ze moeten leren zelf grenzen te stellen. Daarom bekijkt de coördinator per situatie of de vrijwilliger en cliënt met elkaar ‘matchen’. De uiterste grensgebieden zijn wel duidelijk, zoals het niet mogen uitvoeren van handelingen die onder de BIG-wet vallen of het structureel vervangen van beroepskrachten. Maar er blijft een grijs gebied, dat mogelijk per cliëntsituatie en per vrijwilliger bekeken moet worden. De beleidsmedewerker is er geen voorstander van om het ‘dicht te timmeren’. Vanuit een angstcultuur, waarbij organisaties bang zijn voor aansprakelijkheid, zou het nauwelijks meer mogelijk zijn om medemenselijke zorg te bieden op vrijwillige basis. Die kant moet het niet op. De vrijwillige zorg vindt plaats volgens bepaalde voorwaarden en verder op basis van vertrouwen. Als er iets misgaat of dreigt te gaan, moeten de partijen aan de bel trekken. De grens aan het vrijwilligerswerk ligt ook voor de VPTZ in principe bij de uitvoering van voorbehouden handelingen, die vallen onder de Wet BIG. Maar in de praktijk zijn er heel af en toe situaties waar vrijwilligers toch zulke handelingen uitvoeren. Hierbij geldt dat het met wederzijdse goedkeuring moet gebeuren en dat de vrijwilliger bekwaam moet zijn om die handelingen uit te voeren. Hoe dat er in de praktijk precies uitziet, kan per hospice verschillen. De VPTZ stelt wel trainingen verplicht, zodat vrijwilligers bespreken wat ze wel en niet mogen doen en ook hoe. Naast de voorbehouden handelingen zijn er nog andere handelingen die risico met zich mee kunnen brengen of waarbij het nuttig is vooraf enige instructies te krijgen.
39
Grenzen De UVV zit midden in een proces om de grenzen van vrijwilligerswerkzaamheden nader te bepalen. Daarbij moet ook duidelijker worden wat de UVV wel en niet te bieden heeft, zodat lokale afdelingen daarover in gesprek kunnen met zorgaanbieders die vrijwilligers van de UVV willen (blijven) inzetten. Binnen de UVV klinkt vaak de uitspraak dat de grens over wat een vrijwilliger mag doen, overschreden wordt. Sommige coördinatoren van lokale afdelingen zijn bang dat ‘hun’ vrijwilligers overvraagd worden en dat de grenzen helemaal vervagen. De bestuurder vindt het van belang dat de coördinator vooraf afspraken maakt over de inzet van vrijwilligers. De vrijwilligers moeten daar vervolgens mee instemmen en indien nodig instructies krijgen. De afspraken moeten schriftelijk vastgelegd worden. Het instellen van een leeftijdsgrens is een van de grenzen waarnaar de UVV op zoek is. Omdat ziekenhuizen en zorg- en verpleegtehuizen in toenemende mate een dergelijke grens gaan hanteren, moeten de UVV-afdelingen dit onder de ogen zien. Een aantal lokale UVVafdelingen hanteert al een leeftijdsgrens van 75 jaar voor vrijwilligers. Enerzijds heeft dit een praktische reden: de ongevallenverzekering van de organisatie keert in geval van schade nog maar voor de helft uit als een vrijwilliger 75 jaar of ouder is. Een andere reden is dat het duidelijkheid schept voor organisaties waarmee de UVV in zee gaat en voor vrijwilligers zelf. Het draagt – in veel gevallen – bij aan de kwaliteit van het vrijwilligerswerk.
3.6 Conclusies 40
Op landelijk niveau zijn er diverse partijen betrokken bij het vrijwilligerswerk in de zorg zoals dat wordt verricht binnen zorgorganisaties. Voor de zorgorganisaties zelf zijn dat de brancheorganisaties, voor de beroepskrachten, waaronder ook de coördinatoren vrijwilligerswerk, zijn dat de beroepsverenigingen, voor cliënten en mantelzorgers zijn dat hun belangenorganisaties. Wat opvalt, is dat vrijwilligers die werkzaam zijn binnen zorgorganisaties op landelijk niveau geen eigen vertegenwoordiging hebben. Vrijwilligers in de zorg die werkzaam zijn in de thuissituatie zijn via lidmaatschap van een lokale/regionale organisatie ook op landelijk niveau vertegenwoordigd.
Verschillende perspectieven herkenbaar In de vraag naar de inzet van vrijwilligers in het kader van verantwoorde zorg focussen de verschillende organisaties in eerste instantie op de groep die ze vertegenwoordigen. De belangenorganisaties van de cliënten en mantelzorgers vinden het van belang dat vrijwilligers hun werk kwalitatief goed en veilig uitvoeren. De brancheorganisaties zien goede kansen voor de inzet van vrijwilligers, die binnen het concept van verantwoorde zorg breder en vooral meer persoonlijk gericht op de cliënt ingezet zouden kunnen worden. Daardoor moeten ze er mede voor zorgen dat organisaties kwalitatief goede dienstverlening (blijven) bieden. De beroepsverenigingen zien mogelijkheden in goede samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Ze waarschuwen ook voor het verdringen van beroepsmatig werk, zeker als de rollen en verantwoordelijkheden van beide partijen niet duidelijk gedefinieerd zijn en er weinig overleg is. En de vrijwilligersorganisaties willen bovenal kwalitatief goede dienstverlening bieden. Over de afbakening van taken en samenwerking is er op lokaal en
regionaal niveau overleg met relevante organisaties. Samen komen ze er tot nu toe wel uit, maar het blijft van belang met elkaar te bespreken waar de grenzen liggen en te zorgen voor naleving ervan. In schema 3 zijn de verschillende partijen weergegeven. Daarbij is ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen, die in opdracht van de landelijke overheid de kwaliteit van de zorgorganisaties toetst. Schema 3 Partijen betrokken bij vrijwilligerswerk in de zorg
Cliënten en mantelzorgers met belangenorganisaties
Beroepskrachten met beroepsverenigingen
Zorgorganisaties met brancheorganisaties per sector
Vrijwilligers
Vrijwilligers in lokale/regionale organisaties of afdelingen
Vrijwilligersorganisaties met landelijke koepelorganisaties 41
Inspectie voor de Gezondheidszorg
Beperkt wettelijk kader voor toetsing van kwaliteit van het vrijwilligerswerk Of vrijwilligers toegerust zijn voor hun taken, wordt in een enkel geval getoetst door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Die kijkt vooral in de V&V-sector naar de inzet van vrijwilligers bij het helpen met eten en drinken en het houden van toezicht. Vrijwilligers blijken daarvoor niet altijd voldoende geïnstrueerd te zijn. De Inspectie kan hierop toetsen, omdat vrijwilligers deel uitmaken van de normen over voeding, drinken en toezicht. In andere normen worden ze niet genoemd en de Inspectie heeft verder ook geen wettelijke bevoegdheden om te toetsen of de organisatie zorg draagt voor kwalitatief goede dienstverlening door vrijwilligers.
Kwaliteit wel voorop Ook zonder wettelijk kader dienen zorgorganisaties wel te zorgen voor kwaliteit van het vrijwilligerswerk. Dat verlangen cliënten en mantelzorgers. En dat onderschrijven de brancheorganisaties. Goed bedoelende, maar ondeskundige vrijwilligers en organisaties die daar geen verantwoording voor nemen, moeten verleden tijd zijn. Vrijwilligersorganisaties zetten hier sterk op in. Via kwaliteitshandboeken, trainingen en bijeenkomsten zorgen ze ervoor
dat vrijwilligers geïnstrueerd zijn en met elkaar bespreken hoe het hun vergaat en waar ze tegenaan lopen. Dit komt de kwaliteit van hun werk ten goede. Tegelijkertijd is het wel zaak te waken voor professionalisering van het vrijwilligerswerk. Mensen goed selecteren, toerusten en begeleiden wil niet zeggen dat de basis van medemenselijke aandacht moet veranderen. Dit is en blijft de kern van het vrijwilligerswerk in de zorg.
Meer in samenspraak Vrijwilligers beschikken over vele talenten, die ze goed zouden kunnen benutten, ook in het vrijwilligerswerk. ActiZ ziet wel wat in een meer flexibele inzet van vrijwilligers, vooral als dat plaatsvindt vanuit de vertrouwensrelatie die er bestaat tussen een vrijwilliger en een cliënt. Als zij beiden instemmen met bepaalde werkzaamheden die een vrijwilliger verricht, dan moet daar ruimte voor zijn. Dit zou in goede samenspraak moeten plaatsvinden met mantelzorgers en beroepskrachten. De organisatie is wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening en moet indien nodig de vrijwilliger toerusten voor de uit te voeren werkzaamheden. In de V&V-sector is dit gedachtegoed in opgang. Er komen steeds meer persoonlijke vragen ter ondersteuning van cliënten. In de gehandicaptenzorg wordt al langer mede vanuit de gedachte van sociale netwerken gekeken naar persoonlijke ondersteuning van cliënten door familieleden en bekenden. De VGN is hier groot voorstander van, zolang de veiligheid van de cliënt gewaarborgd is.
Bedreigingen als keerzijde van de medaille 42
ActiZ benadrukt dat de inzet van vrijwilligers in samenspraak met cliënten ook een keerzijde kan hebben. Organisaties kunnen de gelegenheid aangrijpen om bepaalde werkzaamheden die door een vrijwilliger worden uitgevoerd als norm te hanteren en in het vervolg door alle vrijwilligers te (willen) laten uitvoeren. Het wordt ingegeven door de behoefte van organisaties om de zorg beheersbaar en overzichtelijk te houden. Ook het oplossen van knelpunten in de zorgverlening kan een rol spelen. Dit levert bij beroepsverenigingen een niet onterechte angst op dat hun beroepsgroep gevaar loopt. Voor vrijwilligers bestaat de angst dat ze te weinig instructies en begeleiding krijgen om hun werkzaamheden uit te voeren. De vraag is of deze angsten moeten leiden tot een striktere afbakening van taken. Vrijwilligersorganisaties hanteren bepaalde grenzen als het gaat om de inzet van vrijwilligers, maar realiseren zich dat er altijd een grijs gebied blijft. Ze waarschuwen ervoor dat het werk via protocollering, normen en dergelijke ‘dichtgetimmerd’ wordt, waardoor het nauwelijks meer mogelijk zou zijn om medemenselijke zorg te bieden op vrijwillige basis.
4 Vrijwilligerswerk in (zorg)onderzoek en overheidsbeleid In dit hoofdstuk geven we van de stand van zaken weer van het landelijke overheidsbeleid over vrijwilligers(werk) en de resultaten van recente wetenschappelijke onderzoeken, waar het overheidsbeleid vaak op gebaseerd is. Daarom beginnen we met de onderzoeksresultaten. Die bieden een overzicht van de mogelijkheden en knelpunten van vrijwilligerswerk in de zorg. Vervolgens wordt via de beschrijving van enkele beleidsnota’s duidelijk in hoeverre de overheid zicht heeft op en rekening houdt met ontwikkelingen vanuit het perspectief van vrijwilligerswerk in de zorg.
4.1 Onderzoek Vrijwilligers krijgen steeds meer aandacht in onderzoeken, zowel op landelijk als op provinciaal en lokaal niveau. Dat is vooral te zien aan het toenemend aantal onderzoeken, die specifiek gericht zijn op vrijwilligers en hun werkzaamheden. In onderzoeken die zich op bepaalde sectoren of onderwerpen richten, zijn vrijwilligers in veel mindere mate terug te vinden. Hun bijdrage aan bijvoorbeeld de zorgsector staat niet of nauwelijks in dit soort onderzoeken beschreven, terwijl ze daar toch in groten getale aanwezig zijn. Vrijwilligers leveren echter niet alleen in kwantitatieve zin hun aandeel, maar ook in relatie tot de kwaliteit van leven die cliënten ervaren. En het werk heeft betekenis voor henzelf. Hoe meer inzicht er is in deze aspecten, hoe beter zorgorganisaties en overheden daarop kunnen inspelen. In deze paragraaf komen enkele relevante onderzoeken van landelijke instituten aan bod die een antwoord proberen te geven op zowel vragen over de kwantitatieve inzet van vrijwilligers, als vragen over de betekenis van het werk.
Kwantiteit en kwaliteit In een onderzoek van het SCP, Ouderen in organisaties (De Klerk, 2004), is aan bewoners (en in geval van verpleeghuizen aan familieleden) gevraagd wat de inbreng van familieleden en vrijwilligers is bij de persoonlijke verzorging en bij het verplaatsen. 18% van de bewoners kreeg bij persoonlijke verzorging hulp van familieleden en 8% van vrijwilligers, waarvan 1% dagelijks. Bij bewoners in verpleeghuizen hielpen de familieleden en vrijwilligers vaker dan bij bewoners in verzorgingshuizen. Wat betreft de mobiliteit kreeg bijna de helft van de bewoners hulp van familieleden. Iets meer dan 20% kreeg hulp van vrijwilligers, in de meeste gevallen soms of een paar keer per week. Ook hulp bij het verplaatsen gebeurde vaker in verpleeghuizen dan in verzorgingshuizen. In veel organisaties is te zien dat de verhouding cliënt-beroepskracht-vrijwilligers ongeveer een op een is. Op elke cliënt zijn er een beroepskracht en een vrijwilliger actief, waarbij moet worden opgemerkt dat het aantal uren dat beroepskrachten per week werkzaam zijn veel hoger ligt dan het aantal uren dat vrijwilligers actief zijn.
43
NIVEL, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, heeft in opdracht van ActiZ onderzoek gedaan naar de kwaliteit van leven in de sector V&V (Van den Berg en Zwaal, 2007). Kwaliteit van leven is onderzocht aan de hand van de vier domeinen die ook de basis vormen voor de normen voor verantwoorde zorg: lichamelijk welbevinden/gezondheid, woon-/leefsituatie, participatie en mentaal welbevinden. De meeste bewoners in het onderzoek oordeelden positief over hun kwaliteit van leven. Vrijwilligers leverden daar een waardevolle bijdrage aan, doordat ze persoonlijke aandacht en tijd hebben voor cliënten en zich niet direct richten op fysieke of psychische problemen. Uit het onderzoek Hoe stevig is het cement? (Plemper et al., 2006) kwam naar voren dat cliënten (en mantelzorgers) heel positief oordelen over de inbreng van vrijwilligers en deze inbreng op een andere wijze beoordelen dan de inbreng van beroepskrachten: vooral de persoonlijke contacten en de aandacht die vrijwilligers hebben voor de cliënten worden gewaardeerd. Directies van zorgorganisaties gaven aan dat vrijwilligers onontbeerlijk zijn voor de kwaliteit van de zorg, naast het feit dat vrijwilligers ‘de buitenwereld’ binnen de organisatie brengen.
Vraag naar inzet van vrijwilligers in de zorg
44
In Vrijwilligers gevraagd van Regioplan Beleidsonderzoek (Dekker et al., 2008) constateren de onderzoekers dat de vraag naar vrijwilligers zeker in de zorgsector groter is dan het aanbod. Het tekort aan vrijwilligers wordt volgens de respondenten, waaronder zorgorganisaties, veroorzaakt doordat mensen geen vrijwilligerswerk meer willen doen, er geen tijd (meer) voor hebben, betaald werk doen en doordat ouderen die uitstromen niet meer vervangen worden door jongeren. Een specifiek probleem voor de zorg is dat de organisaties veelal in dezelfde vijver vissen. Ze zijn op zoek naar hetzelfde type vrijwilliger. Toch vond er in de zorgsector ook de grootste toestroom van vrijwilligers plaats. Dat wil zeggen dat er zich meer mensen hebben aangemeld dan dat er vrijwilligers vertrokken zijn. Maar de behoefte aan nieuwe vrijwilligers om nieuwe taken op te zetten en bestaande uit te breiden, is blijkbaar groter dan de toestroom. Zoals een van de respondenten aangeeft: ‘In de zorg is altijd werk genoeg, zeker werk waar beroepskrachten nauwelijks tijd voor hebben, zoals koffie schenken, helpen bij kaarten, uitstapjes maken’ (Dekker et al., 2008, p. 45). NIZW Zorg (voorloper van Vilans) en het Verwey-Jonker Instituut ontdekten in hun onderzoek dat de vrijwilligersorganisaties in de zorg het tekort aan vrijwilligers als een van de grootste bedreigingen zien, maar dat ze op het moment van het onderzoek geen tekort aan vrijwilligers ervoeren. De meeste organisaties konden het werk nog (net) aan. De onderzoekers concludeerden echter dat de vrijwilligersorganisaties vooral leken te redeneren vanuit het perspectief van het aanbod aan vrijwilligers: ze voeren die activiteiten uit waarvoor ze vrijwilligers konden vinden. Mantelzorgers en cliënten gaven in het onderzoek aan behoefte te hebben aan meer ondersteuning van vrijwilligers (Plemper et al., 2006). Dekker et al. (2007) concluderen dat de toenemende vraag naar mantelzorg en vrijwilligerszorg mede wordt ingegeven door overheidsbeleid. Via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt sterk ingezet op uitbreiding en ondersteuning van de inzet vanuit de informele zorg (zie ook paragraaf 4.2).
Tekort aan vrijwilligers Grotere deelname aan de arbeidsmarkt van vooral vrouwen, een slinkend aantal vrij beschikbare uren, een hectischer leefpatroon en een ruimer aanbod van vrijetijdsvoorzieningen bedreigen de animo tot het doen van vrijwilligerswerk, aldus Dekker et al. ( 2007). Dat geldt onder meer voor de zorgsector. Daarbij lijkt vrijwilligerswerk bij sommige groepen een imagoprobleem te hebben. Voor veel jongeren bijvoorbeeld roept vrijwilligerswerk in de zorg een beeld op van saai, gezapig en volgzaam werk. Veel allochtonen zijn van huis uit niet vertrouwd met westerse vormen van maatschappelijke inzet en niet met de zorgsector. Ook is er niet zelden sprake van een zeker incrowd effect; dit is een zichzelf versterkend proces waarbij oudgedienden onder de vrijwilligers zo sfeerbepalend zijn dat nieuwe krachten zich er niet thuis voelen. De overheid had haar hoop gevestigd op de inzet van ‘nieuwe’ ouderen als vrijwilligers, onder andere in de zorg (zie paragraaf 4.2). Volgens Dekker et al. (2007) zouden vrijwilligersorganisaties kunnen rekenen op meer oudere vrijwilligers vanwege hun toename in aantal en meer (vrije) tijd die ze tot hun beschikking hebben na hun (vervroegde) pensionering. In Grijswaarden. Monitor Ouderenbeleid 2008 (Van Campen, 2008) blijkt echter dat na een aanvankelijke stijging van het aantal ouderen in het aandeel vrijwilligers er zich vanaf 2002 een daling heeft ingezet.
Veranderingen in ‘aanbod’ van vrijwilligers In het onderzoek van Plemper et al. (2006) constateren de coördinatoren vrijwilligerswerk dat veranderingen in motivatie en mogelijkheden en bereidheid tot tijdsinvestering in het vrijwilligerswerk bij nieuwe groepen vrijwilligers een (dreigend) tekort aan vrijwilligers veroorzaken. Nieuwe vrijwilligers gaan duidelijker op zoek naar het werk dat hunzelf wat oplevert en kijken naar goede randvoorwaarden, zoals onkostenvergoedingen, maar ook scholing, begeleiding, inspraak. Hun mogelijkheden en bereidheid tijd te besteden aan vrijwilligerswerk zijn anders dan die van de huidige groep vrijwilligers. Het opleidingsniveau neemt toe, ook onder vrijwilligers, aldus Dekker et al. (2007). Die willen hun kennis en vaardigheden kunnen aanwenden en eventueel verder uitbreiden. De binding met de organisatie is daarbij vaak beperkt. Het gaat meer om de vraag of het werk een uitdaging is, leuk en verrijkend om te doen. Het welbegrepen eigenbelang is nooit ver weg. Als mensen bereid zijn tijd te investeren in het vrijwilligerswerk, dan doen ze dat onder bepaalde restricties. Het SCP constateert echter wel dat achter dit algemene beeld duidelijke verschillen schuilgaan tussen groepen vrijwilligers. Vooral de huidige oudere vrijwilligers en velen uit de vaste kern van vrijwilligers zullen doorgaans de traditionele motieven blijven overwegen. In het onderzoek Vrijwilligers gevraagd (Dekker et al., 2008) worden organisaties in de zorg aangeduid als ‘professionele’ vragers. Dat wil zeggen dat ze op zoek zijn naar vrijwilligers die werkzaamheden willen uitvoeren die aan bepaalde eisen voldoen, dat ze afspraken maken met vrijwilligers en veelal beschikken over een beroepskracht die het vrijwilligerswerk coördineert. Wat positief voor deze organisaties werkt, is dat ze beschikken over een vrijwilligersbeleid en dat ze goede begeleiding bieden, waarmee ze nieuwe vrijwilligers aantrekken.
45
Wat het vooral voor coördinatoren moeilijk maakt, is dat ze klem kunnen komen te zitten tussen de eisen van ‘bovenaf’ en de beperkingen in het aanbod van vrijwilligers (kwantitatief en kwalitatief) waarvan de organisatie afhankelijk is. De balans tussen de vraag naar en het aanbod van vrijwilligers is precair.
Sociaal netwerk als alternatief? Er komt in onderzoeken steeds meer aandacht voor sociale netwerken van zorgvragers die een bijdrage kunnen leveren aan de zorg. Dat heeft alles te maken met de schaarste aan betaalde ondersteuning. Uit onderzoek van Prismant (2007) blijkt dat een tekort aan beroepskrachten zich nu al manifesteert op diverse plaatsen in de zorg en dat dat in de toekomst alleen maar zal toenemen. Prismant stelt dat het leidt tot kwaliteitsverlies van de zorgverlening als mensen met een lager opleidingsniveau de zorg leveren, of tot een daling van de omvang van de zorgverlening. In beide gevallen zal het impact hebben op het vrijwilligerswerk in de zorg en zeker ook op de mantelzorg. Hammen-Poldermans vindt dat er niets anders op zit dan de informele zorg te organiseren. Ze pleit er in haar onderzoek Wie dan leeft… wie dan zorgt? (2008) voor om bewoners in wijken te stimuleren zich voor hun medebewoners in te zetten.
46
In Blijvend in balans (De Boer en Timmermans, 2007) geven de onderzoekers aan dat ouderen in vergelijking met 1992 meer relaties hebben met potentiële zorgverleners in hun sociaal netwerk. De toename komt vooral voor rekening van buren en kinderen. Ook mensen met een psychische of verstandelijke beperking beschikken volgens het onderzoek over een redelijk functionerend netwerk. Bij ouderen geldt echter dat zij het grotere zorgpotentieel lang niet altijd benutten als ze geconfronteerd worden met functionele beperkingen. Hammen-Poldermans constateert dat ouderen zelf grenzen stellen: ze willen niet in een afhankelijkheidsrelatie terechtkomen. Hun voorkeur gaat uit naar beroepsmatige hulp, ook vanwege privacyredenen. En daar komt nog bij dat kinderen vaak ver van hun ouders vandaan wonen en beperkt zijn in hun tijd. Veel mensen met beperkingen voelen zich bezwaard om hun netwerk om praktische steun te vragen, bijvoorbeeld omdat ze merken dat dit negatieve gevolgen voor hun helpers kan hebben. De zorg kan dus niet alleen bestaan uit familiezorg. Beroepsmatige hulp blijft nodig. Daarnaast kunnen zorgvragers meer investeren in hun sociale netwerken. Cliënten in een kwetsbare positie moeten hulp krijgen om hun netwerk uit te breiden en te verstevigen. Het SCP pleit ervoor dat beroepskrachten die persoonlijke en activerende begeleiding bieden, hiervoor beter toegerust worden. Volgens onderzoek zijn ze niet altijd goed in staat om deze taak waar te maken. Hammen-Poldermans vindt dat toekomstige ouderen er ook zelf voor moeten zorgen dat ze een netwerk hebben waar ze op kunnen steunen voor informele zorg. ‘Dat betekent dat je zelf die solidariteit aan de dag moet leggen. Door zelf hulp te geven, kun je ook rekenen op hulp van anderen’ (Punter, 2008). In Blijvend in balans is ook gekeken of de Nederlandse bevolking zich geroepen voelt om zorg te dragen voor verwanten en bekenden. 78% van de bevolking vindt dat je altijd op je familie moet kunnen rekenen en dat je er voor elkaar moet zijn in voor- en tegenspoed. Deze gevoelens zijn echter minder sterk wanneer sympathie ontbreekt of wanneer het gaat om speci-
fieke verplichtingen (zoals wekelijks op bezoek gaan als je dichtbij woont). Gevoelens van verplichting zijn het zwakst wanneer er grote offers worden gevraagd (inbreuk op privacy, arbeid of verlies van inkomen) of wanneer goede alternatieven voorhanden zijn (De Boer en Timmermans, 2007). Volgens het Verklaringsmodel verpleging en verzorging van het SCP (Jonker et al., 2007) zullen cliënten eerder op zoek gaan naar alternatieven en vooral vaker kiezen voor particuliere zorg, zeker als het gaat om thuiszorg. Dat heeft onder meer te maken met de stijging van het opleidingsniveau, waardoor mensen beter de weg weten en op zoek gaan naar eigen mogelijkheden en een bijbehorende stijging van het inkomen, waardoor ze die mogelijkheden financieel ook kunnen realiseren.
