Een multimediale basiscursus Nederlands voor anderstalige volwassenen
door werkgroep volwassenenonderwijs Steunpunt NT2 / Centrum voor Taal en Migratie (K.U.Leuven) technische realisatie multimediale cd-roms de Filmfabriek ontwerp omdoos, cd-hoesjes, cd-inleg, cd-opdruk, kaft handleiding, achtergrond handleiding Echodesign met de steun van de Vlaamse Gemeenschap, departement Werkgelegenheid, departement Welzijn, departement Vorming & Onderwijs, Provincie Limburg, Provincie Vlaams-Brabant, Vlaamse gemeenschapscommissie de Bonte Was doos bestaat uit: • een box met 4 multimediale cd-roms • een box met 2 cd-roms met het ‘pen-en-papier’materiaal • een cd-rom met geluidsfragmenten • een papieren docentenhandleiding bij de activiteiten voor de contacturen Omdat het ‘pen-en-papier’ pakket op cd-rom wordt aangeboden, is het voor elke lesgever mogelijk om het pakket ‘op maat’ van zijn groep aan te passen.
1e druk, 2003 © Steunpunt NT2 / Centrum voor Taal en Migratie (K.U.Leuven) Alle rechten voorbehouden. Niet uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt in gedrukte, akoestische, filmische, elektronische of welke andere vorm ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten op de gereproduceerde illustraties te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gleden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
INHOUD Gebruiksaanwijzing Bonte Was
I II
Wat zit er in de doos?
IV
Aandachtspunten
VI
Starten Ondersteuning Taakgericht werken Contactuur A
VIII XI XIII 1
Kennismaking
2
Waar kom je vandaan?
4
Courante instructies en voorwerpen
6
Quiz
9
Contactuur B
11
Herhaling
12
De computer
14
De computer aanzetten en afzetten
17
Het programma Bonte Was
21
Contactuur 1
24
Het opdrachtenblad
25
Ik ben Ariël
26
De identiteitskaart
28
Getallen
30
Contactuur 2
32
Hoe kom jij naar de les?
33
Op de bus
35
Waar zit de olifant?
37
Bonte Was Inhoud
Contactuur 3
39
Wie woont waar?
40
Buren
42
Mijn balpen
44
De spullen van Janine
46
Contactuur 4
48
Begroeten
49
Huizen kijken
50
Wat is het probleem?
53
Zekeringen
55
Contactuur 5
58
Hoe laat is het?
59
Hoe oud ben je?
62
Hoe ziet je dag eruit?
65
Wanneer spreken we af?
67
Uren, minuten en seconden
69
Contactuur 6
71
Afval sorteren
72
Waar kan ik brood kopen?
74
In de winkel
76
Waar moet ik heen?
78
Contactuur 7
81
Op uitstap
82
Steden-kwartet
85
Vlaggen en landen
88
Hoe ziet hij eruit?
90
Contactuur 8
93
Oudercontact
94
Ik ben …
96
Wanneer komen ze het vuil ophalen?
98
Op de markt Contactuur 9
100 103
Heeft er iemand honger?
104
Op school
107
Het onderwijs in België
109
Bonte Was Inhoud
Het weerbericht Contactuur 10
112 114
Hoe groot precies?
115
Belangrijke post
118
Een recept voor brood
120
Verleden en toekomst
123
Contactuur 11
126
Op zoek naar een school
127
Inschrijven op school
130
Ongelukken
132
Gebruiksaanwijzingen
134
Openingsuren
136
Contactuur 12
138
Waar gaan we naartoe?
139
Een kaartje
142
Wat betekent dat bord?
145
De foto is mislukt
148
Contactuur 13
150
Een vergunning
151
Fantasie of werkelijkheid?
153
Op het gemeentehuis
156
Wat moet ik invullen?
158
Een vergissing
161
Contactuur 14
163
Een ongeval
164
De 100 bellen
168
Het aanrijdingsformulier
171
E.H.B.O.
174
Contactuur 15
176
De overstroming
177
De Brandweer
179
Familie
182
De juiste vakman
185
Kan je me helpen?
188
Bonte Was Inhoud
Contactuur 16
190
Wat doe jij graag?
191
Hoeveel kost dat?
194
Ik versta het niet…
198
De loodgieter is een vrouw
200
Contactuur 17
203
Verboden te roken
204
Ik doe mijn werk graag!
207
Ik ben op zoek naar…
210
Mogelijk of onmogelijk?
212
Contactuur 18
215
Waagstuk !
216
Wat staat er in de tv-gids?
219
Een avondje tv-kijken
222
Het nieuwsbericht
225
Contactuur 19
228
Het weerbericht
229
De seizoenen
233
Hoe ziet het er uit?
235
Het spelprogramma
239
Tegengestelden
242
Bonte Was Inhoud
Gebruiksaanwijzing
1 2 3 4 5 6
Bonte Was Wat zit er in de doos Aandachtspunten Starten Ondersteuning Taakgericht werken
1
Bonte Was
website Bonte Was: www.bontewas.be helpdesk:
[email protected]
Wat is Bonte Was ? Bonte Was is een basiscursus Nederlands voor volwassen anderstaligen. Het pakket bestaat uit een multimediaal gedeelte op cd-rom en een begeleidend 'pen-en-papier' lespakket.
Doelgroep Bonte Was is bedoeld voor gealfabetiseerde volwassen anderstaligen die geen of zeer weinig Nederlands kennen. Bij de ontwikkeling van de cursus is bijzondere aandacht geschonken aan de bruikbaarheid voor groepen met laaggeschoolde cursisten. Zelfstudie zonder enige begeleiding is voor deze doelgroep vaak niet aangewezen. Door bij een multimediale cursus ook een uitgewerkt pakket aan aangepaste contactactiviteiten aan te bieden, wordt het geheel ook voor de laagstgeschoolden toegankelijk. De weinige educatieve software die – tot nu toe – voor het Nederlands beschikbaar is, is zowel qua talige inhouden als qua didactische principes, helemaal niet afgestemd op de doelgroep van laaggeschoolde tweedetaalleerders. Het multimediale taalleerpakket Bonte Was wil deze leemte opvullen. In principe is Bonte Was geschikt voor elke beginnende NT2-leerder, zowel hoog- als laaggeschoolden kunnen ermee aan de slag.
Doelstellingen Voor de afbakening van de doelen is een beroep gedaan op de 'Visietekst en einddoelen basisniveau NT2' van de VLOR1 en op de concrete uitwerking van deze tekst door de Dienst voor Onderwijsontwikkeling: 'Volwassenenonderwijs - Opleidingsprofielen moderne talen. Voorbeeldmateriaal bij de specifieke eindtermen.' Voor de concrete invulling van de cursus hebben de ontwikkelaars zich eveneens gebaseerd op het cursusplan NT2 van het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie2.
Basisniveau De totale inhoud van Bonte Was gaat voorbij het basisniveau (richtgraad 1.1) tot aan richtgraad 1.2. Aan álle doelen en contexten van richtgraad 1.1 is gewerkt na de helft van de cursus. Alle doelstellingen en contexten uit het vervolgniveau (richtgraad 1.2), zoals beschreven in de tekst van DVO, komen aan bod in het tweede deel. We kunnen het Bonte-Waspakket dus als volgt indelen: •
Bonte Was I: cd-rom’s 1 en 2, delen 1-19 van de contacturen, 120u -180u, richtgraad 1.1
•
Bonte Was II: cd-rom’s 3 en 4, delen 20-36 van de contacturen, 120u - 180u, richtgraad 1.2
Een taakgerichte aanpak De achterliggende visie bij de ontwikkeling van de cursus, is het taakgericht taalvaardigheidsonderwijs. In het vormingsaanbod van het CTM vinden we volgende definitie: “Door een rijk én relevant taalaanbod actief te verwerken, ontwikkelen NT2-leerders hun vaardigheid in het gebruiken van taal en bouwen ideeën op over het achterliggende taalsysteem. Deze ervaringen worden aangereikt via taken die luisteren, spreken, lezen en/of schrijven onontbeerlijk maken”. Voor meer informatie over taakgericht werken verwijzen wij u naar deel 5 van deze handleiding (p. XIII).
1 2
Vlaamse Onderwijsraad Neyens, H. e.a. Facetten 5. Cursusplan NT2. Mechelen, VOCB.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
II
Planning De hoeveelheid materiaal is zeer uitgebreid. Om het volledige pakket te doorlopen heeft men naar schatting 240u tot 360u nodig, Twee keer per week een drietal uur les een absoluut minimum is om de stof te laten beklijven. Het ideaal is een intensieve cursus van 3 à 4 keer een drietal uur per week. Het blijkt dat 1/4 van de tijd voor het werken met cd-rom tegenover 3/4 tijd voor de contacturen een goed evenwicht biedt. Voor snellere groepen is een verhouding 1/3 cd-rom – 2/3 contactuur eveneens hanteerbaar. Dit betekent concreet dat elk geheel van level en contactuur ongeveer 10 uur (voor de trage groepen) of 6,5 uur (voor de snellere groepen) in beslag neemt.
Technische vereisten Om de interactieve cd-roms te kunnen gebruiken, moet een cursist beschikken over: HARDWARE •
een PC met Pentium II processor of krachtiger
•
met minimaal 64 MB RAM-geheugen (hoe meer, hoe beter de kwaliteit van audio en video)
•
met cd-rom drive (of aangesloten op een netwerk met een centrale server)
•
met geluidskaart
•
met geluidsboxen of hoofdtelefoon
Opmerking: Bonte Was is ook geschikt voor gebruik in een netwerk. Of dit ook vlot werkt, wordt bepaald door de snelheid van het netwerk. SOFTWARE •
besturingssysteem: Microsoft Windows 95, 98, NT, 2000 of XP
•
Quicktime 5 om de videofilmpjes af te spelen (wordt meegeleverd met Bonte Was)
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
III
2
Wat zit er in de doos?
De Bonte Was doos bevat al het noodzakelijke materiaal voor de lesgever om met zijn groep aan de slag te gaan. • een box met 4 multimediale cd-roms • een box met 2 cd-roms met het ‘pen-en-papier’materiaal • een cd-rom met geluidsfragmenten • een papieren docentenhandleiding bij de activiteiten voor de contacturen Omdat het ‘pen-en-papier’ pakket op cd-rom wordt aangeboden, is het voor elke lesgever mogelijk om het pakket ‘op maat’ van zijn groep aan te passen.
Multimediaal : de cd-roms Bonte Was is opgehangen aan een soapverhaal dat zich afspeelt in en rond een wasserette. Dit verhaalkader wordt aan de hand van een set van vier multimediale cd-roms op een interactieve manier aangeboden. Het gebruik van multimedia laat toe de cursisten te betrekken in levensechte taalgebruikssituaties en tegelijkertijd ook de nodige ondersteuning te geven. Het verhaal is onderverdeeld in 36 levels of hoofdstukken. Bij ieder level hoort een papieren ondersteuningsles, een zogenaamd contactuur. Eens Bonte Was geïnstalleerd is, kunnen cursisten er na een korte introductie in principe zelfstandig mee aan de slag. Het programma is immers zo ontworpen dat ook mensen zonder computerervaring de bediening snel onder de knie hebben. Het bevat tevens een systeem dat automatisch registreert welke levels de cursisten doorlopen. Dit alles maakt dat de cursus flexibel kan ingezet worden.
Pen-en-papier : de contacturen De ruggengraat van Bonte Was wordt gevormd door het interactieve soapverhaal op cd-rom. Gezien de beperkingen van het medium (met een cd-rom kan je geen productieve vaardigheden inoefenen) zijn de cd-roms op zich niet voldoende om het beoogde niveau te bereiken. De extra verwerking en uitbreiding die hiervoor nodig is, wordt geboden door de 'contacturen': een verzameling pen-en-papier activiteiten om groepslessen vorm te geven. De contacturen zijn volledig afgestemd op de interactieve cd-rom: bij elke 'aflevering' in de soap hoort een apart contactuur. Het werken met een contactuur veronderstelt dat de cursisten het corresponderende hoofdstuk op de cd-rom hebben doorlopen. De contacturen kunnen eventueel ook zonder de cd-roms gebruikt worden, als een losse verzameling lesideeën, maar zijn geënt op het verhaal waaraan ze hun samenhang en context danken. De contacturen zijn groepssessies. De gehanteerde organisatievormen vinden dan ook het best plaats in een leslokaal (en niet in een computerlokaal). In totaal zijn er – naast 2 voorbereidende groepssessies (contacturen A en B) – 36 contacturen: één voor elk level van het interactieve verhaal. Ieder contactuur bevat 4 à 5 uitgebreide activiteiten. Tot en met de handleiding bij het derde deel van de soap (cd-rom 3) zijn alle activiteiten tot in detail beschreven. Al het benodigde lesmateriaal (kaartjes, foto's, spelen, ....) is verzameld onder 'kopieerbladen'. Het cursistenboek biedt de cursist een neerslag van het geleerde en bevat voorbeelddialogen, oefeningen, enzovoort. De opdrachtenbladen worden ingevuld bij het doorlopen van een level op de cd-rom. Ze bevatten een aantal vragen die de aandacht van de cursist focussen op wat belangrijk is in het level. Wat het laatste deel van de handleiding betreft (contacturen bij de cd-rom 4), zijn de activiteiten in mindere mate concreet uitgewerkt. Het gaat om suggesties bij elke lesactiviteit, die de lesgever in staat stellen taakgerichte activiteiten te ontwikkelen op maat van zijn cursisten en binnen de contexten die voor een specifieke groep relevant zijn. De keuze voor het eerder open karakter van de activiteiten werd niet alleen ingegeven door de idee dat men op deze manier kan inspelen op specifieke behoeften en leervragen van de cursisten. Ook het vormende aspect die deze werkwijze met zich meebrengt, is van belang. Gaandeweg – en op basis van de voorbeelden die voorafgingen –
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
IV
kan de lesgever zich aan de hand van de vooropgestelde doelen en lessuggesties zelf bekwamen in het aanmaken van taakgericht materiaal.
Handleiding Deze beschrijft in detail de verschillende activiteiten van ieder contactuur. Per activiteit bevat het de volgende onderdelen: •
Verhaal: een korte aanduiding van hoe de activiteit zich verhoudt tot een bepaalde episode uit het soapverhaal.
•
Doelstellingen: een opsomming van de verschillende talige doelen waaraan in de activiteit gewerkt wordt. De doelen zijn opgedeeld per talige vaardigheid (luisteren, lezen, spreken en schrijven). Verder worden bij de Doelstellingen soms ook vormelijke aspecten vermeld.
•
Materiaal: een opsomming van de verschillende materialen die de cursisten nodig hebben bij de activiteit, vergezeld van eventuele kopieerinstructies. In de handleiding wordt bij elke stap verwezen naar het bijhorende materiaal en wel op de volgende manier: naar cursistenboek: (cu paginanummer), naar kopieerbladen: (ko paginanummer), naar opdrachtenbladen (opdrachtenblad bij level levelnummer) en naar luisterfragmenten: (CD fragmentnummer).
•
Introductie: de meeste activiteiten bevatten een introductie, bedoeld om de cursisten voor te bereiden op de activiteit (meestal door de link te leggen met het verhaal), voorkennis op te wekken en de lesgever de kans te geven de voorkennis van de cursisten te peilen.
•
Beschrijving van de activiteit: een stapsgewijze beschrijving van hoe de activiteit verloopt.
•
Differentiatie en uitbreiding: een verzameling tips waarmee men de activiteit kan aanpassen. De differentiatietips laten je toe om de activiteit makkelijker of moeilijker te maken, echter zonder aan de doelstellingen van de activiteit te raken. De uitbreidingstips geven suggesties om de activiteit verder te verdiepen en transfer van de behandelde taalhandelingen naar andere situaties te bevorderen.
Cursistenboek Iedere cursist krijgt bij aanvang van de cursus een cursistenboek. Dit cursistenboek wordt vaak gebruikt bij oefenvormen, en functioneert als een beknopte schriftelijke neerslag van de lessen, waarnaar de cursisten ten allen tijde kunnen teruggrijpen.
Kopieerbladen Bij het lespakket zit een omvangrijke verzameling kopieerbladen. Deze kopieerbladen worden gebruikt tijdens de activiteiten. Ze mogen meestal maar op een bepaald moment van de activiteit getoond worden, of slechts aan een beperkt deel van de cursisten, daarom zitten ze apart. De kopieerbladen functioneren niet als een neerslag, en hoeven dus niet door de cursisten bijgehouden worden.
Opdrachtenbladen Bij ieder contactuur zitten ook één of meerdere opdrachtenbladen. Deze opdrachtenbladen dienen door de cursisten ingevuld te worden wanneer ze het interactieve verhaal op de cd-rom doorlopen. De opdrachtenbladen hebben de volgende functies: •
Ze vormen een extra garantie dat de cursisten niet door de cd-rom 'slaapwandelen', maar de geboden informatie echt verwerken.
•
Ze geven de lesgever een indicatie van wat de cursisten van het interactieve verhaal begrepen hebben.
•
Ze dienen als voorbereiding op de activiteiten van de contacturen. De aandacht van de cursisten wordt middels de opdrachtenbladen al tijdens het werken met de cd-rom gericht op de onderwerpen die in het bijhorende contactuur aan bod komen.
•
Ze dienen als ankerpunt voor de activiteiten van de contacturen. Wanneer activiteiten gekoppeld worden aan een episode uit het interactieve verhaal, gebeurt dit meestal aan de hand van een ingevulde opdrachtenblad.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
V
3
Aandachtspunten
Aandachtspunten om het Bonte Was-pakket zo optimaal mogelijk te gebruiken. •
Bespreek met je instelling – vóór je met Bonte Was start – hoe je kan zorgen voor de nodige omkadering. Zorg niet alleen voor een voldoende aantal geschikte PC’s, maar ook voor een aangepast (les)lokaal.
•
Geef de studenten op voorhand voldoende informatie over het pakket. Maak ze (in een contacttaal of eventueel via een tolk) duidelijk wat het opzet van de cursus is, nl. Nederlands leren door een combinatie van computerlessen en groepssessies.
•
Maak de cursisten duidelijk dat het in eerste instantie (deel 1) om een basisniveau taalvaardigheid3 gaat. Het is dus niet nodig dat ze elk woordje van de cd-rom begrijpen. Stimuleer de cursisten om de opdracht of boodschap globaal te begrijpen en leg de link met het dagelijkse leven. Niet wat de cursisten weten over de taal telt, wel wat ze in de dagelijkse omgang met die taal kunnen doen.
•
Uit de praktijk blijkt dat de cursisten reeds na anderhalf uur voldoende muisvaardigheid hebben opgebouwd om met het programma te werken. Tijdens het eerste contact met de computer wordt daaraan uiteraard veel tijd besteed. Het is normaal als de eerste les met computer meer tijd vraagt.
•
Stimuleer de cursisten in het aannemen van een onderzoekende houding wanneer ze met de cd-rom werken. Schenk voldoende aandacht aan het gebruik van de ondertiteling, de helpfunctie, enz… De bedoeling is niet veel ‘punten’ te halen maar wel veel met taal bezig te zijn.
•
Het pakket bestaat uit twee delen: de cd-rom en de contacturen. Uit de praktijk blijkt dat 1/4 cdrom – 3/4 contactuur een goede verhouding is tussen beide. Besteed in elk geval voldoende tijd aan de activiteiten uit elk contactuur. De cd-rom biedt enkel de aanzet om rond bepaalde taken te werken.
•
Laat bij mondelinge oefeningen de cursisten steeds de kans om vrijuit te spreken. Verbeter fouten slechts dan wanneer ze de communicatie effectief hinderen.
•
De ervaring leert dat een contactuur best zo nauw mogelijk aansluit bij het overeenkomstige level op de cd-rom. Het blijkt een goed recept om één gedeelte van de les met de computer te werken (waarbij aan de cursisten een bepaald level bekijken of herbekijken) en één gedeelte van de les te wijden aan het bijhorende contactuur (dat dan verder loopt in de volgende lessen). Het taalaanbod van de cd-rom zit dan vers in het geheugen, zodat er tijdens het contactuur gemakkelijker op kan voortgebouwd worden. Een lange tijd onafgebroken werken aan de computer (bv. 3 uur) doet bovendien de concentratie verslappen.
•
Het kan stimulerend zijn om – na het contactuur – de cursisten een bepaald level te laten herbekijken. Het contactuur legt immers de focus op bepaalde vaardigheden waardoor de cursist tot een beter begrip van het level komt. Het herbekijken van een level na het contactuur kan een ‘aha-ervaring’ teweegbrengen, wat een belangrijk leermoment oplevert en de cursist meer zelfvertrouwen geeft.
•
Gebruik vooral gesloten vragen om na te gaan of de cursisten het verhaal van de cd-rom begrijpen (bv.’waar/niet waar’). Vermijd opdrachten als: “Vertel eens wat er gebeurd is in level x”.
•
Het aanbod aan activiteiten in de contacturen is zeer uitgebreid. Maak indien nodig keuzes op maat van je groep, zowel op vlak van inhoud als van werkvormen.
3
CD’s 3 en 4 reiken verder dan het basisniveau tot aan richtgraad 1.2. Ook hier geldt dat cursisten niet elk woord hoeven te begrijpen, maar wel de algemene boodschap.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
VI
•
Bouw herhaling in op maat van je groep. Enerzijds is het pakket zo opgebouwd dat de typetaken cyclisch terugkeren. Anderzijds moet elke lesgever het tempo zelf aanpassen aan zijn groep.
•
Denk na over de activiteiten die je buiten het Bonte Was-pakket aanbiedt. De activiteiten uit Bonte Was zijn ontwikkeld volgens de principes van het taakgericht taalonderwijs. Verschillende methodieken en uitgangspunten door elkaar gebruiken, kan tot verwarring leiden bij de cursisten.
•
Neem geen bestaande curriculumafhankelijke toets af van je cursisten tijdens of na het Bonte Was-pakket. Kies voor curriculumonafhankelijke toetsing.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
VII
4
Starten
Zorg ervoor dat Quicktime 5 is geïnstalleerd op de computer. (Het programma staat ook op de eerste cd-rom.)
Bonte Was starten Er kan op drie manieren gewerkt worden met het programma Bonte Was: ofwel krijgt elke cursist een cd-rom en plaatst hij deze in de cd-romlader, ofwel wordt de cd-rom op de harde schijf van elke computer gekopieerd, ofwel wordt de cd-rom op een centrale server gekopieerd. Het is in elk van de drie gevallen nodig om een snelkoppeling te voorzien. Dit wordt hierna uitgelegd.
Een snelkoppeling maken Het werkt het eenvoudigst als de cursisten Bonte Was kunnen opstarten met een zogenaamde ‘snelkoppeling’ (Engels: ‘shortcut’). Een snelkoppeling is een pictogram op het bureaublad van de computer. Door er dubbel op te klikken start men een programma op. Je vraagt best aan de computerverantwoordelijke om een snelkoppeling voor Bonte Was op het bureaublad te plaatsen. Vraag de garantie dat deze snelkoppeling altijd zichtbaar is op het bureaublad als de cursisten de computer opstarten of ermee aan de slag gaan. Wil je de snelkoppelingen zelf aanmaken, volg dan deze instructies: •
Zorg ervoor dat de cd-rom in de lader zit of dat de inhoud van de cd-rom op de harde schijf of een netwerklocatie is gekopieerd.
•
Klik met de rechter muisknop op het bureaublad (dat is het scherm dat je ziet wanneer geen enkel programma open staat).
•
In het menu dat dan verschijnt, kies je de optie ‘Nieuw’ (‘New’).
•
In het menu dat dan verschijnt, kies je de optie ‘Snelkoppeling’ (‘Shortcut’).
•
Klik in het venster dat dan geopend wordt op de knop ‘Bladeren’ (‘Browse’) en selecteer de plaatst waar het programma staat. Dat kan het cd-romstation zijn, of een map op de harde schijf, of nog een map op de server (netwerklocatie). Zal elke cursist over een cd-rom beschikken, dan kies je het cd-romstation (dat wordt meestal aangeduid met de letter D:). Heb je de cd-rom op de harde schijf van de computer gekopieerd, dan kies je de map waarin het programma staat. Heb je de cd-rom op de server gekopieerd, dan kies je de map op de server waarin het programma staat.
•
Op de cd-rom (of in de Bonte-Wasmap) staat het bestand ‘Bonte Was 1.exe’. Klik hier dubbel op en klik vervolgens op de knop ‘Volgende’ (‘Next’).
•
In het nieuwe venster geef je in het invulveld een duidelijke naam op voor de snelkoppeling, bvb. ‘Bonte Was’.
•
Als je dan op ‘Voltooien’ (‘Finish’) klikt, is de snelkoppeling gemaakt: ze verschijnt op het bureaublad.
Gebruikers aanmaken Iedere gebruiker van Bonte Was heeft een zogenaamd ‘gebruikersbestand’ waarin zijn vorderingen worden bijgehouden. Daardoor start Bonte Was daar waar de cursist vorige keer afgesloten heeft, en hoeft hij niet telkens opnieuw van bij het begin te beginnen. Dit gebruikersbestand is steeds van de vorm ‘BW_naam.txt’ en staat op de harde schijf (meestal is dit C:\ ) of op een netwerklocatie. Staat dit bestand op de harde schijf van de computer, dan heeft dit als gevolg dat een cursist steeds op dezelfde computer moet werken. Als de bestanden op de server geplaatst zijn, geldt deze beperking niet.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
VIII
De gebruikersbestanden moeten vóór het eerste gebruik door de lesgever voor elke gebruiker aangemaakt worden. Dit kan als volgt gebeuren: •
Start het programma Bonte Was door op de snelkoppeling te klikken.
•
Klik op de knop Start.
•
Bij het eerste gebruik ziet u nog geen gebruikers staan. Druk op de TAB-toets om het scherm op te roepen.
•
Klik op het plusteken en klik daarna in het witte invoegveld. Typ daar de naam van de cursist.
•
Klik daarna op de koppelknop (de blauwe schakel, dus niet de schakel waar een rode schuine streep doorstaat).
•
Zoek in het browse-venster naar het bestand dat de volgende naam heeft: BW_naam.txt. Dat bestand wordt automatisch gemaakt in de root van de opstartschijf (meestal is dit C:\). Selecteer dit en klik op Open. Hierdoor wordt dit gebruikersbestand gekoppeld aan de gebruiker.
•
Men kan tot max. 50 gebruikers per computer aanmaken.
•
Druk op de TAB-toets. De gebruiker(s) die u heeft aangemaakt, staat (staan) nu in de lijst.
De gebruikersbestanden op de server plaatsen Dit heeft als voordeel dat alle cursisten vanop alle pc’s met Bonte Was kunnen werken, ze moeten dus niet steeds op dezelfde pc werken. Het plaatsen op de server gaat als volgt in zijn werk. Op de 1e pc doe je het volgende: •
Eerst alle gebruikersnamen ingeven, zoals hierboven is beschreven.
•
Vervolgens alle gebruikersbestanden (die automatisch zijn aangemaakt in de root van de opstartschijf (meestal is dit C:\), verplaatsen naar een (bereikbare!) plaats op de server. De gebruikersbestanden zijn altijd van de vorm ‘BW_gebruikersnaam.txt’.
•
Ten slotte alle links naar de gebruikersbestanden aanpassen via het inlogvenster dat je met de tab-toets opent. Klik hiervoor op de koppelknop achter de gebruikersnaam. Selecteer in het dialoogvenster de juiste schijf, de juiste map en het passende gebruikersbestand. Doe dit voor elke gebruiker.
Op alle volgende pc’s kopieer je het bestand ‘Bonte Was gebruikerslijst.txt’ dat in de root van de opstartschijf van de eerste PC staat naar de root van de opstartschijf van alle andere pc’s. Als je dan Bonte Was start, zie je automatisch alle gebruikers staan, met een correcte verwijzing naar hun gebruikersbestand.
Bonte Was gebruiken •
Start het programma Bonte Was door op de snelkoppeling te klikken.
•
Klik op de knop Start.
•
Klik op je eigen naam.
•
Na de introductie verschijnt een soort machine. Druk op de rode hendel om te starten.
Starten bij een vooraf gekozen level Iedere gebruiker van Bonte Was heeft een zogenaamd ‘gebruikersbestand’, waarin zijn vorderingen worden bijgehouden. Dat is steeds van de vorm ‘BW_naam.txt’ en staat op de opstartschijf van de computer (meestal is dit C:\), maar kan ook op een centrale server staan (zie hierboven). In dit bestand staat het nummer van de laatste taak en level die de cursist bekeken heeft, voor hij Bonte Was afsloot. Door dit nummer aan te passen, kan men ervoor zorgen dat een cursist aan een vooraf gekozen level begint. Zoek het gebruikersbestand op de harde schijf of netwerklocatie. Open het bestand door dubbel te klikken op de bestandsnaam.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
IX
In het gebruikersbestand steeds de volgende code: naam
2 1 0
Het nummer na het eerste blokje is het taaknummer, het nummer na het tweede blokje is het levelnummer, het laatste nummer zijn de behaalde punten. (hier dus: taak 2 van level 1, 0 punten) Als je deze nummers aanpast, dan komt de gebruiker als hij de volgende keer Bonte Was gebruikt, in de taak en het level terecht die je hebt ingegeven.
Vooruit springen op de cd-rom Het is in principe alleen mogelijk om terug te keren naar een vorige taak op de cd-rom. Tijdens het werken met de cd-rom zie je bovenaan rechts de aanduiding van taak en level waarmee je bezig bent. Als je hierop klikt kan een je een taaknummer en levelnummer ingeven dat voorafgaat aan de huidige nummering. Het programma gaat dan terug tot het level en de taak die je hebt ingegeven. Vooruitspringen is op deze manier niet mogelijk. Toch is er een manier om ‘vals te spelen’ zodat ook een sprong voorwaarts kan gemaakt worden. Het voordeel hiervan is dat je dan niet per se heel de cd-rom moet doorworstelen om een bepaald stuk te kunnen bekijken. Het is niet aangeraden om dit trucje aan de cursisten mee te delen. Het is echter wel een handig instrument voor de lesgever. Dit ‘valsspelen’ gaat als volgt: Klik op de nummering rechts bovenaan. Druk dan tegelijkertijd op CTRL en G (CTRL+G). Daarna kan je om het even welk taaknummer en levelnummer ingeven, dus ook vooruitspringen.
De volgende cd’s van Bonte Was gebruiken Vooraleer men met de tweede, derde en vierde cd-rom kan starten, is het nodig om de snelkoppelingen aan te passen, zodat ze verwijzen naar de juiste cd-rom. Verwijder eerst de bestaande snelkoppeling: klik met de rechtermuisknop op de snelkoppeling in kies ‘Delete’. Maak daarna een nieuwe snelkoppeling zoals hierboven beschreven. Voor de tweede cd-rom selecteer je het bestand Bonte Was 2.exe, voor de derde cd-rom Bonte Was 3.exe, enz.
Starten met de tweede cd-rom Als je met de tweede cd-rom start, zie je na de naam van een gebruiker een groene afbeelding van een cd en het cijfer 2. Dat betekent dat in het gebruikersbestand is bijgehouden dat die gebruiker de eerste cd-rom volledig heeft doorlopen. De cursist kan dus zonder problemen met cd twee starten. Staat er na de naam van een gebruiker een rode afbeelding van een cd en het cijfer 1, dan heeft deze gebruiker – volgens het gebruikersbestand – de eerste cd-rom nog niet volledig doorlopen. De cursist moet dus eerst de eerste cd-rom afwerken. Eventueel kan het gebruikersbestand worden aangepast zoals hierboven beschreven om toch met de tweede cd-rom te kunnen starten.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
X
5
Ondersteuning
Het is aan te raden om de cursisten bij het eerste gebruik van Bonte Was te begeleiden om hen zo vertrouwd te maken met de verschillende extra functies en muishandelingen.
Extra functies 4
1
2
5
6 3 •
Rechts bovenaan ziet u het huidige levelnummer en taaknummer (2). Klikt men hierop, dan kan men zelf een level- en taaknummer intypen. Het systeem gaat dan terug naar de betreffende taak. Let op: men kan dit alleen gebruiken om terug te springen, nooit om vooruit te springen.
•
Als men op de blauwe pijl ernaast (1) klikt, gaat men één taak terug.
•
Met de blauwe hendel (3) kan de ondertiteling aan- en uitgezet worden.
•
Als men op het rode vraagteken (4) klikt, krijgt men opnieuw de vraagstelling van de taak; deze kan een tweede keer beluisterd worden door op de gele hendel klikken.
•
Om te eindigen, klikt men op de groene knop (5) en nadien op sluiten. Het gebruikersbestand onthoudt het level- en taaknummer waar de cursist geëindigd is en zal daarmee beginnen de volgende keer dat hij Bonte Was opnieuw opstart.
•
Klikt men op de rode hendel (6), dan wordt het scherm afgekoppeld en kan men de spiekbriefjes raadplegen (zie verder)
Muishandelingen Volgende muishandelingen worden gebruikt: •
één klik en verder gaan Vb: level 1, taak 2: je moet klikken op de tekening om datum en uur te horen en verder te gaan en ook level 1, taak 8: je moet klikken op de man die op perron twee staat om verder te gaan.
•
aanwijzen (hot spot) = klikken in scherm, er verschijnt een handje. Vb: level 1, taak 13: je kan klikken op de sporen en op de trap naast Charlotte, je hoort dan het woord
•
gewone meerkeuze Vb.: level 1, taak 30: twee mogelijke vragen. De cursist moet beide mogelijkheden eerst beluisteren en dan kan hij een keuze maken door op een van beide te klikken.
•
vragen-cluster: verschillende vragen, met telkens bijhorend antwoord Vb.: level 3, taak 18: er zijn twee mogelijke vragen. De cursist moet beide keuzemogelijkheden
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
XI
eerst beluisteren en dan kan hij een keuze maken door op een van beide te klikken. Hierna volgt feedback (in dit geval het antwoord op zijn vraag). Daarna moet de cursist de andere keuzemogelijkheid aanklikken, waarop hij weer feedback krijgt. De cursist moet dus achtereenvolgens alle mogelijkheden aanklikken, het maakt echter niet uit welke mogelijkheid hij als eerste kiest. •
meerkeuze-cluster Vb.: level 7, taak 7: verschillende antwoordmogelijkheden. De cursist moet alle mogelijkheden eerst beluisteren en dan kan hij een keuze maken door op een ervan te klikken. Slechts één keuze is juist. Als de cursist het juiste antwoord geeft, wordt er een tweede vraag gesteld terwijl de antwoordmogelijkheden blijven staan. De cursist kan nu opnieuw een keuze maken door op een van de mogelijkheden te klikken. Er zijn evenveel vragen als antwoordmogelijkheden.
•
slepen van een object naar een bepaalde plek op het scherm Vb.: level 1, taak 1: de identiteitskaart moet naar de portefeuille worden gesleept.
•
slepen van een aantal objecten + bevestigen Vb.: level 1, taak 9: spullen van Ariël in de koffer slepen en daarna op de knop ‘OK’ klikken.
•
rondkijken in panorama Vb: level 1, taak 8: panorama van het station. Je moet met de muis naar links of rechts slepen om het hele station te kunnen zien.
Spiekbriefjes In de cd-rom is een systeem van spiekbriefjes voorzien. De spiekbriefjes geven expliciete talige informatie aan de gebruiker via tekst, audio en illustraties. Ze bieden extra houvast om een taak tot een goed einde te brengen en dienen als bevestiging van hypotheses die leerder aan de hand van het soapverhaal heeft opgebouwd rond taalverschijnselen. Op deze manier kan informatie zoals grammatica en woordenschat op een eenvoudige en overzichtelijke manier weergegeven worden, zonder beroep te doen op schema's of tabellen. De volgende items worden behandeld: de kleuren, enkele tegenstellingen, de personages uit de soap, de seizoenen, het alfabet, de datum, het uur, het meervoud en verkleinwoord, de persoonlijke voornaamwoorden (subjectvorm), de persoonlijke voornaamwoorden (objectvorm), de bezittelijke voornaamwoorden, de trappen van vergelijking, de hooftelwoorden en rangtelwoorden. De cursist kan de spiekbriefjes bekijken nadat hij op de rode hendel heeft geklikt. Het verhaal wordt dan onderbroken en de cursist kan een of meerdere spiekbriefjes uitkiezen en naast het venster slepen. Klikt hij opnieuw op de rode hendel, dan verdwijnen de spiekbriefjes weer, behalve diegene die hij buiten het venster had gesleept. De cursist kan dan verdergaan in het verhaal. De spiekbriefjes buiten het venster blijven beschikbaar.
Spelletjes Op het einde van elke cd staat er een spelletje. Als de cursist de laatste taak van het laatste level heeft volbracht, verschijnt er een mysterieuze dame die de ventilator steelt en verdwijnt. Zo komt de cursist automatisch bij het spelletje terecht. De spelletjes zijn bedoeld als ontspannend extraatje na het volledig doorlopen van een cd-rom. Enkele trucjes bij de spelletjes: Bij het spel 4 (na de vierde cd-rom) maakt de toetscombinatie CTRL+G onkwetsbaar. Men kan ook rechtstreeks naar de spelletjes gaan door levelnummer 99 en taaknummer 99 in te voeren in het scherm rechts bovenaan. De vier spelletjes zijn dan simultaan beschikbaar. We laten het over aan de wijsheid van de lesgever of hij dit meedeelt aan de cursisten of niet.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
XII
6
Taakgericht werken
De achterliggende visie bij de ontwikkeling van de cursus is het taakgericht taalvaardigheidsonderwijs. In het vormingsaanbod van het CTM vinden we volgende definitie: “Door een rijk én relevant taalaanbod actief te verwerken, ontwikkelen NT2-leerders hun vaardigheid in het gebruiken van taal en bouwen ideeën op over het achterliggende taalsysteem. Deze ervaringen worden aangereikt via taken die luisteren, spreken, lezen en/of schrijven onontbeerlijk maken”. Bij een taakgerichte aanpak spelen volgende principes een grote rol:
Relevante, functionele doelen Een taakgerichte activiteit werkt naar een doel toe, dat zowel relevant als functioneel is voor de leerder. Doelen worden als relevant en functioneel geëvalueerd, als die aansluiten bij de leefwereld van de cursisten.
Motivatie Een taakgerichte activiteit is motiverend. Situaties die authentiek en dus herkenbaar zijn (vb. afval sorteren), werken motiverend voor de cursisten. Ze zijn relevant voor de cursisten omdat ze aansluiten bij hun leefwereld. Dergelijke activiteiten brengen de wereld in het klaslokaal. Activiteiten die werken aan relevante, functionele doelen (vb. naar producten vragen in een winkel), worden door cursisten met enthousiasme uitgevoerd, omdat ze meteen het nut ervan inzien. Ze kunnen er onmiddellijk mee aan de slag in het dagelijkse leven. Ook uitdagende activiteiten werken motiverend. De cursisten worden geprikkeld om een probleem op te lossen of om iets te doen (vb. het juiste parcours vinden). Cursisten worden hierbij gestimuleerd dingen te doen met taal. De motiverende werking ervan vergroot de kans op transfer naar het echte leven.
Kloof tussen bekend en onbekend Een taakgerichte activiteit creëert de behoefte en bereidheid om de kloof tussen bekend en onbekend terrein te overbruggen. Bij elke activiteit is er een kloof tussen wat de cursist reeds kent (voorkennis) en wat nieuw is voor hem. De kloof zal voor sommigen groter zijn dan voor anderen. Niet alle cursisten leren nl. hetzelfde, op een zelfde manier en op hetzelfde tijdstip. Dat is ook niet de bedoeling. Als lesgever moet men ervoor zorgen dat iedereen de opgegeven taak adequaat kan uitvoeren, of hij nu al veel weet of niet. Dit kan door maximale ondersteuning te voorzien. De leerder moet uitgedaagd worden om nieuwe dingen te leren, maar de kloof met het onbekende mag ook niet te groot zijn. Door het uitvoeren van taken in de klas die sterk gelijkend zijn aan wat iedereen in het werkelijke leven moet doen, leert hij vaardigheden (waaronder strategieën) die nodig zijn om soortgelijke nieuwe taken in dat werkelijke leven aan te kunnen. De kloof moet herkenbaar en uitdagend zijn. Cursisten moeten de kloof willen (cf. motivatie), durven (cf. veilig klasklimaat) en kunnen (cf. ondersteuning) overbruggen.
Begrijpelijk taalaanbod Een taakgerichte activiteit vertrekt van een voldoende begrijpelijk, rijk en relevant taalaanbod. Een rijk en relevant taalaanbod is een realistisch taalaanbod, het is de taal die de leerder ook in het echte leven te zien, te lezen en te horen krijgt. Door dat taalaanbod actief te verwerken ontwikkelt de leerder zijn vaardigheid in het gebruiken van taal. Door dat taalaanbod onderzoekend te benaderen,
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
XIII
ontwikkelt de leerder zijn vaardigheid in het opbouwen van ideeën over het achterliggende taalsysteem. Rijker taalaanbod betekent echter niet dat de werkvormen moeilijk mogen zijn: je kan met rijk taalaanbod interessante, eenvoudige dingen doen, waardoor cursisten ermee leren omgaan. Een rijk en gelaagde aanbod zorgt ervoor dat iedere cursist iets kan leren op zijn niveau.
Echte interactie Een taakgerichte activiteit stimuleert échte, natuurlijke interactie. Activiteiten waarbij natuurlijke interactie tussen leerders gestimuleerd wordt, leveren duidelijke leermomenten op. Cursisten verplaatsen zich in levensechte situaties en gebruiken hierbij natuurlijke taal. Deze natuurlijke interactie kan op verschillende manieren worden georganiseerd: groepjes, duo’s, carrousel, informatiekloof-oefeningen, enz. De interactie tussen cursisten onderling kan nog meer gestimuleerd worden door het vormen van heterogene groepen: als de werkvormen goed georganiseerd zijn, helpen de sterkeren de zwakkeren. Hierbij profiteren beiden om hun taalkennis te vergroten.
Ondersteuning Bij een taakgerichte activiteit heeft de lesgever een begeleidende rol. Bij een taakgerichte manier van lesgeven is de rol van de lesgever meer begeleidend en minder leidend. Als begeleider van het leerproces ondersteunt hij de leerder bij diens hypothesevorming. Bij de interactie tussen lesgever en cursist is het belangrijk om bij elke vraag niet meteen het juiste antwoord te geven. Zinvoller is het om een betekenisonderhandeling aan te gaan, zaken aan te wijzen en er vragen over te stellen. De rol van de leerder is bij een taakgerichte manier van werken actiever: de leerder wordt uitgedaagd om zelf op onderzoek uit te gaan. De lesgever stimuleert het zelfontdekkend leren van de leerder. Dit kan hij doen door betekenisonderhandelingen op te zetten (zie ook echte interactie). Andere ondersteunende middelen zijn o.a. de wereld van de taak schetsen, visuele ondersteuning bieden, kennis van de wereld aanboren en uitbreiden, contexten aanwenden, enz.
Veilig klasklimaat Bij een taakgerichte activiteit zorgt de lesgever voor een klimaat waarin de cursist zich veilig genoeg voelt om vrijuit taal te produceren. Om echt interactie mogelijk te maken, en opdat de cursisten de kloof tussen bekend en onbekend materiaal zouden durven overbruggen, is een veilig klasklimaat een cruciaal onderdeel. Als de lesgever de leerder vrijuit laat praten merkt men bij de cursisten een grotere bereidheid en motivatie om een taak uit te voeren. Beschouwt men fouten als slechte gewoontes die zo snel mogelijk moeten worden afgeleerd en dus telkens moeten worden gecorrigeerd, dan creëert men een negatief interactieklimaat. Men moet alleen dan ingaan op fouten als die een goede uitvoering van de taak belemmeren.
Bonte Was Gebruiksaanwijzing
XIV
Contactuur A
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Kennismaking Waar kom je vandaan? Courante instructies en voorwerpen Quiz
act.
1 Kennismaking Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een begroeting. De cursisten begrijpen het als iemand zichzelf voorstelt. Spreken De cursisten kunnen zichzelf voorstellen. De cursisten kunnen iemands naam vragen.
Materiaal Zelfklevende etiketten of opspeldbare naamkaartjes met de naam van de lesgever en van de cursisten. Cursistenboek p. 2 (Wie ben je?): kennismakingsdialoog.
Introductie • Laat de cursisten -als dat mogelijk is- in een kring plaatsnemen. Begroet de cursisten. - Goeiedag. • Stel jezelf voor aan de cursisten. - Ik ben [naam]. • Plak vervolgens het etiket met jouw naam duidelijk zichtbaar op jezelf.
Beschrijving van de activiteit • Begroep alle cursisten één voor één en vraag telkens hun naam: - Hallo, ik ben [naam]. Wie ben jij? Probeer dit zoveel mogelijk met gebaren te ondersteunen (o.a. wijzen naar de cursist en naar jezelf en je naam op het etiket). • Overloop nog eens alle namen, nadat je met iedereen hebt kennisgemaakt. Ga daarvoor in de kring zitten en vraag aan de cursist links van jou: - Ik ben [naam]. Wie ben jij? Nadat de cursist heeft geantwoord, stelt deze dezelfde vraag aan zijn of haar linkerbuur. Zo gaat het heel de kring rond. • Geef nu pas iedere cursist het etiket met zijn naam op. Doe dit als volgt: wijs naar een cursist en zeg: - Jij bent [naam]. Plak het etiket met de naam vervolgens op hem of haar. Spoor deze cursist dan aan om de naam van een andere cursist te zeggen. Ga zo door tot iedereen zijn etiket heeft. Lukt het noemen van een naam niet meteen, wijs dan naar een andere cursist en vraag aan de hele groep: - Wie is hij/zij? • Zorg ervoor dat alle namen gezegd worden maar dwing de cursisten niet tot productie.
Bonte Was Handleiding
2
Contactuur A
• De cursisten vinden hiervan een neerslag in hun cursistenboek (cu 2).
Differentiatie en uitbreiding • Begin ieder contactuur met een andere begroetingsformule. De bedoeling is dat de cursisten stilaan het juiste wederwoord leren geven. Je hoeft nu nog geen overzicht te geven van alle begroetingen; dat komt aan bod in contactuur 4. • Je hoeft de namen van de cursisten niet op voorhand op etiketten te noteren. Als je dit doet tijdens de les, vraag de cursisten dan om hulp bij het spellen van hun namen. • Benut zoveel mogelijk gelegenheden om de woorden ‘alstublieft’ en ‘dankuwel’ aan te brengen. Dit kan bijvoorbeeld als je de etiketten aan de cursisten geeft. • Wanneer een cursist bij het uitdelen van de etiketten de naam van een medecursist moet schuldig blijven, gebruik dan deze gelegenheid om de uitdrukking ‘Dat weet ik niet.’ aan te brengen. Ondersteun dit zoveel mogelijk met mimiek en gebaren. Schrijf deze uitdrukking op het bord en zet de cursisten er zoveel mogelijk toe aan om deze zin te gebruiken wanneer ze het antwoord op een vraag moeten schuldig blijven.
Bonte Was Handleiding
3
Contactuur A
act.
2 Waar kom je vandaan? Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een vraag naar herkomst. De cursisten begrijpen een mededeling over iemands herkomst. De cursisten begrijpen een vraag naar woonplaats. De cursisten begrijpen een mededeling over iemands woonplaats. Spreken De cursisten kunnen zeggen uit welk land ze afkomstig zijn. De cursisten kunnen vragen naar iemands land van herkomst. De cursisten kunnen zeggen in welke gemeente ze wonen. De cursisten kunnen vragen naar iemands woonplaats.
Materiaal Kopieerblad 2: een kaart van de wereld. Kopieer dit voor alle cursisten of neem zelf een grote wereldkaart mee. Kopieerblad 3: een kaart van België. Kopieer dit voor alle cursisten of neem zelf een grote kaart van België mee. Een kaart van de gemeente. Kopieerblad 4: een prent van een huis of neem een foto van je eigen huis mee.
Introductie • De cursisten zitten nog steeds in een kring. • Herhaal nog eens je naam en zeg er nu ook bij uit welk land je komt: - Ik ben [naam]. Ik kom uit [land]. Ondersteun dit door op de wereldkaart jouw land van herkomst aan te duiden.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Vraag aan iedere cursist: - Ik kom uit [land]. Waar kom jij vandaan? Haal de wereldkaart (ko 2) erbij ter ondersteuning. Laat de cursisten hun land van herkomst aanduiden op de wereldkaart. Laat de andere cursisten zonodig helpen. Schrijf de namen van de verschillende landen eventueel op het bord. • Ga vervolgens tussen de cursisten zitten en vraag aan de cursist links van jou: - Ik kom uit [land]. Waar kom jij vandaan? De cursist beantwoordt deze vraag en stelt ze vervolgens aan zijn buur, enzovoort, tot alle cursisten aan bod gekomen zijn. Als sommige cursisten niet in staat zijn om de vraag te beantwoorden of te stellen, roep dan de hulp in van de rest van de groep.
Stap 2 • Herhaal stap 1, maar ga nu in op de woonplaats: - Ik woon in [stad/gemeente]. Waar woon jij?
Bonte Was Handleiding
4
Contactuur A
Maak ter ondersteuning gebruik van de kaart van België (ko 3), de kaart van de gemeente en van de prent van het huis (ko 4) of van je eigen huis.
Stap 3 • Zeg of je getrouwd bent of niet: - Ik ben (niet) getrouwd. Maak de betekenis eventueel duidelijk aan de hand van een familiefoto van jezelf en wijs naar de trouwring die je al dan niet bezit. Laat de cursisten dit dan ook aangeven. • De cursisten vinden een neerslag van deze activiteit in hun cursistenboek ( cu 2).
Differentiatie en uitbreiding • Bij het overlopen van de landen van herkomst kan je de cursisten ook telkens laten zéggen waar hun buur vandaan komt, in plaats van dit te vragen: - Ik kom van [land]. Jij komt van [land]. • Als de cursisten niet kunnen zeggen waar ze wonen, vraag dan naar hun identiteitsbewijs en kijk samen naar de officiële woonplaats.
Bonte Was Handleiding
5
Contactuur A
act.
3 Courante instructies en voorwerpen Doelstellingen Luisteren De cursisten kennen de namen van een aantal voorwerpen die courant voorkomen in taalleersituaties. De cursisten begrijpen instructies die courant voorkomen in onderwijsleersituaties. De cursisten verstaan de begrippen ‘goed’ en ‘fout’.
Materiaal Kopieerblad 5: een reeks afbeeldingen van voorwerpen. Kopieer dit voor alle cursisten en knip iedere afbeelding uit. Cursistenboek p. 3 (Wat is dit?): een matching-oefening van de benaming en de tekening van een reeks voorwerpen.
Introductie • Duid één voor één de volgende voorwerpen aan en benoem ze: - Dit is een boek. - Dit is een blad papier. - Dit is een stift. - Dit is een bord. - Dit is een stoel. - Dit is een tafel. - Dit is een balpen. - Dit is een potlood.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Geef elke cursist een afbeelding van de voorwerpen die je net hebt voorgesteld (ko 5). Oefen met deze afbeeldingen de volgende instructies in (doe ze eerst voor): - Neem [voorwerp]. De cursisten nemen deze afbeelding in hun hand. - Toon [voorwerp]. De cursisten tonen deze afbeelding aan jou door ze in de lucht te steken. - Leg [voorwerp] neer. De cursisten leggen deze afbeelding opnieuw op tafel. • Wanneer de cursisten deze instructies begrijpen, kan je het moeilijker maken door de drie instructies zo te combineren dat de cursisten meerdere afbeeldingen in hun hand moeten houden en moeten tonen. Waak er wel over dat de cursisten niet afhaken. • Rond deze stap af door alle afbeeldingen één voor één te verzamelen: - Geef [voorwerp] aan mij. Neem telkens de juiste afbeelding van alle cursisten in ontvangst.
Bonte Was Handleiding
6
Contactuur A
Stap 2 • Schud alle afbeeldingen door elkaar en leg ze op één stapel op een tafel. Laat de cursisten naar deze tafel gaan met de instructie: - Ga naar de tafel. De uiting 'Ga naar …' zullen de cursisten ook in het eerste level van de cd-rom tegenkomen; daarom is het goed dat ze deze uiting hier al eens ontmoeten. • Introduceer de instructie 'Zoek…'. Deze uiting zullen de cursisten ook in het eerste level van de cd-rom tegenkomen: - Zoek een [voorwerp]. Doe dit eerst voor en laat de cursisten vervolgens elk één afbeelding van dit voorwerp uit de hoop halen. • Herhaal deze opdracht enkele keren.
Stap 3 • Laat een afbeelding van een voorwerp zien en benoem deze verkeerd. Zeg erbij: ‘fout’. Benoem deze afbeelding dan opnieuw en zeg erbij: ‘goed’. Schrijf de woorden ‘fout’ en ‘goed’ op het bord. • Overloop nu de andere afbeeldingen en laat de cursisten telkens zeggen of je ze ‘goed’ of ‘fout’ hebt benoemd.
Stap 4 • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 2). Gebruik hiervoor de volgende instructies: - Neem je cursistenboek. - Ga naar pagina 2. Schrijf het paginanummer op het bord en voer de instructies zelf eerst uit bij wijze van illustratie. • Laat de cursisten onder ieder voorwerp de naam schrijven. Geef hiertoe de volgende instructie en doe ze voor: - Vul in. • Verbeter deze oefening klassikaal. Laat cursisten de voorwerpen benoemen en reageer met ‘goed’ of ‘fout’. Geef de cursisten de tijd om zonodig te verbeteren.
Differentiatie en uitbreiding • De instructie ‘Zoek …’ uit stap 2, kan je eventueel afwisselen met ‘Waar is…’. Het vraagwoord ‘waar’ hebben de cursisten immers ook al in activiteit 2 gehoord en speelt ook een belangrijke rol in het eerste level van de cd-rom. • Neem tijdens dit contactuur ook andere gelegenheden te baat om de instructies die hier aangereikt zijn verder in te oefenen.
• Ondersteun het aanbrengen van de woorden ‘goed’ en ‘fout’ met hoofdschudden. Dit is belangrijk omdat de begrippen ‘juist’ en ‘fout’ in andere culturen soms met andere hoofdbewegingen worden geassocieerd.
• Bij activiteit rond de termen ‘goed’ en ‘fout’ in stap 3, kan je iedere cursist een groen en een rood kaartje geven: wanneer ze willen aangeven dat iets juist is steken ze het groene kaartje in de hoogte. Het rode steken ze in de lucht wanneer ze denken dat iets fout is. Deze kaartjes komen later in de cursus ook goed van pas bij discussie- of quizactiviteiten. • Als je nog genoeg tijd hebt en er bevindt zich minstens één computer in het leslokaal, dan kan je de cursisten nu ook al enkele benamingen van computeronderdelen aanleren. Zo zijn ze al voorbereid op het volgende contactuur, waarin de cursisten zullen leren de cd-rom van Bonte Was te
Bonte Was Handleiding
7
Contactuur A
gebruiken. Maak hiervoor gebruik van activiteit 2 van contactuur B. Dit kan eventueel de laatste activiteit van dit contactuur vervangen (daarin worden de belangrijkste zaken uit dit contactuur nog eens herhaald).
Bonte Was Handleiding
8
Contactuur A
act.
4 Quiz Doelstellingen Doelstellingen
Luisteren De cursisten begrijpen een vraag naar herkomst. Luisteren De cursisten een mededeling over iemands herkomst. Herhaling vanbegrijpen de doelstellingen uit de vorige activiteiten. De cursisten begrijpen een vraag naar woonplaats. De cursisten begrijpen een mededeling over iemands woonplaats. Spreken Spreken Herhaling van de doelstellingen uit de vorige activiteiten. De cursisten kunnen zeggen uit welk land ze afkomstig zijn. De cursisten kunnen vragen naar iemands land van herkomst. De cursisten kunnen zeggen in welke gemeente ze wonen. De cursisten kunnen vragen naar iemands woonplaats.
Materiaal Kopieerblad 2: een kaart van de wereld. Kopieer dit voor alle cursisten of neem zelf een grote wereldkaart mee. Kopieerblad 3: een kaart van België. Kopieer dit voor alle cursisten of neem zelf een grote kaart van België mee. Een kaart van de gemeente. Kopieerblad 4: een prent van een huis of neem een foto van je eigen huis mee.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Hou een kleine quiz rond de informatie die in de twee eerste activiteiten aan bod is gekomen. Geef eerst een beschrijving van een cursist aan de hand van de besproken gegevens en laat de groep raden over wie je het hebt: - Hij/zij komt van [land] en woont in [stad/gemeente]. (Hij/zij is (niet) getrouwd). Zorg ervoor dat de persoon over wie het gaat, niet antwoordt. • Doe nu uitspraken over de cursisten en laat de cursisten om beurt zeggen of dit ‘goed’ of ‘fout’ is. Geef de cursisten ook de kans om de foute uitspraken te verbeteren. - Dat is [naam]. Wijs daarbij iemand aan. - X komt uit [land]. - Y woont in [gemeente]. - Z is (niet) getrouwd. • Stel tenslotte gerichte vragen aan de cursisten. Moedig de cursisten aan om het antwoord in het Nederlands te geven. - Wie is hij/zij? (wijs iemand aan) Dat is [naam]. - Waar woont hij/zij? (wijs iemand aan) Hij/zij woont in [plaats]. - Is hij/zij getrouwd? (wijs iemand aan) Hij/zij is (niet) getrouwd. -… • Verwerk in deze vragenronde ook de vraag: - Hoe heet u?
Bonte Was Handleiding
9
Contactuur A
Deze vraag komt aan bod in het eerste level. Het is goed als de cursisten daar nu al even mee kennis maken. • Wanneer de cursisten het antwoord op een vraag niet weten, moedig hen dan aan om het aan de cursist in kwestie te vragen: - Vraag het aan hem/haar. Doe dit de eerste keren zelf voor. Deze uiting komt ook voor in het eerste level van de cd-rom.
Stap 2 • Beëindig de les en neem afscheid van de cursisten: - De les is gedaan. - Tot de volgende keer/morgen/…. Schrijf deze mededelingen op bord. Moedig de cursisten aan om dit laatste bij wijze van antwoord te herhalen.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer cursisten het antwoord op een vraag niet weten, gebruik dan deze gelegenheid om de uitdrukking ‘Dat weet ik niet’ aan te brengen. Ondersteun dit zoveel mogelijk met gebaren. Schrijf deze uitdrukking op het bord en zet de cursisten ertoe aan om deze zin zelf te gebruiken wanneer ze het antwoord op een vraag moeten schuldig blijven. • Bij het quiz-onderdeel in stap 1 waarbij de cursisten moeten zeggen of iets ‘goed’ of ‘fout’ is, kan je de cursisten opnieuw laten gebruik maken van groene en rode kaartjes: wanneer ze willen aangeven dat iets juist is, steken ze het groene kaartje in de hoogte. Wanneer ze denken dat iets fout is, steken ze het rode kaartje in de hoogte.
Bonte Was Handleiding
10
Contactuur A
Contactuur B
Tijdens dit contactuur leren de cursisten de computer bedienen zodat ze de cd-rom van Bonte Was kunnen gebruiken.
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Herhaling De computer De computer aanzetten en afzetten Het programma Bonte Was
Opmerking: dit contactuur móet plaatsvinden in een computerlokaal (in tegenstelling tot de andere contacturen).
act.
1 Herhaling Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een begroeting. De cursisten begrijpen het als iemand zichzelf voorstelt. De cursisten begrijpen een vraag naar en mededeling over herkomst. De cursisten begrijpen een vraag naar en mededeling over woonplaats. Spreken De cursisten kunnen zichzelf voorstellen. De cursisten kunnen iemands naam vragen. De cursisten kunnen zeggen uit welk land ze afkomstig zijn. De cursisten kunnen vragen naar iemands land van herkomst. De cursisten kunnen zeggen in welke gemeente ze wonen. De cursisten kunnen vragen naar iemands woonplaats.
Materiaal Kopieerblad 6: een eenvoudig invulformulier. Kopieer dit blad totdat je voor iedere cursist een formuliertje hebt en knip ze uit. Vergroot het formuliertje eventueel met een kopieermachine.
Introductie • Begroet de cursisten. Moedig de cursisten aan om deze begroeting bij wijze van antwoord te herhalen. Gebruik hier de juiste begroeting volgens het tijdstip van de dag. - Dag allemaal. Goeiemorgen/Goeienamiddag/Goeienavond. • Stel jezelf nog eens voor en herhaal zo de belangrijkste uitdrukkingen die in het eerste contactuur zijn aangebracht: - Ik ben [naam]. - Ik kom van [land]. - Ik woon in [gemeente/stad]. - Ik ben (niet) getrouwd. • Stel op dezelfde manier een willekeurige cursist voor, gebruik makend van de jijvorm. Je kan eventueel ook vragen stellen aan deze cursist: - Wie ben jij? - Waar kom jij vandaan? - Waar woon jij? - Ben jij getrouwd?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten per twee zitten. Gebruik hierbij uitdrukkelijk de instructie: - Ga per twee zitten. Schrijf deze instructie eventueel op het bord.
Bonte Was Handleiding
12
Contactuur B
• Geef iedere cursist nu een formuliertje (ko 6). Het is de bedoeling dat de cursisten naar de personalia van hun partner vragen en dit op het formulier invullen. Doe dit éénmaal voor, door een willekeurige cursist te ondervragen en zijn gegevens op het uitvergrote formulier in te vullen. • Als de duo’s elkaars gegevens hebben ingevuld, laat je ze om beurt naar voor komen in de klas. Gebruik hiervoor de instructie: - Ga voor het bord staan. Schrijf ook deze instructie op het bord. • Wanneer een duo vooraan de klas staat, laat je ze elkaar kort voorstellen aan de hand van het formuliertje. Ze kunnen dit formuliertje eventueel letterlijk aflezen. • Wanneer een duo dit gedaan heeft, laat je ze opnieuw in de klas plaatsnemen met de instructie: - Ga terug zitten. Controleer of alle cursisten de begrippen ‘staan’ en ‘zitten’ begrijpen.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer de cursistenparen elkaar voorstellen, zullen ze de jij-vorm gebruiken die op het formuliertje staat. Op dit moment kan je al eens een eerste keer expliciet proberen het verschil duidelijk te maken tussen de tweede persoon ('Jij bent…'), waarbij je degene aankijkt over wie je het hebt en de derde persoon ('Hij is…'), waarbij je het onderwerp van de zin niet aankijkt, maar je tot iemand anders richt. • Als er op het einde van de les een heleboel instructies op het bord staan, kan je een quiz doen, waarbij je instructies geeft en de cursisten zo snel mogelijk moeten reageren.
Bonte Was Handleiding
13
Contactuur B
act.
2 De computer Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen instructies die courant voorkomen in onderwijsleersituaties. De cursisten begrijpen de namen van de belangrijkste computeronderdelen. De cursisten begrijpen de begrippen ‘goed’ en ‘fout’.
Materiaal Eén computer (deze hoeft niet aan te staan) met een scherm, een muis, een klavier en geluidsboxen of een hoofdtelefoon (afhankelijk van wat de cursisten zullen gebruiken). Een cd-romschijfje, het maakt niet uit wat erop staat. Kopieerblad 7: afbeeldingen van verschillende computeronderdelen. Kopieer deze afbeeldingen voor iedere cursist en knip ze uit. Cursistenboek p. 5 (De computer): een invuloefening waarbij de namen van een aantal computeronderdelen ingevuld moeten worden.
Introductie • Probeer de cursisten uit te leggen dat ze in deze cursus Nederlands zullen leren met behulp van de computer (voor zover ze daar nog niet van op de hoogte zijn). Maak daarbij zoveel mogelijk gebruik van talen die de cursisten al machtig zijn. • Vestig de aandacht van de cursisten op een computer en benoem het apparaat: - Dit is een computer. • Overloop één voor één de onderdelen van de computer: - Dit is een computer. - Dit is een scherm. - Dit is een muis. - Dit is een toetsenbord. - Dit is een cd-rom. - Dit is een lader. - Dit is een aan-knop. - Dit zijn boxen / Dit is een hoofdtelefoon.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Geef elke cursist afbeeldingen van 9 verschillende computeronderdelen (ko 7). Oefen de volgende instructies in (doe ze eerst voor): - Neem [computeronderdeel]. De cursisten nemen deze afbeelding in hun hand. - Toon [computeronderdeel]. De cursisten tonen deze afbeelding aan jou door ze in de lucht te steken. - Leg [computeronderdeel] neer. De cursisten leggen deze afbeelding opnieuw op tafel.
Bonte Was Handleiding
14
Contactuur B
• Als de cursisten deze instructies begrijpen, kan je de activiteit moeilijker maken door deze instructies zo te combineren, dat de cursisten meerdere afbeeldingen in hun hand moeten houden en meerdere afbeeldingen moeten tonen. Zorg er wel voor dat niemand afhaakt. • Rond deze stap af door de afbeeldingen één voor één in te zamelen: - Geef [computeronderdeel] aan mij. Neem telkens de juiste afbeelding van de cursisten in ontvangst.
Stap 2 • Schud alle afbeeldingen door elkaar en leg ze op een hoop op tafel. Verzamel de cursisten rond deze tafel: - Kom naar deze tafel. • Laat de cursisten bepaalde afbeeldingen zoeken uit de hoop: - Zoek één [computeronderdeel]. Doe dit eerst voor en laat de cursisten vervolgens elk één afbeelding van dit computeronderdeel uit de hoop halen. De instructie ‘Zoek …’ zullen de cursisten ook in het eerste level van de cd-rom tegenkomen. • Herhaal deze opdracht enkele keren.
Stap 3 • Laat een afbeelding van een computeronderdeel zien en benoem dit verkeerd. Zeg erbij: ‘fout’. Benoem deze afbeelding dan opnieuw en zeg erbij: ‘goed’. Schrijf de woorden ‘fout’ en ‘goed’ op het bord. • Overloop nu de andere afbeeldingen en laat de cursisten telkens zeggen of je ze ‘goed’ of ‘fout’ hebt benoemd. • Introduceer tijdens deze activiteit ook de begrippen ‘juist’ en ‘verkeerd’ en noteer ze ook op het bord.
Stap 4 • De cursisten nemen hun cursistenboek op (cu 5). Gebruik hiervoor de instructies ‘Neem…’ en ‘Ga naar…’ - Neem je cursistenboek. - Ga naar pagina vijf. Schrijf het paginanummer eventueel op het bord. • Laat de cursisten onder ieder computeronderdeel de naam schrijven. Geef hiertoe de volgende instructie: - Vul in. • Verbeter deze oefening klassikaal. Laat cursisten de computeronderdelen benoemen en reageer met ‘goed’, ‘fout’, ‘juist’ of ‘verkeerd’.
Differentiatie en uitbreiding • De instructie ‘Zoek …’ uit stap 2 kan je eventueel afwisselen met ‘Waar is…’. Het vraagwoord ‘waar’ hebben de cursisten immers ook al in contactuur A gehoord. Het is niet slecht dit hier opnieuw aan te brengen, omdat het een belangrijke rol speelt in het eerste level van de cd-rom. • Neem tijdens dit contactuur eventueel ook andere gelegenheden te baat om de instructies ‘Kom naar …’, ‘Ga naar …’ en ‘Zoek …’ aan te brengen. • Wanneer cursisten een instructie niet begrijpen, gebruik dan deze gelegenheid om de uitdrukking ‘Wat moet ik doen?’ aan te brengen. Ondersteun dit zoveel mogelijk met mimiek en gebaren. Schrijf deze uitdrukking op het bord en zet de cursisten ertoe aan om deze zin te gebruiken wanneer ze een vraag niet begrijpen. Niet alleen is het kunnen uitdrukken van onbegrip of een probleem heel
Bonte Was Handleiding
15
Contactuur B
belangrijk voor beginnende taalleerders; met deze uitdrukking kunnen de cursisten ook op ieder moment om hulp vragen in het verhaal op de cd-rom. • Ondersteun het aanbrengen van de woorden ‘goed’ en ‘fout’ met hoofdschudden. Laat de cursisten dit ook doen. Dit is belangrijk, omdat de begrippen ‘juist’ en ‘fout’ in andere culturen soms met andere hoofdbewegingen worden geassocieerd.
