Een schooltaalbeleid en een mogelijke rol voor de leraar Nederlands … (van Marleen Lippens, pedagogisch-begeleider Nederlands DPB-Brugge)
Elke leraar is een taalleraar Moet/kan een leraar Nederlands zijn collega’s helpen taalleraar te worden? Leerlingen verschillen in taalvaardigheid en leraren (in alle vakken en in alle onderwijsvormen en –richtingen) hebben daarmee te maken. Hoe kunnen leraren ondanks al die verschillen de taalontwikkeling ondersteunen en de schoolse taalvaardigheid verhogen? Scholen voeren een taalbeleid met als hoofddoel dat zoveel mogelijk leerlingen het schoolcurriculum halen. Ook de omgeving en talige maatschappij waarin ze elke dag moeten kunnen functioneren, vraagt om taalvaardige jongeren. Bovendien zal een doordacht taalbeleid het welbevinden van de leerlingen optimaliseren. Op dit ogenblik zitten scholen op verschillende snelheden. Een eerste groep heeft nog geen gestructureerd taalbeleid opgezet en zal nog alles moeten opstarten. Die kan eerst oplijsten wat er al gebeurt en van daaruit vertrekken. Een tweede groep voert wel al een taalbeleid, werkt al actiepunten uit, maar heeft misschien behoefte aan een nieuwe impuls, aan ondersteuning bij en vorming voor bepaalde aspecten van taalbeleid. In vele doorlichtingsverslagen is taalbeleid een van de werkpunten. Ook in het gepubliceerde scholenrapport in verschillende kranten blijkt dat vele scholen op het vlak van taalbeleid nog voor een grote uitdaging staan. Een taalbeleid voeren ondersteunt de gedachte van ‘gelijke kansen’ voor elke leerling. In het kader van democratisering en GOK kan een taalbeleid aansluiten bij de prioriteiten van de scholen. Omdat taalbeleid voor de hele school van belang is, wordt ieder personeelslid er best bij betrokken. Elk personeelslid ervaart dat werken aan een taalbeleid de onderwijskwaliteit verhoogt en dat meer leerlingen daardoor het schoolcurriculum kunnen halen. Een sterk talenonderwijs en een degelijke ondersteuning richt zich vooral op de niet-taalvaardige leerlingen. Maar ook de taalvaardige leerlingen worden door een goed, gedifferentieerd talenonderwijs uitgedaagd hun taal (talen) te versterken. Elke leraar Nederlands besteedt aandacht aan de rol van taal in zijn vak om zo de leerlingen een optimale begeleiding te bieden (onafhankelijk of de thuistaal Standaardnederlands, dialect of een tussentaal of zelfs een vreemde taal is). Vooral wanneer de taalvaardigheid van de leerlingen binnen een klas (les) uiteenloopt, is er behoefte aan een ‘taalgerichte vakdidactiek’. Taal en denken over het vak (en het beroep) zijn nauw met elkaar verbonden. Zijn alle ‘vaklessen’ echter taalgericht genoeg? Elke leraar is immers ook een taalleraar. Het is duidelijk dat de leraar Nederlands hier een belangrijke rol kan spelen. Vanuit zijn expertise zal hij de collega’s kunnen ondersteunen bij ‘talige activiteiten’ in hun lessen. Hoe ziet een goed laboverslag of stageverslag er uit? Waaraan besteden leerlingen aandacht bij een mondelinge presentatie? Hoe pakken ze een lange, moeilijke tekst aan? … Op school zullen, naast de individuele aanpak van de leraar, ook alle partijen samenwerken aan taalgericht vakonderwijs, uitwisseling, observatie … en dat koppelen aan andere ontwikkelingen die zich binnen de brede schoolcontext voordoen. 1 De leraar Nederlands als lid van het taalbeleidteam op school (sensibilisatie, ontwikkeling visie, verzamelen gegevens, taalbeleidsplan opstellen …)