Van weerkaatst plezier naar vrijwilligersklem Vrijwilligers dragen bij aan de kwaliteit van leven van cliënten in de zorg vanuit sociale netwerken of vanuit organisaties. De balans tussen vraag en aanbod is echter precair. Wat levert het vrijwilligers zelf op als ze bereid zijn die bijdrage te leveren? Tonkens, Van den Broeke en Hoijtink (2008) hebben het in hun onderzoek over het begrip ‘weerkaatst plezier’. Hierbij gaat het over het plezier, genoegen of de voldoening die een vrijwilliger of mantelzorg kan ervaren wanneer hij of zij een ander plezier (of voldoening, genoegen of meer algemeen kwaliteit van leven) verschaft. ‘Vrijwilligers en mantelzorgers ontlenen plezier en dus motivatie aan de ervaring dat ze iets doen waar ze de cliënt een plezier mee doen’ (Tonkens et al., 2008, p. 20). Het mes snijdt daarmee aan twee kanten. In het onderzoek wordt vooral de situatie van vrijwilligers in de extramurale zorg beschreven, die weinig in aanraking komen met beroepskrachten en er vaak alleen voor staan. Hun motivatie ontlenen ze aan het ‘weerkaatste plezier’. Vrijwilligers kunnen vanwege hun grote inzet en betrokkenheid ook in een lastige positie terechtkomen. De vrijwilliger kan bijvoorbeeld gaan denken niet meer te kunnen ophouden met het werk zonder dat de toch al zo kwetsbare cliënt daar schade van ondervindt. De vrijwilliger raakt klem in zijn of haar loyaliteit omdat deze ‘de cliënt niet los wil laten, ook niet als hij zijn loyaliteit niet meer goed kan verenigen met zijn eigen wensen en behoeften’ (Tonkens et al., 2008, p. 21). Het leidt mogelijk tot negatieve ervaringen: sommige cliënten vertonen sterk claimend gedrag waar vrijwilligers moeilijk mee kunnen omgaan (Plemper et al., 2006). Met het oog op schaarste in de zorg kan het steeds moeilijker worden om grenzen te trekken. Cliënten komen in de ogen van vrijwilligers al zo veel tekort. Zij willen hen niet teleurstellen, maar ze vinden wel dat het werk steeds zwaarder wordt, fysiek en psychisch.
Relatie met beroepskrachten In een omgeving waar vrijwilligers regelmatig met beroepskrachten in aanraking komen, zoals in zorgorganisaties, speelt naast het weerkaatste plezier ook een ander aspect een rol in de motivatie van vrijwilligers, namelijk de waardering voor hun inzet. Als het gaat om cliënten, zien vrijwilligers dat hun inzet gewaardeerd wordt door het plezier en de voldoening die zij ervaren. Dat straalt dus ook op hen af. Maar ze willen dat ook graag terugzien in de wijze waarop ze ‘beloond’ worden door de organisatie en in hun contacten met de beroepskrachten op de werkvloer. De ‘beloning’ vanuit de organisatie is over het algemeen
47
goed geregeld in de vorm van onkostenvergoedingen, verzekeringen, scholing, attenties en dergelijke. Maar de relatie met beroepskrachten laat nogal eens te wensen over. Vrijwilligers voelen zich niet altijd serieus genomen (Plemper et al., 2006). Vrijwilligerswerk kent een instrumentele benadering, maar heeft ook een expressieve waarde, aldus Oudenampsen et al. in het onderzoek Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke ondersteuning (2006). De instrumentele visie veronderstelt dat vrijwilligers bepaalde taken op zich nemen die door de organisatie bedacht worden. Het doel van het bijpassende vrijwilligersbeleid is het aanboren van vrijwilligers als hulpbron. In de relatie met beroepskrachten lijken vrijwilligers een ondergeschikte rol te vervullen. Bij de expressieve visie is het vrijwilligerswerk een waarde op zich, een manier voor vrijwilligers zelf om hun betrokkenheid te uiten en hun talenten te tonen. Vrijwilligerswerk heeft dan als doel het vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken en te faciliteren. Er is een gelijkwaardige relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten.
48
Tonkens et al. (2008) waarschuwen ervoor dat het van belang is te kijken naar de wijze waarop beroepskrachten en vrijwilligers hun taken afstemmen en samenwerken. Daarbij gaat het al gauw over afspraken maken en informatie uitwisselen. Maar volgens Tonkens is het nadeel van een dergelijke benadering dat het weinig zicht biedt op de betekenis van zorg voor de betrokkenen. Zeker voor informele zorgverleners is zorgen meer dan alleen afspraken nakomen. Zorgen heeft ook te maken met plichtsgevoel, schuld, schaamte en wederzijdse verwachtingen. Die liggen vaak onbewust ten grondslag aan de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. Het zou volgens de onderzoeker goed zijn om die meer boven tafel te krijgen en te benoemen, waardoor daadwerkelijke afstemming en samenwerking beter gerealiseerd kunnen worden.
Taakafbakening Een belangrijk discussiepunt in de relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten in de zorg is de taakafbakening. Mede onder druk van een (dreigend) tekort aan beroepskrachten, toenemende werkdruk, strengere indicatiestelling en financiële overwegingen lijken steeds meer taken te worden overgeheveld naar het domein van de informele zorg. Volgens de respondenten in het onderzoek Hoe stevig is het cement? (Plemper et al., 2006) zijn de grenzen tussen vrijwilligerswerk en het werk van beroepskrachten in de intramurale zorg veel duidelijker. Persoonlijke verzorging is een taak van beroepskrachten en hooguit onder supervisie van een beroepskracht mogen vrijwilligers enkele verzorgende taken verrichten, zoals assisteren bij het eten. Als het nodig is, zijn er direct ook beroepskrachten aanwezig die het kunnen overnemen. In de extramurale zorg is dat vaak niet het geval. De coördinatoren vrijwilligerswerk zien wel meer bedreigingen op dit gebied. Er is veel discussie over de grens tussen het werk van vrijwilligers en van beroepskrachten. Deze grens lijkt steeds meer in de richting van vrijwilligers op te schuiven. Dat komt soms mede door henzelf. Van Daal et al. (2005) concluderen in hun onderzoek dat sommige vrijwilligers vanwege hun grote betrokkenheid meer taken op zich nemen dan is afgesproken, omdat ze zien dat beroepskrachten onder druk staan of omdat ze (impulsief) de cliënt een helpende hand willen bieden. ‘Deze soms sluipende verschuiving in de taakverdeling is een veel voor-
komend knelpunt in de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Ook waar impliciet of expliciet afspraken zijn gemaakt, komen regelmatig grensoverschrijdingen voor’ (Van Daal et al., 2005, p. 76). Devilee constateert in Vrijwillig verzorgd (2008) dat vrijwilligers cliënten graag zo goed mogelijk willen helpen en niet altijd een beroepskracht inschakelen als het gaat om hulp bij het eten, hulp bij toiletbezoek of bij medicijnen verstrekken. Dit soort handelingen is echter niet zonder risico. De verwachting is dat het overnemen van taken van beroepskrachten door vrijwilligers de komende jaren vaker zal voorkomen. De onderzoeker pleit ervoor ‘dat binnen de sector afspraken gemaakt worden over wanneer er wel en wanneer er niets tegen is als een vrijwilliger bijspringt’ (Devilee, 2008, p. 110).
4.2 Overheidsbeleid Vanaf 1980 wordt de huidige definitie van vrijwilligerswerk (‘werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’) in officiële beleidsdocumenten gebruikt. Het onderwerp staat sindsdien op de politieke agenda. Er zijn diverse beleidsnota’s verschenen waarin het vrijwilligerswerk recentelijk gelinkt wordt aan het thema mantelzorg. Het is van belang ook te kijken naar nota’s die zich niet direct richten op het vrijwilligerswerk in de zorg, maar die daar wel op van invloed (kunnen) zijn, bijvoorbeeld als het gaat om financiering van de zorg en verdeling van de (schaarse) middelen, arbeidsvraagstukken en vermaatschappelijking van de zorg. Ook hieruit blijkt (indirect) de visie die de landelijke overheid heeft op vrijwilligers en hun werkzaamheden. In deze paragraaf behandelen we enkele relevante beleidsnota’s en kijken we naar de zorgvraagstukken die in de toekomst op de politieke agenda staan en hun relevantie voor het vrijwilligerswerk.
Historie Vrijwilligerswerk is mede door het Internationale Jaar van de Vrijwilliger in 2001 in de belangstelling komen te staan van de overheid. Er werd een Tijdelijke Stimuleringsregeling ingevoerd voor vier jaar en er kwam een commissie die zich over het vrijwilligersbeleid boog. Bij deze activiteiten was al duidelijk dat de inzet van de landelijke overheid was om het vrijwilligersbeleid te decentraliseren naar de lokale overheid. De blik richtte zich op de gemeenten, omdat daar het beste zicht is op wat er qua ondersteuning, facilitering en vernieuwing moet gebeuren, aldus de landelijke overheid. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die werd ingevoerd op 1 januari 2007, vormde het sluitstuk: voor het eerst werd wettelijk geregeld dat gemeenten beleid moeten voeren op het terrein van vrijwilligerswerk. In het plaatje van decentralisatie paste ook het overhevelen van het merendeel van onderdelen van de subsidieregeling Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg (CVTM) naar de Wmo. Bij de overheveling ging het vooral om de ondersteuning van de coördinatie van organisaties voor vrijwillige thuiszorg en van steunpunten mantelzorg. De palliatieve en terminale zorg, die ook deel uitmaakte van de CVTM-regeling, heeft een eigen subsidieregeling gekregen die direct onder het ministerie van VWS valt.
49
Uitbreiding van aantal vrijwilligers In de Arbeidsmarktbrief 2007. Werken aan de zorg (Ministerie van VWS, november 2007) staat: ‘Waar het gaat om het investeren in het behoud van personeel moet ook gedacht worden aan mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers dragen ertoe bij dat de vraag naar professionele zorgverlening kan worden uitgesteld. Bovendien dragen zij in belangrijke mate bij aan het vergroten van de zelfstandigheid en de participatie van mensen met een zorgvraag.’ In het overheidsbeleid worden mantelzorg en vrijwilligerswerk tegenwoordig vaak in één adem genoemd. Ze vormen samen een prestatieveld in de Wmo. In de beleidsbrief Voor elkaar (Ministerie van VWS, oktober 2007) worden beide onderwerpen – mantelzorg en vrijwilligerswerk – behandeld. Met betrekking tot de zorg vindt het kabinet dat vrijwilligers een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven van zorgbehoevenden en aan de cultuur en organisatie van zorgorganisaties. Het kabinet streeft naar een uitbreiding van het aantal vrijwilligers in alle sectoren en ten minste een behoud van het aantal mantelzorgers. Een goed vrijwilligersbeleid kan daarbij helpen. Als een van de actiepunten meldt de staatssecretaris dat de overheid goede initiatieven, die bijdragen aan de versterking van het vrijwilligersbeleid van zorgorganisaties en vrijwilligersorganisaties in de zorg, zal ondersteunen.
Kwaliteitseisen
50
In 1993 is de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) aangenomen. De wet heeft als doelstelling de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bevorderen en te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. De wet spitst zich toe op de individuele gezondheidszorg, dat wil zeggen zorg die rechtstreeks op een persoon is gericht. Door de wet wordt het geneeskundig handelen meer vrijgelaten, behalve als het gaat om zogeheten voorbehouden handelingen. Voorbehouden handelingen zijn geneeskundige en ook verpleegkundige en verzorgende handelingen die onverantwoorde risico’s met zich meebrengen voor het leven of de gezondheid van de patiënt als ze door niet-deskundigen, dus onbevoegden, worden uitgevoerd. De wet stelt dat iemands bekwaamheid vastgesteld moet zijn en dat de persoon goed geïnstrueerd dient te zijn voordat deze bepaalde voorbehouden handelingen mag verrichten. Dat geldt zowel voor diegenen die zelfstandig dit soort handelingen mogen uitvoeren, zoals artsen, tandartsen en verloskundigen, als voor niet-zelfstandigen, zoals verpleegkundigen, verzorgenden en assistenten. Bekwaam wil zeggen dat de beroepsbeoefenaar op het moment van uitvoering over de benodigde kennis en ervaring moet beschikken. Niet bevoegd verklaarde beroepsbeoefenaren zijn strafbaar als ze dit soort handelingen uitvoeren. Dat geldt ook voor vrijwilligers. Op zich is het voor hen niet verboden om voorbehouden handelingen uit te voeren, omdat ze niet onder de werkingssfeer van de wet vallen. Maar het strafrecht is wel op hen van toepassing, waarbij ze strafbaar zijn als ze ernstige schade aan personen veroorzaken. In de brochure Onder voorbehoud, die informatie biedt over de wet (Ministerie van VWS, 1996), worden vrijwilligers wel genoemd. De brochure meldt dat het voorkomt dat vrijwilligers bepaalde voorbehouden handelingen uitvoeren. Zo geven vrijwilligers van het Rode Kruis tijdens vakanties bijvoorbeeld injecties aan patiënten. ‘In dergelijke gevallen is
het aan te bevelen om de wettelijke regels met betrekking tot het geven en uitvoeren van opdrachten, zoals het vaststellen van de bekwaamheid, in acht te nemen. Ook aan de algemene zorgvuldigheidseisen behoort dan te worden voldaan’. Als de organisatie dit niet goed heeft geregeld, loopt deze het risico hiervoor aansprakelijk te worden gesteld. Als de vrijwilliger zich niet aan de afgesproken taken houdt en het boekje te buiten gaat, dan kan hij of zij persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Niet alle handelingen zijn echter voorbehouden. Dat wil niet zeggen dat er geen risico’s aan verbonden zijn. Ook bij niet-voorbehouden handelingen moeten beroepsbeoefenaren de nodige zorgvuldigheidseisen in acht nemen en bekwaam zijn in het uitvoeren ervan. De Wet BIG stelt geen eisen aan de manier waarop de bekwaamheid is verworven. Een diploma van een wettelijk erkende opleiding in de gezondheidszorg is geen noodzakelijke voorwaarde. Bekwaamheid kan ook worden verworven door bij- en nascholing, vaardigheidstraining of het meerdere malen onder toezicht uitvoeren van de handeling. Opdrachtnemers hebben zelf ook een verantwoordelijkheid voor hun handelen. Ze moeten bekwaam zijn om de gevraagde opdracht uit te voeren of aangeven dat dat niet zo is. De opdrachtgever en de opdrachtnemer zijn beiden verantwoordelijk voor hun aandeel in de uitvoering van de handeling. Om er zeker van te zijn dat beide groepen bekwaam zijn, wordt er vaak gewerkt met werkafspraken en protocollen. Zorgorganisaties dragen wettelijke verantwoordelijkheid voor hun beleid en uitvoering via de Kwaliteitswet Zorgorganisaties (1996). Deze wet stelt dat iedere zorgorganisatie garant dient te staan voor verantwoorde zorg. Dat wil zeggen: zorg van een goed niveau en in ieder geval doeltreffend, doelmatig, patiëntgericht en afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De wet geeft aan welke aspecten een organisatie bij haar kwaliteitsbeleid moet betrekken. Het gaat dan om zaken als een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden, en kwaliteit van personeel en materieel. Vrijwilligers worden niet genoemd in de wet. De Inspectie, die de kwaliteit van de zorgverlening door de organisaties beoordeelt, kan daarom niet toetsen of deze aspecten in acht zijn genomen in relatie tot vrijwilligers en hun werkzaamheden (zie paragraaf 3.1). Over kwaliteit in de zorg is de beleidsbrief Koers op kwaliteit (Ministerie van VWS, juli 2007) verschenen en specifiek voor de gehandicaptenzorg het Verbeterplan kwaliteit gehandicaptenzorg (Ministerie van VWS, maart 2008). In de beleidsbrief richt het kabinet zich op drie pijlers: zichtbare kwaliteit, natuurlijke cliëntgerichtheid en vanzelfsprekende veiligheid. Het verbeterplan kent ook drie onderwerpen: invoering van een ondersteuningsplan voor iedere cliënt, vergroting van kennis en professionaliteit van medewerkers en voorkomen en tegengaan van seksueel misbruik. Vrijwilligers worden in deze beleidsstukken niet genoemd, maar de uitwerking van de onderwerpen kan ook voor hun werkzaamheden relevant zijn.
Juridische grenzen Tot hoe ver mag de inzet van vrijwilligers gaan, om over die van mantelzorgers nog maar te zwijgen? Al in 2006 heeft Mezzo een brief over dit onderwerp naar de vaste Kamercommissie van VWS gestuurd naar aanleiding van een Algemeen Overleg over de Wet BIG. Het
51
overleg zou onder meer gaan over de taakherschikking en taakherziening tussen beroepskrachten onderling en de gevolgen die dat heeft. Mezzo was van mening dat er ook sprake is van een taakherschikking in de richting van de informele zorg. ‘Als gevolg van de extramuralisering en de opkomst van de thuiszorgtechnologie verrichten steeds meer mantelzorgers en zorgvrijwilligers risicovolle handelingen die voorbehouden zijn aan professionals, zoals handelingen rond thuisbeademing, injecteren en katheteriseren.’ In de brief aan de minister vroeg Mezzo om te onderzoeken hoe de bescherming en toerusting van mantelzorgers en vrijwilligers voor het verrichten van voorbehouden en risicovolle handelingen wettelijk goed geregeld kan worden. De Wet BIG is immers uitsluitend bestemd voor beroepskrachten en voorziet in feite niet in een juridische basis voor het handelen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers (Mezzo, 2006).
52
Minister Hoogervorst besteedde aandacht aan dit onderwerp in een brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2006. De minister heeft naar aanleiding van vragen tijdens het Algemeen Overleg van 8 maart 2006 laten uitzoeken of er sprake was van een kwetsbare juridische positie voor mantelzorgers en zorgvrijwilligers. ‘De gedachte dat er sprake zou zijn van een juridisch niemandsland deel ik niet. Zorgvrijwilligers zullen veelal via de organisatie waar ze bij horen, verzekerd zijn tegen aansprakelijkheid. Zo kan de belangrijkste juridische kwetsbaarheid worden afgedekt. Verder vind ik dat artsen of organisaties niet aan zorgvrijwilligers moeten vragen om risicovolle, voorbehouden handelingen te verrichten. Voor deze handelingen moet worden teruggevallen op professionele zorgaanbieders. Goede voorlichting aan zowel mantelzorgers als zorgvrijwilligers over wat wel en wat niet te doen, is onontbeerlijk. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de hierbij betrokken (beroeps- en zorg)organisaties’ (Tweede Kamer, 2005–2006, nr. 155). Het onderwerp is wellicht in juridische zin van de agenda, maar het blijft terugkeren. Tijdens het Algemeen Overleg over mantelzorg op 20 maart 2008 stellen diverse kamerleden er vragen over. Ze constateren dat de taken van de vrijwilligers in de zorg in de loop der jaren zwaarder zijn geworden dan wel zwaarder worden. Dat kan leiden tot spanningen tussen vrijwillige en beroepsmatige werkzaamheden. Moet de overheid daarvoor richtlijnen opstellen? Staatssecretaris Bussemaker zegt toe dat de overheid: ‘ bereid is een handreiking op te stellen in welke situaties vrijwilligers kunnen bijspringen’ (Tweede Kamer 2008, p. 7).
In de toekomst Er staan nog vele veranderingen op stapel als het gaat om de zorg. Zo wordt er tegenwoordig gewerkt met zorgzwaartepakketten (ZZP’s). De zorgzwaarte van een persoon wordt uigedrukt in een van de 51 ontwikkelde zorgzwaartepakketten (ZZP’s) voor de drie sectoren binnen de intramurale zorg: 10 voor de verpleging en verzorging, 13 voor de geestelijke gezondheidszorg en 28 voor de gehandicaptenzorg. De hoogte van het beschikbare bedrag wordt per persoon bepaald op basis van de zorgzwaarte van deze persoon. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) stelt de zorgzwaarte van een persoon vast en elk zorgzwaartepakket heeft een (maximum)prijs die door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is vast-
gesteld. De zorgzwaartepakketten bieden geen blauwdruk voor de wijze waarop de zorg geboden moet worden. De zorgaanbieder moet dat bepalen. Binnen het pakket moet de zorgaanbieder laten zien wat de organisatie kan bieden en daarbij rekening houden met de wensen en behoeften van de cliënt. Het staat organisaties nog steeds vrij om ook vrijwilligers in te schakelen. De afspraken hierover moeten worden vastgelegd in een zorgplan per cliënt. De vraag is wat het betekent voor de begeleiding, scholing en ondersteuning van vrijwilligers en de coördinatie van het vrijwilligerswerk. Waar wordt dat van betaald? Voor de toekomst staan er nog meer veranderingen op stapel. De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft het kabinet geadviseerd de regeling fors te veranderen om de kwaliteit in de zorg te verhogen en de AWBZ betaalbaar te houden. De SER toonde zich geen voorstander van een complete stelselwijziging (Sociaal-Economische Raad, 2008). De regeling is te veel uitgedijd, vindt het kabinet. Daarom beperkt het kabinet onder meer de aanspraak op begeleiding van jongeren en schrapt het de begeleiding voor participatie. De middelen daarvoor worden overgeheveld naar gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wmo (Ministerie van VWS, juni 2008). Gebeurt dat op den duur met alle middelen voor activerende en ondersteunende begeleiding? Veel van het vrijwilligerswerk en dus ook van de ondersteuning en begeleiding van vrijwilligers in de zorg valt hieronder. Hoe zal dat in de toekomst eruit komen te zien? Krijgen gemeenten meer zeggenschap over vrijwillige ondersteuning binnen zorgorganisaties? Zijn gemeenten wel bereid een bijdrage te leveren aan AWBZ-gefinancierde organisaties? En zal er in de vorm die het krijgt een afstemming zijn tussen de zorg, het gemeentelijk welzijnswerk en het werk van vrijwilligersorganisaties in de zorg? 53
Al met al veel vragen en nog weinig antwoorden over de toekomstige inzet van vrijwilligers in de zorg.
4.3 Conclusies Wetenschappelijk onderzoek naar zorgrelatie De resultaten van de onderzoeken naar vrijwilligerswerk in het algemeen en in de zorg in het bijzonder zijn onder te verdelen in drie typen relaties in de zorg: – vrijwilligers en hun organisaties; – vrijwilligers en cliënten; – vrijwilligers en beroepskrachten.
Schema 4 Weergave onderzoeksresultaten
Beroepskrachten
Zorgorganisaties
Cliënten
Kwantiteit Kwaliteit Vraag Samenwerking Taakafbakening
Tekort Veranderend aanbod
Sociale netwerken Weerkaatst plezier Vrijwilligersklem
Vrijwilligers
54
Ad a) Tussen vrijwilligers en hun organisaties Als het gaat om vrijwilligers en hun relatie tot de organisaties richten de onderzoeken zich op het kwantitatieve aspect: hoeveel vrijwilligers zijn er actief – onder meer in de zorg – en hoeveel vraag is er naar de inzet van vrijwilligers? Daarnaast gaat het om de kwaliteit: op welke wijze wordt het vrijwilligerswerk gewaardeerd? Ook is er zicht op het veranderende ‘aanbod’ van vrijwilligers: achtergronden, motieven en vaardigheden veranderen en worden gevarieerder. Ad b) Tussen vrijwilligers en cliënten In de relatie tussen vrijwilligers en cliënten bieden de onderzoeksresultaten onder meer zicht op de noodzaak en (on)mogelijkheden van de inzet van vrijwilligers via sociale netwerken van cliënten zelf. Ook is gekeken naar de motieven van vrijwilligers om zich in te zetten voor hun naaste en naar zaken waar ze in vast kunnen lopen. Ad c) Tussen vrijwilligers en beroepskrachten Hoe verloopt de samenwerking en taakafbakening tussen vrijwilligers en beroepskrachten in de zorg? Daar is in beperkte mate onderzoek naar gedaan. Er wordt door deelnemers aan onderzoeken wel veelvuldig aangegeven dat het een belangrijk onderwerp is, maar er is nog weinig houvast voor als het gaat om concrete taakafbakening.