Bonte Was Handleiding
16
Contactuur B
act.
3 De computer aanzetten en afzetten Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal instructies met betrekking tot handelingen die cruciaal zijn voor het bedienen van een computer (zoals het gebruiken van de muis en het aan- en uitzetten van de computer). Lezen De cursisten begrijpen een aantal instructies met betrekking tot handelingen die cruciaal zijn voor het bedienen van een computer (zoals het gebruiken van de muis en het aan- en uitzetten van de computer).
Materiaal Per cursist één computer waarop het programma Bonte Was is geïnstalleerd. Als dat niet mogelijk is, minstens één computer per twee cursisten. Alle computers zijn best reeds op voorhand opgestart (zie stap 1). Het programma ‘Bonte Was’ mag nog niet gestart zijn. Kopieerbladen 8-10: de handleiding voor het afzetten van de computer. Kopieerblad 11: de handleiding voor het aanzetten van de computer. Kopieerbladen 12-14: de handleiding om het wachtwoord in te geven. Kopieerblad 15: de handleiding om letters te wissen.
Introductie • Laat de cursisten elk voor een aparte computer plaatsnemen, als dat nog niet gebeurd is. - Ga aan een computer zitten.
Beschrijving van de activiteit • In functie van Bonte Was moeten cursisten een aantal computerhandelingen kunnen uitvoeren waaronder klikken, dubbelklikken en slepen. Sommige cursisten zullen misschien weinig of geen ervaring hebben met het werken met computers. Er is echter geen aparte oefenmodule voorzien. De cursisten doen computerervaring op door met Bonte Was te leren werken. Zo moeten computervaardigheden die met het ene programma zijn aangeleerd, niet meer worden getransfereerd naar een ander programma. Hou er wel rekening mee dat voor sommige cursisten niet alleen het programma Bonte Was nieuw is, maar ook de bediening van computers. • Maak enkel de belangrijkste computerbegrippen talig. Waak erover dat de cursisten zoveel mogelijk zelf de muis hanteren, neem het zo weinig mogelijk van hen over.
Stap 1: de computer afzetten (optioneel) • In functie van Bonte Was hoeven cursisten niet te weten hoe ze een computer moeten afzetten. Toch kan het raadzaam zijn om dit aan te leren, alleen al omdat cursisten anders misschien de reflex zullen hebben om computers af te zetten door op de aan-knop te drukken, terwijl computers beter niet op die manier worden uitgeschakeld.
Bonte Was Handleiding
17
Contactuur B
• De cursisten moeten de woorden ‘links’ en ‘rechts’ kennen. Deze komen pas in contactuur 2 aan bod. Breng deze begrippen hier aan. Doe dit bijvoorbeeld met een pen en een boek. Laat de cursisten eventueel hun linker- respespectievelijk rechterarm opsteken ter controle. - De pen ligt links/rechts van het boek. • Opmerking: om de computer af te zetten, heb je de taakbalk nodig. Dat is de horizontale balk onderaan het scherm, waarop links het woord ‘start’ staat. Daarom is het handig dat de taakbalk steeds op de voorgrond zichtbaar is. Zo moeten de cursisten er niet naar op zoek. Ervoor zorgen dat de taakbalk altijd op de voorgrond zichtbaar is, doe je als volgt: * Ga op de taakbalk staan en klik op de rechter muisknop. * Klik in het menu dat daardoor zichtbaar wordt op ‘eigenschappen’ (Engels: ‘Properties’). * Vink de optie ‘Altijd op voorgrond’ (‘Always on top’) aan en de keuze ‘Automatisch verbergen’ (‘Auto hide’) uit. Klik vervolgens op ‘OK’. * Opmerking: het kan zijn dat je de eigenschappen van de taakbalk niet zelf kan wijzigen. Neem dan contact op met de computerverantwoordelijke. • Deel de kopieerbladen (ko 8-9) uit aan de cursisten. Leg aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van dit kopieerblad uit wat ze moeten doen om de computer af te zetten: - Ga naar ‘Start’ met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Ga naar ‘Afsluiten’ (‘Shut down’) met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Ga naar ‘De computer uitschakelen’ (‘Shut down’) met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Ga naar ‘OK’ met de muis. - Druk op de linker muisknop. • Opmerking: sommige (oudere) computers slaan niet automatisch af nadat de hierboven beschreven procedure is gevolgd. Bij deze toestellen moet je ook nog op de aan-knop van de computer drukken, nadat op het scherm de boodschap ‘U kunt nu de computer uitzetten’ (‘It’s now safe to turn off your computer’) verschenen is. Pas dan zijn ze volledig uitgeschakeld. Is dit het geval voor de computers waar je mee werkt, deel dan samen met de kopieerbladen (ko 8-9) ook het kopieerblad (ko 10) uit en leer deze handeling ook aan. Kopieer enkel de bovenste helft van kopieerblad (ko 10) als u over Nederlandstalige toestellen beschikt. Kopieer enkel de onderste helft van het kopieerblad als u over Engelstalige toestellen beschikt.
Stap 2: de computer aanzetten (optioneel) • De cursisten hoeven in functie van Bonte Was niet per se te weten hoe ze een computer moeten opstarten. Meestal zullen de computers die de cursisten gebruiken reeds opgestart zijn, of kunnen ze daarvoor iemands hulp inroepen. Toch kan je van mening zijn dat de cursisten dit moeten kunnen (de computer opstarten is bijvoorbeeld ook nodig als de computer vastloopt of uitvalt). • Om een multimedia-computer aan te zetten, moeten normaliter drie handelingen uitgevoerd worden: de computer, het scherm en de geluidsboxen moeten door middel van een knop aangezet worden. Demonstreer de termen ‘aan’ en ‘uit’ eerst met de lichtschakelaar van het lokaal: - Ik druk op de knop: Het licht is aan. - Ik druk op de knop: Het licht is uit. De instructie ‘Druk op …’ komt ook aan bod in het eerste level. Het is daarom goed dat er hier expliciet aandacht aan wordt besteed. • Laat de cursisten vervolgens hun computer aanzetten. Geef de volgende instructies, die je kan illustreren aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van het kopieerblad (ko 10) Geef iedere cursist hiervan een kopie:
Bonte Was Handleiding
18
Contactuur B
- Druk op de aan-knop van de computer. - Druk op de aan-knop van het scherm. - Druk op de aan-knop van de boxen. Let op: schermen en geluidsboxen kunnen soms nog aan staan. Maak de cursisten er opmerkzaam op dat je aan het verkliklichtje kan zien of schermen of geluidsboxen aan of af staan. • Opmerking: wanneer met hoofdtelefoons wordt gewerkt, zorg je er best voor dat deze al op voorhand zijn ingeplugd. Hou er ook rekening mee dat het geluidsniveau van een koptelefoon enkel binnen Windows kan aangepast worden. Daarom zorg je er best voor dat dat op voorhand al goed staat. Het volume van de koptelefoon pas je aan door rechts in de taakbalk (onderaan je scherm) op het icoontje van het luidsprekertje te klikken en het schuifknopje hoger of lager te schuiven. Is dit icoontje niet aanwezig, dan kan je het op de volgende manier zichtbaar maken: * Klik op de knop ‘Start’ in de taakbalk (onderaan je scherm). * Klik op ‘Instellingen’ (‘Settings’) en vervolgens op ‘Configuratiescherm’ (‘Control Panel’). * Klik in het scherm dat dan opent op ‘Multimedia’. In het tabblad ‘Audio’ van het onderdeel ‘Multimedia’ zorg je dan dat er een vinkje staat voor ‘toon het geluidsvolume op de taakbalk’ (‘Show volume control on the taskbar’).
Stap 3: wachtwoord geven (optioneel) • Het is uiteraard het beste als de cursisten helemaal geen wachtwoordvenster te zien krijgen wanneer ze de computer aanzetten. Vraag na bij de computerverantwoordelijke of dit zo kan ingesteld worden. • Als de cursisten toch een wachtwoordvenster te zien krijgen, maar dit venster mogen annuleren, leg dan aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van kopieerblad (ko 12) uit op welke knop ze moeten drukken als ze dit venster tegenkomen. Deel enkel de bovenste helft van deze pagina uit als de cursisten met Nederlandstalige toestellen werken en enkel de onderste helft als de cursisten met Engelstalige toestellen werken. - Ga naar de knop ‘Annuleren’ (Engels: ‘Cancel’) met de muis. - Druk op de linker muisknop. • Als de cursisten een gebruikersnaam en wachtwoord moeten invullen, vraag deze dan op voorhand aan bij de computerverantwoordelijke en vul ze voor iedere cursist in op een kopie van het kopieerblad (ko 13-14) alvorens deze uit te delen. Opgelet: schrijf de gebruikersnaam in alle afbeeldingen van dit kopieerblad behalve het eerste en schrijf het wachtwoord enkel in de 4e en 5e afbeelding. Leg aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van dit kopieerblad aan de cursisten uit wat ze moeten doen: - Ga naar ‘Gebruikersnaam’ (Engels: ‘User name’) met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Typ je naam met het klavier. - Ga naar ‘Wachtwoord’ (Engels: ‘Password’) met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Typ je wachtwoord met het klavier. - Ga naar de knop ‘OK’ met de muis. - Druk op de linker muisknop. - Opmerking: bij het intypen van het wachtwoord krijgen de cursisten geen letters maar asterisken te zien. Stel de cursisten hierover zonodig gerust.
Differentiatie en uitbreiding • Het is een goed idee om de computerhandleiding uit het cursistenboek op transparanten te zetten en deze te projecteren. Zo ben je zeker dat alle cursisten op de juiste plaats in het cursistenboek kijken en kan je bepaalde zaken ook makkelijker uitleggen.
Bonte Was Handleiding
19
Contactuur B
• Zet de cursisten zo mogelijk niet per twee of drie samen voor een computer, want het is de bedoeling dat ze allemaal de bediening van het programma Bonte Was onder de knie krijgen. Enkel wanneer je vaststelt dat sommige cursisten erg veel moeite hebben met de uit te voeren handelingen, kan je ervoor kiezen om deze cursisten te laten samenwerken met andere cursisten. Laat de cursisten die problemen hebben liefst samenwerken met cursisten die duidelijk al wel computerervaring hebben, waarbij de cursist met de minste computervaardigheden de muis bedient. Dit laatste is erg belangrijk: wie computerervaring heeft, kan de bediening van een programma leren door iemand anders aan het werk te zien. Voor wie weinig of geen computerervaring heeft, is dit veel moeilijker. In deze rolverdeling is de sterkere cursist ook verplicht om aanwijzingen te geven, wat zijn of haar aandacht blijft garanderen. • Bij het intypen van de gebruikersnaam en het wachtwoord, kan het gebeuren dat de cursisten een fout maken. Deze fout kunnen ze herstellen door de foute letter(s) te wissen met de backspace-toets op het klavier. Leg aan de hand van het kopieerblad (ko 15) uit welke toets de backspace-toets is. Kopieer het blad eventueel voor alle cursisten.
Bonte Was Handleiding
20
Contactuur B
act.
4 Het programma Bonte Was Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal instructies die cruciaal zijn voor het bedienen van het computerprogramma ‘Bonte Was’. Lezen De cursisten begrijpen een aantal instructies die cruciaal zijn voor het bedienen van het computerprogramma ‘Bonte Was’.
Materiaal De eerste cd-rom van Bonte Was voor alle cursisten. Als Bonte Was via een netwerk draait en er dus geen cd-rom in iedere afzonderlijke computer moet aanwezig zijn, is één of een paar exemplaren voldoende. Cursistenboek p. 6 (Bonte Was starten):de computerhandleiding om met Bonte Was te starten. Cursistenboek p. 7-8 (Bonte Was inloggen). Cursistenboek p. 9 (Bonte Was gebruiken). Kopieerblad 15: de computerhandleiding voor het starten van Bonte Was met een snelkoppeling (optioneel). Kopieer deze bladen voor alle cursisten.
Introductie • Geef iedere cursist de eerste cd-rom van Bonte Was (of laat enkele exemplaren in de klas rondgaan, als de cursisten deze cd-rom niet nodig hebben om het programma Bonte Was te starten). • Benoem het programma: ‘Bonte Was’ en schrijf dit ook op het bord. Probeer de cursisten uit te leggen dat ze met deze cd-rom Nederlands zullen leren. Maak daarbij zoveel mogelijk gebruik van talen die de cursisten al machtig zijn.
Beschrijving van de activiteit Stap 1a: De cd-rom gebruiken • Laat de cursisten hun cursistenboek (cu 6) nemen. Leg aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van deze bladen uit hoe ze Bonte Was kunnen opstarten met behulp van de cd-rom: - Druk op de knop van de cd-romspeler. De lader gaat dan open. - Leg de cd-rom in de lader. - Druk opnieuw op de knop van de cd-romspeler. De lader gaat dan toe.
Stap 1b: Bonte Was starten met een snelkoppeling • Het werkt het eenvoudigst als de cursisten Bonte Was kunnen opstarten met een zogenaamde ‘snelkoppeling’ (Engels: ‘shortcut’). Een snelkoppeling is een pictogram op het bureaublad van de computer. Door er dubbel op te klikken start men een programma op.
Bonte Was Handleiding
21
Contactuur B
• Je vraagt best aan de computerverantwoordelijke om een snelkoppeling voor Bonte Was op het bureaublad te plaatsen. Vraag de garantie dat deze snelkoppeling altijd zichtbaar is op het bureaublad als de cursisten de computer opstarten of ermee aan de slag gaan. Wil je de snelkoppelingen zelf aanmaken, volg dan deze instructies: - Zorg ervoor dat de cd-rom in de lader zit of dat de inhoud van de cd-rom op de harde schijf of een netwerklocatie is gekopieerd. - Klik met de rechter muisknop op het bureaublad (dat is het scherm dat je ziet wanneer geen enkel programma open staat). - In het menu dat dan verschijnt, kies je de optie ‘Nieuw’ (‘New’). - In het menu dat dan verschijnt, kies je de optie ‘Snelkoppeling’ (‘Shortcut’). - Klik in het venster dat dan geopend wordt op de knop ‘Bladeren’ (‘Browse’) en selecteer de plaatst waar het programma staat. Dat kan het cd-romstation zijn, of een map op de harde schijf, of nog een map op de server (netwerklocatie). Zal elke cursist over een cd-rom beschikken, dan kies je het cd-romstation (dat wordt meestal aangeduid met de letter D:). Heb je de cd-rom op de harde schijf van de computer gekopieerd, dan kies je de map waarin het programma staat. Heb je de cd-rom op de server gekopieerd, dan kies je de map op de server waarin het programma staat. - Op de cd-rom (of in de Bonte-Wasmap) staat het bestand ‘Bonte Was 1.exe’. Klik hier dubbel op en klik vervolgens op de knop ‘Volgende’ (‘Next’). - In het nieuwe venster geef je in het invulveld een duidelijke naam op voor de snelkoppeling, bvb. ‘Bonte Was’. - Als je dan op ‘Voltooien’ (‘Finish’) klikt, is de snelkoppeling gemaakt: ze verschijnt op het bureaublad. • Deel de bladen (ko 16) en (cu 6) uit en leg aan de hand van een uitvergrote of geprojecteerde versie van deze kopieerbladen uit hoe je Bonte Was opstart met de snelkoppeling: - Druk op de knop van de cd-romspeler. De lader gaat dan open. - Leg de cd-rom in de lader. - Druk opnieuw op de knop van de cd-romspeler. De lader gaat dan toe. - Ga naar 'Bonte Was' met de muis. - Druk 2 keer op de linkermuisknop. Opmerking: er moet twee maal vrij snel achter elkaar op de snelkoppeling geklikt worden om het programma te starten. Bovendien mag de muis daarbij niet verschoven worden. Het kan zijn dat de cursisten daar enige moeite mee hebben. Geef hen in dat geval genoeg tijd om te proberen.
Stap 2: Bonte Was inloggen • Laat de cursisten het cursistenboek (cu 7-8) nemen. Leg hen uit dat -nadat je Bonte Was hebt gestart- er een scherm verschijnt waarop je de knop ‘start’ ziet. Klik op deze knop. • In de gebruiksaanwijzing wordt vermeld hoe je de gebruikers moet aanmaken. Normaliter heeft elke cursist zijn naam (voornaam of familienaam) als gebruikersnaam. Klik op je eigen naam. • Er verschijnt nu een introductiefilmpje. Na deze introductie verschijnt een soort machine. Druk op de rode hendel om te starten.
Stap 3: Bonte Was gebruiken • Het is aan te raden om de cursisten bij het eerste gebruik van Bonte Was te begeleiden om hen zo vertrouwd te maken met de verschillende muishandelingen. Volgende muishandelingen worden gebruikt: - één klik en verder gaan; - aanwijzen in scherm; - gewone meerkeuze; - vragen-cluster (verschillende vragen, met bijhorende antwoordmogelijkheden); - meerkeuze-cluster;
Bonte Was Handleiding
22
Contactuur B
- slepen van object naar het scherm; - slepen van een aantal objecten + bevestigen. - rondkijken in panorama Meer uitleg vindt u in de gebruiksaanwijzing. • Maak de cursisten ook vertrouwd met de extra mogelijkheden van het programma. (zie ook gebruiksaanwijzing) - Rechts bovenaan ziet u het huidige levelnummer en taaknummer. Klikt men hierop, dan kan men zelf een level- en taaknummer intypen. Het systeem gaat dan terug naar de betreffende taak. Let op: men kan dit alleen gebruiken om terug te springen, nooit om vooruit te springen. - Als men op de blauwe pijl naast level- en taaknummer klikt, gaat men één taak terug. - Met de blauwe hendel kan de ondertiteling aan- en uitgezet worden. - Als men op het rode vraagteken klikt, krijgt men opnieuw de vraagstelling van de taak; deze kan een tweede keer beluisterd worden door op de gele hendel te klikken. - Om te eindigen, klikt men op de groene knop en nadien op sluiten. Het gebruikersbestand onthoudt het level- en taaknummer waar de cursist geëindigd is, en zal daarmee beginnen de volgende keer dat de gebruiker Bonte Was opnieuw opstart. - Klikt men op de rode hendel (6), dan wordt het scherm afgekoppeld en kan men de spiekbriefjes raadplegen. • De cursisten vinden hiervan een neerslag in hun cursistenboek (cu 9).
Differentiatie en uitbreiding • Het is een goed idee om de computerhandleiding uit het cursistenboek op transparanten te zetten en deze te projecteren. Zo ben je zeker dat alle cursisten op de juiste plaats in het cursistenboek kijken en kan je bepaalde zaken ook makkelijker uitleggen.
Bonte Was Handleiding
23
Contactuur B
Contactuur 1
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Het opdrachtenblad Ik ben Ariël De identiteitskaart Getallen
Opmerking: Activiteit 1 moet uitzonderlijk plaatsvinden in een computerlokaal.
act.
1 Het opdrachtenblad De cursisten overlopen level 1 van het cd-romverhaal een tweede keer en vullen intussen het bijhorende opdrachtenblad in.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen eenvoudige informatie in het cd-romverhaal begrijpen. Lezen De cursisten kunnen eenvoudige instructies op een opdrachtenblad begrijpen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 1. Kopieer 1 exemplaar per cursist.
Introductie • De cursisten hebben een eerste ervaring met het werken met de cd-rom achter de rug. Ze zijn vertrouwd met de werkwijze en handelingen binnen een level.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten krijgen het opdrachtenblad bij level 1. Maak hen duidelijk dat de vragen op het blad handelen over het cd-romverhaal. Op de cd-rom kunnen ze de antwoorden vinden. • Stel voor om level 1 op de cd-rom opnieuw te doorlopen. Wanneer de cursisten de foto op het opdrachtenblad herkennen op de cd-rom houden ze daar halt en proberen de vraag op het werkblad op te lossen. De instructies zullen niet altijd meteen duidelijk zijn voor alle cursisten. Bied waar nodig extra ondersteuning.
Stap 2 • Indien nodig kan je na het doorlopen van het eerste level en het invullen van het opdrachtenblad nog even terugkomen op veel gemaakte fouten of veel voorkomende misverstanden. • De correctie van de opdrachten gebeurt stapsgewijs in de volgende activiteiten van dit contactuur.
Differentiatie en uitbreiding • Afhankelijk van het vaardigheidsniveau van de cursisten kan je als lesgever individuele cursisten ondersteunen. Belangrijk is dat het werken met de cd-rom vlot verloopt en dat de cursisten het systeem van het oplossen van opdrachtenbladen tijdens het werken met een level goed begrijpen. Dit is immers een stramien dat in alle volgende levels zal gevolgd worden. Het opdrachtenblad zal dan niet meer worden ingevuld tijdens de contacturen maar op het moment dat de cursisten zelfstandig aan de slag gaan met de cd-rom.
Bonte Was Handleiding
25
Contactuur 1
act.
2 Ik ben Ariël Op de cd-rom bekijken de cursisten de identiteitskaart van Ariël De Wit. In deze activiteit leren de cursisten de persoonlijke gegevens op een identiteitskaart interpreteren.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen hun personalia meedelen. Lezen De cursisten kunnen informatie op een identiteitskaart herkennen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 1, oefening 1. Kopieerblad 17: uitvergrote identiteitskaart van Ariël (1 exemplaar). Kopieerblad 18: blanco identiteitskaart (1 exemplaar per twee cursisten). Kopieerblad 4: afbeelding van een huis (1 exemplaar). Cursistenboek p. 11 (Ik ben Ariël): de identiteitskaart van Ariël De Wit.
Introductie • Verbeter de eerste opdracht op het opdrachtenblad. Toon hierbij de uitvergrote identiteitskaart van Ariël De Wit (ko 17) en overloop de gegevens die erop staan. Bevestig deze aan het bord of een muur. • Toon ook je eigen identiteitskaart aan de cursisten, terwijl je de gegevens die erop staan voorleest. Laat je identiteitskaart rondgaan in de klas.
Beschrijving van de activiteit • Geef iedere cursist een blanco identiteitsbewijs (ko 18). Laat hen hun eigen gegevens invullen: - Schrijf je nationaliteit op. - Schrijf je geboortedatum op. - Schrijf je geboorteplaats op. - Schrijf je straat op. - Schrijf je gemeente op. Hun naam en voornaam vullen de cursisten niet in; dat zou de volgende opdracht te gemakkelijk maken; de cursisten kennen elkaars namen intussen al vrij goed. • Haal de zelfgemaakte identiteitskaarten op en deel ze opnieuw uit. Zorg ervoor dat niemand zijn eigen identiteitskaart krijgt. De cursisten zullen nu op zoek moeten naar hun eigen identiteitskaart. Doe de opdracht voor door aan de cursist die jouw identiteitskaart heeft gekregen, jouw gegevens mee te delen: - Ik woon in (straat of gemeente) - Mijn adres is… - Mijn nationaliteit is… Als een cursist deze gegevens herkent op de identiteitskaart die hij in bezit heeft, dan geeft hij de identiteitskaart terug aan de eigenaar. • Het uitwisselen van de identiteitskaarten kan ondersteund worden met de volgende uitdrukkingen: - Deze identiteitskaart is (niet) van jou.
Bonte Was Handleiding
26
Contactuur 1
- Is dat van mij/jou? (ja/nee) - Dat is (niet) van mij/jou.
Differentiatie en uitbreiding • Als de cursisten moeite hebben met het interpreteren van de termen op de identiteitskaart, kan je hen op verschillende manieren ondersteunen: * Laat de cursisten gebruik maken van de uitvergrote identiteitskaart van Ariël of van hun eigen identiteitsbewijs, als ze dat bij zich hebben. * Ook kan je de begripsproblemen waarschijnlijk wel oplossen als je zelf de gegevens van je cursisten kent. * Het begrip 'nationaliteit' kan je verduidelijken met behulp van de vraag 'Waar kom je vandaan?' die in de vorige twee contacturen al is aangebracht. Eventueel kan je opnieuw gebruik maken van een wereldkaart (ko 2). * Het begrip 'adres' kan je aanbrengen met behulp van de prent uit contactuur A waarop het huis afgebeeld staat (ko 4). • Opmerking: niet alle cursisten zullen beschikken over een officiële Belgische identiteitskaart. Afhankelijk van hun statuut beschikken ze over één van de volgende documenten: * Identiteitskaart voor vreemdelingen (gele kaart) * Attest van Immatriculatie model A (oranje kaart, geldig voor vijf maanden) * Bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (witte kaart) * Attest van Immatriculatie model B (paarse kaart) * Verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat der EEG (blauwe kaart) Meer informatie hierover, onder andere voorbeeld-documenten, kan je verkrijgen bij het Vlaams Minderhedencentrum, Vooruitgangstraat 323, 1030 Brussel, tel: 02 205 00 50, http://www.vmc.be • Als uitbreiding kan je aan de cursisten vragen welk identiteitsbewijs zij bij zich hebben. Sommige cursisten zullen een Belgische identiteitskaart hebben, andere een verblijfsvergunning in combinatie met een identiteitskaart uit een ander land, nog anderen hebben een voorlopig identiteitsbewijs. Vergelijk de gegevens die erop staan. Wat zijn gelijkenissen? Wat zijn de verschillen? Bijvoorbeeld op sommige identiteitsbewijzen staat ook vermeld of iemand wel of niet gehuwd is.
Bonte Was Handleiding
27
Contactuur 1
act.
3 De identiteitskaart Het interpreteren van gegevens op een identiteitsbewijs wordt in deze activiteit gekoppeld aan het leren beantwoorden van vraagwoordvragen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen eenvoudige vraagwoordvragen over personalia begrijpen. Lezen De cursisten begrijpen vraagwoordvragen over personalia. Spreken De cursisten kunnen antwoorden op eenvoudige vraagwoordvragen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 1, oefening 3. Cursistenboek p. 12-13 (Identiteitskaarten) een oefening rond de gegevens op identiteitskaarten.
Introductie • Stel vraagwoordvragen (‘wie’, ‘waar’ en ‘wanneer’) aan de cursisten m.b.t. de gegevens op hun zelfgemaakte identiteitskaart, die ze tijdens de vorige activiteit hebben gemaakt. - Wie is (naam)? Ik ben (naam) - Wie is (nationaliteit)? Ik ben (nationaliteit) - Waar ben je geboren? Ik ben in (land) geboren. - Wanneer ben je geboren? Ik ben in (jaar) geboren. Laat de cursisten (eventueel) gebruik maken van hun zelfgemaakte identiteitsbewijs bij het geven van een antwoord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen het opdrachtenblad bij level 1, oefening 3. Overloop samen de namen van de personages die op dit opdrachtenblad staan afgebeeld. • Laat de cursisten hun cursistenboek nemen (cu 12). - Neem je cursistenboek, op bladzijde 12. Dit is een goed moment om het Nederlandse woord voor ‘12’ aan te brengen. • De cursisten maken individueel de opdracht in het cursistenboek (cu 12-13): ze beantwoorden de vragen over de personages aan de hand van de identiteitsbewijzen die staan afgebeeld.
Stap 2 • Overloop klassikaal de opdracht in het cursistenboek. Stel de vragen opnieuw aan de cursisten. Laat de cursisten gebruik maken van wat ze hebben opgeschreven om te antwoorden.
Bonte Was Handleiding
28
Contactuur 1
Differentiatie en uitbreiding • Als het vraagwoord ‘waar’ problemen geeft, kan je van eenvoudige voorwerpen in het klaslokaal vragen waar ze zijn. De cursisten moeten dan antwoorden of het antwoord aanwijzen. Bijvoorbeeld: - Waar is het bord? (hier/daar) - Waar is een stoel? (hier/daar) - Waar is de deur? (hier/daar)
Bonte Was Handleiding
29
Contactuur 1
act.
4 Getallen De cursisten gebruiken in de cd-rom de cijfers 1 tot en met 5. Ze oefenen nu verder de cijfers van 1 tot en met 10 in.
Doelstellingen Luisteren De cursisten herkennen de getallen van 1 tot 10. Lezen De cursisten herkennen de getallen van 1 tot 10.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 1, oefening 2 Cursistenboek p. 14 (Getallenpuzzel): oefeningen rond de getallen. Cursistenboek p. 15-16 (Getallen): een overzicht van de (rang)telwoorden. Kopieerblad 19: kaartjes met getallen (1 exemplaar per twee leerlingen, te verknippen). Twee dobbelstenen per drie leerlingen. Plak op iedere dobbelsteen de ‘6’ af.
Introductie • Overloop samen met de cursisten oefening 2 op het opdrachtenblad in verband met het perron waar Charlotte naartoe gaat. • Kom tot een synthese van de cijfers van 1 tot 5. Schrijf deze op het bord. • Kennen de cursisten de cijfers hoger dan 5? Peil hun voorkennis. Bied eventueel de cijfers van 6 tot 10 aan. • Veeg de cijfers van het bord wanneer de cursisten met de volgende opdracht beginnen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten lossen de puzzel op (cu 14). Hierbij moeten ze steeds het juiste cijfer kiezen. Daarna volgt een volgende instructie. Laat de cursisten eerst alle instructies uitvoeren en de juiste oplossing omcirkelen. De cursisten kunnen zelf nagaan of ze de puzzel juist hebben opgelost, wanneer ze de lijnen tussen de verschillende niveaus volgen en uitkomen bij ☺. Ze ontdekken dat ze fout zijn als de lijn niet doorloopt. Ze zullen hun weg doorheen de puzzel niet kunnen verderzetten en moeten terugkeren naar het vorige niveau en daar de fout herstellen. • Bespreek achteraf eventueel moeilijkheden of onduidelijkheden. • De cursisten kunnen een overzicht van de getallen terugvinden in het cursistenboek (cu 15-16).
Bonte Was Handleiding
30
Contactuur 1
Stap 2 • Verdeel de cursisten in groepjes van drie. Eén cursist krijgt twee dobbelstenen, hij is spelleider. De andere cursisten krijgen een gelijk aantal kaartjes (ko 19). Ofwel krijgen ze beiden de kaartjes van 1 tot 10, ofwel verdeel je de kaartjes willekeurig over de twee cursisten. • De cursisten spelen per drie het volgende spel. De spelleider gooit met de dobbelstenen zo dat de anderen het resultaat niet kunnen zien. Hij telt de waarden van beide dobbelstenen op en deelt dat cijfer mee aan de anderen. Deze zoeken tussen hun kaartjes naar het overeenstemmende cijfer. Wie het kaartje het eerst gevonden heeft, geeft het aan de spelleider. Wie het eerst al zijn kaartjes kwijt is, is winnaar. • Je kan het spel herhalen zodat alle cursisten de rol van spelleider op zich kunnen nemen.
Differentiatie en uitbreiding • Het spel in stap 2 kan je ook spelen met getallen tot 12. Je hoeft de dobbelstenen dan niet af te plakken. De kaartjes met cijfer 1 worden dan niet gebruikt. Breng in dit geval ook de getallen ‘elf’ en ‘twaalf’ aan voor de cursisten.
Bonte Was Handleiding
31
Contactuur 1
Contactuur 2
Activiteit 1 Hoe kom jij naar de les? Activiteit 2 Op de bus Activiteit 3 Waar zit de olifant?
act.
1 Hoe kom jij naar de les? Ariël rijdt met de bus naar de Broekstraat. Deze activiteit draait rond de verschillende mogelijkheden om je te verplaatsen: te voet, met het openbaar vervoer…
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de vraag:Hoe kom jij naar de les? De cursisten begrijpen ‘wie’ en ‘hoeveel’-vragen. Spreken De cursisten kunnen aan elkaar vragen hoe ze naar de les komen en ze kunnen die vraag beantwoorden. De cursisten kunnen een eenvoudig antwoord geven op ‘wie’ en ‘hoeveel’-vragen. Lezen/Schrijven De cursisten kunnen gegevens in tabelvorm interpreteren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 2, oefening 1 en 2. Cursistenboek p. 18 (Hoe kom jij naar de les?): een overzicht van verschillende vervoersmiddelen. Cursistenboek p. 19-20 (Vragen stellen en beantwoorden): oefeningen rond het gebruik van vervoersmiddelen. Cursistenboek p. 21 (Hoeveel? Vul de tabel in): een mini-enquête over het gebruik van vervoersmiddelen.
Introductie • Laat de cursisten het opdrachtenblad bij level 2 nemen. Verbeter de eerste twee vragen: ‘Welke bus neemt Ariël?’ en ‘Hoeveel moet hij betalen?’ • Cursisten bekijken het cursistenboek (cu 18). Vertel hoe je zelf naar de les bent gekomen. Ondersteun dit door te wijzen naar jezelf, de plaats waar je je bevindt en het vervoermiddel in kwestie. • Doe een rondvraag bij enkele cursisten: ‘Hoe kom jij naar de les?’ Moedig hen aan om de volgende zin te gebruiken: ‘Ik kom met (vervoersmiddel)’. Een model voor deze vraag vinden cursisten in hun cursistenboek (cu 18).
Beschrijving van de activiteit • Het is de bedoeling om uit te zoeken welk vervoermiddel het meest populair is in de groep. Hiervoor gaan cursisten elkaar bevragen volgens de routine: ‘Hoe kom jij naar de les?’ ‘Ik kom met …’. De resultaten van deze bevraging vullen ze in in hun cursistenboek (cu 19-20). • Als de cursisten iedereen bevraagd hebben, kijken ze hoeveel namen er bij elk vervoermiddel staan opgeschreven. Die gegevens worden dan ingevuld in de tabel, (cu 21). Tenslotte wordt dan bepaald welk vervoermiddel het meest gebruikt wordt en welk het minst.
Bonte Was Handleiding
33
Contactuur 2
• Cursisten mogen het cursistenboek (cu 18) gebruiken als ze niet op de naam van een bepaald vervoermiddel kunnen komen. • Introduceer tijdens deze activiteit woorden als niemand (‘Niemand komt met het vliegtuig naar de les’) iedereen (‘Staat iedereen op het bord?’, ‘Is iedereen ondervraagd?’). Ook de ontkenning met ‘niet’ kan aangeboden worden door vragen te stellen als ‘Kom jij met het vliegtuig naar de les?’ Antwoord: ‘Ik kom niet met het vliegtuig naar de les.’
Differentiatie en uitbreiding • Je kan deze activiteit ook klassikaal uitvoeren. Schrijf dan de namen van de vervoersmiddelen op het bord en de namen van de cursisten die dat vervoersmiddel gebruiken eronder.
Bonte Was Handleiding
34
Contactuur 2
act.
2 Op de bus Ariël neemt de bus, hij koopt een ticketje en maakt kennis met de andere passagiers. In deze activiteit leren cursisten informatie vragen aan de buschauffeur en de gegevens op een dienstregelingstabel interpreteren.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen een aantal eenvoudige vragen stellen met betrekking tot de dienstregeling van een bus. De cursisten kunnen een busticket kopen. Lezen De cursisten kunnen een dienstregeling voor de bus interpreteren.
Materiaal Cursistenboek p.22-23 (Aan de bushalte): een oefening rond het raadplegen van uurregelingen. Cursistenboek p. 24 (Op de bus): een voorbeeld-dialoog rond het kopen van een buskaartje. Kopieerblad 20: kaartjes met telkens een vertrekhalte en een bestemming op genoteerd Kopieerblad 21: een dienstregeling. Zelf te maken: aparte kaartjes met busnummers 6, 7 en 8 en met de namen van de haltes die op de dienstregeling in het cursistenboek p. 23 staan. Eventueel een aantal gebruikte bustickets. Cursistenboek p. 25 (Belangrijke vragen): een overzicht van enkele vraagwoorden.
Introductie • Leg de link met de vorige activiteit. Vraag de cursisten die met de bus komen bijvoorbeeld of ze weten aan welke halte ze moeten uitstappen. Introduceer de termen instappen, uitstappen, (bus)halte, ticket en betalen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten maken de meerkeuze-oefening in hun cursistenboek (cu 23). Hiervoor moeten ze een dienstregeling gebruiken op (cu 22). Bespreek de oefening in groep. De bespreking biedt opnieuw de gelegenheid om niet-zinnen aan te bieden: - Deze bus stopt niet in Erembodegem centrum. - Bus 8 rijdt niet naar Ternat station. Maak eventueel ook gebruik van constructies als: - Alleen bus 6 rijdt naar Ternat station.
Stap 2 • Bekijk samen met de cursisten de dialoog in het cursistenboek (cu 24). Speel de dialoog eventueel bij wijze van voorbeeld een keer na.
Bonte Was Handleiding
35
Contactuur 2
Stap 3 • Leg op verschillende plaatsen in het leslokaal een papier met de naam van een bushalte (zoals op de dienstregeling in het cursistenboek). Leg bij elke halte ook een gekopieerde dienstregeling (ko 21). • Geef elke cursist een kaartje met daarop een vertrekhalte en een bestemming (ko 20). Als er meer dan 16 cursisten zijn dan kan je verschillende cursisten hetzelfde kaartje geven. • Alle cursisten gaan naar hun vertrekhalte. En bekijken daar de dienstregeling. Op basis daarvan beslissen ze welke bus ze moeten nemen: 6, 7 of 8. • Jij speelt de buschauffeur. Speld een papier met 6, 7, of 8 op, afhankelijk van de route die je gaat afleggen. Stop aan de haltes die op de dienstregeling staan en laat cursisten ‘opstappen’ door achter je te gaan staan. Introduceer eventueel de woorden ‘instappen’ en ‘uitstappen’. • Laat opstappende cursisten een ticket kopen. Vraag indien nodig waar ze naartoe gaan: - Waar gaat u naartoe? Als een cursist op de verkeerde bus stapt wijs je hem daarop: -Ik rijd niet naar … . Je moet bus … nemen. Gebruik beleefdheidsformules bij het verkopen en aanbieden van het ticket. • Bij het stoppen aan de haltes zeg je telkens: - Eerste/tweede/derde… halte en de naam van de halte. Als alle haltes van de eerste bus gepasseerd zijn wissel je van busnummer en maak je een volgende ronde om de andere wachtende cursisten op te pikken.
Differentiatie en uitbreiding • Je kan de activiteit vereenvoudigen door slechts met een bus te werken en de kaartjes aan te passen. • In sterke groepen kan je tegelijkertijd drie bussen laten rondrijden met een verschillend nummer. Laat in dat geval twee cursisten voor chauffeur spelen. • Maak de activiteit eventueel moeilijker door niet meer telkens de namen van de haltes af te roepen, maar iedere cursist bij het instappen te zeggen bij de hoeveelste halte hij of zij moet afstappen. De cursisten moeten dan de telwoorden trachten te onthouden. • Je kan deze activiteit ook uitvoeren met de uurregelingen van de lokale bussen. Deze kan je vinden via de website van De Lijn (www.delijn.be). • Het gebruik van het openbaar vervoer is interessant om te integreren in uitstapjes met de cursisten. Laat de cursisten dan zelf opzoeken welke bus ze moeten nemen om op hun bestemming te geraken (of hierrond inlichtingen vragen) en laat ze zelf hun ticketje kopen. • Voor cursisten die behoefte hebben aan wat meer systematisering is in het cursistenboek (cu 25) een overzicht van een aantal vraagwoordvragen opgenomen.
Bonte Was Handleiding
36
Contactuur 2
act.
3 Waar zit de olifant? Ariël helpt twee oude dametjes hun bagage op de bus laden. Op die manier leren cursisten impliciet een aantal voorzetsels van plaats kennen. In deze activiteit wordt er wat explicieter geoefend met plaatsbepalingen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen instructies waarin de cijfers van 1 tot 12 gebruikt worden. De cursisten begrijpen een aantal plaatsbepalingen (in, op, achter, naast, voor). Spreken De cursisten kunnen eenvoudige instructies met plaatsbepalingen geven.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 2, oefening 4. Cursistenboek p. 26 (Zoek de juiste olifant): een luisteroefening rond plaatsbepalingen aan de hand van een tekening. Cursistenboek p. 27 (Waar zit de olifant?): een oefening rond het gebruik van plaatsbepalingen.
Introductie • Bekijk samen met de cursisten het opdrachtenblad bij level 2, oefening 4. De cursisten hebben de juiste voorzetsels moeten invullen bij de foto. Stel de volgende vragen en laat de cursisten antwoorden: - Waar zijn de dozen? (Op het dak.) - Waar zijn de valiezen? (In de koffer.) Schrijf eventueel de gebruikte voorzetsels op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Zorg ervoor dat de cursisten een balpen en een cursistenboek voor zich op tafel hebben liggen: - Leg een balpen en je boek op tafel. • Geef de cursisten instructies waarin voorzetsels aan bod komen die een plaats aanduiden: - Leg de pen op het boek. - Leg de pen onder het boek. - Leg de pen naast het boek. - Leg de pen links / rechts van het boek. - Leg het boek op de pen. -…
Stap 2 • Bekijk samen met de cursisten de tekening in het cursistenboek (cu 27). Geef de volgende instructies: - Zet het cijfer 1 bij de olifant in de boom. - Zet het cijfer 2 bij de olifant achter de boom.
Bonte Was Handleiding
37
Contactuur 2
-
Zet het cijfer 3 bij de olifant in de bus. Zet het cijfer 4 bij de olifant onder de bus. Zet het cijfer 5 bij de olifant op de auto. Zet het cijfer 6 bij de olifant in de auto. Zet het cijfer 7 bij de olifant achter het raam. Zet het cijfer 8 bij de olifant in de doos. Zet het cijfer 9 bij de olifant naast de doos. Zet het cijfer 10 bij de olifant voor de winkel. Zet het cijfer 11 bij de kleinste olifant. Zet het cijfer 12 bij de grootste olifant.
• Laat cursisten daarna per twee elkaars oplossingen vergelijken en bespreek eventuele verschillen.
Stap 3 • Cursisten vullen het overzicht in hun cursistenboek (cu 27) in.
Differentiatie en uitbreiding • Stap 1 kan in paren of klassikaal uitgevoerd worden. In paren geven cursisten hun partners zolang instructies totdat die een fout maakt, dan wisselen de partners van rol. In klasverband komen de cursisten om beurt vooraan staan en krijgen instructies van de andere cursisten in de klas. Ze blijven net zolang staan totdat ze een fout maken of een instructie niet kunnen uitvoeren. Werk hierbij bijvoorbeeld met een stoel en instructies als: - Ga op de stoel staan; ga naast de stoel staan; ga voor, achter de stoel staan; ga links/rechts van de stoel staan…
Bonte Was Handleiding
38
Contactuur 2
Contactuur 3
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 1.
Wie woont waar? Buren Mijn balpen De spullen van Janine
act.
1 Wie woont waar? Ariël maakt kennis met de andere bewoners van het gebouw waar hij een appartement gaat betrekken. Dit wordt in deze activiteit onder andere aangegrepen om dieper in te gaan op plaatsbepalingen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten verstaan enkele eenvoudige plaatsbepalingen. De cursisten kennen de namen van enkele courante huishoudelijke voorwerpen. Spreken De cursisten kunnen enkele eenvoudige plaatsbepalingen gebruiken. De cursisten kunnen de namen van enkele courante huishoudelijke voorwerpen gebruiken. Vormelijke aspecten De cursisten leren twee manieren gebruiken om bezit uit te drukken: met behulp van het werkwoord ‘hebben’ en met behulp van het voorzetsel ‘van’.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 3: een invuloefening rond de bewoners van het flatgebouw uit Bonte Was. Kopieerblad 22: afbeeldingen van de verschillende personages uit Bonte Was. Je kan deze afbeeldingen eventueel vergroten. Kopieerbladen 23-24: kaartjes met informatie over de bewoners van een flatgebouw. Kopieer en knip net zoveel kaartjes uit als er cursisten zijn. Begin met de eerste kaartjes en zorg ervoor dat beide kaartjes die bij een bewoner horen, uitgedeeld worden (anders is van die bewoner niet te bepalen waar die woont). Kopieerblad 25: een invuloefening aan de hand van de oplossing van de vorige oefening. Kopieer dit blad voor alle cursisten.
Introductie • Vraag de cursisten ter inleiding welke mensen ze allemaal al zijn tegengekomen in het verhaal op de computer. Laat de afbeeldingen van de personages zien (ko 22): - Wie is dit? (Dit is X) Schrijf de namen op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen het opdrachtenblad bij level 3 van de cd-rom. Teken het flatgebouw in de Broekstraat met zijn vier verdiepingen op het bord. • Vraag de cursisten waar de verschillende personages wonen: - Waar woont X? (X woont op de Xe verdieping) Hierbij komen de rangtelwoorden ‘eerste’, ‘tweede’, ‘derde’ en ‘vierde’ aan bod. • Schrijf de namen van de personages op de juiste plaats in de bordtekening of laat dit door de cursisten doen. De cursisten verbeteren indien nodig wat ze op hun werkblad hebben genoteerd.
Bonte Was Handleiding
40
Contactuur 3
• Opmerking: er is tot nu toe nog niet gezegd waar het personage John woont. Maar zijn woonplaats kan wel afgeleid worden: vermits van alle andere verdiepingen gezegd wordt wie er woont, blijft voor John enkel de kelderverdieping over. Vraag de cursisten dan ook waar John woont: - Waar woont John? Waar denk je? • Overloop nog eens samen met de cursisten waar alle personages wonen. 4e verdieping 3e verdieping 2e verdieping 1e verdieping gelijkvloers kelder
Ariël Ingrid, Karel & Jefke Janine [dat is nu nog een geheim] [leeg] John
Introduceer daarbij de volgende woorden (deze zijn nodig in de volgende activiteit): - boven - onder - hoger - lager - naar boven - naar beneden
Stap 2 • Teken een nieuw flatgebouw op het bord met de helft zoveel verdiepingen als er cursisten zijn. • Geef iedere cursist één informatiekaartje (ko 23-24). Op een kaartje wordt van een bewoner gezegd welk voorwerp hij bezit. Op een ander kaartje wordt van dit voorwerp gezegd bij welk appartement het hoort. Door de informatie van de juiste kaartjes te combineren, kunnen de cursisten achterhalen wie waar woont. • Achterhaal eerst met de hele klas in welk appartement één persoon woont. Laat een cursist voorlezen wat op zijn of haar kaartje staat en vraag dan wie een ander kaartje heeft waarop informatie staat die hiermee verband houdt. Laat een cursist de naam op de juiste plaats in de tekening schrijven: - Schrijf de naam in de tekening. • Laat de cursisten vervolgens door elkaar lopen en hun informatie met elkaar vergelijken. Wie denkt te weten waar iemand woont, mag dit op het bord schrijven. • Haal de informatiekaartjes op als alle personen aan het juiste appartement toegewezen zijn. Deel vervolgens het kopieerblad (ko 25) uit. Hierop staan de eerste 8 bewoners en hun voorwerp afgebeeld in het juiste appartement. De cursisten vullen de oefening in die erbij hoort. Verbeter deze oefening nadien klassikaal.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer cursisten er in stap 2 moeite mee hebben om in de grote groep informatie met elkaar uit te wisselen, kan je ook de hele activiteit klassikaal begeleiden. Stimuleer de cursisten dan wel om zelf de vragen aan elkaar te stellen.
Bonte Was Handleiding
41
Contactuur 3
act.
2 Buren Ariël maakt voor het eerst kennis met de andere bewoners van het gebouw waar hij een appartement zal betrekken. In deze activiteit zijn de cursisten ook bewoners van een appartementsgebouw. Door de andere bewoners te ondervragen, proberen ze uit te zoeken in welk appartement ze zelf wonen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen eenvoudige mededelingen i.v.m. ruimtelijke oriëntatie. Lezen De cursisten begrijpen eenvoudige mededelingen i.v.m. ruimtelijke oriëntatie. Spreken De cursisten kunnen eenvoudige mededelingen i.v.m. ruimtelijke oriëntatie formuleren.
Materiaal Kopieerbladen 26-27: rolkaartjes. Kopieer één rolkaartje per cursist en eentje voor jezelf. Als je 20 cursisten hebt, kopieer dan de éérste 21 rolkaartjes. Er zijn 25 rolkaartjes. Heb je nog meer cursisten, geef cursisten dan per twee één rolkaartje. Schrijf op grote flappen papier ‘gelijkvloers’, ‘eerste verdieping, ‘tweede verdieping’, enzovoort. Per 6 cursisten heb je één flap nodig. Maak per 6 cursisten ook een flap met ‘trap’ op. Kopieerbladen 28-29: het oplossingsschema van de vorige oefening, met nog extra vragen. Cursistenboek p. 29 (Wie woont waar?): neerslag voor de cursist.
Beschrijving van de activiteit • Je hebt vrij veel ruimte nodig voor deze activiteit. Zet de tafels en stoelen in het lokaal zoveel mogelijk opzij of doe de activiteit in een brede gang of hal. • Leg de flappen met ‘gelijkvloers’, ‘eerste verdieping’ … op de grond of hang ze aan de muur. Zorg ervoor dat voor iedere flap een rij cursisten kan staan. Teken eventueel met krijt 6 appartementen per verdieping de grond (of leg per appartement een papier op de grond). Leg ook de flappen met ‘trap’ op de juiste plaats op de grond. Raadpleeg hiervoor het schema (ko 28).
• Geef iedere cursist een rolkaartje. De rolkaartjes staan per verdieping
gerangschikt op de kopieerbladen (ko 26-27). Het eerste kaartje van elke verdieping is het meest linkse appartement, het laatste het meest rechtse. Deel eerst de rolkaartjes van het gelijkvloers uit, dan die van de eerste verdieping, enzovoort, totdat alle cursisten een rolkaartje hebben.
• De cursisten moeten nu achterhalen in welk appartement ze wonen. Het is de bedoeling dat alle cursisten uiteindelijk in de rij van de juiste verdieping gaan staan, tussen de juiste buurmannen. Daarvoor moeten ze de informatie op hun rolkaartje lezen en deze informatie eventueel combineren met de informatie waar de andere cursisten over beschikken. • Geef de cursisten de tijd om hun rolkaartje te lezen en eventuele problemen te signaleren.
Bonte Was Handleiding
42
Contactuur 3
• Doe de activiteit voor door eerst zelf jouw appartement te zoeken. Maak duidelijk aan de cursisten wat er op jouw rolkaartje staat en vraag als dat nodig is ook aan andere cursisten wat er op hun rolkaartje staat. • Om te controleren of alle cursisten hun plaats gevonden hebben, kan je gebruik maken van het schema (ko 28). Begin bij het gelijkvloers en laat iedere cursist voorlezen wat er op zijn rolkaartje staat. Geef de medecursisten steeds de kans om eventuele fouten op te merken en te verbeteren. Laat bepaalde informatie ook uitbeelden als dat mogelijk is. • Laat de cursisten opnieuw gaan zitten. Deel vervolgens het schema met de oplossingen uit (ko 28) en ook de vragen bij dit schema (ko 29). Laat de cursisten deze vragen oplossen.
Differentiatie en uitbreiding • Om de activiteit iets makkelijker te maken, kan je per verdieping één of twee rolkaartjes niet aan de cursisten uitdelen, maar meteen op hun juiste plaats in het appartement leggen. In dat geval moet je dus iets meer rolkaartjes kopiëren dan er cursisten zijn. • Een andere manier om deze activiteit makkelijker te maken, is door aan alle cursisten te vertellen op welke verdieping ze wonen. Zo beschikken ze over heel wat meer informatie en zullen ze sneller achterhalen welk hun appartement is.
Bonte Was Handleiding
43
Contactuur 3
act.
3 Mijn balpen Ariël geeft een aantal voorwerpen die Janine gevonden heeft in de rommel op het gelijkvloers weer aan hun eigenaars. In deze activiteit proberen de cursisten zich te herinneren welk voorwerp bij wie past. Zo maken ze ook kennis met het uitdrukken van bezit in het Nederlands.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen mededelingen waarin bezit wordt uitgedrukt. Lezen De cursisten begrijpen mededelingen waarin bezit wordt uitgedrukt. Spreken De cursisten leren bezit uitdrukken door middel van bezittelijke voornaamwoorden. Vormelijke aspecten De aandacht van de cursisten wordt gevestigd op de verschillende verbuigingsvormen van bezittelijke voornaamwoorden.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 3. Kopieerblad 30: afbeeldingen van de voorwerpen die Ariël teruggeeft aan zijn medebewoners. Vergroot deze afbeeldingen eventueel met een kopieermachine. Cursistenboek p. 30-31 (Mijn balpen): een invuloefening rond het uitdrukken van bezit. Kopieerblad 31: de afbeeldingen uit de invuloefening in het cursistenboek, ter illustratie. Vergroot deze afbeeldingen eventueel met een kopieermachine.
Introductie • De cursisten nemen het opdrachtenblad bij level 3. • Toon de cursisten de afbeeldingen van de voorwerpen die Ariël in het verhaal heeft teruggegeven aan hun eigenaars (kopieerblad 30). Vraag hen hoe deze voorwerpen heten. De cursisten mogen gebruik maken van hun opdrachtenblad. • Vraag vervolgens aan de cursisten van wie die voorwerpen zijn. - Van wie is [voorwerp]? ([Voorwerp] is van X.) Schrijf dit ook bij op de bordtekening uit activiteit 1. De cursisten verbeteren indien nodig wat ze op hun opdrachtenblad hebben genoteerd. Dit is de oplossing: Ariël Ingrid, Karel & Jefke Janine
ventilator en sleutel thermos en windmolentje haardroger, tuinslang, bril en sleutelbos
John • Breng hierbij de volgende bezitsconstructies aan, die ook al in de eerste activiteit van dit contactuur aan bod zijn gekomen: - Van wie is [voorwerp]? [Voorwerp] is van …
Bonte Was Handleiding
44
Contactuur 3
- [Naam] heeft een [voorwerp].
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Verzamel de cursisten rond een tafel: - Kom naar deze tafel. • Laat alle cursisten een voorwerp dat hen toebehoort op dezelfde tafel leggen (bijvoorbeeld balpennen, sleutels, enzovoort...). - Leg iets op tafel. Doe dit eventueel zelf eerst voor. Let erop dat de cursisten niet allemaal hetzelfde voorwerp op tafel leggen. • Meng de voorwerpen door elkaar, zodat het moeilijker te onthouden is wie wat op tafel heeft gelegd. • Laat cursisten beurtelings raden van wie een bepaald voorwerp is (zo oefenen de cursisten ook nieuwe woordenschat in). Als je een kleine groep hebt waardoor het raden te makkelijk wordt, laat dan iedere cursist twee of meer voorwerpen op tafel leggen. • Introduceer bij deze activiteit bezitsconstructies met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden: - Deze sleutel is van mij. Dat is mijn sleutel. - Deze pennenzak is van jou. Dat is jouw pennenzak.Deze balpen is van hem. Dat is zijn balpen. Deze bril is van haar. Dat is haar bril. Stimuleer de cursisten om ook de bezittelijke voornaamwoorden te gebruiken. Probeer het onderscheid tussen de 1e, 2e en 3e persoon zo goed mogelijk met gebaren duidelijk te maken. • Geef ter afsluiting de voorwerpen terug aan de cursisten. Overloop elk voorwerp en vraag telkens aan de groep: - Van wie is [voorwerp]? (Dat is zijn/haar [voorwerp].)
Stap 2 • De cursisten nemen hun cursistenboek op (cu 30-31). Ze vullen de woorden in onder de afbeeldingen. Vul eerst enkele zinnen in met de hele klas. • Verbeter de oefening klassikaal. Je kan hierbij eventueel de afbeeldingen uit de oefening laten zien (ko 31).
Differentiatie en uitbreiding • Je kan het raadspelletje uit stap 1 competitiever maken door iedere cursist te laten raden totdat hij een fout maakt en het aantal juist toegekende voorwerpen op het bord te noteren.
Bonte Was Handleiding
45
Contactuur 3
act.
4 De spullen van Janine Ariël maakt kennis met Janine terwijl ze tussen de rommel op het gelijkvloers staat. De cursisten gaan een overzicht maken van wat er allemaal tussen die rommel te vinden is.
Doelstellingen Luisteren De cursisten herkennen meervoudsvormen. De cursisten herkennen ja/nee-vragen. De cursisten begrijpen de begrippen ‘minder’ en ‘meer’. Lezen De cursisten herkennen meervoudsvormen. De cursisten herkennen ja/nee-vragen. De cursisten begrijpen de begrippen ‘minder’ en ‘meer’. Spreken De cursisten kunnen ja/nee-vragen beantwoorden. Vormelijke aspecten De aandacht van de cursisten wordt gericht op de verschillende meervoudsuitgangen in het Nederlands. De aandacht van de cursisten wordt gericht op de ontkennende betekenis van de woorden ‘niet’ en ‘geen’.
Materiaal Cursistenboek p. 32 (Valiezen en zakken): een invuloefening rond de zakken en koffers van Truus en Jacobien. Kopieerblad 32: een afbeelding van Janine die in een hoop rommel staat. Kopieer dit blad voor alle cursisten. Cursistenboek p. 33 (De spullen van Janine): een invuloefening rond de spullen van Janine. Cursistenboek p. 35 (Ja en nee. Minder of meer): invuloefeningen rond de spullen van Janine.
Introductie • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 32). Vraag hen de afbeelding te bekijken op deze pagina: - Bekijk de afbeelding op pagina 33. • Vraag de cursisten wie ze op de prent zien (Truus en Jacobien). Vraag de cursisten ook wat Truus en Jacobien bij zich hebben (koffers en zakken). Ga dan in op het aantal zakken en koffers: - Heeft Truus één zak? (Nee, Truus heeft meer zakken) Leg hierbij de nadruk op het verschil tussen enkelvouds- en meervoudsvormen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat het kopieerblad (ko 32) zien aan de cursisten. Vraag de cursisten wat erop te zien is (Janine die temidden van een hoop rommel staat). Vraag de cursisten
Bonte Was Handleiding
46
Contactuur 3
ook van wie die spullen zijn (van Janine). Vertel de cursisten dat ze gaan opschrijven welke spullen Janine allemaal heeft. • Verdeel de cursisten in duo’s. Geef aan één cursist van ieder duo het kopieerblad (ko 32). Deze cursist mag dit blad niet laten zien aan zijn partner. Alle cursisten nemen ook hun cursistenboek (cu 33). • Het is de bedoeling dat de cursist zonder kopieerblad (ko 32) aan zijn partner vraagt welke spullen van Janine allemaal op de afbeelding staan. Beide cursisten vullen het schema in het cursistenboek (cu 33) volledig in (dit schema kan als houvast dienen). • Los de eerste paar items klassikaal op. Vraag aan de cursisten met het kopieerblad: - Hoeveel thermossen heeft Janine? De cursisten vullen dan het antwoord in op het schema. - Hoeveel thermossen heeft Janine? Janine heeft 1 thermos. • Laat de duo’s de overige items op de lijst invullen. Hou dan een klassikale verbeterronde. Introduceer hierbij de woorden ‘geen’, ‘minder’ en ‘meer’, die in de volgende oefening aan bod komen.
Stap 2 • Geef het kopieerblad (ko 32) aan de cursisten die dat nog niet hebben. Laat de duo’s dan de oefeningen in het cursistenboek (cu 34) maken. Los de eerste items steeds klassikaal op. Dit zijn de oplossingen: - Heeft Janine 2 thermossen? Nee, Janine heeft geen 2 thermossen. - Heeft Janine 1 bril? Nee, Janine heeft 2 brillen. - Heeft Janine 3 ventilatoren? Nee, Janine heeft geen 3 ventilatoren. - Heeft Janine 4 sleutels? Ja, Janine heeft 4 sleutels. - Heeft Janine 1 haardroger? Ja, Janine heeft 1 haardroger. - Janine heeft 3 thermossen. minder - Janine heeft 1 sleutel. meer - Janine heeft 2 haardrogers. minder - Janine heeft 3 thermossen. minder - Janine heeft 4 brillen minder
Bonte Was Handleiding
47
Contactuur 3
Contactuur 4
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Begroeten Huizen kijken Wat is het probleem? Zekeringen
act.
1 Begroeten In deze korte inleidende activiteit wordt wat systematischer ingegaan op de verschillende manieren van begroeten op verschillende momenten van de dag.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal begroetingsformules. De cursisten begrijpen de begrippen: ochtend, middag, voormiddag, namiddag en avond. Spreken De cursisten kunnen een aantal begroetingsformules gebruiken.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 4,oefening 1: afbeelding van Ariël die Karel ontmoet en begroet. De cursisten vervolledigen hun dialoogje. Cursistenboek p. 36 (Begroeten): een oefening rond twee mensen die elkaar begroeten.
Introductie • Begroet de cursisten. Schrijf vervolgens verschillende mogelijke begroetingen op het bord: - Goeiemorgen - Goeienamiddag - Goeienavond - Goeiedag - Tot ziens • Laat de cursisten zeggen welke begroetingen ‘juist’ zijn (d.w.z. passen op dit moment) en welke fout zijn.
Beschrijving van de activiteit • Bekijk de opdracht rond begroeten die de cursisten gemaakt hebben op hun opdrachtenblad bij level 4, oefening 1. • De cursisten nemen het cursistenboek (cu 36) en vullen de juiste begroetingen in bij de verschillende digitale klokken. • Ga eventueel in op formules als ‘goeienacht’. - Wanneer zeg je dat? Wijs erop dat je op elk moment 'goeiedag’ kan zeggen.
Bonte Was Handleiding
49
Contactuur 4
act.
2 Huizen kijken Ariël verkent zijn nieuwe appartement. Naar aanleiding hiervan hebben de cursisten het over waar ze zelf wonen en beschrijven ze verschillende soorten woningen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal courante beschrijvende adjectieven. De cursisten begrijpen een aantal begrippen in verband met wonen. De cursisten begrijpen ja/nee-vragen. Lezen De cursisten begrijpen een aantal beschrijvende adjectieven. De cursisten begrijpen een aantal begrippen in verband met wonen. De cursisten begrijpen een aantal eenvoudige advertenties te koop/te huur. Spreken De cursisten kunnen ja/nee-vragen formuleren. Vormelijke aspecten De cursisten maken kennis met de vorming van ja/nee-vragen door middel van inversie.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 4, oefening 2: afbeeldingen van de kamers van Ariëls appartement waarop de cursisten de verschillende kamers benoemd hebben. Kopieerblad 33: afbeeldingen van de kamers van Ariëls appartement. Vergroot deze afbeeldingen eventueel met een kopieermachine Kopieerblad 34: afbeeldingen die een aantal beschrijvende adjectieven verduidelijken. Verknip deze bladzijde eventueel tot kaartjes. Kopieerbladen 35-37: afbeeldingen die een aantal termen in verband met wonen verduidelijken Verknip deze bladzijde eventueel tot kaartjes. Cursistenboek p. 37-38 (Huizen kijken): een reeks foto's van woningen, vergezeld van een beschrijving die de cursisten moeten aanvullen. Cursistenboek p. 39 (Ja of nee?): een overzicht van het stellen van ja/nee-vragen. Kopieerblad 38: afbeeldingen van woningen. Cursistenboek p. 40 (Verbind de huizen met de juiste zoekertjes): een invuloefening als neerslag van stap 3. Kopieerbladen 39-40: de oplossingen van de oefening uit stap 2 en 3. Kopieer deze eventueel voor alle cursisten.
Introductie • De cursisten nemen het opdrachtenblad bij level 4, oefening 2. Laat afbeeldingen zien van het appartement van Ariël (ko 33). Bespreek dit appartement met de cursisten: - Wie woont hier? (Ariël) - Hoeveel kamers zijn er in zijn appartement? - Welke kamers zijn er? De cursisten brengen eventueel verbeteringen aan op hun opdrachtenblad. - Is het een groot/klein appartement? - Is het een nieuw/oud appartement? - Is het een mooi/lelijk appartement?
Bonte Was Handleiding
50
Contactuur 4
- Is het een proper/vuil appartement? - Is het een donker/licht appartement? • Gebruik voor het verduidelijken van de beschrijvende adjectieven het kopieerblad (ko 34). • Vraag de cursisten ook naar hun eigen woonsituatie. Maak voor het verduidelijken van de vragen gebruik van de foto’s (ko 35-37). - Woon je in een huis/appartement? - Op welke verdieping woon je? - Wie woont naast/onder/boven je? - Met wie woon je samen? - Hoeveel kamers heb je? - Heb je een tuin? - Heb je een garage? - Woon je in de stad? - Woon je op het platteland?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten lossen in paren de oefening in hun cursistenboek op (cu 37-38). Bied hulp waar nodig; gebruik eventueel de foto’s op de kopieerbladen om bepaalde woorden uit te leggen.
Stap 2 • Neem nogmaals de afbeeldingen van het appartement van Ariël (ko 33) en stel de volgende vragen: - Is het een huis? - Is het een appartement? - Is het een boerderij? - Is het groot? - Is het klein? - Is het mooi? - Is het lelijk? - Is het nieuw? - Is het oud? - Staat het in de stad? - Staat het op het platteland? - Is er een tuin? Laat de cursisten antwoorden met ja of nee. • Bekijk dan samen met de cursisten het overzicht ‘Vragen stellen’ in het cursistenboek (cu 39). Ga eventueel in op de manier waarop ja/nee-vragen gevormd worden. • De cursisten werken verder in paren. Geef elk paar kaartjes met de foto’s van de huizen (ko 38). De cursisten leggen het stapeltje kaartjes op hun tafel met de achterkant naar boven. • Cursist A heeft zijn cursistenboek voor zich op (cu 40) met de foto’s en beschrijvingen van de huizen. Cursist B neemt het bovenste kaartje van de stapel en kijkt naar de foto zonder deze aan cursist A te laten zien. Door ja/nee-vragen te stellen moet cursist A raden welk van de huizen cursist B in handen heeft. Hij mag zoveel vragen stellen als nodig, cursist B antwoordt enkel met ja/nee. • Als het juiste huis geraden is, neemt cursist A een nieuw kaartje en worden de rollen omgewisseld tot alle kaartjes gebruikt zijn. • Cursisten kunnen het overzicht in hun cursistenboek (cu 39) gebruiken ter ondersteuning bij het stellen van de vragen.
Bonte Was Handleiding
51
Contactuur 4
Stap 3 • De cursisten maken nu in dezelfde paren de oefening in hun cursistenboek (cu 40), het verbinden van de foto’s van de huizen met het juiste zoekertje. Deze inhoud van deze oefening komt ongeveer overeen met stap 2. • Doe eerst voor wat er moet gebeuren, door de foto van de eerste woning samen te bekijken en samen naar de juiste advertentie te zoeken. • Laat de cursisten dan aan de slag gaan. Het is de bedoeling dat de cursisten tijdens het zoeken naar de oplossing elkaar vragen stellen: - Is dit een huis/boerderij/appartement? (ja/nee/ik weet het niet) - Staat dit huis in de stad? (ja/nee/ik weet het niet) - Is dit huis groot? (ja/nee/ik weet het niet) -… • Verbeter nu de opdracht. Laat hiervoor ieder groepje om beurt een huis beschrijven. Geef de andere groepen de kans om te reageren. De oplossing is ook terug te vinden op de kopieerbladen (ko 39-40).
Differentiatie en uitbreiding • Probeer de nieuwe woordenschat die tijdens stap 1 aan bod komt al zo goed mogelijk uit te leggen. Wat de cursisten nog niet begrijpen, zal wel duidelijk worden in het verdere verloop van de activiteit. • Waak erover dat de cursisten tijdens stap 2 inderdaad vragen stellen aan elkaar en niet gewoon elkaars informatie bekijken. • Bij de opdracht in stap 2 is het juiste antwoord niet altijd even duidelijk (bijvoorbeeld of een woning al dan niet mooi of lelijk mag genoemd worden). Dit kan een gelegenheid zijn om uitdrukkingen als ‘Ik weet het niet’ of ‘Ik vind…’ te introduceren.