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
Een werkgroep op de school ontwikkelt een visietekst voor de eigen schoolcontext. De eigen visie wordt getoetst aan de visietekst, uitgeschreven door de pedagogische begeleiding en eventueel bijgestuurd. Via enquêtes, gesprekken met alle betrokkenen (leerlingen, leraren, directie, ouders) kunnen de prioriteiten opgemaakt worden. Daaraan verbindt het taalbeleidteam acties. De aanpak, de verantwoordelijke voor de actie, en de timing worden daarbij vastgelegd. Je pakt de zaken het best gefaseerd aan. Een werkgroep kan een vooronderzoek uitvoeren naar deze thema’s: 1 taalverwerving (verwerven van vaktaal is te vergelijken met het aanleren van een nieuwe taal), 2 talen, taalvariëteiten en taalvarianten in het dagelijkse leven, 3 meertaligheid op school, de mogelijkheden van CLIL, 4 studieloopbaan, 5 taalgericht vakonderwijs, 6 taalbeleid op andere (naburige) scholen: aanpak, positieve verhalen … Voor de prioriteiten en de acties werkt de werkgroep op verschillende niveaus: school-, leraar- en leerlingenniveau. Een sleutelfiguur in dat taalbeleidteam is ongetwijfeld de leraar Nederlands. Hij kan de samenwerking met collega’s op gang trekken en blijvend stimuleren. Door overleg met vakleraren kan de leraar Nederlands een duidelijk zicht krijgen op de struikelblokken voor bepaalde leerlingen, vakken … Door in de lessen Nederlands een relatie te leggen met andere vakken kan de schoolse taalvaardigheid verhogen en een expliciet taalonderwijs heel functioneel worden, wat voor leerlingen motiverend werkt. Strategieën uit de lessen Nederlands kunnen een ingang vinden bij de andere vakken. Mogelijke thema’s die de transfer bevorderen zijn: - leesstrategieën: in veel lessen zijn leesteksten een belangrijke informatiebron. De aangeleerde aanpak uit de Nederlandse les zal het opnemen van kennis en informatie bevorderen; - woordenschatstrategieën kunnen in elke les ingezet worden, kennis op dat gebied is dus zeker een belangrijke troef; - taalzorg, in gesproken en geschreven taal, met onder andere de nodige aandacht voor de standaardtaal en spellingstrategieën; - taalgebruik in toetsen (proefwerkvragen): leerlingen struikelen soms over formuleringen of ze kunnen zelf onvoldoende helder verwoorden wat ze duidelijk willen maken. Toetsvragen leren lezen, antwoorden ‘voorspellen’, afspraken maken om toetsvragen op te stellen … kunnen een ondersteuning bieden; - structureren van teksten en notities nemen: afspraken naar alle collega’s waar dat onderdeel tot het vak behoort (bv. laboverslag opmaken), bijvoorbeeld ook door schrijfkaders aan te bieden zoals mogelijke aanzetten voor zinnen, richtlijnen voor een bepaalde structuur; - leerstrategieën: verschillende strategieën bevorderen het ‘leren’; - de OVUR-strategie: voor om het even welke opdracht in om het even welk vak kunnen deze vier stappen houvast bieden. De leerlingen gaan zich oriënteren, bereiden zich voor op de taak, voeren ze dan uit en ten slotte reflecteren ze over proces en product. 2 Taal als leergebied op zich (talenonderwijs, samenwerking Nederlands en moderne vreemde talen) Overleg voor de leraren Nederlands in de vakgroepen is niet nieuw. Misschien zoeken vakgroepen naar mogelijke onderwerpen. Bepaalde aspecten van taalbeleid kunnen er een plaats krijgen. Afspraken, onderlinge en met de collega’s vreemde talen staan vaak al bovenaan het lijstje met ‘to do’s’.