Kwaliteit geleverd, maar een tekort aan vrijwilligers De inzet van vrijwilligers en hun werkzaamheden wordt in hoge mate gewaardeerd door cliënten en hun naasten. De overheid stelt geen specifieke eisen aan de kwaliteit van de inzet van vrijwilligers. Ze laat het aan organisaties over om dit goed te regelen. Of cliënten ook in de toekomst kunnen rekenen op een grote mate van persoonlijke aandacht en tijd van vrijwilligers, is de vraag. Er dreigt een tekort aan nieuwe vrijwilligers. In sommige delen van de zorgsector is het al merkbaar. Bij verzorgings- en verpleeghuizen lijkt het tot nu toe nog mee te vallen. Over de gehandicaptensector is niet veel te zeggen, omdat er geen specifiek onderzoek gedaan is naar vrijwilligerswerk.
De overheid hoopte op een uitbreiding van het aantal vrijwilligers, onder andere van jongere ouderen. Dit bleek tot nu toe valse hoop. Hun inzet neemt niet fors toe. Dat heeft alles te maken met veranderingen in motivatie, beschikbare tijd en bereidheid om vrijwilligerswerk te doen, in het bijzonder in de zorg. De vraag is of de intrede van ‘nieuwe’ groepen vrijwilligers, zoals stagiair(e)s en werknemers vanuit reïntegratietrajecten en sociale werkvoorziening, voldoende soelaas biedt om het tekort tegen te gaan.
Inzet vanuit sociaal netwerk ongewis Een van de mogelijkheden om nieuwe vrijwilligers te vinden, is via het sociaal netwerk van cliënten. Het blijken vooral familieleden en buren te zijn die zich inzetten voor hun naaste. De inzet van kennissen, vrienden en anderen die soms letterlijk meer op afstand zijn, is beperkter. De vraag is in hoeverre cliënten zelf hun netwerk willen inschakelen en waarvoor. Ze voelen zich nogal eens bezwaard en doen liever een beroep op de betaalde zorg – publiekelijk of privaat – waardoor ze ook hun privacy meer behouden. Omgekeerd kunnen vrijwilligers klem komen te zitten als ze het gevoel hebben dat al het werk op hen neerkomt. Sommige cliënten vertonen sterk claimend gedrag. Met het oog op de toenemende schaarste in de zorg kan het steeds moeilijker worden grenzen te trekken.
Relatie met beroepskrachten blijft punt van aandacht Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten vooral in de zorg, waar ze beiden de werkvloer delen, blijvend om aandacht vraagt. Hoezeer afspraken ook worden vastgelegd, door hoge werkdruk, door te werken volgens vaste gewoontes waarbij vrijwilligers ingezet worden voor bepaalde taken, door betrokken vrijwilligers die zelf het initiatief nemen, worden in de praktijk de afspraken niet altijd nagekomen. De samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten is een dynamisch proces dat ook op managementniveau aandacht vraagt. Met de intrede van nieuwe groepen vrijwilligers met verschillende motieven, achtergronden en talenten zal de werksituatie nog meer veranderen en diverser worden. Zijn organisaties zich dit bewust en weten ze hier passende werkvormen voor te vinden? Dit is nog niet nader onderzocht. In de relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten is de afbakening van taken een bijzonder punt van aandacht. Er wordt veel gerefereerd aan verschuiving van taken, maar over de vraag waar precies de grens zou moeten liggen, worden geen uitspraken gedaan. Vanuit juridisch oogpunt is er volgens de overheid geen probleem. Vrijwilligers zijn in dienst van een organisatie en zijn daardoor verzekerd tegen aansprakelijkheid. Organisaties kunnen zelf bepalen waarvoor ze vrijwilligers willen inschakelen. De overheid bepleit wel dat vrijwilligers geen risicovolle, voorbehouden handelingen verrichten. Organisaties moeten zorgen voor goede voorlichting over wat vrijwilligers wel en wat ze niet mogen doen.
Overheidsbeleid roept nieuwe vragen op Er staat nog veel te gebeuren als het gaat om de inrichting van de zorg in Nederland. De AWBZ staat volop ter discussie. De verwachting is dat er sprake zal zijn van meer samenwerking tussen de zorg- en welzijnssector – twee sectoren waarin veel vrijwilligers actief zijn. De implicaties voor het vrijwilligerswerk zijn nog niet te overzien en ook niet voorzien. Dit
55
terrein bevindt zich veelal buiten het blikveld van de beleidsmakers in de zorgsector. Tegelijkertijd vormt het vrijwilligerswerk in de zorg tezamen met mantelzorg een belangrijke uitweg voor het betaalbaar houden van de zorg en het in stand houden van het kwaliteitsniveau. De inzet van vrijwilligers in de zorg in de toekomst vraagt om een zichtbare en meer reële focus.
56
5 Vrijwilligers en verantwoorde zorg in de toekomst Vrijwilligerswerk lijkt in de zorg een prominentere plaats in te nemen. Vooral organisaties die het concept van verantwoorde zorg (verder) willen invoeren en ook kiezen of hebben gekozen voor kleinschalige woonvormen, achten de inzet van vrijwilligers onontbeerlijk (zie hoofdstuk 2). In dit hoofdstuk bekijken we hoe de visie op de inzet van vrijwilligers zich ontwikkelt en welke vragen dat oproept. We zoomen ook in op de diversiteit onder vrijwilligers zelf en maken een onderscheid tussen vrijwilligers die vanuit een intrinsieke motivatie actief zijn en groepen die ‘geleid’ worden. Tot slot kunnen we melden dat er een project komt waarin gewerkt wordt aan concrete handreikingen voor het vrijwilligerswerk in de zorg om een kwaliteitsslag te maken en bij te dragen aan het voortbestaan van de solide basis. En we doen enkele aanbevelingen voor nader onderzoek met het oog op toekomstige ontwikkelingen.
5.1
Veranderende visie op de zorg
Meer individuele ondersteuning Met de invoering van het concept van verantwoorde zorg is de focus meer gericht op de cliënt als individu, op zijn of haar eigen wensen en behoeften. In het nieuwe concept draait het niet alleen om zorg, maar vooral om ondersteuning waardoor de cliënt zijn of haar leven zo veel mogelijk op gewenste wijze kan voortzetten. Daarbij gaat het eveneens om aspecten als welzijn, participatie, woongenot en dergelijke. In deze omslag is er plek voor de inzet van vrijwilligers: zij kunnen een cliënt bezoeken, met hem of haar een wandeling of uitstapje maken, helpen bij praktische klussen. Dit is vooral een omslag voor de V&V-sector, waar vrijwilligers van oudsher ingezet worden voor collectieve ondersteuning. Vrijwilligers helpen bij dagopvang of recreatieve activiteiten waar meerdere cliënten aanwezig zijn. Ze brengen koffie en thee rond, staan in de winkel, helpen bij eten en drinken. Tijdens deze activiteiten kan er wel sprake zijn van een-opeencontact, maar dan zijn er ook andere cliënten in de buurt of is de tijd beperkt, omdat ook andere cliënten hulp vragen. In de individuele ondersteuning kan de vrijwilliger de beschikbare tijd en aandacht volledig richten op één cliënt.
57
Schema 5 Aandachtsverdeling bij collectieve en bij individuele ondersteuning
Collectieve ondersteuning
Individuele ondersteuning
Cliënt
Cliënt Vrijwilliger
Vrijwilliger
Cliënt
Cliënt
Cliënt
58
De individuele ondersteuning door vrijwilligers kan bestaan uit: – sociaal contact en emotionele steun tijdens bezoeken en andere activiteiten; – recreatieve activiteiten, zoals spelletjes doen, uitstapjes maken; – praktische ondersteuning, zoals boodschappen doen, klussen, meegaan naar de kapper, pedicure, ziekenhuis en dergelijke; – informatie en advies; – zorghandelingen. Een cliënt en vrijwilliger kunnen nauw contact met elkaar opbouwen en gezamenlijk afspreken wat de vrijwilliger wil en kan gaan doen. Zo kan het contact beginnen met af en toe een bezoek, maar uitgroeien tot regelmatig contact, uitstapjes en dergelijke. Zelfs het verrichten van (eenvoudige) zorghandelingen is mogelijk als zowel de cliënt (en diens naasten) als de vrijwilliger daarmee instemmen (zie ook paragraaf 5.3).
Ondersteuning vanuit sociale netwerken In de gehandicaptensector is het al langer gebruikelijk dat niet alleen familieleden, maar ook anderen uit het sociaal netwerk van de cliënt betrokken worden bij activiteiten als uitstapjes, bezoek, vervoer en dergelijke. Door bekenden in te schakelen, wordt het ‘gewone’ leven van de cliënt zo veel mogelijk voortgezet. Het verschil met vrijwilligers is dat deze bij aanvang van hun werkzaamheden meestal niet persoonlijk bekend zijn met de cliënten. Ze kennen soms al wel de organisatie en ze weten in welke situatie de cliënten verkeren. Maar ze kiezen er niet voor om als vrijwilliger actief te worden vanwege een bepaalde cliënt. De relatie tussen iemand vanuit het sociaal netwerk en de organisatie is dan ook anders dan die tussen een vrijwilliger en de organisatie.
Schema 6 Inzet sociaal netwerk en vrijwilligers
Inzet vanuit sociaal netwerk
Inzet van vrijwilligers
Vrienden Vrijwilligers Familie Organisatie
‘Cliënt’ Buren Cliënten Kennissen
In de V&V-sector is de betrokkenheid van familie steeds meer aan de orde. De inzet van andere bekenden is soms lastiger als het om oudere cliënten gaat. Wie is er in het sociaal netwerk nog te bereiken en in staat de oudere te ondersteunen? Toch is het interessant om vanuit deze invalshoek te kijken, want dan komen oude, jonge (kleinkinderen) en huidige sociale contacten in beeld die vaak buiten beeld raken als iemand eenmaal binnen de muren van een instelling gaat wonen. Wel leert de ervaring uit de gehandicaptensector dat het tijd kost om mensen in het netwerk – buiten de naaste familie – op te sporen, aan te spreken en vast te houden. Ook dat is een punt van aandacht als het gaat om beleid en praktijk (zie paragraaf 5.5).
5.2 Veranderende visie op de inzet en positie van vrijwilligers Van aanvullend en onderaan in de hiërarchie Achter de aandacht voor de ondersteuning vanuit sociale netwerken gaat een nieuwe visie op zorgverlening aan cliënten schuil. In het concept van verantwoorde zorg staat de cliënt centraal. Maar het gaat verder dan dat. Niet alleen de cliënt staat steeds meer in het middelpunt, ook diens familie en sociaal netwerk komen meer op de voorgrond. De beroepsmatige zorg verschuift meer naar de achtergrond en komt pas in beeld als het cliënten niet meer lukt zichzelf te helpen en ook hun naasten geen of niet voldoende zorg en ondersteuning kunnen bieden. In de V&V-sector was/is het gebruikelijk dat de beroepsmatige zorg het primaat heeft op de zorg: organisaties en hun beroepskrachten zijn verantwoordelijk voor veilige en kwalitatief goede zorgverlening en hebben het daarom voor het zeggen. Zorgtaken worden (grotendeels) van mantelzorgers overgenomen. De activiteiten die vrijwilligers uitvoeren, worden bestempeld als ‘aanvullend’ op die van de beroepskrachten. Het gaat om het ‘toefje slagroom op de taart’. Vrijwilligers hebben daarover zelf niet veel te zeggen. Ze bevinden zich in de buitenste cirkel van degenen die invloed hebben op de zorgverlening aan cliënten. Vrijwilligers voeren taken uit waarvan de organisatie denkt dat ze zinvol en nuttig zijn. Daarmee staan ze ook onderaan in de hiërarchie.
59
Schema 7 ‘Oude’ zorgsituatie in V&V-sector
Vrijwilligers Mantelzorgers/familie Beroepsmatige zorg Cliënt
Via onontbeerlijk en vooruitgeschoven posten
60
Het lijkt erop dat er in de toekomst niet (meer) voldoende beroepskrachten zijn om alle zorgtaken uit te voeren. Mantelzorgers krijgen weer meer taken naar zich toe geschoven en ook vrijwilligers krijgen mogelijk meer taken toebedeeld. Dit heeft niet alleen te maken met tekorten aan beroepsmatige zorg. Het past ook in de visie, waarin er weer plek is voor ‘zorg in eigen kring’, oftewel de zorg die men aan een naaste – familielid, goede buur, vriend – verleent. In deze situatie draait niet alles (meer) om zorg, maar gaat het om kwaliteit van leven en bestaan. Het uitgangspunt daarbij is dat mantelzorgers en andere naasten het dichtst bij de cliënt staan. Zij kunnen als eerste zorg en ondersteuning bieden als dat nodig is. Dat lukt hun niet altijd, omdat ze de deskundigheid missen of overbelast (dreigen te) raken. In dat soort situaties wordt de zorg (deels) overgenomen door beroepskrachten. Vrijwilligers kunnen eveneens een rol spelen in het overnemen van taken van mantelzorgers, onder meer door cliënten te bezoeken of met hen op stap te gaan en mantelzorgers de kans te geven vrijaf te nemen (respijtzorg), of door allerlei praktische diensten te verrichten. Hun inzet is niet zozeer aanvullend als wel onontbeerlijk als het gaat om de bijdrage aan de kwaliteit van leven van cliënten en om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Hun positie verschuift dan ook van onderaan in de hiërarchie naar vooruitgeschoven posten, die ook in de V&V-sector onmisbaar worden geacht voor kwalitatief verantwoorde zorg- en dienstverlening aan cliënten (en mantelzorgers). Schema 8 ‘Nieuwe’ zorgsituatie in V&V-sector
Beroepsmatige ondersteuning Vrijwilligers Bekenden uit het sociaal netwerk Mantelzorgers/familie Cliënt
Er treedt dus een verschuiving op van een ondergeschoven positie naar een vooruitgeschoven post. Het is de vraag of vrijwilligers hier zelf zo blij mee zijn. Zeker als ze het idee krijgen dat zij de ‘gaten in de zorg’ mogen opvullen en bezuinigingen moeten opvangen, is het de vraag of vrijwilligers wel bereid zijn deze rol op zich te nemen. En het roept ook vraagtekens op over de grenzen tussen vrijwillige en beroepsmatige zorg: waar begint het een en eindigt het ander? In een situatie waar vrijwilligers min of meer gedwongen worden om als vooruitgeschoven posten op te treden, zal deze discussie feller zijn dan wanneer de betrokken partijen – zorgorganisaties, overheid, beroepskrachten en vrijwilligers zelf – de handen ineen weten te slaan.
Naar gelijkwaardige partners in een netwerk van zorg en ondersteuning In de benadering van ‘netwerkzorg’ is er meer samenwerking te vinden. Netwerkzorg is een antwoord op ketenzorg. Voorzitter van het Universitair Medisch Centrum en internist Geert Blijham hield er bij de afsluiting van het congres ‘Recente ontwikkelingen in de bekostiging van ketenzorg’, dat op 4 juli 2008 plaatsvond, een pleidooi voor. Ketenzorg suggereert volgens hem dat de zorg schakel voor schakel verleend wordt en dat er lineariteit bestaat tussen preventie, eerste lijn en tweede lijn. Maar dat is vaak niet zo. Soms vindt preventie plaats in de tweede lijn. Soms gaat een cliënt heen en weer tussen de eerste en de tweede lijn. In deze visie is er geen link gelegd met de vrijwillige ondersteuning en ook niet met mantelzorg en de betrokkenheid vanuit het sociaal netwerk van cliënten. De inzichten zijn echter ook toepasbaar op het vrijwilligerswerk. Want springen zorg en ondersteuning ook niet heen en weer tussen mantelzorgers, mensen uit het sociaal netwerk, vrijwilligers en beroepskrachten uit de zorg en ondersteunende (welzijns)diensten? Of zou dat juist mogelijk gemaakt moeten worden? In het ideale model draagt ieder in het informele en formele netwerk rondom de cliënt naar vermogen en deskundigheid bij aan de zorgverlening en (welzijns)ondersteuning. In geval van te zware belasting kan de ene partij een beroep doen op een andere partij in het netwerk. Alle partners nemen een gelijkwaardige positie in en er is onderling goede afstemming en samenwerking. Op deze manier moet het mogelijk zijn om de verschillende formele en informele netwerken in zorg en ondersteuning beter met elkaar te verbinden.
61
Schema 9 ‘Nieuwe’ situatie met gedeeld netwerk van zorg en ondersteuning
Familie
Sociaal netwerk
Cliënt
Beroepskrachten
62
Vrijwilligers
Het opzetten van zulke netwerken vraagt vooralsnog om speciale begeleiding van een beroepskracht die opkomt voor de belangen van de informele zorgverleners – vrijwilligers, bekenden uit het sociaal netwerk en mantelzorgers – en van de cliënt. Vanuit een concept waarin de beroepsmatige zorg altijd leidend is geweest naar een concept waarin samenwerking en afstemming centraal staan, vereist (voorlopig) wel enige ondersteuning van de voorheen ondergeschikte groepen. Cliënten vinden het bijvoorbeeld niet altijd eenvoudig zelf de regie in handen te nemen. Mantelzorgers vinden het lastig hun grenzen aan te geven en hulp te zoeken. En ook vrijwilligers kunnen in een zogenoemde vrijwilligersklem terechtkomen, waarbij ze het gevoel hebben klem te zitten tussen wat ze signaleren dat een cliënt (en mantelzorger) nodig heeft en wat ze zelf bereid en in staat zijn te bieden. Door ondersteuning van de meer kwetsbare groepen kan het netwerk groeien naar een solide samenwerkingsverband, waarin alle betrokkenen met elkaar optrekken als gelijkwaardige partners.
5.3 Grenzen aan vrijwilligerswerk in de zorg Strikte afbakening vanwege angsten? Welke handelingen en werkzaamheden mogen vrijwilligers uitvoeren in de zorg- en dienstverlening en welke behoren tot het domein van de beroepsmatige zorg? Die grens wordt meestal gelegd bij de uitvoering van zogeheten voorbehouden handelingen, die vallen onder de Wet BIG. Iemand die dit soort handelingen uitvoert, moet over de benodigde kennis en ervaring beschikken. De uitvoerders zijn zelf ook verantwoordelijk voor hun handelen. Ze zijn opgenomen in het BIG-register. Er zijn vrijwilligers in de zorg die over een BIG-registratie beschikken. Toch hebben de meeste zorgorganisaties liever niet dat zij voorbehouden handelingen uitvoeren. Dat schept onduidelijkheid met vrijwilligers die dat niet kunnen en/ of mogen.
Tegelijkertijd kunnen organisaties juist ook de gelegenheid aangrijpen om bepaalde werkzaamheden die door een vrijwilliger worden uitgevoerd als norm te hanteren en deze in het vervolg door alle vrijwilligers te (willen) laten uitvoeren. Dit wordt dikwijls ingegeven door de behoefte van organisaties om de zorg beheersbaar en overzichtelijk te houden. Ook de behoefte om knelpunten in de zorgverlening op te lossen, kan een rol spelen. Bij verenigingen van verzorgenden leidt dat mogelijk tot de angst dat hun beroepsgroep in het gedrang komt en werkzaamheden moet overdragen. Bij vrijwilligers bestaat de angst dat ze te veel taken in hun schoenen geschoven krijgen en/of dat ze te weinig instructies en begeleiding krijgen om hun werkzaamheden naar behoren te kunnen uitvoeren. Juridisch zijn er in feite geen beperkingen om vrijwilligers in te zetten.5 Organisaties maken zelf keuzes en dragen daarvoor de verantwoordelijkheid. Belangrijk is dus dat organisaties bewuste keuzes maken en zorg dragen voor goede naleving ervan. De vraag is daarbij of de angst van de diverse betrokkenen, waaronder ook organisaties die bang zijn voor aansprakelijkheid, moet leiden tot een striktere taakafbakening.
Van variabele tot vaste taken op het gebied van vrijwillige ondersteuning Om beter zicht te krijgen op mogelijke grenzen aan vrijwilligerswerk in de zorg maken we een onderscheid tussen individuele, collectieve en organisatorische ondersteuning. Schema 10 Overzicht van verschillende vormen van vrijwillige ondersteuning in zorgorganisaties
Individuele ondersteuning
Collectieve ondersteuning
− bezoeken − uitstapjes − praktische ondersteuning, zoals boodschappen doen, klussen, vervoer, administratie − hulp bij zorghandelingen en/of deze zelfstandig uitvoeren
– gastvrouw, gastheer – meegaan met uitstapjes – hulp bij recreatieve activiteiten – boeken rondbrengen – helpen in winkel, restaurant of bar – vervoer – hulp bij zorghandelingen en/of deze zelfstandig uitvoeren
Organisatorische ondersteuning – recreatieve activiteiten organiseren – uitstapjes organiseren – klussen – beheer van winkel, bibliotheek en dergelijke – receptie – vrijwilligers, stagiair(e)s, en anderen inwerken en begeleiden – administratie – bestuurswerk
Individuele ondersteuning In een individuele situatie kan de inzet van vrijwilligers variëren, vooral als er een vertrouwensrelatie bestaat met de cliënt. Gaandeweg het contact kan de ondersteuning intensiever worden. Als zij beiden instemmen met de werkzaamheden die de vrijwilliger wil uitvoeren, dan kan de organisatie daar de gelegenheid voor bieden. Dit moet in goede samenspraak gebeuren met beroepskrachten (en mantelzorgers). Het uitgangspunt is dat de inzet van de vrijwilliger kan groeien vanuit de relatie met de cliënt en níét wordt opgelegd vanuit de organisatie. Dat ondergraaft veelal de bereidheid van vrijwilligers om meer te doen. Het betekent dat de organisatie wellicht wel enige impulsen kan geven, maar de ontwikkeling moet verder overgelaten worden aan de cliënt en de vrijwilliger. Wel kan de organisatie ondersteuning 5
ActiZ werkt aan een publicatie over de juridische aspecten rond vrijwilligerswerk in de zorg.
63
bieden. De organisatie is immers verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening, ze moet zorgen voor goede begeleiding, ze moet signalen opvangen en daarop reageren en indien nodig de vrijwilliger toerusten voor de uit te voeren werkzaamheden. Omgekeerd moet ook de vrijwilliger zelf aangeven of hij of zij bereid en in staat is om de taken uit te voeren. Het is in deze context mogelijk dat de ene vrijwilliger bepaalde taken uitvoert, terwijl een andere vrijwilliger dat niet doet of wil doen. Het vraagt van de organisatie de nodige flexibiliteit om hiermee om te gaan. Collectieve ondersteuning Activiteiten van de collectieve ondersteuning zijn deels vergelijkbaar met activiteiten voor individuele cliënten. Het grote verschil is dat de vrijwilliger betrokken is bij meer cliënten tegelijkertijd. Er kan wel een bepaalde vertrouwensrelatie ontstaan tussen een of meerdere cliënten en een vrijwilliger, maar het is voor de betreffende vrijwilliger lastiger om direct op specifieke wensen of behoeften van een cliënt in te gaan. De vrijwilliger moet immers ook rekening houden met de andere cliënten, die ondersteuning behoeven en aandacht verlangen. De collectieve inzet van de vrijwilligers komt mede voort uit de behoefte van de organisatie om over ‘extra handen’ te beschikken die kunnen worden ingezet als het druk is en/of om extra aandacht te besteden aan cliënten, en activiteiten met hen te ondernemen waar beroepskrachten niet aan toekomen.