Bonte Was Handleiding
52
Contactuur 4
act.
3 Wat is het probleem? Ariël verkent zijn nieuwe appartement en ontdekt een aantal apparaten die niet functioneren. Samen met Janine probeert hij ze te doen werken. In deze activiteit leren de cursisten problemen signaleren en om hulp vragen i.v.m. apparaten die niet functioneren.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de signalering van een probleem. De cursisten begrijpen een vraag om hulp. Spreken De cursisten kunnen een probleem signaleren. De cursisten kunnen om hulp vragen.
Materiaal Cursistenboek p. 41 (Wat staat waar?): een invuloefening rond de plaats van voorwerpen in een huis. Cursistenboek p. 42 (Wat is het probleem?): afbeeldingen van de situaties uit level 4 waarin Janine en Ariël bij een niet-werkend voorwerp staan Kopieerblad 41: 6 verschillende kaartjes. Kopieer kaartjes 1 en 3 voor de ene helft van de groep, de overige kaartjes voor de andere helft. Opgepast: van kaartjes 3 en 6 bestaan verschillende versies: probeer de verschillende versies hiervan zoveel mogelijk over de cursisten te verdelen. Cursistenboek p. 43-44 (Kan je me helpen?): de samenvatting van wat de cursisten in stap 2 leren.
Introductie • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 41). Overloop de afgebeelde voorwerpen en bespreek met de cursisten in welke kamer van Ariël ze thuishoren. De cursisten verbinden de voorwerpen door middel van lijnen met de juiste kamer en schrijven onder elk voorwerp ook waar het staat: bijvoorbeeld: - De kast staat in de gang. - De telefoon staat in de woonkamer. -… Stel bij het overlopen van deze oefening genoeg ja/nee-vragen aan de cursisten, bij wijze van herhaling van de vorige activiteit.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen hun cursistenboek op (cu 42). Overloop met de cursisten de afbeeldingen van Ariël die van Janine een rondleiding krijgt in zijn nieuwe appartement, waarin vanalles niet lijkt te werken. Laat de cursisten de meerkeuze-vragen oplossen: - De telefoon werkt niet. - De ventilator werkt wel. - Het fornuis werkt niet. - Het licht werkt niet.
Bonte Was Handleiding
53
Contactuur 4
Opmerking: om uit te leggen wat het betekent als ‘iets niet werkt’, kan je eventueel een lamp losdraaien en dan met de lichtschakelaar het licht aan en uit doen. • Laat de cursisten invullen of al dan niet om een probleem gaat en laat hen onder jouw begeleiding ook de juiste oplossing bij ieder probleem noteren.
Stap 2 • Verdeel de cursisten in twee groepen. Geef de ene groep kaartjes 1 en 3 en de andere groep kaartjes 2, 4, 5 en 6 van kopieerblad 41. Op de kaartjes van de eerste groep staan problemen i.v.m. apparaten die niet werken en vragen om hulp. De kaartjes van de tweede groep geven oplossingen weer en mogelijke antwoorden op een vraag om hulp. • Het is de bedoeling dat de cursisten van de eerste groep aan de hand van hun kaartjes dialoogjes opzetten met de cursisten van de tweede groep om een oplossing te vinden voor hun problemen (de cursisten van groep 2 zullen niet altijd de juiste oplossing bezitten voor de problemen van groep 1). Demonstreer een mogelijke dialoog rond één probleem met een willekeurige cursist uit de eerste groep. • Als de cursisten een tijdje problemen en oplossingen hebben uitgewisseld, laat dan cursisten per twee een bepaald probleem bespreken aan de hand van de kaartjes. Bekijk en bespreek met de cursisten het schema (cu 43-44). Kan je me helpen?
Het scheerapparaat werkt niet.
Wat is het probleem?
Ja, ik kan je helpen.
Steek de stekker in het stopcontact.
Differentiatie en uitbreiding • Bij het bevestigend of ontkennend maken van zinnen in stap 1, kan je eventueel weer gebruik maken van de rode en groene kaartjes die geïntroduceerd zijn in contactuur B. Laat de cursisten dan hun rood kaartje opsteken als ze de zin ontkennend willen maken en hun groen kaartje als ze de zin bevestigend willen maken. • Je kan stap 2 overzichtelijker maken als je de cursisten per twee laat werken in plaats van met de hele groep samen. Zorg er dan wel voor dat iedere partner al de verschillende problemen of oplossingen in zijn bezit heeft. • Om stap 2 levensechter te maken, kan je ervoor zorgen dat de echte voorwerpen aanwezig zijn in de klas (dat helpt ook bij het oplossen van eventuele begripsproblemen): - scheerapparaat - zaklamp zonder batterijen - deur die op slot is (bijvoorbeeld van het leslokaal) - horloge dat moet opgewonden worden - nietjesmachine zonder nietjes - gebroken fles De kaartjes met de oplossingen laat je dan respectievelijk vergezellen van: - batterijen (voor de zaklamp) - sleutel (voor de deur) - nietjes (voor de nietjesmachine)
Bonte Was Handleiding
54
Contactuur 4
act.
4 Zekeringen Omdat het licht in de slaapkamer van Ariël niet werkt, gaan Janine en Ariël op zoek naar de zekeringkast. De cursisten leren in deze activiteit voorwerpen situeren aan de hand van een uitgebreide set ruimtelijke begrippen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een uitgebreide set ruimtelijke begrippen. De cursisten begrijpen instructies. Spreken De cursisten kunnen voorwerpen en plaatsen nauwkeurig situeren aan de hand van een uitgebreide set ruimtelijke begrippen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 4, oefening 3: een afbeelding van de zekeringenkast, waarbij de middelste, de linkse en de rechtse zekeringen moeten aangeduid worden. Vergroot dit blad eventueel met een kopieermachine. Kopieerblad 42: een verzameling kaartjes die ruimtelijke begrippen illustreren. Kopieer deze kaartjes voor iedere cursist en knip ze uit. Cursistenboek p.45 (Trek de pijlen naar de juiste zekering): een oefening waarbij cursisten apparaten met zekeringen moeten verbinden op basis van instructies Cursistenboek p.46 (Verbind de apparaten met de juiste meter): een spelletje dat als uitbreiding kan dienst doen.
Introductie • De cursisten nemen opdrachtenblad bij level 4, oefening 3. Laat eventueel een
uitvergrote versie zien. Vraag de cursisten wat ze op de afbeelding zien (een zekeringkast). Vraag de cursisten ook waar de zekeringkast bij hun thuis staat: - Waar staat de zekeringkast bij jou thuis? - Staat de zekeringkast in de keuken/in de kelder/onder de trap? Verduidelijk deze vragen eventueel aan de hand van de foto’s van de kamers van Ariëls appartement (ko 33).
• Geef iedere cursist de kaartjes (ko 42) waarop ‘linkse’, ‘middelste’ en ‘rechtse’ staan afgebeeld. Controleer of de betekenis hiervan voor alle cursisten duidelijk is. Laat ze eventueel hun linker- en rechterarm opsteken: - Steek je linkse arm op. - Steek je rechtse arm op.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Geef de overige kaartjes (ko 42) aan de cursisten. Overloop de kaartjes één voor één en maak hun betekenis eventueel nog eens duidelijk door ze uit te beelden aan de hand van een bureau (links van het bureau , in het bureau, onder het bureau…) of iets anders geschikts.
Bonte Was Handleiding
55
Contactuur 4
• Neem een voorwerp, -bijvoorbeeld een pen-, en leg het ergens in het lokaal. Vraag aan de cursisten: - Waar is de pen? Stimuleer hen om aan de hand van hun kaartjes met ruimtelijke begrippen uit te leggen waar de pen is: - Ligt de pen dicht bij mij? - Ligt de pen onder het bureau? -… Herhaal dit zonodig enkele keren. • Laat vervolgens een cursist naar buiten gaan: - Ga even naar buiten. • Verstop het voorwerp van daarnet. Alle cursisten in het lokaal moeten kunnen zien waar. Laat de cursist die buiten staat opnieuw binnenkomen en bij jou komen staan: - Kom naar binnen. - Kom hier (bij mij). • Vraag aan de cursist die net terug is binnengekomen waar het voorwerp is: - Waar is (de pen)? Help deze cursist door aanwijzingen te geven aan de hand van de ruimtelijke begrippen die op de kaartjes staan (probeer er zoveel mogelijk verschillende te gebruiken). De cursist mag zelf ook zijn kaartjes consulteren om de aanwijzingen te begrijpen. • Herhaal dit enkele keren met andere cursisten, maar laat nu de andere cursisten aanwijzingen geven met hun kaartjes. Verstop steeds zelf het voorwerp; zo kan je ervoor zorgen dat de verschillende ruimtelijke begrippen moeten gebruikt worden. Let op dat er niet gewezen wordt naar de plaats waar het verstopte voorwerp zich bevindt. • De volgende uitdrukkingen kunnen ook aangebracht worden tijdens deze activiteit: - [Voorwerp] is verstopt. - [Voorwerp] is gevonden. - X heeft [voorwerp] gevonden. - Ga naar… - Kijk in/onder/naast… - Wie is nu aan de beurt? - Wie kan X helpen?
Stap 2 • De cursisten nemen nogmaals het opdrachtenblad bij level 4, oefening3. Vraag de cursisten waar de verschillende zekeringen voor dienen: - Waarvoor dient de linkse zekering? (Dat is de zekering voor de stopcontacten) - Waarvoor dient de middelste zekering? (Dat is de zekering voor het licht) - Waarvoor dient de rechtse zekering? (Dat is de zekering voor de keukenapparaten) • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 45). Het is de bedoeling dat de cursisten pijlen trekken tussen apparaten en zekeringen op basis van de instructies die bovenaan staan. Illustreer eerst de instructie ‘Trek een pijl’ op het bord: - Trek een lijn van A naar B. • Laat de cursisten dan individueel of per twee aan de oefening werken (best met potlood). Ze mogen daarbij gebruik maken van de kaartjes uit de vorige stap (ko 42).
Bonte Was Handleiding
56
Contactuur 4
• Teken de zekeringkast op het bord en schrijf ook de namen van de apparaten erbij. Laat cursisten om beurt een apparaat benoemen en een pijl trekken van dat apparaat naar de juiste zekering. De andere cursisten mogen reageren: - Dat is juist/fout. - Dat klopt (niet).
Stap 3 • Als er genoeg tijd over is, kan je de cursisten ook nog de ontspannende oefening in het cursistenboek (cu 46) laten maken. Hierbij is het de bedoeling dat de cursisten de lijnen van de verschillende apparaten met de juiste meter proberen te verbinden (watermeter, gasmeter, elektriciteitsmeter).
Differentiatie en uitbreiding • De zoek-activiteit in stap 1 kan moeilijker gemaakt worden door de cursist die moet zoeken niet te vertellen welk voorwerp precies wordt gezocht. Op die manier moeten veel meer aanwijzingen gegeven worden. • Om ervoor te zorgen dat alle cursisten participeren aan de zoek-activiteit in stap 1, kan je de cursisten beurtelings een aanwijzing te laten geven. • In stap 1 kan ook een competitie-element ingebouwd worden: verdeel de cursisten in 2 groepen en laat van iedere groep 1 cursist buiten gaan. Deze 2 cursisten moeten dan op zoek naar het verstopte voorwerp, waarbij ze elk aanwijzingen krijgen van hun eigen groep. Wie het voorwerp het eerst vindt, wint.
Bonte Was Handleiding
57
Contactuur 4
Contactuur 5
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5
Hoe laat is het? Hoe oud ben je? Hoe ziet je dag eruit? Wanneer spreken we af? Uren, minuten en seconden
act.
1 Hoe laat is het? Ingrid vraagt Ariël hoe laat het is. In deze activiteit draait alles rond het uitdrukken van de tijd.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de vraag ‘Hoe laat is het?’ De cursisten begrijpen hoe in het Nederlands de tijd wordt aangegeven. Lezen De cursisten begrijpen hoe in het Nederlands de tijd wordt aangegeven. De cursisten kennen het verband tussen een digitale en een wijzerplaatklok. Spreken De cursisten kunnen vragen hoe laat het is. De cursisten kunnen een antwoord geven op de vraag hoe laat het is.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 5, oefening 1: de cursisten vullen een dialoogje tussen Ariël, Ingrid en Jefke verder aan. Cursistenboek p. 48 (Hoe laat is het?): een illustratie. Cursistenboek p. 49-50 (Kruis het juiste antwoord aan): oefeningen op kloklezen. Cursistenboek p. 51 (Dezelfde tijd): een illustratie van het verband tussen analoge en digitale klokken. Kopieerbladen 43-46: een reeks digitale en analoge klokjes voor het dialoog-spel. Verknip deze bladzijden tot kaartjes. Kopieerbladen 43-49: een reeks klokjes voor het bingo-spel. Kopieer voor elke cursist één van deze bladen (verknip deze niet). Van elk blad dat je voor de cursisten kopieert, maak je nog twee extra kopies die je wel tot kaartjes verknipt: dit zijn de kleine bingokaartjes (plastificeer ze eventueel, zo kan je het spel langer gebruiken). Eventueel: een wekker met verdraaibare wijzers.
Introductie • Begroet de cursisten. Gebruik hierbij verschillende begroetingen. Ga na of de cursisten weten welke begroetingen passen op dit moment. - Goeiemorgen, goeienamiddag, goeienavond, goeiedag. • Als de cursist een ‘verkeerde’ begroeting gebruikt, antwoord dan: - Maar het is nog maar …. uur. - Maar het is al … uur. Je kan hier eventueel de oefening rond begroeten uit het cursistenboek (cu 36) opnieuw gebruiken. • Verbeter ook samen met de cursisten op het opdrachtenblad bij level 5, oefening 1. Deze opdracht handelt ook rond begroetingen en het uitdrukken van tijd. • Vraag aan één van de cursisten ‘Hoe laat is het?’. Wijs hierbij op je horloge. Ga de groep af en kijk of er iemand een antwoord kan geven. Dat kan ook nonverbaal doordat een cursist bijvoorbeeld zijn horloge laat zien.
Bonte Was Handleiding
59
Contactuur 5
• Illustreer de vraag ‘Hoe laat is het?’ en het antwoord erop aan de hand van het cursistenboek (cu 48).
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Cursisten lossen in groepjes van twee het eerste blad van de meerkeuzevragen in hun cursistenboek op (cu 49). • Bespreek de oplossingen in groep en ga na of alles voor iedereen duidelijk is. Ga in op eventuele problemen (bijvoorbeeld rond de wijze waarop halve uren worden uitgedrukt). Laat de cursisten dan oefening verder afmaken (cu 50). • Geef eventueel bijkomende oefeningen en voorbeelden met een wekker waarvan je de wijzers kan verdraaien.
Stap 2 • Bekijk samen met de cursisten de foto’s in het cursistenboek (cu 51). Laat een aantal cursisten de tijd op de digitale klokjes voorlezen en zeg: - 23 uur is hetzelfde als 11 uur ’s avonds. - 15 uur is hetzelfde als 3 uur in de namiddag. Geef indien nodig bijkomende voorbeelden en oefeningen.
Stap 3 • Verdeel de groep in twee. De ene helft krijgt een klokje met wijzers (ko 43-44), de andere helft krijgt een digitaal klokje (ko 45-46). Het is de bedoeling dat de twee cursisten met hetzelfde tijdstip op hun klokje elkaar vinden. • De cursisten bewegen zich in het lokaal en voeren met elkaar telkens het volgende gesprekje: - Hoe laat is het? - Het is … . - Dat is dezelfde tijd / Dat is niet dezelfde tijd. Illustreer dit door zelf ook een klokje te nemen en een dialoogje op te zetten met een willekeurige cursist. • Als de twee gesprekspartners hetzelfde tijdstip op hun klokjes hebben, gaan ze naast elkaar zitten. Controleer de tijdstippen als iedereen klaar is. • Herhaal het spel eventueel waarbij je de andere groep de digitale klokjes geeft.
Stap 4 • Als extra activiteit kan je ook een bingo-spel met de verschillende klokjes spelen.
Geef elke cursist een kopie van één van de kopieerbladen (ko 43-49). Dit blad is zijn bingo-kaart. Er zijn vier bladen met enkel wijzerplaatklokjes, twee bladen met enkel digitale klokjes en twee bladen gemengd digitaal/wijzerplaat. Je kan hieruit een keuze maken, afhankelijk van het niveau van de cursisten. Maak van dezelfde kopieerbladen nog twee extra kopies om te verknippen tot kleine bingokaartjes.
• Het doel van het bingo-spel is om de bingo-kaarten vol te krijgen met
overeenstemmende losse kaartjes die door de lesgever worden ‘voorgelezen’. Wie een kaartje/tijdstip dat wordt voorgelezen op zijn kaart heeft staan, roept ‘ja’ en legt het kaartje op zijn bingo-kaart. De eerste persoon die ‘ja’ roept krijgt het kaartje. Als meer cursisten tegelijkertijd ‘ja’ roepen, stel dan de vraag: ‘Wie was er eerst?’ / ‘Wie was de eerste?’ en laat de cursisten antwoorden.
• Maak het spel zo talig mogelijk door wat je doet voortdurend te verwoorden: ‘Jij was eerst, dus jij krijgt het kaartje’. ‘Ik ga nu het volgende uur voorlezen’.
Bonte Was Handleiding
60
Contactuur 5
• Wie zijn kaart vol heeft roept ‘Bingo!’. Wie als eerste ‘Bingo!’ roept is gewonnen.
Differentiatie en uitbreiding • Werk in eerste instantie enkel met de volgende formuleringswijze: - tien over vijf - kwart over vijf - vijf over half zes -… Als de cursisten deze formuleringswijze begrijpen, zullen ze de andere – eenvoudigere – formuleringswijze hoogstwaarschijnlijk ook begrijpen. Meteen al verschillende formuleringswijzen door elkaar gebruiken kan verwarrend werken. • Als de cursisten moeite hebben met de digitale klokjes in stap 3, kan je het dialoogspel spelen zonder digitale klokken. Maak in dat geval dubbele kopies van het blad met de wijzerplaatklokjes. Het spel blijft dan verder hetzelfde: cursisten met twee identieke wijzerplaatklokjes moeten elkaar zien te vinden. Het wordt wel iets makkelijker om te ‘spieken’ door gewoon de afbeeldingen van de klokjes te vergelijken. Ook het bingo-spel in stap 4 kan je met uitsluitend wijzerplaatklokjes spelen. • Laat cursisten eventueel eens naar de sprekende klok bellen en de tijd noteren (tel.: 1200). Hiervoor moet je wel de woorden ‘minuten’ en ‘seconden’ introduceren en uitleggen. • Als cursisten veel moeite hebben met kloklezen, dan kunt u gebruik maken van een klok met verdraaibare wijzers om het kloklezen verder in te oefenen. Laat ook de cursisten elkaar de vraag stellen: geef de klok aan een cursist, laat deze de wijzers verzetten en maak hem duidelijk dat hij iemand moet vragen hoe laat het is.
Bonte Was Handleiding
61
Contactuur 5
act.
2 Hoe oud ben je? Ariël en Janine vinden een schuifkalender in de rommel op het gelijkvloers. Ze hangen deze aan de muur en zetten hem op de juiste datum. Dit is een aanleiding om het in deze activiteit over kalenders en data te hebben. De centrale taak in deze activiteit is het maken van een verjaardagskalender.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen vragen naar hun leeftijd en geboortedatum. De cursisten begrijpen kalenderaanduidingen. Lezen De cursisten kunnen een kalender interpreteren Spreken De cursisten kunnen vragen over hun leeftijd en geboortedatum beantwoorden. De cursisten kunnen uitdrukken wanneer in het jaar een gebeurtenis plaatsvindt.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 5, oefening 2: een afbeelding van de kalender die Janine en Ariël tussen de rommel vinden. De cursisten duiden de datum aan waarop Janine de kalender instelt. Cursistenboek p. 52 (Hoe oud ben je?): afbeeldingen van personen die zeggen hoe oud ze zijn. Kopieerblad 50: afbeeldingen van personen die de cursisten moeten rangschikken van jong naar oud. Kopieer dit blad voor alle cursisten en verknip het tot kaartjes. Cursistenboek p. 53 (Wanneer is je verjaardag?): afbeeldingen van personen die hun verjaardagsdatum zeggen en een jaarkalender. Kopieerblad 51: een verjaardagskalender. Je kan ook zelf een niet ingevulde verjaardagskalender meebrengen. Cursistenboek p. 54 (Vul de verjaardagskalender in): de cursisten kunnen hierop de verjaardagen noteren van de anderen. Cursistenboek p. 55: overzichtsblad.
Introductie • Vertel de cursisten hoe oud je bent . Maak duidelijk wat je bedoelt door
bijvoorbeeld naar je geboortedatum op je identiteitskaart te verwijzen. Vraag daarna een aantal cursisten naar hun leeftijd. - Ik ben … jaar. Hoe oud ben jij?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 52). Daar staan foto’s van zes mensen die zeggen hoe oud ze zijn. Dezelfde foto’s zijn terug te vinden op het kopieerblad (ko 50). • Laat de uitgeknipte foto’s van het kopieerblad (ko 50) sorteren volgens leeftijd. Dit kunnen cursisten individueel of in paren doen, maar het kan ook met de hele
Bonte Was Handleiding
62
Contactuur 5
groep gebeuren. Schrijf dan de woorden ‘jong’ en ‘oud’ naast elkaar op het bord en rangschik de foto’s van het kopieerblad eronder. • Stel vervolgens de vragen: - Wie is de jongste? - Wie is de oudste? De cursisten kunnen dit aankruisen in hun cursistenboek (cu 52)
Stap 2 • Laat cursisten in paren (A-B) elkaars leeftijd vragen en noteren. • Maak vervolgens een overzicht van de namen van de cursisten op het bord. Vraag aan alle cursisten A: ‘Hoe oud is B?’ en vice versa. Schrijf de leeftijden achter de namen van de cursisten. • Laat cursisten daarna de volgende vragen beantwoorden: - Wie is de jongste? - Wie is de oudste? - Wie zijn even oud?
Stap 3 • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 5, oefening 2 met de afbeelding van de kalender. Benoem de kalender en vraag welke dag het is op de afbeelding (dinsdag 26 september). Geef de cursisten zonodig de tijd om te verbeteren wat ze ingevuld hebben. • Bekijk samen met de cursisten het cursistenboek (cu 53). Probeer aan de hand hiervan het concept ‘verjaardag’ aan te brengen. Haal nogmaals je identiteitskaart boven en vul je geboortedatum in op de jaarkalender. Maak eventueel ook gebruik van de foto (cu 55). • Laat de verjaardagsdata van de 6 afgebeelde personen aanduiden op de jaarkalender eronder (cu 54) bijvoorbeeld in fluo-stift of door ze te laten omcirkelen. Verwoord wat er moet gebeuren: - Omcirkel de verjaardag van… - Duid de verjaardag van … aan. Leg aan de hand van de ingevulde kalender uit wat een ‘verjaardagskalender’ is.
Stap 4 • Leg uit dat je nu voor de groep een verjaardagskalender gaat maken die in het lokaal zal worden opgehangen. Zo kan je elke dag zien of er iemand verjaart. • Verdeel de groep in paren of trio’s en geef ieder groepje een verjaardagskalender (ko 51). Elke groep moet uitzoeken wie wanneer jarig is en dat op een verjaardagskalender noteren. • Hiervoor bewegen de cursisten zich vrij in de groep en stellen aan elkaar de vraag: - Wanneer is je verjaardag? – Ik verjaar op… . - Wanneer ben je geboren? – Ik ben geboren op … . • Breng na verloop van tijd de gegevens in de grote groep samen: som één voor één de namen van de cursisten op en vraag telkens aan een groepje wanneer deze cursist verjaart. Laat de cursisten deze data eventueel invullen op de verjaardagskalender (cu 54). • Gebruik de kalender ook om uitdrukkingen als ‘volgende week’, ‘morgen’, ‘gisteren, ‘volgende maand’ aan te brengen: - Morgen verjaart X. - X verjaart volgende maand. - X was gisteren jarig.
Bonte Was Handleiding
63
Contactuur 5
• Hou als afsluiting een korte kwis: laat de cursisten in hun groepjes zitten en stel vragen. Wie het snelst het juiste antwoord kan geven, scoort een punt (je kan de score op het bord bijhouden). Zeg een datum. De cursisten moeten dan opzoeken wat er op die datum gebeurt. Vraag naar de datum waarop iemand verjaart, waarop de lessen doorgaan of naar de datum van een feestdag. Vraag ook naar de leeftijd en de verjaardagsdatum van Ariël (dit kan je de cursisten ook op de verjaardagskalender laten noteren).
Differentiatie en uitbreiding • Bij problemen met de getallen kan je de cursisten gebruik laten maken van het overzicht van de getallen in het cursistenboek (cu 15-16). • Als uitbreiding kan je alle cursisten een klein gratis zakkalendertje geven en hen daarmee laten opzoeken op welke dag van de week hun verjaardag en die van de andere cursisten precies valt. • Probeer het gebruik van de kalender de hele cursus door op een natuurlijke manier in de les te integreren. Vraag bijvoorbeeld regelmatig aan cursisten of er morgen/volgende week/… iemand jarig is. De verjaardagskalender blijft dus best in het leslokaal hangen.
Bonte Was Handleiding
64
Contactuur 5
act.
3 Hoe ziet je dag eruit? Ariël maakt John – die overdag slaapt – per ongeluk wakker. John is boos en toont Ariël een bordje waarop staat dat hij niet wil gestoord worden tussen 6u en 22u. Hierbij aansluitend, wordt in deze activiteit gewerkt rond kloklezen en dagindeling.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen vragen naar mogelijke momenten om een afspraak te maken. De cursisten begrijpen iemands reactie (positief of negatief) op een vraag om een afspraak. Lezen De cursisten kunnen een dagagenda interpreteren. Schrijven De cursisten kunnen eenvoudige gegevens op de juiste plaats in een agenda (over)schrijven.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 5, oefening 3: een afbeelding van John die boos is en wijst op een bordje waarop staat wanneer hij niet wil gestoord worden. De cursisten moeten dit bordje verder aanvullen. Cursistenboek p. 56 (Wat doet Ariel op dinsdag 26 september): de agenda van Ariël voor dinsdag 26 september. De cursisten duiden aan hoe Ariëls dagindeling er voor die dag uitziet. CD luisterfragmenten 1: een luistertekst waarin twee mensen een afspraak maken om te gaan tennissen. Kopieerblad 52: de transcriptie van de luistertekst. Cursistenboek p. 58 (Luister en vul de agenda in): een agenda die de cursisten moeten invullen op basis van de luistertekst.
Introductie • Laat de cursisten hun opdrachtenblad bij level 5, oefening 3 nemen. Hierop staat een afbeelding van John die kwaad is omdat Ariël hem uit zijn slaap heeft gewekt. Vraag de cursisten of John blij is of boos. Vraag ook of ze weten waarom hij boos is. Wat was John aan het doen? (Hij sliep). • Verbeter op het opdrachtenblad klassikaal de vraag over het kaartje dat John vasthoudt. Op dit kaartje staat: - Niet storen tussen 6.00 u en 22.00 u. • Teken een dagagenda op het bord zoals in het cursistenboek (cu 56). Vraag aan de groep wanneer John aan het slapen was. Vraag ook wanneer de cursisten normaal slapen. Zorg ervoor dat hierbij steeds duidelijk de uuraanduidingen aan bod komen.
Bonte Was Handleiding
65
Contactuur 5
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen het cursistenboek (cu 56). Ze duiden individueel aan wat Ariël heeft gedaan op dinsdag 26 september. • Verbeter deze opdracht klassikaal: 7u = Ariël staat op. 7u 45 = Ariël ontmoet Ingrid en Jefke die respectievelijk naar het werk en naar school vertrekken. 11u = Ariël brengt het konijn van John terug en maakt John wakker. Tijdens deze opdracht kan je controleren wat de cursisten van het verhaal onthouden én hoe goed ze de uuraanduidingen in het Nederlands inmiddels kennen.
Stap 2 • De cursisten vullen de agenda in hun cursistenboek (cu 57) in op basis van de luistertekst (CD 1). Laat de tekst zo vaak beluisteren als nodig is. • Laat cursisten na afloop hun ingevulde agenda’s met elkaar vergelijken. Doe dit eerst eens voor aan de hand van de agenda’s van twee willekeurige cursisten. Breng hierbij de volgende uitdrukkingen aan: - Dat is (niet) hetzelfde. - Jij hebt iets anders. - Wie heeft gelijk? • Vergelijk mee met de cursisten de agenda’s en bespreek bepaalde begripsproblemen klassikaal. Laat de luistertekst zonodig opnieuw horen. • Geef de cursisten bij het vergelijken van hun agenda’s de uitgeschreven versie van de luistertekst mee (ko 52) als je denkt dat dat een hulp kan zijn. Deel deze tekst anders achteraf uit.
Differentiatie en uitbreiding • Bij problemen met de getallen kan je de cursisten gebruik laten maken van het overzicht van de getallen in het cursistenboek (cu 15-16). • Als je merkt dat stap 2 moeilijk is voor de cursisten, laat dan de luistertekst in kleine stukjes beluisteren en laat de cursisten na ieder stukje één activiteit invullen in de agenda.
Bonte Was Handleiding
66
Contactuur 5
act.
4 Wanneer spreken we af? In deze activiteit worden de dagen van de week geïntroduceerd aan de hand van het omgaan met een agenda. Cursisten leren ook hoe ze op een eenvoudige manier een afspraak kunnen maken.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen vragen naar mogelijke momenten om een afspraak te maken. De cursisten begrijpen iemands reactie (positief of negatief) op een vraag om een afspraak. Lezen De cursisten kunnen een weekagenda interpreteren. Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier een afspraak maken met iemand. De cursisten kunnen bij het maken van een afspraak aangeven of een bepaald moment voor hen past of niet. Schrijven De cursisten kunnen eenvoudige afspraken op de juiste plaats in een agenda (over)schrijven.
Materiaal Cursistenboek p. 58-60: (Wanneer spreken we af?): een dialoogje dat de cursisten via multiple choice verder moeten aanvullen. Kopieerblad 53: twee agenda’s van verschillende personen voor dezelfde week. Kopieer iedere agenda voor de helft van de cursisten. Kopieerbladen 54-55: kaartjes met diverse activiteiten op afgebeeld. Je moet drie keer zoveel kaartjes als cursisten hebben. Kopieer de bladen dus eventueel en verknip ze tot kaartjes. Cursistenboek p. 61 (Zelf een afspraak maken): een geïllustreerd dialoogje als hulp bij de dialoog-oefening.
Introductie • Toon en benoem je agenda. Vraag de cursisten wie er ook een agenda heeft. Vraag hen wat ze in hun agenda schrijven. • Introduceer het concept ‘afspraak’. Je kan dit illustereren door in je eigen agenda of in de agenda van een cursist naar een voorbeeld van een afspraak te zoeken of door ter plaatste een afspraak te maken (bijvoorbeeld: voor het volgende lesmoment) en dat dan in te schrijven in je agenda. • Het draait in de volgende taken vooral om het afspreken op een bepaalde dag en een bepaald uur. Leg daar dus de nadruk op.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten bekijken de dialoog in het cursistenboek (cu 58-60) en vullen hem via de meerkeuze-vragen aan. Afhankelijk van het niveau van de groep kan je dit
Bonte Was Handleiding
67
Contactuur 5
individueel of in groep laten doen. Wijs cursisten erop dat ze de agenda moeten bekijken om de dialoog aan te vullen.
Stap 2 • Verdeel de cursisten in paren (A en B). Cursist A krijgt agenda A (ko 53), cursist B krijgt agenda B (ko 53). De cursisten moeten met de rug naar hun partner zitten, zodat ze elkaars agenda’s niet kunnen zien. • Geef vervolgens één cursist van ieder paar een kaartje met een activiteit op (ko 54-55). Het is de bedoeling dat de paren in een dialoog een afspraak maken over het moment waarop ze die activiteit zullen gaan doen. Hiervoor moeten zowel cursist A als cursist B in hun agenda kijken en nagaan wanneer ze vrij zijn.
• Doe de activiteit eerst voor met een willekeurige cursist. Verwijs daarbij naar de nuttige uitdrukkingen die zijn terug te vinden in het cursistenboek (cu 61). Ondersteun de cursisten terwijl ze met elkaar afspraken maken.
Differentiatie en uitbreiding • Bij problemen met de getallen kan je de cursisten gebruik laten maken van het overzicht van de getallen in het cursistenboek (cu 15-16).
Bonte Was Handleiding
68
Contactuur 5
act.
5 Uren, minuten en seconden In deze activiteit wordt verder gewerkt rond tijdsbepalingen, meer bepaald tijdsduur, aan de hand van enkele spelletjes.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen verschillende tijdsmaten. Spreken De cursisten kunnen aangeven hoe lang iets duurt.
Materiaal Een chronometer
Introductie • Vraag de cursisten de volgende vragen: - Wanneer begint de les? - Wanneer eindigt de les? - Hoe lang duurt de les? • Schrijf het begin- en einduur van de taalcursus languit op het bord. • Ga verder op de vraag ‘Hoelang duurt…?’ Zo kunnen ook de minuten aangebracht worden. - Hoe lang duurt de pauze? - Hoe lang duurt een voetbalwedstrijd? -…
Beschrijving van de activiteit • Doe een raadspelletje, waarbij je het begrip ‘seconden’ introduceert. Gebruik daarvoor een chronometer. Laat je chronometer zien en tel de eerste keer hardop 10 seconden af. Duid dit aan als ‘10 seconden’. Laat de chronometer de volgende keren een wisselend aantal seconden lopen, waarbij je niet hardop meetelt, maar enkel het begin en einde aanduidt met ‘start’ en ‘stop’. Stel telkens de vraag: - Hoe lang / hoeveel seconden heeft het geduurd? Laat de cursisten dan raden hoeveel seconden er verstreken zijn. Maak er eventueel een wedstrijdje van: wie er het dichtst bij is, scoort een punt. • Stel nu andere vragen over hoe lang iets duurt: - Hoe lang / hoeveel uren duurt een dag? - Hoe lang / hoeveel uren duurt het om naar Australië te vliegen. Deze vraag kan je eventueel illustreren met een wereldkaart of met een foto van een vliegtuig. - Hoe lang / hoeveel seconden duurt het om een kaartenhuisje te bouwen met drie verdiepingen? Laat een cursist dit kaartenhuisje bouwen. Teken op bord hoe het huisje eruit moet zien en laat de andere cursisten op voorhand een gok doen. -… • Tijdens deze activiteit kan je gemakkelijk de volgende uitdrukkingen aanbrengen: - lang(er)
Bonte Was Handleiding
69
Contactuur 5
- kort(er) - traag - snel
Differentiatie en uitbreiding • Als de cursisten geen problemen meer hebben met de verschillende tijdsmaten, kan je ook de termen ‘kwartier’ en ‘halfuur’ aanbrengen.
Bonte Was Handleiding
70
Contactuur 5
Contactuur 6
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Afval sorteren Waar kan ik brood kopen? In de winkel Waar moet ik heen?
act.
1 Afval sorteren Ariël belt samen met Janine naar de milieulijn van de gemeente voor informatie over het afvalsorteersysteem in de gemeente. Deze informatie wordt met de cursisten verder behandeld.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen informatie in verband met afval sorteren. Lezen De cursisten begrijpen schriftelijke informatie in verband met afval sorteren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 6, oefeningen 1, 2 en 3: opdrachten rond het sorteren van afval. Kopieerblad 56: een afbeelding van vuilnismannen en een vuilniswagen. Verschillende vuilniszakken uit de eigen gemeente: PMD, restafval, eventueel GFT. Cursistenboek p. 63 (afval sorteren). Cursistenboek p. 64 (sorteergids): een sorteergids waarin uitgelegd wordt hoe afval gesorteerd moet worden. Gebruik eventueel de sorteergids die in de eigen gemeente gebruikt wordt. Cursistenboek p. 65 (Vul in: moet/mag niet): een oefening om de begrippen 'moeten' en 'niet mogen' duidelijk te maken.
Introductie • Bekijk samen met de cursisten het opdrachtenblad bij level 6, oefening 1, waarop de telefoniste van de milieulijn te zien is. Bespreek dit met de cursisten: - Naar wie belt Ariël? - Wat is het juiste nummer van de milieulijn? - Wat wil hij te weten komen? De cursisten verbeteren indien nodig oefeningen 1 en 2 van het opdrachtenblad. Vertel dat de meeste afval in de gemeente wordt opgehaald, maar dat er wel gesorteerd moet worden. Toon eventueel de foto van de vuilniswagen (ko 56). Verwijs indien mogelijk naar de gescheiden afvalinzameling in het opleidingscentrum. • Ga na of de cursisten de verschillende recipiënten (glasbak, PMD-zak, restafvalzak) kennen. Laat de cursisten in hun cursistenboek (cu 63) kijken en toon eventueel voorbeelden van deze zakken uit de eigen gemeente. Op vragen waarom dit sorteren nodig is, kan je hier of later ingaan (zie de uitbreiding bij activiteit 2). • Bekijk samen met de cursisten oefening 3 op het opdrachtenblad bij level 6: daar moeten verschillende soorten afval aan het juiste recipiënt toegewezen worden. De cursisten verbeteren zonodig hun opdrachtenblad.
Bonte Was Handleiding
72
Contactuur 6
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten lossen in duo’s de sorteeropdracht op in het cursistenboek (cu 63). Ze kunnen hierbij gebruik maken van de informatie in de sorteergids (cu 64). Los eerst enkele items klassikaal op. Wijs cursisten erop dat ze de sorteergids moeten bekijken om te weten waar de verschillende soorten afval thuishoren. • Overloop de opdracht klassikaal. Teken vier kolommen op het bord: PMD, glas, papier en karton, restafval. Laat de cursistenduo's om de beurt de kolommen verder aanvullen. Laat de cursisten de volgende uitdrukkingen gebruiken: - [afval] moet in [recipiënt/bestemming]. - [afval] mag niet in [recipiënt/bestemming]. Wanneer cursisten tot verschillende oplossingen zijn gekomen of wanneer er begripsproblemen zijn, bekijk dan samen met de cursisten wat er in de sorteergids staat.
Stap 2 • De cursisten maken (eventueel in duo’s) de opdracht in het cursistenboek (cu 65). Overloop naderhand klassikaal de opdracht. Uit deze oefening blijkt of de cursisten het verband begrijpen tussen de begrippen ‘moeten’ en ‘niet mogen’.
Differentiatie en uitbreiding • Om deze activiteit nog aanschouwelijker te maken, kan je ook werken met lege verpakkingen en echte afvalzakken van de gemeente. Op die manier kunnen de cursisten het afval dan daadwerkelijk sorteren én sluit de activiteit nog dichter aan bij hun eigen leefwereld en ervaringen. • De cursisten kunnen bij de sorteeropdracht ook gebruik maken van een sorteerfolder uit de eigen gemeente. Bij Fostplus kunnen ook folders in andere talen aangevraagd worden, bijvoorbeeld in het Turks, Arabisch, Spaans, Italiaans, Duits (http://www.fostplus.be). • Je kan ook nog andere ‘inzamelvormen’ aanbrengen, bijvoorbeeld GFT (groente-, fruit- en tuinafval) of KGA (Klein Gevaarlijk Afval). Ook de afzonderlijke inzameling van kleding, medicijnen, … kan aan bod komen. Hiervan breng je dan best voorbeeldjes mee. Richt je op de inzameling zoals die in de eigen gemeente gebeurt.
Bonte Was Handleiding
73
Contactuur 6
act.
2 Waar kan ik brood kopen? Ariël zoekt de winkel van Kartoos om vuilzakken te kopen. De winkel is gelegen tussen andere winkels. Ter voorbereiding van de volgende twee activiteiten wordt in deze activiteit geoefend met ‘waar’-vragen en worden de namen van een aantal winkels en diensten aangeboden.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen ‘waar?’-vragen De cursisten herkennen de namen van een aantal winkels en diensten. Spreken De cursisten kunnen eenvoudige ‘waar?’-vragen formuleren
Materiaal Cursistenboek p. 66 (Waar kan ik brood kopen?): een voorbeelddialoog rond het stellen van vragen met het vraagwoord ‘waar’. Kopieerbladen 57-58: kaartjes met produkten op afgebeeld. Kopieer deze kaartjes één keer en knip ze uit. Kopieerbladen 59-60: kaartjes met winkels en diensten op afgebeeld. Kopieer voor iedere cursist een ander kaartje en knip de kaartjes uit. Cursistenboek p. 67-70 (Winkels): een invuloefening rond verschillende soorten winkels en hun producten.
Introductie • Bekijk samen met de cursisten de vraag/antwoord-routine in het cursistenboek (cu 66).
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Ga met alle cursisten in een kring zitten. Geef elke cursist een winkelkaartje (ko 59-60) en leg uit dat zij de eigenaar van die winkel zijn. - Dat is jouw winkel/postkantoor/bankautomaat… . • Maak een stapeltje van de produktkaartjes (ko 57-58). Laat de eerste cursist een kaartje trekken zonder dat de anderen kunnen zien wat er op staat. De cursist die een kaartje trekt moet een vraag formuleren: - Waar kan ik [naam produkt] kopen? - Waar kan ik [naam produkt] vinden? • Alle cursisten kijken vervolgens op hun winkelkaartjes. Als ze van mening zijn dat dat produkt bij hen kan worden gevonden, staan ze recht en zeggen: - In [naam winkel] • Als de groep van mening is dat de cursist die rechtstaat gelijk heeft (dit wil zeggen dat je het produkt inderdaad in zijn winkel kan kopen) dan krijgt deze cursist dat kaartje. Daarna mag de volgende cursist in de cirkel een nieuw kaartje trekken. Stel de groep vragen als: - Klopt dat?
Bonte Was Handleiding
74
Contactuur 6
- Is dat juist? -… • Wanneer twee cursisten rechtstaan en het produkt inderdaad in hun beide winkels te vinden is, dan krijgt degene die het snelste rechtstond het kaartje. • Vaak zullen cursisten de naam van hun produkt of winkel niet kennen. In dat geval mogen de kaartjes aan de groep getoond worden. Ga eerst na of een van de andere cursisten kan helpen (‘Wat is dit? Wie kent dit?’) en geef daarna eventueel zelf de naam van het produkt of de winkel. • Dit zijn de produkten-vragen en bijbehorende winkels/diensten-antwoorden: - Waar kan ik brood kopen? Bij de bakker/in een bakkerij/in de supermarkt. - Waar kan ik boeken kopen? In een boekenwinkel. - Waar kan ik een schroevendraaier/gereedschap kopen? In een doe-het-zelf zaak. - Waar kan ik een jas/kleren kopen? In een klerenwinkel/kledingzaak. - Waar kan ik appels kopen? In de supermarkt. - Waar kan ik vlees kopen? Bij de slager/beenhouwer/in de supermarkt. - Waar kan ik tijdschriften kopen? In de krantenwinkel/in de boekenwinkel/in de supermarkt. - Waar kan ik postzegels kopen? In het postkantoor. - Waar kan ik medicijnen kopen? In de apotheek. - Waar kan ik geld vinden? In een geldautomaat/in de bank. - Waar kan ik vis kopen? In de viswinkel/in de supermarkt. - Waar kan ik handdoeken kopen? In de supermarkt. - Waar kan ik eieren kopen? In de supermarkt. - Waar kan ik een bak bier kopen? In de supermarkt. - Waar kan ik een glas bier kopen? Op café. - Waar kan ik een jurk kopen? In de klerenwinkel. - Waar kan ik (een brik/doos) melk kopen?In de supermarkt. - Waar kan ik een blikje fruitsap kopen? Aan een drankautomaat. - Waar kan ik tandpasta kopen? In de apotheek/in de supermarkt. - Waar kan ik potloden kopen? In de supermarkt/in de boekenwinkel. - Waar kan ik een hamer kopen? In een doe-het-zelf zaak. - Waar kan ik een glas cola kopen? Op café. - Waar kan ik een blikje cola kopen? In de drankautomaat/in de supermarkt. - Waar kan ik een krant kopen? In de krantenwinkel. - Waar kan ik een stoel kopen? In de meubelzaak. - Waar kan ik een kast kopen? In de meubelzaak. - Waar kan ik een taart kopen? Bij de bakker. • De cursist die het supermarkt-kaartje heeft zal al snel het meeste kaartjes verzamelen. - In de supermarkt kan je alles kopen.
Stap 2 • In het cursistenboek (cu 67-70) is een overzicht te vinden van de winkels en de produkten die op de kaartjes staan. Bij wijze van samenvatting kan je dit samen met de cursisten invullen.
Bonte Was Handleiding
75
Contactuur 6
act.
3 In de winkel Ariël koopt vuilniszakken bij kruidenier Karel Kartoos. In deze activiteit wordt gewerkt rond het doen van aankopen in een winkel en meer bepaald rond de uitdrukkingen 'juist', 'te veel' en 'te weinig'.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen vragen en uitdrukkingen die in courant in winkels worden gebruikt. De cursisten begrijpen uitdrukkingen in verband met betalingen. Lezen De cursisten kunnen een boodschappenlijstje lezen. Spreken De cursisten kunnen naar producten vragen in een winkel. De cursisten kunnen aangeven dat het wisselgeld niet klopt. De cursisten kunnen iets bestellen en de betaling afhandelen.
Materiaal Kopieerblad 61: een afbeelding van Ariël die vuilniszakken koopt in de winkel van Kartoos. CD luisterfragmenten 2, 3 en 4: Ariël koopt vuilzakken. Cursistenboek p. 71-72 (Ariël in de winkel van Kartoos): uitgeschreven tekst van het luisterfragment. Een rol vuilniszakken. Kopieerblad 62: boodschappenlijstjes. Kopieer één lijstje per cursist en knip de lijstjes uit. Kopieerbladen 63-66: afbeeldingen van allerlei producten. Iedere rij producten komt overeen met één boodschappenlijstje (de eerste rij met het eerste boodschappenlijstje, de tweede rij met het tweede boodschappenlijstje, enz.); Kopieer een rij producten per boodschappenlijstje en verknip tot kaartjes. Kopieerbladen 67-68: specimengeld. Kopieer dit geld voldoende om de activiteit in stap 2 te kunnen uitvoeren. Cursistenboek p. 73 (Boodschappen): een oefening rond de uitdrukkingen als ‘dat is juist / te veel / te weinig’.
Introductie • Laat het luisterfragment (CD 2) horen aan de cursisten: hierop is te horen hoe Ariël vuilniszakken koopt. Laat de afbeelding zien die bij dit fragment hoort (ko 61), maar ook enkele andere afbeeldingen van andere situaties (maak gebruik van kopieerbladen met afbeeldingen uit andere levels). Vraag de cursisten of ze weten bij welke situatie het luisterfragment past. Laat hen de juiste afbeelding aanduiden. • Speel dit fragment na met een cursist of laat dit door twee cursisten doen. Gebruik hierbij een rol vuilniszakken en specimengeld (ko 67-68). • Laat ook de andere luisterfragmenten (CD 3-4) horen aan de cursisten en speel ook dit na met een cursist of laat het door twee cursisten naspelen. De cursisten vinden de tekst van de dialogen in het cursistenboek (cu 71-72).
Bonte Was Handleiding
76
Contactuur 6
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Elke cursist krijgt een boodschappenlijstje (ko 62) en vier willekeurige prentjes van producten (ko 63-66). Het is de bedoeling dat elke cursist de prenten verzamelt die op zijn boodschappenlijstje voorkomen. De cursisten lopen daartoe door het lokaal en vragen aan de anderen naar de koopwaren die ze nodig hebben. Demonstreer het spel door zelf de producten op een boodschappenlijstje bij elkaar te zoeken. • Spoor de cursisten aan om uitdrukkingen te gebruiken zoals: - Heb jij …? - Ik heb … nodig. - Kan je mij … geven? - Hoeveel … wil je? - Alstublieft / dankuwel. Laat de cursisten ook teruggrijpen naar de dialoogjes uit de introductie (cu 71-72). • Wanneer cursisten te kennen geven dat ze bepaalde woorden op hun boodschappenlijstje niet begrijpen, geef dan niet meteen de oplossing, maar laat de cursisten om raad vragen aan hun medecursisten of speel zelf de vraag door naar de hele groep: - Wat is dit? - Weet jij wat dit is? - Hoe ziet dit eruit? - Weet jij hoe dit eruit ziet? • Als de cursisten de opdracht goed hebben uitgevoerd, heeft iedereen kunnen bemachtigen wat op zijn lijstje stond. Vraag dit aan de cursisten: - Heeft iedereen de producten op zijn lijstje? Als bepaalde lijstjes niet in orde zijn, ga dan met de hele groep op zoek naar de fout. Laat de cursisten bijvoorbeeld om beurt hun boodschappenlijstje voorstellen en de producten die ze bemachtigd hebben. De andere cursisten moeten dan controleren of dit klopt.
Stap 2 • Neem de koopwaar-prentjes van een willekeurige cursist en geef die cursist specimengeld in de plaats (ko 67-68). Noteer voor ieder product een bepaalde prijs op het bord en laat de cursist de producten die op zijn lijstje staan van jou kopen. Breng hierbij de termen ‘te veel’, ‘te weinig’ en ‘juist’ aan. • De cursisten voeren in duo’s de opdracht uit in het cursistenboek (cu 73), rond het gebruik van de uitdrukkingen: ‘Het is te weinig,’ ‘Het is juist’, ‘Het is te veel’. Ze berekenen de kostprijs van een aantal aankopen en oordelen of de genoemde prijs juist is. Tijdens deze activiteit kan je de rekenvaardigheden van de cursisten observeren.
Differentiatie en uitbreiding • Je kan het koop-spel uit stap 1 heel wat moeilijker maken als de cursisten producten niet zomaar mogen doorgeven, maar enkel mogen ruilen. • Als voorbereiding op stap 2, kan je bij het koop-spel uit stap 1 de cursisten ook specimengeld geven en op de achterkant van iedere prent een bedrag schrijven. De cursisten moeten de producten dan van elkaar kopen. Kopieer in dat geval wel voldoende specimengeld. • Je kan een competitie-element inbouwen in stap 1 door de cursisten om ter snelst de producten op hun boodschappenlijstje bij elkaar te laten zoeken. • Een moeilijkere variant op deze activiteit komt aan bod in contactuur 8.
Bonte Was Handleiding
77
Contactuur 6
act.
4 Waar moet ik heen? Ariël zoekt, op aanwijzen van Janine, de winkel van Kartoos. De cursisten bouwen daarop verder en leren een wegbeschrijving interpreteren.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen wegbeschrijvingen die gesitueerd zijn in de nabije omgeving. De cursisten begrijpen eenvoudige instructies in verband met verplaatsingen. Spreken De cursisten kunnen elkaar eenvoudige wegbeschrijvingen geven, gesitueerd in de nabije omgeving.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 6, oefening 4: een stratenplan van de buurt rond het appartement waar Ariël woont. De cursisten moeten op dit plan aanduiden welke weg Ariël volgt om bij de winkel van Kartoos te geraken. Twee blinddoeken. Cursistenboek p. 74 (Waar is …?): een overzicht van courante uitdrukkingen in verband met wegbeschrijvingen. Kopieerblad 69: een stratenplan met een route op uitgestippeld en hetzelfde stratenplan zonder route, enkel met een begin- en eindpunt op aangeduid. Kopieer beide plannen voor de helft van de cursisten. Kopieerblad 70: een stratenplan met een route op uitgestippeld en hetzelfde stratenplan zonder route, enkel met een begin- en eindpunt op aangeduid; Kopieer beide plannen voor de helft van de cursisten. Kopieerblad 71: twee uitgeschreven wegbeschrijvingen. Kopieer deze voor alle cursisten.
Introductie • De cursisten nemen oefening 4 op het opdrachtenblad bij level 6. Bekijk samen de afbeelding en vraag de cursisten waar Ariël naartoe gaat (naar de winkel van Kartoos) en wat hij daar gaat doen (vuilzakken kopen). • Teken het stratenplan dat op het opdrachtenblad staat over op het bord. Herhaal de wegbeschrijving die Janine aan Ariël gegeven heeft: - Als je hier buiten gaat de derde straat rechts. De winkel van Kartoos is de vierde winkel aan de linkerkant. Laat de juiste route door een cursist op het bord aanduiden. • De cursisten vergelijken deze route met wat ze op hun opdrachtenblad hebben aangeduid. Bespreek eventuele fouten en onduidelijkheden. • Je kan eventueel nog een aantal andere winkels laten lokaliseren door de cursisten. Verzin zelf een aantal winkels en hun locatie op het plan en laat de cursisten zoeken.
Bonte Was Handleiding
78
Contactuur 6
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Vorm met de banken en stoelen in het lokaal een eenvoudig parcours in het lokaal of teken er een met krijt op de grond. • Verdeel de cursisten in twee of drie groepen. Het is de bedoeling dat de ploegen om beurten een geblinddoekte ploegmaat door het parcours loodsen door hem of haar goede aanwijzingen te geven. Leg het spel uit door een willekeurige cursist een blinddoek om te doen en deze door het parcours te leiden. Wanneer de geblinddoekte speler een tafel of stoel aanraakt (of de krijtstrepen overschrijdt), moet hij opnieuw beginnen. Je kan een extra competitie-element inbouwen door de pogingen te chronometreren. • Help de cursisten als ze niet weten hoe ze een bepaalde instructie moeten verwoorden of als een geblinddoekte speler een instructie niet begrijpt. Grijp eventueel terug naar de materialen uit voorbije activiteiten die ook rond plaatsbepalingen handelden (activiteit 3 van contactuur 2, activiteit 1 en 2 van contactuur 3, activiteit 4 van contactuur 4). • Telkens als er zich een situatie voordoet waarin de cursisten een ruimtelijke uitdrukking nodig hebben die ze nog niet kennen, noteer je deze best op het bord. Daar kunnen de cursisten dan gaan spieken als ze vastzitten. - Ga rechtdoor. - Sla links/rechts af. - Ga (nog) een pas vooruit. - Ga (nog) een stap achteruit. -… • Maak klassikaal de synthese-oefening in het cursistenboek (cu 74). Vul deze eventueel nog aan met uitdrukkingen die tijdens stap 1 aan bod zijn gekomen.
Stap 2 • De cursisten gaan per twee zitten. De ene cursist van ieder duo krijgt een stratenplan met een route op uitgestippeld. De andere cursist krijgt hetzelfde stratenplan, maar dan enkel met het begin- en eindpunt van deze route op aangeduid (ko 69). Het is de bedoeling dat de eerste cursist de route uitlegt, zodat de tweede cursist dit op zijn stratenplan kan uittekenen. Plaats de cursisten zó dat ze niet op elkaars plan kunnen zien (eventueel met de ruggen naar elkaar). • Als de meeste duo's klaar zijn, laat hen dan hun beide routes vergelijken. Vraag de cursisten: - Bij wie is het hetzelfde? - Bij wie is het verschillend? Ga in op problemen. • Deel nu de plannetjes uit (ko 70). De cursisten wisselen ook van rol. Nu beschrijft de tweede cursist de route, terwijl de eerste ze uittekent. Naderhand vergelijken ze opnieuw hun stratenplannen.
Differentiatie en uitbreiding • Vind je het aanleggen van een parcours in de klas te omslachtig, dan kan je ook een parcours op het bord tekenen en geblinddoekte cursisten met krijt de juiste route laten tekenen op aanwijzen van hun ploegmakkers. • Je kan het parcours-spel moeilijker maken door de geblinddoekte spelers eerst enkele malen rond te draaien zodat ze gedesoriënteerd raken. Of je kan de doolhof telkens aanpassen nadat de spelers geblinddoekt zijn.
Bonte Was Handleiding
79
Contactuur 6
• Stap 2, waarbij de cursisten in paren een wegbeschrijving aan elkaar uitleggen met behulp van een stratenplan, kan op productief vlak makkelijker gemaakt worden door de spreker de geschreven neerslag van de wegbeschrijving te geven (ko 71). • Een andere manier om stap 2 iets te vereenvoudigen én tegelijkertijd ook functioneler te maken, is het stratenplan van de kopieerbladen te vervangen door een kopie van het stratenplan van de gemeente of stad waar het opleidingscentrum is gevestigd of waar de meeste cursisten wonen en daarop zelf een route uit te stippelen. • Een goede uitbreiding bij deze activiteiten rond wegbeschrijvingen, is de cursisten de weg te laten uitleggen naar verschillende locaties in het gebouw waarin ze zich bevinden (het secretariaat, de toiletten, de cafetaria…). Als dit goed gaat, kan je ook nagaan in hoeverre de cursisten de weg kunnen uitleggen naar plaatsen in de buurt van het opleidingscentrum (de bushalte, bepaalde winkels…). • Als de cursisten tijdens deze activiteit moeite hebben met de (rang)telwoorden, kan je hen gebruik laten maken van het overzicht in het cursistenboek (cu 15-16).
Bonte Was Handleiding
80
Contactuur 6
Contactuur 7
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Op uitstap Steden-kwartet Vlaggen en landen Hoe ziet hij eruit?
act.
1 Op uitstap Ariël wordt door Karel uitgenodigd om een uitstapje te maken naar de Belgische kust. In deze activiteit wordt verder ingegaan op de geografie van België en leren de cursisten wegbeschrijvingen interpreteren.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen wegbeschrijvingen aan de hand van een wegenkaart. De cursisten begrijpen wegbeschrijvingen met uiteenlopende aanduidingen van richting. Spreken De cursisten kunnen wegbeschrijvingen formuleren aan de hand van een wegenkaart. De cursisten kunnen wegbeschrijvingen formuleren met uiteenlopende aanduidingen van richting.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 7, oefening 1: een wegenkaart van België, waarop de cursisten de route moeten aanduiden die de bus van Karel volgt. Cursistenboek p. 76 (Op uitstap): een afbeelding van Truus en Jacobien op de bus van Karel. Vergroot deze afbeelding eventueel met een kopieermachine. Kopieerblad 2: een kaart van België. Vergroot deze kaart eventueel ook eenmaal met een kopieermachine. Je kan ook gebruik maken van een andere grote of duidelijke kaart van België. Kopieerbladen 72-73: 2 kaarten van België met elk een andere route op aangeduid. Kopieer iedere kaart voor de helft van de cursisten. Kopieerblad 74: een kaart van België zonder route op aangeduid. Kopieer deze kaart voor alle cursisten.
Introductie • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 76), waarop een afbeelding te zien is van Truus en Jacobien in de bus van Karel. Laat eventueel een vergrootte versie van deze afbeelding zien en vraag de cursisten: - Wie zijn deze mensen? (Truus en Jacobien) - Wat doen ze? (Ze zitten op de bus van Karel. Ze maken een uitstapje naar de kust.) Laat de cursisten onder de afbeelding aanvullen wat er op de afbeelding te zien is. • Haal de kaart van België tevoorschijn (ko 2). Duid aan waar Poederzele ligt (zie opdrachtenblad bij level 7, oefening 1) Vraag de cursisten of ze weten waar Truus en Jacobien samen met Ariël naartoe zijn geweest (naar West-Vlaanderen om Brugge en Oostende te bezoeken). Vraag de cursisten om deze plaatsen op de kaart te komen aanduiden. • Bespreek ook de weg die de bus mogelijk heeft gevolgd en duid deze aan op de kaart. - Welke weg volgt Karel? (bijvoorbeeld langs Antwerpen en Gent).
Bonte Was Handleiding
82
Contactuur 7
• Bespreek de verschillende etappes van de reis die Ariël gemaakt heeft. Gebruik daarbij uitdrukkingen als: - Truus, Jacobien en Ariël gaan naar Brugge toe. - Ze rijden van [plaats] naar [plaats]. - [Plaats] is het begin, [plaats] is het einde van de reis. - Eerst rijden ze naar [plaats] via [weg]. - Dan rijden ze naar [plaats] via [weg]. - Ze rijden door [plaats]. - Ze rijden tot [plaats]. - Ze slaan af naar links/rechts. - Ze rijden rond [plaats] - Ze passeren [plaats]. - Ze nemen de [weg]. - Ze rijden [provincie] uit. - Ze rijden [provincie] in. -… • Schrijf de verschillende etappes van de rit op het bord. Dit kunnen ze dan gebruiken als houvast bij het productieve gedeelte van de activiteit.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de kaart van België opnieuw zien (ko 2). Vraag wie al eens een uitstap heeft gemaakt: - Wie heeft al eens een uitstap gemaakt? - Waar naartoe? Duid deze plaatsen aan op de grote kaart. • Vraag de cursisten met welk vervoermiddel ze naar de plaatsen die ze vermelden zijn gegaan. Laat de cursisten ter ondersteuning eventueel teruggrijpen naar de informatie rond vervoermiddelen uit het cursistenboek van contactuur 2 (cu 18). • Vraag de cursisten die al eens een uitstapje gemaakt hebben om te proberen te verwoorden welke weg ze toen hebben gevolgd. Help hen daarbij of doe het in hun plaats, terwijl je de route aanduidt op de grote kaart. Breng zoveel mogelijk uitdrukkingen aan die ook in de introductie aan bod kwamen. • Doe dit eventueel enkele keren ter voorbereiding op stap 2.
Stap 2 • De cursisten gaan per twee zitten. Geef iedere cursist één kaart met een route op aangeduid (een andere dan zijn of haar partner) (ko 72-73) en een kaart zonder route op aangeduid (ko 74). De cursisten gaan best zo zitten dat ze elkaars kaart niet kunnen zien. • Het is de bedoeling dat de cursisten om beurt de route die op hun kaart staat, uitleggen aan hun partner, die deze aanduidt op zijn lege kaart. Nadien kunnen ze vergelijken en de eventuele verschillen bespreken. • Ondersteun de cursisten zoveel mogelijk tijdens deze activiteit wanneer ze problemen hebben met het verwoorden of begrijpen van de wegbeschrijvingen.
• Als alle groepjes de activiteit hebben uitgevoerd, overloop de twee routes dan nog eens klassikaal en ga in op problemen. Of er veel problemen zijn, kan je eenvoudig afleiden uit het aantal verschillen tussen de opgegeven en de getekende routes.
Bonte Was Handleiding
83
Contactuur 7
Differentiatie en uitbreiding • Merk je tijdens de introductie dat de cursisten niet echt vertrouwd zijn met de kaart van België, ga er dan eerst wat dieper op in, bijvoorbeeld door de grote steden en de woonplaats van de cursisten aan te duiden. • Als de cursisten niet direct kunnen zeggen waar ze al geweest zijn in België, stel dan meer gesloten vragen. Vraag van een aantal plaatsen of de cursisten daar al geweest zijn: - Wie is al in Brussel geweest? - Ben jij al in Brussel geweest?
• Als uitbreiding bij stap 2, kan je de cursisten ook zelf routes laten verzinnen, waarbij de partners dan de juiste eindbestemming moeten raden.
Bonte Was Handleiding
84
Contactuur 7
act.
2 Steden-kwartet Naar aanleiding van de toeristische uitstap in het verhaal, wordt in deze activiteit wat dieper ingegaan op enkele algemene gegevens over België en over enkele van de belangrijke steden in België.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen algemene mededelingen over België en enkele van haar belangrijkste steden. Lezen De cursisten begrijpen algemene mededelingen over België en enkele van haar belangrijkste steden. Vormelijke aspecten Tijdens het kwartet en de quiz komt het vormen van vragen door middel van inversie aan bod. Hier kan je eventueel dieper op ingaan.
Materiaal Kopieerblad 2: een kaart van België. Vergroot deze kaart eventueel ook éénmaal met een kopieermachine. Je kan ook gebruik maken van een andere grote of duidelijke kaart van België. Kopieerbladen 75-77: verduidelijkende afbeeldingen van de hoofdstad van België, de Belgische vlag, de Belgische kust, e.d. Vergroot deze afbeeldingen eventueel met een kopieermachine. Cursistenboek p. 77 (Algemene gegevens over België): een fiche van België waarop de cursisten een aantal algemene gegevens moeten invullen. Kopieerblad 78: een lege fiche waarop de cursisten algemene gegevens moeten invullen over hun land van herkomst. Maak voor iedere cursist een kopie. Kopieerbladen 79-84: 24 kwartet-kaarten over 6 Belgische steden. Kopieer deze set voor ieder groepje van 3 cursisten en knip deze kaarten uit. Kopieer deze bladen ook nog eens voor iedere cursist zonder de kaarten uit te knippen. Eén groen en één rood kaartje per groep van 3 cursisten.
Introductie • Bespreek de volgende gegevens over België aan de hand van de kaart van België uit de vorige activiteit (ko 2) en aan de hand van de afbeeldingen in de kopieerbladen (ko 75-77): - hoofdstad: Brussel is de hoofdstad van België. - vlag: De vlag van België is zwart, geel, rood. - staatshoofd: Koning Albert II is het staatshoofd van België. - talen: De landstalen van België zijn Nederlands, Frans en Duits. - zee: België ligt aan de Noordzee. - aantal inwoners: België heeft 10 miljoen inwoners. -… • De cursisten schrijven deze gegevens op de fiche van België in hun cursistenboek (cu 77). • Geef de cursisten allen een lege landenfiche (ko 78). Hierop vullen ze dezelfde informatie in over hun land van herkomst. Zo kan je zien of ze de algemene
Bonte Was Handleiding
85
Contactuur 7
informatie over België hebben begrepen. Laat iedere cursist aan de hand van de ingevulde landenfiche de informatie over zijn land van herkomst kort voorstellen aan de groep. Ondersteun de cursisten zonodig door het stellen van gerichte vragen.
• Haal de landenfiches op als ze correct ingevuld zijn. Deze kunnen in stap 2, tijdens de quiz, opnieuw gebruikt worden.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bespreek aan de hand van de kaart van België (ko 2) kort de volgende steden: Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven, Brugge en Oostende. Stel de volgende vragen over deze steden aan de cursisten: - Wie is al in [stad] geweest? - Wie weet waar [stad] ligt op de kaart? - In welke provincie ligt [stad]? - Welke taal spreekt men in [stad]? - Welke van deze steden is de grootste? - Welke van deze steden is de kleinste? • Ga samen met 2 andere cursisten aan een tafel zitten. Verzamel de overige cursisten rond deze tafel. Speel met de 2 cursisten kwartet met de kwartetkaarten van de kopieerbladen (ko 79-84), terwijl de andere cursisten toekijken. Het is de bedoeling van dit kwartet-spel dat je zoveel mogelijk sets van 4 kaarten van dezelfde stad verzamelt. Daartoe krijgt iedere speler om beurt de kans om een kaart aan één medespeler te vragen: - Geef [naam kaart] aan mij. - Alstublieft/ Die kaart heb ik niet. - Heb jij [naam kaart]? - Ja, alstublieft/ Nee, die kaart heb ik niet. - Ik heb de 4 kaarten van [stad]. Deze leg ik opzij. Bekijk in eerste instantie de kaarten van de twee cursisten en stel in hun plaats vragen. Speel het spel vervolgens zoals het hoort, dus zonder dat de spelers elkaars kaarten kunnen zien. • Verdeel de cursisten in groepjes van 3 of 4, en laat hen het kwartetspel spelen. Raad de cursisten aan om te lezen wat er op de kaarten staat: - Lees de kaarten. • Laat de cursisten spelen totdat alle kaarten verdeeld zijn. Ga bij ieder groepje langs en kijk telkens wie er gewonnen heeft. - Jij hebt de meeste kaarten. Jij hebt gewonnen. - Jij hebt de minste kaarten. Jij bent laatste.
Stap 2 • Haal alle kwartet-kaarten op. De cursisten blijven in groepjes zitten. • Geef iedere groep een nummer. Schrijf alle groepsnummers ook op het bord. • Geef iedere groep ook een groen en een rood kaartje. • Leg de cursisten uit dat je een quiz zal spelen: jij zal vragen stellen en de cursisten moeten antwoorden met ja (= groen kaartje in de lucht steken) of nee (= rood kaartje in de lucht steken). Per goed antwoord wordt een punt gescoord. De score wordt bijgehouden op het bord. • Stel ja/nee-vragen aan de cursisten op basis van de informatie op de kwartetkaarten en op basis van de landenfiche uit de introductie, bijvoorbeeld: - Heeft het atomium 8 bollen? - Worden in Antwerpen diamanten gemaakt?