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
De leraren Nederlands in de vakgroep (of de vakcoördinatoren Nederlands van een scholengemeenschap) komen samen om - meestal - heel concrete afspraken te maken, maar nemen ze ook de tijd om aan elkaar te verduidelijken waarmee ze in de klas bezig zijn en welke didactische methodes zij bij hun leerlingen gebruiken? Hoe pakt de collega in de eerste graad de schrijfvaardigheid aan? En de collega van de derde graad? Waar vinden we een duidelijke leerlijn? Kunnen er afspraken voor een groeilijn in de criteria voor de evaluatie gemaakt worden? Hoe pakken ‘jouw leerlingen’ een spreekopdracht aan? Welke stappen zetten ze? Met welke leesstrategieën zijn de leerlingen vertrouwd? Welke termen gebruiken ze bij zins- en woordleer? Weet je dat als collega’s voldoende van elkaar? Zoek een bepaald item om eens het didactische in de kijker te zetten, zoek naar duidelijke, haalbare afspraken. Al die afspraken kunnen dan in een schooleigen document komen. De leraren Nederlands van de eerste graad hebben ook zicht op de aanpak in de basisschool zodat ze met die voorkennis van de leerlingen rekening kunnen houden. Wordt die informatie ook gedeeld met de leraren van de andere graden? En met de collega’s vreemde talen? Het kan ook erg zinvol zijn informatie over de beginsituatie van de leerlingen te hebben. Stapt de school mee in het ‘screenen’ en hoe zal dat gebeuren? Daarbij is het belangrijk dat de groep zich beter eerst de vraag stelt: ‘Wat doen we met die informatie en wat gebeurt ermee naar de collega’s toe?’ Welke transfers zijn mogelijk naar de lessen moderne talen, dus naar de leraren vreemde talen? De vakcoördinatoren (en/of leraren) van verschillende talen, binnen een school of in de scholengemeenschap, kunnen samengebracht worden voor overleg. Een document dat een eerste overleg kan ondersteunen zou een jaarplan kunnen zijn. Zo spreken ze bijvoorbeeld een jaarplanning af waarin ze opnemen wanneer ze welk onderdeel in de klas behandelen. Op die manier is er geen ‘overlapping’, maar komt er een efficiënte aanpak waar iedereen baat bij kan hebben. Ondertussen zullen ook andere zaken dan ‘pure’ planning aan bod komen. Termen en begrippen worden aangebracht, de tijd die aan bepaalde delen besteed wordt, komt ter sprake … De communicatieve benadering (zoals het werken met de OVUR-strategie), de aandacht voor structuren ter ondersteuning van de communicatie … dat alles kan er een plaats krijgen. Als de school met vakcoördinatoren aan de slag gaat, dan kunnen die coördinatoren samen een weg uittekenen, ze spreken de verschillende stappen af en brengen dan hun vakgroep op de hoogte. 3 Intensief werken aan aandacht voor taal, ook in niet-taallessen: taalgericht vakonderwijs (samenwerking met andere vakken) Taalgericht vakonderwijs staat voor een didactiek die gebruik maakt van het feit dat taal een belangrijke rol speelt bij het leren, wat er ook geleerd wordt. Voorlopers van die idee zijn M. Hajer en T. Meestringa die o.a. ‘Handboek taalgericht vakonderwijs’ op de markt brachten. Uitgangspunt van taalgericht vakonderwijs is dat taal, leren en denken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Taalgericht vakonderwijs zoekt naar mogelijkheden om leren en taal aandacht te geven in de vaklessen. De vakinhoud staat voorop, en daarover praat en schrijf je met elkaar in vaktaal. Aandacht voor taal betekent dan dubbele winst. Taalgericht vakonderwijs is te omschrijven als contextrijk onderwijs, vol interactie en met taalsteun. De begrippen context en interactie zijn niet specifiek voor taalgericht vakonderwijs. Alle leraren werken met contexten en samenwerkend leren levert veel zinvolle interactie. Voor vaktaalleren is aandacht voor beide echter onmisbaar. Door de