64
Het uitgangspunt bij collectieve ondersteuning is dat het om vaste taken gaat die duidelijk zijn omschreven, zodat de vrijwilligers weten wat er van hen verwacht wordt. Organisaties moeten vooraf bedenken in welke situaties vrijwilligers verzeild kunnen raken (risicoinventarisatie) en hen daarop voorbereiden door ervoor te zorgen dat ze weten wat ze zelf kunnen doen en/of weten waar ze zo nodig hulp kunnen inschakelen. Het hoeft niet direct te betekenen dat vrijwilligers uitgebreid geschoold moeten worden. Soms kan ook worden volstaan met goede informatievoorziening of ‘even iets voordoen’ op de werkvloer zelf. Het zou goed zijn als er in zorgorganisaties meer een gevoel ontstaat dat men zich met elkaar wil inzetten voor de cliënten. Men kan over en weer van elkaar leren en elkaar bijstaan. Dat past in het concept van ‘gedeelde netwerkzorg en ondersteuning’. Het laat onverlet dat er zeker bij collectieve ondersteuning discussies zullen ontstaan over de grenzen van de inzet van vrijwilligers. Deze discussies hebben zich altijd al afgespeeld in de zorg en zullen zich ook altijd blijven afspelen onder invloed van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Er is een ondergrens vastgesteld in de vorm van voorbehouden handelingen, die vrijwilligers niet mogen uitvoeren. Maar zelfs hiervoor worden uitzonderingen gemaakt, zij het sporadisch en dan vooral als het vrijwilligers betreft met een verpleegkundige of zorgachtergrond. Er blijven echter voldoende risicovolle en andere (zorg)handelingen over waarvan het de vraag is of vrijwilligers die mogen uitvoeren. Organisaties zullen met de diverse betrokken partijen – cliënten(vertegenwoordiging), familie, beroepskrachten en vrijwilligers – gezamenlijk moeten bekijken tot hoever ze willen en kunnen gaan. Het moeten heldere keuzes zijn, zodat er duidelijkheid is over wat men van elkaar kan verwachten en ook kan evalueren of het werkt.
Organisatorische ondersteuning Organisatorische ondersteuning ligt dikwijls in het verlengde van collectieve vormen van ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan recreatieve activiteiten, waar vrijwilligers bij meehelpen en ze ook zelf (mede) organiseren. Of aan een winkel, waarin vrijwilligers werkzaam zijn en ook het beheer voeren. Het zijn veelal afgeleide taken van activiteiten waar vrijwilligers al bij betrokken zijn. Het zou interessant zijn om te kijken naar meer taken die vrijwilligers op dit vlak kunnen uitvoeren. Op die manier kunnen vrijwilligers, die bekwaam zijn op dit terrein, hun vaardigheden ook inzetten. En organisaties benutten meer mogelijke talenten van vrijwilligers. Er zitten wel haken en ogen aan. Enerzijds hebben die te maken met een mogelijke machtsstrijd die kan ontstaan tussen beroepskrachten en vrijwilligers die dit soort taken uitvoeren. Zeker als er nog op een hiërarchische manier wordt gedacht en beroepskrachten niet gewend zijn aan zelfstandig werkende vrijwilligers. Anderzijds is ook hierbij de vraag tot hoever de inzet van vrijwilligers mag gaan. Bijvoorbeeld als het gaat om receptiewerkzaamheden, waar ook of voorheen beroepskrachten voor worden/werden ingezet. Is het dan gerechtvaardigd om daar op zeker moment vrijwilligers voor te vragen? Komt het betaalde werk dan niet in de verdringing? Als het vertrekpunt niet zozeer de vrijwilliger is die over de benodigde talenten beschikt maar de organisatie die omhoog zit, zal er veel weerstand zijn. De afbakening van taken zal deels variabel zijn, afhankelijk van de talenten van de vrijwilligers. Tegelijkertijd zullen de taken ook vast omschreven zijn, waarbij de organisatie te allen tijde de eindverantwoordelijkheid draagt. Geen eigen ‘toko’s’ meer voor vrijwilligers dus. Ze zullen moeten overleggen over hun plannen en verantwoording moeten afleggen. Organisaties dienen dus zorgvuldig met deze vorm van ondersteuning om te gaan, maar moeten zich er ook niet bij voorbaat van laten weerhouden om op een creatieve manier te kijken naar diverse mogelijkheden voor de inzet van vrijwilligers. Schema 11 Afbakening taken van vrijwilligers in de zorg en specifieke inzet van organisaties
Variabel
Vast
Individuele ondersteuning
Organisatorische ondersteuning
Collectieve ondersteuning
Matchen
Controleren
Organiseren
Er geldt een aantal algemene voorwaarden, die van toepassing zijn op alle vormen van ondersteuning door vrijwilligers. Denk bijvoorbeeld aan goede toerusting voor de uitvoering van werkzaamheden, goede afstemming en samenwerking met beroepskrachten op de
65
werkvloer, goede aansturing en begeleiding vanuit het management, waaronder de coördinator vrijwilligerswerk, het voorkomen van de vrijwilligersklem, goede communicatie en voorlichting, regelmatig evalueren. Daarnaast geldt er een aantal specifieke voorwaarden. Bij individuele ondersteuning is het van belang dat er een goede ‘match’ is tussen de cliënt en de vrijwilliger. Het moet ‘klikken’. Dit vereist vooraf een helder beeld van de interesses, wensen en behoeften van de cliënt én van de vrijwilliger. Als het contact eenmaal gelegd is, moet de begeleider in de gaten houden of het contact prettig verloopt voor beide partijen. Begeleiders van vrijwilligers die organisatorische activiteiten uitvoeren, zullen bij tijd en wijle moeten controleren of alles volgens afspraak verloopt. De kunst zal zijn om die controle op een vriendelijke, maar toch ook doortastende manier uit te voeren. En tot slot is het bij collectieve ondersteuning specifiek van belang om het vrijwilligerswerk goed te organiseren. Dat wil zeggen vrijwilligers inplannen en vervanging zoeken bij ziekte, afwezigheid of vertrek. Deze specifieke voorwaarden vragen ook specifieke competenties van de begeleiders. In de organisatie dient dit aan bod te komen in de bedrijfsvoering.
5.4 Diverse groepen vrijwilligers
66
Een extra (in)spannende factor in de omgang met vrijwilligers is dat er grote verschillen bestaan in hun vaardigheden, achtergronden, wensen en behoeften. En in het vrijwilligerswerk doen steeds meer groepen, die vanuit een bepaalde opdracht vrijwilligerswerk verrichten, hun intrede. In schema 12 is te zien dat er vele groepen zijn die op een of andere manier ‘geleid’ worden naar het vrijwilligerswerk in de zorg. De komende jaren zal dit qua aantal fors toenemen, mede door de verplichting van de maatschappelijke stages. Het merendeel van de vrijwilligers die actief zijn in zorgorganisaties bestaat nog steeds uit mensen die zich vanuit een intrinsieke motivatie willen inzetten voor hun medemensen. Steeds meer gemeenten en organisaties ‘ontdekken’ het vrijwilligerswerk als middel om – via het vrijwilligerswerk – mensen ‘te leiden’ naar betaald werk en/of maatschappelijke betrokkenheid. De toenemende aandacht voor deze groepen lijkt ook ingegeven te worden door zorgorganisaties zelf. Ze verwachten op deze manier verzekerd te zijn van een continue stroom van nieuwe vrijwilligers. En deze groepen vrijwilligers kunnen ze directer aansturen en inzetten naar hun eigen voorkeur. Bij de ‘gewone’ vrijwilligers moeten ze meer rekening houden met de voorkeuren en wensen van de vrijwilligers zelf en zorgen voor een binding met de organisatie, willen ze verzekerd zijn van een zo langdurig mogelijke inzet.
Schema 12 Diverse groepen vrijwilligers
Er zijn organisaties die de voorkeur lijken te geven aan jongere vrijwilligers. Zij zien hun School
Maatschappelijke stages
Re-integratie
Lokale overheid
Taalstages
Vrijwilligers(werk) in zorgorganisaties
Sociale werkvoorziening
Uitkeringsgerechtigden
Reclassering
Taakgestraften
Bedrijven
Werknemers
Eventueel via organisaties
Mensen met beperkingen die willen participeren
Mensen die zich willen inzetten voor een ander
Daardoor grote verschillen in: – leeftijd – etniciteit – vaardigheden – wel of geen beperkingen – wel of geen ‘geleiding’ – tijd die men beschikbaar wil of moet stellen – wensen en behoeften
En dus verschillen in: – werkzaamheden – zelfstandigheid en verantwoordelijkheid – begeleiding en aansturing
oudere vrijwilligers liever gaan. Een aantal ziekenhuizen kwam daar negatief mee in het nieuws. In de V&V-sector lijkt er meer compassie te zijn. Maar voor hoelang nog? Zetten zorgorganisaties niet liever in op groepen die naar het vrijwilligerswerk geleid worden? En nemen deze groepen werkzaamheden over van de ‘gewone’ vrijwilligers? Belangrijk leerpunt voor zorgorganisaties is in ieder geval dat ze meer weten te variëren in de taken, aansturing en begeleiding van vrijwilligers en hen niet onderaan in de hiërarchie plaatsen (zie paragraaf 5.2). Daar zullen jongere – en ook vijftigplussers – vrijwilligers geen genoegen (meer) mee nemen.
5.5 Beleid en praktijk Tot slot nog een belangrijk aandachtspunt: de realisatie van de strategische visie in de praktijk. Het begint op strategisch niveau bij het vaststellen van een bepaalde visie met bepaalde uitgangspunten. De kunst is vervolgens om de visie om te zetten in concrete en haalbare plannen. En daar treedt vaak de nodige discrepantie op. Dat heeft alles te maken met allerlei mogelijkheden en beperkingen waar men op het tactische niveau mee te maken heeft, zoals
67
beperkte financiële middelen en beperkte beschikking over beroepskrachten. Daardoor kan het zijn dat de mooie visie en uitgangspunten niet gerealiseerd worden in de praktijk. De onderliggende concrete en reële plannen ontbreken. Schema 13 Vrijwilligersbeleid in werking
Voorbereiden of aanpassen
Evalueren
Meten
Strategisch: visie vrijwilligersmanagement samenwerking inbedding
Tactisch: plan(nen) van aanpak
Operationeel: regionale organisaties afdelingen kleinschalige woonvormen
Vaststellen
Vertalen
Uitvoeren
68
Of er worden geen concrete plannen gemaakt en is de (stille) hoop dat het in de praktijk wel zal lukken. Dat zie je bijvoorbeeld aan de begeleiding van diverse groepen vrijwilligers: een beroepskracht krijgt dit als taak erbij, maar er is vaak nauwelijks enige notie hoeveel tijd dit zal kosten. Rond de inzet van diverse groepen vrijwilligers moeten meer concrete plannen komen, die via evaluaties bijgesteld en aangepast kunnen worden. Daar hoort ook de inbreng van vrijwilligers zelf bij. Dat wordt een uitdagende exercitie voor de zorgorganisaties.
5.6 Aanbevelingen en vervolg In dit hoofdstuk hebben we de contouren geschetst van een visie die aansluit bij de wensen en behoeften van diverse groepen vrijwilligers en de verschillende werkzaamheden die ze verrichten in relatie tot de wensen en behoeften van de zorgorganisatie die namens de cliënten het werk inrichten. Het ideale beeld dat we hebben geschetst is een meer netwerkgerichte benadering, waarin vrijwilligers een gelijkwaardige plek hebben. Dat zal in grote mate bijdragen aan de voldoening die ze ondervinden in de uitvoering van hun werkzaamheden en hen stimuleren hun bijdrage te (blijven) leveren. Dit concept vraagt wel een omslag, zeker in de V&V-sector waar altijd sterk het primaat van de beroepsmatige zorgverlening heeft geheerst. Maar zoals ook blijkt uit de interviews in hoofdstuk 2 zijn er steeds meer zorgorganisaties die inschatten dat ze geen verantwoorde zorg kunnen leveren zonder
de inzet van vrijwilligers en andere informele zorgverleners en die op zoek zijn naar geschikte manieren om hen bij de organisatie en het werk te betrekken. Ondanks deze bewustwording is het de vraag hoe dit uitgangspunt op de werkvloer concreet gestalte zal en kan krijgen. Daar zijn de bestaande werkverhoudingen vaak ingesleten en is het niet zozeer uit onwil, maar veeleer uit tijdgebrek en onbekendheid dat de samenwerking tussen formele en informele zorgverleners slecht van de grond komt. Organisaties zijn op zoek naar concrete en praktische methodieken om een omslag te maken. Vilans gaat daar in samenwerking met andere partijen6 mee aan de slag. In het project Zorg beter met vrijwilligers verzamelen we voorbeelden van zorgorganisaties die zich op een aansprekende manier bezighouden met vrijwilligers en hun werkzaamheden, bieden we praktische handreikingen voor de begeleiding van diverse groepen vrijwilligers, maken we duidelijk hoe vrijwilligersactiviteiten in het zorg(-leef)plan een plek kunnen krijgen, laten we zien hoe vrijwilligers bij veranderingsprocessen betrokken kunnen worden, en kijken we naar vernieuwende manieren om vrijwilligers te matchen met cliënten. Via discussie en debat zorgen we op strategisch niveau voor meer kennis en inzichten. Daarbij zal ook de vraag aan bod komen of een gelijkwaardige positie van vrijwilligers binnen het netwerk van zorg en ondersteuning, onderlinge samenwerking en afstemming op een of andere manier verankerd kunnen worden en dienen te worden. Datzelfde geldt voor de kwaliteit van het vrijwilligerswerk en voor de kwaliteit van de omgang met vrijwilligers. In hoeverre zijn er waarborgen nodig om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst vrijwilligers een volwaardige en solide plek krijgen dan wel blijven behouden binnen de zorg- en gehandicaptenorganisaties? Een andere vraag is in hoeverre het voor de organisatie mogelijk zal blijven om het vrijwilligerswerk te organiseren en vrijwilligers te begeleiden. De mogelijke veranderingen van onderdelen van de AWBZ kunnen gevolgen hebben voor het vrijwilligerswerk. Hierover is nog niet veel bekend. We bevelen daarom aan om nader onderzoek te verrichten. Dat zou aan de hand van een aantal scenario’s kunnen, waarbij zorgorganisaties om de inzet van vrijwilligers te kunnen blijven organiseren en hen te kunnen begeleiden kiezen voor een van de volgende scenario’s: 1 financiering uit eigen middelen; 2 een beroep doen op de middelen van de Wmo. Mogelijk opteren ze ervoor om het algehele vrijwilligerswerk rond zorg en ondersteuning te organiseren; 3 samenwerking zoeken met extramurale vrijwilligersorganisaties, (ouderen)welzijnsorganisaties en steunpunten vrijwilligerswerk; 4 uitbesteding van het vrijwilligerswerk aan extramurale vrijwilligers- en andere organisaties.
6
Vilans voert het project Zorg beter met vrijwilligers uit in samenwerking met Agora, ActiZ, MOVISIE, Sting en VGN. Het project wordt gefinancierd door het ministerie van VWS en loopt van 2008 tot en met 2011.
69
Deze scenario’s bieden een mogelijkheid om te kijken hoe het voor vrijwilligers en hun werkzaamheden zou kunnen uitpakken als zorgorganisaties voor een van deze mogelijke strategieën kiezen. Ook komt aan bod wat het kan gaan betekenen voor vrijwilligersorganisaties in de zorg, (ouderen)welzijnsorganisaties en gemeenten. Door de scenario’s verder uit te werken, krijgen die diverse betrokken partijen een handvat voor de invulling van de koers die ze willen uitzetten. En het uitzetten van een meer solide en uitgewerkte koers rond het vrijwilligerswerk in de zorg is ten slotte een van de belangrijkste aanbevelingen van dit onderzoek.
70
Literatuur Berg, M.J. van den, en J. Zwaal. Hoe effectief is de langdurige zorg? Kwaliteit van leven van cliënten in verzorgingshuizen en verpleeghuizen. NIVEL en RIVM, 2007. Blijham, G. ‘Netwerkzorg is een beter woord dan ketenzorg’. In: Public Health Nieuwsbrief 309, p. 2, 6 juli 2008. Boer, A. de, (red). Kijk op informele zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004. Boer, A. de, en J. Timmermans. Blijvend in balans. Een toekomstverkenning van informele zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007. Brancherapporten VWS. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 mei 2005. Bruck, D. en W. Kroes. Alles naar wens? Rapportage Stichting Cliënt & Kwaliteit 2005. Utrecht: Stichting Cliënt & Kwaliteit, 2006. Campen, C. van (red.). Grijswaarden. Monitor Ouderenbeleid 2008. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2008. Daal, H.J. van, A. Winsemius en E. Plemper. Vrijwilligers en beroepskrachten. Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut en NIZW, 2005. Dekker, P., J. de Hart en L. Faulk. Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007. Dekker, H.S., J.M.W. Wevissen en J. Schouten. Vrijwilligers gevraagd. Een verkenning van de vraag naar vrijwillige inzet. Amsterdam: Regioplan, 2008. Devilee, J. Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2005. Devilee, J. Vrijwillig verzorgd. Over vrijwilligerswerk voor zorgbehoevenden en mantelzorgers buiten de instellingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2008. Friele, R.D., A. Albada en E.M. Sluijs. Patiënten en hun rechten in de gezondheidszorg. Een overzichtsstudie. Utrecht: NIVEL, 2006. Hammen-Poldersmans, R. Wie dan leeft… wie dan zorgt? Een zoektocht naar niet-familiale zorgsolidariteit tussen en binnen generaties in het licht van ontgroening en (kleurrijke) verzilvering van de samenleving. Proefschrift. Tilburg: Universiteit van Tilburg, 2008.
71
Handy, C. Understanding voluntary organizations. Londen: Penguin Books, 1988. IGZ / Inspectie voor de Gezondheidszorg. Kwaliteitsborging in verpleeghuizen en verzorgingshuizen nader bekeken. Onderzoek naar de aanwezigheid van integrale kwaliteitszorg in verpleeghuizen en verzorgingshuizen aan de hand van de uitkomsten van algemeen toezicht van 1 juni 2003 tot 1 juni 2004. Utrecht: 2005. IGZ / Inspectie voor de Gezondheidszorg. Verantwoorde zorg voor gehandicapten onder druk. Toets op risico’s in de 24-uurszorg voor mensen met een verstandelijke beperking 2006-2007. Utrecht: 2007. Jonker, J., K. Sadiraj, I. Woittiez, M. Ras en M. Morren. Verklaringsmodel verpleging en verzorging 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007. Klein, M. van der, en D. Oudenampsen. Verantwoorde vrijwilligerszorg. Een verkennende studie naar de behoefte aan normen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut / Vilans, 2008. Klerk, M. de. Ouderen in organisaties. Landelijk overzicht van de leefsituatie van oudere tehuisbewoners. Den Haag: SCP, 2004.
72
Kwaliteitskader verantwoorde zorg. Een operationalisering van de visiedocumenten ‘Op weg naar normen voor Verantwoorde zorg’ en ‘Normen voor Verantwoorde zorg Thuis’ in een indicatorenset en een sturingsmodel voor langdurige en/of complexe zorg, Utrecht: ActiZ, V&VN, LOC, NVVA, Sting, IGZ, VWS, ZN, 2007. Kwaliteitskader gehandicaptenzorg. Visiedocument. Utrecht: Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, 2007. Meijs, L.C.P.M. Management van vrijwilligersorganisaties. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1997. Mezzo. InterMezzo. Digitale nieuwsbrief van Mezzo, nr. 4, voorjaar 2006. Ministerie van VWS. Onder voorbehoud. De Wet BIG. Den Haag: Ministerie van VWS, september 1996. Ministerie van VWS. Arbeidsmarktbrief 2007. Werken aan de zorg. Brief aan de Tweede Kamer. Den Haag: Ministerie van VWS, 5 november 2007. Ministerie van VWS. Koers op kwaliteit. Brief aan de Tweede Kamer. Den Haag: Ministerie van VWS, 6 juli 2007. Ministerie van VWS. Verbeterplan kwaliteit gehandicaptenzorg. Brief aan de Tweede Kamer. Den Haag: Ministerie van VWS, 26 maart 2008.
Ministerie van VWS. Voor elkaar. Beleidsbrief mantelzorg en vrijwilligerswerk 2008-2011. Brief aan de Tweede Kamer. Den Haag: Ministerie van VWS, 7 oktober 2007. Ministerie van VWS. Zeker van zorg, nu en straks. Brief aan de Tweede Kamer. Den Haag: Ministerie van VWS, 13 juni 2008. NIVEL. CQ Index. Ervaringen met de zorg in een verpleeg- of verzorgingshuis. Vragenlijst voor vertegenwoordigers van bewoners. Utrecht: NIVEL, maart 2007a. NIVEL. CQ Index. Ervaringen met de zorg in een verpleeg- of verzorgingshuis. Vragenlijst voor de interviews met bewoners. Utrecht: NIVEL, maart 2007b. Normen voor verantwoorde zorg thuis. Een model voor langdurige en/of complexe thuiszorg en voor langdurige en/of complexe extramurale zorg vanuit verzorgings- en verpleeghuizen opgesteld door Arcares, Z-org, BTN, AVVV, LOC, NVVA en Sting en in afstemming met IGZ, VWS en ZN. Utrecht: Arcares, Z-org, AVVV, LOC, NVVA en Sting, 2006. Op weg naar normen voor verantwoorde zorg. Een ontwikkelingsmodel voor verpleeg- en verzorgingshuizen opgesteld door organisaties van cliënten, aanbieders, beroepsgroepen. Utrecht: Arcares, AVVV, LOC, NVVA, Sting, in afstemming met IGZ, VWS en ZN, 2005. Oudenampsen, D., K. van Vliet, A. Winsemius en C. Tenhaeff. Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut / NIZW, 2006. Overleg Zorg NOV. De kunst van het evenwicht. Op weg naar een heldere positionering van de vrijwillige ten opzichte van de beroepsmatige zorg. Utrecht: Leden Overleg Zorg NOV, 2004. Plemper, E., C. Scholten, D. Oudenampsen, R. van Overbeek, F. Dekker en G. Visser. Hoe stevig is het cement? Positie van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de zorg. Utrecht: VerweyJonker Instituut / NIZW Zorg, 2006. Poot, E. Indicatoren voor verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeghuizen, inclusief handleiding. Utrecht: LEVV & AVVV, 2006. Prismant. Arbeid in Zorg en Welzijn 2007. Utrecht: Prismant, 2007. Punter, J. ‘Weg met het Zwitserlevengevoel’. In: Katholiek Nieuwsblad 22, 30 mei 2008. Sociaal-Economische Raad. Langdurige zorg verzekerd. Over de toekomst van de AWBZ. Advies nr. 2008/03. Den Haag: SER, april 2008. Toetsingskader voor verantwoorde zorg. Een operationalisatie van het visiedocument Normen voor verantwoorde zorg in een indicatorenset en een sturingsmodel voor de V&V, 2005.
73
Tonkens, E., J. van den Broeke en M. Hoijtink. Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam: Nicis Institute, 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 XVI. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008. Verslag van algemeen overleg tussen de vaste commissie voor VWS en staatssecretaris Bussemaker van VWS op 20 maart 2008. Den Haag: verslag vastgesteld op 15 april 2008. Verantwoorde zorg: visie en verwezenlijking. Werken met een zorgleefplan. Utrecht: ActiZ, 2006. Vliet, M. van. Kwaliteitskader gehandicaptenzorg. Basisset prestatie-indicatoren voor de gehandicaptenzorg. Een operationalisatie van het Visiedocument Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg in een set prestatie-indicatoren. Utrecht: Vilans, 2007 (intern).
74
Bijlagen
A Casestudies Casestudie Casestudie Casestudie Casestudie Casestudie Casestudie
1 2 3 4 5 6
Borchleen, VierstroomZorgring Oosterhof, Van Neynselgroep De Stichtse Hof, Vivium Zorggroep Bruggerbosch Samen Zorgen Buro en Franciscus Hospice Amerpoort
B Overzicht geïnterviewden 1 Geïnterviewde medewerkers, vrijwilligers en cliënten van zorgorganisaties 2 Geïnterviewde medewerkers van landelijke organisaties
C Overzicht leden begeleidingscommissie
75
Bijlage A Casestudies
Casestudie 1 Borchleen, VierstroomZorgring Borchleen is een gecombineerd verzorgings- en verpleeghuis in Schoonhoven met 32 bewoners en maakt deel uit van VierstroomZorgring. Bij deze en andere verzorgings- en verpleeghuizen van de VierstroomZorgring in Midden-Holland zijn ruim vierhonderd vrijwilligers actief. Meer informatie is te vinden op www.vierstroomzorgring.nl.