Bonte Was Handleiding
86
Contactuur 7
• Aan de antwoorden van de groepjes kan je zien of de cursisten de informatie begrepen hebben of niet. Licht ieder antwoord zorgvuldig toe. Als groepjes negatief antwoorden op een vraag, vraag hen dan wat volgens hen dan wel het juiste antwoord is. Probeer op die manier ook korte discussies tussen de cursisten uit te lokken.
• Geef na afloop iedere cursist de kopieerbladen waarop de kwartet-kaarten staan (ko 79-84).
Differentiatie en uitbreiding • Zoek eventueel de algemene gegevens van de landen van herkomst van de cursisten op die in de introductie wordt besproken. Je kan dan de cursisten helpen als ze bepaalde informatie zelf niet kennen. • Het kwartet-spel kan uitdagender gemaakt worden door een extra spelregel in te voeren: men mag zolang doorgaan met kaarten vragen aan zijn medespelers tot men een kaart vraagt aan een speler die die kaart niet in zijn bezit heeft. • Je kan variatie brengen in de quiz uit stap 2 door ieder groepje een kopieerblad met de kwartet-kaarten op te geven (Ko 79-84) en vraagwoordvragen te stellen (bijvoorbeeld: ‘Hoeveel bollen heeft het atomium?’). Ken de punten toe aan het groepje dat als eerste het juiste antwoord geeft. • Als je vreest dat bepaalde cursisten niet actief zullen meedoen als je de quiz in groepjes speelt, kan je de groepjes ook verkleinen tot paren, of de cursisten individueel laten deelnemen. In dat geval heb je wel meer rode en groene kaartjes nodig. • Je kan de quiz uitbreiden door ook vragen te stellen over de informatie die de cursisten op hun landenfiches hebben genoteerd.
Bonte Was Handleiding
87
Contactuur 7
act.
3 Vlaggen en landen In deze activiteit wordt aangeknoopt bij de bespreking van algemene landengegevens in de vorige activiteit. De cursisten leggen aan elkaar uit hoe de vlaggen van verschillende landen eruit zien en leren zo de belangrijkste termen voor kleuren en vormen hanteren.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de belangrijkste termen voor kleuren en vormen. Lezen De cursisten begrijpen de belangrijkste termen voor kleuren en vormen. Spreken De cursisten kunnen bij het beschrijven van zaken de belangrijkste termen voor kleuren en vormen hanteren.
Materiaal Kopieerbladen 85-86: kaartjes met de belangrijkste kleurnamen op. Kopieer dit blad één keer en verknip het tot kaartjes. Plakband Kopieerblad 87: beschrijvingen van vlaggen. Kopieer dit blad voor alle cursisten. Kopieerblad 88: afbeeldingen van nationale vlaggen. Zorg ervoor dat je enkele versies in kleur hebt (deze kunnen ook met de hand ingekleurd zijn). Cursistenboek p. 78 (Vlaggen): niet-ingekleurde afbeeldingen van de vlaggen. Kopieerblad 89: een afbeelding van een 'lege' vlag. Voldoende kleurpotloden, kleurstiften of wasco’s, om de nationale vlaggen in te kleuren.
Introductie • Neem de kaartjes met de kleurnamen (ko 85-86). Overloop ieder kaartje en vraag aan de cursisten of iets in het lokaal deze kleur heeft: - Wat heeft deze kleur? - Wie ziet er iets met deze kleur? Hang het kaartje daar vervolgens op met plakband. Benoem ook deze voorwerpen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Geef alle cursisten de beschrijvingen van de vlaggen op (ko 87). Hang ook de kleurenafbeeldingen van vlaggen (ko 88) vooraan in de klas of verdeel de kleurenkopies over de groep. • Het is de bedoeling van deze oefening om de juiste beschrijving aan de juiste vlag te linken door het nummer van de vlag bij de beschrijving te noteren. De eerste vlag is de Belgische. Die zijn de cursisten al tegengekomen. Zoek samen naar de beschrijving van de Belgische vlag en schrijf hier het nummer 1 bij. • Laat de cursisten vervolgens per twee de beschrijvingen van de andere vlaggen zoeken en de nummers van de vlaggen bij de beschrijvingen zetten.
Bonte Was Handleiding
88
Contactuur 7
• Bespreek klassikaal de oplossingen. Laat ieder cursistenduo één oplossing geven en de onderdelen van de vlag aan de hand van de beschrijving becommentariëren. Vraag aan de andere cursisten of zij dezelfde oplossing hadden: - Hebben jullie hetzelfde? - Is dat juist volgens jullie? - Wat hebben jullie? • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 78). Hierop staan dezelfde vlaggen opnieuw afgebeeld, zonder kleuren. Overloop in detail de beschrijving van iedere vlag met de cursisten en laat hen opnieuw raden van welke landen de vlaggen zijn. Laat de cursisten ook de onderdelen van iedere vlag noteren en de vlaggen inkleuren met potloden, stiften of wasco’s. Zo hebben ze een schriftelijke neerslag van kleur- en vormnamen die ze in de volgende stap kunnen gebruiken.
• Vraag de cursisten ter afronding van deze stap welke kleuren niet voorkomen op de vlaggen (o.a. paars, bruin, roze, grijs). Laat hen deze kleuren aanduiden als ze de namen niet kennen.
Stap 2 • De cursisten blijven per twee zitten. Geef iedere cursist het kopieerblad met de tekening van een vlag (ko 89). Op dit kopieerblad zullen de cursisten de vlag van hun partner moeten tekenen. De partner moet dus zo nauwkeurig mogelijk uitleggen hoe de vlag van zijn land eruit ziet, zonder dat hij zelf mag tekenen. Als de cursisten de opdracht niet begrijpen, schrijf dan de naam van het land van ieders partner op het kopieerblad.
• Voor het geven en begrijpen van de uitleg kunnen de cursisten gebruik maken van de notities die ze tijdens de vorige stap hebben gemaakt. Ondersteun de cursisten bij deze opdracht en behandel vaak voorkomende problemen klassikaal.
• Laat iedere cursist naderhand de vlag toelichten die hij of zij getekend heeft.
Differentiatie en uitbreiding • Het is ook mogelijk om stap 2 klassikaal te laten verlopen: een aantal cursisten stellen dan hun nationale vlag voor aan de andere cursisten, die ze dan proberen na te tekenen. Op die manier verloopt de activiteit gestructureerder en kan je meer ondersteuning geven. Hou er wel rekening mee dat de cursisten dan meerdere exemplaren moeten hebben van het kopieerblad (ko 89).
Bonte Was Handleiding
89
Contactuur 7
act.
4 Hoe ziet hij eruit? Ariël wil het uitstapje naar de kust beëindigen. Eerst moet hij echter Jacobien en Truus terugvinden. Daarom beschrijft hij de twee dames aan een voorbijganger met de vraag of hij hen niet gezien heeft. In deze activiteit wordt verder geoefend op het stellen van vragen naar uiterlijke kenmerken aan de hand van het spelletje ‘Wat een familie!’
Doelstellingen Luisteren De cursisten verstaan vragen met betrekking tot uiterlijke kenmerken en kledij van mensen. Spreken De cursisten kunnen vragen stellen naar de uiterlijke kenmerken en kledij van mensen. Vormelijke aspecten Deze activiteit draait voornamelijk rond het stellen van vragen door middel van inversie. Als de cursisten de verandering in woordvolgorde niet opmerken die hiermee gepaard gaat, wijs hen er dan expliciet op. Ga echter niet te diep in op de regels die de woordvolgorde bij inversie bepalen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 7, oefening 2: de foto die Ariël van Jacobien en Truus heeft gemaakt. Vergroot deze afbeelding eventueel. Kopieerblad 90: afbeeldingen van de voorwerpen die in de introductie ter sprake komen. Kopieerbladen 91-92: afbeeldingen die bepaalde uiterlijke kenmerken illustreren. Cursistenboek p. 79-81 (Wie is het): afbeeldingen van verschillende personen.
Introductie • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 7, oefening 2, waarop de foto te zien is die Ariël heeft genomen van Jacobien en Truus. Overloop de vragen die de cursisten moesten beantwoorden: - Heeft Jacobien cowboylaarzen aan? - Heeft Jacobien pantoffels aan? - Loopt Jacobien op blote voeten? - Draagt Jacobien een bril? - Draagt Jacobien een paraplu? - Draagt Jacobien een handtas? - Heeft Truus paars haar? - Heeft Truus groen haar? - Heeft Truus blauw haar? - Hebben ze allebei een fototoestel bij zich? Gebruik ook de afbeeldingen (ko 90) om deze vragen verder te illustreren. Laat de cursisten antwoorden. Geef hen de kans om hun opdrachtenblad indien nodig te verbeteren. • Stel ook nog andere vragen over het uiterlijk van Truus en Jacobien: - Is Jacobien dik/mager?
Bonte Was Handleiding
90
Contactuur 7
- Is Jacobien groot/klein? - Is Jacobien oud/jong? - Heeft Jacobien kort/lang haar? - Heeft Jacobien een snor? - Heeft Jacobien een baard? - Heeft Jacobien blauwe/bruine/groene ogen? Schrijf deze uiterlijke kenmerken op het bord en laat de cursisten deze ook noteren op hun opdrachtenblad als ruggesteun voor de opdracht die ze nu zullen uitvoeren.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 79) met de afbeeldingen van personen. Laat de cursisten zien dat jij deze pagina ook bekijkt en vraag hen enkel ‘Wie is Koen?’ Dit weten ze natuurlijk niet. • Som daarom één voor één de uiterlijke kenmerken van één van de afgebeelde mannen op die voor de gelegenheid Koen is. De cursisten zeggen het nummer van diegene die aan de beschrijving beantwoordt. Als de cursisten hebben kunnen raden wie Koen is, overloop dan nog eens zijn uiterlijke kenmerken. Geef de cursisten dan ook de mogelijkheid om bepaalde woorden te noteren bij de tekening van de man in hun cursistenboek. • Herhaal dit enkele keren en gebruik daarbij zoveel mogelijk termen die uiterlijke kenmerken aangeven. Noteer deze eventueel op het bord. Introduceer ook kledingtermen zoals: - hemd - T-shirt - broek - rok - trui - sandalen - hoge hakken - laarzen - hoed - sjaal -… • Maak de oefening daarna productiever door de cursisten ja/nee-vragen te laten stellen, in plaats van zelf een beschrijving te geven: - Heeft hij/zij lang haar? - Heeft hij een baard? -… • Nadat je dit raadspelletje een aantal keer klassikaal gedaan hebt, kan je de cursisten dit spel vervolgens per twee of drie laten spelen: de cursisten nemen om beurten iemand uit het cursistenboek in gedachten en de medespelers proberen door het stellen van gerichte vragen te achterhalen om wie het gaat. • De cursisten kunnen nieuwe termen bij de tekeningen van de personen noteren. Waak er ook over dat de cursisten -indien nodig- van de mogelijkheid gebruik maken om uitleg aan jou te vragen.
Stap 2 • Opmerking: voor deze activiteit is vrij veel ruimte nodig. Zet de tafels en stoelen in het lokaal zoveel mogelijk opzij. Als dat niet kan, doe de activiteit dan in een brede gang of hal. • De cursisten gaan in twee rijen tegenover elkaar staan, met hun ruggen naar elkaar. Neem uit iedere rij één cursist en plaats deze cursisten tussen beide rijen.
Bonte Was Handleiding
91
Contactuur 7
Deze twee cursisten blijven steeds met hun ruggen naar elkaar. De andere cursisten mogen zich vervolgens omdraaien.
• Het is de bedoeling dat beide cursisten die in het midden staan om ter snelst trachten te raden wie er achter hen staat. Iedere speler mag daarbij vragen stellen aan de cursisten in de rij die tegenover hem staat en die zijn tegenstander dus wél kunnen zien. De vragen en antwoorden mogen enkel gaan over uiterlijke kenmerken en iedere speler mag maar één maal gokken. Is de gok fout, dan heeft men verloren.
Differentiatie en uitbreiding • In deze activiteit zullen heel wat nieuwe uiterlijke kenmerken aangebracht moeten worden. Uiterlijke kenmerken kan je makkelijk illustreren aan de hand van bordtekeningen of door te verwijzen naar kenmerken van bepaalde cursisten. • Deze activiteit kan productief uitdagender gemaakt worden door ook vraagwoordvragen te introduceren: - Welke schoenen heeft hij aan? - Welke kleur ogen heeft hij?
Bonte Was Handleiding
92
Contactuur 7
Contactuur 8
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Oudercontact Ik ben… Wanneer komen ze het vuil ophalen? Op de markt
act.
1 Oudercontact Janine is verdrietig omdat ze naar een trieste film kijkt. Deze activiteit is een aanloop naar een aantal activiteiten rond het uitdrukken van emoties. Dit gebeurt in de context van een dialoog op een oudercontact op school. Om deze context voor te bereiden wordt eerst gewerkt met een uitnodigingsbrief voor een oudercontact en wordt het concept ‘oudercontact’ wat meer uitgebouwd.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal eenvoudige uitdrukkingen van gevoelens (bang, blij, teleurgesteld, …). De cursisten herkennen een aantal belangrijke vragen die ze op het oudercontact kunnen stellen. De cursisten kunnen de grote lijnen van een gesprek op een oudercontact volgen. Lezen De cursisten kunnen de belangrijkste informatie (aard van de brief, datum, uur en plaats) terugvinden in een uitnodiging voor een oudercontact. Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier een aantal basisgevoelens uitdrukken.
Materiaal Cursistenboek p. 83 (Een brief): uitnodigingsbrief voor oudercontact van een school. Maak er eventueel een kopie van een steek hem in een enveloppe. Kopieerblad 93-94: foto’s van een oudercontact. Cursistenboek p. 84 (Oudercontact op school): vragen die je kan stellen aan de leerkracht. Cursistenboek p. 85 (Een gesprek met de leerkracht): Duid de juiste antwoordmogelijkheid aan. CD luisterfragmenten 5: een dialoog tussen de leerkracht en de moeder van Tim en tussen Tim en zijn moeder.
Introductie • Neem de enveloppe waarin je een kopie van de brief uit het cursistenboek (cu 83) hebt gestoken. Laat de enveloppe zien, haal de brief eruit. Vraag de cursisten of ze weten wat dit is. (Een brief). • Lees de brief voor. Vraag of de cursisten begrepen hebben waar de brief vandaan komt. (Van de school).
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten kunnen de brief nalezen in hun cursistenboek (cu 83). Lees de brief eventueel nog eens voor en los in groep de meerkeuzevragen in het cursistenboek op.
Bonte Was Handleiding
94
Contactuur 8
• Het is niet de bedoeling dat de cursisten alles begrijpen. Ze moeten alleen de informatie kunnen selecteren die van belang is om de meerkeuzevragen te kunnen beantwoorden, m.a.w. om de essentie van de brief te begrijpen.
Stap 2 • Introduceer het concept 'oudercontact' aan de hand van de foto’s op het kopieerblad (ko 93-94). - Waar zijn deze mensen? (Op school) - Zijn het leerlingen? (Nee, het zijn volwassenen) - Waarom zijn ze dan op school? (Om met de leerkracht over hun kind te praten.) - Wie zijn de mensen achter de tafels? (leerkrachten) - Wie zijn de mensen voor de tafels? (ouders) - Wie heeft er al eens aan een oudercontact deelgenomen? - Waarom is het belangrijk om aan een oudercontact deel te nemen?
• In het cursistenboek (cu 84) vinden cursisten een lijstje van vragen. Welke van die vragen zijn nuttig om op een oudercontact te stellen? Laat cursisten individueel of in paren de 5 vragen selecteren die zij het belangrijkst vinden. Bespreek de verschillende lijstjes in groep. Maak een lijst van de belangrijkste vragen op het bord. - Welke vraag vind je het belangrijkst? - Welke vraag vind je het minst belangrijk? - Is deze vraag belangrijk? - Wat kan je nog vragen? -…
Stap 3 • Beluister de dialoog tussen de leerkracht en de moeder van Tim (CD 5).
• De cursisten volgen de dialoog in hun cursistenboek (cu 85) en duiden waar nodig de juiste antwoorden aan. Laat de dialoog opnieuw beluisteren tot iedereen er in slaagt om de juiste antwoorden aan te kruisen. Pauzeer daar waar cursisten iets moeten aanduiden, zodat ze eerst rustig de verschillende mogelijkheden kunnen lezen.
• Als cursisten er na herhaaldelijk luisteren niet in slagen om de juiste antwoorden te vinden, laat ze dan in heterogene groepjes samen werken zodat sterkere cursisten hun informatie kunnen doorgeven aan zwakkere.
Differentiatie en uitbreiding • In stap 2 komt op een impliciete manier het juiste gebruik van de bezittelijke voornaamwoorden ‘zijn’ en ‘haar’ aan bod. Als cursisten er om vragen kan je hier eventueel explicieter op bezittelijke voornaamwoorden ingaan.
Bonte Was Handleiding
95
Contactuur 8
act.
2 Ik ben … Janine legt uit waarom ze verdrietig is en hoe ze kan worden opgevrolijkt. Aan de hand van een modeldialoog ontdekken cursisten hoe ze een aantal gevoelens kunnen uitdrukken. Deze activiteit bouwt verder op de context van het oudercontact.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een eenvoudige mededeling waarin iemand zijn emoties over een bepaald feit uitdrukt. Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier een aantal basisgevoelens uitdrukken.
Materiaal Cursistenboek p. 89 (Ik ben …): verbind de foto met de juiste emotie. Cursistenboek p. 90 (Bang of blij?): invuloefening rond emoties. CD luisterfragmenten 6, 7, 8 en 9: bang of blij? Kopieerblad 95: uitgeschreven tekst van de luisterfragmenten.
Introductie • Wijs in de dialoog uit de vorige activiteit op de uitdrukkingen: - Ik ben teleurgesteld/blij/tevreden/boos/verdrietig… . Laat cursisten eventueel uitbeelden wat dit betekent.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten maken individueel of in paren de oefening in hun cursistenboek (cu 89). Hierbij matchen ze gevoelens aan een bepaalde gezichtsuitdrukking. • Er is niet altijd een één-op-één relatie tussen de gevoelens en de foto’s. Een cursist kan bijvoorbeeld van mening zijn dat dezelfde foto zowel bij 'teleurgesteld’ als bij ‘slecht gezind’ kan passen. Verwoord dit dan ook: - Als je teleurgesteld bent, dan ben je ook slecht gezind.
Stap 2 • De cursisten beluisteren de geluidsfragmenten (CD 6-9) en beantwoorden op basis daarvan de vragen. In de fragmenten vertellen verschillende mensen waarvoor zij bang zijn of waarvan zij blij worden.
• Deze activiteit is vooral bedoeld als gerichte luisteroefening, waarbij cursisten
heel specifieke informatie uit een gesprek moeten zien te halen. De manier waarop je de fragmenten laat beluisteren, laat je best afhangen van het niveau van de groep. In sterke groepen kan je bijvoorbeeld eerst alle fragmenten na elkaar laten beluisteren. In zwakkere groepen laat je elke fragment afzonderlijk beluisteren en herhaal je het tot de cursisten erin slagen om het juiste antwoord te vinden.
Bonte Was Handleiding
96
Contactuur 8
• Als cursisten er na herhaaldelijk luisteren niet in slagen om de juiste antwoorden te vinden, laat ze dan in heterogene groepjes samen werken zodat sterkere cursisten hun informatie kunnen doorgeven aan zwakkere. Na afloop van de activiteit kan je cursisten ook de uitgeschreven versie geven (ko 95).
Differentiatie en uitbreiding • Laat cursisten elkaar bevragen: - Waar word jij blij van? - Waar ben jij bang voor? • Je kan deze activiteit ook de vorm geven van een pictionary-spel waarbij een cursist op het bord moet tekenen waar hij bang voor is/blij mee is. De rest van de groep moet dan raden. Verzamel de geraden woorden in twee lijstjes (bang/blij) op het bord.
Bonte Was Handleiding
97
Contactuur 8
act.
3 Wanneer komen ze het vuil ophalen? Ariël krijgt in de winkel van Kartoos een ophaalkalender om te weten wanneer welke soort afval wordt opgehaald. De cursisten leren in deze activiteit omgaan met een ophaalkalender.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de informatie die op een ophaalkalender terug te vinden is.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 8, oefening 1. Kopieerblad 96: een ophaalkalender (eventueel vervangen door een ophaalkalender van de eigen gemeente). Maak half zoveel kopies als je cursisten hebt. Kopieerbladen 97-98: kaartjes met afbeeldingen van soorten afval op. Kopieer deze bladen zoveel keer dat je voor ieder cursistenduo minstens 5 kaartjes hebt en verknip de bladen tot kaartjes. Cursistenboek p. 91 (De ophaalkalender): een opdracht rond het werken met een ophaalkalender. Kopieerblad 99: illustraties die het afvalverwerkingsproces van verschillende soorten afval verduidelijken.
Introductie • Verwijs naar oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 8. - Wat heeft Janine in haar hand? (Een ophaalkalender.) • Toon de cursisten een ophaalkalender uit de eigen gemeente of maak gebruik van het kopieerblad (ko 96). Bespreek deze met de cursisten: - Herkennen ze dit? - Wat is het? - Wat staat erop? - Waar dient het voor? Indien de cursisten de ophaalkalender nog niet kennen, leg dan de functie ervan uit aan de hand van het verhaalkader. Verwijs naar de scène met de agent: je moet het afval op de juiste dag buitenzetten. Om te weten op welke dag dat is, heb je een ophaalkalender nodig.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bezorg de cursisten per twee een ophaalkalender (ko 96). Je kan ook gebruik maken van de afhaalkalender uit de eigen gemeente. Geef alle duo’s ook 5 willekeurige kaartjes met een afbeelding van afval op. • Vertel de cursisten dat je een spelletje zal spelen waarbij jij de vuilnisman bent. Schrijf een dag op het bord waarop volgens de ophaalkalender een bepaald soort afval opgehaald wordt. Ga langs bij ieder groepje en zeg dat ze het juiste soort afval buiten mogen zetten. Ze doen dat door de kaartjes waarop dat soort afval
Bonte Was Handleiding
98
Contactuur 8
staat, vooraan te komen leggen. Maak duidelijk dat dit op de ophaalkalender afgelezen kan worden. • Doe het spel enkele keren voor en speel het dan echt. Het is de bedoeling dat de groepjes zo snel mogelijk van hun 'afvalkaartjes’ afraken. Wie het eerst al zijn kaartjes kwijt is, heeft gewonnen. De kaartjes die tijdens een ophaalronde vooraan worden gelegd, moeten weer worden verdeeld onder die groepjes die een afvalkaartje vooraan hebben gelegd terwijl dat volgens de ophaalkalender niet mocht.
Stap 2 • De cursisten lossen aan de hand van de ophaalkalender die ze gekregen hebben, de opdracht in hun cursistenboek op (cu 91). Ondersteun hen waar nodig. Herhaal indien nodig de dagen van de week (grijp daarvoor eventueel terug naar activiteit 4 van contactuur 5). • Verbeter de opdracht klassikaal. Verduidelijk indien nodig.
Differentiatie en uitbreiding • Je kan in deze activiteit werken met authentieke ophaalkalenders. Vraag enkele exemplaren bij de gemeentelijke milieudienst of bij de Openbare Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij. • De activiteit in stap 1 wint aan werkelijkheidswaarde, als je de activiteit niet met kaartjes doet, maar met echte stukken afval en/of vuilzakken. • Je kan aan de hand van het kopieerblad (ko 99) verder ingaan op afvalverwerking en recyclage. Bespreek bijvoorbeeld het recyclageproces aan de hand van de schema’s en foto’s. Op de website van Fostplus (http://www.fostplus.be) vind je nog meer visuele ondersteuning.
Bonte Was Handleiding
99
Contactuur 8
act.
4 Op de markt Ariël koopt voor Janine een doos pralines in de supermarkt. De cursisten leren in deze activiteit hoe ze op de markt producten kunnen kopen die per stuk of per gewicht verkocht worden.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen aanwijzingen van verkopers omtrent de prijs en de hoeveelheid van producten die per stuk of per gewicht verkocht worden. Lezen De cursisten kunnen prijsaanduidingen en aanduidingen van hoeveelheden interpreteren. Spreken De cursisten kunnen vragen naar de prijs van een product. De cursisten kunnen gepast reageren op eenvoudige vragen omtrent de gewenste hoeveelheid van een product. Formele taalaspecten Na afloop van deze activiteit kan eventueel expliciet worden ingegaan op het vormen van meervoudsvormen.
Materiaal CD luisterfragmenten 10: een dialoog op de markt. Cursistenboek p. 92 ( Op de markt): oefening bij de luisteroefening. Kopieerblad 100: uitgeschreven tekst van de dialoog. Verknip tot afzonderlijke uitingen zodat cursisten de dialoog kunnen reconstrueren. Cursistenboek p. 93-94 (De prijslijst). Kopieerbladen 101-105 productkaartjes. Kopieerblad 106: boodschappenlijstjes. Kopieerbladen 107-108: boodschappenkaartjes (eventueel te gebruiken in de plaats van de geschreven boodschappenlijstjes). Kopieerbladen 67-68: Specimengeld of speelgoedgeld. Een aantal rekenmachines. Eventueel voor de introductie van gewichtsmaten: Een keukenweegschaal. Een zakje aardappelen (of andere koopwaar die per gewicht verkocht wordt). Een maatbeker. Een fles water of frisdrank. Cursistenboek p. 95 (Meer dan één): om eventueel de meervoudsvorm te expliciteren.
Introductie • Vraag de cursisten of ze weten wat een ‘markt’ is. Wijs op de afbeelding in het cursistenboek (cu 92) Hou een kort gesprekje over de markt: - Waar en wanneer is het markt in de gemeente of in de buurt? - Gaan de cursisten wel eens naar de markt? - Wat kopen ze dan op de markt?
Bonte Was Handleiding
100
Contactuur 8
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten het cursistenboek (cu 92) nemen. • Laat de dialoog tussen klant en verkoopster beluisteren (CD 10). De cursisten omcirkelen de producten die de klant koopt. Bespreek deze opdracht in groep. De klant koopt een halve kilo rode appelen, twee stuks broccoli en twee kilo tomaten. Ga na of de cursisten begrepen hebben hoeveel er van elk produkt gekocht is en hoeveel de klant moet betalen. Stel ook de volgende vragen: - Wat is het duurste produkt dat de klant gekocht heeft? - Wat is het goedkoopste?
Stap 2 • Verknip het kopieerblad (ko 100) zodat elke beurt in de dialoog op een apart strookje staat. Meng de strookjes door elkaar en laat de cursisten in paren de dialoog reconstrueren. Laat het resultaat naspelen. Zwakkere cursisten mogen daarbij hun strookjes als ondersteuning gebruiken.
Stap 3 • Verdeel de klas in twee groepen. De ene groep is verkoper, de andere groep is klant. • Het is de bedoeling dat de klanten alle dingen op hun boodschappenlijstje kopen en daarvoor de juiste prijs betalen. De transactie bestaat erin dat de marktkramer geld krijgt van de klant, die op zijn beurt een prentje met de koopwaar in kwestie ontvangt. • De verkopers nemen de prijslijsten uit het cursistenboek (cu 93-94) en krijgen een aantal productkaartjes (ko 101-105). Zorg dat elke verkoper verschillende producten heeft. De verkopers moeten de producten en de hoeveelheden die ze verkopen, noteren. Op het eind van het spel moeten ze kunnen checken of het totale bedrag dat ze verdiend hebben, overeenkomt met de totale waarde van de producten die ze hebben verkocht. De verkopers krijgen een rekenmachine om de prijs van de producten te berekenen. Bij minder rekenvaardige groepen zal je eerst moeten ingaan op het omzetten van de prijs per (halve) kilo naar bijvoorbeeld de prijs voor 200 gram. • De klanten krijgen een boodschappenlijstje (ko 106) of (bij groepen die het boodschappenlijstje niet kunnen hanteren) geld en een aantal boodschappenkaartjes (ko 107). Ze moeten de juiste hoeveelheid van de producten die op hun lijstje of op de kaartjes staan gaan kopen bij de verkopers. • Klanten zullen soms bij meerdere verkopers langs moeten gaan om de gewenste hoeveelheid van het te kopen product te vinden. De verkopers moeten zorgen dat hun kassa klopt, met andere woorden dat ze op het eind van het spel een bedrag hebben dat overeenkomt met de waarde van de producten die ze verkocht hebben. • Na afloop wisselen de twee groepen van rol. • De kopieerbladen met de productkaartjes bevatten net genoeg kaartjes voor de zes boodschappenlijstjes. Zijn er meer dan zes ‘klanten’ dan krijgen verschillende cursisten hetzelfde boodschappenlijstje. In dat geval moet je ook een extra kopie maken van de productkaartjes die bij het boodschappenlijstje horen. • Een voorbeeld: cursist A is klant en heeft een lijstje waarop een halve kilo wortelen staat. Hij gaat naar cursist B (verkoper) en vraagt ‘Een halve kilo wortelen, alstublieft.’ Cursist B kijkt naar zijn productkaartjes en stelt vast dat hij twee kaartjes met een wortel heeft, elk voor een hoeveelheid van 100 gram. Hij kan die verkopen aan cursist A, maar die zal dan nog wel bij een andere verkoper
Bonte Was Handleiding
101
Contactuur 8
verder moeten zoeken naar de andere 3 kaartjes met een wortel om aan een halve kilo te komen. Cursist B moet op zijn prijslijst kijken. Daarop vindt hij de prijs per kilo. Die moet hij dan nog omrekenen naar de prijs voor tweehonderd gram wortelen. Hij noteert in zijn kasboek: ‘200 gram wortelen: € 0,12’. • Nuttige uitdrukkingen kunnen op voorhand aangeboden worden: - Wat zal het zijn? - Voor mij….. alstublieft. - Heeft u…. ? - Hoeveel kost….? - … euro per kilo/per stuk/… - … cent per kilo/per stuk/… - Ik heb geen… - Ik heb maar (500 gram) -…
• Ondersteun de cursisten zoveel mogelijk bij het kopen en verkopen. Behandel problemen die vaak voorkomen klassikaal.
Stap 4 (optioneel) • Deze activiteit geeft aanleiding tot het gebruik van meervoudsvormen. Als je aanvoelt dat cursisten behoefte hebben aan wat explicietere informatie op dat punt kan je hier een eenvoudige richtlijn geven op basis van de voorbeelden in het cursistenboek (cu 95). Het is op dit punt zeker niet de bedoeling om alle aspecten van de regels voor de meervoudsvorming te gaan behandelen.
Differentiatie en uitbreiding • Stap 2 kan je moeilijker maken door cursisten de dialoog te laten reconstrueren terwijl ze hem naspelen. Geef wel aan wat de eerste uiting is. Cursist A krijgt dan alleen de strookjes van de verkoopster te zien en cursist B alleen die van de klant. Cursist A leest het eerste strookje en cursist B moet dan het gepaste antwoord uit zijn strookjes halen. Cursist A bouwt daar dan weer op voort. • Het spel in stap 3 doet een beroep op de rekenvaardigheid van cursisten en op de vaardigheid in het omgaan met gewicht en inhoudsmaten. Als cursisten hiermee problemen hebben kan je best een aantal voorbereidende stappen inlassen. * Laat een zakje aardappelen (of een ander product dat per gewicht verkocht wordt) zien aan de cursisten. Vraag hen eerst of ze weten wat dat is. Vraag hen vervolgens hoeveel aardappelen dat volgens hen zijn. * Als de cursisten het aantal aardappelen proberen te schatten, vraag hen dan ook hoeveel kilo aardappelen het volgens hen zijn. Verwijs daarbij eventueel naar Ariël en Janine die pralines per gewicht kochten. Controleer de schatting van de cursisten met een keukenweegschaal. * Let erop dat voor de cursisten het verschil duidelijk is tussen ‘per stuk’ en ‘per kilo‘. * Als je een weegschaal hebt, kan je een raadspelletje spelen: doe een hoeveelheid aardappelen op de weegschaal en laat de cursisten raden wat het gewicht is. Op die manier kan je de eenheid ‘gram’ aanbrengen. Je kan ook een bepaald gewicht opgeven en de cursisten laten raden hoeveel stuk daar in gaan. * Leg het begrip ‘liter’ uit met behulp van een maatbeker en een fles water. Laat duidelijk zien dat op een fles niet ‘kilo’ maar wel ‘liter’ staat.
• Een leuke uitbreiding bij de marktactiviteit, is het spelen van een kettingspel. Daarbij zegt de eerste speler: ‘Ik ga naar de markt en ik koop een brood’, de volgende speler herhaalt dit en voegt er een koopwaar aan toe, bijvoorbeeld: ‘Ik ga naar de markt en ik koop een brood en aardappelen’, enzovoort. Wie een fout maakt (bijvoorbeeld:. een koopwaar vergeet) of geen koopwaar meer weet toe te voegen, valt af. Wie het laatst overblijft, is gewonnen.
Bonte Was Handleiding
102
Contactuur 8
Contactuur 9
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Heeft er iemand honger? Op school Het onderwijs in België Het weerbericht
act.
1 Heeft er iemand honger? Omdat Janine honger heeft, maakt Ariël het blik spinazie klaar dat ze samen in de supermarkt kochten. De cursisten werken in deze activiteit rond informatie die op verpakkingen van producten te lezen staat.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen gebruiksaanwijzingen op producten. De cursisten begrijpen gegevens op de verpakking van producten. Spreken De cursisten kunnen iemand om hulp vragen als ze geschreven informatie niet begrijpen.
Materiaal Kopieerblad 109: een afbeeldingenreeks van Janine die spinazie eet en zich daardoor sterk voelt. Kopieerblad 110: twee afbeeldingen van Popeye. Opdrachtenblad bij level 9, oefening 1: een opdracht rond afbeeldingen waarop te zien is hoe Janine spinazie bereidt. Kopieerblad 111: getekende bereidingsinstructies voor voedselproducten. Kopieer dit blad één keer. Vergroot het eventueel. Kopieerblad 112: geschreven bereidingsinstructies voor voedselproducten. Kopieer deze instructies één keer en knip iedere instructie uit. Kopieerblad 113: afbeeldingen van verpakkingen van voedselproducten. Plakband. Cursistenboek p. 97-98 (Heeft er iemand honger?): dezelfde geschreven en getekende bereidingsinstructies als op de kopieerbladen. De cursisten duiden aan wat waarbij hoort. Cursistenboek p. 99-100 (Teken de instructies): nog meer geschreven bereidingsinstructies. De cursisten vullen de bijhorende illustraties aan. Eventueel enkele verpakkingen van voedingswaren waarop gebruiksaanwijzingen staan vermeld.
Introductie • Laat de cursisten de afbeeldingen zien van Janine die spinazie eet en zich sterk voelt (ko 109). Laat hen de afbeeldingen in de juiste volgorde leggen. Bespreek deze passage uit level 9 aan de hand van deze afbeeldingen. Je kan de cursisten de volgende vragen stellen: - Waarom kan Janine de zware kast nu wel verplaatsen? - Hebben jullie al eens spinazie gegeten? - Geloven jullie dat je van spinazie eten sterk wordt? - Kennen jullie Popeye? Laat eventueel de afbeelding van Popeye zien (ko 110). - Waar word je sterk van volgens jullie? Vraag de cursisten of ze soms andere dingen in blik kopen. Bij activiteit 3 van contactuur 6 vind je afbeeldingen van blikjes of gebruik de afbeelding van Janine die een blik opent. - Welke producten in blik zijn dat dan zoal? Overloop samen met de cursisten oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 9.
Bonte Was Handleiding
104
Contactuur 9
- Hoe maakt Janine de spinazie klaar? Verwijs naar de gebruiksaanwijzingen/bereidingswijze die je soms op voedingswaren vindt. Laat eventueel enkele voorbeelden zien op verpakkingen die je hebt meegebracht.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Hang de getekende bereidingsinstructies van verschillende voedingsproducten (ko 111) naast elkaar op het bord. Verdeel de geschreven bereidingsinstructies (ko 112) willekeurig over de cursisten. Zorg ervoor dat cursisten nog niet naar de oplossing in hun cursistenboek kijken. • Het is de bedoeling dat de cursisten de instructies die ze hebben gekregen, bij de juiste afbeelding ophangen. Doe de activiteit voor door een willekeurige instructie voor te lezen en samen met de cursisten te zoeken naar de afbeelding die daarbij hoort. • Spoor de cursisten aan om met elkaar te overleggen en om begripsproblemen aan jou te signaleren. Wanneer cursisten de verkeerde instructies bij afbeeldingen hangen, verbeter dat dan niet direct, maar geef de andere cursisten de kans om dit zelf op te merken en te verbeteren. • Wanneer alle instructies bij de afbeeldingen hangen, overloop ze dan met de hele groep en bespreek of alles klopt. Haal dan de instructies weg. • Cursisten lossen de oefening in hun cursistenboek (cu 97-98) op. Daar moeten ze dezelfde instructies in de juiste volgorde matchen met de tekeningen. • Haal ten slotte de afbeeldingen van de verpakkingen van de voedingsproducten boven (ko 113) en laat de cursisten aangeven welke instructies bij welk product horen.
Stap 2 • De cursisten gaan nu bij de andere gebruiksaanwijzingen en instructies die in hun cursistenboek (cu 99-100) staan zélf illustraties tekenen. Ze doen dit in duo’s, zodat ze met elkaar kunnen overleggen. Het is handig als de cursisten hierbij een potlood gebruiken, dan kunnen ze fouten uitgommen. • Als de duo’s hun illustraties klaar hebben, zet dan telkens twee duo’s samen en laat hen de gemaakte illustraties vergelijken. Zo komen begripsproblemen naar boven die dan klassikaal behandeld kunnen worden. • Trek zonodig even tijd uit opdat alle cursisten de illustraties bij de gebruiksaanwijzingen in hun cursistenboek kunnen tekenen. Zo heeft iedereen een neerslag van dit onderdeel.
Differentiatie en uitbreiding • Misschien zijn niet alle voorgestelde producten gekend bij de cursisten. Je kan in dat geval enkele van de makkelijk te bereiden producten samen met de cursisten klaarmaken, zoals bijvoorbeeld oplossoep. • Bij het interpreteren van de productinformaties in stap 1, kunnen de cursisten eventueel gebruik maken van een beeldwoordenboek of vertaalwoordenboek. • Wanneer stap 1 als groepsactiviteit niet vlot verloopt, pak het dan iets gestructureerder aan door de afbeelding(en) van iedere cursist om beurt met de hele groep te bespreken. • Stap 2 kan je eventueel aanvullen met een pictionary-variant. Een cursist tekent een instructie op het bord (bijvoorbeeld: ‘Doe de deur open’). Eén voor één
Bonte Was Handleiding
105
Contactuur 9
proberen de andere cursisten die instructie uit te voeren. De eerste cursist die de instructie correct uitvoert, scoort een punt en mag de volgende instructie tekenen. Laat de instructie verwoorden door de winnende cursist en door de cursist die de instructie getekend heeft. Als het bedenken van instructies te lastig is, kan je er zelf een aantal verzinnen en aan de ‘tekenaars’ toewijzen: - Doe de deur open/doe het raam open. - Ga op je stoel staan. - Doe je linker schoen uit. - Ga op tafel zitten. - Leg je linkerhand op je hoofd. - Ga op je rechterbeen staan. - Spring drie keer omhoog. -… • Bekijk eventueel nog enkele verpakkingen van voedingsmiddelen. Wijs de cursisten ook op de andere informatie die op de verpakking staat, zoals de versheidsdatum. Bespreek met hen de functie van deze datum. Laat de cursisten op de verpakkingen informatie zoeken zoals ingrediënten, versheidsdatum, hoeveelheden, … Ga eventueel ook in op symbolen of waarschuwingen die op de verpakkingen staan.
Bonte Was Handleiding
106
Contactuur 9
act.
2 Op school Jefke maakt zijn huiswerk en vertelt hierbij over enkele vakken die hij op school krijgt. Naar aanleiding hiervan wordt in deze activiteit verder ingegaan op het onderwijs in België.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen eenvoudige informatie in verband met school. De cursisten begrijpen eenvoudige beschrijvingen van personen. Spreken De cursisten kunnen informatie in verband met school uitwisselen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 9, oefening 2: multiple choice-vragen bij een afbeelding van Jefke die zijn huiswerk maakt. Cursistenboek p. 101 (De schooldag van Jefke): een plattegrond van een school. De cursisten moeten aanduiden wat er in de verschillende lokalen gebeurt. Kopieerbladen 114-115: afbeeldingen van verschillende plaatsen op school (dezelfde als in het cursistenboek). Kopieerblad 116: afbeeldingen van verschillende mensen die op de school van Jefke werken. Kopieerblad 117: beschrijvingen die Jefke geeft van de verschillende mensen die op zijn school werken. Kopieerblad 118: beschrijvingen van de taken die verschillende mensen op de school van Jefke uitvoeren. Cursistenboek p. 102-103 (De mensen op de school van Jefke): een invuloefening rond de mensen die op de school van Jefke werken, bij wijze van neerslag.
Introductie • De cursisten nemen opdrachtenblad bij level 9, oefening 2, met de afbeeldingen van Jefke die zijn schoolagenda vast heeft en van Jefke die zijn huiswerk maakt. Verbeter de opdracht. Vraag de cursisten wat Jefke aan het doen is en waarom. (Hij maakt huiswerk voor school.) Ga na of de begrippen ‘school,’ ‘huiswerk,’ ‘agenda’, … gekend zijn bij de cursisten. Indien dat niet zo is probeer deze dan te verduidelijken.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bekijk samen met de cursisten de plattegrond van Jefkes school in het cursistenboek (cu 101). Benoem gezamenlijk de verschillende lokalen die daarop afgebeeld staan. • Op dezelfde pagina in het cursistenboek vertelt Jefke over zijn dag op school. Laat de cursisten individueel of per twee op de plattegrond aanduiden waar de verschillende activiteiten waarover Jefke het heeft, precies plaatsvonden.
Bonte Was Handleiding
107
Contactuur 9
• Bespreek de juiste oplossingen. Maak hierbij eventueel gebruik van de afbeeldingen (ko 114-115). Laat de cursisten ook de belangrijkste zaken op de afbeeldingen benoemen in hun cursistenboek.
Stap 2 • In deze stap wordt ingegaan op de verschillende mensen die zoal op een school aanwezig zijn. Als inleiding kan je het kort hebben over de andere medewerkers van het opleidingscentrum waar de cursisten zich nu bevinden: de secretariaatsmedewerkers, de directeur, het onderhoudspersoneel… Kennen de cursisten hen? Wat voor werk doen ze? • Hang de verschillende afbeeldingen op het bord van de mensen die op de school van Jefke werken (ko 116). Verdeel de uitspraken van Jefke over deze mensen over de cursisten (ko 117). Verdeel ook de beschrijvingen van de taken van deze mensen over de cursisten (ko 118). Als er meer cursisten zijn dan briefjes, laat cursisten dan per twee samenwerken. • Laat de cursisten nu in groep achterhalen wie wie is, aan de hand van de informatie die ze hebben gekregen. Help hen bij het vinden van een eerste persoon. Stimuleer hen ook om hun informatie uit te wisselen met elkaar. • Overloop klassikaal de oplossingen. Ga in op eventuele onduidelijkheden en begripsproblemen. Laat de cursisten de zaken die ze geleerd hebben ook invullen in hun cursistenboek (cu 102-103).
Bonte Was Handleiding
108
Contactuur 9
act.
3 Het onderwijs in België Ariël helpt Jefke bij het maken van zijn huiswerk. In deze activiteit gaan de cursisten dieper in op het schoolsysteem in België.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen een aantal vragen in verband met de schoolcarrière van hun kinderen beantwoorden.
Materiaal Kopieerblad 119: een afbeelding van een gezin en van een school. Cursistenboek p. 104 (Het Vlaamse schoolsysteem): een oefening rond de verschillende onderwijsniveaus in het Vlaamse onderwijs. Cursistenboek p. 105 (Schoolplicht: wanneer moet je naar school gaan?): een overzicht van de schoolplicht in België. De cursisten schrappen wat niet past.
Introductie • Doe een rondvraag bij de cursisten. Gebruik eventueel de afbeelding van het gezin en de school (ko 119). - Heb je kinderen? - Hou oud zijn je kinderen? - Gaan ze naar school - Naar welke school gaan je kinderen? -… • Doe opnieuw een rondvraag en stel specifiekere vragen: - Hoe heten je kinderen? - Hoe oud is …? - In welk leerjaar zit hij/zij? De cursisten kunnen bij gebruik maken van hoofdtelwoorden. Herformuleer dan het antwoord met gebruik van rangtelwoorden. - Heeft hij/zij een leraar of een lerares? - Hoe heet de leraar / de lerares? -… • Schrijf belangrijke begrippen op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Vertel de cursisten kort de structuur van het Vlaamse onderwijssysteem. Je kan je hiervoor baseren op het cursistenboek (cu 104). Maak hierbij gebruik van de begrippen die tijdens de introductie op het bord verzameld werden. De cursisten kunnen in het cursistenboek nog extra informatie noteren. • Maak samen met de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 104): ze moeten invullen in welk jaar de verschillende kinderen zitten.
Bonte Was Handleiding
109
Contactuur 9
• Geef de cursisten nu de opdracht om in het schema in het cursistenboek (cu 104)aan te duiden waar hun eigen kinderen en die van de medecursisten, zich situeren in het overzicht. Ze kunnen hun namen noteren in de rechterkolom. • Waak erover dat deze activiteit zo talig mogelijk is: de cursisten mogen elkaars antwoorden niet gewoon overschrijven, maar moeten elkaar ondervragen. Reik zeker de volgende uitdrukkingen aan: - Heb jij kinderen? - Hoeveel kinderen heb jij? - Hoe oud zijn je kinderen? - Welke leeftijd hebben je kinderen? - In welk jaar zitten jouw kinderen? Ondervraag één of meerdere cursisten eventueel zelf om deze uitdrukkingen aan te brengen en schrijf ze ook op het bord. • Overloop nadien klassikaal de antwoorden. Als cursisten verschillende antwoorden hebben, laat ze dan zelf achterhalen waar de fout zit. Zo kom je snel begripsproblemen op het spoor. • Laat de cursisten tenslotte ook noteren waar zij in het schema thuishoren (‘volwassenenonderwijs’).
Stap 2 • Vraag de cursisten of Jefke naar school moet gaan. Vraag de cursisten ook of zij naar de cursus moeten komen. Breng ook het woord ‘verplicht’ aan: - Jefke moet naar school gaan. - Jefke is verplicht om naar school te gaan. • De cursisten kunnen in hun cursistenboek (cu 105) aanduiden wie naar school moet gaan en voor welke leeftijden dat ‘niet verplicht’ is. • Doe een rondvraag naar de situatie in de landen van herkomst van de cursisten. Schrijf de gegevens op het bord. Breng hierbij de termen ‘hetzelfde’ en ‘verschillend’ aan, bijvoorbeeld: - In Vlaanderen en land X moeten kinderen even lang naar school: het is hetzelfde. - In Vlaanderen moeten kinderen minder lang / langer naar school dan in land Y: het is niet hetzelfde / verschillend. - Zijn er nog andere verschillen tussen het onderwijs in Vlaanderen en in de landen van herkomst? -…
Differentiatie en uitbreiding • Je kan nog verder ingaan op onderwijskwesties en vragen die de cursisten hierover hebben. In dat geval kan het handig zijn om je verder te informeren bij de cel publicaties van het departement Onderwijs (tel.:02/553 66 53). Zij verspreiden (gratis) een aantal anderstalige brochures, zoals de Gids voor ouders met kinderen in het basisonderwijs. Die is verschenen in het Nederlands, het Arabisch, Turks en Engels, specifiek voor migrantenouders die onvoldoende Nederlands kennen. • Je kan ook ingaan op de vraag hoe lang een schooljaar precies duurt, wanneer een schooljaar begint, welke schoolvakanties er zijn. Maak hiervoor gebruik van een schoolagenda. Dit is een gelegenheid om de namen van de maanden en de getallen te herhalen. Hoe zit dit in de landen van herkomst? Hebben schoolkinderen genoeg vakantie? Te veel? Te weinig? • In deze activiteit komen de rangtelwoorden aan bod. Als ondersteuning hierbij, kan je de cursisten eventueel gebruik laten maken van het overzicht in het cursistenboek (cu 15-16).
Bonte Was Handleiding
110
Contactuur 9
• Eventueel kan je ook ingaan op het verschil tussen leerplicht en schoolplicht. In Vlaanderen bestaat er geen schoolplicht, wel leerplicht. Dat betekent dat je moet leren, maar daarom niet naar school hoeft te gaan. Er is ook huisonderwijs mogelijk. Toch gaan de meeste kinderen gewoon naar school. Meer informatie vind je op de website van het departement onderwijs: www.ond.vlaanderen.be/leerplicht
Bonte Was Handleiding
111
Contactuur 9
act.
4 Het weerbericht Ariël en Jefke zoeken gegevens op in de schoolagenda van Jefke. Naar aanleiding hiervan worden de dagen van de week herhaald en leren de cursisten de begrippen: gisteren, vandaag, morgen en overmorgen. Deze begrippen worden ingeoefend in de context van een weerbericht.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de begrippen ‘gisteren’, ‘vandaag’, ‘morgen’ en ‘overmorgen’ en de dagen van de week in de context van een weerbericht. De cursisten begrijpen globaal een weerbericht. Spreken De cursisten kunnen de begrippen gisteren, vandaag, morgen en overmorgen gebruiken.
Materiaal Cursistenboek p. 106 (Gisteren, vandaag, morgen, overmorgen): een invuloefening rond deze begrippen. Cursistenboek p. 107 (Het weerbericht): illustraties. CD luisterfragmenten 11, 12, 13 en 14: gesproken weerberichten. Cursistenboek p. 108-109 (Het weerbericht): oefeningen bij de luisterteksten. Kopieerblad 120: uitgeschreven tekst van de luisterfragmenten.
Introductie • Introduceer de begrippen gisteren, vandaag, morgen en overmorgen bij de cursisten. Tegelijkertijd herhaal je de dagen van de week. Maak hiervoor eventueel gebruik van de kalender. - Welke dag is het vandaag? - Welke dag was het gisteren? - Welke dag is het morgen? - Welke dag is het overmorgen?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten lossen in duo’s de opdracht in hun cursistenboek (cu 106) op. Bied individuele ondersteuning waar nodig. Toon de cursisten hoe ze gebruik kunnen maken van de opsomming van de dagen van de week onderaan de pagina. • Verbeter klassikaal de opdracht. Bied bij de verbetering visuele ondersteuning door gebruik te maken van een kalender.
Stap 2 • De cursisten bekijken eerst de foto’s van het weer in hun cursistenboek (cu 107). Vergelijk met het weer van het moment en laat de cursisten eventueel kort verwoorden wat voor weer het is.
Bonte Was Handleiding
112
Contactuur 9
• Luister samen met de cursisten naar weerbericht 1 (CD 11). Cursisten lossen op basis daarvan de oefening in hun cursistenboek op (cu 108). Bespreek en verbeter indien nodig, laat het weerbericht zo vaak opnieuw beluisteren als nodig. Doe daarna hetzelfde met de volgende weerberichten (CD 11-13) en bijhorende oefeningen (cu 108-109). • Na afloop kan je cursisten eventueel de transcriptie van de weerberichten geven (ko 120).
Differentiatie en uitbreiding • Indien de cursisten dit opmerken of er vragen bij hebben, kan je ingaan op het verschil tussen is (heden) en was (verleden). • In de context van het weerbericht kan je ingaan op het verschil tussen infinitieven en vervoegde werkwoorden als cursisten daar om vragen.
Bonte Was Handleiding
113
Contactuur 9
Contactuur 10
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Hoe groot precies? Belangrijke post Een recept voor brood Verleden en toekomst
act.
1 Hoe groot precies? Ariël en Janine zijn van plan om iets te doen met de leegstaande kamer op het gelijkvloers en meten haar daarom op. In navolging van Ariël en Janine gaan de cursisten in deze activiteit afmetingen en afstanden schatten en nameten. Zo leren ze omgaan met lengtematen in het Nederlands.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen uitdrukkingen van lengte, lengtematen en de terminologie die daarbij hoort. Lezen De cursisten begrijpen uitdrukkingen van lengte, lengtematen en de terminologie die daarbij hoort. Spreken De cursisten kunnen aangeven of ze iets een goed of een slecht idee vinden. Vormelijke aspecten Tijdens deze activiteit komt het gebruik van de trappen van vergelijking vanzelf aan bod. Als daar bij de cursisten behoefte aan is, kan je tijdens de activiteit zelf expliciet op de vorming van de trappen van vergelijking ingaan.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 10, oefening 1: een afbeelding van Janine die met paperassen in de weer is. De cursisten moeten via een meerkeuzevraag aangeven wat op de afbeelding te zien is. Opdrachtenblad bij level 10, oefening 2: een afbeelding van een vouwmeter en de kamer op het gelijkvloers. De cursisten moeten de hoogte, breedte en lengte van de kamer noteren. Opdrachtenblad bij level 10, oefening 3: afbeeldingen van de verschillende plannen die Janine en Ariël bedenken voor het gelijkvloers. De cursisten duiden aan welke ideeën goed zijn en welke slecht. Per 3 cursisten een vouwmeter of meetlat. Cursistenboek p. 111-112 (Hoe groot is je klaslokaal?): een invuloefening waarbij de cursisten de afmetingen van een aantal zaken moeten noteren. Cursistenboek p. 113 (Spelletjes): een opdracht rond optische illusie.
Introductie • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 10, oefening 1. Bekijk samen de afbeelding op dit opdrachtenblad waarop te zien is hoe Janine in de weer is met rekeningen en formulieren. Vraag de cursisten welk probleem Janine heeft (Janine heeft te weinig geld). Geef de cursisten de tijd om hun antwoord zonodig te verbeteren. • Bekijk nu de afbeelding op het opdrachtenblad bij level 10, oefening 2. Vraag de cursisten: - Wat zijn Ariël en Janine aan het doen? (Ze meten de kamer op.) • Vraag de cursisten ook hoe groot de kamer is. De cursisten vergelijken met wat ze op hun opdrachtenblad bij level 10, oefening 2 hebben opgeschreven en verbeteren indien nodig. De juiste antwoorden zijn:
Bonte Was Handleiding
115
Contactuur 10
- De muur is twee meter veertig centimeter hoog. - De muur is vijf meter vijftig centimeter lang. - De muur is vier meter breed. • Vraag de cursisten waarom Ariël en Janine de kamer opmeten (Ze willen iets doen om geld te verdienen: een filmzaal openen, een klimmuur maken, …). Bekijk de afbeeldingen van de verschillende mogelijke functies voor het gelijkvloers die Janine bedenkt (opdrachtenblad bij level 10, oefening 3). Bespreek deze plannen met de cursisten: - Is een filmzaal/klimmuur een goed/slecht idee? - Is de kamer groot genoeg voor een filmzaal/klimmuur? - Wie heeft een ander idee? - Wat is wel een goed idee? -…
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Introduceer een vouwmeter. Maak aan de hand van deze vouwmeter duidelijk aan de cursisten hoeveel één centimeter is en hoeveel één meter is. • Laat de cursisten groepjes van 3 vormen. Doe met deze groepjes een raadspelletje. Probeer dit raadspelletje zo talig mogelijk te maken en bespreek zoveel mogelijk zaken met de cursisten. Vraag de groepjes om te beginnen hoe hoog het klaslokaal is. Ondersteun dit met gebaren. - Hoe hoog is het klaslokaal? Hoeveel meter en centimeter denk je? - Weet je dat zeker? Is dat niet te weinig? Kijk nog eens naar deze vouwmeter. -… Laat ieder groepje schatten en schrijf hun schattingen op het bord. • Neem vervolgens een vouwmeter en meet de hoogte. Vraag een van de cursisten om je te helpen. - Kan je me even helpen? - Wil je de vouwmeter hier vasthouden? - Ik meet de hoogte met de vouwmeter. • Schrijf dit duidelijk op het bord: - De hoogte van het klaslokaal is precies X meter, Y centimeter. - Dit is het juiste antwoord. • Kijk nu naar de schattingen van de cursisten op het bord en vraag aan de cursisten: - Wie is het dichtst bij het juiste antwoord? - Wie is het verst naast het juiste antwoord? Bespreek dit met de cursisten. Breng hierbij ook de volgende uitdrukkingen aan: - Dat is (veel) te weinig. - Dat is (veel) te veel. • De cursisten schrijven het juiste antwoord in hun cursistenboek (cu 111). • Herhaal dit voor de lengte en de breedte van het lokaal. Hou de score van de groepjes bij. - Wat is de hoogte van mijn klaslokaal? Mijn klaslokaal is precies … hoog. - Wat is de lengte van mijn klaslokaal? Mijn klaslokaal is precies … lang. - Wat is de breedte van mijn klaslokaal? Mijn klaslokaal is precies … breed. Laat de cursisten ook deze antwoorden in hun cursistenboek schrijven.
Stap 2 • Zet het raadspelletje verder. Meet nu niet telkens zelf de afstand op maar laat de cursistengroepen dit om de beurt doen. Meet niet enkel ruimtes maar ook voorwerpen en mensen. Zo kan je ook de concepten groot(te) en dik(te)
Bonte Was Handleiding
116
Contactuur 10
introduceren. Laat de cursisten ook de lengtematen nemen van de zaken die in het cursistenboek (cu 111-112) vermeld staan.
Stap 3 • Maak als uitsmijter samen met de cursisten de opdracht rond optische illusie (cu 113).
Differentiatie en uitbreiding • Laat de cursisten bij stap 1 gebruik maken van hun cursistenboek (cu 15-16) voor het verwoorden van getallen in het Nederlands. • Waak erover dat niet steeds dezelfde cursisten het woord voeren tijdens de raadactiviteit in stap 1, maar dat iedereen aan bod komt.
• Een leuk raadspelletje is ook de cursisten elkaars lengte laten raden: de cursisten maken daarvoor allen een lijstje waarop ze alle cursisten rangschikken van de grootste naar de kleinste. Meet daarna ieders lengte en controleer de lijstjes.
Bonte Was Handleiding
117
Contactuur 10
act.
2 Belangrijke post Janine zit bij het begin van het level haar post door te nemen. In deze activiteit leren cursisten belangrijke documenten herkennen en ermee omgaan.
Doelstellingen Lezen De cursisten herkennen een aantal documenten waarmee ze in contact kunnen komen. De cursisten kunnen belangrijke documenten onderscheiden van onbelangrijke. De cursisten kunnen de belangrijkste gegevens op oproepingsbrieven, formulieren en mededelingen herkennen. Spreken De cursisten kunnen hulp vragen bij de interpretatie van oproepingsbrieven, formulieren en mededelingen.
Materiaal Kopieerbladen 121-127: allerhande poststukken (reclame, facturen, oproepingsbrieven, …). Kopieer deze eventueel enkele keren. Je kan hier ook originele poststukken voor gebruiken. Cursistenboek p. 114-123 (Wat moet ik doen met deze brieven?): verschillende poststukken, met bij elk poststuk een meerkeuzevraag. Kopieerblad 128: kaartjes met daarop uitdrukkingen waarmee men om hulp kan vragen. Maak een kopie van ieder kaartje voor iedere 2 à 3 cursisten en knip ze uit.
Introductie • Laat de cursisten de afbeelding bekijken van Janine die haar post doorneemt (opdrachtenblad bij level 10, oefening 1). Zeg: - Janine leest haar post. • Toon een aantal poststukken (ko 121-127) aan de cursisten. Zeg dat dit jouw post is. Laat de cursisten de poststukken van naderbij bekijken (gebruik hiervoor eventueel kopies).
• Vraag de cursisten welke stukken belangrijk zijn en welke niet. Welke mogen weggegooid worden? Maak dit duidelijk door ze in een prullenbak te leggen. Waarom denken ze dat? Waaraan kan je zien dat een brief belangrijk is? Overloop gezamenlijk ieder poststuk. Kom uiteindelijk tot 2 stapeltjes: één met belangrijke post en één met onbelangrijke, die weggegooid mag worden. Controleer of iedereen begrijpt waarom een poststuk onbelangrijk is en mag weggegooid worden.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten pakken hun cursistenboek (cu 114-123). Daar staan dezelfde belangrijke brieven afgebeeld die je daarnet hebt overgehouden. Bij iedere brief
Bonte Was Handleiding
118
Contactuur 10
staan verschillende handelingen afgebeeld. De cursisten moeten aanduiden welke de handeling naar aanleiding van de brief moet uitgevoerd worden. • Bespreek gezamenlijk wat er met de eerste brief moet gebeuren. Laat de cursisten de andere brieven dan per twee of drie behandelen. • Geef de cursisten ook de kaartjes met de uitdrukkingen om om hulp te vragen (ko 128). Stimuleer de cursisten om jou aan de hand van deze kaartjes om hulp te vragen.
• Verbeter deze oefening klassikaal. Ga daarbij verder in op de inhoud van de
brieven. - Je moet betalen. Aan wie? Hoeveel moet je betalen? - Je moet ergens naartoe gaan. Naar waar? Wanneer? - Je moet iets invullen en terugsturen. Naar wie? - Je moet iemand bellen. Wie? Op welk nummer? Het is niet de bedoeling dat de cursisten deze brieven volledig begrijpen, enkel dat ze de inhoud voldoende doorgronden om te weten wat er met de brief moet gebeuren.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer cursisten zelf post meebrengen waarvan ze niet weten wat ermee moet gebeuren, behandel deze dan ook zoals in deze activiteit is gebeurd.
Bonte Was Handleiding
119
Contactuur 10
act.
3 Een recept voor brood Ariël maakt pannenkoeken volgens een recept dat op televisie wordt gedemonstreerd. Tijdens deze activiteit wordt gewerkt rond het recept voor brood. Zo herhalen de cursisten inhouds- en gewichtsmaten en leren ze een aantal veel voorkomende handelingen benoemen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten verstaan uitdrukkingen van gewicht, inhoud en lengte. De cursisten kunnen een recept interpreteren. Lezen De cursisten kunnen een recept interpreteren. Spreken De cursisten kunnen gewicht, inhoud en lengte uitdrukken.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 10, oefening 4-5: een afbeelding van kok Peppie die pannenkoeken maakt. De cursisten duiden aan wat Peppie aan het doen is en vullen het recept voor pannenkoeken verder aan. Cursistenboek p. 124 (Een recept voor brood): afbeeldingen van verschillende soorten brood. Cursistenboek p. 125-128 (Hoe maak je brood?): een fotoreeks die uitbeeldt hoe je brood maakt. Kopieer deze afbeeldingen één keer (eventueel vergroot) en knip ze uit. Kopieerbladen 129-130: twee reeksen instructies voor het maken van brood, één met correcte instructies en één met verkeerde instructies. Kopieer alle instructies één keer en verknip ze tot kaartjes. Plakband om foto’s op het bord te kleven. Een maatbeker. Een fles water (hoeft niet als er een waterkraan in het lokaal is). Een kilo bloem. Een keukenweegschaal. Eventueel: een echte weegschaal. Cursistenboek p. 129 (Inhoud en gewicht raden): een invuloefening rond het raden van inhoud en gewicht.
Introductie • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 10, oefening 4. Vraag de cursisten wat kok Peppie aan het doen is op de afbeelding die ze daar zien (pannenkoeken bakken). • Vraag de cursisten wat je nodig hebt om pannenkoeken te bakken. Overloop samen met de cursisten de ingrediënten en de keukenmaterialen die Ariël gebruikt heeft en die de cursisten op hun opdrachtenblad bij level 10, oefening 5 hebben moeten invullen. Geef de cursisten zonodig de tijd om verbeteringen aan te brengen.
Bonte Was Handleiding
120
Contactuur 10
Dit is de juiste oplossing:
INGREDIENTEN: -
MATERIAAL:
200 gram bloem. 4 eieren een halve liter melk boter appels rozijntjes noten honing
-
een maatbeker een kom een klopper een pollepel een pan
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten bekijken de verschillende soorten brood in hun cursistenboek (cu 124). Hou een kort gesprekje met de cursisten over brood: - Wie eet er brood? - Welke soort brood eet je? - Eet je nog ander brood dan op de foto’s? - Waar koop je brood? - Wie maakt er zelf brood? • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 125-128). Hierop zien ze een fotoreeks over het bakken van brood. Vertel de cursisten dat hier een recept is afgebeeld voor het maken van brood. • Hang de foto’s van de fotoreeks over het maken van brood uit het cursistenboek in de juiste volgorde op het bord of leg ze op een grote tafel. • Deel alle kaartjes met instructies (de juiste en de foute door elkaar) voor het maken van brood (ko 129-130) willekeurig uit aan de cursisten. Zorg ervoor dat alle cursisten ongeveer evenveel kaartjes met beschrijvingen hebben. Het is de bedoeling dat de cursisten de juiste beschrijvingen onder de juiste afbeeldingen hangen. Zoek eerst met de hele groep naar de juiste beschrijving voor de eerste foto en hang deze onder de foto met plakband. • Laat de cursisten nu in groep de andere onderschriften onder de foto’s hangen. Als de cursisten de verschillende foto’s en beschrijvingen niet vanzelf met elkaar bespreken, zet hen er dan toe aan door vragen te stellen. • Als de cursisten onder iedere afbeelding een beschrijving hebben gehangen, zeg dan hoeveel er juist zijn en hoeveel fout. Vertel echter niet welke, maar laat de cursisten proberen de fouten te herstellen. Ga zo eventueel door tot alle beschrijvingen kloppen. • Bespreek de oplossing die de cursisten gezamenlijk bereikt hebben. Ga vooral in op het verschil tussen de verschillende inhouds- en gewichtsmaten en illustreer deze eventueel met de maatbeker, de weegschaal, het water en de bloem. Wanneer de cursisten met deze begrippen tijdens het uitvoeren van de opdracht veel moeilijkheden hebben, kan je dit illustratiemateriaal al vroeger gebruiken.
• Overloop nog eenmaal de juiste oplossingen en laat de cursisten deze overschrijven in hun cursistenboek (cu 125-128).
Bonte Was Handleiding
121
Contactuur 10
Stap 2 • Verdeel de cursisten in groepjes van 2 of 3. Doe opnieuw een raadspelletje. Wijs telkens op een afbeelding uit het cursistenboek (cu 129) en vraag de cursisten wat de inhoud of het gewicht is. • Geef de cursisten steeds de tijd om met elkaar te overleggen; laat telkens een andere cursist het antwoord formuleren: - [voorwerp] weegt …………… (kilo)gram. - [voorwerp] bevat …………… (centi)liter [vloeistof]. • Schrijf de antwoorden van de groepjes op het bord. Het groepje dat het dichtst bij het juiste antwoord zit, scoort een punt. Introduceer hierbij ook de begrippen ‘vol’ en ‘leeg’. Dit zijn de juiste antwoorden. De cursisten kunnen dit noteren in hun cursistenboek (cu 129): - De fles bevat 75 centiliter wijn. - De volle fles wijn weegt 1050 gram. / Het gewicht van de volle fles wijn is 1050 gram. - De lege fles wijn weegt 300 gram. / Het gewicht van de lege fles wijn is 300 gram. - De inhoud van het bad is 155 liter. / Het bad kan 155 liter bevatten. - De olifant weegt 3600 kilogram. / Het gewicht van de olifant is 3600 kilogram. - De auto weegt 1400 kilogram. / Het gewicht van de auto is 1400 kilogram. - De inhoud van de jerrycan is 20 liter. / De jerrycan kan 20 liter bevatten. - De lege jerrycan weegt 420 gram. - Het brood weegt 800 gram.
