Economic Research Special 12 december 2003
Senioren en beleggen Vanuit theoretisch oogpunt zijn er argumenten voor en tegen het verminderen van risicodragende activa in de beleggingsportefeuille naarmate mensen ouder worden en de pensioengerechtigde leeftijd naderen of passeren. Welke de doorslag geven, hangt in de eerste plaats af van de concrete vermogenssituatie van de senior. De meeste senioren zullen in mindere of meerdere mate na de oppensioenstelling een beroep moeten doen op (inkomsten uit) hun beleggingen om het consumptiepatroon op peil te houden. Algemeen gaat men ervan uit dat deze mensen al in de aanloop naar de fase van vermogensafbouw beter niet al te risicovol meer beleggen. Uit enquêtes over de vermogensopbouw opgesplitst naar leeftijd blijkt dat het aandelenbezit piekt bij de vijftigers en vervolgens de voorkeur met het ouder worden gemiddeld genomen opschuift naar meer defensieve beleggingsvormen. Elke belegger staat voor de moeilijke keuze om zijn portefeuille samen te stellen uit de diverse mogelijke beleggingsvormen (aandelen, overheids- en bedrijfsobligaties, geldmarktinstrumenten, vastgoed,…). Naargelang bij de concrete invulling weinig dan wel veel risicodragende activa worden opgenomen, spreken we van een defensieve respectievelijk dynamische beleggingsportefeuille. Hoe de belegger zijn portefeuille in de praktijk samenstelt, wordt in de eerste plaats bepaald door objectieve factoren die verband houden met zijn financieel draagvlak (inkomen en vermogen), de gewenste beleggingshorizon en zijn kennis van en ervaring met beleggingen. Verder hangt de concrete invulling van de portefeuille ook af van hoe de belegger staat tegenover het risico dat met de op basis van objectieve criteria gesuggereerde portefeuillespreiding gepaard gaat (d.i. de ‘risicotolerantie’ van de belegger). Het is best mogelijk dat hij op basis van de objectieve criteria een dynamische portefeuille met heel wat risicodra-
gende activa erin kan aanhouden. Maar misschien wil hij liever weinig risico’s lopen, of ligt hij wakker van koersschommelingen van zijn beleggingen, en is dus eerder een defensieve portefeuille wenselijk. Ten slotte kan de op basis van objectieve en emotionele factoren bekomen doelportefeuille nog worden bijgestuurd in functie van concrete marktomstandigheden. Zo kunnen gunstige economische vooruitzichten zich vertalen naar een licht hogere weging van aandelen in de portefeuille. Bovenstaande principes ter aflijning van het profiel van de belegger zijn algemeen geldig en dus van toepassing op alle leeftijden. Uiteraard verschilt wel de concrete invulling van de diverse factoren voor elk individu afzonderlijk. Toch kunnen we op basis van een aantal algemene vaststellingen uitspraken doen over kenmerken van het beleggingsprofiel van de senioren als groep. Eenvoudig is dat niet, aangezien de bepalende objectieve beleggingscriteria niet
ECONOMIC RESEARCH SPECIAL
Voor wat de beleggingshorizon betreft, gaat men er nogal eens van uit dat die voor senioren eerder kort is, doordat zij een hoger sterfterisico zouden kennen en bijgevolg over een kortere levensverwachting beschikken. Daarbij aansluitend opteert men dan voor een minder risicovolle portefeuillesamenstelling. Daarbij verliest men echter uit het oog dat de gemiddelde levensverwachting in de industrielanden de laatste decennia aanzienlijk is opgelopen. In praktijk zal de beleggingshorizon van 55-plussers zelfs vaak langer zijn dan voor jongere beleggers, die op korte termijn allicht nog een heel aantal grote uitgaven hebben gepland (bijvoorbeeld voor de aankoop van een auto of een huis). Bovendien willen heel wat senioren vaak een deel van hun vermogen overdragen op hun kinderen of kleinkinderen. Voor het deel van hun vermogen dat voor deze intergenerationele overdracht wordt voorzien, is de beleggingshorizon zelfs langer dan de levensverwachting van de huidige bezitter. Een ouder beleggerspubliek heeft doorgaans andere doelstellingen dan de jongere generaties. Jongere gezinnen die een huis willen bouwen of kopen, beleggen best op wat kortere termijn en minder risicovol. Naarmate de pensioenleeftijd nadert zijn er meestal geen grote uitgaven meer gepland. Op termijn gaan sommigen zelfs eerder het eigen vastgoed in portefeuille afbouwen. De eigen woning is in zekere zin een belegging die de nodige fysieke inspanning vergt naar onderhoud toe. Een deel van de ouderen voelt zich daar niet meer toe in staat en zet de stap naar een kleinschaliger huisvesting (bijv. een appartement) of wordt bij de kinderen of in een verzorgingstehuis opgevangen. De verkoop van de woning betekent dat zij op dat ogenblik een grote som extra liquide middelen ter beschikking krijgen waarvoor zij een geschikte alternatieve belegging moeten zoeken.
altijd in dezelfde richting wijzen. Nog moeilijker wordt het wanneer we ook de risicotolerantie in de oefening in rekening brengen. Die is meer nog dan de objectieve gegevens een persoonlijke kwestie en vertoont omzeggens geen leeftijdsgebonden karakteristieken.