Coördinator vrijwilligerswerk Spin in het web Voor het verzorgingshuis met 32 bewoners en 25 vrijwilligers vormt de coördinator vrijwilligerswerk de functie van spin in het web. Vaak is de coördinator een soort maatschappelijk werkster en vertrouwenspersoon. Ze is van alle ins en outs van de bewoners op de hoogte en kent ook de vrijwilligers persoonlijk. De coördinatiefunctie is gecombineerd met die van activiteitenbegeleider. In Borchleen hebben vrijwilligers weinig een-op-eencontact met bewoners. Het is wel geprobeerd, maar het werkte niet. De bewoners doen voor een-op-eencontact een beroep op hun familie en naasten en in het huis nemen ze deel aan groepsactiviteiten. VierstroomZorgring probeert meer vraaggericht te werken. Maar het is lastig om te achterhalen wat de specifieke wensen en behoeften van de bewoners zelf zijn. Ze zijn sterk gehospitaliseerd en nemen niet gauw zelf de regie in handen. Het activiteitenaanbod is wel gebaseerd op wat bewoners graag willen. Ook worden er spontaan activiteiten georganiseerd, bijvoorbeeld als het mooi weer is naar buiten, of een bezoekje aan een Chinees restaurant. De coördinator belt daarvoor de ‘vaste’ vrijwilligers, die veelal wel bereid zijn om een middagje mee te helpen. De groepsactiviteiten worden niet apart opgenomen in het zorgdossier, behalve als er iets specifieks over een bewoner te melden is. De coördinator merkt op dat zodra zij en haar collega-activiteitenbegeleider er niet zijn er ook maar weinig georganiseerd wordt voor de bewoners. De zorgmedewerkers pakken dit dan niet op. Al jarenlang actief Het merendeel van de vrijwilligers in Borchleen is vrouw en van middelbare of oudere leeftijd. Er zijn twee mannen. De afgelopen jaren zijn er ongeveer tien nieuwe vrijwilligers bij gekomen, meestal via mond-tot-mondreclame of naar aanleiding van een stukje in het lokale nieuwsblad. Vele vrijwilligers zijn al jarenlang actief. De coördinator signaleert op dit moment geen tekort aan vrijwilligers. Sinds vorig jaar organiseert de coördinator ongeveer viermaal per jaar een vrijwilligersvergadering. Daar wordt besproken welke activiteiten op stapel staan, en wat daarvoor nodig is. Eenmaal per jaar is er een thema-avond. Het plan vanuit het centrale bureau van VierstroomZorgring is om ook regelmatig voortgangsgesprekken met de vrijwilligers te voeren.
77
De coördinator van Borchleen geeft aan dat de vrijwilligers daar echter geen behoefte aan hebben. Ze zien elkaar al nagenoeg elke week. Dan wordt alles wel besproken. De opkomst bij een thema-avond is beter. Dan komt ten minste driekwart van de vrijwilligers. En dan komt ook de tevredenheid van de vrijwilligers aan bod. Informele sfeer Soms wringt het tussen een of meer vrijwilligers en beroepskrachten, dan wordt er over en weer te weinig gecommuniceerd. De coördinator springt daar zo gauw mogelijk op in. Het is een voordeel dat Borchleen een klein huis is, waar je gauw op de hoogte bent en kunt ingrijpen. De contacten zijn persoonlijker en er is meer betrokkenheid. In een grote organisatie is het vrijwilligersbeleid wellicht functioneler en duidelijker omschreven, maar dat werkt ook niet altijd, aldus de coördinator. Dat geldt ook in huizen waar vrijwilligers het voortouw nemen in het organiseren van activiteiten. Soms werkt dat goed, maar soms ook niet. Dan ontstaan er spanningen tussen vrijwilligers onderling en tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Bij Borchleen merkt de coördinator dat de vrijwilligers wel voornamelijk uitvoerder zijn. Ze willen graag te horen krijgen wat ze moeten doen en ondernemen zelf niet gauw actie.
78
Bureau Informele Zorg VierstroomZorgring werkt met maatschappelijke stages, ook in Borchleen. Dat wordt vanuit het Bureau Informele Zorg geregeld. De coördinator geeft aan waar ze een stagiair(e) kan gebruiken en het bureau regelt de rest. Er is op het centrale bureau een aparte beroepskracht voor de maatschappelijke stages. Op het centrale bureau zitten ook de coördinatoren voor het algehele intramurale vrijwilligerswerk en het extramurale vrijwilligerswerk. De coördinator intramuraal vrijwilligerswerk ziet dat er in de toekomst meer zorg op maat geleverd zal worden, vanuit de vraag van de bewoners, met een individueler accent en daardoor ook flexibeler. Uitbreiding van de taken en werkzaamheden van de vrijwilligers zal niet tegen te houden zijn. Zolang dat maar gebeurt met rekenschap van de wensen van vrijwilligers zelf en met inzet van hun competenties, hoeft daar niets op tegen te zijn. Het betekent wel dat de organisatie verantwoordelijk is voor scholing en begeleiding van vrijwilligers. Ze somt op wat de verantwoorde inzet van vrijwilligers voor haar inhoudt: – ‘Flexibiliteit is belangrijk: goed oog hebben voor de wensen en behoeften van vrijwilligers, inspelen op de competenties van iedere individuele vrijwilliger. – Scholing moet goed gericht zijn op wat vrijwilligers willen doen. Iemand die alleen koffie en thee wil rondbrengen of alleen wil helpen met activiteiten, moet je niet lastigvallen met (intensieve) scholing. – Om de coördinatie goed te kunnen uitvoeren, moet er aandacht zijn voor de positie van de vrijwilligers, met oog voor hun drive en hun motivatie om zich te willen inzetten. Er moet niet alleen gekeken worden vanuit het gezichtspunt van de zorg(organisatie). Het is ook belangrijk de praktische zaken te regelen voor vrijwilligers.’
Verschuivende grenzen Een voorbeeld van verschuivende grenzen is het bemensen van de receptie. Op een van de locaties gebeurt dat in de vakantie door vrijwilligers. Het verloopt prima. De afspraak is dat als een vrijwilliger onverhoopt niet kan, een beroepskracht het overneemt. Die afspraak geldt immers ook voor beroepskrachten onderling. De coördinator onderkent het gevaar dat de grens nog meer gaat opschuiven: receptiewerk wordt volledig vrijwilligerswerk. Dat mag zeker niet sluipenderwijs gebeuren. De organisatie moet zich wel verantwoorden voor een dergelijke keus en daar zal ook de nodige discussie over gevoerd worden. Mantelzorgondersteuning De coördinator vrijwilligerswerk extramuraal is op dit moment druk met de financiering van de mantelzorgondersteuning. Sinds de invoering van de Wmo, waarbij mantelzorgondersteuning is gedecentraliseerd, moet ze met alle gemeenten (13) afspraken maken. Sommige gemeenten willen de (vrijwillige) mantelzorgondersteuning onderbrengen bij een Stichting Welzijn Ouderen of een vrijwilligerscentrale. Daar zouden de vrijwilligers aan overgedragen kunnen worden. De coördinator is daar op zich niet tegen in geval van lichte vormen van ondersteuning. Maar bij complexere situaties is goede scholing voor de uitvoering en matching – bij elkaar brengen van hulpvrager en vrijwilliger – vooraf van groot belang. Dat kun je niet zomaar overdragen. Zo moeten er ook goede afspraken worden gemaakt over de informatieoverdracht. In overleg wordt bekeken of een vrijwilliger een zorgdossier mag inzien en er zelf ook in mag schrijven. Daar moeten goede afspraken voor zijn tussen organisaties onderling en met de vrijwilligers. De organisatie stelt scholing vooraf verplicht, waarin dit soort en andere zaken aan bod komen. Grenzen van vrijwilligerswerk Hoe zit het met de grenzen bij vrijwillige thuishulp en mantelzorgondersteuning? In geval van ernstige complexe problematiek worden er geen vrijwilligers ingezet. Dat geldt bijvoorbeeld bij gedragsproblematiek, langdurige verwaarlozing of verslavingen. Qua activiteiten verrichten vrijwilligers geen huishoudelijke taken, ze geven geen medicijnen, helpen niet bij toiletbezoek of bij tillen en ze gaan geen zaken regelen. Het gebeurt soms wel, maar als de coördinator dat merkt, grijpt ze in. De inzet van vrijwilligers moet een sociale component hebben. Het gaat om tijd en aandacht voor de cliënt. Als de vrijwilliger echter een keer niet kan, mag dat niet direct een probleem zijn. Daar ligt de grens. Qua mantelzorgondersteuning ligt de grens bij hulp aan mantelzorgers die niet weg kunnen zonder de aanwezigheid van een beroepskracht die ondersteunende begeleiding biedt. Een vrijwilliger mag die taak niet op zich nemen. Het lastige is dat er niet altijd ondersteunende begeleiding geïndiceerd is, terwijl dat volgens de vrijwilligersorganisatie wel nodig is. ‘Als wij vinden dat er beroepsmatige ondersteunende begeleiding nodig is als een mantelzorger weg wil, dan zetten wij geen vrijwilliger in. We realiseren ons dat de mantelzorger dan helemaal niets heeft, maar toch leggen we daar de grens’, aldus de coördinator. Verantwoordelijk De coördinator bekijkt van tevoren de situatie, bespreekt met de cliënt (en mantelzorger) wat er nodig is en overlegt met de vrijwilliger wat er gedaan moet worden, en hoe en of de
79
vrijwilliger dat kan en wil doen. In de training die vrijwilligers vooraf moeten volgen, komen ook zaken over het hanteren van grenzen aan bod. Je moet zowel de grenzen naleven die de organisatie stelt, als zelf aangeven wat je wel en niet kunt en mogelijk wilt bijleren. ‘Als organisatie moet je daarop letten,’ aldus de coördinator, ‘want je bent wel verantwoordelijk voor je vrijwilligers.’ Op dit moment kampt de VierstroomZorgring niet met grote tekorten voor het extramurale vrijwilligerswerk, behalve bij de buddyzorg. De coördinator verwacht die tekorten wel voor de toekomst. Mensen blijven langer zelfstandig wonen en het beroepsmatige zorgaanbod wordt minder, waardoor de behoefte aan informele zorg toeneemt. De vraag is of jongere mensen vrijwilligerswerk willen, en qua tijdsbesteding kunnen, gaan doen in de zorg.
Vrijwilligers
80
Informele sfeer De geïnterviewde vrijwilligers in Borchleen, onderdeel van de VierstroomZorgring, werken onder de hoede van de activiteitenbegeleider, tevens coördinator vrijwilligerswerk. Dat bevalt hun zeer goed. De ene vrijwilliger is via mond-tot-mondreclame binnengekomen, de ander is uit zichzelf naar binnen gestapt omdat ze behoefte had zich ergens nuttig te maken. Er is een prettige en informele sfeer bij Borchleen, aldus de vrijwilligers. Over het algemeen zijn de contacten met de beroepskrachten ook goed. Vrijwilligers kunnen zaken die van belang zijn lezen in het communicatieschrift, bijvoorbeeld als een bewoner naar het ziekenhuis moet en daardoor niet aanwezig is. De vrijwilligers beklagen zich er alleen over dat ze niet of nauwelijks meer informatie krijgen als het slechter met iemand gaat. Zo mocht een van hen van de ene op de andere dag tijdens haar koffieronde geen koffie meer brengen aan een bewoner. Het bleek dat de persoon in kwestie slikproblemen had. Dan is het wel begrijpelijk dat een beroepskracht dat overneemt, maar ‘je hebt al die tijd contact gehad met de bewoner en dat stopt van de ene op de andere dag. Vaak moet je er zelf maar achter zien te komen waarom dat is. En je kunt ook niet eens meer gedag zeggen. Je komt gewoon niet meer binnen’. De vrijwilliger voelt zich ook niet zo vrij om toch zelf naar binnen te gaan en een praatje te maken. Beide vrijwilligers zouden graag op een vergadering of iets dergelijks meer te weten willen komen over hoe het met bewoners gaat. Dat levert met de coördinator discussie op over het recht op privacy van de bewoners. De vrijwilligers kunnen zich daar wel iets bij voorstellen, maar ze willen ook graag meer achtergrondinformatie. Waardering en grenzen Over de waardering vanuit de organisatie zijn de vrijwilligers zeer tevreden. Ze zijn zeer betrokken bij de organisatie. De dagen waarop ze vrijwilligerswerk doen, staan vast. Daar kan niets tussenkomen, of ze moeten ziek zijn. ‘Er blijven nog genoeg andere dagen over om leuke dingen voor jezelf te doen.’ Wat betreft de grenzen aan het werk zouden ze er geen probleem mee hebben om bewoners te helpen bij het eten. Helpen bij toiletbezoek gaat te ver. Het gaat meer om dingen die je ook voor of met je buren zou doen: koffie schenken, een boodschap doen, een wandeling maken, een klus in of om het huis et cetera.
Cliënten De twee geïnterviewde bewoners in Borchleen, onderdeel van VierstroomZorgring, doen graag mee aan de activiteiten die georganiseerd worden. De een is verder graag op zichzelf en de ander gaat met de kinderen op stap. Ze weten dat er vrijwilligers zijn die meehelpen met de activiteiten. Dat het rondbrengen van de koffie ook gebeurt door vrijwilligers, is hun niet echt opgevallen. Ze zien het onderscheid dan niet met beroepskrachten. Ze zijn zeer tevreden over het huis en hebben geen specifieke wensen of behoeften. Als je daarnaar vraagt, dan krijg je niet veel reactie. De bewoners praten eerder over hun beperkingen, over wat ze niet meer kunnen, en over hun kinderen.
Begeleiders op de werkvloer, managers en/of bestuursleden Kerntaak De corebusiness van VierstroomZorgring is professionele zorg leveren, aldus de directeur. Daar wordt de organisatie ook voor betaald. Dat ze er zelf ook voor kiest om meer dan duizend vrijwilligers in te zetten, levert de organisatie geen geld op. De keuze is gebaseerd op de wens kwaliteit te bieden, waaraan vrijwilligers ook een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Een discussie over de grenzen tussen vrijwilligerswerk en beroepsmatige zorg kan volgens de directeur al gauw tot een juridische of economische discussie leiden. In het eerste geval gaat het alleen nog om de vraag wie er aansprakelijk is voor het werk van vrijwilligers. Wat bijvoorbeeld als een cliënt in het eten stikt dat een vrijwilliger hem of haar geeft? De vrijwilliger zelf of de organisatie? Wat zou de rechter daarvan vinden? En bij economisering gaat het om besparing op de arbeidskosten. Wat levert het vrijwilligerswerk op? Wordt de zorg er goedkoper door? Wensen en behoeften van de cliënt De manager kiest liever voor de wensen en behoeften van de cliënt als vertrekpunt. Die leg je vast in een zorg-leefplan en van daaruit kijk je ook naar de uitvoering. Zo kunnen een of meer vrijwilligers gevraagd worden bepaalde taken uit te voeren. Daar moeten dan wel én de cliënt én de vrijwilliger mee instemmen. Als een vrijwilliger bereid en in staat is de taken uit te voeren, ook als het om zorghandelingen gaat, is daar niets op tegen. De organisatie moet dat wel controleren en de vrijwilliger waar nodig ondersteuning en begeleiding aanbieden om er zeker van te zijn dat het op een verantwoorde en veilige manier gebeurt. De intramurale setting werkt nu nog sterk op basis van het medische model: de beroepsmatige zorgverlening staat voorop. Maar voor bewoners gaat het ook om zo veel mogelijk voortzetting van hun ‘normale’ leven, om stabiliteit en veiligheid. Daarvoor is ook sociaal-agogische ondersteuning belangrijk, vindt de manager. En vrijwilligers en mantelzorgers kunnen in die ondersteuning ook een rol vervullen, zelfs als het richting zorghandelingen gaat. Het gaat dan om maatwerk, en er moeten dan wel duidelijke afspraken gemaakt worden. Betere afstemming en de wijk in De directeur van de VierstroomZorgring ziet tevens dat er een betere afstemming tussen de intramurale en extramurale zorg mogelijk is. Extramuraal werkt het veel efficiënter. Zo is er meer inzet van beroepskrachten op piekuren. Dat zou ook in een verzorgingshuis kunnen:
81
meer inzet van beroepskrachten in de piekuren dan in de daluren. Als er in de daluren iets gebeurt, zou bijvoorbeeld de thuiszorg kunnen inspringen. De VierstroomZorgring wil zich sterk richten op de wijk. Daar treffen ze andere partners: woningbouwcorporaties, welzijnsorganisaties, eerstelijnszorg, gemeenten en natuurlijk ook vrijwilligersorganisaties. Al deze partijen spelen een rol, ook vrijwilligers en mantelzorgers. Want voor de ‘basale’ zorg is hun inzet noodzakelijk.
82
Casestudie 2 Oosterhof, Van Neynselgroep Verpleeghuis Oosterhof in Den Bosch is onderdeel van de Van Neynselgroep en heeft twee somatische en twee psychogeriatrische afdelingen. Er verblijven 128 personen op Oosterhof. Meer informatie is te vinden op www.vanneynselgroep.nl.
Coördinatoren vrijwilligerswerk op locatie Aan het begin De vrijwilligerscoördinator Corine is sinds anderhalf jaar werkzaam bij de organisatie. Zij is hoofd activiteitenbegeleiding, waarvan vrijwilligerscoördinatie een klein onderdeel is. Bij aanvang van de functie werd al gauw duidelijk dat investering in de vrijwilligerscoördinatie en -begeleiding gewenst was. De eerste taak van de coördinator was inzicht krijgen in de huidige stand van zaken. Hierbij ging het onder andere om het aantal vrijwilligers, de afdelingen waarop de vrijwilligers werkzaam zijn en de werkzaamheden die zij verrichten. De tweede taak was het terugfluiten van sommige vrijwilligers. Een aantal vrijwilligers had zich als gevolg van de geringe begeleiding veel vrijheden toegeëigend. Sommige vrijwilligers lazen in dossiers, hielpen bewoners bij de toiletgang en eisten te veel aandacht op van de verpleging. De coördinator heeft stapje voor stapje de vrijheden ingeperkt, vaak onder protest van de betrokken vrijwilliger. Meer ruimte Ook de relatie tussen vrijwilligers en activiteitenbegeleiders is een aandachtspunt. Sommige activiteitenbegeleiders vinden het lastig vrijwilligers meer ruimte te bieden. ‘Maar bij iemand die lange tijd werkzaam is geweest als hoofd van een school, hoef je er niet continu bovenop te zitten. Die is heel zelfstandig en kan de dingen goed zelf oppakken’, vindt de coördinator. Ook zijn er nog medewerkers die een omslag in de visie op vrijwilligers moeten maken. Zij zien vrijwilligers soms niet alleen als een lust, maar ook als een last en een bedreiging. Bij de aanname van nieuwe vrijwilligers kijkt de coördinator expliciet naar de kwaliteiten van de vrijwilligers. ‘Ik neem ze aan op kwaliteiten, ik accepteer niet iedereen.’ Hierbij let ze ook op eigenschappen die nodig zijn voor de werkzaamheden op een bepaalde afdeling. Bij de psychogeriatrische afdeling bijvoorbeeld zijn communicatievaardigheden van wezenlijk belang, omdat de bewoners zelf beperkte communicatiemogelijkheden hebben. Als de coördinator denkt dat een vrijwilliger geschikt is voor een bepaalde afdeling, regelt zij een ontmoeting met de vrijwilligersbegeleider op die afdeling. Als de vrijwilliger en de begeleider beiden van mening zijn dat de vrijwilliger op de afdeling past, gaat de vrijwilliger terug naar de coördinator voor het vrijwilligerscontract. Taakafbakening De coördinator vrijwilligerswerk heeft vaak te weinig tijd om naar de precieze taken van de individuele vrijwilliger te kijken. De taakafbakening vindt veelal plaats door en onder verantwoordelijkheid van de afdelingsmanager, die daarbij naar de individuele capaciteiten kijkt. Zo bepaalt de afdelingsmanager of het verantwoordelijk is dat vrijwilligers een uitstapje maken met de bewoners. Soms gebeurt dit in overleg met de familieleden van de bewoners. Wanneer het gaat om bewoners van een psychogeriatrische afdeling, blijkt de aanwezigheid
83
van ten minste één beroepskracht noodzakelijk te zijn. Af en toe worden ook mantelzorgers gevraagd mee te gaan met het uitje. Er is discussie over de vraag of oud-verpleegkundigen medicijnen mogen verstrekken. Nieuwe vrijwilligers en nieuw beleid De organisatie boort steeds weer nieuwe groepen vrijwilligers aan: – met en zonder beperkingen; – die iedere dag of op afroep aanwezig zijn; – met een grote of beperkte behoefte aan ondersteuning; – met en zonder een duidelijke structuur in de activiteiten et cetera. Dit maakt het managen van de vrijwilligers soms lastig. Bovendien kunnen de verschillen in vrijwilligersactiviteiten tot verwarring en zelfs tot conflicten leiden bij vrijwilligers. Sommige vrijwilligers hebben het gevoel dat andere hun taken afpakken of meer vrijheden krijgen. Er wordt gewerkt aan een nieuw vrijwilligersbeleid. Vrijwilligers krijgen daarin ruimte voor meer en andere typen activiteiten. De coördinator ziet onder andere uitbreidingsmogelijkheden bij de ondersteuning van cliënten bij het eten en drinken. De nieuwe taken en verantwoordelijkheden, ook die van de coördinator, zijn nog niet helemaal uitgekristalliseerd.
Vrijwilligers
84
Positief en negatief Op de Oosterhof zijn niet alleen vrijwilligers actief die verbonden zijn aan de Van Neynselgroep, maar ook vrijwilligers ‘van buiten’. Zo ‘levert’ de Unie Van Vrijwilligers (UVV) vrijwilligers, onder andere voor de winkel, maar ook voor groepsactiviteiten zoals bingo en handwerken. Een van de geïnterviewde vrijwilligers is verbonden aan de UVV. Zij is zeer tevreden over de begeleiding die ze ontvangt, zowel op de Oosterhof als vanuit de UVV. Ze runt mede de winkel en dat gaat prima. De andere twee vrijwilligers onderschrijven haar positieve reactie niet. Ze hebben niet altijd even goede ervaringen met de samenwerking met beroepskrachten. Een van hen is zeer kritisch: ‘Ze zeggen je geen gedag als je binnenkomt, de verpleging betrekt je nergens bij en informeert je nergens over. En als je hun iets vraagt, bijvoorbeeld over vocht en verdikking, dan zeggen ze dat ze daar niets over kunnen zeggen. Daardoor moet je alles maar raden en durf je het haast ook niet te vragen. Je wordt overal buiten gehouden.’ De vrijwilliger heeft wel een aantal tips voor de beroepskrachten: ‘Zeg altijd goedendag, spreek niet op een dergelijke directieve toon (“Doe dit, doe dat”), meld wel even waarop gelet moet worden, geef vrijwilligers het gevoel erbij te horen en geef aan wat ze wel mogen en kunnen doen en wat niet.’ Meer betekenen De vrijwilliger zou graag meer willen betekenen voor de bewoners, bijvoorbeeld door hen mee uit wandelen te nemen of door te helpen bij eten en drinken. Zij voelt zich hierin echter belemmerd door de verpleging. Medewerkers realiseren zich niet dat vrijwilligers vaak veel weten over de bewoners en deze kennis kunnen gebruiken in de zorg voor hen. Zij heeft de indruk dat de beroepskrachten vrijwilligers vooral willen inschakelen voor huishoudelijke
taken. De verpleging komt vaak niet toe aan dat soort taken. ‘Dat soort taken pak je zelf ook gauw op, want het is bekend terrein.’ De vrijwilliger is dan ook regelmatig bezig met zaken als de afwas, de tafel dekken en koffie inschenken. Maar ze zou veel liever activiteiten ondernemen met de bewoners. Ook ervaart ze weinig begeleiding vanuit de organisatie. Zij weet niet wie het aanspreekpunt van de afdeling is en heeft nog nooit gesproken met de afdelingsmanager. ‘Regelmatig is er zelfs niemand, of zijn ze niet bereikbaar.’ Ze zou wellicht maandelijks willen deelnemen aan een groepsoverleg met de verpleging, waarin informatie wordt gegeven over de situatie van bewoners, en inhoudelijke onderwerpen als vocht en voeding aan bod komen. De vrijwilliger heeft onlangs wel contact gehad met de coördinator vrijwilligerswerk. Dat stelde ze zeer op prijs. Vrijwilligersplatform Een van de vrijwilligers heeft ervoor gezorgd dat er een vrijwilligersplatform is opgericht. Het doel van het platform is om vrijwilligers(werk) op de kaart te zetten en de positie van vrijwilligers binnen de organisatie te verbeteren. ‘Vrijwilligers hebben lang op een zijspoor gestaan. Veel vrijwilligers hadden daardoor onvrede met de gang van zaken en zijn gestopt met hun werk. Ze hebben hun klachten en wensen echter niet bij de organisatie geuit. Dan verandert er ook niets ten goede.’ Zo zou de informatievoorziening en betrokkenheid van vrijwilligers bij het beleid en de activiteiten van de organisatie flink verbeterd moeten worden. De vrijwilliger noemt het klassieke voorbeeld van het overlijden van een bewoner. Hij vertelt dat hij pas na enkele weken te horen kreeg dat een van de bewoners, met wie hij een relatie had opgebouwd, was overleden. Blijkbaar is de verpleging zich niet altijd bewust van de (soms hechte) relaties die bewoners en vrijwilligers met elkaar opbouwen. De vrijwilligers geven ten slotte aan dat de organisatie de vrijwilligers niet goed heeft begeleid bij de veranderingen in de activiteitenbegeleiding. Diverse activiteiten worden niet langer beneden in de algemene ruimten aangeboden, maar vinden op de afdelingen plaats. Sommige vrijwilligers hadden het idee dat zij als gevolg van de veranderingen niet meer nodig waren, waardoor zij hebben besloten weg te blijven.