Differentiatie en uitbreiding • Stap 1 kan moeilijker gemaakt worden, als je ook nog eens de verschillende foto’s uit de fotoreeks in de verkeerde volgorde op het bord hangt en de cursisten ook de opdracht geeft om de foto’s opnieuw in de juiste volgorde te hangen. In dat geval mogen de cursisten niet naar de fotoreeks in hun cursistenboek (cu 125-128) kijken! • Stap 1 kan vereenvoudigd worden door de foute instructies achterwege te laten (dit zijn de laatste 12 instructies) en alleen met de correcte instructies te werken. • Als je maatbeker daartoe geschikt is, kan je tijdens stap 1 aan de hand van de maatbeker illustreren dat het ook mogelijk is om een aantal (centi)liter bloem te nemen, maar dat deze hoeveelheid niet overeenkomt met hetzelfde aantal (kilo)gram bloem. (Let op: dit kan verwarrend zijn.) • Stap 2 kan je uitbreiden door naar het gewicht van bepaalde voorwerpen in de klas te vragen en dit dan te controleren met de gewone of keukenweegschaal. Je kan de cursisten ook laten raden naar jouw of elkaars gewicht.
Bonte Was Handleiding
122
Contactuur 10
act.
4 Verleden en toekomst Ingrid houdt met Ariël een gesprek over wat hij vandaag zoal heeft gedaan en over wat hij morgen zal doen. De cursisten leren tijdens deze activiteit herkennen of iets door een spreker in het verleden, dan wel in de toekomst wordt gesitueerd.
Doelstellingen Luisteren De cursisten herkennen of een spreker een handeling, gebeurtenis of toestand in het verleden, dan wel in de toekomst situeert. Vormelijke aspecten De cursisten leren de voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid toekomende tijd herkennen, zodat ze weten of een handeling, gebeurtenis of toestand in het verleden, dan wel in de toekomst gesitueerd wordt door een spreker.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 10, oefening 6: afbeeldingen van verschillende activiteiten. De cursisten moeten aanduiden of Ariël die zaken al heeft gedaan of morgen nog zal doen. Eventueel een kalender om de begrippen toekomst en verleden te verduidelijken. Kopieerblad 131: allerlei afbeeldingen van dagelijkse activiteiten. Cursistenboek p. 130 (Heden, verleden en toekomst): een invuloefening. Cursistenboek p. 131-132 (Wat heb je gedaan vandaag?): een invuloefening rond dagelijkse activiteiten en heden, verleden, toekomst.
Introductie • Vraag de cursisten welke dag het vandaag is. Vraag hen ook welke dag het morgen is. • Bekijk samen met de cursisten het opdrachtenblad bij level 10, oefening 6. Bespreek samen met de cursisten of wat daar staat afgebeeld al gebeurd is of pas morgen zal gebeuren. Enkel de activiteit op de derde afbeelding, waarop Janine de kamer op het gelijkvloers opruimt, zal in het verhaal morgen plaatsvinden, de andere activiteiten hebben vandaag plaatsgevonden. • Laat de activiteiten benoemen door de cursisten of benoem ze zelf als dat niet lukt. Vestig de aandacht op de verschillende hulpwerkwoorden die gebruikt worden: - Jefke heeft zijn huiswerk gemaakt. = (vandaag) - Ariël is met Truus en Jacobien naar zee geweest.
= (vandaag)
- Ariël gaat morgen met Janine in de kamer beneden werken. = (morgen)
Bonte Was Handleiding
- Ariël heeft vuilniszakken gekocht.
= (vandaag)
- Ariël heeft het windmolentje aan Jefke teruggegeven.
= (vandaag)
123
Contactuur 10
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Noteer de hulpwerkwoorden ‘gaan’ en ‘zullen’ aan de ene kant van het bord, en de hulpwerkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ aan de andere kant van het bord. • Wijs naar de werkwoorden ‘gaan’ en ‘zullen’ en zeg: - Ik ga de deur openen. - Ik zal de deur openen. Schrijf deze zinnen bij op het bord. • Doe vervolgens de deur open. Zeg terwijl je dit doet: - Ik open de deur. • Ga dan naar het bord, wijs dan naar het werkwoord ‘hebben’, en zeg: - Ik heb de deur geopend. Schrijf deze zin bij op het bord. • Demonstreer eventueel nogmaals het verschil tussen de verschillende hulpwerkwoorden aan de hand van het sluiten van de deur (en nog andere handelingen): - Ik ga/zal de deur sluiten. - Ik sluit de deur. - Ik heb de deur gesloten. • Vul samen met de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 130) in. Leg uit hoe de verschillende tijden gemaakt worden. Cursisten moeten daar de beschrijving van een aantal scenes uit de video aanvullen. Wijs op de vorming van het voltooid deelwoord met ge-. Het is vooral belangrijk dat cursisten deze vormen herkennen. Correcte vorming van het voltooid deelwoord is op dit moment nog niet belangrijk. • Bemerk je dat cursisten het verband niet leggen tussen het gebruikte hulpwerkwoord en de tijd waarin iets gesitueerd wordt, maak dan gebruik van een kalender om deze relatie te verduidelijken.
Stap 2 • Stel de cursisten ja/nee-vragen: - Heb je vandaag al gegeten? - Heb je goed geslapen? - Heb je gisteren gestudeerd? - Ga je straks eten? - Ga je morgen studeren? - Ga je vandaag werken? - Wat ga/zal je vandaag nog doen? • Laat de foto’s van de dagelijkse activiteiten zien (ko 131). Benoem ze in verschillende tijden. Kies voor elke foto 1 zin. De cursisten overleggen per twee: is het al voorbij, gebeurt het nu of is het voor morgen? Je kan elk groepje 3 kaartjes geven (nu, gisteren, morgen). Ze steken telkens een kaartje omhoog. Hebben de groepjes verschillende kaartjes gekozen, dan bespreek je dat in grote groep. - Ik neem een bad/ik heb een bad genomen/ik ga een bad nemen. - Ik repareer de auto (werken)/ik heb de auto gerepareerd/ ik ga de auto repareren. - Ik betaal/ik heb betaald/ik ga betalen. - Ik schrijf een brief /ik heb een brief geschreven/ik ga een brief schrijven. - Ik post een brief /ik heb een brief gepost/ik ga een brief posten. - Ik drink/ik heb gedronken/ik ga drinken. - Ik eet/ik heb gegeten/ik ga eten. - Ik lees de krant/ik heb de krant gelezen/ik ga lezen.
Bonte Was Handleiding
124
Contactuur 10
- Ik kook/ik heb gekookt/ik ga koken. - Ik loop/ik heb gelopen/ik ga koken. • Dit gesprek kan een goede aanleiding zijn om een aantal eerder gebruikte constructies te herhalen - Wat heb je gegeten? (vraagwoordvragen). - Heb je gekookt? (ja/nee-vragen). - Ik heb niet gekookt vandaag (ontkenning).
• Vul tenslotte samen met de cursisten het overzicht in het cursistenboek verder in (cu 131-132).
Differentiatie en uitbreiding • Als je tijdens de introductie opmerkt dat veel cursisten fouten hebben gemaakt bij de activiteit rond ‘vandaag’ en ‘morgen’ op het opdrachtenblad, blijf dan lang genoeg stilstaan bij deze begrippen. Maak hierbij eventueel gebruik van de kalender.
Bonte Was Handleiding
125
Contactuur 10
Contactuur 11
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5
Op zoek naar een school Inschrijven op school Ongelukken Gebruiksaanwijzingen Openingsuren
act.
1 Op zoek naar een school Janine en Ariël praten over de voor- en nadelen van een wasserette tegenover een konijnenkwekerij. In de volgende activiteit wordt op een vergelijkbare manier een afweging gemaakt van voor- en nadelen bij het kiezen van een school. Cursisten leren omgaan met informatieve folders van scholen en leren een aantal aspecten van het schoolleven kennen.
Doelstellingen Lezen/Schrijven De cursisten halen relevante gegevens uit informatieve teksten (folders van scholen) en ordenen die informatie volgens een vooraf gegeven kader. Spreken De cursisten geven hun voorkeur voor één van de mogelijkheden en beschrijven de voor- en nadelen ervan. Luisteren De cursisten luisteren naar een beschrijving van een gemaakte keuze en vergelijken die met hun eigen keuze.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 11, oefening 1: een aantal vragen rond de discussie die Janine met John voert over de voordelen en nadelen van een konijnenkwekerij versus een wasserette. Enkele informatiefolders of advertenties van scholen uit de buurt (optioneel). Kopieerbladen 132-134: illustraties om enkele vragen te verduidelijken uit de introductie (warme maaltijden, openbaar vervoer, sport). Vergroot deze illustraties eventueel en hang ze op het bord. Cursistenboek p. 134 (De familie Lorca is op zoek naar een school): een tekstje over de Familie Lorca die op zoek is naar een school voor hun zoon. Cursistenboek p. 135-137 (Drie informatiefolders): de cursisten moeten de beste school eruit halen voor de familie Lorca. Cursistenboek p. 138 (Vergelijk de drie scholen): een korte invuloefening waarbij de cursisten het juiste antwoord moeten aanduiden. Kopieerblad 135: plannetje waarop de ligging van de 3 scholen en de woonplaats van de familie Lorca aangeduid is. Kopieer dit één keer per 3 of 4 cursisten. Kopieerblad 136: Wat is de beste school voor Manuel? Oefening waarbij de cursisten de voor-en nadelen van elke school moeten neerschrijven. Kopieerblad 137: alternatief voor de invuloefening op kopieerblad 136. Multiplechoice oefening waarbij cursisten moeten aanduiden of het een voor- of nadeel is.
Introductie • Overloop met de cursisten oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 11. In deze oefening wordt de vraag gesteld ‘Wie zegt wat?’. In de bespreking kan misschien al een stapje verder worden gegaan door het begrippenpaar 'goed/slecht' te gebruiken. Overleg met de cursisten of een bepaald argument ‘goed’ of ‘slecht’ is en het ‘goed’ of ‘slecht’ is voor Janine of voor John. Dit kan eveneens een eerste aanzet zijn om ook het begrippenpaar 'voordeel/nadeel' ter sprake te brengen.
Bonte Was Handleiding
127
Contactuur 11
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten een aantal informatiefolders of advertenties zien van scholen uit de buurt. Laat de cursisten die kinderen hebben, aangeven naar welke school hun kinderen gaan (Deze vragen zijn louter herhaling van wat reeds aan bod is gekomen in contactuur 9 activiteit 3) : - Waar gaan je kinderen naar school? - Wat is de naam van de school? Schrijf de antwoorden op het bord. • Houd een gesprekje over de scholen waar de cursisten hun kinderen naartoe sturen aan de hand van de volgende vragen: - Waarom heb je die school gekozen? Deze vraag is misschien moeilijk te beantwoorden. Stel in dat geval de volgende, meer gerichte vragen. - Is de school dicht bij huis? - Is het een grote/kleine school? - Wat zijn de schooluren? Gebruik eventueel de klokken of de agenda uit contactuur 5 om dit te verduidelijken. - Is er voor- en naschoolse opvang? Probeer dit begrip duidelijk te maken door te wijzen op de situatie waarbij sommige ouders vaak vroeg moeten beginnen werken of pas laat gedaan hebben. Hun kinderen kunnen gedurende die periode, dus voor of na schooltijd, opgevangen worden in de school zelf. Gebruik eventueel de illustratie (ko 134). - Zijn er warme maaltijden voorzien? illustratie (ko 132) - Is er een schoolbus die leerlingen thuis komt ophalen? illustratie (ko 133) - Kunnen leerlingen op school aan sport doen? illustratie (ko 132) - Is het een mooie school? -… • Noteer de antwoorden van de cursisten zoveel mogelijk op het bord. Betrek de cursisten zonder kinderen bij het gesprek door hen te vragen welke school hen de beste lijkt op basis van deze informatie. Kom op deze manier tot een onderlinge vergelijking van de genoemde scholen. • Probeer tijdens het gesprek de volgende woorden aan te brengen: - voordeel en nadeel - keuze - kiezen (voor) - beter (dan) - minder goed (dan) - de beste … • Dit gesprek kan eveneens teruggekoppeld worden aan de voor- en nadelen van de cursus Nederlands die de cursisten nu volgen: - Zijn de lesuren voor iedereen geschikt? - Kunnen de cursisten gemakkelijk hier geraken? -…
Stap 2 • Verdeel de cursisten in groepjes (2 à 3 cursisten per groepje). De cursisten lezen de tekst ‘De familie Lorca is op zoek naar een school’ in hun cursistenboek (cu 134).
Bonte Was Handleiding
128
Contactuur 11
• Elk groepje krijgt informatiefolders (cu 135-137) van drie scholen waaruit ze de beste school voor Manuel moeten kiezen: - Wat is de beste school voor Manuel? - Lees de folders. - Kies de beste school voor Manuel. Noteer de opdracht nog eens op het bord, en ook de namen van de 3 mogelijke scholen. Maak de cursisten duidelijk dat ze het schema in hun cursistenboek (cu 138) moeten aanvullen. Dit schema is zo opgebouwd dat de vier elementen uit de tekst van de familie Lorca (ligging, sport, naschoolse opvang, warme maaltijd) hier aan bod komen. De bedoeling bij deze oefening is niet dat de cursisten alle informatie in de folders begrijpen, maar wel dat ze de relevante informatie eruit kunnen halen. De oefening (cu 138) is dan ook zo opgesteld dat cursisten de folders diagonaal moeten lezen en de informatie eruit halen die ze nodig hebben om het schema te vervolledigen. • Geef de cursisten ook het plannetje (ko 135) waarop de locatie van de scholen en de woonplaats van de familie Lorca is terug te vinden. Dit kunnen ze gebruiken om de ligging van de scholen te bepalen tegenover de woonplaats van de familie Lorca.
• Laat de groepjes de tijd om de folders door te nemen en te bespreken. Volg en stimuleer het overleg van de cursisten en bespreek begripsproblemen, indien nodig klassikaal.
• Bespreek na afloop het ingevulde schema met de cursisten. De bedoeling hierbij is nog niet om te beslissen wat de beste school is voor Manuel is. Wel kan even stilgestaan worden bij enkele nieuwe begrippen zoals: - Manuel kan veel sporten op school, dus sport is belangrijk. - Manuel kan naar school gaan met de bus, dus de school is goed bereikbaar.
Stap 3 • Tenslotte is het de bedoeling dat de cursisten een keuze maken en de beste school voor Manuel kiezen. Ze kunnen alle gegevens nog eens bij elkaar brengen in de oefening ‘Wat is de beste school voor Manuel ‘ (ko 136). Zorg ervoor dat er een duidelijke terugkoppeling is naar de tekst over de familie Lorca. • Na afloop vermeldt elk groepje zijn keuze. Laat hierbij zoveel mogelijk cursisten aan het woord. Wanneer verschillende groepjes een verschillende school hebben gekozen, worden de voor- en nadelen van beide scholen vergeleken en besproken. De cursisten verbeteren zo nodig wat ze geschreven hadden.
Differentiatie en uitbreiding • Geef de cursisten bij de introductie ook de kans om zélf vragen te stellen aan hun medecursisten over de scholen waar hun kinderen naartoe gaan. • De activiteit kan worden vereenvoudigd en verkort door de cursisten slechts de folder van één school te laten bekijken en daarvan gewoon de voor- en nadelen te laten verzamelen. • Als de oefening uit stap 3 (ko 136) te moeilijk zou zijn voor de cursisten, is er nog een alternatieve oefening voorzien (ko 137). In deze multiple-choice oefening moeten de cursisten aankruisen of een bepaald argument een voor- of nadeel is voor de familie Lorca.
Bonte Was Handleiding
129
Contactuur 11
act.
2 Inschrijven op school Deze activiteit sluit aan op de vorige. Nu er een school gekozen is, moet een kind ook als leerling op die school ingeschreven worden. De cursisten leren hoe dat in zijn werk gaat.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de belangrijkste informatie op een inschrijvingsformulier voor een school. Schrijven De cursisten kunnen een inschrijvingsformulier voor een school invullen.
Materiaal Cursistenboek p. 134 (De familie Lorca is op zoek naar een school): tekst over de Familie Lorca die op zoek is naar een school voor hun zoon. Cursistenboek p. 139 (Wat moet je weten over de familie Lorca): tekst waaruit de cursisten gegevens moeten halen om het inschrijvingsformulier in te vullen. Cursistenboek p. 139 (Inschrijvingsformulier): inschrijvingsformulier voor een lagere school dat de cursisten moeten invullen met de gegevens van de familie Lorca. Kopieerblad 138: keuzeformulier godsdienst/zedenleer. Deze uitbreiding kan gebruikt worden bij een groep sterke cursisten.
Introductie • Deze activiteit sluit aan bij de vorige. Laat cursisten het inschrijvingsformulier (cu 139) voor een school bekijken. Kennen cursisten dit soort formulier? Weten ze waarvoor het dient?
Beschrijving van de activiteit • Deze activiteit kan in groepjes, paren of individueel worden uitgevoerd. Cursisten herlezen de tekst ‘De familie Lorca op zoek naar een school’ (cu 134) en lezen de nieuwe tekst ‘Wat moet je weten over de familie Lorca’ (cu 139) en vullen op basis daarvan het inschrijvingsformulier (cu 139) in. Bied hierbij de nodige ondersteuning en breng intussen uitdrukkingen aan als: - Wat moet ik hier invullen? - Wat betekent… ? - Waar vind ik dat in de tekst? -… • Laat de cursisten per twee elkaars formulier nakijken. Hierna kan er gezamenlijk ingegaan worden op de verschillen: - Was alles hetzelfde? - Wat was verschillend? - Waarom heb je dat ingevuld? - Wat staat er in de tekst? -…
Bonte Was Handleiding
130
Contactuur 11
Differentiatie en uitbreiding • Om de functie van het inschrijvingsformulier duidelijk te maken tijdens de introductie, kan je gebruik maken van het inschrijvingsformulier dat de cursisten hebben moeten invullen toen ze aan deze taalcursus begonnen. • Vooraleer de cursisten zelf aan het werk gaan om het inschrijvingsformulier in te vullen, is het misschien vooral voor zwakke cursisten aangewezen om duidelijk te maken welke gegevens ze moeten invullen door bijvoorbeeld te werken met pijlen van het inschrijvingsformulier naar de juiste gegevens in de tekst. Daarna kunnen de cursisten zelf aan de slag om de gegevens op het formulier te noteren. • Meer ingewikkelde formulieren, uitnodigingen en brieven in verband met de school komen in latere contacturen nog aan bod. • Op het kopieerblad (ko 138) is nog een keuzeformulier voor godsdienst/zedenleer afgedrukt. Een sterke groep cursisten zou ook hiermee aan de slag kunnen gaan. Enige verduidelijking bij de woordenschat zal hierbij wel nodig zijn.
Bonte Was Handleiding
131
Contactuur 11
act.
3 Ongelukken Janine valt van de wasmachine. Ariël stelt haar een aantal vragen over haar gezondheidstoestand en geeft die informatie door aan Ingrid. In deze activiteit beschrijven cursisten kleine ongelukjes en antwoorden ze op vragen over oorzaak, plaats, tijd en omstandigheden van het ongeluk.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een aantal vragen over hun gezondheidstoestand en de omstandigheden van een ongeluk. De cursisten begrijpen informatie over hun gezondheidstoestand. Spreken De cursisten verwoorden hun gezondheidstoestand en toestand na een ongeluk. De cursisten stellen vragen over iemands gezondheidstoestand. Vormelijke aspecten In deze activiteit komt op een impliciete manier ook het gebruik van het perfectum (V.T.T.) aan de orde. Het is niet nodig om hier expliciet op in te gaan, tenzij cursisten er om vragen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 11, oefening 2: de cursisten moeten de conversatie aanvullen die plaatsvond tussen Ariël en Janine naar aanleiding van de val van Janine. Cursistenboek p. 140 (Wat is er gebeurd?): afbeeldingen van Janine die van wasmachine valt en Janine met pijnlijk gezicht en rechtopstaand haar, bijhorende multiple-choice vraag. Kopieerbladen 139-140: 2 kaartjes met een tekening en enkele vragen / antwoorden. Deze 2 exemplaren worden gebruikt om het spel in stap 1 voor te doen. Kopieerbladen 141-148: twee reeksen van 15 tekeningen waarbij de cursisten telkens de ontbrekende informatie (vraag / antwoord) moeten zoeken. Cursistenboek p. 141-143 (Wat is het probleem?): oefening waarbij de cursisten elke tekening met de juiste zin moeten verbinden.
Introductie • Laat de afbeelding zien van Janine met een pijnlijk gezicht en rechtopstaand haar (cu 140) en reconstrueer de gebeurtenis. Stel daarbij de vraag ‘Wat is er gebeurd?’ en laat cursisten het antwoord formuleren. (Janine is van de wasmachine gevallen.) • Reconstrueer het gesprek tussen Ariel en Janine aan de hand van het opdrachtenblad bij level 11, oefening 2. Welke vragen stelt Ariël aan Janine? Laat een aantal cursisten hun antwoord geven en maak een lijstje van mogelijke vragen op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In de volgende activiteit gaan de cursisten zelf enkele gesprekjes opzetten waarin zij vragen stellen of beantwoorden over iemands de gezondheidstoestand.
Bonte Was Handleiding
132
Contactuur 11
• In de kopieerbladen (ko 141-148) zijn twee reeksen van 15 kaartjes voorzien. Op elk kaartje staat een tekening met daaronder drie vraag/antwoord-paren waarbij één van de twee telkens ontbreekt. Twee kaartjes uit een verschillende reeks hebben telkens dezelfde tekening. De vragen en antwoorden op de twee kaartjes vullen elkaar aan: op het kaartje uit reeks 1 staat het antwoord dat bij de vraag op het bijhorende kaartje uit reeks 2 hoort, en omgekeerd. • Verdeel de cursisten in twee gelijke groepen. Als er een oneven aantal cursisten is, speel dan zelf ook mee. De bedoeling is dat helft van de cursisten 3 kaartjes krijgt uit reeks 1, de andere helft krijgt 3 kaartjes uit reeks 2. • Op deze manier kan het spel gespeeld worden met 10 cursisten. Het spel kan ook uitgebreid worden als er meer cursisten zijn. Dezelfde kaartjes zullen dan wel meerdere keren in het spel voorkomen. Zorg er wel altijd voor dat voor elk kaartje uit reeks 1 ook een kaartje uit reeks 2 in het spel wordt gebracht. Bijvoorbeeld: voor 16 cursisten kopieer je tekening 1 tot en met 9 uit beide reeksen twee keer, tekening 9 tot en met 15 één keer. Op die manier krijg je in elke reeks 24 kaartjes. • Cursisten bewegen zich door de klas. Ze moeten op zoek gaan naar de cursist met het kaartje met dezelfde tekening om op die manier de ontbrekende vragen/antwoorden op hun kaartje aan te vullen. Ze mogen hun kaartje met de tekening niet aan de andere cursist laten zien. • De activiteit kan uitgelegd worden door samen met een cursist één kaartje te vervolledigen als voorbeeld. Op de kopieerbladen (ko 139-140) staan 2 kaartjes met een tekening en de bijhorende vragen/antwoorden. Geef één van de twee exemplaren aan een cursist en wissel dan de nodige informatie uit.
Stap 2 • Om ervoor te zorgen dat de cursisten toch een soort van schriftelijke neerslag hebben, is er een oefening voorzien in het cursistenboek (cu 141-143) waarbij elke tekening met de juiste uitspraak verbonden moet worden. Laat de cursisten in groepjes van drie werken. Nadien kan er nog een klassikale verbetering zijn.
Differentiatie en uitbreiding • De activiteit kan vereenvoudigd worden door de cursisten geen drie, maar twee of één kaartje(s) te geven. Let er dan wel op de alle nodige kaartjes in het spel worden gebracht (dus voor elk kaartje uit reeks 1 ook een kaartje uit reeks 2).
Bonte Was Handleiding
133
Contactuur 11
act.
4 Gebruiksaanwijzingen Janine en Ariël proberen de wasmachine uit en volgen stap voor stap de gebruiksaanwijzing. In deze activiteit leren cursisten omgaan met gebruiksaanwijzingen van een aantal veel voorkomende toestellen (telefooncel, brandblusser, drankautomaat, …).
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de essentiële informatie van een eenvoudige gebruiksaanwijzing.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 11, oefening 3: cursisten moet de instructies voor het gebruik van de wasmachine in de juiste volgorde zetten. Enkele voorbeelden van gebruiksaanwijzingen. Cursistenboek p. 144-147 (Instructies): illustraties bij de gebruiksaanwijzingen van verschillende apparaten, waarbij de juiste instructies gekoppeld moeten worden aan de juiste afbeelding.
Introductie • Verwijs naar oefening 3 van het opdrachtenblad bij level 11 en naar de afbeelding van Janine die een gebruiksaanwijzing leest. Wat is een gebruiksaanwijzing? Waar kan je ze vinden? Laat een aantal voorbeelden zien. Overloop samen met de cursisten de oplossing van de oefening op het opdrachtenblad. • Een gebruiksaanwijzing legt in verschillende stappen uit hoe je iets moet doen, hoe je bijvoorbeeld een apparaat moet bedienen. Je kan hier ook verwijzen naar het stappenplan uit het contactuur B dat cursisten gebruiken om de computers te bedienen, dat is ook een soort gebruiksaanwijzing.
Beschrijving van de activiteit • Verdeel de cursisten in duo’s. • In het cursistenboek (cu 144-147) staan afbeeldingen van verschillende apparaten: een brandblusser, een telefooncel, een drankautomaat en een parkeerautomaat. De bedoeling is dat de cursisten de instructies koppelen aan de juiste afbeelding. • Ga met de hele groep eerst op zoek naar de eerste instructies van het eerste apparaat. • Als de groepjes klaar zijn, volgt er een klassikale verbetering. Duid enkele cursisten aan uit verschillende groepjes die om beurt een instructie voorlezen. Ga op die manier te werk voor de gebruiksaanwijzingen van de 4 apparaten. De andere cursisten kunnen hun eigen oplossingen controleren. Geef hen de tijd om eventuele fouten te corrigeren.
Bonte Was Handleiding
134
Contactuur 11
Differentiatie en uitbreiding • Je kan als extra oefening, de gebruiksaanwijzingen verknippen en ze in volgorde laten leggen bij de afbeelding van het apparaat. • Je kan van de vorige uitbreiding de moeilijkheidsgraad verhogen door de gebruiksaanwijzingen van de apparaten te mengen, zodat ook nog moet nagegaan worden bij welk apparaat de instructie hoort.
Bonte Was Handleiding
135
Contactuur 11
act.
5 Openingsuren Janine en Ariël bellen naar het gemeentehuis om de openingsuren te vragen. Cursisten leren in deze activiteit verschillende bordjes met openingsuren interpreteren en luisteren naar dialoogjes waarin over openingsuren gesproken wordt.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen geschreven informatie in verband met openingsuren. Luisteren De cursisten begrijpen een mondelinge uitleg in verband met openingsuren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 11, opdracht 4: cursisten moeten de ontbrekende informatie op het openingsurenbord van het gemeentehuis van Poederzele verder aanvullen. Cursistenboek p. 148-149 (Hoe laat sluit de winkel?): voorbeelden van bordjes met openingsuren met enkele vraagjes waarbij de cursisten de nodige informatie uit de openingsurenbordjes moeten halen. Cursistenboek p. 150-151 (Openingsuren): bordjes met openingsuren die de cursisten moeten aanvullen op basis van de luisterteksten. CD luisterfragmenten 15-18: 4 dialogen waarbij informatie wordt gegeven over de openingsuren van de post, de gemeentelijke integratiedienst, de bibliotheek en het OCMW. Kopieerblad 149: uitgeshreven tekst van de luisteroefening. Cursistenboek p. 152 (Wanneer bent u open?): twee oefeningen op basis van informatie op de openingsurenbordjes (cu 150-151). Cursistenboek p. 153-154 (Nachtwinkel enkel ’s nachts): tekst en bijhorende taak.
Introductie • Vertrek van opdracht 4 op het opdrachtenblad bij level 11. Introduceer het concept ‘openingsuren’ door de oplossing bij deze opdracht te bekijken. Bekijk ook de afbeeldingen van bordjes met openingsuren (cu 148-149). - Waar vind je dergelijke bordjes? - Vanaf hoe laat is de winkel open? - Tot hoe laat is de winkel open? - Wanneer is de winkel gesloten?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten de oefening maken in het cursistenboek (cu 149) waarbij ze de vragen moeten oplossen aan de hand van de informatie die ze vinden op de openingsurenbordjes.
Bonte Was Handleiding
136
Contactuur 11
Stap 2 • De cursisten bekijken de bordjes met openingsuren (cu 150-151) van de post, van de bibliotheek, van gemeentelijke integratiedienst, een van het OCMW. • De cursisten luisteren naar dialogen (CD 15-18) waarin de openingsuren van de verschillende instanties gegeven worden. Ze vullen de bordjes aan op basis van de informatie die ze te horen krijgen. • Bij begripsproblemen kan je terugvallen op de uitgeschreven versie van de dialogen (ko 149). • Laat cursisten zo vaak naar de dialogen luisteren als nodig. Na een aantal keer luisteren kan je paren vormen die elkaars oplossing controleren. Bespreek nadien de oplossingen, luister gezamenlijk en geef aan op welk moment de belangrijke informatie te horen is. • Geef de cursisten de opdracht om als extra inoefening de twee invuloefeningen A en B in het cursistenboek (cu 152) te maken. Laat hen hier in paren aan werken. Als controle kan elk paar luidop een zin voorlezen met het goede antwoord. De andere cursisten controleren hun oplossingen.
Stap 3 • Cursisten lezen de tekst ‘Nachtwinkels enkel ’s nachts’ en lossen oefening A en B op (cu 153-154). Houd een gesprekje aan de hand van de foto’s bij deze tekst. - Wat is een nachtwinkel? - Wat zijn de openingsuren van een nachtwinkel? - Wat kan je er kopen?
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer cursisten problemen hebben met de tijdsaanduidingen, grijp dan terug naar de materialen van voorbije activiteiten waarin tijdsaanduidingen al aan bod zijn gekomen: activiteiten1, 3, 4 en 5 van contactuur 5. • Geef cursisten na afloop van stap 2 eventueel een uitgeschreven versie van de luistertekst (ko 149) en geef daarop aan waar de belangrijke informatie te vinden is.
Bonte Was Handleiding
137
Contactuur 11
Contactuur 12
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Waar gaan we naartoe? Een kaartje Wat betekent dat bord? De foto is mislukt
act.
1 Waar gaan we naartoe? Ariël maakt samen met Truus, Jacobien en Karel een uitstapje naar de Ardennen. In deze activiteit wordt er dieper in gegaan op België en zijn toeristische bezienswaardigheden. De cursisten leren enkele formuleringen te gebruiken om hun wensen en voorkeuren uit te drukken.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de essentiële informatie in een toeristische brochure. Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier hun eigen voorkeur en wensen formuleren. Luisteren De cursisten begrijpen formuleringen van voorkeuren en wensen. Vormelijke aspecten In deze taak komt op een impliciete manier de basiswoordenschat in verband met familierelaties aan bod.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 12, oefening 1: afbeelding van Truus en Jacobien op de bus van Karel, waarbij de cursisten enkele vraagjes moeten oplossen. Opdrachtenblad bij level 12, oefening 2: wegenkaart van België, waarop de cursisten de route moeten aanduiden en beschrijven die de bus van Karel volgt. Cursistenboek p. 2: kaart van België; vergroot deze kaart eventueel. Je kan ook de kaart uit contactuur 7, activiteit 1 opnieuw gebruiken. Kopieerblad 150: illustraties van verschillende overnachtingsmogelijkheden. CD luisterfragmenten 19: dialoogje tussen de familie Janssens. Kopieerblad 151: uitgeschreven tekst van het luisterfragment. Cursistenboek p. 156 (De familie Janssens op uitstap!): meerkeuzevragen bij het dialoogje van de familie Janssens. Kopieerbladen 152-153: rolkaartjes met aanwijzingen over de voorkeur van elk gezinslid. Kopieer de kaartjes van de vier gezinnen zodat iedere cursist één kaartje heeft. Cursistenboek p. 157-160 (toeristische folders): informatie over Antwerpen, Leuven, Oostende en Dinant. Je kan ook authentieke toeristische infobrochures gebruiken. Cursistenboek p. 164 (Ik wil graag…): voorbeelddialoogje tussen twee vrienden die samen iets gaan doen.
Introductie • Laat de cursisten hun opdrachtenblad bij level 12 nemen. Bij oefening 1 is een afbeelding te zien van Truus en Jacobien in de bus van Karel. Laat eventueel een vergrote versie van deze afbeelding zien en vraag de cursisten wie deze personages zijn en wat ze aan het doen zijn. - Wie zijn deze mensen? (Truus en Jacobien). - Wat doen ze? (Ze zitten op de bus van Karel. Ze maken een uitstapje naar de Ardennen.) Overloop met de cursisten de vraagjes onder de afbeelding.
Bonte Was Handleiding
139
Contactuur 12
• Haal de kaart van België tevoorschijn (cu 2). De cursisten nemen hun opdrachtenblad oefening 2 (met het kaartje van België). Vraag de cursisten of ze weten waar Truus en Jacobien samen met Ariël naartoe zijn geweest (naar de Ardennen). Vraag de cursisten om deze plaatsen op de kaart te komen aanduiden. • Bespreek ook de weg die de bus heeft gevolgd en duid deze aan op de kaart. Overloop samen met de cursisten de verschillende etappes van de reis die Ariël gemaakt heeft. - Welke weg volgt Karel? De cursisten verbeteren indien nodig de weg die ze aangeduid hebben op hun opdrachtenblad. In contactuur 7 activiteit 1 werd reeds gewerkt rond een uitstapje naar zee. De cursisten kregen daar een gelijkaardige opdracht. Enkele formuleringen en begrippen die daar aangebracht werden kunnen hier herhaald worden. • Hou een gesprekje over vakantie en het maken van korte uitstapjes. - Maak je zelf wel eens een uistapje binnen België? - Waar ga je dan naartoe? - Hoe ga je er naartoe? Met welk vervoermiddel? Met de auto, de trein, de tram, de fiets,…? - Waar overnacht je? Gebruik eventueel illustratie (ko 150). - Waar denk je dat de meeste Belgen graag naartoe gaan? - Geef een aantal populaire bestemmingen aan op de kaart van België: de kust, de Ardennen, steden als Antwerpen, Gent, Brugge…. Pols tijdens deze bespreking ook al naar de voorkeuren van de cursisten: waar gaan ze (niet) graag naartoe. Zo wordt de eigenlijke activiteit ingeleid.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten het dialoogje beluisteren van de familie Janssens die een uitstapje plant (CD 19). • Vraag hen vervolgens om de oefening in het cursistenboek (cu 156) in te vullen terwijl ze het gesprek voor een tweede keer beluisteren. • Duid enkele cursisten aan die de vragen en de antwoorden luidop voorlezen zodat de andere cursisten hun oplossingen kunnen corrigeren.
Stap 2 • Verdeel de cursisten in groepjes van 4 personen. Elk groepje is een gezin dat samen een toeristisch uitstapje wil maken. Elk gezin bestaat uit vader, moeder en twee kinderen en beschikt over een bepaald budget. Als de verdeling van het aantal cursisten niet klopt, maak dan een groepje van 5 of 6 gezinsleden door een rolkaartje van een ‘kind’ uit een ander gezin toe te voegen. • Vertel de cursisten dat ze een uitstapje gaan maken met heel het gezin. Het is belangrijk dat iedereen in het gezin tevreden is met het uitstapje. Ze moeten dus één bestemming selecteren waar ze allemaal tevreden mee zijn. • Elk groepslid krijgt een rolkaartje (ko 152-153). In het cursistenboek (cu 157-160) staan 4 toeristische folders. Eerst kiest iedere cursist individueel een bestemming die hem het meest aanspreekt volgens zijn rolkaartje. Bied hierbij de nodige ondersteuning in de verschillende groepjes. De bedoeling is niet dat de cursisten alle informatie begrijpen die op de folders staat, wel dat ze de informatie die voor hen relevant is eruit kunnen halen. Vandaar dat een aantal woorden in de folder gemarkeerd zijn.
Bonte Was Handleiding
140
Contactuur 12
• Laat de cursisten de andere groepsleden vertellen wat ze graag doen (wat op het rolkaartje staat) en welke bestemming ze gekozen hebben. Op die manier kan gecontroleerd worden of de cursisten de juiste keuze hebben gemaakt. Vervolgens wordt er met het hele groepje overlegd en een compromis gezocht dat binnen het beschikbare gezinsbudget past. • Als voorbeeld kunnen de cursisten het dialoogje in het cursistenboek (cu 161) gebruiken.
Stap 3 • Uiteindelijk moet elk groepje met een antwoord komen op de volgende vragen: - Waar gaan we naartoe? - Hoe/met welk vervoermiddel gaan we er naartoe? - Waar gaan we slapen? - Hoeveel gaat het ons kosten? Zet deze vragen op voorhand duidelijk op het bord en verzeker je ervan dat iedereen de opdracht goed begrijpt. • Als nabespreking van deze activiteit kunnen de cursisten hun eigen voorkeur aangeven. Zij kunnen nu vertellen naar welke plaatsen uit de brochures ze wel of niet graag zouden gaan.
Differentiatie en uitbreiding • Als je met echte toeristische folders werkt, dan moet je wel de rolkaartjes aanpassen. • Een interessante uitbreiding op deze activiteit, is toeristische brochures door de cursisten zelf te laten bestellen aan de hand van een bestelformulier. Het is het interessantst als dit op voorhand gebeurt, dan kunnen de door de cursisten bestelde brochures in deze activiteit gebruikt worden. Een aantal brochures kunnen afgehaald worden bij het plaatselijke toeristisch informatiecentrum. Verder kunnen de brochures ook op volgende websites rechtstreeks besteld worden: * Toerisme Vlaanderen: http://www.toervl.be * Toerisme Brussel en Wallonië: http://www.opt.be • In zwakkere groepen kan de activiteit vereenvoudigd worden door cursisten op basis van hun eigen voorkeur (al dan niet beperkt door een bepaald budget) een uitstapje te laten selecteren. • Geef de cursisten eventueel de tekst van het luisterfragment (ko 151) na afloop van de activiteit.
Bonte Was Handleiding
141
Contactuur 12
act.
2 Een kaartje Truus, Jacobien, Ariël en Karel sturen een kaartje uit de Ardennen naar Jefke. In deze activiteit maken de cursisten kennis met de verschillende gelegenheden waarop cursisten elkaar kaartjes sturen en leren ze zelf een kaart versturen.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de boodschappen op de achterkant van een kaartje. Schrijven De cursisten begrijpen bij welke gelegenheid ze een kaartje kunnen sturen. De cursisten kunnen enkele standaardformuleringen als boodschap op een kaartje gebruiken. De cursisten kunnen een kaartje verzenden.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 12, oefening 3: cursisten vullen het kaartje verder in dat Ariël en Jacobien gekozen hebben. Enkele ingevulde kaartjes voor verschillende gelegenheden (verjaardag, van op vakantie, geboortekaartje,…) om de cursisten te tonen. Kopieerblad 154: afbeeldingen van enkele gelegenheden waarbij Belgen kaartjes sturen. Vergroot deze en hang ze vooraan op het bord. Cursistenboek p. 162-164 (Een kaartje sturen): oefening waarbij de cursisten een afbeelding van een gelegenheid moeten verbinden met het gepaste kaartje en de gepaste boodschap. Kopieerbladen 155-156: 20 rolkaartjes met aanwijzingen voor de boodschap. Kopieerblad 157: 18 boodschappen waaruit de cursisten de meest gepast moeten kiezen in overeenstemming met hun rolkaartje. Een adressenlijst van alle cursisten, gekopieerd voor iedere cursist. Eén blanco steekkaartje voor iedere cursist met de afmetingen van een gewone postkaart.
Introductie • Start deze activiteit door te verwijzen naar de cd-rom en het opdrachtenblad bij level 12, oefening 3 waar Ariël en Jacobien een kaartje kiezen om naar Jefke te sturen. Teken de achterkant van het kaartje in het groot op het bord. Vraag de cursisten vervolgens wat er in de rechterbovenhoek staat en wat ze daar ingevuld hebben (30 cent). Schrijf de juiste oplossing op het bord. Ga op dezelfde manier te werk voor de rechteronderhoek (Jefke Kerremans, Broekstraat 5, 1423 Poederzele) en de linkerkant (Groetjes uit de Ardennen van Truus, Jacobien, Ariël en papa). Beklemtoon de begrippen ‘rechterbovenhoek, rechteronderhoek en linkerzijde’ nog eens extra zodat alle cursisten duidelijk weten waar het om gaat. • Introduceer hierbij ook de volgende begrippen: de waarde van de postzegel, het adres (naar wie je de kaart stuurt) en de boodschap (wat je wil zeggen aan de persoon naar wie je een kaart stuurt). Dit is tegelijkertijd een gelegenheid om de verschillende componenten van een adres te herhalen: straat, huisnummer, postcode en gemeente.
Bonte Was Handleiding
142
Contactuur 12
• Jacobien en Ariël sturen een kaartje naar Jefke vanuit de Ardennen. Laat cursisten hierbij even vertellen: - Stuur je soms zelf wel eens een kaartje? - Wanneer stuur je een kaartje? - Naar wie stuur je een kaartje? -…
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat cursisten verschillende kaartjes zien en de boodschappen op de achterkant lezen. De cursisten ordenen de kaartjes per soort. Bij welke gelegenheden stuurt men elkaar kaartjes in België? Bij de kopieerbladen vind je enkele gelegenheden (ko 154). Deze prenten kunnen eventueel vergroot worden en vooraan op het bord gehangen worden. • De oefening in het cursistenboek (cu 162-164) laat de cursisten kennis maken met de verschillende gelegenheden waarbij men een kaartje kan sturen. In deze oefening worden 8 verschillende gelegenheden afgebeeld, 8 kaartjes die men kan versturen, 8 verschillende boodschappen en tenslotte wordt nog in woorden gezegd over welke gelegenheid het gaat (nieuwjaar, valentijn, verjaardag, geboorte, succes wensen, beterschap wensen, vakantiegroetjes, condoleances). De cursisten moeten proberen al deze gegevens met elkaar te verbinden door pijlen te trekken. - Welk kaartje hoort bij deze gelegenheid? - Welke boodschap staat op de achterkant van dit kaartje? - Welke gelegenheid hoort bij deze boodschap? • Verbeter de oefening door gebruik te maken door van de prenten die op het bord hangen.
Stap 2 • De cursisten gaan nu zelf een passende boodschap op een kaartje schrijven. Iedere cursist krijgt een rolkaartje (ko 155-156) met daarop enkele aanwijzingen (naar aanleiding van welke gebeurtenis/gelegenheid ze een kaartje moeten schrijven) en een blanco steekkaartje waarop ze hun boodschap mogen schrijven. Ze mogen gebruik maken van de formuleringen die in stap 1 voorgesteld werden. Deze moeten echter wel aan de nieuwe context aangepast worden. Vermeld ook dat ze onder de boodschap hun eigen naam schrijven. • De bedoeling is dat de cursisten kaartjes naar elkaar schrijven. Vandaar dat ook het adres op het kaartje vermeld moet worden. Geef daarom iedere cursist een kopie met de adressen van alle cursisten in de les. Ze moeten deze op de juiste plaats én op de juiste manier op het kaartje noteren. Om ervoor te zorgen dat iedere cursist een kaartje krijgt, kan je bijvoorbeeld afspreken dat iedere cursist zijn kaartje doorstuurt naar de cursist die net onder hem staat op de adressenlijst. De laatste cursist stuurt zijn kaartje naar de cursist bovenaan op de lijst. De cursisten zoeken het adres van de bestemmeling op de lijst. • De kaartjes worden echter niet zomaar doorgegeven. Hang vooraan aan het bord een envelop voor iedere cursist met zijn/haar naam erop. De bedoeling is dat iedere cursist zijn kaartje in de juiste envelop steekt. • Als alle kaartjes ‘gepost’ zijn, kunnen de cursisten hun ‘brievenbus’ leeg maken. • In een volgende stap moeten de cursisten op de voorkant van het gekregen kaartje schrijven voor welke gelegenheid het is. Voorbeeld: - Hij is op vakantie in Griekenland. • Als afronding en verbetering mag iedere cursist de boodschap die hij/zij heeft gekregen luidop voorlezen en de gelegenheid erbij vermelden.
Bonte Was Handleiding
143
Contactuur 12
- Ik heb een kaartje van … gekregen. Hij is op reis in Griekenland. Op het kaartje staat: ‘Veel groetjes uit Griekenland’. De schrijver van het kaartje controleert of het inderdaad juist is.
Differentiatie en uitbreiding • In deze activiteit zijn 8 gelegenheden aan bod gekomen waarbij mensen elkaar kaartjes sturen. Er zijn er nog een aantal andere ( Kerstmis, huwelijk, nieuwe woning, …) Deze kunnen eveneens tijdens de activiteit aan bod komen en besproken worden.
• Als het voor de cursisten in eerste instantie niet duidelijk is wat ze moeten doen in stap 2, schrijf dan zelf eerst een kaartje als voorbeeld.
• Om het spel in stap 2 te vereenvoudigen is in de kopieerbladen (ko 157) een lijst voorzien met mogelijke boodschappen waaruit de cursisten één kiezen die aansluit bij wat er op hun rolkaartje staat.
• In het cursistenboek (cu 165-166) is nog een mogelijke uitbreiding voorzien waarbij de cursisten kennis maken met de tarieven van de post. Bekijk de tabel en bespreek de begrippenparen ‘dringend’ versus ‘niet-dringend’ en ‘genormaliseerd’ versus ‘niet-genormaliseerd’. Onder de tabel staat een illustratie om dit laatste begrippenpaar te verduidelijken. Vraag de cursisten om per twee de bijhorende vraagjes te beantwoorden. Kijk wel even na of de tarieven van de post nog hetzelfde zijn op het moment dat de cursisten aan de oefening beginnen.
Bonte Was Handleiding
144
Contactuur 12
act.
3 Wat betekent dat bord? Jacobien en Truus komen allerlei verkeersborden en informatieborden tegen. In deze activiteit zullen de cursisten enkele andere informatieborden bespreken die ze op allerhande plaatsen kunnen tegenkomen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de essentie van een aantal gesprekjes over verkeers- en informatieborden. De cursisten begrijpen een uitleg over de betekenis van courante informatieborden. Lezen De cursisten begrijpen de betekenis van een aantal courante informatieborden. Spreken De cursisten kunnen vragen wat een informatiebord betekent en waar het voorkomt.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 12, oefening 4: de cursisten geven de betekenis van de borden die Janine en Truus in de Ardennen tegenkomen. Kopieerblad 158: Prenten van de vijf informatieborden die Truus en Jacobien tegenkomen. Vergroot deze en kopieer ze één keer. Kopieerbladen 159-160: afbeelding van een informatiebord van een ziekenhuis en twee foto’s van een ziekenhuis. Laat deze foto’s zien als illustratiemateriaal. Cursistenboek p. 167-168 (Wat betekent dit bord?): meerkeuzevragen bij verkeers- en informatieborden. CD luisterfragmenten 20-27: 8 dialoogjes waarbij een plaats- en een bordkaartje past. Kopieerbladen 165-166: schriftelijke neerslag van de luisterfragmenten. Kopieerbladen 161-162: foto’s van plaatsen waar voorgaande borden kunnen voorkomen. Geef de helft van de cursisten één van deze kaartjes. Kopieerbladen 163-164: afbeeldingen van verkeers- en informatieborden; geef de andere helft van de cursisten één van deze kaartjes Cursistenboek p. 169-170 (Teken het juiste bord): oefening waarbij de borden naast de dialoogjes verder getekend moeten worden. Kopieerblad 167: extra afbeeldingen van verkeers- en informatieborden. Kopieer deze 1 keer.
Introductie • Vraag de cursisten om hun opdrachtenblad bij level 12, oefening 4 erbij te nemen. Neem de prenten van de informatieborden (ko 158) die Jacobien en Truus tegenkomen. Deel deze uit aan vijf cursisten. Deze cursisten stellen om beurt de vraag ‘Wat betekent dit bord’ aan één van de medecursisten, die het antwoord geven dat ze op hun opdrachtenblad geschreven hebben. Op deze manier raken de cursisten vertrouwd met de uitdrukking ‘Wat betekent dat bord? Dat bord betekent …’.
Bonte Was Handleiding
145
Contactuur 12
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat bij wijze van voorbeeld een bord ‘hospitaal’ (ko 159) zien en stel de vraag ‘Wat betekent dit bord?’ Laat de cursisten raden naar de betekenis van het bord. Stel dan de vraag ‘Waar vind je dit bord’? Laat cursisten een antwoord geven en toon dan de foto van het ziekenhuis (ko 160). • Maak klassikaal de meerkeuzevragen in het cursistenboek (cu 167-168). Dit is eveneens een gelegenheid om de begrippen ‘ (niet) mogen', '(niet) moeten' en 'verboden’ te herhalen (zie ook contactuur 6 over afval sorteren). Wijs erop dat ‘Het is verboden’ hetzelfde betekent als ‘Je mag niet …’, wat dan weer het tegenovergestelde is van ‘Je moet …’. Het is niet de bedoeling om hier teveel tijd aan de te besteden. Dit onderwerp zal nog uitgebreid behandeld worden in een volgend contactuur.
Stap 2 • Geef de helft van de cursisten één van de kaartjes waarop de foto van een locatie te zien is (ko 161-162). Geef de andere helft van de cursisten een kaartje met een verkeers- of informatiebord op (ko 163-164). Als er meer cursisten dan kaartjes zijn mag hetzelfde kaartje twee keer uitgedeeld worden. • De cursisten luisteren naar de luisterteksten (CD 20-27) die zich afspelen op de plaatsen waar je de verschillende informatieborden kan vinden. Als een cursist denkt dat hij een kaartje met het bord of de plaats die bij de luistertekst hoort in handen heeft, dan komt hij naar voor met zijn kaartje. • De twee cursisten die vooraan staan, spelen een klein dialoogje. De cursist met het plaats-kaartje vraagt aan de cursist met het bord-kaartje: - Wat betekent dat bord? Omgekeerd vraagt de cursist met het bordkaartje aan de cursist met het plaatskaartje: - Waar vind je dat bord? De cursisten proberen een antwoord te geven. Bied de nodige ondersteuning of laat andere cursisten helpen.
• Nadat de cursisten weten om welk bord het gaat en op welke plaats je dat bord kan tegenkomen, weet je hoeveel ze van de dialoogjes begrepen hebben door hen deze te laten naspelen en uitbeelden. Het gaat er niet om dat ze exact dezelfde woorden gebruiken, maar wel dat ze duidelijk maken dat ze weten wat er gezegd is, ook al is het met meer gebaren en minder woorden. Beeld de eerste situatie samen met een andere cursist uit om de cursisten duidelijk te maken wat er precies verwacht wordt.
• De tekst van de luisterfragmenten vind je bij de kopieerbladen (ko 165-166). Stap 3 • Als alle situaties aan bod zijn gekomen, kunnen de cursisten als
herhalingsoefening hun cursistenboek nemen(cu 169-170). Hier staan alle dialoogjes nog eens weergegeven. Naast elke tekst staat een bord getekend dat de cursisten moeten af maken: de letter P, een sigaret, de letter I, de letter H, symbool voor uitgang, Mechelen, een pijl naar rechts, een fiets.
Differentiatie en uitbreiding • In stap 2 is het misschien voor de cursisten niet eenvoudig om uit te leggen wat een bepaald bord betekent, laat eventueel de oefening met de meerkeuzevragen in het cursistenboek (cu 167-168) gebruiken om dit makkelijker te maken.
Bonte Was Handleiding
146
Contactuur 12
• Als mogelijke uitbreidingsactiviteit kan je de cursisten voorstellen om op zoek te gaan naar informatieborden in het centrum of in de omgeving. Welke borden (bij uitbreiding logo’s en dergelijke) kom je tegen en wat betekenen ze?
• Een extra opdracht voor een sterke groep zou het volgende kunnen zijn: op het kopieerblad (ko 167) staan nog enkele extra afbeeldingen van verkeers- en informatieborden en wat ze betekenen. Knip deze uit en geef er telkens één aan een cursist die probeert om de afbeelding vooraan op het bord te tekenen. De andere cursisten moeten raden welk bord het is, wat het betekent en op welke plaats je het tegen kan komen. Als het juist geraden is, mag de volgende cursist aan het bord tekenen.
Bonte Was Handleiding
147
Contactuur 12
act.
4 De foto is mislukt Ariël maakt een foto van Truus en Jacobien. De foto mislukt omdat ze te laag staan. In deze activiteit leren de cursisten werken met begrippen die personen en mensen situeren in een bepaalde ruimte.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier de ruimtelijke locatie van objecten en personen beschrijven. Luisteren De cursisten begrijpen een beschrijving van de ruimtelijke locatie van objecten en personen. Formele aspecten In deze taak komt de constructie ‘te+adjectief’ aan de orde. De activiteit kan gebruikt worden om de betekenis van deze constructie duidelijk te maken aan de cursisten. Lezen De cursisten begrijpen de essentie van een eenvoudige anekdote.
Materiaal Opdrachtenblad bij level, oefening 5: enkele meerkeuzevragen bij foto’s van Jacobien en Truus. Kopieerblad 168: enkele uitdrukkingen die gebruikt kunnen worden bij het bespreken van de mislukte foto’s. Kopieer één exemplaar voor elk groepje. Cursistenboek p. 171-172 (De foto is mislukt): zes mislukte foto’s met bijhorende vragen. Cursistenboek p. 173 (De fotograaf): deze oefening is voorzien als uitbreiding. Eventueel een foto-album, een fototoestel met lensdopje en eigen mislukte foto’s ter illustratie.
Introductie • Truus en Jacobien nemen vaak foto’s. Op het opdrachtenblad bij level 12, oefening 5 staat een afbeelding van Truus en Jacobien met een fototoestel in de hand. Daaronder staan drie foto’s waarop Truus en Jacobien zijn afgebeeld. Vraag de cursisten waar deze foto’s genomen zijn (op de trappen van het gemeentehuis van Poederzele). Overloop vervolgens ook de andere vraagjes. De cursisten checken of hun antwoorden kloppen. - Truus en Jacobien staan op de trappen van het gemeentehuis van Poederzele. - Foto 1 is mislukt. - Truus en Jacobien staan te laag. - Truus en Jacobien zijn van plaats verwisseld.
• Bespreek met de cursisten de volgende vragen: - Wie heeft een fototoestel? - Nemen jullie soms foto’s? - Wanneer nemen jullie een foto? - Wat gebeurt er nadien met de foto’s? Worden ze in een fotoalbum of in fotokader gestoken?
Bonte Was Handleiding
148
Contactuur 12
Beschrijving van de activiteit • De cursisten bekijken per twee de foto’s in hun cursistenboek (cu 171-172). Ze moeten de vraagjes naast de foto beantwoorden. Bij elke nieuwe foto worden de rollen omgewisseld: cursist A stelt de vragen, cursist B antwoordt. Als extra hulpmiddel kunnen de cursisten het kopieerblad (ko 168) gebruiken. Deel één exemplaar uit per groepje. • Als alle cursisten de dialoogjes aangevuld hebben, kan de oefening verbeterd worden. Twee cursisten spelen telkens een dialoogje na. Het voordeel van deze oefening is dat alles visueel voorgesteld kan worden. Daarom kan het handig zijn om een fototoestel in de klas te hebben en de verschillende posities van de fotograaf te demonstreren.
• Bij de laatste foto (zwart vlak) is geen uitdrukking gegeven. Wat zou er met die foto aan de hand zijn? Laat cursisten een aantal mogelijkheden formuleren. Demonstreer tenslotte ook met het fototoestel ‘Het dopje zit nog op de lens’.
Differentiatie en uitbreiding • De kans is groot dat er heel wat fouten gemaakt zullen worden tegen de woordvolgorde van omdat-zinnen bij het tweede antwoord. Woordvolgorde is hier echter niet aan de orde, vandaar dat er niet teveel nadruk gelegd moet worden op de verbetering ervan. • Als uitbreidende activiteit is er in het cursistenboek (cu 173) nog een tekst voorzien met bijhorende meerkeuzevragen. Laat de cursisten de tekst lezen en los de vragen klassikaal op. • Laat cursisten eventueel zelf foto’s maken (bijvoorbeeld met een polaroid). • Een ander idee is om de cursisten tegen de volgende les zelf een foto mee te laten brengen. Tijdens de introductie mag iedereen zijn foto laten zien en er kort bij vertellen wanneer de foto genomen is en wie erop staat (als herhaling van deze les).
Bonte Was Handleiding
149
Contactuur 12
Contactuur 13
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5
Een vergunning Fantasie of werkelijkheid Op het gemeentehuis Wat moet ik invullen? Een vergissing
act.
1 Een vergunning In dit level moet Ariël vergunningen halen op het gemeentehuis voor de wasserette die ze gaan opstarten. De cursisten leren hier wat een vergunning is een waarvoor je zoal vergunningen nodig hebt.
Doelstellingen Lezen/Luisteren De cursisten kunnen uit een lees/luistertekst afleiden wat een vergunning is. De cursisten herkennen een rijbewijs, bewonersparkeerkaart, verblijfsvergunning en bouwvergunning. Spreken De cursisten kunnen verwoorden of een bepaald document al dan niet een vergunning is. Formele aspecten In stap 2 van deze activiteit komt de ontkenning met ‘geen’ aan bod. Let erop dat de cursisten de ontkennende betekenis van ‘geen’ herkennen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 13, oefening 1: meerkeuzevragen bij enkele foto’s uit de cd-rom. Cursistenboek p. 175 (De straatmuzikant): Lees- en luistertekst met 4 meerkeuzevraagjes. Cursistenboek p. 178-177 (Is dit een vergunning?): enkele foto’s met de vraag of het wel/geen vergunning is.
Introductie • Vraag de cursisten om hun opdrachtenblad bij level 13 te nemen, oefening 1.
Vraag de cursisten waarom Ariël in dit level naar het gemeentehuis moet (om vergunningen te gaan vragen). Waarom heeft hij die vergunningen nodig? (om de wasserette te kunnen openen). Welke vergunningen heeft hij nodig? (zeep-, water- en rioolvergunning). Bespreek vervolgens de vraagjes op het opdrachtenblad. Oplossing loket 1 loket 2 loket 3
watervergunning zeepvergunning rioolvergunning
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten lezen de tekst (cu 175). Als het zelfstandig lezen te moeilijk is, lees dan de tekst voor. De cursisten lossen alleen of per twee de waar/niet waarvragen op. • Bespreek de antwoorden op de vragen. Mag iedereen zomaar op straat muziek maken? Wat heb je nodig? Gebruik de afbeelding van een vergunning bij de tekst
Bonte Was Handleiding
151
Contactuur 13
om het begrip ‘vergunning’ uit te leggen. Maak duidelijk dat een vergunning een officiële toelating is om iets te mogen doen.
Stap 2 • Een straatmuzikant heeft een vergunning nodig om op straat te spelen. Zijn er nog andere soorten vergunningen?
• Bekijk de foto’s in het cursistenboek (cu 176-177). Laat cursisten een antwoord geven op de vraag ‘Is dit een vergunning?’.
Differentiatie en uitbreiding • Breng indien mogelijk de originele documenten (rijbewijs, bewonersparkeerkaart, andere vergunningen,…) mee en bespreek de gegevens die erop vermeld staan.
• Als de vraag van de cursisten komt, is het mogelijk om even in te gaan op het gebruik van ‘geen’.
Bonte Was Handleiding
152
Contactuur 13
act.
2 Fantasie of werkelijkheid? Ariël moet voor een zeep-, water- en rioolvergunning naar het gemeentehuis. Deze vergunningen bestaan in werkelijkheid niet. In deze activiteit leren de cursisten dan ook vooral werken rond het onderscheid tussen realistische of fictieve gegevens in een verhaal.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de grote lijnen van een verhaal en kunnen beoordelen of het om een fictief of realistisch verhaal gaat. Spreken De cursisten kunnen hun mening uitdrukken (of ze iets geloven of niet, of iets waar gebeurd is of niet). Formele aspecten Gebruik van de formule ‘Ik denk dat …’ (het waar is, het niet waar is). Wijs eventueel op de volgorde van onderwerp en werkwoord in de bijzin als cursisten ernaar vragen.
Materiaal Cursistenboek p. 178 (Wie bestaat echt? / Wie bestaat niet echt?): oefening waarbij de cursisten moeten aanduiden wie niet in het rijtje past. Cursistenboek p. 179 (Kan dit in werkelijkheid gebeuren?): oefening waarbij terugverwezen wordt naar enkele fragmenten uit de cd-rom. Cursistenboek p. 180-181 (Fantasie of werkelijkheid, of beide?): invuloefening waarbij cursisten de begrippen ‘echt/verzonnen’ en ‘waar/niet waar’ leren hanteren. Cursistenboek p. 182-185 (Waar of niet waar?): een reeks van 5 verhalen met bijhorende striptekening die de cursisten moeten aanvullen en waarbij ze moeten achterhalen of het verhaal waar / niet waar is. Kopieerbladen 169-170: stripverhalen die bij de vijf verhalen horen in cursistenboek.
Introductie • Bekijk de opdracht ‘Wie bestaat echt? Wie bestaat niet echt?’ in het cursistenboek (cu 178). De eerste reeks zijn allemaal echte bestaande mensen op de heks na. De tweede reeks zijn allemaal fantasiefiguren behalve Lady Diana. • Bespreek deze opdracht en introduceer zo de concepten ‘bestaan echt/bestaan niet echt’. • Nadat deze concepten voorgesteld zijn, wordt er even teruggekeken naar wat er reeds in het verhaal op de cd-rom gebeurd is. In het cursistenboek (cu 179) staan enkele situaties afgebeeld uit de voorbije levels met een beschrijving bij. Bespreek klassikaal welke situaties ook in werkelijkheid kunnen gebeuren en welke situaties enkel op tv (of op computer) mogelijk zijn. Introduceer hier ook het begrippenpaar ‘werkelijkheid/fantasie’ gekoppeld aan de begrippen ‘echt/niet echt’ die de cursisten in de vorige oefening gezien hebben.
Bonte Was Handleiding
153
Contactuur 13
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten bekijken de foto’s in het cursistenboek (cu 180-181) en beslissen of de informatie die ze uit de bron op de foto kunnen halen ‘fantasie’ of ‘werkelijkheid’ of ‘fantasie én werkelijkheid’ is. Ze vullen de ontbrekende woorden aan in de zinnetjes. De begrippenparen ‘echt gebeurd/verzonnen’ en ‘waar/niet waar’ worden hier aangebracht. - krant: echt gebeurd - stripverhaal: verzonnen - tv-nieuws: echt gebeurd - sprookjesboek: niet waar - een filmaffiche: verhaal: waar / film : niet waar - woordenboek: waar • Overloop nadien de opdracht in groep.
Stap 2 • Lees de verhalen in het cursistenboek (cu 182-184) voor. Bij elk verhaal is er een stripverhaaltje voorzien als extra illustratie en ondersteuning. Bespreek klassikaal wat er op de tekeningen te zien is. • Om te controleren of de cursisten de verhalen begrepen hebben, moeten ze de tekstballonnetjes in het stripverhaal aanvullen. De mogelijke zinnen staan onder de verhalen (cu 185). • Laat de cursisten vervolgens beslissen of het hier gaat over fantasie of werkelijkheid. Geloven ze het verhaal? Waarom geloven ze het verhaal? Leg uit waarom het verhaal al dan niet waarheidsgetrouw is. Introduceer hier ook de formulering ‘Ik denk dat het waar/niet waar is omdat …’ . Laat dit ook neerschrijven in het cursistenboek bij elk verhaal. Een leuke suggestie hierbij is dat elke cursist een score bijhoudt van hoeveel verhalen hij juist geraden heeft zodat er een soort van competitie ontstaat. Oplossing (1) Veel mensen die deze foto zagen dachten dat het niet echt waar was. Ze dachten dat de foto een vervalsing was. Maar dit verhaal is echt waar, er zijn getuigen. Verschillende mensen hebben die dag de auto gezien en er foto’s van genomen. De man van de winkel en de politieagenten hebben het verhaal bevestigd. (2) Dit verhaal is niet echt waar. Je hebt het misschien zelf ook al eens horen vertellen. Het zou wel kunnen gebeuren, maar niemand heeft het ooit echt meegemaakt. (3) Dit verhaal is niet waar. De foto is waarschijnlijk getrukeerd met de computer. Zo ziet de kat er groter uit dan ze echt is. (4) Dit verhaal is niet waar. Het is een fantasieverhaal. Maar het wordt vaak verteld alsof het echt gebeurd is. Sommige mensen geloven het waarschijnlijk echt. (5) Dit verhaal is niet waar. Het is een fantasieverhaal. Maar het wordt vaak verteld alsof het echt gebeurd is. Sommige mensen geloven het waarschijnlijk echt. • Sluit af met een verwijzing naar de cd-rom waarop Ariël naar het gemeentehuis gaat voor de drie vergunningen. Laat de cursisten de foto’s en de afbeeldingen van oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 13 nog eens bekijken. Is dat fantasie of echt gebeurd? Uit welke elementen leiden cursisten af dat het om een fantasieverhaal gaat? Bestaat er echt zoiets als een zeep- en watervergunning?
Bonte Was Handleiding
154
Contactuur 13
Maak de link met de volgende activiteit door te vragen waarom je in de realiteit dan wel naar het gemeentehuis moet.
Differentiatie en uitbreiding • Op kopieerblad (ko 169-170) staan de stripverhaaltjes nog eens afgebeeld. Vraag enkele cursisten om de verhaaltjes uit stap 2 (cu 182-184) na te vertellen aan de hand van de stripverhalen. Dit kan een extra spreekoefening zijn en tegelijkertijd ook een manier om na te gaan of de cursisten de verhalen begrepen hebben. • In sterke groepen kunnen de verhalen uit stap 2 ook als rollenspel worden gespeeld.
• In zeer sterke groepen kan je cursisten zelf een verhaal laten vertellen waarbij de andere cursisten moeten bepalen of het een fantasieverhaal of een waar gebeurd verhaal is.
Bonte Was Handleiding
155
Contactuur 13
act.
3 Op het gemeentehuis Ariël gaat voor een aantal vergunningen naar het gemeentehuis. In deze activiteit leren cursisten de diensten van het gemeentehuis kennen en ze leren informatie zoeken in de gemeentelijke informatiegids.
Doelstellingen Lezen De cursisten kunnen de belangrijkste informatie terugvinden in een gemeentelijke informatiegids. De cursisten kunnen omgaan met een alfabetische ordening.
Materiaal Kopieerbladen 171-172: 8 kaartjes met een foto of een zin. Geef iedere cursist een kaartje met een foto of met een zin. Elke foto (en bijhorende zin) moet minstens 1 keer circuleren. Geef enkele cursisten desnoods twee kaartjes. Cursistenboek p. 186-189 (In het gemeentehuis): reeks foto’s en een reeks vragen die de cursisten moeten oplossen aan de hand van de gemeentelijke informatiegids. Een gemeentelijke informatiegids van de eigen gemeente, zo mogelijk voor alle cursisten.
Introductie • Sluit aan bij de het verhaal van de cd-rom: Ariël gaat naar het gemeentehuis. Zeepvergunningen en dergelijke bestaan niet echt, maar waarvoor moet je dan wél op het gemeentehuis zijn? Houd een gesprekje over de diensten van de gemeente. Probeer cursisten te laten vertellen waarvoor ze al op het gemeentehuis zijn geweest (huisvuilzakken, adreswijziging, rijbewijs…). Peil hier vooral naar de voorkennis van de cursisten.