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
leerlingen daarbij op verschillende manieren taalsteun te geven, is het leerproces te optimaliseren. Context, interactie en taalsteun Context Context is het netwerk van begrippen, situaties, kennis en ervaringen van de leerling, waarin de nieuwe leerstof een plaats moet krijgen. De context geeft de aanknopingspunten om de nieuwe stof te koppelen aan de aanwezige kennis van de wereld. Door context aan te brengen of te activeren wordt voorkomen dat de lesstof loshangende, schoolse kennis wordt. Bij context aanbrengen gaat het om het activeren van alledaagse en vakspecifieke voorkennis. Leraren zoeken naar een aanpak, bedenken opdrachten om die voorkennis van leerlingen naar boven te halen. Daarnaast gaat het om de maatschappelijke context van de nieuwe leerstof: hoe komen leerlingen ‘wat ze moeten leren’ tegen buiten school? Hoe kun je dat als leraar op gang brengen en stimuleren? Door bijvoorbeeld gebruik te maken van media (kijk- en luisterfragmenten) en een grote variatie aan tekstsoorten, kan de wereld de klas in komen. Vertrekkend vanuit de OVUR-strategie die de leraar Nederlands aan alle leraren kan verduidelijken, kan de leraar zijn lessen opbouwen. Tijdens de oriëntatiefase staan de leerlingen expliciet stil bij de schoolse en maatschappelijke voorkennis. De leraar zoekt ook naar een aansluiting met de wereld buiten de school. Die voorkennis en die relatie met de buitenwereld bij de leerlingen activeren wordt uiteindelijk een automatisme. Interactie Leren doe je over het algemeen samen. Je kunt natuurlijk ook veel in je eentje leren. Maar het meeste leren komt tot stand door over een onderwerp van gedachten te wisselen, elkaar te bevragen en elkaar informatie te geven. Kennis is geen vaststaand gegeven; mensen bouwen in contact met elkaar kennis op. Het onderwijs is een krachtige omgeving om samen kennis op te bouwen, waarbij de leraar een belangrijke informatiebron en hulp voor de leerlingen kan zijn. Taal leren doe je door een taal veel te gebruiken. Dat geldt ook voor vaktaal. Daarom is het belangrijk leerlingen veel te laten spreken en schrijven. Door leerlingen gestructureerd te laten spreken en schrijven, leren ze hun kennis verwoorden en delen met anderen. Vandaar het belang gevarieerde mogelijkheden tot interactie te creëren. Door leerlingen meer aan het woord te laten, krijgt de leraar zicht op wát de leerling weet over de lesstof en hóe hij die kennis verwoordt. Daarom zijn opdrachten om leerlingen te laten samenwerken én om leerlingen taal te laten produceren, een belangrijk element bij interactie. Ook is het noodzakelijk dat er in de klas een veilig klimaat heerst zodat leerlingen zich niet geremd voelen om zich te uiten. Hoe kun je dat als leraar aanpakken? Wie werkt er al via het principe van ‘actief en samenwerkend leren’? Hoe gaat je collega Nederlands of een collega van een ander vak, misschien zelfs binnen dezelfde klas ermee om? De leraren kunnen door het delen van hun ervaringen in vakgroepen of tijdens pedagogische studiedagen van elkaar leren. Op de school komen we tot een lerende organisatie. Taalsteun Taalsteun is alle steun die leerlingen krijgen om de (vak)taal juist te gebruiken. Taalsteun is bedoeld voor leerlingen die moeite hebben met het begrijpen en verwoorden van de leerstof. Je kunt het zien als een steiger. Leerlingen krijgen steun bij opdrachten waarbij ze moeten lezen, luisteren, spreken of schrijven, zolang ze dat nodig hebben. Taalsteun geeft leerlingen de mogelijkheid om te leren hoe ze iets moeten opschrijven of vertellen, hoe ze een tekst kunnen lezen, hoe ze aantekeningen kunnen maken, enzovoort. Taalsteun bij het lezen van een tekst kan bijvoorbeeld bestaan uit een