Cliënten Drie bewoners zijn uitgenodigd om te praten over hun ervaringen met vrijwilligers. Hoewel ze van tevoren ingelicht zijn, vinden ze het lastig onderscheid te maken tussen beroepsmatige en vrijwillige medewerkers. Een van hen kan wel iets zeggen over de een-op-eenbegeleiding die zij tweemaal per week van vrijwilligers ontvangt. Een vrijwilliger gaat met haar naar de kerk, de andere vrijwilliger gaat met haar boodschappen doen. De bewoner beleeft veel plezier aan deze uitstapjes. De vrijwilligers stellen haar in staat naar buiten te gaan. Bovendien geniet ze van de gesprekken met de vrijwilliger en de bezoekjes aan een café of broodjeszaak. Zij zou dan ook graag nog vaker met een vrijwilliger een uitstapje willen maken. Met de bewoner is ook nog kort gesproken over de aanwezigheid van vrijwilligers op de afdeling. Ook de inzet van deze vrijwilligers stelt ze op prijs. De vrijwilligers schenken onder andere koffie in, maken een praatje met de bewoners en spelen, als de tijd dat toelaat, een spelletje met een aantal ouderen. Helaas ontbreekt het de vrijwilligers soms aan tijd om met bewoners naar buiten te gaan. De wijze waarop zij met de bewoners omgaan, is bewonderenswaardig. De bewoner vertelt dat een van de andere bewoners als gevolg van dementie
85
soms lastig en agressief gedrag vertoont. Een van de vrijwilligers (hierbij gaat het om de groep die gesubsidieerde arbeid verleent) is door haar warme, liefdevolle houding in staat deze bewoner tot rust te brengen. Iets wat de anderen vaak niet lukt. ‘Zij is goud waard. Vrijwilligers zijn heel aardige mensen, daar zouden we er meer van moeten hebben.’
Begeleiders op de werkvloer, managers en/of bestuursleden
86
Begeleiding op de afdeling revalidatie Twee begeleiders van vrijwilligers op de werkvloer nemen deel aan het gesprek. Een van hen is sinds een halfjaar vrijwilligersbegeleidster op de afdeling revalidatie. Bij haar afwezigheid kunnen vrijwilligers terecht bij een tweede contactpersoon. Als een vrijwilliger voor de eerste keer naar de afdeling komt, koppelt zij de vrijwilliger aan een van de medewerkers. Deze medewerker maakt de vrijwilliger wegwijs en geeft antwoord op vragen. Aan het einde van de dag evalueert de begeleidster met de vrijwilliger hoe het is gegaan. In de weken daarna probeert ze minstens een keer per week even bij te praten met de vrijwilliger. Het is belangrijk om zelf contact te zoeken met de vrijwilliger en te vragen hoe het gaat. ‘Vrijwilligers vinden het lastig om te klagen.’ Daarnaast organiseert de afdeling twee keer per jaar een vrijwilligersbijeenkomst. De meest voorkomende taken van de vrijwilligers op de revalidatieafdeling zijn wandelen en spelletjes doen met cliënten en bedden opmaken. Medewerkers verstrekken vrijwilligers mondeling informatie over cliënten die nodig is om hun taken goed en verantwoord te kunnen uitvoeren. De inzet van de vrijwilligers wordt door de medewerkers gewaardeerd. Zij zijn blij dat anderen taken op zich nemen waar zij (helaas) geen tijd voor hebben. Hoewel de afdeling niet naar de vrijwilligerscoördinator stapt met het verzoek om meer vrijwilligers in te zetten, is deze behoefte zeker aanwezig. Duidelijke afspraken over de taken van vrijwilligers ontbreken. De begeleidster geeft aan wat een vrijwilliger kan en mag (bijvoorbeeld iemand mee naar buiten nemen, medicijnen geven). Dit is afhankelijk van de desbetreffende vrijwilliger en cliënt. Per situatie wordt beoordeeld wat verantwoord is. Vrijwilligers hebben er soms moeite mee hun grenzen te bewaken. Medewerkers stimuleren de vrijwilligers in hun contact met cliënten hun grenzen aan te geven. Activiteitenbegeleiding en begeleiding van vrijwilligers De andere begeleidster werkt als activiteitenbegeleidster op de psychogeriatrische afdeling. Net als haar collega op de afdeling revalidatie wordt ze ondersteund door de coördinator vrijwilligerswerk. Door de krapte in zorgpersoneel op de afdeling zijn er een tijdlang minder vrijwilligers ingezet. Nu de stabiliteit langzamerhand terugkeert, kan de inzet van vrijwilligers weer voorzichtig worden opgepakt. Een van de mogelijke taken van vrijwilligers is de rol van gastvrouw in het huiskamerproject. De activiteitenbegeleidster verwacht dat op de afdeling discussie zal ontstaan over de (nieuwe) taakverdeling tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Aan de ene kant bestaat er een gevoel van concurrentie. Aan de andere kant zien medewerkers de meerwaarde van vrijwilligers in: ze voeren taken uit die bijdragen aan de kwaliteit van leven van de bewoners. Als de inzet van verschillende groepen vrijwilligers
langzaam wordt opgebouwd, verwacht zij geen grote problemen. Dat zou bijvoorbeeld al kunnen bij de Ambianceprojecten, waarbij vrijwilligers worden ingezet om de sfeer tijdens het eten en drinken te verhogen. Meer inzet van vrijwilligers mogelijk De directeur van de Van Neynselgroep is van mening dat vrijwilligers van grote waarde zijn voor de organisatie. ‘Zij hebben een andere insteek dan beroepskrachten. Ze brengen het gewone leven mee naar binnen.’ De Van Neynselgroep is bezig een nieuw vrijwilligersbeleid op te zetten. Het is de bedoeling dat het beleid past in het idee om het hele (sociale) systeem te betrekken bij de zorg voor de bewoner. ‘Het gaat erom dat je een bepaald indicatiebudget hebt. En dan kun je samen, met de cliënt, gaan kijken hoe je dat budget gaat besteden. Als de vrijwilliger en de mantelzorger bepaalde taken op zich nemen, betekent dat dat er geld overblijft voor andere taken die door de verpleging kunnen worden opgepakt.’ De werkzaamheden van de vrijwilliger worden opgenomen in het zorg-leefplan. Met iedere vrijwilliger worden individuele afspraken gemaakt, afhankelijk van zijn of haar talenten en wensen. De vrijwilliger kan rekenen op goede ondersteuning vanuit de organisatie. De organisatie heeft onder meer het voornemen een vrijwilligersfunctionaris aan te stellen. ‘Wat je als vrijwilliger van de organisatie mag eisen, is basaal gezien hetzelfde als wat je als personeelslid mag verwachten. Dan is het ook goed dat er vergelijkbare randvoorwaarden zijn.’ Weerstand De grote bottleneck in het concept is de opvatting van sommige medewerkers dat vrijwilligers nooit beroepskrachten kunnen vervangen. Dat is maar de vraag, vindt de directeur. Dat ligt aan de situatie van de cliënt en aan de vrijwilliger zelf. Maar ze begrijpt heel goed dat medewerkers de veranderende rol van vrijwilligers als bedreigend kunnen ervaren. Ze vindt het belangrijk dat je erover met elkaar in gesprek gaat en ook dat je als organisatie goede randvoorwaarden creëert.
87
Casestudie 3 De Stichtse Hof, Vivium Zorggroep De Stichtse Hof in Laren is een psychogeriatrisch verpleeghuis voor 184 bewoners en is sinds tien jaar onderdeel van de Vivium Zorggroep. Het is een nieuw gebouw. De bewoners zijn verdeeld over huiskamers met zeven tot acht bewoners per groep (kleinschalig wonen) en er zijn een- en tweepersoonskamers. Aan De Stichtse Hof is ook De Larikshof / De Leilinde verbonden, een psychogeriatrisch dagcentrum met 35 plaatsen. Bij de Vivium Zorggroep als geheel werken circa duizend vrijwilligers. Meer informatie is te vinden op www.vivium.nl.
Coördinatoren vrijwilligerswerk Vrijwilligers niet in de buurt Er zijn ongeveer 150 vrijwilligers actief in De Stichtse Hof en op verschillende onderdelen inzetbaar. De meesten van hen komen uit Laren en de omliggende dorpen. Zij zijn onder meer via de kerk, de vrijwilligerscentrale of door mond-tot-mondreclame bij De Stichtse Hof terechtgekomen. Er is echter veel concurrentie van omliggende huizen. Ook die zijn op zoek naar vrijwilligers. Het grote nadeel is dat De Stichtse Hof niet in een woonwijk ligt waar ze vrijwilligers kunnen werven. De reisafstand voor de vrijwilligers is vaak groot. Ze kunnen wel gebruikmaken van een reiskostenvergoeding. De vrijwilligers die actief zijn, blijven vaak langere tijd. De Stichtse Hof stelt geen leeftijdsgrens. Dat is nog niet nodig gebleken, aldus de coördinator: ‘Iemand haakt vanzelf wel af als de gezondheid de werkzaamheden niet meer toelaat.’ 88
Activiteiten Vrijwilligers in De Stichtse Hof zijn ofwel actief op een afdeling, ofwel in de kerk of binnen een vereniging. Er zijn ongeveer 22 verenigingen die een bepaalde activiteit aanbieden, zoals een wandelclub of een schildersclub. Bewoners moeten er lid van worden en ervoor betalen. Volgens de coördinator is het voordeel dat de bewoners zelf kunnen kiezen waaraan ze deelnemen en dat je weet hoeveel mensen er komen. De vrijwilligers kunnen ook iets kiezen wat bij hen past. En tijdens de activiteit hebben ze voldoende tijd om aandacht aan de bewoners te besteden. De activiteitenbegeleiding valt onder de clustermanager of wordt aangestuurd door de coördinator welzijn. De coördinator heeft liever niet dat vrijwilligers het geheel zelf organiseren. Als er iets misgaat, dan moet een vrijwilliger contact opnemen met de verzorgenden. Dat gaat niet altijd zo tactisch, is zijn ervaring, en daardoor krijg je soms gespannen situaties. Dat kun je beter voorkomen. Net zoals je voorkomt dat vrijwilligers de touwtjes in handen nemen en lastig aan te sturen zijn. Incidenteel verzorgen vrijwilligers wel eens een verenigingsactiviteit op eigen kracht als een beroepskracht bijvoorbeeld ziek is. Ze zijn dan meestal zo ervaren dat ze zonder problemen hun werk kunnen doen. En ze zijn goed geïnstrueerd hoe te handelen in geval van nood. Werk zwaarder Op de afdeling is te merken dat het werk van vrijwilligers verandert. De bewoners worden steeds ouder en hebben complexere problemen. Ze hebben daardoor ook meer aandacht nodig. Dat vergt meer van vrijwilligers. Soms is het lastig om passende activiteiten te bedenken, de communicatie verloopt moeizaam. Sommige vrijwilligers helpen de bewoners
met het eten. Ze zijn daar vaak al zo lang actief dat dat min of meer als vanzelf zo is gegaan. De werkzaamheden van vrijwilligers worden meestal niet opgenomen in het zorgdossier. Of dit wel gebeurt, hangt af van de aard van de activiteit en de cultuur op de afdeling. De coördinator stelt wel duidelijke grenzen. Die komen vooral aan bod tijdens het intakegesprek als een vrijwilliger gekoppeld wordt aan een bewoner. Dan vertelt de coördinator onder meer dat de vrijwilliger een bewoner niet uit bed mag halen of mag helpen met naar bed gaan, niet mag helpen bij toiletbezoek en geen medicijnen mag geven. Dat wordt ook op de afdeling gemeld, zodat de verpleging hiervan op de hoogte is. Heel soms komt het voor dat een vrijwilliger ervaring wil opdoen en graag zorghandelingen wil verrichten met het oog op een toekomstige baan. Daar worden dan goede afspraken over gemaakt. Nieuwe groepen vrijwilligers Er dienen zich nieuwe groepen vrijwilligers aan, bijvoorbeeld mensen met een uitkering die al dan niet vanuit de uitkeringsinstantie gestimuleerd worden om vrijwilligerswerk te verrichten. ‘Je moet wel goede afspraken met hen maken en hun niet het idee geven dat ze automatisch een betaalde baan krijgen als ze vrijwilligerswerk hebben gedaan’, aldus de coördinator. Deze groepen vergen ook meer begeleiding. Hun motivatie is anders dan die van ‘reguliere’ vrijwilligers, die kunnen zij dus ook niet zomaar vervangen. Daar moet wel goed naar gekeken worden. En er zit een verschil in de aansturing. Deze groep vrijwilligers kun je in de ogen van de coördinator directer aansturen dan de ‘reguliere’ vrijwilligers. Bij de ‘reguliere’ vrijwilligers moet je meer opletten of ze het (nog) naar hun zin hebben en meer hun competenties weten te benutten. Er zou meer gekeken moeten worden naar wat vrijwilligers kunnen en willen doen of bijleren. Daar kan de organisatie haar voordeel mee doen, maar de vrijwilligers zelf ook. Dat geldt ook voor familieleden van bewoners, Vivium wil ook hen meer bij de organisatie betrekken. Hoge waardering De waardering van de vrijwilligers voor de organisatie is groot. Tijdens onderzoek naar het kwaliteitsbeleid van de organisatie met als doel een gouden keurmerk voor de zorg te krijgen, gaven de vrijwilligers met 7,9 gemiddeld hun waardering aan voor De Stichtse Hof. De coördinator vrijwilligerswerk is bezig met een nieuwe verkenning van de tevredenheid onder de vrijwilligers. Dat zal gebeuren tijdens een themabijeenkomst, waarbij vooraf een vragenlijst wordt rondgestuurd om de mening van vrijwilligers over diverse onderwerpen te inventariseren en te weten te komen wat er speelt. Dit soort zaken wordt ook in het managementteam besproken. De coördinator maakt geen deel uit van het managementteam, maar als er onderwerpen op de agenda staan die ook voor vrijwilligers(werk) van belang zijn, is hij aanwezig. Ook bij beleidsdagen wordt hij uitgenodigd. Betaald werk boven vrijwilligerswerk Voor de toekomst is de vraag in hoeverre vrijwilligers bereid zijn om hun competenties in te zetten en tijd vrij te maken zonder ervoor betaald te krijgen. De coördinator haalt een voorbeeld aan van een collega-huis. Om de bewoners toch voldoende aandacht te bieden, hoopte de organisatie vrijwilligers te vinden voor de huiskamers. Dat is niet gelukt. Toen is ervoor gekozen om mensen te werven tegen een gering salaris (lage inschaling). Daarvoor zijn drie
89
voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, die druk bezocht werden. Er kwamen vooral huisvrouwen op af met kinderen op de middelbare school of met kinderen die uit huis waren, die op zoek waren naar een betaalde baan die hun niet te veel tijd zou kosten. Ze wilden wel graag iets bijverdienen en bijvoorbeeld van 9.00 tot 14.00 uur werken. De organisatie is nu bezig kandidaten te selecteren en te plaatsen. Deze mensen worden vooral ingezet als gastvrouw voor familie en bewoners. Hiervoor is het inderdaad moeilijk om vrijwilligers te vinden terwijl het wel nuttig werk is, want het ontlast de zorg. Laagbetaalde functies zouden een goed alternatief kunnen zijn als het moeilijk is vrijwilligers te vinden voor deze werkzaamheden.
Vrijwilligers
90
Ervaren vrijwilligers Twee van de drie geïnterviewde vrijwilligers van De Stichtse Hof zijn zelf gezinsverzorgster geweest. Toen de kinderen de deur uit waren, wilden ze wel weer eens wat in de zorg doen. De ene kwam binnen via een open dag, de andere doordat haar moeder opgenomen werd in het verpleeghuis. Beiden werken op dezelfde afdelingen. Daar voeren ze allerlei voorkomende werkzaamheden uit, zoals spelletjes doen, planten water geven, opruimen, helpen bij eten en drinken of gezamenlijk een wandeling maken. In het begin moesten ze veel vragen, maar nu zijn ze vrij zelfstandig. Dingen gaan als vanzelf. De beroepskrachten kennen hen ook en vinden het prima wat ze doen. ‘Ze gaan er natuurlijk wel van uit dat je niet te ver gaat en dat je aan de bel trekt als je hulp nodig hebt of als er iets misgaat.’ Dat vinden de vrijwilligers ook heel terecht. Er worden allerlei activiteiten georganiseerd waar bewoners aan deel kunnen nemen. Dat gebeurt altijd met veel toewijding en inzet, aldus de vrijwilligers. De vrijwilliger wier moeder in het huis kwam wonen, is na het overlijden van haar moeder op de afdeling blijven hangen. Ze heeft toen wel een stapje teruggedaan, zoals ze het zelf zegt. Voorheen werden zij of haar zus vooral tijdens vakanties en kraptes gebeld of ze hun moeder zelf wilden wassen. Sindsdien heeft ze ook anderen wel eens geholpen. Dat sloop er als vanzelf in. ‘De medewerkers weten dat je het kunt en ook dat je het zegt als iets misgaat. Als vrijwilliger doe ik dat soort dingen zoals wassen en hulp bij toiletbezoek niet meer.’ Bewonersgroep verandert Beide vrijwilligers merken dat de bewoners achteruitgaan. Ze zijn minder aanspreekbaar en mobiel. Vroeger kon je nog veel met ze zingen, maar dat gaat tegenwoordig nauwelijks meer. Soms is het wel eens lastig om iets te bedenken wat zij wel kunnen doen. De twee vrijwilligers ervaren wel een grote dankbaarheid voor hetgeen ze doen. Kenmerkend voor hun werkwijze is dat ze iemand niet vanuit hun ziekte of beperkingen, maar vanuit hun mens-zijn benaderen. Ze vinden het fantastisch om te zien dat ze toch contact met iemand krijgen, als iemand gaat praten. Ook al vertelt een bewoner het verhaal keer op keer, ze luisteren elke keer alsof het nieuw is. Dat doet de bewoner goed. Het is daarbij voor de vrijwilligers wel handig iets te weten van zijn of haar achtergrond, zodat ze daarop kunnen inspelen, zeker omdat bewoners zich vaak laten inspireren door herinneringen aan vroeger. Dat ligt echter heel gevoelig bij de organisatie, met het oog op de privacy van bewoners. Dat kunnen de vrijwilligers zich goed voorstellen, maar het belemmert hen soms wel in hun werk. Datzelfde
geldt voor meer praktische informatie over de ziektegeschiedenis van een bewoner. ‘Als iemand veel vloekt en je weet dat het met zijn of haar ziekte te maken heeft, dan ga je er anders mee om dan wanneer je dat niet weet’, vindt een van de vrijwilligers. Behoefte aan meer achtergrondinformatie Ook de derde vrijwilliger, die zich onder meer inzet bij het kerkbezoek, ervaart het gebrek aan informatie. Hij leidt een praatgroep en daar zitten nog de redelijk ‘goede’ bewoners in met wie je kunt praten. Hij kent er een paar en weet iets van hun achtergrond. Dat maakt het gesprek nog makkelijker. Hij zou graag willen dat hij iets meer informatie kreeg om contact te leggen. Ook heeft hij zelf een slechte ervaring gehad in de samenwerking met een beroepskracht. Iets wat hij wilde melden over een bewoner werd door de beroepskracht in kwestie volkomen genegeerd en zelfs afgedaan in de trant van ‘Meneer, wij maken hier de dienst uit en u als vrijwilliger hoeft ons niets komen te vertellen’. Hij bespeurt af en toe die air, waardoor hij zich zeer onheus bejegend voelt. Gelukkig wordt dat wel door het management opgepakt. Die spreekt de beroepskrachten erop aan. ‘Over en weer moet je toch geven en nemen, en samen sta je voor de kwaliteit van leven van de bewoners’, vindt de vrijwilliger. Dat moet ook te merken zijn in de informatieoverdracht rond zieke bewoners die de vrijwilliger van de ene op de andere dag niet meer ziet, omdat zij naar een andere afdeling zijn gegaan of niet meer deelnemen aan de activiteit. Voor de vrijwilliger is het dan fijn om te horen wat er aan de hand is en af en toe op de hoogte gehouden te worden over hoe het gaat, zodat hij of zij misschien nog eens een praatje kan gaan maken. Nu is het in één keer afgelopen. 91
Meer bijspringen De vrijwilligers zouden het niet erg vinden meer zorgtaken op zich te nemen. Zeker de beide vrijwilligers met een zorgopleiding niet. Maar ze realiseren zich ook dat hun opleiding niet meer up-to-date is en dat ze ook niet meer de jongsten zijn. Misschien zouden ze een herhalings- of stoomcursus kunnen krijgen om bepaalde dingen (op)nieuw te leren. Scholing is dus belangrijk, en een goede achterwacht. Er moet altijd een verpleegkundige in de buurt zijn die ze kunnen roepen als het niet lukt of als het dreigt mis te gaan. De vrijwilligers willen niet alleen de verantwoording dragen. Dat vinden ze niet hun taak. Ze willen wel bijspringen. Dat kan ook door beroepskrachten andere taken uit handen te nemen door bijvoorbeeld allerlei kleine klusjes te doen of schoon te maken.
Begeleiders op de werkvloer, managers en/of bestuursleden Onmisbaar Vrijwilligers zijn voor De Stichtse Hof onmisbaar, aldus de zorgmanager. Ze zorgen voor een verbreding van de sociale contacten van de bewoners. Zonder vrijwilligers zou het verenigingsleven ook niet kunnen bestaan. De verenigingen zijn opgezet rondom diverse activiteiten. Als er meer vrijwilligers waren, zouden de verenigingen zelfs kunnen groeien of er zouden nieuwe kunnen worden opgezet. Er is veel belangstelling vanuit de bewoners: ze staan vaak op de wachtlijst.
Vooral de activiteitenbegeleiders regelen het werk van vrijwilligers, zij moeten in de gaten houden of de vrijwilligers doen wat ze mogen doen. Een vrijwilligerscontract, waarin hierover afspraken staan, is niet voldoende. Het is ook belangrijk regelmatig gesprekken te voeren over de naleving van de afspraken. Die grenzen zijn wel aan het verschuiven, mede vanwege tekorten aan betaalde krachten in de zorg. Zo kreeg de organisatie een jaar geleden nog tien reacties op een advertentie, nu zijn ze al blij als ze er een of twee krijgen, aldus de zorgmanager. ‘Het gaat een hete zomer worden om alles draaiend te houden. In het managementoverleg is besproken of op kleine punten niet meer vrijwilligers ingeschakeld kunnen worden. Bijvoorbeeld bij het wegbrengen van bewoners naar de kapper of de pedicure. Meestal doet een verzorgende dat en als de kapper of pedicure er nog niet is of nog niet vrij is, dan moet de verzorgende erbij blijven. Dit kost relatief veel tijd, waardoor de beroepskracht lang van een afdeling weg is. Als vrijwilligers dit zouden kunnen overnemen, dan scheelt dat aan tijd voor de verzorging.’ Bij dit soort onderwerpen wordt de coördinator vrijwilligerswerk in het managementteamoverleg uitgenodigd om te komen meepraten.