• Hoe weet je waarvoor je allemaal op het gemeentehuis terecht kan? Je kan telefoneren en inlichtingen vragen, maar er is ook een boekje waar alles in staat. Laat een gemeentelijke informatiegids zien en wijs op de inhoudstafel: voor al die dingen kan je in het gemeentehuis terecht. Hebben cursisten thuis zelf zo’n gids? Gebruiken ze die ook?
• Wijs de cursisten erop dat de verschillende onderdelen van de brochure
alfabetisch gerangschikt zijn. Voorlopig is het voldoende dat ze weten dat de verschillende onderwerpen volgens beginletter gerangschikt zijn en dat de informatie op de betreffende bladzijde terug te vinden is. Het doel hier is niet dat de cursisten de alfabetische volgorde kennen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze activiteit gaat het om de verschillende diensten van het gemeentehuis. Opdat de oefening in stap 2 voor iedereen duidelijk zou zijn, kan best gestart worden met deze voorbereidende oefening. In de kopieerbladen (ko 171-172) staan 8 foto’s en 8 kaartjes met een zin op. Verdeel deze onder de cursisten
Bonte Was Handleiding
156
Contactuur 13
zodat iedereen één kaartje heeft. Als er minder dan 16 cursisten zijn, dan krijgen enkele cursisten twee kaartjes. Belangrijk is dat alle 16 kaartjes minstens 1 keer in het spel circuleren. De opdracht is eenvoudig: de cursisten proberen de juiste foto met de juiste zin samen te brengen. • Vraag de cursisten vervolgens om hun cursistenboek (cu 186-189) te nemen. Hier staan dezelfde foto’s afgebeeld als op de kopieerbladen. Daaronder staan acht vragen. Overloop met de cursisten deze vragen. Stel de cursisten de vraag welke vraag bij welke foto zou horen. - Wat staat er op de foto? - Bij welke vraag zou deze foto horen? De cursisten moeten de foto en de vraag matchen door het cijfer van de vraag onder de bijhorende foto te schrijven.
Stap 2 • De volgende opdracht is het beantwoorden van de vragen. De cursisten werken in groepjes of in paren. Elk groepje probeert de vragen in het cursistenboek (cu 188-189) in onderling overleg op te lossen. De antwoorden zijn te vinden in de gemeentelijke informatiegids. • Ga langs bij de verschillende groepjes en ondersteun waar nodig.
• Laat nadien de verschillende groepjes om beurten hun antwoord op een vraag voorstellen aan de anderen. De andere cursisten verbeteren indien nodig.
Differentiatie en uitbreiding • De opdracht in stap 2 zal voor heel wat cursisten niet zo eenvoudig zijn. Het gaat er vooral om dat ze de trefwoordenlijst leren hanteren om bij de gewenste informatie te komen én dat ze op die manier kennis maken met de verschillende diensten van het gemeentehuis. Leer cursisten de opdracht in stappen aan te pakken: - Begrijp je de vraag? - Onder welk trefwoord zou je een antwoord kunnen vinden? Trefwoorden geven het onderwerp van de vraag aan. - Je vindt een trefwoord in de lijst door naar de eerste letter te kijken. - Wijs op het feit dat er na een trefwoord een bladzijdennummer staat dat naar een pagina in de gids verwijst. Na een trefwoord staat een nummer. Deze pagina moet je zoeken. - Je moet niet alle informatie begrijpen om het antwoord te vinden. • Aansluitend op deze opdracht kan het werken met de infogids verder ingeoefend worden in spelvorm. Verdeel de cursisten in groepjes van vier tot vijf. Teken een groot ganzenbord op papier of op het bord. Elk groepje krijgt een pion. Doel van het spel is om als eerste het traject af te leggen. Bepaalde vakjes van het bord zijn gemarkeerd. Een groepje mag zo lang gooien met een dobbelsteen tot hun pion terechtkomt op een gemarkeerd vakje. Dan moeten de cursisten een opdracht uitvoeren waarvoor uiteraard de infogids dient te worden geraadpleegd. Alle groepjes krijgen dezelfde opdracht. Het groepje dat als eerste de juiste oplossing heeft gevonden mag verder gooien met de dobbelsteen. • Opmerking: je zal vergeefs zoeken naar gemeentelijke infogidsen in andere talen, omdat de taalwetgeving dat verbiedt. • Bestaat er voor je gemeente geen infogids? Probeer dan via familie of vrienden aan een infogids van een andere gemeente te geraken. Soms vind je ook informatie op de website van de gemeente (www.naam-gemeente.be).
Bonte Was Handleiding
157
Contactuur 13
act.
4 Wat moet ik invullen? Ariël moet telkens een aantal formulieren invullen om zijn vergunningen aan te vragen. In deze activiteit leren de cursisten hoe ze een beroep moeten doen op de verschillende gemeentediensten die ze in de vorige activiteit hebben leren kennen. Er wordt gewerkt rond aanvragen en invullen van verschillende (aanvraag)formulieren.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen een gesprek voeren om duidelijk te maken welk formulier of document ze nodig hebben. De cursisten kunnen enkele standaardformuleringen gebruiken waarmee ze om hulp kunnen vragen als ze bepaalde gegevens niet begrijpen. Luisteren De cursisten begrijpen vragen in verband met hun persoonlijke gegevens. Schrijven De cursisten kunnen (aanvraag)formulieren invullen. Lezen De cursisten begrijpen de essentiële gegevens en de officiële terminologie op een aanvraagformulier en weten wat ze moeten invullen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 13, oefening 2: Ariël vult een aanvraagformulier in. Cursistenboek p. 190 (Wie ben ik): puzzel waarbij cursisten de juiste termen moeten invullen en op die manier de naam van een persoon vinden. Cursistenboek p. 191 (Om hulp vragen): 3 voorbeelddialoogjes waarbij enkele formuleringen aangebracht worden om iemand om hulp te vragen. Kopieerbladen 173-176: 4 formulieren: geboorteaangifte, verblijfsvergunning, en aanvraag sociale woning. Kopieer per twee cursisten één formulier. Kopieerblad 177: 1 eenvoudig formulier: adreswijzing, voor zwakke cursisten. Kopieerbladen 178-179: 8 rolkaartjes. Kopieer zodat elk paar een rolkaartje heeft (de rolkaartjes ‘adreswijziging’ zijn voor zwakke cursisten.). Cursistenboek p. 192-193 (Aan het loket Bevolking): voorbeelddialoogje tussen gemeente-ambtenaar en Jean, dat cursisten tijdens de oefening mogen gebruiken.
Introductie • Ariël moet een aantal formulieren invullen om de drie vergunningen aan te
vragen. Overloop met de cursisten de oefening op het opdrachtenblad bij level 13, oefening 2. Welke gegevens moet Ariël invullen? (De Wit, Ariël, 14 augustus 1965, Broekstraat 5 1423 Poederzele, handtekening). Verwijs hier eventueel naar contactuur 1 waarin termen zoals ‘adres, woonplaats, geboortedatum,…’ aan bod zijn gekomen.
Bonte Was Handleiding
158
Contactuur 13
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In de introductie werd reeds besproken welke gegevens Ariël moet invullen op het aanvraagformulier. In het cursistenboek (cu 190) is een korte oefening voorzien waarbij de cursisten deze woorden moeten gebruiken. De cursisten krijgen persoonlijke gegevens van een persoon. In de puzzel moeten ze invullen om welke gegevens het gaat (geboortedatum, nationaliteit, geslacht, geboorteplaats, adres, beroep, telefoonnummer, burgerlijke staat) • Als de puzzel juist ingevuld is, dan kunnen ze in het zwarte kadertje de voornaam en naam van de persoon lezen (Els Parne). Omdat de cursisten een aantal van deze termen nog nooit gehoord zullen hebben, kan deze oefening best klassikaal aangepakt worden.
Stap 2 • Het is van belang dat de cursisten problemen kunnen signaleren tijdens een gesprek. Als ze een woord niet begrijpen of als ze niet weten wat ze moeten invullen, dan moet dit onmiddellijk gesignaleerd kunnen worden. • In het cursistenboek (cu 191) worden enkele standaardformuleringen aangeboden die de cursisten kunnen gebruiken. Bekijk samen met de cursisten de dialoogjes. Schrijf enkele standaarduitingen op het bord zodat deze tijdens het verdere verloop van de activiteit goed zichtbaar zijn.
Stap 3 • Het doel van dit alles is dat de cursisten in eerste instantie een formulier kunnen aanvragen en in tweede instantie het aanvraagformulier kunnen invullen. • Op de kopieerbladen (ko 173-176) staan 3 verschillende formulieren afgedrukt. De cursisten werken per twee. Elk paar krijgt een rolkaartje (ko 178-179) waarop enkele gegevens staan. De cursisten lezen wat er staat en op basis van de informatie die ze krijgen, moeten ze weten welk formulier ze nodig hebben. •
De lesgever krijgt nu de functie van gemeenteambtenaar. De cursisten moeten per twee naar voor komen om de gemeenteambtenaar uit te leggen welk formulier ze nodig hebben. Als ze hierin slagen, krijgen ze het formulier dat ze nodig hebben. Als de cursisten er niet uit geraken, kunnen de andere cursisten in de klas hen steeds verder helpen.
• Vervolgens vullen de cursisten per twee hun formulier in. Ze kunnen de nodige gegevens op hun rolkaartje vinden. De bedoeling is dat het gesprek tussen de gemeenteambtenaar en de cursisten zich ook verder zet tijdens het invullen van het formulier. Wijs de cursisten erop dat ze steeds naar voor mogen komen als ze woorden niet begrijpen of als er problemen zijn. Hierbij kan gebruikt gemaakt worden van de formuleringen die op het bord staan. Als cursisten deze gelegenheid om naar voor te komen niet gebruiken, loop dan zelf langs bij de verschillende groepjes en probeer een gesprek aan te knopen. Mogelijke vragen die je als gemeenteambtenaar kan stellen zijn: - Zijn er problemen bij het invullen van het formulier? - Weet u wat u daar moet invullen? - Weet u wat dat woord betekent? -… • De bedoeling is om de situatie zo echt mogelijk te maken. De gemeenteambtenaar houdt zich dus aan zijn gewone taalgebruik. In het cursistenboek (cu 192-193) staat een dialoogje dat de cursisten tijdens de hele oefening als voorbeeld kunnen gebruiken.
Bonte Was Handleiding
159
Contactuur 13
• Als beide cursisten ervan overtuigd zijn dat ze hun formulier goed ingevuld hebben, dan mogen ze opnieuw naar de gemeenteambtenaar komen. Deze kijkt de formulieren na en rondt op die manier het gesprek af.
Differentiatie en uitbreiding • Als het individueel aanvragen van de formulieren bij de gemeenteambtenaar te veel tijd in beslag zou nemen, dan kan men er ook voor kiezen om de aanvraagformulieren direct uit te delen aan de cursisten. Probeer dit echter te vermijden omdat het aanvragen van een formulier toch één van de hoofddoelen is in deze activiteit. • Er zijn drie formulieren voorzien: geboorteaangifte, verblijfsvergunning en aanvraag sociale woning. Voor zwakkere cursisten is er een alternatief formulier voorzien: de adreswijziging (ko 177). Het taalgebruik en de in te vullen gegevens zijn hier heel eenvoudig gehouden. Probeer toch om zoveel mogelijk cursisten te laten werken met de eerste drie formulieren. • In de activiteit zelf zullen de cursisten uiteindelijk maar geconfronteerd worden met één formulier. Voor de meeste cursisten zal dit genoeg zijn, maar als blijkt dat het invullen in het algemeen vlot gaat, dan kunnen achteraf ook de andere formulieren besproken en ingevuld worden. • Als extra afsluiter van deze activiteit kan er even kort gepeild worden naar de ervaringen van de cursisten met het invullen van formulieren. - Heb je zelf al eens formulieren moeten invullen? - Waarvoor diende het formulier? - Welke gegevens moesten ze hierop invullen?
Bonte Was Handleiding
160
Contactuur 13
act.
5 Een vergissing De vrouw aan het loket maakt een foutje bij het opschrijven van Ariëls personalia. De spreekoefening in deze activiteit is vooral gericht voeren van een gesprek waarin een bepaalde situatie op een eenvoudige manier kan begrepen én beschreven worden.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier zeggen wat er fout is. De cursisten kunnen duidelijk maken dat er een fout of vergissing gebeurd is. Luisteren De cursisten kunnen een eenvoudige beschrijving van een fout begrijpen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 13, oefening 3: een vergissing. De cursisten moeten de fout op het formulier verbeteren. Adressenlijst met fouten/adressenlijst zonder fouten. Elke lijst wordt gekopieerd voor iedere cursist. Cursistenboek p. 194 (Oei, een fout op de adressenlijst). Kopieerbladen 180-181: 2 tekeningen. Kopieer tekening 1 voor de helft van de cursisten, kopieer tekening 2 voor de andere helft van de cursisten. Cursistenboek p. 194 (Wat is fout op de tekening?): oefening waarbij de cursisten kort moeten verwoorden welke fouten er in de tekening staan.
Introductie • Bekijk met de cursisten de opdracht op het opdrachtenblad. Wat is er gebeurd? (De vrouw achter loket twee heeft een vergissing gemaakt.) Welke vergissing heeft ze gemaakt? (De naam en voornaam in het verkeerde vakje ingevuld.) • Bespreek met de cursisten het begrip ‘vergissing’. Weten ze wat dit woord betekent? Vermeld ook de begrippen ‘een fout maken’ en ‘een fout verbeteren’. Hebben de cursisten al eens een fout of een vergissing gemaakt? Welke fout hebben ze gemaakt? Hoe hebben ze de fout verbeterd? Bied de nodige ondersteuning aan bij het zoeken naar de juiste woorden.
• Laat de cursisten zelf enkele vergissingen opsporen op een adressenlijst. Gebruik hiervoor de lijst met de adressen van de cursisten. Zorg ervoor dat er op de adressenlijst een aantal fouten staan (bijvoorbeeld een fout in de naam van een cursist, in het adres,…). Geef elke cursist twee exemplaren van de lijst: 1 origineel exemplaar zonder fouten en 1 exemplaar met fouten. Vraag de cursisten om alle namen en adressen op de lijsten te vergelijken en zoveel mogelijk vergissingen te vinden. Nadien mag iedere cursist om beurt een fout melden die hij gevonden heeft. In het cursistenboek (cu 194) staan enkele formuleringen die de cursisten kunnen gebruiken bij het melden van de fout. Schrijf deze formuleringen op het bord. De cursisten houden hun eigen score bij.
Beschrijving van de activiteit •
Bonte Was Handleiding
In deze activiteit is het de bedoeling dat de cursisten enkele vergissingen in een tekening opsporen. Een tekenaar moest twee identieke tekeningen maken, maar
161
Contactuur 13
hij heeft wel enkele fouten gemaakt. De tekeningen zijn niet identiek. De cursisten moeten de 7 fouten opsporen. •
De cursisten werken in paren. Geef elke cursist een verschillende versie van de tekeningen: de ene groep krijgt de tekening 1 (ko 180), de andere groep krijgt tekening 2 (ko 18). De cursisten moeten door het beschrijven van hun eigen tekening de zeven verschillen tussen de twee tekeningen vinden. Zorg ervoor dat de cursisten elkaars tekeningen niet kunnen zien, bijvoorbeeld door hen met de rug naar elkaar te zetten.
•
Demonstreer de activiteit eerst zelf met een cursist. Laat de cursisten daarna regelmatig doorschuiven naar een andere partner. Hoe meer combinaties, hoe meer kans op het vinden van alle verschillen en het leren van elkaar. Zorg er wel voor dat de cursisten niet bij een partner terechtkomen met dezelfde versie van de tekening.
•
Als de cursisten de 7 vergissingen gevonden hebben, volgt er een klassikale nabespreking. Deel de rest van de tekeningen uit zodat iedere cursist de twee versies van elke tekening heeft. Bespreek met de cursisten de verschillen die ze hebben gevonden. Het kan nuttig zijn dat de cursisten hiervan een schriftelijke neerslag hebben. Laat hen daarom de 7 fouten kort opsommen in het cursistenboek (cu 194): de kerkklok – de vogels op het dak – de wegwijze – de wolken – het kind – het bordje op de taxi – het nummer op het T-shirt.
Differentiatie en uitbreiding • Ondersteun de cursisten door tijdens deze activiteit beschikbaar te zijn voor het uitleggen van woorden en concepten. • Je kan een variatie aanbrengen door deze activiteit klassikaal uit te voeren als luisteractiviteit, waarbij je zelf een versie van de tekeningen beschrijft en de cursisten ieder voor zich de verschillen met hun tekening moeten aanduiden. • Je kan de cursisten ook aan elkaar aanwijzingen laten geven om zo de fouten te verbeteren. Op deze manier verhoog je de moeilijkheidsgraad en vergroot je de taalproductie van de cursisten.
Bonte Was Handleiding
162
Contactuur 13
Contactuur 14
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Een ongeval De 100 bellen Het aanrijdingsformulier E.H.B.O.
act.
1 Een ongeval Ariël is getuige van een verkeersongeval. De cursisten leren in deze activiteit omgaan met de belangrijkste begrippen die ter sprake komen bij een ongeval en ze leren hoe ze een ongeval kunnen navertellen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de belangrijkste informatie in een beschrijving van een ongeval. De cursisten begrijpen de beschrijving van de afhandeling van een ongeval. Lezen De cursisten begrijpen de belangrijkste informatie in een verslag van een ongeval. De cursisten begrijpen de beschrijving van de afhandeling van een ongeval. Spreken De cursisten kunnen op een eenvoudige manier een ongeval beschrijven. Vormelijke taalaspecten In deze activiteit komt op een impliciete manier het gebruik van de OVT en de VTT aan bod. Het is niet nodig hier expliciet op in te gaan, tenzij cursisten daar zelf om vragen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 14, oefening 1: meerkeuzevragen bij een afbeelding van het ongeval waarvan Ariël getuige is. Cursistenboek p. 196 (Een schets van het ongeval): ruimte waar de cursisten een schets kunnen maken van het ongeval dat Ariël gezien heeft. Kopieerbladen 182-184: artikels van verkeersongevallen met bijhorende foto’s. Kopieer alles één keer en knip ieder artikel en iedere foto apart uit. Kopieerbladen 185-186: afbeeldingen van een ongeval waarbij een auto een bromfietser heeft aangereden en tegen een paal is gebotst. Kopieer deze afbeeldingen voor elke cursist en knip ze uit. Kopieerbladen 187-188: afbeeldingen van de verschillende fases van een ongeval. Kopieer deze afbeeldingen voor de helft van de cursisten en knip ze uit. Kopieerblad 188: uitgeschreven beschrijving van de fases van een ongeval. Kopieer deze beschrijvingen voor de helft van de cursisten en knip ze uit. Cursistenboek p.197 (Wat moet je doen na een ongeval?): een oefening waarbij de juiste foto aan het juiste tekstfragment gekoppeld moet worden. Kopieerblad 189: een oefening waarbij de cursisten de zinnen op de juiste plaats in de tekst moeten schrijven.
Introductie • Overloop samen met de cursisten de meerkeuzevragen in oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 14. De oplossingen zijn: - Ariël heeft gezien dat een auto door het rode licht is gereden. - Ariël telefoneert naar het nummer 100. - De rode auto kwam van rechts. - Nee, het licht stond niet op groen voor de blauwe auto.
Bonte Was Handleiding
164
Contactuur 14
• Ga dieper in op het ongeval door nog wat extra vragen te stellen: - Wie was er bij Ariël toen het ongeval gebeurde? (Charlotte.) - Waar telefoneert Ariël? (Vanuit een telefooncel. ) - Is het ongeval de fout van Ariël? (Nee.) -… • Laat de cursisten eventueel de situatie van het ongeval uitbeelden (of natekenen op het bord) om tot een beter inzicht te komen. De schets kunnen ze ook overnemen in hun cursistenboek (cu 196) en van commentaar voorzien (bijvoorbeeld ‘verkeerslicht’, ‘kruispunt’, ’zebrapad’,… aanduiden en benoemen). Laat de cursisten in groepjes aan deze opdracht werken zodat ze met elkaar kunnen overleggen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Ga in op het feit dat Ariël een getuige van het ongeval is: hij zag het ongeval gebeuren. Zijn de cursisten zelf al getuige van een ongeval geweest? • Verdeel de cursisten in twee groepen. De ene groep krijgt uitgeknipte foto’s van ongevallen (ko 182-184). De andere groep krijgt uitgeknipte artikels over dezelfde ongevallen. De cursisten moeten nu overleggen en de juiste foto bij het juiste artikel leggen. • De meeste foto’s zijn duidelijk aan één bepaald artikel te linken: bijvoorbeeld een auto in een sloot, een auto tegen een paal en een auto tegen een boom. De foto’s bij de twee overige artikels lijken sterk op elkaar. Toch is er maar één oplossing mogelijk: in de artikels staat namelijk te lezen dat het ene ongeval ’s avonds is gebeurd, het andere ’s middags. Dit is ook op de foto’s te zien: op de ene foto is het nog volop dag, op de andere is het al avond. • Het is niet de bedoeling dat de cursisten de volledige krantenartikels begrijpen, maar wel dat ze in de artikels op zoek gaan naar elementen die ze begrijpen en op basis van deze elementen de artikels aan de juiste foto’s koppelen. Begrijpen de cursisten te weinig woorden om hierin te slagen, verduidelijk dan een aantal sleutelbegrippen uit de artikels (bijvoorbeeld: botsen, sloot, boom, paal, wrak, water, inrijden op …).
Stap 2 • In deze stap wordt dieper ingegaan op één van de ongevallen die in stap 1 al aan bod kwamen. Toon de cursisten nogmaals de foto van de auto die tegen een paal is gereden uit stap 1. Vertel hen dat de opdracht die ze nu krijgen met dit ongeval te maken heeft. • Geef elke cursist de uitgeknipte afbeeldingen van het ongeval (ko 185-186). Lees zelf het verloop van het ongeval voor (hieronder). De cursisten moeten op basis van deze beschrijving de afbeeldingen in de juiste volgorde plaatsen. Sommige afbeeldingen hebben echter niks met het verhaal te maken en mogen dus niet gebruikt worden. Herhaal de beschrijving zonodig een aantal keer. • ‘Op vrijdag 12 september reed Stef Geerts met zijn bromfiets naar de bakker. Aan het kruispunt in zijn dorp werd hij door een auto aangereden. Nochtans stond er een verkeersbord dat zegt dat de bromfiets er voorrang had. De bestuurder van de wagen verloor de controle over het stuur en kwam tegen een paal terecht. Stef was buiten bewustzijn. Politie en ziekenwagen werden onmiddellijk verwittigd.’ • Overloop de opdracht achteraf en laat de cursisten zelf uitleggen waarom bepaalde afbeeldingen wel en andere niet in het rijtje thuishoren. Lees de relevante passages hierbij opnieuw voor. Ter controle kan je ook aan de cursisten vragen om de juiste afbeeldingen één voor één in de lucht te steken. • Juiste volgorde van de afbeeldingen:
Bonte Was Handleiding
165
Contactuur 14
-
bromfiets bakkerij auto voorrangsweg (ruit) politiewagen ziekenwagen
• Afbeeldingen die niet gebruikt moeten worden: - bord voorrang verlenen (omgekeerde driehoek) - brandweerwagen - zwembad - vliegtuig - wegenwerken - hometrainer - bus - takelwagen
Stap 3 • Laat de cursisten duo’s vormen. Geef ieder duo de afbeeldingen van de verschillende fases bij de afhandeling van een ongeval (ko 187-188). • De cursisten trachten de afbeeldingen in de juiste volgorde te zetten. Help hen door vragen te stellen zoals: - Wat moet er eerst gebeuren? - Wat komt er daarna? - Wat gebeurt er als laatste? • Laat de cursisten daarna hun oplossingen met elkaar vergelijken. Begeleid hen hierbij en laat de cursisten zelf verdedigen waarom ze de ene fase voor de andere plaatsen. Opmerking: kleine afwijkingen in de volgorde zijn mogelijk. • Mogelijke oplossing: - Afbeelding van twee auto’s die botsen. - Afbeelding van een gewonde vrouw, telefoon en ziekenwagen. - Afbeelding van een politiewagen. - Afbeelding van iemand die een auto afbakent met krijt en van een man die een foto neemt. - Afbeelding van een takelwagen. - Afbeelding van een aanrijdingsformulier. • Als de cursisten deze opdracht tot een goed einde hebben gebracht, kunnen ze nu per twee de uitgeschreven beschrijvingen van de fases (die ook tot strookjes zijn verknipt) (ko 188) bij de juiste afbeeldingen plaatsen. • Overloop de resultaten en bespreek elke fase. Schrijf eventueel belangrijke woorden die nog niet aan bod zijn gekomen op het bord. • Mogelijke oplossing: - Je botst tegen een andere auto. - Bel een ziekenwagen als er gewonden zijn. - Verwittig de politie. - Teken de positie van de voertuigen op de grond. Neem foto’s van het ongeval. - Ontruim de weg. - Vul een aanrijdingsformulier in.
• Als neerslag kunnen de cursisten ook nog de oefening (cu 197) in hun cursistenboek oplossen.
Differentiatie en uitbreiding • Stap 2 kan makkelijker gemaakt worden door alleen de juiste afbeeldingen uit te delen en de afbeeldingen achterwege te laten die niets met het ongeval te maken
Bonte Was Handleiding
166
Contactuur 14
hebben. Zo hoeven de cursisten niet eerst de relevante afbeeldingen te selecteren, alvorens ze deze in de juiste volgorde kunnen plaatsen. • Als uitbreiding bij stap 3 kunnen de cursisten de oefening op het kopieerblad (ko 189) maken. Cursisten die moeite hebben bij het vinden van de oplossing mogen naar de oefening in het cursistenboek (cu 197) gaan kijken. Je kan de cursisten ook helpen door telkens het kaartje met de juiste afbeelding uit stap 3 te tonen. • Oplossing: Als je tegen een andere auto bent gebotst, - dan moet je eerst een ziekenwagen bellen als er gewonden zijn. - Daarna moet je de politie verwittigen. - Vervolgens moet je de positie van de voertuigen op de grond tekenen, - en foto’s van het ongeluk nemen. - Daarna mag je de weg ontruimen. - Als laatste moet je een aanrijdingsformulier invullen. • Als uitbreiding kan je de cursisten de opdrachten van stappen 1 en 3 met elkaar laten combineren. Laat ze de uitgeknipte artikels met bijhorende foto’s uit stap 1 (ko 182-184) opnieuw bekijken. Welke fases uit stap 3 zouden ze bij elk ongeval ondernemen? Moet de politie komen? Is er een ziekenwagen nodig? enz… De cursisten mogen gebruik maken van de afbeeldingen van de verschillende fases uit stap 3 (ko 187-188). Laat hen eventueel in groepjes overleggen. Overloop de opdracht daarna klassikaal en laat de cursisten steeds motiveren waarom ze een bepaalde stap al dan niet zouden zetten. Opmerking: in deze oefening kan je de cursisten erop wijzen dat het niet altijd noodzakelijk is om de politie of een ziekenwagen te verwittigen. Dit is o.a. het geval bij het ongeval van Joop S. die met zijn wagen tegen een boom is gereden: er zijn geen gewonden en de schade aan de wagen is beperkt gebleven, daarom moet de politie niet verwittigd worden.
Bonte Was Handleiding
167
Contactuur 14
act.
2 De 100 bellen Ariël is getuige van een ongeval en belt de 100 op. Cursisten leren hoe ze een noodoproep moeten uitvoeren en hoe ze moeten antwoorden op mogelijke vragen van de telefonist.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen vragen om bijkomende informatie bij een noodoproep. Spreken De cursisten kunnen een noodoproep naar de dienst 100 uitvoeren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 14, oefening 2: twee meerkeuze-oefeningen rond de informatie die Ariël aan de dienst 100 geeft. CD luisterfragmenten 28: Ariël telefoneert met de dienst 100. Een Europees aanrijdingsformulier (optioneel). Zo’n aanrijdingsformulier kan je makkelijk bij een verzekeringsagent krijgen en elke automobilist heeft er normaal gezien één in zijn auto liggen. Cursistenboek p. 198-199 (Je hebt een ongeval): meerkeuzevragen over over wat je moet doen als je bij een ongeval betrokken bent. CD luisterfragmenten 29-31: drie gesprekken met de dienst 100. Cursistenboek p. 200-209 (Bellen naar de 100): transcripties van de 3 luisterfragmenten met meerkeuzevragen. Cursistenboek p. 210-211 (Een ongeval melden): twee onvolledige dialogen die de cursisten moeten aanvullen met de ontbrekende regels die eronder staan. Kopieerbladen 190-195: dialogen rond het thema ‘oproep 100’. Kopieer deze dialogen voor de helft van de cursisten en knip ze uit.
Introductie • Bekijk samen met de cursisten oefening 2 op het opdrachtenblad bij level 14. Luister vervolgens met de cursisten naar het fragment waarin Ariël met de dienst 100 telefoneert (CD 28). Welke informatie geeft Ariël aan de telefoniste van de dienst 100? Wat antwoordt hij op de vragen van de telefoniste? • Oplossing: • Wat heeft Ariël wel gezegd: - U spreekt met Ariël De Wit. - Er is een ongeval gebeurd. - Er zijn twee auto’s tegen elkaar gebotst. - Eén van de bestuurders is gewond. - Het ongeval is gebeurd op de hoek van de Steenstraat en de Kerkstraat. • Wat heeft Ariël niet gezegd: - Ik ben 23 jaar oud. - Ik woon in Poederzele. - Er is brand.
Bonte Was Handleiding
168
Contactuur 14
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Overloop samen met de cursisten de meerkeuzevragen in het cursistenboek (cu 198-199). Geef uitleg bij de moeilijke termen (bijvoorbeeld: vluchtmisdrijf, aanrijdingsformulier). Wat moet je doen als je een ongeval hebt zonder gewonden? Moet je de politie en de 100 bellen? Leg uit dat je bij een ongeval ook steeds een Europees aanrijdingsformulier moet invullen. Eventueel kan je hen een echt aanrijdingsformulier tonen (in de derde activiteit komt dit formulier uitgebreider aan bod).
Stap 2 • In deze stap staat het begrijpen van noodoproepen centraal. De cursisten luisteren naar gesprekken met de dienst 100 (CD 29-31) en kiezen het juiste antwoord uit de opgegeven mogelijkheden (cu 20-209). Laat de fragmenten zonodig een aantal keren horen. • Stop de fragmenten voor elke meerkeuzevraag, zodat de cursisten de tijd hebben om alle mogelijkheden te lezen en één mogelijkheid aan te duiden. • Oplossing dialoog 1: A: Met de dienst 100. B: U spreekt met Natalja Markova, er is een ongeval gebeurd. A: Wat is de plaats van het ongeval? B: Op de E40 in de richting van Gent net na de afrit Aalst. A: Hoeveel slachtoffers zijn er? B: 2. A: Zijn de slachtoffers bij bewustzijn? B: Ja, ze zijn bij bewustzijn A: Zijn ze zwaar gewond? B: Dat weet ik niet. A: Ok, we sturen zo snel mogelijk de 100. • Oplossing dialoog 2: A: Met de dienst 100. B: Meneer, mijn zoontje is van de trap gevallen. A: Waar is uw zoontje nu, mevrouw? B: Gewoon thuis, het adres is Fonteinstraat 12, in Hasselt. A: Goed, ik stuur dadelijk iemand langs. Hoe oud is uw zoontje? B: 9 jaar. A: Is hij bewusteloos? B: Hij is heel eventjes bewusteloos geweest maar nu is hij weer bij bewustzijn. A: Ok, er is hulp onderweg mevrouw … Zorg dat hij rustig blijft en verplaats hem niet. • Oplossing dialoog 3: A: Met de dienst 100. B: U spreekt met Bart de Wilde, mijn vrouw heeft pijn aan haar arm. A: Wat is er gebeurd meneer? B: Ze is van haar fiets gevallen. A: Waar is het ongeval precies gebeurd? B: Op het fietspad voor ons huis. A: Kan ze haar arm nog bewegen? B: Ja, dat gaat. A: Dan is de arm niet gebroken meneer. B: Oh, dat valt mee. A: Het is niet nodig dat de 100 komt. Als de arm pijn blijft doen moet ze wel naar de dokter gaan. B: Komt in orde meneer, bedankt.
Bonte Was Handleiding
169
Contactuur 14
Stap 3 • De cursisten krijgen twee dialogen van een noodoproep voor zich waarin bepaalde uitingen zijn weggelaten (cu 210-211). De weggelaten uitingen staan onder iedere dialoog en moeten door de cursisten terug op de juiste plaats gezet worden. Bij de mogelijke antwoorden zijn ook zinnen opgenomen die niets met de dialogen te maken hebben, maar wel in een noodoproep zouden kunnen voorkomen. De cursisten moeten de dialoogjes dus grondig lezen. • Vorm nu cursistenparen en geef de ene cursist de uitgeknipte uitingen van een persoon die naar de 100 belt, de andere cursist de uitingen van de telefonist (ko 190-195). De cursisten moeten het gesprek reconstrueren door de uitingen in de juiste volgorde te leggen. Raad de cursisten aan om naar de dialoogjes uit stap 2 te kijken als ze problemen hebben. Behandel vaak voorkomende begripsproblemen klassikaal. • Laat bij de verbetering cursisten de dialoogjes voorlezen die ze gemaakt hebben. Om te controleren of de cursisten ook effectief begrepen hebben waar de dialoogjes over gaan, kan je hen vragen stellen over de dialoogjes, zoals: - Wat is er gebeurd? - Waar is het ongeval precies gebeurd? - Zijn er gewonden? Als begripscontrole kan je de cursisten ook de ongevallen laten reconstrueren met behulp van een bordtekening of een getekende plattegrond en speelgoedautootjes.
• De groepen die bij de verbetering niet aan bod kunnen komen, kan je toch in de opdracht betrekken door hen te vragen of zij dezelfde oplossing hebben.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer de cursisten veel moeite hebben met het reconstrueren van de dialogen in stap 3, dan kan je deze opdracht begeleiden door de cursisten te laten nadenken over welke informatie er aan bod moet komen: - Eerst komt er een begroeting. - Op de vraag 'Op welke plaats is het ongeval gebeurd?' volgt steeds een plaatsaanduiding. -…
• Bij sterke groepen kan je bij stap 3 meteen de dialogen laten reconstrueren, en de oefening overslaan waarbij ze eerst enkele zinnen op de juiste plaats in een dialoog moeten schrijven.
Bonte Was Handleiding
170
Contactuur 14
act.
3 Het aanrijdingsformulier In deze activiteit leren de cursisten hoe ze moeten omgaan met de informatie op een aanrijdingsformulier. Aan de hand van enkele voorbeelden leren ze hoe ze zelf zo’n formulier moeten invullen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen een beschrijving van een ongeval interpreteren en schetsen op een aanrijdingsformulier. Lezen De cursisten kunnen de belangrijkste informatie op een aanrijdingsformulier interpreteren. Spreken De cursisten kunnen een beschrijving geven van een ongeval.
Materiaal Kopieerblad 196: een leeg Europees aanrijdingsformulier. Kopieer dit formulier één keer voor elke cursist. Kopieerblad 197: een illustratie van 2 mensen die een formulier aan het invullen zijn. Kopieer deze illustratie voor elke cursist, of vergroot ze één keer met een kopieermachine. Kopieerbladen 198-200: drie ingevulde aanrijdingsformulieren. Kopieer elk formulier één keer voor elke cursist. CD luisterfragmenten 32-34: dialogen van mensen die samen een aanrijdingsformulier aan het invullen zijn. Kopieerblad 201: transcriptie van de geluidsfragmenten. Kopieerblad 202: afbeeldingen van ongevallen. Kopieer deze afbeeldingen één keer (vergroot ze eventueel). Cursistenboek p. 212-213 (Ik kwam toch van rechts): een dialoog tussen 2 bestuurders die een aanrijdingsformulier invullen. Cursistenboek p. 214 (Een aanrijdingsformulier invullen): een opdracht waarbij de cursisten fragmenten uit een dialoog en onderdelen van een aanrijdingsformulier moeten matchen. Kopieerblad 203: het aanrijdingsformulier dat hoort bij de oefening in het cursistenboek 214. Kopieer dit formulier één keer voor elke cursist. Cursistenboek p. 215 (Het verkeer): een tekening van een verkeerssituatie waarop de cursisten zaken moeten benoemen. Kopieerblad 204: een kopie van de groene kaart. Kopieer dit blad één keer voor elke cursist.
Introductie • Laat de cursisten een Europees aanrijdingsformulier bekijken (ko 196). Leg het nut ervan uit a.h.v. de illustratie van 2 mensen bij een ongeval die dit aan het invullen zijn (ko 197) en bespreek de belangrijkste onderdelen. Leg uit dat het een formulier is waarop beide bestuurders hun gegevens moeten invullen.
Bonte Was Handleiding
171
Contactuur 14
Wijs hen op het feit dat de bestuurders een schets van het ongeval moeten maken op het formulier.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Als alternatief voor de bespreking van het aanrijdingsformulier in de introductie, kan je ook ingevulde aanrijdingsformulieren (ko 198-200) uitdelen. Laat de cursisten vervolgens naar enkele teksten luisteren waarin een ongeval wordt beschreven (CD 32-34). De cursisten moeten na elke luistertekst het aanrijdingformulier in de lucht steken dat er volgens hen bij hoort. Zeg de cursisten dat ze hiervoor de schets en de opmerkingen (rubriek 14) moeten bekijken. • Vraag de cursisten ook om aan te geven waarom ze denken dat een bepaald formulier bij een bepaald ongeval hoort. Vorm eventueel groepjes door alle cursisten met hetzelfde antwoord samen te zetten. Laat ze hun keuze verdedigen in een groepsdiscussie. • Op basis van de ingevulde aanrijdingsformulieren kunnen een aantal bijkomende vragen gesteld worden: - Wat is het telefoonnummer van de bestuurder van voertuig A? - Bij wie is bestuurder B verzekerd? - …. • Laat de cursisten ten slotte (aan de hand van de beschrijvingen van de ongevallen en de aanrijdingsformulieren) in een groepsdiscussie bespreken wie er fout heeft bij de ongevallen en wie niet.
Stap 2 • In deze stap moeten de cursisten zelf een ongeluk beschrijven. Laat één cursist naar voor komen. Toon hem een afbeelding van een ongeval (ko 202) zonder dat de andere cursisten de foto zien. Laat de cursist beschrijven wat hij ziet. Op basis van deze beschrijving moeten de andere cursisten een schets maken van het ongeval. • Help de cursisten als ze bepaalde zaken niet kunnen verwoorden. Schrijf algemeen bruikbare woorden eventueel op het bord. • Toon achteraf de afbeelding van het ongeval aan de hele groep en laat de cursisten hun schetsen met elkaar vergelijken. Laat ze onder elkaar uitmaken welke schets de beste is. Herhaal deze opdracht enkele keren met telkens een andere cursist aan het woord.
Stap 3 • Om ervoor te zorgen dat de cursisten ook een schriftelijke neerslag hebben rond het thema ‘aanrijdingsformulier’ kan je hen de opdracht in het cursistenboek (cu 212-213) laten maken. • Lees samen met de cursisten de dialoog tussen twee bestuurders (cu 21-213). Vervolgens moeten de cursisten fragmenten van dit gesprek koppelen aan onderdelen van een aanrijdingsformulier (cu 214). Er zijn echter meer onderdelen dan fragmenten. De cursisten zullen dus niet alle onderdelen mogen gebruiken. • Bespreek de opdracht achteraf klassikaal en laat de cursisten hun antwoorden motiveren. Eventueel kan je het hele aanrijdingsformulier (ko 203) tijdens of na de verbetering uitdelen.
Bonte Was Handleiding
172
Contactuur 14
Stap 4 • Ter afsluiting wordt het thema ‘verkeersongevallen’ uitgebreid naar ‘het verkeer’ in het algemeen. In het cursistenboek staat een tekening van een verkeerssituatie (cu 215). Laat de cursisten naar deze tekening kijken en vraag hen om de juiste benamingen bij de pijltjes te schrijven. In deze oefening komen alle termen i.v.m. ongevallen en verkeer nog eens aan bod. Zo hebben de cursisten ook een schriftelijke neerslag van termen als: zebrapad, fietspad, voetpad, verkeerslichten, rotonde, stopbord, kruispunt, trein, tram, bus, verkeersagent, file, wegenwerken, station, bushalte, …
• Laat bij de verbetering telkens één cursist een benaming aan een object in de tekening geven. Vraag aan de andere cursisten of zij hetzelfde antwoord hadden. Laat de cursisten met hetzelfde antwoord hun hand in de lucht steken. Wat hadden de andere cursisten als oplossing?
Differentiatie en uitbreiding • Het gaat wellicht te ver om tijdens de introductie het aanrijdingsformulier tot in de puntjes te bespreken. De onderdelen over de verzekeringsonderneming, het voertuig en het verschil tussen bestuurder en verzekeringsnemer zijn moeilijk uit te leggen. Probeer dit enkel als de cursisten er zelf naar vragen. • Stap 1 kan ook moeilijker gemaakt worden door cursisten naar de teksten te laten luisteren en ze op basis daarvan een leeg aanrijdingsformulier te laten invullen. • Als de productieve eisen in stap 2 te hoog liggen, maak er dan een pure luisteroefening van door zelf alle afbeeldingen van ongevallen te beschrijven, en de cursisten enkel de schetsen te laten maken. • Bij een sterke groep cursisten of bij een groep waarin veel cursisten een auto hebben kan je als differentiatie bij stap 2 de cursisten per twee een blanco kopie van een aanrijdingsformulier (ko 196) geven. Geef ze ook de kopie van een groene kaart (ko 204). Laat ze op basis van een fictief ongeval (dat je zelf voor de groep kan demonstreren en/of op bord schetsen) samen een aanrijdingsformulier volledig invullen. • De opdrachten rond het aanrijdingsformulier sluiten nauw aan bij het onderwerp ‘verzekering’, dat hier echter niet behandeld wordt. Dit thema zal wel in een later contactuur behandeld worden.
Bonte Was Handleiding
173
Contactuur 14
act.
4 E.H.B.O. Bij het ongeval waarvan Ariël getuige was, is één van de bestuurders gewond geraakt. In deze activiteit leren cursisten een aantal basisprincipes van EHBO kennen. Ze leren ook een informatieve folder interpreteren en informatie vragen over een cursusaanbod.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen de essentie van een folder waarin een cursus EHBO wordt aangekondigd. De cursisten begrijpen de verwoording van enkele eenvoudige EHBOtechnieken. Spreken De cursisten kunnen in een telefoongesprek meer uitleg vragen over waar en wanneer een cursus doorgaat.
Materiaal Kopieerblad 205: een afbeelding van de gewonde bestuurder van het ongeval waarvan Ariël getuige was. Kopieer deze illustratie voor elke cursist, of laat de illlustratie één keer uitvergroten. Kopieerblad 206: uitnodiging van het Rode Kruis voor een cursus EHBO. Kopieer deze brief voor elke cursist. Kopieerblad 207: foto’s van hulpverlening bij een ongeval. Kopieer deze illustraties voor elke cursist, of laat de illlustraties één keer uitvergroten. Kopieerbladen 208-210: afbeeldingen van kwetsuren en hun benaming om ‘memory’ mee te spelen. Kopieer deze afbeeldingen één keer en knip ze uit. Cursistenboek p. 216 (EHBO): oefening over lichamelijke kwalen. Kopieerbladen 211-214: afbeeldingen en beschrijvingen van de stappen bij het behandelen van kwalen. Kopieer ze één keer en knip ze uit. De eerste afbeelding van elke kwaal moet ook één keer uitvergroot gekopieerd worden. Kopieer de bladen eventueel een tweede keer voor alle cursisten om achteraf als neerslag uit te kunnen delen. EHBO-materiaal ter illustratie (optioneel): pincet, pleisters, watten, zalf,…
Introductie • Toon de cursisten de foto van de bestuurder van de blauwe auto die bewusteloos achter het stuur zit (ko 205). Vraag de cursisten wat je precies in zo’n situatie moet doen. Leg aan de cursisten uit dat er een cursus bestaat waar je kan leren hoe je slachtoffers van een ongeval hulp kan verlenen: een EHBO-cursus. • De cursisten krijgen een brief van het Rode Kruis waarin ze worden uitgenodigd om een EHBO-cursus te volgen (ko 206). Kennen cursisten de afkorting EHBO? Kennen ze het symbool van het Rode Kruis? Hebben ze ooit al eens hulp moeten bieden bij een ongeval? Toon hen de foto’s van de hulpverlening bij enkele ongevallen (ko 207). Zijn er cursisten die ooit al eens een EHBO-cursus gevolgd hebben?
• Het zou kunnen dat de cursisten de inhoud van de brief niet goed vatten. Blijf in dat geval niet te lang bij de precieze betekenis van EHBO en het Rode Kruis stilstaan, dat zal tijdens de activiteit wel duidelijk worden.
Bonte Was Handleiding
174
Contactuur 14
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze stap worden de cursisten vertrouwd gemaakt met de juiste termen van ongevallen en kwetsuren. Dit gebeurd aan de hand van een spelletje ‘memory’. • Verdeel de cursisten in groepjes en verzamel hen rond een tafel waarop de memory-kaartjes (ko 208-210) omgedraaid zijn neergelegd. Elke groepje moet nu proberen om paren te vormen door twee bij elkaar horende kaartjes (een illustratie en de juiste term) om te draaien. Als ze hierin slagen dan krijgen ze de twee kaartjes en mogen ze nog eens, anders gaat de beurt over naar een ander groepje dat twee kaartjes mag omdraaien. Het groepje met de meeste kaartjes is gewonnen. Als een groep een verkeerde keuze heeft gemaakt, kan je aan de andere groepjes vragen waar de fout ligt.
• Bekijk nu samen met de cursisten de oefening (cu 216) over kwalen. De cursisten moeten de afbeeldingen met de juiste term verbinden. Verbeter de oefening met de hele groep. Laat telkens één cursist een oplossing geven. Als de cursist een fout maakt kunnen de anderen hem verbeteren.
Stap 2 • Nu leren de cursisten de verschillende stappen bij de behandeling van kwalen interpreteren en in de juiste volgorde plaatsen. • Verdeel de cursisten in groepjes. Geef elk groepje de uitgeknipte afbeeldingen van de stappen en de uitgeschreven beschrijvingen van de stappen van één kwaal (ko 211-214). Als er meer dan 6 groepjes zijn, geef dan nogmaals dezelfde kwaal aan een groep. • Vervolgens moet elk groepje de kaartjes in paren leggen: d.w.z. de juiste afbeelding moet naast de juiste beschrijving gelegd worden. Controleer of de cursisten de afbeeldingen en omschrijvingen juist matchen, alvorens door te gaan met de opdracht. • Laat de cursisten nu de kaartjes in volgorde leggen. Zeg de cursisten dat er ook kaartjes zijn die verwijzen naar handelingen die je net níet mag doen bij de behandeling (bijvoorbeeld ‘Krab de insectenbeet open’). Zo’n kaartje moet achteraan komen.
• Als neerslag bij deze stap kunnen niet-verknipte kopieën van de kopieerbladen (ko 211-214) uitgedeeld worden.
Differentiatie en uitbreiding • Bij stap 1 kan er ook voor gekozen worden om de memorykaartjes met de afbeeldingen en termen naar boven op tafel te leggen. Eens de cursisten de termen van de kwalen kennen, kunnen de kaartjes omgedraaid worden, zodat de opdracht moeilijker wordt. • Je kan na stap 2 ook zelf een kwaal simuleren door ze uit te beelden en vervolgens aan de cursisten te vragen wat er precies moet gebeuren. Je kan deze opdracht realistischer maken door EHBO-materiaal (pincet, pleisters, watten, zalf,…) mee naar de les te brengen. • Als uitbreiding kan je verwijzen naar het feit dat de folder eindigt met de instructie: ‘Contacteer voor meer informatie de verantwoordelijke van de eerste-hulpcursussen van het Rode Kruis in je buurt’. Hoe zouden cursisten dat kunnen doen? Laat het telefoonnummer van de plaatselijke Rode-Kruis-afdeling opzoeken en laat cursisten bellen voor meer informatie over de cursus 'Helper'. Waar gaat de cursus door? Wanneer? Is de cursus toegankelijk voor mensen die nog niet zo goed Nederlands spreken?
Bonte Was Handleiding
175
Contactuur 14
Contactuur 15
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5
De overstroming De brandweer Familie De juiste vakman Kan je me helpen?
act.
1 De overstroming De wasserette staat onder water. In deze activiteit voeren cursisten een spreekoefening uit rond allerlei defecten en problemen in huis en leren zo een plaatsbeschrijving bij een huurcontract kennen.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen een plaatsbeschrijving bij een huurcontract. Spreken De cursisten kunnen defecten en problemen in huis signaleren en die doorgeven aan de huurbaas.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 15, oefening 1: een afbeelding van de overstroming in de wasserette, met vragen over de overstroming. Cursistenboek p. 218 (De huurder en de huisbaas): illustraties van de begrippen. Cursistenboek p. 219-220 (Wat zijn de problemen?): dialoog over mankementen aan een huurhuis, met bijhorende meerkeuze-oefeningen. Cursistenboek p. 221 (Mijn huis aan de buitenkant): vooraanzicht. Cursistenboek p. 222 (Mijn huis aan de binnenkant): dwarsdoorsnede. Cursistenboek p. 223-224 (De plaatsbeschrijving van het huis) invullen op basis van een tekening. Cursistenboek p. 225-226 (Gesprek met de huisbaas): een voorbeelddialoogje. Kopieerblad 215: invuloefening die de cursisten moeten invullen op basis van het telefoongesprek dat ze met de lesgever voeren.
Introductie • Start deze activiteit door te verwijzen naar de gebeurtenissen op de cd-rom. Gebruik hiervoor de oefening 1 van het opdrachtenblad bij level 15. Vraag de cursisten wat er gebeurd is in de wasserette en waarom Janine huilt. • In deze activiteit gaat het erom als huurder de huisbaas te kunnen verwittigen en defecten te kunnen signaleren. Vraag de cursisten of ze al eens een overstroming gehad hebben in hun huis. Hebben ze toen de huisbaas verwittigd? Leg naar aanleiding hiervan de begrippen ‘huurder’ en ‘huisbaas’ uit met behulp van de illustratie in het cursistenboek (cu 218). • Bekijk vervolgens de plaatsbeschrijving (cu 223-224) en ga na of de cursisten al eens zo’n beschrijving gezien of ingevuld hebben. Licht toe met behulp van de tekeningen van het huis (cu 221-222), breng ook een aantal concepten aan in verband met de indeling en inrichting van een huis aan (eerste verdieping, kelder, keuken…).
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze activiteit leren cursisten defecten signaleren. Vandaar dat er in het cursistenboek (cu 219-220) een oefening voorzien is waar de cursisten via een dialoogje kennis maken met enkele uitdrukkingen en formuleringen die in die context van pas komen.
Bonte Was Handleiding
177
Contactuur 15
• Laat de cursisten in paren werken. Ze lezen eerst per twee het dialoogje tussen de twee vrienden Anna en Erik. Daaronder zijn twee oefeningen voorzien waarbij telkens het juiste antwoord aangekruist moet worden. • Overloop tenslotte de oplossingen klassikaal.
Stap 2 • In deze stap moeten de cursisten zelf defecten in huis noteren op een plaatsbeschrijving. Ze krijgen een plaatsbeschrijving (cu 223-224) en een tekening van een vooraanzicht en een dwarsdoorsnede van een huis (cu 221222). Ze moeten de tekening en de plaatsbeschrijving vergelijken en vervolgens de juiste zin aankruisen op de plaatsbeschrijving. • Bespreek het eerste item klassikaal als voorbeeld. Daarna kunnen de cursisten individueel of per twee aan het werk.
Stap 3 • De cursisten hebben in de vorige stap mogelijke defecten neergeschreven. Maar dit moeten ze ook mondeling kunnen uitleggen. Dat gebeurt in deze stap. De lesgever speelt huisbaas. De bedoeling is dat er een soort van ‘klassikaal telefoongesprek’ wordt gevoerd waarbij elke cursist een defect doorgeeft aan de huisbaas. Iedere cursist zou minstens één keer aan het woord moeten komen. Probeer hier met een beurtrol te werken.
• Aan de hand van de tekening van het huis (cu 221-222) en de plaatsbeschrijving
(cu 223-224) leggen cursisten uit waar er defecten zijn en vragen de huisbaas (de lesgever) om het zo snel mogelijk te repareren. Probeer het gesprek op te bouwen zoals het voorbeelddialoogje tussen de huisbaas en de huurder in het cursistenboek (cu 225-226). Vraag telkens wat het defect is en geef informatie over wie het komt herstellen en wanneer de herstelling zal gebeuren. De cursisten moeten hier gepast op kunnen reageren. Zij kunnen hiervoor eveneens gebruik maken van het voorbeelddialoogje (cu 225-226). Ze moeten dit zo nodig wel aanpassen aan hun eigen situatie.
• Om ervoor te zorgen dat de cursisten die niet aan het woord zijn, toch bij de activiteit betrokken zijn, is er een invulblad (ko 215) voorzien. Daarop moeten de cursisten telkens de gemaakte afspraken noteren (wie de herstelling uitvoert en wanneer de herstelling uitgevoerd wordt). Laat de cursisten dit invulblad na afloop met elkaar vergelijken.
Differentiatie en uitbreiding • Maak bij de introductie eventueel gebruik van het materiaal uit contactuur 4 activiteiten 2, 3 en 4 ( ko 33), (cu 37-41) en (cu 45-46). Hier werden namelijk reeds enkele termen rond wonen en huisinrichting geïntroduceerd.
• Voor het uitvoeren van de opdracht in stap 2 is het niet strikt nodig dat de cursisten de precieze functie kennen van een plaatsbeschrijving die door huurder en huisbaas gezamenlijk wordt opgesteld. Beoordeel zelf of het het haalbaar is om dit met de cursisten te bespreken.
• Als het gesprek in stap 3 niet vlot, laat dan een andere cursist bijspringen. • Als extra spreekoefening kan er na de activiteit een kort gesprek gehouden worden over de ervaringen van de cursisten met het signaleren van defecten en het verwittigen van de huisbaas. - Hebben jullie al eens defecten gehad in hun huis? Welke? - Hebben jullie het zelf hersteld? - Hebben jullie de huisbaas verwittigd? - Is de huisbaas langsgekomen? - Wie heeft de herstellingen toen betaald?
Bonte Was Handleiding
178
Contactuur 15
act.
2 De Brandweer De brandweer komt het water in de overstroomde wasserette wegpompen. In deze activiteit leren cursisten veiligheidsinstructies bij brand interpreteren en krijgen ze een luisteroefening waarbij ze moeten nagaan of de sprekers de instructies juist hebben opgevolgd.
Doelstellingen Lezen De cursisten begrijpen eenvoudige veiligheidsvoorschriften en een evacuatieplan met pictogrammen. Luisteren De cursisten kunnen uit een eenvoudige uitleg afleiden of de spreker zich aan bepaalde veiligheidsvoorschriften heeft gehouden. formele aspecten De cursisten maken in deze activiteit kennis met de als…dan…-constructie.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 15, oefening 2: vragen rond de passage op de cd-rom waarin Ariël de brandweer belt. Cursistenboek p. 227 (Een evacuatieplan): afbeelding van een evacuatieplan waarop enkele pictogrammen aangeduid zijn die de cursisten moeten benoemen. Cursistenboek p. 228-230 (Wat moet je doen als het brandt in het hotel?): 13 tekeningen waarbij de cursisten de juiste instructie moeten plakken/schrijven. Kopieerblad 216: 9 instructies die aangeven wat te doen in geval van brand. Kopieer deze voor iedere cursist en verknip 1 reeks tot strookjes. CD luisterfragmenten 35-38: vier hotelgasten die vertellen over de brand die ze hebben meegemaakt. Kopieerblad 217: uiitgeschreven tekst van de luisterfragmenten. Kopieer dit eventueel voor alle cursisten. Voor iedere twee cursisten 4 blanco kaartjes (ter grootte van een vierde van een A4-blad). Cursistenboek p. 231 (Wat hebben de gasten fout gedaan?): oefening waarbij de cursisten de foute handelingen van elke hotelgast moeten neerschrijven.
Introductie • Overloop met alle cursisten oefening 2 van het opdrachtenblad bij level 15. Bespreek naar aanleiding hiervan nog eens de procedure bij het verwittigen van de brandweer: wanneer bel je de brandweer? Hoe doe je dat? Verwijs naar het noodnummer 100 uit het vorige contactuur. • Wijs de cursisten ook op de verschillende voorzieningen in het gebouw waar de cursus Nederlands gegeven wordt: de brandblusapparaten, het brandalarm, brandladders, nooduitgangen,…
Bonte Was Handleiding
179
Contactuur 15
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bekijk de afbeelding van het evacuatieplan in het cursistenboek (cu 227). Vraag de cursisten of ze dit al eens gezien hebben. Op welke plaatsen vind je zo’n evacuatieplannen? - In hotelkamers - In openbare gebouwen: bibliotheek, cultureel centrum,… - In bioscopen en theaterzalen -… • Bespreek met de cursisten waarvoor zo’n evacuatieplan gebruikt wordt en wat erop aangeduid staat. In het cursistenboek (cu 227) kunnen de cursisten bij het evacuatieplan aanduiden wat de verschillende pictogrammen betekenen.
Stap 2 • Bij een evacuatieplan horen meestal ook ‘instructies bij brand’. Stel de cursisten de vragen: - Wat moet je doen als het brandt? - Wat mag je niet doen als het brandt? • Bespreek vervolgens de tekeningen in het cursistenboek (cu 228-230). Laat de cursisten proberen om te verwoorden wat er op de prenten te zien is. • Op het kopieerblad (ko 216) staan de 9 brandinstructies die bij deze tekeningen horen. Verknip het blad en deel de strookjes willekeurig uit aan de cursisten. Het is de bedoeling dat de cursisten de letter die bij de instructie hoort bij de juiste tekening schrijven. • Verbeter deze oefening klassikaal. Beeld eventueel de verschillende instructies uit. De cursisten moeten deze dan benoemen en controleren of ze de juiste oplossing hebben. Geef de cursisten een kopie van de instructies (ko 216)
Stap 3 • In een derde stap moeten de cursisten nagaan of iemand zich aan de veiligheidsvoorschriften heeft gehouden die in de vorige stap besproken zijn. • De cursisten luisteren eerst naar de getuigenissen van de hotelgasten (CD 3538). Geef de cursisten per twee 4 blanco bladen papier of kaartjes. Vraag na het beluisteren van de getuigenis van elke gast welke fouten deze volgens de cursisten gemaakt heeft. De cursisten schrijven op een kaartje of blad de letters van de instructies (ko 216) of de nummers van de tekeningen (cu 228-230) die de gast volgens hen overtreden heeft en steken het vervolgens omhoog. Geef ieder groepje genoeg tijd om hierover na te denken. • Vervolgens kunnen de verschillende antwoorden klassikaal besproken worden. Laat de cursisten hun antwoorden toelichten en probeer kleine discussie tussen de cursisten uit te lokken. - Wat heeft deze gast verkeerd gedaan? - Wat had hij dan beter gedaan? - Wat heeft elk van hen verkeerd gedaan? - Wat hadden ze beter gedaan? Stimuleer de cursisten om tijdens dit gesprek ook de als…dan…-constructie te gebruiken. • In het cursistenboek (cu 231) is plaats voorzien om neer te schrijven wat elke gast fout heeft gedaan. Oplossing bij gast 1:
Bonte Was Handleiding
180
Contactuur 15
Als het brandt, dan moet je eerst voelen of de binnendeur van de kamer warm aanvoelt. Als het brandt, dan moet je je bagage achterlaten in de kamer. Oplossing bij gast 2: Als het brandt, dan moet je eerst voelen of de binnendeur van de kamer warm aanvoelt. Als het brandt, dan mag je enkel de trappen gebruiken. Oplossing bij gast 3: Als het brand, dan moet je eerst voelen of de binnendeur van de kamer warm aanvoelt. Als het brandt, dan moet je onmiddellijk je kamer verlaten. Oplossing bij gast 4: Als de binnendeur van de kamer warm aanvoelt, dan moet je de kieren van de deur afdekken om de rook buiten te houden. Als het brandt, dan moet je kalm blijven. • Deel na afloop van deze stap eventueel de geschreven transcripties van de luisterteksten uit aan de cursisten, als neerslag (ko 217).
Differentiatie en uitbreiding • Als uitbreiding kan je bij stap 1 en 2 samen met de cursisten op zoek gaan naar evacuatievoorschriften en brandinstructies in het gebouw zelf. Bekijk wat er op het evacuatieplan staat en lees de brandinstructies. Bespreek deze met de cursisten: zijn deze hetzelfde als het evacuatieplan en de brandinstructies van het hotel in het cursistenboek? Laat de cursisten met hun eigen woorden uitleggen wat er in geval van brand in moet gebeuren in het gebouw waar ze les krijgen. • Als extra begripscontrole kan men de cursisten in stap 2 de brandinstructies zelf laten uitbeelden. De andere cursisten moeten dan raden om welke instructie het gaat. • Wanneer cursisten de luisterteksten in stap 3 niet helemaal begrijpen, laat dan enkele andere cursisten de situaties uitbeelden. • Om de activiteit af te sluiten, kan met de cursisten gepraat worden over de branden die ze eventueel zelf al eens meegemaakt hebben. Zo kunnen ze het taalaanbod uit deze activiteit verder inoefenen. - Waar was de brand? - Is de brandweer gekomen of werd de brand zelf geblust? - Heeft iemand ooit al eens een brandalarm meegemaakt? - Waar was dat? - Was het een echte brand of een vals alarm? -…
Bonte Was Handleiding
181
Contactuur 15
act.
3 Familie Mario de brandweerman stelt zijn familie voor. In deze activiteit leren cursisten familierelaties benoemen en vragen stellen met betrekking tot familierelaties.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen termen om familierelaties aan te duiden, en een aantal eenvoudige vragen die ermee in verband staan. Lezen De cursisten begrijpen een eenvoudige tekst waarin familierelaties beschreven worden. Spreken De cursisten kunnen eenvoudige vragen stellen met betrekking tot familierelaties.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 15, oefening 3: vragen bij de foto’s van Mario’s familieleden die Mario heeft laten zien. Cursistenboek p. 232-235 (De familie Quintens): invuloefening rond familierelaties bij een foto. Kopieerblad 218: stamboom van de familie Quintens. Cursistenboek p. 236-238 (De Britse koninklijke familie): invuloefening rond de Britse koninklijke familie. Kopieerbladen 219-220: rolkaartjes met daarop informatie over familieleden. Kopieer deze rolkaartjes één keer zodat iedere cursist een rolkaartje heeft (er zijn rolkaartjes voorzien voor 18 cursisten). Eventueel foto’s van je eigen familie/gezinsleden.
Introductie • In level 15 stelt Mario aan de hand van foto’s zijn familie voor aan Janine, Ariël en Jefke. Bekijk samen met de cursisten de foto’s op het opdrachtenblad oefening 3 en bespreek wie er op de foto’s staat.
• Laat eventueel een aantal foto’s zien van je eigen familie en introduceer (herhaal) op deze manier de basisterminologie: vader, moeder, dochter, ouders,… . Als cursisten foto’s bij zich hebben van hun eigen gezinsleden, laat ze deze dan ook kort voorstellen en benoemen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In de introductie werd de basisterminologie omtrent familierelaties geïntroduceerd. In het cursistenboek (cu 232-235) is een oefening voorzien waarbij de andere familierelaties voorgesteld worden, aan de hand van een foto (cu 232) van de familie Quintens. • In de eerste oefening wordt er vertrokken vanuit de basisterminologie ‘vader, moeder, broer, zus’. Op basis hiervan moeten de cursisten relaties met andere familieleden afleiden. De familie wordt voorgesteld vanuit het standpunt van Joke en Jonathan, twee kinderen. De cursisten vergelijken de uitspraken van deze kinderen en vullen de ontbrekende woorden telkens in. Laat de cursisten per twee
Bonte Was Handleiding
182
Contactuur 15
werken. In de tweede invuloefening moeten ze het juiste antwoord afleiden uit oefening 1. • Opmerking: in deze 2 oefeningen komen de eerste en derde persoon van het bezittelijke voornaamwoord vaak aan bod. De cursisten moeten deze voornaamwoorden kunnen interpreteren en gebruiken om de oefening tot een goed einde te brengen. Ga dus dieper op deze voornaamwoorden in als ze problemen opleveren voor sommige cursisten. • De oefeningen kunnen gecontroleerd worden aan de hand van een stamboom. Probeer om samen met de cursisten een soort van stamboom van de familie Quintens op het bord te tekenen. Laat de cursisten hierbij zoeken wie getrouwd is met wie, wie de zoon/dochter is van wie,… Leg ook duidelijk de symbolen/tekens uit die je in de stamboom gebruikt (bijvoorbeeld: x = getrouwd, verticale streep = dochter/zoon van,…)
Stap 2 • Om deze terminologie rond familierelaties nog eens extra in te oefenen is er in het cursistenboek (cu 236-238) een invuloefening voorzien rond de Britse koninklijke familie. Laat de cursisten de oefening per twee invullen. • Om de oefening te verbeteren worden er nieuwe paren gevormd zodat alle cursisten een andere partner krijgen. Ze vergelijken hun oplossingen. Ga langs bij de verschillende groepjes om te controleren of er problemen of verschillen zijn. Bespreek deze zonodig klassikaal.
Stap 3 • Nu wordt er een spel gespeeld waarbij de cursisten hun familie moeten herenigen. Elke cursist krijgt een rolkaartje (ko 219-220) en wordt zo lid van een fictieve familie. Het doel van het spel is dat de families elkaar zo snel mogelijk vinden. Op de rolkaartjes staat informatie over de verschillende leden van de familie. Door elkaar vragen te stellen moeten cursisten de informatie uitwisselen en op die manier alle leden van hun familie bij elkaar zien te krijgen. • Schrijf eventueel op het bord een lijstje van nuttige vragen die de cursisten tijdens het spel kunnen gebruiken. - Hoeveel zussen/broers heb je? - Heb je dochters/zonen? Hoeveel? - Leeft je grootmoeder/moeder nog? - Hou oud is je nichtje/dochter/tante? - Hoeveel kleinkinderen heb je? -… De gevraagde informatie is echter niet altijd op het rolkaartje van de andere cursist te vinden. Vandaar dat uitdrukkingen zoals ‘Dat weet ik niet’, ‘Die informatie heb ik niet’ eveneens op het bord kunnen komen. • Om het spel praktisch te organiseren, heeft elke familie een naam gekregen. Deze naam staat telkens vermeld op een rolkaartje van één familielid. Schrijf de namen van de drie gezinnen op een blad (of op het bord) en hang deze op in het lokaal. Als cursisten hun familieleden gevonden hebben, kunnen deze zich hier verzamelen. Op deze manier kan er enig overzicht gehouden worden. • Het spel is voorzien voor 18 cursisten. Als er minder dan 18 cursisten zijn, leg de overblijvende rolkaartjes dan op voorhand bij de verzamelplaatsen van de families waartoe ze horen, zodat de cursisten deze kunnen lezen en de nodige informatie eruit kunnen halen. Als er meer dan 18 cursisten zijn, laat sommige cursisten dan per twee werken. • Als de 3 families hun familieleden teruggevonden hebben, kan er even nagegaan worden of de samenstelling inderdaad wel klopt. Stel bij elke familie vragen in de trant van: - Hoeveel kinderen heb je? (dochters/zonen)
Bonte Was Handleiding
183
Contactuur 15
- Wie is jouw broer/zus? - Wie is jouw dochter/zoon? - Wie is jouw vader/moeder? - Hoe oud is jouw moeder/tante/dochter? -… Gebruik hier zoveel mogelijk het persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon.