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
woordenlijstje, een deels ingevuld schema dat de leerlingen in duo’s al lezend moeten aanvullen of een stappenplan. Leraren geven leerlingen steun bij het uitvoeren van opdrachten die een beroep doen op taalvaardigheden. Hoe een schrijfkader opstellen, een spreekplan aanpakken … wat kan er allemaal deel uitmaken van die hulpmiddelen, hoever ga je daarin, welke afspraken op de school moeten hierover gemaakt worden? Scholen bijvoorbeeld waar leerlingen veel verslagen schrijven, zullen behoefte hebben aan een schrijfkader voor die verslaggeving. De vakgroep Nederlands of de leraar van de klas kan helpen bij het ontwikkelen van schrijfkaders of andere taalondersteunende hulpmiddelen. Een belangrijke werkwijze waarmee de leraar dat taalgericht vakonderwijs kan bevorderen, is de interactie met de leerlingen. Hij kan de betrokkenheid van leerlingen beïnvloeden met het type vragen dat hij stelt, door de feedback die hij geeft, door de wijze van beurten verdelen en door de mate waarin hij actief taalgebruik van leerlingen vraagt. Wat is bijvoorbeeld taalgericht vakonderwijs binnen aardrijkskunde, wiskunde …? Waarom wordt er zo’n belang gehecht aan het zelf praten van leerlingen over de leerstof? Kunnen leerlingen voldoende verwoorden wat de leerstof van om het even welk vak betekent? Hebben ze nieuwe begrippen voldoende onder de knie? Welke materialen zijn ter beschikking? Kunnen we die zelf als lerarengroep ontwikkelen en hoe pakken we dat aan? Het gebruik van verschillende (activerende) werkvormen in heel wat vakken biedt de leerlingen extra taalgerichte oefenmomenten. In 2003 hebben Brouwer en Van Graft een rapport gepubliceerd over ‘Taal bij andere vakken: ver-rijken of ver-reiken?’ Ze stelden een checklist op om taal en talige activiteiten vooral in zaakvakken op te sporen. De checklist behandelde deze zes domeinen: spreken, luisteren, schrijf – en leesvaardigheid, taalbeschouwing en woordenschat. De leraar Nederlands kan met informatie over die domeinen toch wel gericht een en ander aan zijn collega’s meegeven. Daarbij moeten we dan ook beseffen dat andere vakken eveneens oefenkansen kunnen bieden, als er maar voldoende transfer en transparantie is. Weten de collega’s hoe de leerlingen in de lessen Nederlands leren presenteren, antwoorden formuleren? … Bekijken we de verschillende vaardigheden eens in de andere vakken: waar vinden we opdrachten die aansluiten, hoe ver gaan de andere vakken of hoe ver gaan ze net niet, waar laten ze kansen liggen? … We overlopen de domeinen die ook in het rapport bekeken zijn. Bij spreken komt de taalactiviteit ‘vragen beantwoorden’ heel dikwijls aan bod. Ook ‘ervaringen vertellen’ en ‘een mening geven’ zullen de leerlingen in verschillende vakken mogen ‘oefenen’. Hoe ze dan een goede argumentatie moeten opbouwen, vinden we niet zo dikwijls terug. Vanuit het vak Nederlands kan er een mogelijke oproep zijn om de aangeleerde spreekstrategieën (o.a. bij argumentatieleer) ergens anders in te zetten. Hoeveel keren zullen leerlingen in een hun schoolloopbaan een presentatie brengen – buiten het vak Nederlands? Waarschijnlijk loont het toch de moeite om met de collega’s die ermee werken bepaalde afspraken te maken, zoals over criteria, aanpak van de presentatie … Luisteren is in onderwijs een veel voorkomende activiteit. Leerlingen luisteren vooral naar de leraar die instructies geeft, informatie of opdrachten doorgeeft, leerstof aanbiedt, en af en toe zullen ze naar een verhaal luisteren. De leraar is de leider van het traditionele klassengesprek, waar de leerlingen aan deelnemen en zo kansen krijgen om naar hun klasgenoten te luisteren. Waar zijn hier de luisterstrategieën aangebracht?