92
Grenzen aan familiezorg Er is speciale aandacht voor familieleden die lange tijd voor hun naaste hebben gezorgd en daarbij vaak meer mogen doen dan een ‘reguliere’ vrijwilliger, vooral als het gaat om persoonlijke verzorging. Als de naaste komt te overlijden, wil een dergelijk familielid soms actief blijven in De Stichtse Hof. Dat kan te maken hebben met de behoefte de sociale contacten voort te zetten en een daginvulling te houden. In dat soort situaties is het wel van belang de grenzen duidelijk aan te geven nu die persoon als vrijwilliger functioneert. Dat levert wel eens problemen op met iemand die zich heel betrokken voelt bij een afdeling en gewend is daar min of meer zijn eigen gang te gaan. ‘We hebben dat opgelost door bij deze mensen heel duidelijk de overstap te maken van familiezorg naar vrijwillige inzet. We geven heel duidelijk aan dat ze vanaf dat moment “vrijwilliger” worden in De Stichtse Hof met een contract en een gesprek over de verschillende verantwoordelijkheden.’ Privacy De zorgmanager heeft het in haar gesprekken met vrijwilligers gehad over de behoefte aan meer achtergrondinformatie over bewoners. Ze weet dat vrijwilligers zich soms belemmerd voelen doordat ze weinig weten over iemand en daardoor weinig aanknopingspunten hebben voor contact. Op De Stichtse Hof gaan ze heel ver met privacy. Dit heeft ook te maken met het feit dat de meeste bewoners een wettelijke vertegenwoordiger hebben, legde de zorgmanager uit. ‘Daar moet je tegenwoordig zo veel mee bespreken (elke verandering in het behandelplan). In principe zou je dit ook moeten bespreken: wat kun je aan een vrijwilliger vertellen over de bewoner? Je moet er ook heel erg goed op letten dat wat je vertelt niet gaat rondzingen.’ De zorgmanager gaf wel toe dat de informatievoorziening aan vrijwilligers weliswaar een aandachtspunt was, maar nog niet optimaal functioneert. Dit komt ook doordat De Stichtse Hof meedoet aan een pilot over het Elektronisch Cliëntdossier. Daar zitten al zo veel haken en ogen aan: wie mag het inzien en wie niet? Daarbij zijn ze nog niet verder toegekomen aan de informatievoorziening voor vrijwilligers.
Toekomst In de toekomst verwacht de zorgmanager behalve voor het verenigingsleven vooral vrijwilligers nodig te hebben in de huiskamers en voor een-op-eencontacten met bewoners. In de huiskamers zal het nodig zijn om de taken meer te differentiëren en aan te geven wat beroepskrachten en wat vrijwilligers zouden kunnen doen. Dat zou veel tijdwinst opleveren voor de zorg, maar dan moeten er wel vrijwilligers binnengehaald worden. Bij de een-op-eencontacten zal het nodig zijn om veel meer te gaan werven voor heel specifieke vrijwilligers, zoals: ‘We zijn op zoek naar iemand die in de architectuur werkt of heeft gewerkt voor een bewoner die oud-architect is en die het leuk zou vinden om autoritjes te maken naar nieuwe gebouwen.’ Dat vraagt om een heel doelgerichte werving en een inventievere zoektocht die aansluit bij het sociale milieu in de omgeving van De Stichtse Hof. De zorgmanager merkt dat de nieuwe bewoners vaak een heel klein sociaal netwerk hebben. Individuele contactmogelijkheden aanboren wordt steeds belangrijker. Moeilijke groepen Een ander punt is dat we meer op zoek moeten naar activiteiten voor heel passieve bewoners. De zorgzwaarte neemt toe en ook deze bewoners wil je blijven stimuleren of iets aanbieden. Individuele contacten leggen, zeker bij gedragsgestoorde bewoners, valt niet mee voor vrijwilligers. Het is een zware opgave die nogal wat van hen vraagt. Tegelijkertijd zijn de bewoners vaak wel blij met de persoonlijke aandacht. Nieuwe bewoners worden eerst een tijdje geobserveerd en dan pas wordt er een zorg-leefplan opgesteld. Daarbij is het de bedoeling ook aan te geven aan welke activiteiten iemand behoefte heeft en bij een-op-eencontacten wat voor soort vrijwilliger het beste bij hem of haar past. ‘Het is vaak zoeken naar een speld in de hooiberg. Zo realistisch moet je wel zijn’, relativeert de zorgmanager dit idee. Speerpunten De Stichtse Hof wil met het vrijwilligerswerk een nieuwe slag maken. Dit jaar moet er een nieuwe beleidsnota vrijwilligerswerk geschreven worden. Relevante speerpunten voor de zorgmanager zijn daarbij: – waardering tonen aan vrijwilligers in de dagelijkse werkzaamheden; – bekijken hoe we meer gebruik kunnen maken van de inzet van vrijwilligers. Vrijwilligers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de sfeer in een groep. Dat zit ’m in de kleine dingen en daar zijn ze vaak goed in: een praatje maken, een aai over de bol, aandacht geven et cetera; – contacten leggen met onderwijsinstellingen, vrijwilligerscentrales en invulling geven aan maatschappelijke stages.
93
Casestudie 4 Bruggerbosch Bruggerbosch is een psychogeriatrisch verpleeghuis in Enschede met ongeveer tweehonderd bewoners. Het verpleeghuis biedt ook dagopvang. Bruggerbosch is in 2006 grondig verbouwd. De bewoners wonen in groepen van zes in appartementen met een eigen voordeur. Iedere bewoner heeft een eigen slaapkamer en er is een woonkamer met een open keuken. Meer informatie is te vinden op www.bruggerbosch.nl.
Coördinator vrijwilligerswerk Werving Er zijn rond de 240 vrijwilligers actief in Bruggerbosch. De vrijwilligers doen mee aan groepsactiviteiten of ze zijn verbonden aan een woning. De organisatie kent relatief veel jongere vrijwilligers. De coördinator onderscheidt vier groepen vrijwilligers: 1 de ‘traditionele’ vrijwilliger; 2 scholieren in het kader van maatschappelijke stages (hebben ze al enkele jaren, ook in het kader van de stage werkveldoriëntatie): meestal gastheer/gastvrouw, gesprekje met bewoner, spelletje doen, mee uit wandelen; 3 vrijwilligers met taakstraf; 4 vrijwilligers in het kader van reactivering.
94
De coördinator zorgt voor de werving. In een woonhuis bepaalt het team in overleg met de vrijwilligers zelf wat zij gaan doen. Er is niet direct sprake van een tekort aan vrijwilligers, maar de vraag vanuit de teams neemt wel toe. De coördinator verwacht dat dit alleen maar zal toenemen als de vraag van de bewoners daadwerkelijk het uitgangspunt wordt van de zorg- en dienstverlening. Ook binnen het regio-overleg waar hij aan deelneemt, hoort hij over tekorten aan vrijwilligers in de zorg. De werving verloopt tot nu toe via de vrijwilligerscentrale, via advertenties in lokale blaadjes, via mond-tot-mondreclame en via contacten met scholen en lokale overheden. Organisatie en beleid Door regelmatig langs te gaan bij een woning en door op gezette tijden evaluatiegesprekken te voeren, houdt de coördinator in de gaten of het werk goed verloopt en of de vrijwilligers het naar hun zin hebben. Dat geldt ook voor vrijwilligers die dusdanig op leeftijd zijn dat het werk hun zwaar valt. De organisatie stelt geen leeftijdsgrens en stuurt vrijwilligers ook niet gauw weg. Samen wordt naar een oplossing gezocht als het huidige werk te zwaar wordt. Als er signalen voor het management zijn, geeft de coördinator die door aan de zorgmanager waar hij eenmaal per maand overleg mee heeft. Ook voert hij eenmaal per maand overleg met de activiteitenbegeleiders. De vrijwilligers krijgen bij Bruggerbosch in feite alle attenties die ook voor personeel gelden: een kerstpakket, een sinterklaasattentie enzovoort. Niet alle vrijwilligers stellen dat op prijs. Vrijwilligers kunnen op het intakeformulier aankruisen waar ze wel of geen prijs op stellen. Verder is de introductiemap voor nieuwe vrijwilligers gelijk aan de introductiemap voor nieuwe medewerkers. Hierin staat ook informatie over gedragscodes (bejegening, privacy), brandveiligheid et cetera.
Nieuwe werkwijze Niet alle vrijwilligers waren enthousiast over de omslag naar kleinschaligheid, maar dat gold ook voor de beroepskrachten. Sommige vrijwilligers misten vooral dat ze vroeger samen en met groepen bewoners bezig waren. Nu is het meer ‘solistisch’, doen ze mee in een kleine groep ouderen. Met alle vrijwilligers zijn gesprekken gevoerd over de nieuwe werkwijze en hun rol daarin. Voor sommigen heeft dat geleid tot vertrek bij Bruggerbosch. De coördinator organiseert bijeenkomsten voor vrijwilligers per ‘straat’ (verdieping) om te horen hoe het gaat, wat er speelt en ook om informatie over te dragen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de vorm van een verhaal van de fysiotherapeut, psycholoog en anderen. Op die manier heeft een dergelijke bijeenkomst ook een scholingsfunctie. Een van de aandachtspunten is de samenwerking en afstemming tussen vrijwilligers en beroepskrachten. In de ene woongroep loopt dat goed, in de andere nog niet. Dat moet gaandeweg groeien. Ook voor de informatieoverdracht moet nog een goede vorm gevonden worden. Misschien in de vorm van een schriftje in de woning met bijzonderheden over bewoners, veranderingen en dergelijke. Maar ook praktische zaken moeten worden doorgegeven: wie kan er wel en wie kan er niet alleen eten? Een ander idee is om ook bij vrijwilligers te werken met competentiekaarten. Daarop worden de competenties van vrijwilligers in beeld gebracht. Dit is nog niet in uitvoer; het zal een behoorlijke klus worden voor 240 vrijwilligers. De vraag is ook of het bij alle vrijwilligers relevant is. Een vrijwilliger die een bepaalde taak heeft, moet je wellicht niet met andere dingen lastigvallen. Verenigingsleven Er zijn vrijwilligers met heel specifieke activiteiten (bijvoorbeeld een organist) en er zijn vrijwilligers die op allerlei manieren helpen. Sommige onderdelen zijn selfsupporting: de bibliotheek wordt gerund door vrijwilligers onderling, de beautyshop ook. Het organiseren van activiteiten gebeurt door de activiteitenbegeleiders. Bruggerbosch heeft het voornemen om analoog aan het dorpsleven ook een verenigingsleven op te zetten. Dat moet wel aansluiten bij de wensen en behoeften van de bewoners. Dat kan ook leiden tot meer contact met de wijk. Zo komen eens per week de kleuters van de school uit de buurt zingen.
Vrijwilligers Vele werkzaamheden De drie geïnterviewde vrijwilligers hebben elk vaste tijdstippen waarop ze aanwezig zijn. Een van hen komt op dinsdagochtend om met bewoners te wandelen. Een ander is gastvrouw op een woongroep. Ze begint al vroeg met het klaarzetten van het ontbijt, helpt bewoners met eten, zet koffie, doet spelletjes en kookt een warme maaltijd. Op elke woongroep moet er een keer per week gekookt worden. Dat kunnen de beroepskrachten zelf doen en/of ze kunnen er vrijwilligers of mantelzorgers bij/voor inschakelen. Een van de drie is in Bruggerbosch terechtgekomen via zijn schoonmoeder, die er was opgenomen. Hij is daarna blijven hangen en speelt onder andere piano. Alle drie de vrijwilligers verrichten ook nog andere, meer los-vaste werkzaamheden. Bijvoorbeeld samen met de activiteitenbegeleiding een houtbewerkingswerkplaats opzetten, zingen, en lidmaatschap van de familieraad en de
95
Stichting Vrienden van Bruggerbosch. Deze stichting bekostigt zaken die niet uit het normale budget kunnen worden gerealiseerd. De benodigde gelden hiervoor krijgt de stichting uit giften en donaties van bewoners, familieleden, leveranciers en sympathisanten. Overgang Hoe ging de omslag van traditioneel verpleeghuis naar kleinschalig wonen? Een van de vrijwilligers had hier wel vraagtekens bij, maar heeft nu wel haar plaats gevonden. In het oude gebouw was meer personeel in de buurt. Nu is het veel meer gesloten, met aparte wooneenheden. Daar moest ze wel aan wennen. En omdat er per groep minder personeel is, heeft ze meer verantwoordelijkheid. ‘In de oude situatie kon je gewoon iemand roepen. Als een verzorgende nu bezig is, moet je het toch zelf oplossen. En vroeger was ik bij mensen die meer konden, waarmee je meer kon doen. De mensen uit de groep waar ik nu bij zit, kunnen niet meer zo veel. Het koken vind ik wel erg leuk, vooral omdat je ziet dat de mensen ervan genieten. Ze eten veel meer dan wanneer het eten van de keuken komt.’ De andere vrijwilliger merkt ook de beslotenheid op. ‘Vroeger ging ik vaak met een bewoner wat rondlopen in het grote gebouw. Of ik ging een kamer binnen om met een andere bewoner een praatje te maken. Dat is nu veel beperkter.’ Een voordeel ten opzichte van vroeger is dat de familieleden er meer bij betrokken zijn, er is veel meer rust voor de bewoners en het is ook echt het huis van de bewoners.
96
De vrijwilligers zijn over de veranderingen geïnformeerd. Er is met elk van hen een gesprek gevoerd over hun nieuwe rol. En ook na verloop van tijd hebben de meesten een gesprek gehad. Ze konden daarin aangeven of ze zich wel thuis voelden in de nieuwe situatie. Tot nu toe is het contact met de beroepskrachten goed. Zeker op een woongroep zoek je samen naar een goede werkwijze. Dit soort gesprekken, formeel of informeel, wordt zeer gewaardeerd. De vrijwilligers waarderen eveneens de bijeenkomsten die de coördinator organiseert. Ze vertellen over een bijeenkomst over allochtone bewoners. Die zijn er nog niet zo veel, maar dat zal in de toekomst wel toenemen. Het was interessant om te horen hoe met deze bewoners om te gaan, met andere gewoonten en waarden et cetera. De keer daarvoor ging het over verschillende vormen van dementie. Dat vonden ze ook heel interessant. Behoefte aan meer achtergrondinformatie De vrijwilligers zouden graag meer informatie hebben over bewoners, vooral over nieuwe bewoners. Zij kunnen zelf vaak niet zeggen wat ze leuk vinden. Maar ook hun levensgeschiedenis is belangrijk: als bekend is wat iemand voor werk heeft gedaan, welke hobby’s hij of zij had, in welke buurt hij of zij woonde, dan kunnen de vrijwilligers daar met de bewoner over praten. Als er niets bekend is en de bewoners het zelf niet (meer) kunnen vertellen, dan is het moeilijker om contact te leggen.
Begeleiders op de werkvloer, managers en/of bestuursleden Omslag Bruggerbosch heeft een omslag gemaakt naar een nieuwe werkwijze op basis van kleinschalige woonvormen. De zorgmanager geeft aan wat de belangrijkste knelpunten waren:
‘De verantwoordelijkheid voor het dagelijkse reilen en zeilen wordt nu bij het team en de verzorgenden neergelegd. Vroeger was men verantwoordelijk voor zijn eigen stukje werk. Nu is het veel breder. Beroepskrachten waren niet gewend om een woon-leefklimaat te scheppen en bezig te zijn met het dagelijkse leven van de bewoners. Woongroepen hebben om die reden de plicht om ten minste eenmaal per week in huis te koken. Niet al het personeel vindt dit leuk. ‘Vroeger haalde je de bewoners uit bed, waste je ze, zorgde je voor het ontbijt en dat was het wel. Nu begint het werk daar pas.’ De groepen worden wel vrijgelaten: ze kunnen zelf iets van het woon-leefklimaat maken en ermee experimenteren. Zo leren ze ook van hun eigen en andermans fouten. Competenties en informatie Vrijwilligers zijn in de nieuwe opzet heel belangrijk, geeft de zorgmanager aan. Hun inzet verandert wel in vergelijking met de oude situatie. In de woningen neemt de vraag van het beroepsteam naar vrijwilligerswerk op maat toe. Om een zo goed mogelijke match te maken, moet je weten wat vrijwilligers in huis hebben: kunnen ze bijvoorbeeld de rol van gastvrouw vervullen, een bijdrage leveren aan ontspanningsactiviteiten en dergelijke? Voor stagiair(e)s wordt gewerkt met competentiekaarten, waarin staat aangegeven welke competenties hij of zij heeft. Deze methodiek kan ook worden toegepast op vrijwilligers. Dan komen eveneens de verschillen tussen vrijwilligers naar voren en kan er ook beter een passende plek voor hen gevonden worden, verwacht de zorgmanager. Vrijwilligers moeten ook meer informatie krijgen dan vroeger: over het reilen en zeilen in de woning, informatie over de bewoners et cetera. De zorgmanager vertelt dat de organisatie nog op zoek is naar een wijze waarop de vrijwilligers het beste bijgepraat kunnen worden. Ondersteuning gewenst Net als in een ‘echt’ dorp is het de bedoeling om het verenigingsleven meer leven in te blazen. ‘We willen bewoners een actieve/zinvolle dag geven. Verzorgenden kunnen dit niet alleen. Ze hebben daar hulp bij nodig.’ Hij meldt ook het probleem van de ‘piekmomenten’: ‘Dan is het extra druk, bijvoorbeeld ’s ochtends bij het opstaan en bij de maaltijden. Hier zou op kunnen worden ingespeeld door in deze piekmomenten meer gebruik te maken van de inzet van vrijwilligers. Teams melden zich al bij de zorgmanager en/of vrijwilligerscoördinator voor ten minste een dagdeel per week. Voor 32 woningen heb je dan ook 32 vrijwilligers per week nodig. Wil je ze ook op piekmomenten inzetten, dan zijn het er nog meer. Dat is best veel.’ Grenzen Wat mogen vrijwilligers wel en niet doen? De zorgmanager wijst op handelingen waar technische vaardigheden voor nodig zijn, die mogen vrijwilligers niet uitvoeren. Dan gaat het om het verstrekken van medicatie en het helpen van mensen met slikproblemen. Bruggerbosch is nog bezig om helder te krijgen wat vrijwilligers wel en wat ze niet mogen doen. Dat doen ze mede in overleg met de vrijwilligers zelf. Daarvoor beleggen ze bijeenkomsten rond een bepaald thema. De bijeenkomsten zijn in eerste instantie informatief van karakter, maar bieden ook de mogelijkheid ervaringen uit te wisselen.
97
Wellicht is het een optie dat vrijwilligers in sommige opzichten ook een soort kwaliteitsmedewerkers op het terrein van welzijn worden, stelt de zorgmanager zich voor. De huidige kwaliteitsmedewerkers waren voor de verhuizing medewerkers van de huishoudelijke dienst. Zij hebben allemaal bijscholing gehad. Dat betekent dat ze niet alleen poetsen in een woning, maar ook kleine handreikingen bieden. ‘Als een bewoner met een losse veter rondloopt, dan helpen ze met het vastmaken van de veter’, geeft de zorgmanager als voorbeeld. Zoiets ziet hij ook wel voor zich bij de vrijwilligers. Scholing en training van vrijwilligers is belangrijk, maar de vrijwilligers moeten niet overvraagd worden, want dan lopen ze weg.
98
Samen zorgen Voor de personeelsmanager is het duidelijk dat het traject dat Bruggerbosch heeft ingezet naar kleinschalige wooneenheden meer aandacht oplevert voor wonen en welzijn van bewoners, maar dat het niet kan zonder de (grotere) inzet van vrijwilligers en familie. Er is bewust voor gekozen om naast de medische zorg meer aandacht te besteden aan welzijn/ welbevinden. Dat is ook terug te vinden in de formatie. Die is vooral ingezet om de dagelijkse zorg op een verantwoorde manier te kunnen bieden. De personeelsmanager geeft aan dat kwaliteit van het concept mede staat of valt met de inzet van vrijwilligers en familie. De organisatie maakt geen strikt onderscheid tussen vrijwilligerszorg en familiezorg. Deze vloeien nogal eens in elkaar over, vooral in de woningen. ‘Als familieleden in de woning iets doen voor “hun” bewoner, profiteren andere bewoners in de groep er vaak ook van.’ In de ogen van de personeelsmanager vervullen de zorgcoördinatoren een belangrijke rol. Zij moeten in kaart brengen wat er moet gebeuren vanuit het zorg-leefplan en moeten ook in de gaten houden wie wat doet. Ze moeten erop toezien dat vrijwilligers en familieleden geen werkzaamheden verrichten die niet zijn toegestaan. Daarbij gaat het onder meer om basale zaken als tillen, medicijnen toedienen, transfer. En zeker niet de handelingen die opgenomen zijn in de Wet BIG. Maar als vrijwilligers meer in hun mars hebben en bereid zijn bepaalde zorggerelateerde taken uit te voeren, kan een zorgcoördinator dat ook meenemen in de uitvoering van het zorg-leefplan. Zaken als informatie en communicatie met vrijwilligers behoeven daarbij nog wel verbetering.
Casestudie 5 Samen Zorgen Buro en Franciscus Hospice Het Samen Zorgen Buro in Weert werkt aan een theoretisch kader voor ‘gemeenschapszorg’. Gemeenschapszorg vormt een brug tussen vrijwilligers in de (zieken)zorg en de beroepskrachten. Het bureau werkt aan verankering van deze visie in de maatschappij en in wet- en regelgeving. Het Franciscus Hospice Weert is gestoeld op het concept van gemeenschapszorg. Het hospice biedt onderdak aan stervenden en vangt hun naasten op. Er zijn vele vrijwilligers actief in het hospice. Meer informatie is te vinden op www.samenzorgenburo.nl en www.franciscushospice.nl.
Zorgarchitect Concept van ‘gemeenschapszorg’7 De gezondheidszorg, vooral ook de ziekenzorg, heeft zich zestig jaren lang gevormd naar de karakteristiek van ‘door’ en ‘voor’. ‘Door’ de professionele gezondheidszorg en ‘voor’ de zieke medemens als die niet of onvoldoende voor zichzelf kan zorgen en voor de mantelzorg als die ontoereikend is. Met alle goede dingen die dit bracht en nog brengt, is onmiskenbaar dat er bijwerkingen zijn. Volgens de zorgarchitect van het Samen Zorgen Buro is een van de kenmerkende bijwerkingen dat het sociale zorgvermogen verdampt. Nederlanders zijn min of meer verworden tot consumenten of afnemers van gezondheidszorg. Hij vindt het zinvol om te kijken of het principe van gezondheidzorg ‘door’ en ‘voor’ te veranderen is in gezondheidszorg ‘vanuit’ de bevolking. Oftewel in ‘gemeenschapszorg’. Speerpunt van ‘gemeenschapszorg’ is het ontwikkelen van het verstopte sociale zorgvermogen en het verstevigen van liefdevolle en warme zorg in de samenleving, aldus de ontwerper van het concept. Het gaat om zorgverlening vanuit de samenleving zoals die tot het midden van de vorige eeuw eeuwenlang als vanzelfsprekend heeft bestaan in de vorm van nabuurschap. Het bepaalde de kwaliteit van de samenleving. Nu wordt er gestreefd naar een moderne variant, een goede mix én een evenwaardige samenwerking van vrijwilligers en beroepskrachten. ‘Gewone mensen’ in de buurt worden zich bewust van de mogelijkheden maar ook van de beperkingen van het bestaande zorgsysteem. Ze nemen zelf initiatief en verantwoordelijkheid om veranderingen teweeg te brengen. Ze vormen een organisatie die doelen stelt en de weg formuleert waarlangs ze die 7
Gemeenschapszorg waar buurtzorg een onderdeel van vormt, is zorg die gegeven wordt door ‘gewone mensen’. Dit op basis van de neiging tot zorgen die in ieder mens leeft. Deze zorg heeft eeuwenlang bestaan als ‘nabuurplicht’ en is door de maatschappelijke verschijnselen zoals professionalisering en individualisering in het gedrang gekomen. Kenmerkend voor gemeenschapszorg is dat mensen zelf initiatief en verantwoordelijkheid in de zorg nemen en die zorg ook willen dragen. Die neiging is nu latent aanwezig, maar wordt door de samenleving (nog) onvoldoende erkend en ontwikkeld. Gemeenschapszorg kan volgens de bedenker alleen opnieuw tot ontwikkeling komen door: 1. verankering van gemeenschapszorg in wet- en regelgeving. Langs deze weg verkrijgt gemeenschapszorg een evenwaardige positie ten opzichte van erkende professionele zorg; 2. het durven delen van zorg. Professionele organisaties én de professionals gaan fundamenteel zorg met anderen delen. Dit vraagt om een organisatiebrede attitudeverandering; 3. maatschappelijk draagvlak voor en ondersteuning van gemeenschapszorg in beleid en de uitvoering ervan.