Differentiatie en uitbreiding • De stamboom van de familie Quintens tekenen in stap 1 is misschien voor een aantal cursisten een moeilijke opdracht. Hou in het achterhoofd dat het tekenen van de stamboom geen doel op zich is in deze activiteit. Het zal wellicht enkel voor sterke cursisten een extra uitdaging zijn. Op het kopieerblad (ko 218) is de stamboom van de familie getekend. Deze kan eventueel achteraf uitgedeeld worden aan de cursisten. • In stap 3 kan de lesgever eventueel zelf ook deelnemen en tegelijkertijd de cursisten ondersteunen. • In een sterke groep cursisten kan er in stap 3 opnieuw gewerkt worden met de stamboom. Als alle familieleden elkaar gevonden hebben, kunnen de cursisten proberen om de stamboom van hun familie te reconstrueren op het bord. Met lijnen en pijlen (op dezelfde manier als in stap 1) moeten ze proberen duidelijk te maken hoe hun familie eruit ziet. • Wanneer de cursisten de verschillende termen voor familierelaties goed onder de knie hebben, kunnen eventueel ook nog andere termen, zoals ‘schoonzoon’ en ‘schoondochter’ aangebracht worden.
Bonte Was Handleiding
184
Contactuur 15
act.
4 De juiste vakman Ariël belt de loodgieter om de kapotte waterleiding te komen herstellen. In deze activiteit leren cursisten welke vakman ze nodig hebben en hoe ze hem of haar kunnen opbellen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de hoofdzaken in een korte beschrijving die mensen van hun beroepsbezigheden geven. Lezen De cursisten begrijpen de essentiële informatie in advertenties van vakmensen. Spreken De cursisten kunnen een telefonische afspraak maken met een vakman voor het uitvoeren van een herstelling. De cursisten kunnen een ‘verkeerd verbonden’-gesprek voeren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 15, oefening 4. Cursistenboek p. 239-240 (De advertentiekrant): 4 advertenties voor vakmensen. Kopieerblad 221: illustra0ties van verschillende soorten werkmannen. CD luisterfragmenten 39-42: dialogen tussen vakmensen en klanten. Kopieerbladen 222-223: transcripties van de luisterfragmenten. Cursistenboek p. 241-242 (Ik zoek een schilder): voorbeelddialoogje bij de telefoongesprekken die de cursisten in stap 3 zullen moeten voeren, aan te vullen door de cursisten. Kopieerbladen 224-227: rolkaartjes voor loodgieter, garagist, kapper, tvreparateur. Kopieer deze rolkaartjes zodat de helft van de cursisten één van deze kaartjes krijgt. Kopieerbladen 228-229: opdrachtkaartjes voor de cursisten die de juiste vakman moeten zoeken. Kopieer deze rolkaartjes zodat de helft van de cursisten één van deze kaartjes krijgt. Let erop dat er voor elk rolkaartje ook een opdrachtkaartje gebruikt wordt.
Introductie • Ariël en Janine hebben een vakman gebeld om het probleem met de watertoevoer op te lossen. Laat de cursisten oefening 4 op het opdrachtenblad bij level 15 nemen en overloop de verschillende vragen.
• Hou een kort gesprek met de cursisten over ‘klussen’ om hun voorkennis te peilen. Knappen de cursisten hun klusjes zelf op? Of bellen ze een werkman op? Welke klusjes knappen ze zelf op? (schilderen, behangen,…) Welke klusjes laten ze door een werkman doen? (afvoer maken, auto maken,…)
• Introduceer vervolgens ook enkele termen voor beroepen: -
Bonte Was Handleiding
Wat doet een schilder? Wat doet een schrijnwerker? Wat doet een timmerman? Wat doet een aannemer? …
185
Contactuur 15
Indien nodig, kan gebruik gemaakt worden van enkele verduidelijkende illustraties (ko 221).
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten bekijken de ‘advertentiekrant’ voor vakmensen en reparatiediensten in hun cursistenboek (cu 239-240). Vervolgens luisteren ze naar de gesprekken tussen de klanten en de vakmensen (CD 39-42). Vraag na het beluisteren van ieder fragment welke advertentie erbij past. Laat de fragmenten zonodig meerdere keren beluisteren.
Stap 2 • In stap 3 zullen de cursisten zelf een telefoongesprek moeten voeren met de werkman die ze nodig hebben. Vandaar dat ze in deze stap een dialoogje tussen een klant en een vakman verder moeten aanvullen (cu 241-242). In stap 3 kunnen ze de ingevulde versie dan als richtsnoer gebruiken. • Om het dialoogje aan te vullen, moet de juiste zin gekozen worden uit het bovenstaande kadertje. Laat de cursisten in groepjes van drie werken. Iedere cursist kan dan één personage voor zijn rekening nemen. • Kies na afloop drie cursisten uit verschillende groepjes die de dialoog voor de klas voorlezen. De andere cursisten kunnen hun oplossingen controleren.
Stap 3 • Verdeel de klas in twee gelijke groepen. Voor deze activiteit is wat ruimte nodig dus als het lokaal te klein is, is het aan te bevelen om een wat ruimere locatie op te zoeken. • De ene helft van de klas krijgt een opdrachtkaartje (ko 228-229) met daarop een probleemschets: zij moeten de juiste vakman opbellen voor een probleem en een aantal afspraken maken met deze vakman. • De andere helft van de klas krijgt een rolkaartje(ko 224-227). Zij spelen de rol van de vakmannen: loodgieter, tv-reparateur, enzovoort. Op hun kaartje staan een aantal gegevens waarmee ze de vragen van de ‘klant-cursisten’ zullen kunnen beantwoorden.
• De cursisten gaan vervolgens telefoneren met de verschillende vakmensen. De ‘vakmensen’ verspreiden zich in het lokaal. De andere cursisten kiezen een ‘vakman’ uit door voor hem of haar te gaan staan. Dan kunnen ze hun partner ‘opbellen’ en proberen om de opdracht op hun kaartje door middel van een telefoongesprek uit te voeren.
• Omdat de cursisten aanvankelijk niet weten wie welke rol op zich neemt, zal het vaak voorkomen dat een cursist ‘verkeerd verbonden’ is. Hij/zij staat dan bijvoorbeeld bij een loodgieter, terwijl hij/zij eigenlijk een elektricien nodig heeft. In dat geval kan het gesprek meteen afgesloten worden via de formule ‘Excuseer, ik heb een verkeerd nummer gedraaid’ en gaat de cursist gewoon naar de volgende vakman, tot hij/zij de loodgieter gevonden heeft. Schrijf enkele nuttige formuleringen eventueel op het bord.
• Demonstreer het spel eerst voor de hele groep door zelf eerst als klant naar een aantal ‘vakmensen’ (gespeeld door cursisten) te telefoneren. • Als de cursisten de nodige informatie hebben en een afspraak gemaakt hebben, kunnen ze dit noteren naast de vragen op het opdrachtenkaartje (de klanten) of in hun agenda op het rolkaartje (de vakmensen).
Bonte Was Handleiding
186
Contactuur 15
• Om achteraf enige controle in te lassen, kan de lesgever enkele vragen stellen
aan de cursistenparen die een afspraak hebben gemaakt. Beide partners zouden hetzelfde antwoord moeten hebben. Hier kunnen eveneens andere cursisten bij betrokken worden die dezelfde opdracht hadden.
Differentiatie en uitbreiding • Naar aanleiding van deze activiteit kunnen ook advertenties in de gouden gids bekeken worden en kan het gebruik van de gouden gids toegelicht en ingeoefend worden. Voorzie hiervoor een aantal bijkomende opdrachten, bijvoorbeeld: - Zoek het telefoonnummer van een garagist in de buurt van [plaats].
• Prijsoffertes begrijpen komt in een volgend level aan bod. Vandaar dat daar in deze activiteit niet op ingegaan wordt.
• Op de kopieerbladen (ko 222-223) staan de dialogen tussen klanten en vakmensen uit stap 1 uitgeschreven. De cursisten kunnen deze tijdens het spel in stap 3 gebruiken als voorbeeld, wanneer ze moeite hebben met het voeren van de dialogen.
Bonte Was Handleiding
187
Contactuur 15
act.
5 Kan je me helpen? Ariël helpt Jefke die dorst heeft, zich verveelt en natte voeten heeft. In deze activiteit leren cursisten een aantal vragen om hulp begrijpen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen een vraag om hulp of een gunst. Spreken De cursisten kunnen gepast reageren op een vraag om hulp of een gunst.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 15, oefening 5:de cursisten geven aan wat Ariël allemaal doet voor Jefke. Kopieerbladen 230-236: Bingo-spel. Kopieerinstructies: als in groepjes van 4 wordt gespeeld, moeten voor elke groep de 4 verschillende versies van de kaarten met tekeningen gekopieerd worden en vier keer de kaartjes met vragen. Als in grote groep wordt gespeeld, moet voor iedere cursist één kaart met tekeningen gekopieerd worden (zodanig dat de 4 versies in omloop zijn), de kaartjes met vragen moeten dan 6 keer gekopieerd worden. Cursistenboek p. 243-245 (Kan u mij helpen?): een oefening waarbij tekeningen met de juiste vraag verbonden dienen te worden
Introductie • Overloop met de cursisten oefening 5 op het opdrachtenblad bij level 15: Jefke vraagt Ariël om een gunst, wat antwoordt Ariël? • In deze activiteit leren de cursisten vragen om hulp begrijpen aan de hand van een Bingo-spel. Ga na of de cursisten dit spel kennen. Laat de cursisten eventueel zelf uitleggen hoe dit spel in zijn werk gaat.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Dit spel kan op twee manieren gespeeld worden: ofwel met de hele groep ofwel in groepjes van ongeveer 4 cursisten. • Elke cursist krijgt een Bingo-kaart met tekeningen (ko 230-233). Er zijn vier verschillende versies van deze kaart. Als er in kleine groepjes gespeeld wordt, geef je elke cursist een andere versie. Als er in de grote groep gewerkt wordt, zorg je dat er van elke versie ongeveer even veel exemplaren gebruikt worden. • In kleine groepjes: kopieer voor elk groepje vier keer de kaartjes met vragen (ko 234-236). Schud ze door elkaar en leg ze met de tekst naar beneden op tafel. Elke cursist in het groepje neemt nu om beurt het bovenste kaartje van de stapel. Als een cursist een kaartje trekt dat bij een van de tekeningen op zijn Bingo-kaart past, dan mag hij dat kaartje houden en op zijn kaart leggen. Past het kaartje niet bij een van de tekeningen dan legt hij het met de tekst naar beneden weer op
Bonte Was Handleiding
188
Contactuur 15
tafel en mag de volgende cursist een nieuw kaartje nemen. Wie als eerste een volle kaart heeft roept 'Bingo!' en is de winnaar. • In een grote groep kan het accent meer op luistervaardigheid gelegd worden. De lesgever leest dan een kaartje voor en de cursist die als eerste aangeeft dat hij de bijpassende tekening op zijn kaart heeft, krijgt het kaartje. Zorg dat elke vraag een aantal keren terugkeert.
Stap 2 • Als neerslag staat er in het cursistenboek (cu 243-245) een oefening waarbij de elke tekening met een vraag moet verbonden worden. Laat de cursisten hier individueel aan werken.
• Nadat de cursisten deze oefening gemaakt hebben, kan je de antwoorden
controleren door de kaartjes met tekeningen om beurt omhoog te steken en de cursisten telkens de vraag te laten verwoorden die erbij hoort.
Differentiatie en uitbreiding • De activiteit in stap 1 kan productief uitgebreid worden door cursisten ook te laten reageren op de vragen alvorens ze het kaartje krijgen. Verzamel op voorhand een aantal mogelijke reacties: - Natuurlijk, geen probleem. - Sorry, ik heb nu geen tijd. - Dat weet ik niet, ik ben niet van hier. -…
• Nog een manier om het Bingo-spel productiever te maken, is de kaartjes met
vragen te vervangen door kaartjes met tekeningen. De lesgever trekt dan een kaartje met een tekening en laat dit aan de cursisten zien. De cursist die het eerst de bijhorende vraag kan verwoorden krijgt het kaartje om op zijn bingo-kaart te leggen. Wie het eerst een volle kaart heeft is de winnaar.
Bonte Was Handleiding
189
Contactuur 15
Contactuur 16
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Wat doe jij graag? Hoeveel kost dat? Ik versta het niet De loodgieter is een vrouw
act.
1 Wat doe jij graag? John en Eva hebben een gesprek over hun hobby’s en interesses. In deze activiteit leren cursisten hoe ze hun voorkeuren en interesses kunnen uitdrukken.
Doelstellingen Luisteren/lezen De cursisten begrijpen essentiële informatie in een gesprek over hobby’s, voorkeuren en persoonlijke smaak. Spreken De cursisten kunnen vragen stellen en beantwoorden in verband met hun voorkeuren en interesses.
Materiaal CD luisterfragmenten 43: John vraagt naar Eva’s hobby’s. Opdrachtenblad bij level 16, oefening1: de cursisten moeten de naam van John of Eva bij diens hobby of interesse schrijven. Kopieerblad 237: afbeeldingen van drie mannen en drie vrouwen die vertellen over hun hobby’s, interesses en karaktereigenschappen. Kopieer deze afbeeldingen één keer in een uitvergroot formaat en knip ze uit. Cursistenboek p. 247-249 (Wat zijn je hobby’s?): drie vrouwen vertellen over hun hobby’s en interesses. CD luisterfragmenten 44-46: drie mannen vertellen over hun hobby’s en interesses. Kopieerblad 238: uitgeschreven teksten van luisterfragmenten. Cursistenboek p. 250-252 (Mijn hobby’s): invuloefening bij drie mannen die over zichzelf vertellen. Cursistenboek p. 253 (Wie hoort bij elkaar?): de cursisten moeten de hobby’s en interesses van enkele mensen vergelijken en aangeven welke personen een goed koppel zouden vormen. Kopieerblad 239: formulier waarop elke cursist zijn hobby’s en interesses moet opschrijven. Kopieer dit blad één keer voor elke cursist. Cursistenboek p. 254 (Interview van een collega-cursist): vragenlijst. Cursistenboek p. 255: (Kruiswoordraadsel): rond hobby’s en interesses.
Introductie • Luister naar het fragment waarin John naar Eva’s hobby’s en interesses informeert (CD 43). • Oplossing: Trompet Hond Cello Klassieke muziek
Eva: Wit konijn Cello (Klassieke muziek)
John: Niet gebruikt: Drumstel Kat Tennis Ping Pong
• Verwijs naar oefening 1 op het opdrachtenblad bij level 16. Waarom zouden John en Eva een goed koppel zijn? Hebben ze dezelfde interesses, hobby’s?
Bonte Was Handleiding
191
Contactuur 16
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze stap moeten de cursisten mannen en vrouwen gaan koppelen. Op basis van de hobby’s en interesses van de mannen en vrouwen moeten de cursisten nagaan welke man het best bij welke vrouw past. • Hang de foto’s van de drie mannen en vrouwen (ko 237) op aan het bord. Leg uit dat je geschikte partners zoekt voor de vrouwen die in het cursistenboek beschreven staan (cu 247-249). Laat cursisten eerst lezen wat de vrouwen over zichzelf vertellen en zorg dat ze alles begrijpen. • De cursisten moeten de vetgedrukte hobby’s, interesses en karaktereigenschappen onder de juiste foto schrijven. • Luister vervolgens naar de drie mannen die over zichzelf vertellen (CD 44-46). De cursisten kunnen het gesprek gedeeltelijk volgen in hun cursistenboek (cu 250-252). De termen die naar de hobby’s en interesses verwijzen zijn echter weggelaten en vervangen door een stippellijn. Het is de bedoeling dat de cursisten deze termen zelf invullen. Als hulpmiddel kunnen ze kijken naar de afbeeldingen onder de foto van de man. Uiteraard kunnen ze ook teruggrijpen op het tekst- en beeldmateriaal bij de drie vrouwen. Sommige hobby’s en voorkeuren van de mannen zijn nog niet expliciet ter sprake gekomen (postzegels, toneel, zwemmen, friet met biefstuk, spaghetti). Kijk of de cursisten ze zo kunnen benoemen. Indien dit niet het geval is, ga dan dieper op deze hobby’s in, benoem ze en laat de cursisten de benamingen bij de foto’s in het cursistenboek schrijven. Je kan de luisterfragmenten een aantal keer te laten horen. • Laat de cursisten nu opdracht in het cursistenboek (cu 253) bekijken. Bij wie van de drie mannen past elke vrouw? Waarom? Bij elkaar passen betekent niet dat je noodzakelijk over alles hetzelfde denkt of over de hele lijn dezelfde interesses hebt. Op welke punten zullen de gevormde koppels ‘water bij de wijn’ moeten doen? Op welke punten zullen er helemaal geen problemen zijn?
Stap 2 • In deze stap werken de cursisten rond hun eigen hobby’s en interesses en maken ze tevens kennis met de interesses van de andere cursisten.
• De cursisten schrijven hun eigen voorkeuren op een fiche (ko 239) onder de hoofdingen hobby’s, eten, sport, tv en karakter. De papiertjes worden herverdeeld zodat elke cursist de voorkeuren van een andere cursist in handen krijgt. De cursisten moeten nu de persoon vinden van wie ze het papiertje in handen hebben door elkaar vragen te stellen en vragen te beantwoorden: Wat zijn je hobby’s? Wat eet je graag? Doe je aan sport? Kijk je graag tv? Als er problemen zijn, dan kan je een aantal vragen die de cursisten elkaar stellen, op het bord schrijven. Nu mag elke cursist raden van wie de fiche is, die hij in handen heeft. Indien hij fout gokt moet hij luidop voorlezen wat er op de fiche staat en mogen de andere cursisten (met uitzondering van de cursist van wie de fiche is) raden. • In een tweede opdracht werken de cursisten in paren. Ze interviewen elkaar over hun hobby’s en interesses op basis van de vragenlijst in hun cursistenboek (cu
Bonte Was Handleiding
192
Contactuur 16
254), daarna vertellen ze over elkaar aan de hele groep. De cursisten mogen zelf ook nog vragen verzinnen indien ze dat willen. Bij deze opdracht wisselen de twee cursisten van cursistenboek. Cursist A schrijft de antwoorden van Cursist B dus in het cursistenboek van cursist B. Zo heeft elke cursist zijn antwoorden in zijn cursistenboek staan (en heeft hij meer aan de neerslag als hij later de oefening opnieuw bekijkt). Overloop de vragen eerst en controleer of iedereen alles begrijpt. Geef extra uitleg indien nodig. Je kan ook rondgaan en meer uitleg geven terwijl de cursisten aan de opdracht werken.
Stap 3 • Als neerslag in het cursistenboek: een kruiswoordraadsel omtrent hobby’s en interesses. Aan de hand van afbeeldingen moeten cursisten de juiste hobby’s invullen (cu 255). Deze oefening dient als herhaling. De termen die de cursisten moeten invullen zijn al eerder ter sprake gekomen in het contactuur. • Als ze alle woorden hebben gevonden verschijnt er verticaal een woord dat ook iets met hobby’s en interesses te maken heeft. Dit woord moeten de cursisten dan zelf weer tekenen. Oplossingen: - Fitness - Pizza - Trompet - Toneel - Tennis - Postzegel - Zwemmen
(het woord dat verticaal verschijnt: FIETSEN.)
Differentiatie en uitbreiding • Eventueel kan je bij stap 1 ook de volledige teksten van de mannen (ko 238) uitdelen indien de cursisten teveel moeite hebben om de oefening op te lossen. Hier kan je dus ook de oplossing van de invuloefening vinden. • Als uitbreiding bij stap 2 kan je telkens twee willekeurig gekozen briefjes bekijken en de groep laten beslissen en beargumenteren of deze combinatie een goed koppel zou zijn. Je kan dit eerst ‘anoniem’ doen en dan vragen aan de schrijvers van de briefjes om zich bekend te maken.
• Een hulpmiddel bij stap 1: kopieer de uitgeschreven versie van de mannen die vertellen over hun hobby’s en interesses (ko 238) voor elke cursist, maar deel het pas uit als blijkt dat de cursisten problemen hebben met het begrijpen van het luisterfragment en een extra hulpmiddel nodig hebben. Als ze geen problemen hebben, deel dan de tekst na de opdracht uit als neerslag.
• Indien de cursisten bij het kruiswoordraadsel een woord niet kunnen vinden kan
je hen helpen door enkele letters van het woord voor te zeggen (eventueel vul je bepaalde letters op voorhand in om het de cursisten iets gemakkelijker te maken) of kan je hen aanmoedigen om in hun materiaal (kopieerbladen, cursistenboek) naar de oplossing te zoeken.
Bonte Was Handleiding
193
Contactuur 16
act.
2 Hoeveel kost dat? Eva de loodgieter berekent haar loon. In deze activiteit leren cursisten de gegevens op een offerte of factuur juist interpreteren.
Doelstellingen Lezen De cursisten kunnen op basis van een folder of prijsofferte inschatten hoeveel ze voor een product of dienst moeten betalen. De cursisten begrijpen de ‘kleine lettertjes’ van een offerte of factuur. Spreken De cursisten kunnen zowel uitleg vragen als informatie geven bij een offerte of factuur.
Materiaal CD luisterfragmenten 47: Ariël, Eva en John praten over de kostprijs van de reparatie. Opdrachtenblad bij level 16, oefening 2: vul de ontbrekende delen in op een offerte. Kopieerblad 240: factuur van Eva voor de reparatie van de kraan. Kopieer de factuur één keer voor elke cursist. Cursistenboek p. 256-257 (Offertes): lege offertepapieren voor kraan, wasbak, douche, bad. Kopieerblad 241: kaartjes met de tarieven van de verplaatsingskosten, materiaalkosten en uurloon. Kopieer de kaartjes één keer per vier cursisten en knip ze uit. Kopieerblad 242: het onderscheid tussen offerte en factuur kort weergegeven. Kopieer (optioneel) het overzicht één keer voor elke cursist. Kopieerblad 243: afbeelding van een briefje van 500 Euro. Kopieer het briefje één keer per groep en knip het uit. Kopieerbladen 244-245: prijsoffertes van een aantal herstellingen en aankopen. Kopieer de offertes één keer voor elk groepje cursisten en knip ze uit. Kopieerblad 246: een leeg boodschappenlijstje. Kopieer het één keer voor elk groepje. Cursistenboek p. 258 (Twee offertes van schilders). Kopieerblad 247: twee facturen van schilders. Kopieer ze één keer voor elke cursist. Cursistenboek p. 259 (Een offerte begrijpen): oefening rond begrippen zoals ‘per uur’, ‘inclusief’,…
Introductie • Luister naar het fragment (CD 47) waarin Ariël, Eva en John het hebben over de kostprijs van de reparatie van de kraan. • Verwijs naar het opdrachtenblad bij level 16, oefening 2. Controleer of de cursisten de ontbrekende delen juist hebben ingevuld. Laat het luisterfragment eventueel een aantal keer horen. • Verbeter daarna samen op het opdrachtenblad hoeveel Ariël aan Eva zal moeten betalen (oplossing: 75 euro).
Bonte Was Handleiding
194
Contactuur 16
• Geef de cursisten vervolgens de factuur die Eva naar Ariël heeft gestuurd (ko 240). Stemt het bedrag dat op de factuur staat (70 euro) overeen met de berekeningen van de cursisten? • Vraag aan de cursisten hoe het komt dat de twee bedragen niet hetzelfde zijn. Als ze hier moeilijkheden mee hebben, vergelijk de verschillende onderdelen van de formulieren dan om de beurt. Vraag de cursisten wat ‘hetzelfde’ is en wat ‘anders’ is. Leg uit dat het bedrag niet overeenstemt omdat Ariël aan Eva heeft gevraagd om iets van de prijs af te doen en omdat de materiaalkosten 5 € duurder zijn.
• Wijs hen op het verschil tussen een offerte (een eerste, voorlopige schatting van de kostprijs) en een factuur (de definitieve berekening van de kostprijs). Verwijs in je uitleg naar het voorbeeld van Ariël en Eva. Deel eventueel het kopieerblad (ko 242) uit of schrijf deze gegevens op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze stap moeten de cursisten zelf gaan berekenen hoeveel een reparatie kost. • Verdeel de cursisten in groepjes van vier personen. Eén cursist van de groep bekijkt de oefening in het cursistenboek (cu 256-257). Verdeel de drie uitgeknipte kaartjes (ko 241) met respectievelijk de verplaatsingskosten, de materiaalkosten en de tarieven van het uurloon onder de drie andere cursisten. • De cursist die het cursistenboek voor zich heeft liggen moet nu gaan berekenen hoeveel het kost om een kraan te herstellen. Om die berekening te maken moet hij bij de drie andere cursisten gaan informeren. Eerst vraagt hij welke cursist het kaartje met de tarieven van het uurloon voor zich heeft. Aan die cursist vraagt hij hoeveel het uurloon bedraagt om een kraan te herstellen. Het bedrag schrijft hij in het cursistenboek. Daarna komen de materiaalkosten en de verplaatsingskosten aan bod (voor deze tarieven moet hij bij de andere cursisten informeren). Nu heeft hij voldoende gegevens om de kosten te berekenen. • Als de cursist klaar is met de berekening dan schuiven de drie kaartjes met tarieven en het cursistenboek één plaats door (met de wijzers van de klok). Aangezien er vier oefeningen zijn heeft elke cursist zowel met het cursistenboek als met de drie kaartjes moeten werken. • Indien nodig kan je één berekening klassikaal uitvoeren bij wijze van voorbeeld. Je vraagt zelf de nodige gegevens aan de cursisten en voert op het bord de berekening uit. • Als de vier berekeningen gemaakt zijn kan je de oplossingen klassikaal overlopen en de cursisten zelf de oorsprong van eventuele verschillen laten uitzoeken. Oplossingen: - kraan herstellen: € 65 - douche installeren: € 430
- wasbak installeren: € 125 - bad installeren: € 615
Stap 2 • De cursisten krijgen een budget van 500 euro. Daarmee moeten ze een aantal herstellingen laten uitvoeren en aankopen doen. Op basis van de gegevens in de prijsoffertes moeten ze bepalen waaraan ze het beschikbare budget gaan besteden. • Verdeel de cursisten in kleine groepjes. Geef elke groep het briefje van 500 euro (ko 243). Leg uit dat de groep 500 euro heeft waarmee aankopen gedaan mogen
Bonte Was Handleiding
195
Contactuur 16
worden. Geef hen de uitgeknipte prijsoffertes (ko 244-245). Omdat de cursisten onmogelijk alles kunnen kopen zullen ze keuzes moeten maken. • Laat elk groepje nu voor zich uitmaken waaraan ze het budget zullen besteden. De cursisten moeten hun keuze noteren op het boodschappenlijstje (ko 246) en uitrekenen hoeveel hun uitgaven bedragen. • Als iedereen klaar is laat je elk groepje zijn keuze voorstellen en verdedigen. • Er zijn natuurlijk meerdere oplossingen mogelijk. Toch is de ene oplossing waarschijnlijker dan de andere: Een groepje dat ervoor heeft gekozen om het bubbelbad aan te schaffen heeft er geen rekening mee gehouden dat er dan ook water nodig is. Het budget laat niet toe om én het bubbelbad te kopen én de waterrekening te betalen. Een bubbelbad zonder water is vrij zinloos… Een groepje dat ervoor kiest om een computer te huren in plaats van de oude te laten herstellen kiest voor de goedkoopste oplossing… op korte termijn. De oude computer laten herstellen is voordeliger op lange termijn (maar dan moet hij zeker nog 2 jaar meegaan) enz. • Hebben de cursisten rekening gehouden met deze elementen? Staan ze nog steeds achter hun keuze of niet?
Stap 3 • In deze stap leren de cursisten rekening houden met ‘de kleine lettertjes’ van een offerte. Om dit goed te kunnen inschatten moeten ze de betekenis van termen als: inclusief, exclusief, per (uur), verplaatsingskosten,… leren kennen. • Leg uit dat het leslokaal herschilderd moet worden. Hiervoor heb je zelf al bij twee schilders geïnformeerd: ‘Schilderwerken Marc’ en ‘Ben de Schilder’. Zij zijn allebei al eens een kijkje komen nemen in het lokaal en hebben een schatting van de kostprijs, een zogenaamde offerte gemaakt. • Laat de cursisten in hun cursistenboek (cu 258) de twee offertes bekijken en vraag welke schilder volgens hen het lokaal mag komen schilderen (ze moeten m.a.w. de goedkoopste schilder zoeken). Opmerking: op het eerste gezicht lijkt Ben de voorkeur te genieten. Ben heeft de korting van 10 € echter al meteen in zijn offerte in rekening gebracht. Marc heeft dit met zijn 20 € korting nog niet gedaan. Het begrip van de termen ‘exclusief’ en ‘inclusief’ is hier dus cruciaal. Bovendien verhoogt Ben zijn prijs ook met 10% indien hij na de kantooruren moet werken. Overdag kan er niet in de school gewerkt worden omdat er nog lessen plaatsvinden. Marc rekent hiervoor niets extra aan. Uiteindelijk is hij dus het goedkoopst. Het geeft niet als de cursisten het addertje onder het gras niet opgemerkt hebben aangezien het er opzettelijk is ingestoken om het belang van de ‘kleine lettertjes’ aan te tonen. • Schrijf de vragen ‘Wie is het goedkoopst?’ en ‘Wie is het duurst?’ op het bord. Vraag de cursisten om de offerte van de goedkoopste schilder in de lucht te steken. Heeft iedereen dezelfde keuze gemaakt? Laat de cursisten hun keuze verantwoorden. Eventueel kunnen ze hun berekening aan het bord komen verdedigen. Verklap het juiste antwoord nog niet. Hiervoor gaan we nog een stap verder. • Deel nu de twee facturen (ko 247) uit en vertel de cursisten dat dit de definitieve kostprijs is van de schilderwerken. Wie is er nu het goedkoopst? Laat ze de twee facturen vergelijken met de twee offertes. Waar zitten de grote verschillen? Overloop elke factuur stap voor stap en geef uitleg bij termen zoals ‘per uur’, ‘per km’, ‘per stuk’, ‘korting’, ‘inclusief’, ‘exclusief’.
Bonte Was Handleiding
196
Contactuur 16
• Als neerslag kan je de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 259) laten oplossen. Hier worden begrippen zoals ‘per uur’, ‘inclusief’,… nog even herhaald. Oplossing: - korting - per kilometer (km) - inclusief verplaatsingskosten - per uur - exclusief verplaatsingskosten - per stuk
Differentiatie en uitbreiding • Als geheugensteuntje bij ‘inclusief/exclusief’ (in stap 3) kan je wijzen op het feit dat bij inclusief alles inbegrepen is of er al in zit.
Bonte Was Handleiding
197
Contactuur 16
act.
3 Ik versta het niet… Jefke roept iets tegen Ariël, maar die begrijpt hem niet door het lawaai van de loodgieter. Deze activiteit draait rond de verschillende manieren waarop onbegrip geuit kan worden.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen uitingen van onbegrip. Spreken De cursisten kunnen duidelijk maken dat ze iets niet begrijpen.
Materiaal CD luisterfragmenten 48: Jefke zegt iets maar wordt gestoord door het lawaai van Eva. Opdrachtenblad bij level 16, oefening 3: meerkeuzevragen waarin cursisten moeten aangeven wat het probleem van Jefke is. CD luisterfragmenten 49-53: luisterteksten waarin uitdrukkingen gebruikt worden die aangeven dat je iets niet verstaat. Cursistenboek p. 260-262 (Ik begrijp het niet): meerkeuzevragen bij de luisterteksten. Kopieerblad 248: mogelijke uitingen van onbegrip. Kopieer ze één keer voor elke cursist en knip ze uit. Cursistenboek p. 263 (Ik heb je niet goed begrepen): combineer de situatie met de juiste uiting van onbegrip.
Introductie • Luister naar het fragment (CD 48) waarin Jefke iets tegen Ariël probeert te zeggen maar gestoord wordt door het lawaai van Eva die de kraan herstelt.
• Verwijs naar oefening 3 op het opdrachtenblad bij level 16. Wat is het probleem van Jefke?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Cursisten luisteren naar de luisterteksten (CD 49-53) en duiden in hun cursistenboek (cu 260-262) aan welke uitdrukking er gebruikt wordt om aan te geven dat je iets niet verstaat. Overloop de oplossingen en laat de cursisten hun antwoorden motiveren.
Stap 2 • In deze stap moeten de cursisten zelf de gepaste uitdrukking kiezen om hun onbegrip te uiten. • Deel de kaartjes met mogelijke reacties (ko 248) uit aan de cursisten. Overloop de reacties en vraag aan de cursisten op welke situatie elke reactie van toepassing zou kunnen zijn. Lees daarna zelf één voor één de onderstaande
Bonte Was Handleiding
198
Contactuur 16
situaties voor. De cursisten moeten na elke situatie het kaartje met de uiting van onbegrip (die volgens hen bij de situatie aansluit) in de lucht steken. - (heel stil) ‘Kan iedereen eens achter zijn stoel gaan staan?’ (na de reactie van de cursisten: de zin herhalen, maar dan veel luider) - ‘Snakkar de engelsk?’ (= Noors voor ‘spreekt u Engels?’) (na de reactie van de cursisten: ‘Spreekt u Engels?’) - (heel snel) ‘Weet iemand wat de hoofdstad van België is en kan er mij iemand de buurlanden van België geven?’ (na de reactie van de cursisten: de zin herhalen, maar dan veel trager) - ‘Hoeveel is het product van 4 en 5?’ (na de reactie van de cursisten: ‘Hoeveel is 4 maal 5?’) - ‘Hier komen de data van de komende lesmomenten’ (even wachten om te zien of er al reactie komt bij de cursisten). Daarna de data geven. (na de reactie van de cursisten de data zeggen of nog eens herhalen) - Eventueel kan je zelf nog een aantal voorbeelden verzinnen.
• Laat de cursisten eventueel per twee samenwerken en overloop de oplossingen met de hele groep. De cursisten moeten zelf hun oplossingen verantwoorden.
• Als de cursisten een verkeerd kaartje in de lucht steken, voer dan die instructie ook effectief uit zodat de fout duidelijk wordt.
• Laat de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 263) maken. Overloop de opdracht daarna klassikaal.
Differentiatie en uitbreiding • Probeer zelf tijdens de lessen regelmatig uitdrukkingen als ‘Ik begrijp je niet’, ‘Kan je dat nog eens herhalen’, … te gebruiken in interacties met de cursisten. Probeer cursisten er ook toe aan te zetten om hun onbegrip zoveel mogelijk talig te signaleren.
• Je kan de cursisten ook zelf een vraag tot verduidelijking laten uitlokken bij stap 2. Een cursist komt naar voor en lokt de reactie uit (bijvoorbeeld door te snel te spreken, een moeilijk woord te gebruiken, …). De andere cursisten kunnen ook hier de kaartjes in de lucht steken om te reageren. Eventueel kan je al een aantal opdrachtkaartjes maken voor de cursist die vooraan staat (bijvoorbeeld ‘Praat te snel’, ‘Praat te stil’, ‘Gebruik het woord, ‘Ik begrijp je niet’, ‘Kan je dat nog eens herhalen’, …)
Bonte Was Handleiding
199
Contactuur 16
act.
4 De loodgieter is een vrouw De loodgieter blijkt een vrouw te zijn…. . Deze activiteit draait rond mannen- en vrouwenberoepen.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen uitdrukken of ze het met een bepaalde stelling eens zijn of niet. Lezen / Luisteren De cursisten begrijpen de mannelijke en vrouwelijke benamingen van enkele beroepen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 16, oefening 4: een foto van Eva de loodgieter met enkele meerkeuzevragen. Kopieerbladen 249-250: kaarten met afbeeldingen van beroepen op. Kopieer deze kaarten één keer per vier cursisten en knip ze uit. Gebruik eventueel dikker papier (de kaarten mogen niet doorzichtig zijn). Cursistenboek p. 264-265 (Beroepen voor mannen en vrouwen): oefening rond het benoemen van beroepen. Cursistenboek p. 266 (Ga je akkoord met de volgende stelling?): oefening: rond mannen- en vrouwenberoepen.
Introductie • Verwijs naar het feit dat de kraan van Ariël gerepareerd werd door Eva, een
vrouwelijke loodgieter. Toon hen de foto van Eva (opdrachtenblad) en overloop de vragen. Wat vonden de cursisten ervan dat de loodgieter een vrouw was? Waarom? Zijn er nog typische ‘mannenberoepen’? Laat de cursisten met verschillende meningen hun standpunt verdedigen.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Aan de hand van een kaartspel maken de cursisten kennis met de mannelijke en de vrouwelijke benamingen van enkele beroepen. • Verdeel de cursisten in groepjes van telkens vier personen. Geef aan elk groepje één stapeltje kaartjes (ko 249-250). Overloop klassikaal de verschillende beroepen en hun benamingen. • Leg uit dat er paren gevormd kunnen worden met de kaartjes: een mannelijke benaming van een beroep hoort samen bij de vrouwelijke benaming van hetzelfde beroep (bijvoorbeeld agent – agente). • Elke groep van vier cursisten moet als volgt zitten: per vier aan één tafel, twee cursisten langs de ene kant en twee cursisten langs de andere kant van de tafel. • Een cursist begint het spel door de kaartjes dooreen te schudden en ze daarna (met de afbeeldingen naar beneden) te verdelen zodat iedereen vier kaartjes
Bonte Was Handleiding
200
Contactuur 16
krijgt. Die vier kaartjes mag elke cursist oprapen en in de hand nemen. Let op dat de andere cursisten niet zien welke kaartjes hun medespelers in handen hebben. • De bedoeling van het spel is dat de cursisten zo snel mogelijk 2 beroepenparen in handen moeten krijgen. • Een kaart die de cursist in handen heeft, maar waar hij geen paar mee kan vormen, kan hij inruilen door ze omgedraaid voor hem op tafel te leggen. Per ‘beurt’ moet elke cursist zo één kaart voor zich leggen. • Op teken van de deler schuiven alle cursisten hun kaart tegelijkertijd (in wijzerzin) door naar de volgende cursist. Elke cursist raapt de kaart die nu voor hem ligt zo snel mogelijk op en bekijkt ze. • Als hij de kaart kan gebruiken mag hij ze bijhouden en een andere kaart nemen om mee door te geven. Als hij er niets mee kan doen, dan geeft hij ze gewoon weer door bij de volgende beurt. • Als een cursist een paar in handen heeft, legt hij de kaarten open op tafel. Het spel gaat verder tot iemand geen kaarten meer heeft. Dat is de winnaar. • Opmerking: om het spel uit te leggen kan je het misschien best zelf eens een keer voordoen. Ga samen met drie andere cursisten aan een tafel zitten en geef uitleg bij elke stap die je doet. Voor alle duidelijkheid kan je de kaartjes nog met hun afbeeldingen naar boven laten liggen. Vraag of iedereen het spelletje snapt en laat de cursisten dan pas zelf aan de slag gaan. • Bij deze stap is het uitleggen van het kaartspel ook een talige activiteit. Probeer dan ook om de instructies niet alleen te tonen, maar om ze ook te verwoorden.
Stap 2 • Bekijk samen met de cursisten opdracht in het cursistenboek (cu 264). Leg uit dat de vreemde woorden eigenlijk de benamingen van beroepen zijn. De letters van elk woord zijn gewoon door elkaar gehaald. De cursisten moeten proberen om de letters terug op de juiste plaats te zetten en zo het woord te vinden. De afbeeldingen op het blad dienen als hulpmiddel. Laat de cursisten per twee aan de opdracht werken. • Het uiteindelijke doel van deze stap is niet dat de cursisten zelf persoonsnamen vrouwelijk kunnen maken, maar wel dat ze nu bewust zijn van de functie van bepaalde uitgangen. • Oplossing: - leraar - non - soldaat - zanger - agente - boerin - danser - kokkin
Stap 3 • Overloop samen met de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 265). • Laat de cursisten vervolgens discussiëren rond de stellingen (cu 266). Verdeel de cursisten in vier groepjes en laat elk groepje rond één stelling werken. De cursisten moeten een aantal argumenten naar voor kunnen brengen waarom ze voor of tegen de stelling zijn. Je kan hen hierbij helpen door enkele bijkomende vragen te stellen: - Vind je zelf dat je beter met de auto kan rijden dan je man/vrouw? Waarom? - Wie van de mannen doet er huishoudelijke klusjes?
Bonte Was Handleiding
201
Contactuur 16
- Zou je van taken willen ruilen met je man/vrouw?
• Geef de cursisten enkele minuten de tijd om te overleggen en help hen bij
eventuele problemen. Laat daarna elke groep om de beurt naar voor komen om hun argumenten uit te leggen. De andere cursisten mogen natuurlijk reageren en tegenargumenten aanbrengen.
Differentiatie en uitbreiding • Vraag aan de cursisten welke beroepen ze typische vrouwenberoepen vinden. Is dat overal zo? Verandert dat? Welke beroepen zouden cursisten zelf willen/kunnen uitoefenen? Om de discussie op gang te brengen kan je twee rijen (vrouwen- tegenover mannenberoepen) op het bord schrijven. • Als het aantal cursisten niet deelbaar is door 4, dan blijven er bij stap 2 een aantal cursisten over die geen groepje meer kunnen vormen. Om dit te voorkomen kan je als, er drie cursisten overblijven, zelf ook meespelen zodat er toch een groepje van 4 wordt gevormd. Als er twee cursisten overblijven dan doe je ook mee maar dan speel je met 12 kaartjes (bestaande uit 6 beroepenparen) in plaats van 16 kaartjes. Blijft er één cursist over, dan zet je hem of haar bij een ander groepje. Dit groepje bestaat dan uit 5 cursisten waarbij de deler (de cursist die de kaartjes uitdeelt) niet meespeelt en een beurt moet wachten. • Bij een heel zwakke groep kan je het kaartspel van stap 1 vervangen door een memory-spel.
Bonte Was Handleiding
202
Contactuur 16
Contactuur 17
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Verboden te roken Ik doe mijn werk graag! Ik ben op zoek naar… Mogelijk of onmogelijk?
act.
1 Verboden te roken Karel vertelt over zijn rookgedrag. In deze activiteit werken de cursisten met dialoogjes rond het thema ‘roken’.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen of iets verboden, dan wel toegelaten is. De cursisten begrijpen een verzoek om iets (niet) te doen. De cursisten begrijpen een bevel om iets (niet) te doen. De cursisten herkennen het verschil tussen een vriendelijke en een onvriendelijke uiting. Spreken De cursisten kunnen aangeven of iets verboden, dan wel toegelaten is. De cursisten kunnen een aanbod van iemand aanvaarden en afwijzen. De cursisten kunnen een verzoek van iemand om iets (niet) te doen, inwilligen. De cursisten kunnen iemand verzoeken om iets (niet) te doen. De cursisten kunnen iemand bevelen om iets (niet) te doen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 17, oefening 1: meerkeuzevragen over het rookgedrag van Karel. Cursistenboek p. 268 (Verboden te roken): een invul-oefening rond plaatsen waar het verboden is te roken. Kopieerblad 251: een enquête over roken, te kopiëren voor alle cursisten. Kopieerblad 252: vier afbeeldingen van twee mensen op de trein die een gesprek voeren over roken. Kopieer iedere afbeelding voor de helft van de cursisten. Kopieerblad 253: twee dialoogkaartjes met keuzemogelijkheden. De cursisten moeten telkens aan de hand van de keuze-mogelijkheden het dialoogje reconstrueren dat bij een bepaalde situatie past. Kopieer ieder kaartje voor de helft van de cursisten. Cursistenboek p. 269-272 (Stoort het als ik rook?): een neerslag van de oefening in stap 2, door de cursisten in te vullen. CD luisterfragment 54-55: twee dialogen over roken, een vriendelijke en een onvriendelijke versie. Kopieerblad 254: transcriptie van de dialogen (CD 54-55). Cursistenboek p. 273 (Mieke is vriendelijk en onvriendelijk): een neerslag van de oefening met de luisterfragmenten in stap 3, door de cursisten in te vullen. Cursistenboek p. 274 (vriendelijk of onvriendelijk?): een oefening rond vriendelijke en onvriendelijke manieren van spreken.
Introductie • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 17, oefening 1, waar een afbeelding te zien is van Karel die aan het roken is. Bespreek de antwoorden die Karel geeft op de vragen van Ariël. • Stel gelijkaardige vragen aan de cursisten: - Wie rookt er? - Rook je al lang? - Waar rook je?
Bonte Was Handleiding
204
Contactuur 17
-
Rook je veel? Hoeveel sigaretten rook je per dag? Welk merk rook je? Roken je kinderen? Wil je stoppen (zoals Karel)? …
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bekijk samen met de cursisten foto’s van een aantal plaatsen (cu 268) en bespreek met hen of er daar al dan niet mag gerookt worden. • Probeer bij deze bespreking de volgende uitdrukkingen aan te brengen: - In een [plaats] is het verboden te roken. - In een [plaats] mag men niet roken. - In een [plaats] is het toegelaten om te roken. - In een [plaats] mag men roken. • Vraag de cursisten of ze nog plaatsen kennen waar niet gerookt mag worden. Vinden ze het goed dat op die plaatsen niet gerookt mag worden? • Hou eventueel een kleine enquête onder de cursisten over roken. Laat de cursisten hiervoor dan het schema gebruiken (ko 251). Het is de bedoeling dat alle cursisten het antwoord op de vragen achterhalen door hun medecursisten te ondervragen. Demonstreer dit door zelf ook enkele cursisten te ondervragen. Zet de vragen eventueel op het bord.
Stap 2 • Verdeel de cursisten in paren. Geef ieder paar afbeelding 1 (ko 252). Geef één lid van ieder paar kaartje A (ko 253) en het andere lid telkens kaartje B (ko 254). Het is de bedoeling dat de cursisten een dialoogje construeren dat bij de situatie op afbeelding 1 past. Cursist A moet de dialoog beginnen. Er is voor elke beurt telkens slechts één passende uiting. • Maak eventueel de bedoeling van deze activiteit duidelijk door met een cursist een stuk van een dialoogje te voeren. • Als de cursisten het dialoogje bij afbeelding 1 geconstrueerd hebben, deel dan afbeelding 2 uit (ko 252) en laat de cursisten het dialoogje bij de nieuwe situatie ook construeren. Herhaal dit ook voor de andere situaties. Als het goed is, hebben de cursisten iedere uiting op het einde precies één keer gebruikt.
• Laat de cursisten hun cursistenboek nemen op (cu 269-272) en hou een
klassikale verbetering van de dialoogjes. Laat cursistenparen eventueel dialoogjes brengen en laat de cursisten het juiste verloop van de dialoogjes noteren in hun cursistenboek.
Stap 3 • Laat de luisterfragmenten (CD 54-55) horen aan de cursisten. Vraag de cursisten of ze een verschil horen tussen beide fragmenten. Horen de cursisten dat in het eerste fragment beide personen vriendelijk zijn, terwijl één van beide in het tweede fragment duidelijk onvriendelijk reageert? • Lees de dialoogjes eventueel nog eens na (ko 254). De cursisten luisteren nogmaals en duiden de goede antwoorden aan in hun cursistenboek (cu 273). Bespreek met de cursisten welke woorden een vriendelijke/beleefde indruk maken en welke niet.
• De cursisten maken ten slotte de oefening in het cursistenboek (cu 274) rond vriendelijke en onvriendelijke uitingen.
Bonte Was Handleiding
205
Contactuur 17
Differentiatie en uitbreiding • Bij wijze van uitbreiding kan je samen met de cursisten in het opleidingscentrum nagaan waar er gerookt mag worden en waar niet. Als de cursisten dit niet zeker weten, kan je het hen laten vragen aan het secretariaatspersoneel of aan andere mensen van het centrum die dit kunnen weten.
• Stap 3 kan uitgebreid worden door zelf een aantal mededelingen op een
vriendelijke of onvriendelijke wijze te verwoorden en de cursisten telkens te laten raden of het vriendelijk of onvriendelijk is. U kan de cursisten daarvoor allen pancartes geven met het woord 'vriendelijk’ op de ene zijde en ‘onvriendelijk’ op de andere zijde. Het belangrijkste is dat de cursisten dit verschil leren herkennen – voor het basisniveau hoeven ze dit niet zelf in praktijk te kunnen brengen.
Bonte Was Handleiding
206
Contactuur 17
act.
2 Ik doe mijn werk graag! Karel vertelt Ariël over de voor- en nadelen van zijn werk. De cursisten gaan in deze activiteit in op de kenmerken van diverse beroepen en leren hun voorkeuren op dit vlak formuleren.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kennen de namen van verschillende beroepen en van de typische kenmerken van deze beroepen. De cursisten kunnen positieve appreciaties van negatieve onderscheiden. Spreken De cursisten kunnen aangeven of iets een voordeel, dan wel een nadeel is. De cursisten kunnen positieve en negatieve appreciaties verwoorden in een discussie.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 17, oefening 2: een afbeelding van Karel die aan zijn werk denkt, met allerlei vragen over het werk van Karel. Cursistenboek p. 275-278 (Beroepen met voordelen en nadelen): afbeeldingen van verschillende beroepen. De cursisten moeten deze beroepen benoemen en de kenmerken ervan aanduiden. Kopieerblad 255: afbeeldingen van 10 personen. Kopieer deze één keer en vergroot ze eventueel. Kopieerblad 256: 10 kaartjes met namen van beroepen. Kopieer deze één keer en vergroot ze eventueel. Kopieerbladen 257-258: een reeks uitspraken van 10 personen. Kopieer alle uitspraken één keer en verknip ze tot strookjes. Cursistenboek p. 279 (Voorkeur of niet?): oefening rond een aantal uitdrukkingen die een positieve of negatieve appreciatie aangeven.
Introductie • De cursisten nemen hun opdrachtenblad bij level 17, oefening 2. Verbeter gezamenlijk de opdrachten. De juiste antwoorden zijn: - Er is heel veel verkeer. Toch moet je altijd op tijd zijn. Dit is een nadeel. - Je moet vaak werken op een feestdag. Dit is een nadeel. - Het loon is niet erg hoog. Dit is een nadeel. - Karel vindt zijn job lastig en slecht betaald. - Karel doet zijn werk niet graag. - Karel zou liever winkelier zijn. • Vraag de cursisten ook welke beroepen de andere personages hebben: - Ingrid: verpleegster. - Janine: huisbaas (en binnenkort eigenaar van een wasserette). - Ariël: niet bekend (binnenkort medewerker in de wasserette van Janine). - John: niet bekend. - Charlotte: niet bekend. - Nestor: niet bekend. • Pols ook al eens naar de beroepen die de cursisten zelf uitoefenen of uitgeoefend hebben.
Bonte Was Handleiding
207
Contactuur 17
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De cursisten nemen hun cursistenboek (cu 275). Bespreek aan de hand van een voorbeeld (bijvoorbeeld secretaresse) de kenmerken van een beroep. Bekijk daarna de afbeeldingen (cu 275-278). Laat de cursisten eerst de daar afgebeelde beroepen benoemen (politie, brandweer, dokter, postbode, winkelier, garagist, boer, bediende, kok, leerkracht). Laat hen vervolgens per twee aanduiden welke kenmerken eigen zijn aan deze beroepen. • Bespreek in groep de kenmerken van de afgebeelde beroepen. Geef de cursisten zonodig de mogelijkheid om hun antwoorden aan te passen. De kenmerken van de beroepen zijn niet altijd even duidelijk (bijvoorbeeld of je er veel of weinig geld mee verdient). Dit kan aangegrepen worden om discussies met de cursisten op te zetten.
Stap 2 • Hang de afbeeldingen van de 10 personen (ko 255) op het bord. Schrijf erboven ‘Wat is hun beroep?’ Dat gaan de cursisten tijdens deze activiteit uitzoeken. Hang de kaartjes met de beroepen van deze mensen (ko 256) ook op het bord. • Verdeel de uitspraken van deze personen (ko 257-258) willekeurig over de cursisten. Door deze uitspraken samen te leggen, kunnen de cursisten het beroep van ieder persoon achterhalen. • De meeste uitspraken handelen over de kenmerken van beroepen die al in stap 1 zijn behandeld. Laat de cursisten daarom bij problemen teruggrijpen naar het overzicht met kenmerken (cu 275). • Om de oefening goed te kunnen maken, moeten de cursisten in staat zijn een positieve van een negatieve appreciatie te onderscheiden. Als de cursisten daar veel problemen mee hebben, bekijk dan nog eens het opdrachtenblad bij level 7, oefening 2en maak ook gezamenlijk de oefening in het cursistenboek (cu 279). Deze oefening kan ook achteraf gemaakt worden, om de stap mee af te sluiten. • Dit zijn de oplossingen: - Jean-Baptiste is politieman. - Alfred is dokter. - Iman is lerares. - Ozgür is brandweerman. - Koen is boer. - Karolien is kok. - Amara is secretaresse. - Frederic is postbode. - Veerle is winkelier. - Gerry is garagist.
Stap 3 • Vraag nog eens naar de beroepen die de cursisten zelf uitoefenen of uitgeoefend hebben. Laat de cursisten de voor- en nadelen daarvan beschrijven. Vraag steeds of de andere cursisten die mening delen.
• Vraag de cursisten die geen werk hebben welk werk ze graag zouden doen. Vraag de cursisten die wel werk hebben of er geen werk is dat ze liever zouden doen. Laat de cursisten hun keuze verantwoorden. De cursisten kunnen bij dit gesprek zonodig gebruik maken van de neerslag in hun cursistenboek (cu 279). Probeer zoveel mogelijk cursisten bij dit gesprek te betrekken.
Bonte Was Handleiding
208
Contactuur 17
Differentiatie en uitbreiding • Denk je dat de activiteit in stap 2 te moeilijk is voor je cursisten, dan kan je zelf nog enkele uitspraak-kaartjes bijmaken die duidelijker het beroep van de personen aangeven. Waak er in dat geval wel over dat de cursisten nog steeds bij elke uitspraak moeten interpreteren of er een wens, of een positieve, dan wel negatieve appreciatie wordt uitgedrukt. • Stap 2 kan vereenvoudigd worden door eerst met alle cursisten samen de kenmerken van de beroepen te bespreken en op het bord te noteren. Zo kunnen de cursisten makkelijker de uitspraken van de cursisten aan beroepen linken. • De activiteit in stap 2 kan eventueel ook in groepjes uitgevoerd worden. Kopieer dan de afbeeldingen van personen, hun namen en hun uitspraken zoveel keer als er groepjes zijn. • Wanneer de open discussie in stap 3 niet goed vlot, zet de cursisten dan aan tot spreken door bijkomende vragen aan de cursisten te stellen. Som bijvoorbeeld zelf kenmerken op van de beroepen die de cursisten opnoemen en stel daar vragen over: - Vind je dat plezant? - Vind je dat een voordeel? - Hou je daarvan? - Zou je dat graag doen? -… • Om de bespreking in stap 3 wat levendiger te maken, kan je de cursisten ook in twee kampen verdelen: cursisten die een bepaald beroep graag zouden doen en cursisten die dat niet graag zouden doen. Laat hen dan hun keuze met argumenten onderbouwen. Reik zonodig zelf extra argumenten aan om de discussie te verrijken.
Bonte Was Handleiding
209
Contactuur 17
act.
3 Ik ben op zoek naar… In deze activiteit wordt voortgebouwd op het thema ‘werk’. De cursisten leren met welke officiële instanties je te maken hebt als je werkt en als je werkloos bent. Ze leren ook de functie van een aantal andere officiële instanties kennen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen een gesprek volgen tussen een officiële instantie en een cliënt. Spreken De cursisten kunnen vragen beantwoorden over de functie van verschillende officiële instanties.
Materiaal Cursistenboek p. 280 (Als je …): woordenschat-oefening rond een aantal begrippen die te maken hebben met de officiële instanties. CD luisterfragmenten 56-60: gesprekken tussen mensen en loketbedienden van verschillende officiële instanties. Kopieerblad 259-261: transcriptie van de luisterfragmenten. Cursistenboek p. 281-282 (Ik ben op zoek naar…): meerkeuzevragen over de luisterfragmenten. Kopieerblad 262: een ganzenbord. Vergroot dit blad eventueel met een kopieermachine. Als het spel in groepjes wordt gespeeld, moet het spelbord voor ieder groepje gekopieerd worden. Kopieerbladen 263-264: vragen en bijhorende antwoorden voor het ganzenbord. Kopieer deze vragen en antwoorden voor ieder groepje dat het ganzenbord zal spelen (je kan deze bladen recto verso kopiëren, zodat je kaartjes hebt met aan de ene kant een vraag en aan de andere kant het antwoord). Dobbelstenen en pionnen voor het ganzenbord. Als dit spel klassikaal gespeeld wordt, volstaan 2 dobbelstenen. Als het in groepjes gespeeld wordt, 2 dobbelstenen per groepje. Cursistenboek p. 283-284 (Wie doet wat?): de vragen uit het ganzenbord over de functies van officiële instanties, bedoeld als neerslag voor de cursisten. Je kan de vragen samen, met hen overlopen.
Introductie • Sluit aan bij de vorige activiteit door een kort klasgesprek te houden over werken en werkloos zijn en de formaliteiten die daarbij komen kijken. Peil naar de voorkennis van de cursisten op dit vlak: - Wat moet je doen als je geen werk hebt, als je werkloos bent? Waar moet je naartoe gaan? - Waar kan je werk zoeken of werk vragen? - Wie helpt je bij het zoeken naar werk? - Krijg je geld als je geen werk hebt? Van wie? -…
Bonte Was Handleiding
210
Contactuur 17
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Laat de cursisten eerst individueel de woordenschat-oefening in het cursistenboek (cu 280) maken. Verbeter deze oefening klassikaal. In deze oefening worden een aantal termen geïntroduceerd die belangrijk zijn voor een goed begrip van de luisterfragmenten die in stap 2 aan bod komen.
Stap 2 • Verdeel de cursisten in kleine groepjes. Laat hen naar de luisterfragmenten (CD 56-60) luisteren en de bijhorende vragen in cursistenboek (cu 281-282) beantwoorden. Laat de fragmenten zonodig meerdere keren horen. • Hou een klassikale bespreking van de antwoorden. Controleer of de cursisten de essentie van de dialoogjes begrepen hebben door hen hun antwoorden te laten toelichten: waarom denken ze dat hun antwoord juist is, waar hebben ze dat gehoord?
Stap 3 • De cursisten gaan nu een ganzenbord-spel spelen (ko 262). Dit spel verloopt volgens de gewone regels: iedere speler (of spelersduo) gooit om beurt met een dobbelsteen en probeert zo snel mogelijk het midden van het bord te bereiken. De valkuilen liggen bij dit ganzenbord op de vakjes met een logo: komt een speler op zo’n vakje, dan zal hij een vraag moeten beantwoorden (ko 263). Is het antwoord juist, dan wordt hij beloond. Is het antwoord fout, dan wordt hij bestraft. De antwoorden van de vragen vind je op het kopieerblad (ko 264). - Opmerking: wie in de gevangenis terechtkomt, moet wachten tot een andere speler op dat vakje komt. Dan mag de eerste speler voortspelen en moet de tweede speler op zijn beurt wachten tot hij bevrijd wordt. Wie op het vakje met het huisje terechtkomt, moet terug naar vakje 1. • Afhankelijk van het aantal cursisten kan dit spel klassikaal of in een aantal groepjes gespeeld worden. Om te demonstreren hoe het spel in elkaar zit, speel je best een rondje met twee andere cursisten.
• De vragen van het ganzenbord-spel staan ook in het cursistenboek (cu 283-284). Laat de cursisten eventueel de antwoorden invullen terwijl ze aan het spelen zijn. Hou achteraf nog een klassikale bespreking van de vragen om ervoor te zorgen dat iedereen de juiste antwoorden heeft ingevuld.
Differentiatie en uitbreiding • Wanneer de cursisten erg veel moeite hebben met de luisteroefening in stap 2, hou dan na ieder luisterfragment een klassikale bespreking. • Om de bespreking van de vragen in stap 2 te vergemakkelijken, kan je de transcriptie van de luisterfragmenten uitdelen (ko 259-261). Deel deze anders uit nadat de oefening is afgelopen. • Als uitbreiding bij deze activiteit kunnen een of meerdere locale vestigingen van de instanties bezocht worden die in deze activiteit ter sprake zijn gekomen.
Bonte Was Handleiding
211
Contactuur 17
act.
4 Mogelijk of onmogelijk? Terwijl Ariël het raam poetst, hoort hij plots een vreemd geluid en ziet hij een witte olifant door de straat wandelen. In deze activiteit wordt verder gewerkt rond fantasie of werkelijkheid (zie ook contactuur 13, activiteit 2).
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen eenvoudige handelingsinstructies. Spreken De cursisten kunnen de termen ‘mogelijk’ en ‘onmogelijk’ gebruiken. Formele aspecten De cursisten maken kennis met manieren in het Nederlands om aan te geven of iets een feit, dan wel een mogelijkheid is (is gebeurd / zou kunnen gebeuren).
Materiaal Opdrachtenblad bij level 17, oefening 3: meerkeuzevragen over wat er allemaal gebeurt. Cursistenboek p. 285-286 (Is het verhaal mogelijk of onmogelijk?): 5 verhalen die de cursisten reeds kennen uit contactuur 13, ze moeten aangeven of de verhalen ‘mogelijk/onmogelijk’ en ‘waar/niet waar’ zijn. Kopieerblad 265: kaartjes met instructies en foto’s. Maak een kopie voor de helft van de cursisten (tenzij je de instructies in stap 2 zelf voorleest, dan hoeft dit blad niet gekopieerd te worden). Cursistenboek p. 287-288 (Vul de instructies verder aan): een oefening waarbij de cursisten de instructies moeten aanvullen en moeten doorstrepen wat niet past.
Introductie • Overloop samen met de cursisten wat er gebeurt in het verhaal aan de hand van het opdrachtenblad bij level 17, oefening 3. Deze dingen zijn ècht gebeurd. Maar soms gebeuren er ook vreemde dingen in het verhaal. Kunnen de cursisten hier voorbeelden van geven? - De witte olifant - De 1e verdieping - De ventilator die verdwijnt - De muziek -…
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Bij activiteit 2 van contactuur 13 werd in het cursistenboek (cu 182-184) een oefening gemaakt waarbij de cursisten moeten beoordelen of vier verhalen ‘waar of niet waar’ waren. Laat de cursisten de vier verhalen herlezen als opfrissing. • Vraag hen vervolgens of de verhalen mogelijk of onmogelijk zijn. Maak hierbij duidelijk dat er een verschil is tussen ‘waar/niet waar’ en ‘mogelijk/onmogelijk’. Bij het eerste begrippenpaar gaat het erom of het verhaal echt gebeurd is of niet. Bij
Bonte Was Handleiding
212
Contactuur 17
het tweede begrippenpaar is de vraag of het verhaal echt zou kunnen gebeuren, niet of het echt gebeurd is of niet. Vul telkens samen de oefening in het cursistenboek (cu 285-286) verder aan. - Verhaal 1 zou echt kunnen gebeuren. Het is mogelijk. Het is ook echt gebeurd, dus het is waar. - Verhaal 2 zou niet echt kunnen gebeuren. Het is onmogelijk. Het verhaal is niet echt gebeurd. Het is niet waar. - Verhaal 3 zou echt kunnen gebeuren. Het is mogelijk. Het is nog niet echt gebeurd, dus het verhaal is niet waar. - Verhaal 4 zou echt kunnen gebeuren. Het is mogelijk. Het is nog niet echt gebeurd, dus het verhaal is niet waar. - Verhaal 5 zou echt kunnen gebeuren. Het is mogelijk. Het is nog niet echt gebeurd, dus het verhaal is niet waar.
Stap 2 • De begrippen ‘mogelijk’ en ‘onmogelijk’ worden verder behandeld aan de hand van een spel. De cursisten moeten op aanwijzen van de lesgever een aantal opdrachten trachten uit te voeren. Telkens moeten ze besluiten of een opdracht mogelijk of onmogelijk is. Opmerking: voor het uitvoeren van de opdrachten moeten alle cursisten tegen een muur kunnen gaan staan. Daarom is het misschien aan te raden om de tafels in het midden te zetten of een andere ruimte te zoeken. • De cursisten staan tegen de muur. Maak hen duidelijk dat je enkele instructies gaat geven die zij moeten uitvoeren. Bij onbegrip kan je de instructies verduidelijken door ze zelf voor te doen. Er zijn 4 opdrachten die de cursisten proberen uit te voeren: 1. Been zijwaarts heffen - Ga met je zijkant tegen de muur staan. - Zet je voeten naast elkaar. - Je ene voet raakt de muur. - Ook je heup en schouder moeten de muur raken. - Probeer nu het been dat niet tegen de muur staat zijwaarts omhoog te heffen zonder het te buigen. Lukt het iemand? Kan iemand deze opdracht uitvoeren? Besluit samen met de cursisten dat deze opdracht onmogelijk is. 2. Schuin en recht - Ga op ongeveer 30 cm van de muur staan met je gezicht naar de muur. - Leg je voorhoofd tegen de muur. - Raak de muur nu ook met je buik. - Laat je armen langs je lichaam hangen. - Probeer nu terug rechtop te staan zonder je armen te gebruiken. Wie lukt het? Wie kan deze opdracht uitvoeren? Door je eerst met je buik af te duwen, en dan met je hoofd, is het mogelijk om weer rechtop te geraken. Laat cursisten bij wie het gelukt is eventueel tips geven aan de anderen. Besluit samen met de cursisten dat deze opdracht mogelijk is. 3. Tenen raken - Ga met je rug tegen de muur staan. - Zet je voeten tegen elkaar. - Je hielen moeten de muur raken. - Probeer nu met je vingers je tenen te raken zonder je benen te buigen. Lukt het iemand? Kan iemand zijn tenen raken met zijn vingers zonder om te vallen? Besluit samen met de cursisten dat deze opdracht onmogelijk is. 4. Samen recht komen (de cursisten werken per twee) - Ga per twee staan. - Ga op de grond zitten met je rug tegen elkaar. - Haak je armen in elkaar.
Bonte Was Handleiding
213
Contactuur 17
- Probeer nu om samen recht te staan zonder je armen los te maken. Wie lukt het? Wie slaagt erin om recht te staan? (Laat cursisten bij wie het gelukt is eventueel tips geven aan de anderen. Als de cursisten er niet in slagen, probeer de opdracht dan zelf eens met een cursist. Het komt erop neer om je op hetzelfde moment hard tegen elkaars rug af te duwen en al duwend recht te staan.) Besluit samen met de cursisten dat deze opdracht soms lukt. De opdracht is mogelijk. • Hou na afloop een korte bespreking. - Welke opdrachten waren mogelijk? - Welke opdrachten waren onmogelijk? - Hoeveel cursisten konden opdracht 2 uitvoeren? Hoeveel cursisten konden opdracht 2 niet uitvoeren? - Hoeveel cursisten konden opdracht 4 uitvoeren? Hoeveel cursisten konden opdracht 4 niet uitvoeren?
Stap 3 • In het cursistenboek (cu 287-288) is een oefening voorzien waarbij de cursisten moeten noteren of de in stap 2 uitgevoerde opdrachten mogelijk of onmogelijk zijn. Vervolgens moeten ze de instructies bij elke foto vervolledigen.
• Controleer deze oefening door telkens een cursist aan te duiden die de volledige opdracht nog een keer uitvoert. Laat de cursisten telkens de verschillende stappen verwoorden.
Differentiatie en uitbreiding • In sterke groepen kunnen de cursisten de opdrachten in stap 2 ook telkens per twee doen. Per groepje krijgen de cursisten dan 4 kaartjes (ko 265) waarop een foto staat met de instructies eronder. De ene cursist leest de instructies voor, de andere cursist voert ze uit. Bij opdracht 4 lezen de cursisten de instructies eerst samen en voeren ze vervolgens samen uit. Denk eraan dit kopieerblad opnieuw op te halen als de cursisten beginnen aan de invuloefening in stap 3.