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
Bij schrijven is het ‘schriftelijk beantwoorden’ van vragen de dominante activiteit. Afhankelijk van de leerlingengroep, de richting … zullen er ook andere schrijfactiviteiten bij komen. Leerlingen gaan gebeurtenissen, handelingen beschrijven zoals in een verslag van een stage, van een oefening in een labo, van een schooluitstap. Naarmate ze ouder worden, zullen ze uitgebreidere schrijfopdrachten moeten uitvoeren. Dit artikel wil hier geen oproep zijn om de leraar Nederlands overal bij het nalezen te betrekken. Integendeel, het is zinvol duidelijke afspraken te maken: zo kan de leraar Nederlands bij de geïntegreerde proef bepaalde delen opgeven en bijsturen. Denk daarbij aan een inleiding en slot, een dankwoordje … De geïntegreerde proef is duidelijk het werk van de leerlingen en niet van de leraar Nederlands. Binnen vrijwel elke zaakvakles lezen de leerlingen teksten en/of opdrachten. De tijd die leerlingen tijdens die lessen aan lezen besteden, is zeker niet gering. Het lezen van de zakelijke teksten is dus een belangrijke taalactiviteit in onderwijs. Dat betekent dat de leerlingen de leesstrategieën veelvuldig zullen moeten inzetten. Meestal krijgen ze geen aanwijzingen over hoe ze een tekst moeten lezen. Ze zullen zelf moeten beslissen hoe ze de lectuur aanpakken. De leraar heeft hier een belangrijke taak: hij kan hen begeleiden in het kiezen van de gepaste aanpak. Alleen als de collega van het zaakvak op de hoogte is van de verschillende strategieën die zijn leerlingen beheersen, zal dat op een vlotte manier verlopen. Een document of een uiteenzetting op een personeelsvergadering over de leesstrategieën, door een leraar of de vakgroep Nederlands, zou de collega’s daarin kunnen ondersteunen. Is er in niet-taalvakken ook aandacht voor de taalbeschouwelijke component? Wat met spelling en zinsconstructies? Of wanneer zet een leerling welk taalregister in? Een belangrijk onderdeel is hier toch de woordenschat. Nieuwe, ongekende woorden kunnen behoren tot de typische woordenschat van het vak, misschien zijn ze ruimer te kaderen, komen de woorden in meer vakken aan bod. Besteedt elke leraar, die ook een taalleraar zou moeten zijn, voldoende aandacht aan vakjargon, schooltaal, instructietaal? Pleiten voor een goede spellingattitude zal betere resultaten halen als ook de collega’s de fouten aanstippen. Voor een gepast taalgebruik zullen we bovendien op hen moeten kunnen rekenen. Aandacht voor alle aspecten van taal, overal op school, door elke ‘medewerker’ bevordert een goed taalbeleid. 4 Het ontwikkelen en uitbouwen van een functioneel en communicatief gebruik van het Nederlands als onderwijstaal in alle vakken (Standaardnederlands, instructietaal, vaktaal) Als we ‘goed’ onderwijs willen voor allen, dan zou er ook automatisch aandacht voor taal moeten zijn. Dat veronderstelt standaardtaal gebruiken, de juiste vaktermen toepassen, in de gepaste taal over de leerstof en het vak kunnen praten … Welke taal is er nodig bij bijvoorbeeld chemie (een verslag van een proef onder woorden brengen), verkoop (voeren van een gesprek met een klant), bouwtechnieken (instructies over beton storten lezen)? Wie leert hen die taalvaardigheid aan? Hoe pakt hij dat aan? De vakleraar integreert functioneel en communicatief taalgebruik in zijn ‘vaklessen’. Welke rol kan de leraar Nederlands hier spelen? Is er mogelijkheid tot structureel overleg met collega’s? De leerlingenpopulatie in onze scholen laat een enorme diversiteit zien in sociale, culturele en etnische achtergronden. Die diversiteit zie je ook in de taalsituatie waarin leerlingen opgroeien: velen leven dagelijks met meer talen dan alleen Standaardnederlands. De taalvaardigheid van die leerlingen is bij de start van het secundair onderwijs nog volop in ontwikkeling. Dat stelt de school voor de volgende opdracht: hoe kunnen we de leerlingen ondersteunen bij het leren van het Nederlands, terwijl het Nederlands tegelijkertijd de instructietaal in vrijwel alle vakken is? Aandacht voor taal is in het onderwijs onontbeerlijk: leerlingen lezen, praten, schrijven over nieuwe leerstof en leren denken in taal.