99
doelen wil bereiken. Bijvoorbeeld het vormen van een vrijwilligersgroep en het opstellen van specifieke samenwerkingsovereenkomsten die recht doen aan het zorgvermogen dat in deze ‘gewone mensen’ aanwezig is. Samenwerking wordt gezocht met een professionele zorgorganisatie die ‘de zorg durft te delen’. Daarmee wordt een overeenkomst aangegaan waarbij ook de doelstelling van de vrijwilligersorganisatie tot haar recht komt. De vrijwilliger handelt daarbij vanuit autonomie en eigen verantwoordelijkheid en is niet slechts het hulpje van de beroepskracht. De huidige zorg voor de zieke medemens is gestoeld op het feit dat de zorg voor de patiënt wordt overgedragen aan professionals. Hiermee wordt de zorg uit het sociale systeem van de patiënt gehaald. Daarbij komt dat de professionele kaders leidend zijn; vrijwilligers en mantelzorgers zijn ondersteunend in het proces. Bij ‘gemeenschapszorg’ is het vertrekpunt van een andere orde. Het systeem van zorg en hulp worden opgebouwd vanuit de patiënt als mens en als natuurlijk onderdeel van een sociaal systeem. Er wordt gewerkt met vrijwilligers én professionals. De professionals én de gemeenschapszorg (buurtzorg) zijn aanvullend en niet leidend.
100
Vanuit dit gedachtegoed heeft de zorgarchitect ook het Franciscus Hospice in Weert opgezet in nauwe samenwerking met de bestuursvrijwilligers van Stichting Eerbied voor het Leven. Er was veel weerstand tegen dit particuliere initiatief, maar de initiatiefnemers hebben toch doorgezet. Er is een overeenkomst met een thuiszorgorganisatie, die werkt volgens de principes van gemeenschapszorg. Volgens de ontwerper is er veel verstopt zorgvermogen, dat wil zeggen: vermogen van mensen om voor hun naaste te zorgen. Vroeger was dat heel vanzelfsprekend. Nu is er van alles vastgelegd in protocollen en richtlijnen en durven mensen ook niet meer zo makkelijk voor hun naaste te zorgen. Toch is het juist goed als ‘gewone’ mensen het initiatief weer naar zich toe trekken en verantwoording nemen, zeker ook in de zorg. Daarmee komt ook de bezieling weer terug. Het eenvoudige idee achter gemeenschapszorg is dat ieder mens het vermogen heeft om te zorgen en dat iedere inbreng waardevol is. Maar organisaties en beroepskrachten zijn bang dat dit idee hun functie aantast en dat ze status verliezen. Anderen zien het als een verkapte bezuiniging. Maar om te beginnen moet het management laten zien in dit idee te geloven en er op een goede manier mee aan de slag te willen gaan. Dan volgt ook de werkvloer wel. Het blijkt lastig te zijn om bestaande ingesleten structuren en werkvormen in de zorg om te buigen. Het begint op organisatie- of directieniveau. Is er bereidheid om samen te werken met een eigenstandige vrijwilligersorganisatie op basis van evenwaardigheid? Management dat de boot niet wil missen, zal een prettige werkomgeving moeten creëren voor álle werknemers. Voorwaarde om dat te bereiken is dat de massieve weerstand wordt omgebogen, om te beginnen in nieuws- en leergierigheid en vervolgens in enthousiasme qua uitvoering. De ontwerper raadt aan om het niet te veel in protocollen en regels te zoeken, maar in nieuws- en leergierigheid én door er plezier aan te beleven. Vooral in afstemming en samenwerking op basis van veiligheid, wederzijds respect en waardering. Zo komt de toegevoegde waarde aan het licht.
Grenzen Ook bij dit concept geldt de vraag waar de grens ligt tussen het handelen van vrijwilligers die direct betrokken zijn in de zorg voor de zieke medemens en beroepskrachten. Die grens wordt gelegd bij de voorbehouden handelingen en de risicovolle niet-voorbehouden handelingen zoals de Wet BIG aangeeft. Bijvoorbeeld het katheteriseren, het geven van injecties, het behandelen van wonden en het verstrekken van medicijnen. Dat zijn uitgesproken verpleegkundige handelingen. Maar het aan- of uitzetten van een zuurstofapparaat? Dat is relatief eenvoudig; een vrijwilliger zou dit ook kunnen doen. Het gaat echter om een medicijn, en dus mag het niet. Voor vrijwilligers zelf roept dit wel eens vragen op. Het betrekken van vrijwilligers en mantelzorgers door beroepskrachten bij de zorgverlening kan niet worden afgedwongen. Het kan wel gestimuleerd worden door het bijzondere van het zorgen voor de zieke mens voor te doen, mensen ermee vertrouwd te maken en waar nodig te ondersteunen. En men moet vooral in de organisatie voor elkaar openstaan en van elkaar willen leren. Het Samen Zorgen Buro heeft een bewustwordingscursus ontwikkeld voor directies van organisaties en een workshop die beroepskrachten leert om ‘zorg te durven delen’. In het concept van gemeenschapszorg zijn het op de eerste plaats de vrijwilligers die een bestuur willen vormen en dus initiatief en verantwoordelijkheid gaan nemen. Zij zijn initiatiefnemers en behoeders van het gedachtegoed, van de werkwijze. Het is ook aan het bestuur om aan de zieke medemens, aan de naasten en aan de professionals uit te leggen dat het om een vrijwilligersorganisatie gaat die samenwerkt met professionele zorgaanbieders. De zieke mens maakt zelf de keuze om hier al dan niet of gedeeltelijk gebruik van te maken. In de situatie van het Franciscus Hospice heeft het bestuur nauw samengewerkt met de zorgarchitect van het Samen Zorgen Buro.
Vrijwilliger Aftasten Voor de vrijwilligers is het soms aftasten hoe ver zij kunnen gaan. Bij de ene beroepskracht gaat het soepeler dan bij de andere. Die houdt strakker vast aan de regeltjes. Als de beroepskracht op een veilige manier ‘de zorg durft te delen’, dan kan de vrijwilliger erg veel leren. Het biedt wel meer voldoening om vanuit het idee van ‘samen zorgen’ bezig te zijn. Het gevoel alleen maar aanvullend bezig te zijn zet de vrijwilliger meer op het tweede plan. Maar het gaat juist om de persoonlijke aandacht. Ook vrijwilligers hebben een eigen inbreng die waardevol is. Soms is het goed om kritische vragen te stellen over handelingen die beroepskrachten routinematig uitvoeren. Waarom doen zij dat eigenlijk zo? Het maakt dat ze zelf ook gaan nadenken. Niet iedereen vindt dat even prettig. Men moet eraan wennen. Maar sommigen zien de meerwaarde er wel van in en vrijwilliger en beroepskracht komen samen soms tot nieuwe ideeën. Vrijwilligers zelf zijn soms ook in een ondergeschikte rol geschoten. Ze doen waar ze goed in zijn: praktische en vaak huishoudelijke klussen. Dat is een veilige rol. Ieder doet het zijne, zonder lastige vragen te stellen. Maar zij moeten ook zelf de kans nemen om meer te doen
101
en zich dingen eigen te maken, om uitleg te vragen. Het kost een beroepskracht in het begin wellicht meer tijd, maar het is een investering die veel oplevert. Het moet een tweede natuur worden in de nieuwe beroeps- én vrijwilligershouding. Het ligt dus niet alleen aan de beroepskracht dat vrijwilligers vooral ‘aanvullend’ bezig zijn. Dat ligt ook aan vrijwilligers zelf, die soms te veel ontzag hebben voor beroepskrachten. Vrijwilligers kunnen op hun beurt mantelzorgers het goede voorbeeld geven. Want ook zij hebben zich vaak in een ondergeschikte positie laten duwen. Als hun dierbare wordt opgenomen, dragen ze de zorg over. Dat laten ze zelf ook toe. Ze voelen zich vaak te onhandig om iets te doen. Een vrijwilliger vertelt dat zij bezig was om een bewoner uit bed te tillen met een tillift. Je moet even weten hoe je dat moet doen; ze had de kunst afgekeken van een beroepskracht. De vrijwilliger vroeg aan de dochter, die erbij aanwezig was, of zij het ook wilde proberen. Maar die reageerde afwerend: ‘Dat kan ik toch niet.’ Waarop de vrijwilliger meldde dat zij het als vrijwilliger ook geleerd had. De volgende keer liet de dochter zich toch overhalen en intussen kan ze het zelfstandig. Dat is niet alleen handig, omdat de beroepskracht niet iedere keer geroepen hoeft te worden, maar het is ook fijn voor de dochter dat ze zelf haar moeder kan helpen en daar ook enige troost uit kan halen. Mantelzorgers kunnen vaak al zo weinig doen, dus datgene wat ze doen geeft vaak een goed gevoel.
102
Casestudie 6 Amerpoort Amerpoort verleent in de provincie Utrecht en ‘t Gooi diensten op het gebied van wonen, logeren, dagbesteding, vorming en training, vrijetijdsbesteding, thuiszorg, advies en ondersteuning aan mensen met een beperking. Amerpoort heeft ruim 1700 cliënten, waarvan bijna 600 ambulant. Er zijn 200 woonhuizen, 88 dagbestedingsgroepen en 5 logeerhuizen. Bij Amerpoort zijn 475 vrijwilligers actief. Meer informatie is te vinden op www.amerpoort.nl.
Coördinator vrijwilligerswerk Overzicht vrijwilligerswerk In februari 2008 is de Amerpoort gaan werken met nieuwe persoonlijke plannen die meer op het individu gericht zijn. De indicatiestelling is vaak wel individueel, maar de zorgverlening wordt vaak nog collectief geregeld. De woongroepen zijn ook kleiner geworden. Nu verblijven er in een groep zes bewoners met elk een eigen zit-/slaapkamer. Ook worden er vrijwilligers aan een woonhuis gekoppeld. Zij leveren hand- en spandiensten en helpen mee met recreatieve activiteiten zoals sport, spel en muziek. Het grote voordeel van de inzet van vrijwilligers is dat het nieuwe energie vrijmaakt, zowel bij cliënten als bij beroepskrachten en ook bij de vrijwilligers zelf. Behalve de vrijwilligers in de woonhuizen zijn er vrijwilligers die incidenteel te benaderen zijn voor uitstapjes en dergelijke. Vaak zijn dat oud-personeelsleden of mantelzorgers. En er zijn vrijwilligers die allerlei klussen uitvoeren, zoals de tuin onderhouden. Voor dit soort klussen worden ook bedrijven benaderd, die werknemers stimuleren om als vrijwilliger iets te doen. Er is een aparte groep vrijwilligers voor de geestelijke zorg. Een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is verplicht, zowel voor beroepskrachten als voor de vrijwilligers. Vrijwilligers worden op nagenoeg alle fronten gelijkgesteld met beroepskrachten, bijvoorbeeld als het gaat om het kerstpakket, reiskosten, agenda en dergelijke. Vrijwilligers hebben een overeenkomst met de organisatie waarin dit soort zaken is vastgelegd. Bezoekvrijwilligers Sommige cliënten ontvangen een-op-eenbezoek of gaan op stap met een vrijwilliger. Vooraf wordt de familie daarover gepolst. Die moet akkoord gaan. Vaak gaat het om een relatie die al bestaat, bijvoorbeeld een oud-personeelslid die na haar afscheid de cliënt blijft bezoeken en hem of haar meeneemt op uitstapjes, of een vrijwilliger die aan het woonhuis gekoppeld is en al bekend is met de cliënt. Het gaat niet om ‘willekeurige’ vrijwilligers die een bezoek komen brengen aan cliënten. Er is dan ook geen open werving voor het bezoekwerk. Voor het contact met jongeren zijn wel speciaal jongeren benaderd die na hun stage als vrijwilliger actief wilden blijven. Inzet vanuit sociaal netwerk Het is de bedoeling per bewoner in kaart te brengen wat diens hobby’s, interesses en contacten zijn. De manager vrijwilligerszaken bespreekt dit met het team om te bedenken wie wat kan betekenen voor de cliënt. Inschakeling vanuit het sociaal netwerk heeft als
103
voordeel dat de mensen vaak al bekend zijn met de cliënt. Het gaat om laagdrempelige contacten. Het team legt zelf de contacten en onderhoudt die vervolgens ook. Het team is dus verantwoordelijk, want zij staan het dichtst bij de bewoner en weten het beste wat er speelt. De manager vrijwilligerszaken ondersteunt hen en geeft bijvoorbeeld trainingen om contact te leggen en te onderhouden. Het succes van het betrekken van bekenden uit het sociaal netwerk van een cliënt staat of valt met de investering die het team bereid en in staat is te plegen. Deze aanpak is lastiger bij cliënten die (gedeeltelijk) zelfstandig wonen. Zij moeten zelf contact leggen en onderhouden. Maar dat is voor hen vaak nog moeilijk. Relaties zijn kwetsbaar en er is geen directe achterwacht van beroepskrachten die een en ander kan opvangen. Het kost vaak meer tijd en aandacht om dan een goed vrijwilligersmaatje te vinden met wie het klikt. Amerpoort is bezig om een maatjesproject op te zetten in de buurt waar cliënten wonen. De bedoeling is om mensen in de buurt die een vergelijkbare hobby hebben of wel eens een uitstapje willen maken dat samen met een cliënt te laten doen. De meerwaarde van dit soort contacten is dat ze niet zorggericht zijn, maar inspelen op wat de cliënt (nog) kan en wil.
104
Het idee van het op- of voortzetten van een sociaal netwerk komt voort uit de gedachte dat ieder mens relaties kan aangaan. Alleen is het soms nodig om iemand te helpen die te onderhouden. Dat geldt vaak ook voor ouderen. Hun sociaal netwerk is dikwijls gekrompen (veel bekenden zijn overleden), maar het is er nog wel. Ook dat zou in kaart gebracht en opgespoord kunnen worden. Bijvoorbeeld oude buren, bekenden van het werk en dergelijke. Toenemende vraag naar vrijwilligers De manager vrijwilligerszaken verwacht dat de vraag naar vrijwilligers – of die nu via een open werving of vanuit de sociaal netwerken van cliënten komt – zal toenemen. Ze constateert dat er een krapte is op de arbeidsmarkt en ook dat meer welzijnsbehoeften niet meer geïndiceerd worden. Daarmee komt de kwaliteit van leven van cliënten in het geding. Wil een organisatie die kwaliteit bewaken, dan is de inzet van vrijwilligers en ook mantelzorgers onontbeerlijk. Het is daarbij wel belangrijk dat vrijwilligers niet alleen de leuke klussen doen en de krenten uit de pap halen. Beroepskrachten willen ook wel eens een uitstapje maken of gaan wandelen met een cliënt. Dat draagt voor een belangrijk deel bij aan hun werkplezier en motivatie. Het moet dus een goede mix worden, waarin de verschillende betrokkenen rondom de cliënt elkaar respecteren, aanvullen en versterken. Over een mogelijke verschuiving van taken naar vrijwilligers merkt de manager op dat de organisatie wel de verantwoordelijkheid moet nemen vrijwilligers goed toe te rusten. De grens ligt voor haar bij de uitvoering van specifieke zorghandelingen, waarvoor je duidelijk gekwalificeerd moet zijn. Dat laat nog wel een grijs gebied over, maar dat lost zich in de praktijk vaak wel op. Dat moet je niet dichttimmeren met allerlei regels.
Organisatie vrijwilligerscoördinatie Amerpoort heeft een coördinator individueel vrijwilligerswerk. Die houdt zich voornamelijk bezig met de vrijetijdsbesteding van bewoners en de wijze waarop dat ingevuld kan worden. De coördinator heeft contact met de coördinatoren van de sociale netwerken in elk woonhuis. Ze werft nieuwe vrijwilligers, zorgt voor een inwerktraject, begeleidt de vrijwilligers (deels, indien ze verbonden zijn aan een woonhuis wordt van daaruit ook begeleiding geboden), en verzorgt trainingen aan beroepskrachten en dergelijke. Vrijwilligers die zich aanmelden, vullen een formulier in waarop ook gevraagd wordt naar hun vaardigheden, hobby’s, werkervaring, scholingsbehoeften en andere wensen. Op die manier heeft de organisatie een goed beeld en kunnen vrijwilligers gericht ergens voor gevraagd worden. Indien nodig krijgen de vrijwilligers een (taakgerichte) scholing. Daarnaast is er algemene coördinator vrijwilligerswerk. Deze functie is gekoppeld aan die van manager maatschappelijk betrokken ondernemen (MBO) en maatschappelijke stages (MaS). Met de maatschappelijke stages is Amerpoort een aardig eind op dreef. Er is al enige tijd proefgedraaid en er zijn nu overeenkomsten met een aantal scholen. De uren voor organisatie en begeleiding worden in rekening gebracht bij de scholen. Het is soms lastig om stageplekken te vinden, want deze groep cliënten is kwetsbaar en de werkzaamheden zijn privacygevoelig. De manager vrijwilligerszaken zorgt er daarom voor dat de beroepskrachten betrokken zijn bij het bedenken van geschikte stageplekken. De coördinator vrijwilligerswerk is ondergebracht bij de afdeling van ondersteunende diensten. Voorheen was dat bij de afdeling personeelszaken, maar daar is men van teruggekomen. Daar bleek de aparte positie van vrijwilligers niet voldoende uit de verf te komen. Nu werkt het beter. Met goed ondernemerschap heeft de Amerpoort het vrijwilligerswerk intern en extern op de kaart gezet en daar zullen ze de komende jaren mee doorgaan.
105
Bijlage B Overzicht geïnterviewden 1 Geïnterviewde medewerkers, vrijwilligers en cliënten van zorgorganisaties Borchleen, VierstroomZorgring: – Activiteitenbegeleider en werkbegeleider vrijwilligers – Coördinator vrijwilligerswerk intramuraal – Coördinator vrijwilligerswerk extramuraal – Pr-medewerker – Directeur – Twee vrijwilligers – Twee bewoners Oosterhof, Van Neynselgroep: – Activiteitenbegeleider – Werkbegeleider vrijwilligers – Coördinator vrijwilligerswerk – Directeur – Drie vrijwilligers – Drie bewoners – Medewerker van Divers, een organisatie voor welzijnswerk in Den Bosch, die adviseerde over het opzetten van een nieuw vrijwilligersbeleid in de Van Neynselgroep De Stichtse Hof, Vivium Zorggroep: – Coördinator welzijn – Coördinator vrijwilligerswerk – Zorgmanager – Drie vrijwilligers Bruggerbosch: – Coördinator vrijwilligerswerk – Manager zorg – Hoofd personeelszaken – Drie vrijwilligers Samen Zorg Buro en Franciscus Hospice: – Zorgarchitect – Vrijwilliger Amerpoort: – Coördinator vrijwilligerswerk Apeldoorn: – Vijftien coördinatoren vrijwilligerswerk in de zorg tijdens regionaal overleg
107
2 Geïnterviewde medewerkers van landelijke organisaties Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ): – Programmaleider ouderenzorg ActiZ, organisatie van zorgondernemers: – Senior medewerker cliënt, kwaliteit en innovatie Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN): – Manager zorgbeleid – Lid van de adviescommissie kwaliteit van zorg en onderzoek Sting, landelijke beroepsvereniging verzorgenden en zorgprojecten: – Afdelingsmanager kennis en informatie Agora, landelijke beroepsvereniging vrijwilligerswerk: – Bestuurslid en coördinator vrijwilligerswerk Atlant Zorggroep – Bestuurslid en coördinator vrijwilligerswerk Cordaan Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC): – Plaatsvervangend directeur en coördinator belangenbehartiging
108
Mezzo, landelijke vereniging mantelzorg en vrijwilligerszorg: – Medewerker kwaliteitsbeleid – Medewerker vrijwilligerszorg Vrijwillige Palliatieve en Terminale Zorg (VPTZ): – Medewerker Kwaliteit en Opleidingen Unie Van Vrijwilligers (UVV): – Secretaris van het landelijk bestuur
Bijlage C Overzicht leden begeleidingscommissie Dhr. dr. P. Hovens Coördinator onderzoek vrijwilligerswerk Directie Maatschappelijke Ondersteuning Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) Mw. drs. A. Mulder Senior beleidsmedewerker ActiZ Dhr. drs. M. Laterveer Plaatsvervangend directeur LOC Mw. R. Bronkhorst Coördinator vrijwilligerswerk en bestuurslid Atlant Zorggroep en Agora Mw. ir. T. Schreuder Goedheijt Manager programma Informele Zorg MOVISIE
109
Vilans kennis die werkt in zorg Vilans ontwikkelt en verspreidt praktisch toepasbare kennis en informatie. Hiermee kunnen aanbieders in zorg, welzijn en wonen hun diensten goed afstemmen op de vraag van cliënten en de kwaliteit van hun aanbod verhogen en bewaken. Tegelijkertijd wil Vilans bereiken dat cliënten en hun naasten in staat zijn om hun vraag en behoefte duidelijk te maken, te kijken wat hun eigen mogelijkheden zijn en de weg te vinden naar het best passende aanbod. Kennis uitwisselen tussen consumenten en aanbieders is nodig om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Vilans heeft een integrale visie op zorg, wonen en welzijn en wil vanuit die visie alle betrokken partijen verbinden. Het beoogde eindresultaat is dat de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen en mensen met een beperking of chronische ziekte verbetert en dat zij zo goed mogelijk kunnen deelnemen aan de samenleving.
Cecil Scholten verricht al vele jaren onderzoek naar vrijwilligerswerk in de zorg. Zij heeft diverse publicaties op haar naam staan en voert het beheer over de website die coördinatoren vrijwilligerswerk en andere betrokkenen voorziet van informatie en handreikingen. Ze is projectleider van Zorg Beter met Vrijwilligers, een project dat zich richt op kwaliteitsverbetering en innovatie van het vrijwilligerswerk in de zorg.
Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg
Cecil Scholten Riki van Overbeek
In het slothoofdstuk blijkt dat vrijwilligers vaak onderaan in de hiërarchie staan in de zorgorganisaties. Daardoor voelen ze zich te weinig serieus genomen en gewaardeerd. Maar het omgekeerde: fungeren als vooruitgeschoven post omdat ze dicht bij de cliënt staan, is ook niet hun ambitie. Vrijwilligers krijgen daardoor het gevoel ‘de gaten in de zorg’ te mogen opvullen. Het roept ook veel discussie op over de grenzen tussen de werkzaamheden van vrijwilligers en van beroepskrachten. De uitkomst van deze discussies wordt sterk beïnvloed door de positie van de vrijwilligers. Hoe gelijkwaardiger hun positie, hoe beter de afstemming en samenwerking, hoe solider deze basis zal zijn.
Een solide basis
Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg
In Een solide basis. Onderzoek naar vrijwilligerswerk en verantwoorde zorg is gekeken naar de veranderingen die ontstaan voor vrijwilligers en hun werkzaamheden door de invoering van het concept van verantwoorde zorg. Het onderzoek is uitgevoerd onder zes zorgorganisaties. Ook geven vertegenwoordigers van landelijke koepelorganisaties hun visie op de inzet van vrijwilligers. De resultaten van relevante wetenschappelijke onderzoeken naar vrijwilligerswerk worden gepresenteerd. En het rapport laat zien in hoeverre het overheidsbeleid blijk geeft van zicht op ontwikkelingen in het vrijwilligerswerk in de zorg en daar rekening mee houdt.
Een solide basis
Vrijwilligers lijken min of meer vanzelfsprekend aanwezig te zijn in zorgorganisaties. Ze vormen een solide basis. Maar de vanzelfsprekendheid waarmee organisaties, bewust of onbewust, de inzet van vrijwilligers denken te kunnen regelen, gaat niet meer op. Vrijwilligers laten zich meer horen. Ze hebben zelf ook wensen en verwachtingen ten aanzien van het werk en de organisatie. Nieuwe groepen doen hun intrede. Hier en daar dreigt zelfs al een tekort aan vrijwilligers. Tegelijkertijd verwachten de organisaties in de toekomst vrijwilligers hard nodig te hebben voor individuele ondersteuning van de cliënten. Verantwoorde zorg betekent meer zorg en dienstverlening op maat, in aansluiting op de persoonlijke wensen en behoeften van de cliënten. Zonder de inzet van vrijwilligers lukt het organisaties niet om die wensen en behoeften te vervullen.
Riki van Overbeek is expert op het terrein van ouderen en ouderenzorg bij Vilans. Zij heeft ook diverse onderzoeken uitgevoerd naar vrijwilligerswerk in de (ouderen)zorg. Verder houdt zij zich bezig met zelfmanagement bij ouderen, cliëntondersteuning, preventie bij ouderen en ouderen met een niet-westerse achtergrond. ISBN 978-90-8839-062-3
Cecil Scholten Riki van Overbeek
Vilans