Bonte Was Handleiding
214
Contactuur 17
Contactuur 18
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4
Waagstuk Wat staat er in de tv-gids? Een avondje tv-kijken Het nieuws
act.
1 Waagstuk ! Janine en Mario kijken naar een quiz op tv wanneer Ariël aanbelt. In deze activiteit gaan de cursisten een quiz spelen waarbij ze telkens de juiste vraag moeten formuleren bij het gegeven antwoord (Waagstuk of Jeopardy).
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen naar specifieke gegevens informeren. Formele aspecten De cursisten kunnen de verschillende vraagwoorden hanteren.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 18, oefening 1: Ariël gaat langs bij Mario en Janine. De cursisten moeten het juiste antwoord met de juiste vraag verbinden. Kopieerblad 266: illustratie ‘een quiz’. Kopieerbladen 267-268: twee reeksen van vragen. Kopieer voor de helft van de cursisten reek A, kopieer voor de andere helft van de cursisten reeks B. Cursistenboek p. 290 (Stel de vraag): invuloefening waarbij het juiste vraagwoord ingevuld moet worden. Kopieerbladen 269-272: 20 kaartjes met een woord en een foto ter illustratie. Vergroot ieder kaartje op een apart blad en hang ze omgedraaid op het bord. Kopieerbladen 273-274: lijst met een aantal vragen bij elk woord waaruit de cursisten er één moeten kiezen. Kopieerbladen 275-276: lijst met een aantal onvolledige vragen bij elk woord waaruit de cursisten er één moeten kiezen en het juiste vraagwoord in moeten vullen.
Introductie • Ariël gaat naar Janine om chips, bier en een flesopener te halen. Janine en Mario kijken naar een quiz op tv. Doorheen dit level komen er heel wat vraagwoorden aan bod. Deze activiteit biedt de gelegenheid om na te gaan in hoeverre de cursisten het vragen stellen en het gebruik van vraagwoorden onder de knie hebben.
• Overloop eerst met de cursisten het opdrachtenblad bij level 18, oefening 1, waarbij de cursisten de juiste antwoorden bij de vragen van de personages moeten plaatsen. Oplossingen: - De hoeveelste is het vandaag? Het is vandaag de 27ste. - Op welk kanaal begint het nieuws? Het nieuws begint zo dadelijk op kanaal 1. - Waarom heb je een ander programma opgezet? Omdat Mario niet van kwissen houdt. - Om hoe laat begint het nieuws? Het nieuws begint om 7 uur. - Op welke dag is het nieuws? Het nieuws is iedere dag op tv. - Wie is John? John is een kwaaie kerel. - Wat doet John eigenlijk? Dat weet ik niet. Dat weet niemand. Maak tijdens het overlopen van het opdrachtenblad een lijstje op het bord van de verschillende vraagwoorden die in de opdracht voorkomen. Vul dit nadien eventueel aan met vraagwoorden die niet op het opdrachtenblad voorkomen.
Bonte Was Handleiding
216
Contactuur 18
• In deze activiteit gaan de cursisten zelf een quiz spelen: ‘Waagstuk’ of ‘Jeopardy’. Weten de cursisten wat een quiz is? Een illustratie vind je op het kopieerblad (ko 266). Spelen ze wel eens mee met een quiz? Het principe van deze quiz is dat de kandidaten de antwoorden krijgen en dat ze de vragen bij deze antwoorden moeten formuleren. Kennen de cursisten deze quiz? Hebben ze de quiz ooit al eens gezien op tv?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Als voorbereiding op de quiz in stap 2, is er een oefening voorzien waarbij de cursisten de verschillende vraagwoorden kunnen herhalen. Op de kopieerbladen (ko 267-268) staan twee reeksen met afwisselend een vraag en een antwoord. De vraag is steeds onvolledig en het antwoord op iedere vraag staat in de andere reeks. De cursisten werken per twee. De ene cursist krijgt reeks A, de andere reeks B. Het principe is net zoals in de quiz: de cursist met reeks B geeft eerst het antwoord, de cursist met reeks A vult de vraag die bij dit antwoord hoort aan op zijn kopieerblad en stelt deze aan zijn partner. Concreet betekent dit het volgende: de cursist met reeks B geeft eerst antwoord 1 dat op zijn kopieerblad staat, de cursist met reeks A vult dan vraag 1 dat op zijn kopieerblad staat, verder aan. Bij de tweede vraag worden de rollen omgekeerd. Cursist A geeft antwoord 2, cursist B vult vraag 2 verder aan. • Demonstreer de oefening door samen met een cursist de eerste oefening samen te maken. Wijs er uitdrukkelijk op dat eerst het antwoord moet gegeven worden en dat daarna de juiste vraag gesteld moet worden. • De cursisten kunnen gebruik maken van het lijstje met vraagwoorden op het bord. • Als de cursisten alle vragen per twee aangevuld hebben, worden er telkens twee paren bij elkaar gezet. Zij overlopen opnieuw de vragen en antwoorden. De vier cursisten overleggen bij elke vraag of het correct ingevuld is. Als ze ervan overtuigd zijn dat ze de goede oplossing hebben, dan kunnen ze de vragen in het cursistenboek (cu 290) verder aanvullen. • Loop langs bij de verschillende groepjes en controleer de oplossingen. Als er teveel fouten gemaakt worden, overloop de oefening dan nog eens klassikaal.
Stap 2 • De cursisten gaan Waagstuk spelen. Speel zelf de quizmaster. De cursisten vormen ploegjes per twee. Elke ploeg mag een naam kiezen. Schrijf eventueel de namen van de ploegen op het bord en maak een scoretabel. • Op de kopieerbladen (ko 269-272) staan 20 kaartjes met een tekening en een woord. Vergroot elk kaartje op een A4-blad en nummer elk blad op de achterkant van 1 tot 20. Hang deze bladen met de voorkant naar het bord toe, zodat de cursisten enkel het nummer zien. • De bedoeling is dat elke ploeg om beurt een nummer kiest. De quizmaster draait het blad om, leest het woord (de woorden) voor en laat de tekening zien. De cursisten moeten per twee een mogelijke vraag bij dit antwoord verzinnen. Spreek met de cursisten voor het spel af hoeveel tijd ze krijgen om een vraag te verzinnen. Geef de cursisten per twee blanco bladen waarop ze hun vraag kunnen schrijven. • Vervolgens mag elk ploegje om beurt de vraag voorlezen die ze opgeschreven hebben. Wie een goede vraag heeft geformuleerd krijgt 1 punt. De score van elke ploeg wordt bijgehouden in de scoretabel. De ploeg die aan het einde van het spel de meeste punten heeft, is de winnaar en wordt de ‘vraagwoordenkampioen’. • Wees streng en reken alleen die vragen goed die ook werkelijk een vraag zijn bij het antwoord op het blad. Als het antwoord bijvoorbeeld ‘Brussel’ is, dan is de
Bonte Was Handleiding
217
Contactuur 18
vraag ‘Waar woont de koning’ niet goed. Het antwoord op deze vraag is immers ‘ in Brussel’. Als de cursisten een foute vraag stellen, geef dan zelf het antwoord bij deze vraag (of laat de cursisten het antwoord geven) zodat de cursisten weten waarom de vraag niet juist is. • Als cursisten niet begrijpen wat de bedoeling is van het spel, geef dan een voorbeeld: wissel van rol met een cursist. Een cursist wordt quizmaster en draait het blad om. Verzin zelf een vraag, schrijf deze op en lees het daarna voor. Zet eventueel twee kolommen op het bord: ‘vraag’ en ‘antwoord’ (zoals op het opdrachtenblad) en schrijf hierin enkele voorbeelden.
Differentiatie en uitbreiding • Deze activiteit gaat om het gebruik van de vraagwoorden. De juiste woordvolgorde is voor het basisniveau in het algemeen niet zo belangrijk, dus er moet ook in deze oefening niet uitdrukkelijk op gewezen worden. • Als de opdracht in stap 2 voor sommige cursisten te moeilijk zou zijn, dan zijn er in de kopieerbladen twee alternatieven voorzien. In een zwakke groep kan lijst 1 met volledig ingevulde vragen (ko 273-274) gebruikt worden. De cursisten krijgen bij elk woord drie mogelijke vragen waaruit ze er één moeten kiezen. Eén of twee van de vragen zijn fout. • Bij een minder zwakke groep kan lijst 2 met onvolledige vragen gebruikt worden (ko 275-276). Het principe hier is hetzelfde: bij elk woord krijgen de cursisten drie mogelijke vragen. Ze moeten het juiste vraagwoord invullen en vervolgens een vraag kiezen. Ook hier zijn één of twee van de vragen telkens fout.
Bonte Was Handleiding
218
Contactuur 18
act.
2 Wat staat er in de tv-gids? Janine en Mario kijken samen tv. In deze activiteit leren cursisten enkele begrippen om een alledaags gesprek te voeren over tv-programma’s.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen eenvoudige uitspraken over tv-kijken en tv-programma’s. De cursisten begrijpen formuleringen van voorkeuren. Lezen De cursisten kunnen de meest essentiële informatie terugvinden in een tv-gids. Formele aspecten De cursisten kunnen reden en gevolg (‘want/dus’) uitdrukken.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 18, oefening 2: Mario en Janine kijken naar tv. Cursistenboek p. 291 (Kijk je vaak TV?): vragenlijst die gebruikt kan worden bij de introductie van het onderwerp tv-kijken. Cursistenboek p. 292 (De programma’s op TV): oefening waarbij de cursisten de juiste term onder elk tv-scherm moeten schrijven. Cursistenboek p. 293-294 (Ik kijk tv): oefening waarbij de cursisten de juiste pijlen moeten trekken en de tekst onder elke foto moeten vervolledigen. Cursistenboek p. 298-299 (Wat staat er in de tv-gids?): oefening waarbij de cursisten 10 vragen moeten oplossen met behulp van een tv-gids. Cursistenboek p. 295-297 (Enkele bladzijden uit een tv-gids): de cursisten hebben dit nodig om de 10 vragen op te lossen. Cursistenboek p. 300-302 (Ik kijk naar …): dialoog tussen twee vrienden die tv kijken, met bijhorende oefeningen. Eventueel enkele echte tv-gidsen.
Introductie •
Janine en Mario kijken tv. Als je tv kijkt, kan je kiezen tussen verschillende programma’s. Overloop met de cursisten de vragen over het kijkgedrag van Mario en Janine op het opdrachtenblad bij level 18, oefening 2. Oplossing: 1. 2. 3.
Mario en Janine kijken naar een kwis over de koning. Mario wil graag een kungfu-film zien. Het lievelingsprogramma van Janine is een romantische film.
• Bekijk met de cursisten de vragenlijst in het cursistenboek (cu 291). Hier wordt geïnformeerd naar het kijkgedrag van de cursisten zelf. Het is hier niet de bedoeling om uitgebreid in te gaan op de programmakeuze van de cursisten. Dit zal in de volgende activiteit aan bod komen. De resultaten uit deze mini-enquête kunnen wel op het bord samengevat worden zodat ze in de volgende activiteit uitgebreider besproken kunnen worden. - Wie kijkt er vaak naar tv? - Hoeveel cursisten kijken naar VTM? -…
Bonte Was Handleiding
219
Contactuur 18
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • De keuze aan tv-programma’s is uitgebreid. In deze stap worden enkele begrippen aangebracht waarmee de cursisten een aantal genres van programma’s kunnen benoemen. In een eerste oefening in het cursistenboek (cu 292) moeten de cursisten onder elk tv-scherm de juiste term schrijven. • In een tweede oefening (cu 293-294) worden verschillende tv-programma’s gekoppeld met mogelijke ‘gevoelens’ of ‘emoties’. De cursisten moeten de juiste pijlen trekken en vervolgens de tekst onder elk genre (actiefilm, drama, komedie en thriller, reclame) vervolledigen.
Stap 2 • In deze tweede stap is het de bedoeling dat de cursisten zelf gaan werken met een tv-gids. Toon de cursisten eventueel enkele echte tv-gidsen. In het cursistenboek (cu 295-297) staan enkele bladzijden uit een tv-gids afgebeeld. Op de 1e bladzijde (cu 295) wordt gevraagd om enkele gegevens uit een tv-gids te benoemen. Aangezien de cursisten waarschijnlijk nog niet alle begrippen kennen, is het aangeraden om deze oefening klassikaal te maken (programma, uur, dag, zender, genre). • De cursisten moeten vervolgens 10 vragen oplossen met behulp van de bladzijden uit de tv-gids (cu 298-299). De cursisten werken per twee aan deze opdracht. • Als de cursisten alle vragen opgelost hebben, overloop dan klassikaal de antwoorden. Wie heeft hetzelfde antwoord? Wie heeft nog andere programma’s gevonden? Laat de cursisten uitleggen waarom ze denken dat hun antwoord juist is.
Stap 3 • In deze stap wordt er een aanzet gegeven tot het uitdrukken van voorkeuren in verband met tv- kijken. De voorkeur wordt hier tegelijkertijd gekoppeld aan de reden/gevolg van deze keuze. In deze stap maken de cursisten kennis met de woorden ‘want’ en ‘dus’. • In een eerste oefening in het cursistenboek (cu 300-302) moeten de cursisten op basis van het dialoogje de zinnen verder aanvullen. In de tweede oefeningen moeten ze de juiste zinnen samenstellen door pijlen te trekken. • Laat de cursisten per twee aan de slag gaan en bespreek na afloop de oplossingen.
• Het is de eerste keer dat er expliciet wordt ingegaan op ‘want’ en ‘dus’. Verwacht dus nog niet dat alle cursisten het begrijpen. Besteed er daarom ook niet teveel aandacht aan. Het is immers nog maar een aanzet tot het opmerken van deze zinsconstructie.
Differentiatie en uitbreiding • Wijs de cursisten er in stap 2 zonodig op dat het niet de bedoeling is dat ze alle informatie in de tv-gids begrijpen, maar dat ze enkel de essentiële informatie moeten begrijpen die ze nodig hebben om de vragen te beantwoorden. • Stel de cursisten als uitbreiding mondeling nog wat extra vragen die ze dan moeten beantwoorden met hun tv-gids. • Een andere extra oefening zou het volgende kunnen zijn: kies een tv-programma uit de tv-gids, maar vertel het niet aan de cursisten. De cursisten moeten achterhalen om welk programma het gaat door (ja/nee) vragen te stellen.
Bonte Was Handleiding
220
Contactuur 18
- Is het programma op TV1? - Is het programma in de voormiddag? - Wat voor genre is het? - Hoe laat begint het programma? -… Dit spel kan eveneens in kleine groepjes gespeeld worden, waarbij één cursist een programma uit de tv-gids kiest en de andere cursisten moeten raden om welk programma het gaat door vragen te stellen.
Bonte Was Handleiding
221
Contactuur 18
act.
3 Een avondje tv-kijken Mario en Ariël beslissen naar welk programma ze gaan kijken. Naar aanleiding hiervan gaan de cursisten in deze activiteit zelf hun eigen tv-avond samenstellen.
Doelstellingen Spreken De cursisten kunnen hun voorkeur uitdrukken in verband met tv-programma’s. De cursisten kunnen deelnemen aan een alledaags gesprek over tv-kijken en tvprogramma’s.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 18, oefening 3: Ariël en Mario kijken in het tv-blaadje. Cursistenboek p. 306 (Vragenlijst?): vragenlijst waaraan een spreekoefening over voorkeuren opgehangen is. Eventueel enkele echte tv-gidsen. Cursistenboek p. 304-305 (Wat gaan we vanavond kijken?): voorbeelddialoogje tussen twee vrienden die samen tv gaan kijken. Kopieerblad 277: rolkaartjes die de leerlingen moeten invullen met behulp van de tv-gids (cu 295-298). Kopiëren zodat iedere cursist een rolkaartje krijgt. Kopieerblad 278: fiche waarop de cursisten kunnen noteren welke programma’s ze die avond willen kijken. Kopieer 1 fiche per groepje van vier cursisten.
Introductie • Mario en Ariël willen naar een ander programma kijken. Ze zoeken in de tv-gids en overleggen naar welk programma ze zullen kijken. Overloop met de cursisten oefening 3 op het opdrachtenblad bij level 18. Oplossing: 1. 2. 3. 4.
Het tv-blaadje ligt onder het kussen in de zetel. Daar hangt een kalender. Het is vandaag de 27ste september. Het is mij om het even. Ik blijf hier toch niet.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In de vorige activiteit werd er meer aandacht besteed aan het aanbrengen van nieuwe woorden en formuleringen. In deze stap zullen de cursisten zelf aan het woord komen in een klassikale spreekoefening. Om toch een zekere structuur aan te brengen in de spreekoefening is er in het cursistenboek (cu 303) een vragenlijst voorzien die cursisten vooraf moeten beantwoorden. Op deze manier krijgen alle cursisten de kans om op voorhand even over de vragen na te denken en een antwoord te formuleren. Overloop de vragenlijst met de cursisten. Beantwoord de vragen eventueel eerst zelf zodat de cursisten een voorbeeld hebben. Geef hen vervolgens wat tijd om de vragen te beantwoorden. De cursisten kunnen het antwoord kort opschrijven. De cursisten werken individueel; de vragenlijst is immers persoonlijk.
Bonte Was Handleiding
222
Contactuur 18
• Als er echte tv-gidsen in de klas zijn, dan kunnen de cursisten deze eventueel gebruiken bij het beantwoorden van de vragen. • Als iedereen over de vragen heeft nagedacht en het antwoord kort heeft neergeschreven, kunnen de vragen klassikaal besproken worden. De resultaten kunnen op het bord geschreven worden. Hierop kan dan het gesprek verder gebouwd worden. De resultaten uit de eerste mini-enquête in activiteit 2 kunnen hier eveneens in betrokken worden. • De rol van de lesgever in deze klassikale spreekoefening is van cruciaal belang. Om deze spreekoefening te doen slagen is het belangrijk dat alle cursisten aan het woord komen. Ook de cursisten die zelf niet geneigd zijn om deel te nemen aan het gesprek, moeten regelmatig aangesproken worden. • Het gesprek is gebaseerd op de vragenlijst in het cursistenboek (cu 303), maar dit betekent niet dat er geen ruimte is voor eigen inbreng van de cursisten. Als er onderwerpen of vragen zijn die hen interesseren, kunnen deze ook zeker aan bod komen. • Om te zorgen dat er een optimale gesprekssfeer is, is het misschien aan te raden om de tafels of banken in een kring te zetten.
Stap 2 • In stap 1 hebben de cursisten al gepraat over hun eigen voorkeur op televisiegebied. In stap 3 is er een spreekoefening voorzien waarbij de cursisten in groep moeten bepalen welke programma’s ze die avond willen zien. Stap 2 is een voorbereiding hierop. Op het kopieerblad (ko 277) staan enkele rolkaartjes afgebeeld die nog verder ingevuld moeten worden. Kopieer deze rolkaartjes zodat iedere cursist een kaartje heeft. • Op de kaartjes staan enkele uitingen in verband met de voorkeur van elke cursist. De cursisten moeten twee programma’s zoeken in de tv-gids in het cursistenboek (cu295-297) die ze die avond willen zien. De cursisten werken individueel. • Vul eerst zelf een kaartje in om de cursisten duidelijk te maken wat er verwacht wordt. Toon de cursisten dat het de bedoeling is dat de cursisten met de tv-gids in het cursistenboek werken. • Controleer achteraf de kaartjes van elke cursist om zeker te zijn dat ze hun kaartje ingevuld hebben. Deze controle kan ook gebeuren door alle cursisten hun programmakeuze kort even te laten voorstellen.
Stap 3 • De cursisten hebben nu allemaal een rolkaartje waarop staat welke programma’s ze willen zien. In deze stap moeten de cursisten in groep hun tv-avond samenstellen. • Maak groepjes van vier cursisten. Probeer deze zo heterogeen mogelijk te maken (mannen/vrouwen, verschillende nationaliteiten). Elk groepje krijgt een fiche (ko 278) waarop nog enkele instructies staan en waarop ze kunnen noteren welke programma’s ze gaan kijken. De vier cursisten hebben iedere hun eigen rolkaartje uit stap 2. Ze moeten overlopen wie welke programma’s wil zien. Er zullen programma’s bij zijn die overlappen. De cursisten moeten overleggen en beslissen welke programma’s ze gaan kijken en welke niet. Ze mogen ook twee programma’s opnemen op video die ze dan later kunnen bekijken. • Om de cursisten op weg te helpen is er in het cursistenboek (cu 304-305) een voorbeelddialoogje voorzien waarin enkele nuttige formuleringen in voorkomen die eventueel ook op het bord geschreven kunnen worden. Ook het dialoogje in het cursistenboek (cu 300-302) uit de vorige activiteit kan hier nuttig zijn. - Ik ga (niet) akkoord met … - Ik vind dat (g)een goed idee.
Bonte Was Handleiding
223
Contactuur 18
-
Welk programma wil jij graag zien? Wanneer begint/eindigt het programma? Wil je een programma opnemen op video? …
• Als alle groepjes hun fiche ingevuld hebben, kan de discussie uitgebreid worden naar de hele groep. Welke programma’s gaan jullie kijken vanavond? Hebben jullie samen gekozen en afgesproken? Wat hebben jullie besloten? Wie heeft zijn zin gekregen? Wie is er niet tevreden? Wie heeft toegegeven? Hebben jullie ruzie gemaakt?
Differentiatie en uitbreiding • Als uitbreiding bij de spreekoefening in stap 1 kan er ook een stellingenspel gespeeld worden. Lees de stelling luidop voor. De cursisten die akkoord zijn, gaan links staan, de cursisten die niet akkoord zijn, gaan rechts staan. Vraag de cursisten vervolgens waarom ze die kant gekozen hebben. Enkele stellingen kunnen de volgende zijn: - Kinderen mogen naar alle tv-programma’s kijken. - Kinderen mogen maximaal 1 uur per dag tv-kijken. - Tv-kijken is ongezond. - De tv wordt afgezet als er bezoek is. Een interessante stelling is misschien ook: - Als je naar Nederlandstalige programma’s kijkt, leer je Nederlands.
Bonte Was Handleiding
224
Contactuur 18
act.
4 Het nieuwsbericht Mario en Janine kijken naar het nieuws op tv. In deze activiteit leren de cursisten hoofdzaken interpreteren uit een nieuwsbericht op de radio.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen de meest essentiële informatie in een nieuwsbericht op de radio begrijpen. De cursisten begrijpen berichten rond onderwerpen die reeds in vorige contacturen aan bod zijn gekomen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 18, oefening 4: Mario en Janine kijken naar het nieuws. CD luisterfragmenten 61: radionieuwsbericht. Kopieerbladen 281-282: transcriptie van dit nieuwsbericht. Kopieer eventueel voor elke cursist. Kopieerbladen 279-280: reeks van tien kaartjes met een foto waarop elk nieuwsitem afgebeeld wordt. Kopieer deze reeks voor iedere cursist. Cursistenboek p. 306-307 (Wat heb je op het nieuws gehoord?): oefening waarbij de cursisten moeten aanduiden wat ze in het nieuwsbericht gehoord hebben. Cursistenboek p. 308 (Wat is er gebeurd?): oefening met meerkeuzevragen bij het nieuwsbericht. Kopieerblad 283: de 7 nieuwsitems op aparte kaartjes uitgeschreven. Verknip deze kaartjes zodat ieder groepje één kaartje heeft.
Introductie • Janine en Mario kijken naar het nieuws op tv. Overloop met de cursisten oefening 4 op het opdrachtenblad bij level 18, waarbij de cursisten de zinnen moeten aanvullen en de juiste antwoorden moeten aankruisen. Oplossingen: Het nieuws begint zo dadelijk op kanaal 1. Het nieuws begint om 7 uur. Het nieuws is iedere dag op tv. De werkloosheid in Vlaanderen daalt nog steeds. Het zomerseizoen aan de Belgische kust is een succes gebleken. De witte olifant die ontsnapt is uit de zoo van Antwerpen blijft voor problemen zorgen. • Vraag aan de cursisten of ze wel eens naar het nieuws kijken? Begrijpen de cursisten wat er verteld wordt? Luisteren de cursisten wel eens naar het nieuws op de radio?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Deze activiteit draait volledig rond een luisteroefening. De cursisten luisteren naar een nieuwsbericht op de radio. Het is niet de bedoeling dat ze alle informatie tot in de details begrijpen, maar wel dat ze de meest essentiële informatie eruit
Bonte Was Handleiding
225
Contactuur 18
kunnen halen. Tegelijkertijd is deze luisteroefening een kans om enkele onderwerpen uit vorige contacturen te herhalen. • De cursisten luisteren een eerste keer naar het nieuwsbericht. In het nieuwsbericht worden zeven items besproken. In de kopieerbladen (ko 279-280) staan 10 kaartjes met een foto op (7 foto’s zijn een afbeelding van de 7 nieuwsitems, de andere 3 foto’s zijn afbeeldingen van items die niet in het nieuwsbericht voorkomen). Kopieer deze kaartjes zodat iedere cursist een set van 10 kaartjes heeft. Tijdens het beluisteren van het nieuws zoeken ze bij elk item het bijhorende kaartje en steken het omhoog.
• Als de cursisten het nieuwsbericht een eerste keer beluisterd hebben, kunnen ze de oefening in het cursistenboek (cu 306-307) maken. Ze moeten een kruisje zetten bij foto’s van de items die ze in het nieuwsbericht gehoord hebben en het juiste woord eronder schrijven. De volgende zeven items komen aan bod in het nieuwsbericht: brand, verkeerongeluk, koning Albert en Paola, afvalsorteerkampioen, voetbalwedstrijd, overstroming, overval.
Stap 2 • Laat de cursisten een tweede keer luisteren naar het nieuwsbericht. Tijdens het luisteren moeten de cursisten de oefening maken in hun cursistenboek (cu 308). In deze oefening moeten ze telkens het juiste antwoord aankruisen. Geef de cursisten vooraf even de tijd om de vragen en de antwoorden individueel door te lezen zodat ze weten wat er gevraagd wordt en ze niet teveel tijd verliezen bij het lezen van de vragen en antwoorden tijdens het luisteren.
• Verbeter de oefening klassikaal. Als er een probleem opduikt bij een bepaalde
vraag, laat dan dàt fragment uit het nieuwsbericht nog eens beluisteren zodat de alle cursisten het goede antwoord nog bevestigd krijgen in het nieuwsbericht.
Stap 3 • Om na te gaan hoeveel de cursisten eigenlijk begrepen hebben van het hele nieuwsbericht, moeten de cursisten de verschillende nieuwsitems uitbeelden. • Op het kopieerblad (ko 283) staan de verschillende items van het nieuwsbericht uitgeschreven op zeven kaartjes. Verdeel de cursisten in zeven groepjes zodat elk groepje één kaartje heeft. De bedoeling is dat ze het nieuwsitem dat op het kaartje staat uitbeelden. De andere cursisten moeten raden om welke gebeurtenis het gaat door het kaartje met de bijhorende foto (ko 279-280) omhoog te steken. • Deel de kaartjes uit en geef de cursisten even de tijd om het kaartje te lezen en na te denken over hoe ze het kunnen uitbeelden. Het doel is dus niet dat de cursisten alle informatie op het kaartje begrijpen, maar wel dat ze die informatie eruit kunnen halen die ze nodig hebben om de andere cursisten duidelijk te maken om welk nieuwsitem het gaat.
• Om het spel duidelijk te maken, kan je zelf één nieuwsitem uitbeelden dat dan door de cursisten geraden moet worden.
Differentiatie en uitbreiding • In zwakke groepen kunnen de kaartjes met foto’s vooraf besproken worden zodat de cursisten de verschillende nieuwsitems tijdens het luisteren makkelijker zouden herkennen. - Wie / wat staat er op deze foto? - Wat zou er gebeurd zijn? -… • In stap 1 kan je tussen de verschillende items telkens de pauzeknop indrukken om de cursisten meer tijd te geven om het juiste kaartje te zoeken en omhoog te
Bonte Was Handleiding
226
Contactuur 18
steken. Op deze manier heb je meer kans om te controleren of iedereen het juiste kaartje heeft. • Voor stap 2 geldt hetzelfde als bij stap 1: tussen de verschillende items kan de pauzeknop ingeduwd worden om de cursisten meer tijd te geven om de vragen te beantwoorden. • Als de opdracht in stap 2 en stap 3 toch te moeilijk is, dan is het misschien nuttig om de uitgeschreven tekst van het nieuwsbericht (ko 281-282) uit te delen om het vragen oplossen te vergemakkelijken. Hou wel in het achterhoofd dat het hier om een luisteractiviteit en niet om een leesactiviteit gaat. • De uitgeschreven tekst van het nieuwsbericht kan achteraf aan alle cursisten uitgedeeld worden. • Bij eventuele moeilijkheden kan steeds teruggegrepen worden naar illustratiemateriaal in vorige contacturen: - afval sorteren: contactuur 6, activiteit 1 - bezoekje aan Antwerpen: contactuur 12, activiteit 1 - een verkeersongeluk: contactuur 14, activiteit 1 - brand: contactuur 15, activiteit 2 - overstroming: contactuur 15
Bonte Was Handleiding
227
Contactuur 18
Contactuur 19
Activiteit 1 Activiteit 2 Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5
Het weerbericht De seizoenen Hoe ziet het er uit? Het spelprogramma Tegengestelden
act.
1 Het weerbericht Ariël ontmoet in het park een man die het weerbericht leest. In deze activiteit leren cursisten het weerbericht begrijpen, voorstellen doen en voorstellen accepteren of afwijzen.
Doelstellingen Luisteren De cursisten begrijpen de belangrijkste informatie in een weerbericht. Spreken De cursisten kunnen een voorstel formuleren voor een bepaalde activiteit. De cursisten kunnen een voorstel accepteren of afwijzen in functie van de weersvoorspellingen.
Materiaal CD luisterfragmenten 62: het gesprek tussen Ariël en de man in het park. Opdrachtenblad bij level 19, oefening 1: oefening waarbij de weersvoorspelling uit de cd-rom moet aangeduid worden. CD luisterfragmenten 63-64: twee weerberichten. Kopieerblad 284: meerkeuzevragen bij de luisterfragmenten van twee weerberichten. Kopieer de vragen voor de helft van de cursisten. Cursistenboek p. 310 (Het weer): oefening waarbij tekeningen van weersgesteldheid aan de juiste formulering gekoppeld moeten worden. Kopieerblad 285: enquête over het weer in België en in het land van herkomst van de cursisten. Kopieer de enquête één keer voor elke cursist. Kopieerblad 286: foto’s van een tropisch eiland, hagel en mist. Gebruik een vergrote kopie van dit blad om deze termen te verklaren. Kopieerblad 287: leeg blad uit een agenda en weersvoorspellingen van de week. Kopieer het blad en knip in twee. Geef aan de helft van de cursisten de lege agenda en aan de andere helft het weerbericht. Kopieerblad 288: kaartjes met voorstellen voor activiteiten. Kopieer de kaartjes één keer voor de helft van de cursisten en knip ze uit. Kopieerblad 289: kaartjes met antwoorden op voorstellen voor activiteiten. Kopieer de kaartjes één keer voor de helft van de cursisten en knip ze uit. Cursistenboek p. 311-312 (Wat gaan we doen?): invuloefening waarbij de cursisten gepast op enkele voorstellen moeten reageren.
Introductie • Breng het concept ‘weerbericht’ ter sprake door samen met de cursisten oefening 1 van het opdrachtenblad bij level 19 te bekijken. Laat de cursisten naar het gesprek tussen Ariël en de man in het park (CD 62) luisteren. De cursisten moeten nu aangeven wat voor weer het in het park is en wat voor weer er in de krant voorspeld wordt. Dit kunnen ze doen door telkens de juiste combinatie van pictogrammen aan te duiden. Laat eventueel het lusiterfragment nog een aantal keren horen. Oplossing: - Wat voor weer is het als Ariël in het park wandelt? C (Er is veel wind, de krant vliegt weg en er is een regenboog.) - Wat staat er in de krant over het weer? B (Het blijft mooi herfstweer en het wordt windstil.)
Bonte Was Handleiding
229
Contactuur 19
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze stap moeten de cursisten kunnen aangeven wat voor weer het volgens de weervrouw gaat worden. • Luister samen met de cursisten naar de weerberichten (CD 63-64) en geef ze daarna de opdracht om de juiste antwoorden op de kopieerbladen (ko 284) aan te duiden. Laat de luisterfragmenten eventueel meerdere keren horen. Je kan de cursisten in paren aan de opdracht laten werken. Bij de verbetering geeft telkens één cursistenpaar een antwoord. Vraag aan de andere groepjes of zij dezelfde oplossing hadden. De cursisten moeten ook steeds motiveren waarom ze voor een bepaald antwoord gekozen hebben. oplossing 1e weerbericht wordt voorspeld: - vandaag gaat het waaien - beter weer in het weekend - vandaag blijft het droog oplossing 2e weerbericht wordt voorspeld: - het wordt zeer warm deze week - kouder weer vanaf woensdag - later deze week kans op onweer • Als neerslag bij stap 1 kan je de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 310) laten maken. Hier moeten ze het nummer van de afbeelding bij de juiste uitdrukking zetten. Oplossing: - de zon gaat schijnen = 6 - het gaat onweren = 3 - het wordt bewolkt = 4 - het gaat vriezen = 1 - het gaat sneeuwen = 7 - het gaat regenen = 2 - het gaat waaien = 5
Stap 2 • In deze stap vullen de cursisten een enquête in over het weer in België en in hun eventuele land van herkomst. • Deel de enquête (ko 285) uit en overloop de vragen samen met de cursisten. Laat de cursisten per twee werken. De cursisten interviewen elkaar en duiden de antwoorden van hun collega aan op het enquêteformulier. Daarna stelt elke cursist de keuzes van zijn collega voor aan de rest van de groep. Je kan dieper op de antwoorden ingaan door aan de cursist wat meer uitleg te vragen bij zijn keuze. Waarom wil hij naar land x op vakantie gaan? Waarom vindt hij het weer in België slecht? • Eventueel kan je van elke vraag de antwoorden bijhouden op het bord. Als alle cursisten hun antwoord hebben gegeven kan je de resultaten bekijken. Wat is het populairste vakantieland bij de cursisten? Delen alle cursisten dezelfde mening over het weer in België? Laat telkens voor- en tegenstanders aan het woord. • De termen ‘tropisch eiland’, ‘hagel’ en ‘mist’ kan je verduidelijken door te verwijzen naar de afbeeldingen (ko 286).
Bonte Was Handleiding
230
Contactuur 19
Stap 3 • In deze stap stellen de cursisten een weekplanning op waarbij ze rekening moeten houden met de weersvoorspelling en met de plannen van de gesprekspartner. • Verdeel de cursisten in paren. De leden van elk paar moeten tegenover elkaar gaan zitten met het aangezicht naar elkaar. Cursist A krijgt een leeg blad uit een agenda (ko 287). Cursist B krijgt de weersvoorspelling van de week (ko 287). Cursist A krijgt ook enkele kaartjes met voorstellen (ko 288), cursist B enkele kaartjes met mogelijke antwoorden op die voorstellen (ko 289). • Cursist A kiest een voorstel uit zijn kaartjes bijvoorbeeld: 'Zeg, heb je zin om zondag te gaan kamperen?' en leest dit voor. Daarna legt hij het kaartje voor zich op tafel. Cursist B moet nu eerst zijn weerbericht bekijken om te weten of zondag wel een geschikte dag is om te gaan kamperen. Dit blijkt niet het geval te zijn. Cursist B neemt dus het kaartje waarop staat: 'Ik heb wel zin, maar het gaat regenen zondag.' en leest het voor. Daarna legt hij het onder het kaartje van cursist A. Deze is nu opnieuw aan de beurt enz. Telkens als de cursisten tot een akkoord zijn gekomen (bijvoorbeeld om op vrijdag te gaan kamperen) moet cursist A dit op de juiste plaats in zijn agenda noteren. De cursisten hoeven zich niet te houden aan de kaartjes, ze kunnen ook zelf zinnen maken. • Als iedereen klaar is met de oefening, vraag je aan een groepje hoe hun planning eruit ziet. Vraag steeds of de andere groepjes dezelfde planning hebben. Let op: er zijn meerdere oplossingen mogelijk, al is de ene waarschijnlijker dan de andere: gaan kamperen met regenweer is niet echt ideaal… • Om de cursisten op weg te helpen kan je één voorstel zelf voordoen of samen met de hele groep uitwerken. Daarna moeten de cursisten zelf aan de slag gaan. Als de cursisten aan de opdracht aan het werken zijn kan je bij elk groepje langsgaan en tips geven of verduidelijkende vragen stellen bijvoorbeeld ‘Willen jullie echt gaan kamperen in de regen?’ Mogelijke oplossing: - Dinsdag wordt het mooi weer, maar dan heeft cursist B al iets te doen. - Woensdag is het mooi weer. Cursist A wil naar het voetbal gaan kijken. Cursist B gaat echter niet mee omdat hij de ramen en de auto wil kuisen. - Donderdag is het slecht weer en dus kunnen de cursisten niet gaan kamperen. Ze besluiten dan maar om iets te gaan eten. - Vrijdag regent het. De cursisten gaan winkelen. - Zaterdag wordt het slecht weer. - Zondag gaat het regenen. De cursisten kunnen dus niet gaan kamperen. Als alternatief besluiten ze om naar de film te gaan. • Als neerslag bij stap 3 kunnen de cursisten de oefening in het cursistenboek maken (cu 311-312). Laat de cursisten de verschillende voorstellen bekijken. Leg uit dat het tekeningetje links van elke uiting verwijst naar het weer van dat moment. De cursisten moeten de juiste reactie uit de lijst (die achter de voorstellen staat) op de stippellijn schrijven. Bijvoorbeeld bij het voorstel ‘Gaan we fietsen?’ staat het symbool van wind. De reactie 'Nee, er is teveel wind.' is hier dus de juiste. Bij sommige voorstellen zijn meerdere reacties mogelijk, al is de ene reactie evidenter dan de andere. Mogelijke oplossing: - Gaan we fietsen? Nee, er is teveel wind. - Gaan we de ramen lappen? In de regen? Ik wacht wel tot het droog is. - Ga je het gras maaien? Ja, nu is het nog droog. - Gaan we naar de speeltuin? Nee, het is geen weer om buiten te spelen. - Gaan we TV kijken? Dat is goed, het regent toch buiten. - Gaan we een ijsje eten? Nee, daar is het veel te koud voor.
Bonte Was Handleiding
231
Contactuur 19
- Gaan we wandelen? Dat is veel te gevaarlijk: er is onweer op komst! - Gaan we naar de film? Liever niet, ik rijd niet graag door de sneeuw. Ik kijk liever gewoon TV. - Gaan we een spel spelen? Alleen als we buiten spelen. Het zonnetje schijnt.
Differentiatie en uitbreiding • Als uitbreiding bij stap 1 kan je de cursisten zelf een weerbericht laten maken bij het weer van de dag. • Je kan de cursisten eventueel ook laten telefoneren naar een infonummer (0900/27 002) over het weer en vervolgens laten vertellen welk weer het wordt.
Bonte Was Handleiding
232
Contactuur 19
act.
2 De seizoenen In deze activiteit leren de cursisten de verschillende seizoenen benoemen en hun kenmerken beschrijven.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen de seizoenen en hun belangrijkste kenmerken begrijpen. Spreken De cursisten kunnen de seizoenen en hun belangrijkste kenmerken benoemen.
Materiaal Kopieerblad 290: kaartjes rond het thema ‘seizoenen’. Kopieer de kaartjes vijf keer en knip ze uit. Maak van elk kaartje ook een uitvergroot exemplaar (om eventueel mee aan het bord te werken). Kopieer dit blad tenslotte nog eens één keer per cursist. Cursistenboek p. 313 (De seizoenen): lege tabel over de seizoenen die de cursisten moeten aanvullen. Een 20-tal magneten of plakband (optioneel).
Introductie • Leg uit dat een jaar niet alleen kan opgedeeld worden in maanden, maar ook in seizoenen. Die indeling overlapt min of meer met veranderingen in het weertype. Vraag aan de cursisten of ze weten wat de juiste benaming van die eenheid (seizoen) is. Vraag aan de cursisten of ze weten hoeveel seizoenen (4) er zijn. Kennen ze de benamingen voor elk seizoen? Je kan eventueel de namen van de seizoenen op het bord schrijven.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Verdeel de cursisten in 5 groepjes. Deel de kaartjes (ko 290) aan elk groepje uit. Bekijk samen met de cursisten het schema in het cursistenboek (cu 313). Leg uit dat de cursisten met de kaartjes het schema moeten aanvullen. Bij de verbetering moet elk groepje de juiste volgorde van één kolom opnoemen. Vraag of de andere groepjes dezelfde volgorde hebben.
Stap 2 • Schuifspel. In deze stap moeten de groepjes uit stap 1 proberen om zo snel mogelijk een kolom uit het overzicht van de seizoenen in de juiste volgorde te krijgen. Hang de uitvergrote exemplaren van de kaartjes met magneten tegen het bord of leg ze op een tafel in deze foutieve volgorde: Herfst Lente Winter Zomer
Bonte Was Handleiding
foto herfst foto lente foto winter foto zomer
21 september 21 maart 21 december 21 juni
233
20 december 20 juni 20 maart 20 september
Veel buien en wind… De overgang van winter naar… Het is nu heel koud… Meestal mooi en warm…
Contactuur 19
• Wijs elke kolom toe aan een groepje. Elk groepje moet nu proberen om zijn kolom in de juiste volgorde te krijgen. Met de juiste volgorde bedoelen we de ordening uit het cursistenboek (cu 313). Bijvoorbeeld het groepje dat de foto’s krijgt toegewezen moet de foto die naar de lente verwijst bovenaan in de kolom trachten te plaatsen. Daaronder volgt de foto van de zomer, dan die van de herfst en tenslotte die van de winter. Voor de andere groepjes geldt dezelfde volgorde (alleen werken zij niet met de foto’s maar met een andere hoofding, bijvoorbeeld de naam van het seizoen). • Elk groepje komt om de beurt aan bod. Per beurt mag elk groepje twee kaartjes uit dezelfde kolom van plaats verwisselen. Dit mogen kaartjes uit hun eigen kolom zijn, maar ook uit de kolommen van een andere ploeg. Het komt er dus op aan om tactisch te spelen en niet enkel zijn eigen kolom in het oog te houden. Het groepje dat eerst zijn kaartjes in de juiste volgorde heeft, is gewonnen. • Als hulpmiddel kan je de cursisten de raad geven om de kaartjes uit stap 1 in de juiste volgorde voor zich te laten liggen. Zo kunnen ze makkelijker nagaan wat de juiste volgorde is en in de gaten houden welk groepje bijna ‘uit’ is. • Als neerslag bij deze activiteit kan je de cursisten nu de tabel in het cursistenboek (cu 313) laten aanvullen aan de hand van de kaartjes op het bord. Deel hiervoor de kopieën (ko 290) uit en laat de cursisten de kaartjes op de juiste plaats kleven.
Differentiatie en uitbreiding • Bij stap 2 mogen de groepjes aanvankelijk geen kaartje uit een kolom verwisselen met een kaartje uit een andere kolom. Ze mogen dus enkel kaartjes uit dezelfde kolom van plaats verwisselen. Om het spel ingewikkelder te maken kan je de cursisten vertellen dat ze nu ook een kaartje uit een kolom mogen verwisselen met een kaartje uit een andere kolom. De kaartjes die ze verwisselen moeten dus niet meer uit dezelfde kolom komen. Dit maakt het spel minder overzichtelijk maar wel spannender.
Bonte Was Handleiding
234
Contactuur 19
act.
3 Hoe ziet het er uit? Ariël beschrijft aan een blinde man hoe het park er uitziet. ln deze activiteit beschrijven de cursisten een aantal objecten en leren zo een aantal veel voorkomende beschrijvende adjectieven gebruiken.
Doelstellingen Luisteren De cursisten kunnen een beschrijving van een object begrijpen. Spreken De cursisten kunnen een beschrijving geven van objecten waarvan ze de naam niet kennen. De cursisten kunnen ja/nee-vragen formuleren met betrekking tot de kenmerken van een object.
Materiaal Kopieerbladen 291-292: kaartjes met objecten (2 reeksen van 9). Elke cursist moet de kaartjes van één reeks hebben. Kopieer elke reeks dus voor de helft van de cursisten en knip de kaartjes uit. Kopieerblad 293: 2 reeksen beschrijvende zinnetjes. Elke cursist moet de zinnetjes van één reeks hebben. Kopieer elke reeks dus voor de helft van de cursisten. Blinddoek (bijvoorbeeld een sjaal). Grote zak (mag niet doorschijnend zijn). Aantal voorwerpen bijvoorbeeld: een meetlat, een balpen, een lepeltje, een geldstuk, een boek, een CD, een stukje koord, een rolletje plakband,… Kopieerbladen 294-296: afbeeldingen van rare voorwerpen. Kopieer deze afbeeldingen twee keer en knip ze uit. Cursistenboek p. 314 (Hoe is het?): oefening rond termen om voorwerpen mee te beschrijven.
Introductie • Beschrijf bij wijze van voorbeeld een object dat in het klaslokaal aanwezig is en schrijf de termen en formuleringen die je daarbij gebruikt op het bord. - Het is rond/vierkant/groot/klein. - Je kan er mee schrijven/gooien/…. Laat de cursisten raden welk object je beschrijft.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Verdeel de cursisten in twee groepen. Elke cursist van elke groep krijgt een reeks van 9 kaartjes met objecten (ko 291-292) en een reeks beschrijvende zinnetjes (ko 293). Let er op dat de groep die reeks 1 van de objecten krijgt, ook reeks 1 van de beschrijvingen krijgt.
Bonte Was Handleiding
Reeks 1
Reeks 2
Mes Citroen Voetbal Bloem
Ring Pluimpje Appelsien Luchtballon
235
Contactuur 19
Baksteen Ijsje Wafel Geldstuk Autoband
Voetbalveld Olifant Peper Tuinslang Gloeilamp
• Cursisten moeten op de achterkant van elk objectkaartje nu drie beschrijvende zinnetjes schrijven. Die zinnetjes moeten ze halen uit de reeks die ze gekregen hebben. Sommige zinnetjes komen meer dan één keer voor omdat ze op verschillende objecten van toepassing zijn. Cursisten mogen alleen de aangeboden zinnetjes gebruiken en elk object moet aan precies drie zinnetjes gekoppeld worden. Elk zinnetje moet precies 1 keer gebruikt worden. Oplossingen: Het is rond Het is geel Het is zuur (citroen)
Het is scherp Het is van staal Je kan ermee snijden (mes)
Het is rond Het is zwart en wit Je kan er tegen schoppen (voetbal)
Het is mooi Het ruikt lekker Het staat in de tuin (bloem)
Het is rechthoekig Het is rood Het is hard (baksteen)
Het is zoet Het is lekker Het is koud (ijsje)
Het is zoet Het is lekker Het is warm (wafel)
Het is klein Het is rond Je kan er mee betalen (geldstuk)
Het is rond Het is groot Het zit aan je auto (autoband)
Het is rond Het is klein Het zit aan je vinger (ring)
Het is licht Het is klein Het is wit (pluimpje)
Het is rond Het is lekker Het is oranje (appelsien)
Het is rond Het is groot Je kan ermee vliegen (luchtballon)
Het is groot Het is rechthoekig (voetbalveld)
Het is groen Het is groot Het is grijs Het is zwaar (olifant)
Het is lekker Het is pikant Je kan het opeten (peper)
Het is lang Het is meestal groen Er komt water uit (tuinslang)
Het is rond Het is van glas Het geeft licht (gloeilamp)
Stap 2 • Maak nu paren van cursisten waarbij er telkens een cursist uit groep A en een cursist uit groep B komt. • Beide cursisten leggen hun reeksen kaartjes op tafel, met de tekeningen naar boven. Ze kiezen elk één object uit en schrijven de naam ervan op een briefje, zonder dat hun partner mag weten welk object ze gekozen hebben. • Het komt erop aan te raden welk object de tegenstander gekozen heeft, door afwisselend ja/nee-vragen te stellen, waarbij de cursist telkens naar één kenmerk van het gekozen object van de tegenstander mag vragen (bijvoorbeeld: Is het rond?). De kaartjes die niet meer in aanmerking komen worden na elke vraag omgedraaid, zodat uiteindelijk het door de tegenstander gekozen object overblijft. De winnaar is degene die als eerste het door de tegenstander gekozen object kan identificeren.
Stap 3 • In deze stap moeten de cursisten zelf een object kunnen beschrijven en tekenen.
Bonte Was Handleiding
236
Contactuur 19
• Verdeel de cursisten in groepjes van drie. Cursist 1 moet het lokaal even verlaten, cursist 2 moet aan het bord gaan staan en cursist 3 gaat achter een tafel staan. • Cursist 3 wordt geblinddoekt (bijvoorbeeld: met een sjaal). Op de tafel voor hem ligt een grote zak met een aantal objecten in. Cursist 3 moet al tastend één voorwerp vastnemen en het voor cursist 2 beschrijven. Let op dat niemand van de cursisten het voorwerp ziet. Het moet in de zak blijven. Cursist 2 maakt aan de hand van de beschrijving van cursist 3 een schets op het bord. • Als cursist 2 klaar is met zijn schets mag cursist 1 terug binnenkomen. Hij mag de schets bekijken en zo moet hij raden welk voorwerp er in de zak zit. Als hij goed gokt, verdient zijn ploeg een punt. Gokt hij verkeerd dan mogen de andere groepjes elk één antwoord op een papiertje schrijven en het aan de lesgever afgeven. Elk groepje dat goed heeft gegokt, krijgt dan een punt. • Een volgend groepje komt daarna aan de beurt enz. Laat alle groepjes aan de beurt komen. • Voorwerpen die je in de zak kan steken: een meetlat, een balpen, een lepeltje, een geldstuk, een boek, een CD, een stukje koord, een rolletje plakband,…
Stap 4 • In stap 4 worden de cursisten geconfronteerd met objecten waarvan ze de benaming niet kennen. Door middel van een beschrijving moeten ze aan een verkoper kunnen duidelijk maken welk object ze bedoelen. • Duid twee cursisten aan. De eerste cursist speelt de rol van verkoper en komt vooraan in het lokaal staan. De tweede cursist gaat ergens apart (bijvoorbeeld achteraan) in het lokaal zitten en speelt de rol van klant. • Leg enkele afbeeldingen van rare voorwerpen (ko 294-296) op de tafel voor de verkoper. Geef slechts één afbeelding van een voorwerp uit dezelfde reeks aan de klant (zorg ervoor dat niemand anders het kaartje kan zien). Leg uit dat de klant dit voorwerp in de etalage van de verkoper heeft zien liggen en het wil kopen. Probleem is echter dat hij de juiste benaming niet kent. Door het voorwerp te beschrijven (bijvoorbeeld: het is rond,…) moet hij de verkoper helpen. Deze mag op zijn beurt ook vragen stellen. • Als de verkoper denkt te weten welk voorwerp de klant bedoelt, mag hij het kaartje van de tafel nemen en het aan de groep tonen. Ook de klant toont nu zijn voorwerp aan de andere cursisten. Als de keuze van de verkoper klopt dan verdienen beide cursisten een punt. • Daarna zijn twee andere cursisten aan de beurt enz. • Je kan ook na elke juiste oplossing aan de groep vragen waarvoor het object volgens hen zou kunnen dienen. Laat de cursisten enkele keren raden, geef eventueel tips en probeer daarna zelf uit te leggen waarvoor de voorwerpen dienen. Oplossing: (in de volgorde zoals ze op de kopieerbladen staan) - Elektronische cocktaildatabase: op de display kan je het recept van 40 verschillende cocktails aflezen, welk soort glas je moet gebruiken enz. Vooraan het apparaat bevinden zich twee reservoirs waarmee je de precieze maat van de hoeveelheid drank kan afmeten. - De zogenaamde. ‘orgasmatron’: een toestel om de stressplekken rond het hoofd te masseren. Helpt tegen hoofdpijn, stress en andere pijnen. - Een radio voor onder de douche. Voorzien van zuignappen om hem tegen de douchewand te bevestigen. Werkt zingen onder de douche in de hand. - De ‘briesjesverstuiver'. Ideaal bij een hittegolf. Richt het toestel naar je gezicht en haal de trekker over. De ventilator stuurt een zalig verfrissende mistwolk naar je toe.
Bonte Was Handleiding
237
Contactuur 19
- Een draagbare leugendetector. Kom razendsnel te weten of jullie lesgever wel altijd de waarheid vertelt. - Een apparaatje om te testen of je niet teveel alcohol hebt gedronken. Even blazen en je komt zo te weten of je nog met de auto mag rijden of niet. - Een blikopener - Een warmwaterkruik. Een ideaal middeltje tegen koude voeten in bed. Vullen met warm water en klaar is kees. - Een trendy citroenpers. • Bij wijze van neerslag vinden de cursisten in hun cursistenboek (cu 314) een aantal tekeningetjes waarbij ze de juiste beschrijvende termen moeten zetten. Oplossing: Een CD is rond Sneeuw is wit Deze man is Iang Een banaan is geel Een tomaat is rood
Water is blauw Deze man is kort Een appelsien is oranje Salade is groen In een oven is het warm
Een kader is vierkant Een neushoorn is grijs Een ijsje is lekker & koud Koffie zonder melk is zwart
Differentiatie en uitbreiding • Ter ondersteuning bij stappen 2 en 4 kan je de cursisten laten gebruik maken van de lijst van beschrijvende zinnetjes die bij de kaartjes van hun tegenstander horen. Ze hoeven zich bij het stellen van de vragen uiteraard niet tot die lijst te beperken.
Bonte Was Handleiding
238
Contactuur 19
act.
4 Het spelprogramma Ariël neemt deel aan een spelprogramma op TV. In deze activiteit maken de cursisten kennis met naslagwerken zoals een atlas, een kookboek en een woordenboek. Ze nemen zelf deel aan een quiz waarin ze naslagwerken zullen moeten gebruiken.
Doelstellingen Lezen De cursisten kunnen opzoekingen verrichten in courante naslagwerken. Spreken De cursisten kunnen in groep overleggen en kennisvragen beantwoorden. De cursisten kennen de benamingen van de belangrijkste naslagwerken.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 19, oefening 2: afbeelding van de quizmaster Jos Prijzen, met een aantal vragen die Ariël in zijn quiz moest beantwoorden. Kopieerblad 297: afbeelding van Charlotte die iets opzoekt in een boek. Kopieerblad 298: vragen rond naslagwerken. Kopieer de vragen vier keer. Kopieerbladen 399-301: afbeeldingen van naslagwerken. Kopieer alle afbeeldingen vier keer en knip ze uit. Een kookboek. Een gouden gids. Een wereldatlas. Een telefoonboek. Een gewoon woordenboek en een vertaalwoordenboek Engels – Nederlands. Kopieerblad 302: spelbord. Kopieer dit blad één keer. Kopieerbladen 303-306: vragen die moeten worden opgezocht in naslagwerken. Kopieer de vragen één keer en knip ze uit. Kopieerblad 307: naamkaartjes voor de naslagwerken. Kopieer ze één keer, knip ze uit op de stippellijn en plooi ze op de volle lijnen. Vijf pionnetjes (bijvoorbeeld van een ganzenbord of monopoliespel). Cursistenboek p. 315-316 (Waar vind je het antwoord?): oefening over het werken met en benoemen van naslagwerken.
Introductie • Toon de cursisten de foto van Jos Prijzen op het opdrachtenblad bij level 19, oefening 2. Vertel over Ariël die deelneemt aan het spelprogramma van Jos Prijzen op tv. Vraag aan de cursisten of ze zelf vaak naar spelprogramma’s kijken. Welke zijn dat dan? Hebben ze zelf al eens deelgenomen aan een spel op tv of radio (of aan welk spel zouden ze wel eens willen deelnemen)? Hebben ze toen iets gewonnen?
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • In deze stap leren de cursisten de belangrijkste soorten naslagwerken kennen.
Bonte Was Handleiding
239
Contactuur 19
• Leg uit dat kennis bij een spelprogramma een troef is. Veel kan je leren door in
boeken te neuzen. Toon de cursisten de foto van Charlotte die iets opzoekt in een boek (ko 297).
• Verdeel de cursisten in vier groepjes. Overloop samen met de cursisten de vragen rond naslagwerken (ko 298). In welk soort boek of naslagwerk zouden de cursisten een antwoord kunnen vinden op de vragen die hier gesteld worden? Geef aan elk groepje de kaartjes van de verschillende naslagwerken (ko 299-301) en laat ze de juiste antwoorden opschrijven. Verbeter de opdracht daarna klassikaal. Opmerking: Het is niet zozeer de bedoeling dat de cursisten het juiste antwoord op de vragen kennen, dan wel dat ze weten in welk naslagwerk het antwoord te vinden zal zijn. Oplossingen: - Wereldatlas - Wegengids - Schoolboek
- Leesboek - Telefoongids - Reisgids
- Kookboek - Stripalbum - Gouden Gids
- Woordenboek - Handleiding
Stap 2 • In deze stap nemen de cursisten zelf deel aan een quiz en moeten ze vragen kunnen beantwoorden door de antwoorden op te zoeken in een naslagwerk. • Verdeel de cursisten in vijf gelijke groepjes. Van elk groepje moet er één cursist plaatsnemen aan de ‘tafel der wijzen’, de tafel waar vijf naslagwerken (atlas, kookboek, vertaalwoordenboek, telefoonboek en gouden gids) op liggen. • De andere cursisten gaan rond een tafel zitten waarop het spelbord ligt (ko 302). Op de tafel liggen twee stapeltjes met vragen (ko 303-306). • Elke ‘wijze’ krijgt één naslagwerk toegewezen. Voor elke ‘wijze’ staat een kaartje met de naam van het naslagwerk (atlas, kookboek, woordenboek, telefoonboek en gouden gids). • Elk groepje kiest elk één gekleurde pion uit. Die pion plaatsen ze in het vakje met de naam ‘team [nummer]’. • Nu kan de eigenlijke quiz beginnen. Team 1 neemt een kaartje van één van de twee stapeltjes en leest de vraag op het kaartje voor aan team 2. De leden van team 2 mogen nu overleggen aan welke ‘wijze’ ze deze vraag gaan geven. Een vraag over eten zullen ze dus moeten doorgeven aan de ‘wijze’ die over een kookboek beschikt. Team 2 geeft de naam van de ‘wijze’ die ze gekozen hebben door aan de spelleider (= de lesgever). Vervolgens stelt het team de vraag aan de ‘wijze’. • Vanaf het moment dat de vraag is gesteld mag de ‘wijze’ in het naslagwerk beginnen te zoeken naar het juiste antwoord. Hiervoor krijgt hij slechts een aantal minuten de tijd (of eventueel 1 ronde de tijd). • Ondertussen gaat de quiz gewoon door: team 2 neemt nu een kaartje en stelt de vraag aan team 3 enzovoort. • Op het moment dat het opnieuw de beurt is aan team 1 om een kaartje voor team 2 te nemen moet de 'wijze’ van team 2 eerst antwoorden op de vorige vraag. Geeft hij een correct antwoord, dan mag de pion van team 2 één plaats vooruit gezet worden. Geeft hij een fout antwoord, dan moet de pion blijven staan. • Aangezien er 25 kaartjes zijn komt elk team 5 keer aan de beurt. Het team dat aan het einde van het spel de meeste punten heeft (= het dichtst bij de finish staat of de finish gehaald heeft) is de winnaar van het spel.
Bonte Was Handleiding
240
Contactuur 19
• Bij een gelijke stand kan je nog een extra zoekopdracht inlassen en de tijd van de teams opmeten. Het team met de snelste tijd wint. Oplossingen: Atlas: 1. Nairobi 2. Asunción 3. Bujumbura 4. Tbilisi (of Tiflis) 5. Ulaan Baatar Vertaalwoordenboek (bv. Van Dale Engels-Nederlands): 1. paard 2. stoel 3. zingen 4. blij, gelukkig 5. mooi Kookboek: Deze antwoorden zijn afhankelijk van het kookboek dat gebruikt wordt. Je zal de antwoorden dus zelf eerst moeten opzoeken. Gouden Gids: Deze antwoorden zijn afhankelijk van de gouden gids die gebruikt wordt. Je zal de antwoorden dus zelf eerst moeten opzoeken. Telefoongids: Deze antwoorden zijn afhankelijk van het telefoonboek dat gebruikt wordt. Je moet eerst zelf nog een 5-tal vragen verzinnen, ze op de strookjes schrijven (ko 308) en de antwoorden opzoeken. Enkele suggesties: - Hoeveel mensen heten Peeters in [plaats]? - Wat is het telefoonnummer van [naam persoon] uit [plaats]? - Wat is het adres van [naam persoon] uit [plaats]? - Hoeveel mensen met de naam Van Gorp wonen in de [straatnaam] te [plaats]? - Hoeveel mensen heten Janssens in [plaats]? • Als neerslag bij deze activiteit kan je de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 315-316) laten maken. Overloop de oefening en leg uit dat ze pijlen moeten trekken van de naslagwerken naar de personen die de werken nodig hebben. Onder elke afbeelding van het boek moeten ze de juiste benaming van het naslagwerk schrijven. Er is al één voorbeeld gegeven. Overloop de oefening daarna met de hele groep. Er kunnen meerdere naslagwerken bij één persoon horen en er zijn ook meerdere oplossingen mogelijk.
Differentiatie en uitbreiding • Uitbreiding bij stap 2: als blijkt dat de meeste cursisten nog geen ervaring hebben met opzoekingswerk in een naslagwerk kan je best eerst wat meer uitleg geven over hoe zo’n boek werkt. Leg uit dat er vaak een alfabetische index is waar je eerst naar een paginanummer moet gaan zoeken, enz. Je kan het ook gewoon illustreren door zelf iets op te zoeken en uitleg te geven bij elke stap. Geef het meeste aandacht aan het werken met het (vertaal)woordenboek (met het oog op gebruik tijdens de taallessen). • Bij stap 2 kan de ‘wijze’ na elke vraag van plaats wisselen met een cursist uit het team. Deze cursist wordt nu ‘wijze’, de vroegere ‘wijze’ wordt een gewone cursist (zo worden 25 cursisten minstens éénmaal geconfronteerd met opzoekingswerk in één of ander naslagwerk).
Bonte Was Handleiding
241
Contactuur 19
act.
5 Tegengestelden Eén van de vragen die Ariël moet beantwoorden tijdens de TV-quiz is “Wat is het tegengestelde van nat?”. In deze activiteit leren de cursisten enkele belangrijke tegengestelde begrippenparen.
Doelstellingen Lezen De cursisten herkennen en begrijpen enkele belangrijke tegengestelde begrippen. Spreken De cursisten kennen de benaming van enkele belangrijke tegengestelde begrippen.
Materiaal Opdrachtenblad bij level 19, oefening 2: afbeelding van de quizmaster Jos Prijzen, met een aantal vragen die Ariël in zijn quiz moest beantwoorden Kopieerbladen 308-310: kaartjes met de afbeelding van een tegengesteld begrippenpaar en de benaming. Kopieer deze kaartjes voor de helft van de cursisten en knip ze uit. Kopieerbladen 31-313: domino-kaartjes met tegengestelden op. Kopieer de kaartjes drie keer en knip ze uit. Het kaartje met ‘start’ moet maar 1 keer gekopieerd worden. Cursistenboek p. 317-318 (Wat is het tegengestelde?): oefening over tegengestelden.
Introductie • Ariël maakt kans om een droogkast te winnen met een tv-quiz. Hiervoor moet hij een aantal vragen (waaronder een vraag over tegengestelden) correct beantwoorden. Laat de cursisten de oefening op het opdrachtenblad bij level 19, oefening 2 in paren maken. Verbeter de oefening klassikaal en laat telkens één groepje een antwoord geven. Vraag ze ook steeds om hun antwoord zo goed mogelijk te motiveren. • Kennen de cursisten misschien zelf ook al enkele tegengestelden? Laat ze er enkele opsommen en schrijf de belangrijkste op het bord.
Beschrijving van de activiteit Stap 1 • Verdeel de cursisten in paren. Geef elk groepje de kaartjes met termen en hun illustraties (ko 308-310). Geef de cursisten de opdracht om de begrippen die elkaars tegengestelde zijn, per twee te groeperen. Overloop de oplossingen met de hele groep en geeft extra uitleg indien nodig. Laat de cursisten zelf verklaren waarom twee kaartjes bij elkaar horen.
Stap 2 • In deze stap spelen de cursisten ‘pictionary’ om de termen die in stap 1 zijn geïntroduceerd verder in te oefenen. • Leg de kaartjes uit stap 1 vooraan in het lokaal omgedraaid op een tafel. Laat één cursist naar voor komen. Hij moet één kaartje uit het hoopje trekken (zonder dat
Bonte Was Handleiding
242
Contactuur 19
de andere cursisten kunnen zien wat erop staat). Vervolgens moet hij op het bord een afbeelding tekenen die overeenkomt met de term op zijn kaartje. Hij moet echter een andere afbeelding tekenen dan diegene op het kaartje. De andere cursisten mogen na een aantal minuten één keer raden welke term de cursist aan het tekenen is. De cursist die dit het snelst kan raden (door de juiste benaming hardop te roepen) krijgt een punt en is aan de beurt om aan het bord te komen tekenen. Als alle kaartjes zijn getekend worden de punten opgeteld. De cursist met de meeste punten is gewonnen.
Stap 3 • In deze stap moeten de cursisten zo snel mogelijk tegengestelden kunnen combineren in een domino-spel. • Verdeel de cursisten in drie groepjes. Geef elk groepje de uitgeknipte dominokaartjes (ko 311-313). Leg het kaartje waarop ‘start’ staat in het midden van de tafel. Het is nu de bedoeling dat de groepjes zo snel mogelijk het kaartje zoeken dat op het ‘start’-kaartje met de rijke man volgt (d.i. het kaartje met de term ‘rijk’ en een arm zwart kind op) en het ertegen leggen. • Het groepje dat het snelst is, mag zijn kaart bij het spel leggen, de andere twee groepjes blijven met hun kaartje zitten. De groepjes moeten daarna weer snel op zoek gaan naar het volgende kaartje (d.i. het kaartje met de term ‘arm’ en een wenende baby op) om het bij het spel te kunnen leggen. Zo gaat het spel door tot een groep het laatste kaartje (d.i. het kaartje met ‘finish’ op) bij het spel heeft gelegd. • Daarna worden de kaartjes die elke groep nog in zijn bezit heeft, geteld. De groep met de minste kaartjes (= de groep die de meeste kaartjes bij het spel heeft kunnen leggen) wint. • Aan het begin kan je best een drietal stappen voordoen om de cursisten vertrouwd te maken met het opzet van het dominospel. Neem telkens een kaartje van een andere groep zodat de eindscore niet beïnvloed wordt. • Dit dominospel brengt veel taalhandelingen met zich mee. Probeer dan ook om het zo talig mogelijk in te kleden. Eventueel kan je de spelregels zo eenvoudig mogelijk op een blad noteren en het aan de cursisten uitdelen. • Als neerslag kunnen de cursisten de oefening in het cursistenboek (cu 317-318) maken. In deze oefening moeten ze aanduiden welke afbeelding niet in het rijtje thuishoort. Daarnaast moeten ze ook de juiste term bij elke afbeelding schrijven.
Differentiatie en uitbreiding • Eventueel kan je stap 1 herhalen, maar nu tegen de klok: het groepje dat het snelst de kaartjes in paren heeft liggen (en alles correct heeft) is gewonnen. •
Bonte Was Handleiding
Bij stap 2 kan je de cursisten in paren laten werken in plaats van individueel
243
Contactuur 19