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
De ervaring leert dat leraren bij bepaalde leerlingen (ex-okan-leerlingen, taalzwakke leerlingen … ) slechts gedeeltelijk kunnen voorspellen welke begrippen leerlingen al wel in het Nederlands kennen, hoe goed ze kunnen schrijven, argumenteren enz. Wanneer er in de dagelijkse lespraktijk geen oog is voor deze bijzondere leersituatie, zullen leerlingen - vaak onnodig - struikelen over de typische ‘schoolse taalvaardigheden’, die ze voor het leren nu eenmaal nodig hebben. Leraren veronderstellen nog maar al te vaak dat de leerlingen de benodigde taalvaardigheden in het Nederlands van huis uit (of vanuit het basisonderwijs) meebrengen. Hoe kan een leraar het taalniveau inschatten en hen daarvoor de nodige taalsteun bieden? Kijkwijzers kunnen de leraren op weg helpen. Standaardnederlands Via allerlei (sensibiliserende) acties kunnen de leerlingen en leraren ertoe aangezet worden meer aandacht te schenken aan het gebruik van de standaardtaal. Belangrijk is dat iedereen inziet dat het kiezen van de geschikte taalvariëteit centraal staat, dat een schoolsituatie vraagt om het gebruik van Standaardnederlands en dialect daar niet op z’n plaats is. Vaktaal Elke leraar zoekt hoe hij in elk lesgebeuren voldoende aandacht aan de vakeigen terminologie kan schenken. Dat kan via visualisatie, lijsten met vaktermen, het actief laten gebruiken van de nieuwe vakterminologie in passende, nieuwe contexten. Mogelijke manieren om dit op school aan te pakken zoals posterprojecten en voorbeeldlijsten lopen al op verschillende scholen. Instructietaal Al te vaak struikelen leerlingen over moeilijke opdrachtformuleringen en/of toetsvragen. Zowel tijdens het lesgeven als bij het opstellen van opdrachten/toetsen/proefwerken zal de leraar zichzelf en zijn taalgebruik voortdurend in vraag stellen. Bij elke leraar zou die alertheid aanwezig moeten zijn, zodat hij in de vakgroep of bij een collega van een ander vak te rade gaat en een kritische lezer zoekt voor de opdracht of toets. Vandaar kan het zinvol zijn om de proefwerken te screenen en stil te staan bij mogelijke valkuilen bij het geven van instructies. Een lerarenteam van de school (de werkgroep taalbeleid of eventueel de vakgroep Nederlands) kan dat opnemen na eerst zelf een oefening met proefwerkvragen gemaakt te hebben. De groep stelt een soort checklist of kijkwijzer op en bezorgt die aan elke vakgroep. De vakcoördinatoren hebben hier een taak: elk lid van de groep oproepen om met de tips rekening te houden, een ‘groeilijn’ afspreken. Wat verwachten we in de eerste en wat in de derde graad? De collega-leraar kan de eerste kritische lezer zijn van je proefwerkvragen. Is alles voldoende duidelijk, welk antwoord wordt verwacht? Staat iedereen open voor feedback van de collega? Soms kan dit aspect van taalbeleid, wanneer het in de school wat gevoelig ligt, door de verschillende vakbegeleiders en/of schoolbegeleider opgenomen worden. 5 Taal als communicatiemiddel op school (interne en externe communicatie) Voor elke vorm van communicatie kiest de school een eigen huisstijl (onder meer de BINnormen). De instrumenten voor communicatie houden zich daaraan. De teksten zijn ook aan het doelpubliek aangepast. Ze houden rekening met het gepaste register, het woordgebruik, de stijl … Bij de communicatie onderscheiden we de interne en externe communicatie. Die communicatie gebeurt met allerlei partners op verschillende niveaus, tussen directie en leerlingen, tussen leraren en leerlingen, bij de leerlingen onderling, binnen en buiten de klas … Kunnen over die communicatie concrete afspraken komen? Kent iedereen de BINnormen? Misschien kan een ‘fiche’ met de belangrijkste ter beschikking gesteld worden van elke collega. Het hoeft zeker niet de leraar Nederlands te zijn die voor die fiche
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07
zorgt. Dat kan natuurlijk wel, maar het kan ook de leraar informatica, de leraar zakelijke communicatie zijn. Het kan eveneens in samenspraak gebeuren. De directie en leraren zetten ook allerlei instrumenten in voor de communicatie: via het schoolreglement, de schoolagenda, informatieve brieven … Is er op school aandacht voor de manier waarop al die informatie verwoord wordt naar de leerlingen (en ouders) toe? In de klassen geven de leraren les, ze voeren gesprekken met leerlingen, vertellen en lezen voor, ze formuleren een schriftelijke evaluatie, noteren opmerkingen in de schoolagenda … Externe communicatie door de directie, een leraar, een opvoeder, een secretariaatsmedewerker met ouders kan ook beantwoorden aan een aantal afspraken. Denk maar aan een gesprek tijdens een oudercontact of aan de telefoon, opmerkingen in de agenda of op het attituderapport ... Daarnaast is er het contact met stageplaatsen, de schoolomgeving, de toekomstige leerlingen en hun ouders, bijvoorbeeld tijdens een opendeurdag. Tot slot Deze tekst bevat heel wat ideeën voor mogelijke ondersteuning van het taalbeleid door de leraar Nederlands. Het is zeker niet de bedoeling al die suggesties op te pakken. Taalbeleid is een verantwoordelijkheid van de hele school en zeker niet alleen van de leraar of de vakgroep Nederlands. Je kunt stimuleren, enthousiasmeren, ondersteunen … de liefde en gevoeligheid voor taal wakker houden (maken) … Bibliografie Haijer, M. en T. Meestringa (2004). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum, Coutinho. Van Eerde, D., Hacquebord, H., Hajer, M., Pulles, M. & Raymakers, C. (2007). Kijkwijzer voor taalgericht vakonderwijs. Enschede, SLO/Platform Taalgericht Vakonderwijs (brochure met dvd). Meestringa, T & A. Tordoir (1999). Taalbeleid in de lespraktijk. Aanbevelingen op grond van zes casestudies ‘Taalbeleid in de praktijk van het voortgezet onderwijs. www.taalgerichtvakonderwijs.nl/. Paus, H., Rymenans, R. & Van Gorp, K. (2003). Dertien doelen in een dozijn. Een referentiekader voor taalcompetenties van leraren in Nederland en Vlaanderen. Den Haag, Nederlandse Taalunie.
Marleen Lippens
DPB-berichten
juni ’07