Dynamisch…of toch eerder defensief? Of en in de mate waarin risicodragende activa in de beleggingsportefeuille thuishoren of niet, hangt onder meer af van de mogelijkheden en de bereidheid van de belegger om informatie over de verschillende beleggingsformules te interpreteren. Een slecht geïnformeerd en weinig ervaren belegger is niet vertrouwd met de voor- en nadelen van verschillende beleggingsvormen en moet daarom tegen zichzelf worden beschermd door wat minder risicovolle activa in portefeuille op te nemen. Iemand die anderzijds twintig jaar of meer ervaring heeft met beleggingen, heeft bijvoorbeeld de crash van 1987, de golfoorlog in 1990, de Aziëcrisis van 1997, de leegloop van de beursbubbel in de periode 2000-2002, de aanslagen in de VS van 2001,… meegemaakt en weet wat een crisis op de beurs betekent. Uit studies blijkt dat in de praktijk de mate waarin beleggers risicovolle activa opnemen in hun portefeuille toeneemt met het scholingsniveau (zie grafiek 1). Men kan ervan uit gaan dat ook senioren in vergelijking met jongere leeftijdsgroepen inzake kennis van en de ervaring met beleggen gemiddeld beter zullen scoren. Zij zijn van de verschillende generaties de groep die al het langst geconfronteerd is met het maken van beleggingskeuzes en doorgaans relatief meer tijd vrij kan maken voor de informatievergaring die van belang is voor het beleggen op de beurs (1). Grafiek 1 - Aandelenbezit volgens scholingsgraad (in % gezinnen, enquête 1998)
Grafiek 2 - Aandelenbezit volgens decielen financieel vermogen (in % gezinnen, enquête 1998)
70 % 100 % 60 % 50 %
90 %
Geen hoger onderwijs Hoger onderwijs
Europa (1) VS
80 % 70 %
40 %
60 % 50 %
30 %
40 % 20 %
30 % 20 %
10 %
10 % armste gezinnen
10 % rijkste gezinnen
10 % 0%
0% Europa (1)
1
VS
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Decielen financieel vermogen
(1) Gewogen gemiddelde Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, het VK en Zweden.
(1) Gewogen gemiddelde Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, het VK en Zweden.
Bron: Guiso e.a. (2002), “Household stockholding in Europe: where do we stand and where do we go?”, CSEF Working Paper.
KBC Asset Management
Economic Research Special
Bron: Guiso e.a. (2002), “Household stockholding in Europe: where do we stand and where do we go?”, CSEF Working Paper.
2
12 december 2003
ECONOMIC RESEARCH SPECIAL
transactiekosten en verschaft een financiële buffer tegen fluctuaties van de belegde activa. Eenmaal de pensioenleeftijd is gepasseerd, neemt het gemiddelde vermogen van de senioren wel opnieuw af, maar uit enquêtes blijkt dat de vermogensomvang toch nog verscheidene jaren relatief hoog blijft en pas na de leeftijd van 75 sterk begint af te nemen (zie grafiek 3).
Grafiek 3 - Gemiddelde nettovermogen VS-burger volgens leeftijd (in ‘000 USD, 2001) 800 700 600 500
Daartegenover staat evenwel ook een belangrijk argument voor een meer defensieve portefeuille naarmate men ouder wordt. Vanaf het moment dat mensen de pensioenleeftijd hebben bereikt, worden zij doorgaans geconfronteerd met een lagere maandelijkse inkomensstroom (zie het voorbeeld in grafiek 4). Willen zij op dat moment hun consumptiepatroon behouden, dan moeten zij een beroep doen op inkomsten uit beleggingen of zelfs een afbouw van het vermogen om in hun normale levensonderhoud te voorzien. Voor velen komt dat neer op ‘ontsparen’ (zie grafiek 5). Algemeen gaat men er dan van uit dat mensen voor wie het aspect voorzorgsparen in het kader van hun pensioen belangrijk is, al in de aanloop naar de fase van vermogensafbouw (d.w.z. pakweg 10 jaar voor hun pensioen) beter niet al te risicovol meer gaan beleggen. Zij beschikken vanaf het moment van pensionering immers niet meer over een voldoende hoog maandelijks inkomen om als buffer te kunnen aanwenden wanneer een mogelijke tegenslag in de financiële markten hun vermogen aanvreet. Daar komt nog bij dat er soms onzekerheid bestaat over het juiste moment van oppensioenstelling en dat naarmate men ouder wordt ook het risico van grote uitgaven in verband met gezondheid en zorg toeneemt. Het gebrek aan een voldoende hoge vaste inkomensstroom als buffer tegen dergelijke mogelijke tegenvallers vanaf het moment van pensionering lijkt
400 300 200 100 0 < 35
35-44
45-54
55-64
65-74
> 75
Bron: Federal Reserve Board, “Survey of Consumer Finances”.
Aansluitend bij de beleggingservaring en -horizon kan men ook inzake het vermogen argumenten aanhalen die stellen dat senioren objectief gezien gemiddeld een eerder dynamische beleggingsportefeuille zouden moeten aanhouden, met een in vergelijking met jongere leeftijdscategorieën groter percentage risicodragende activa. Het vermogen van mensen piekt meestal rond de pensioenleeftijd. De kinderen zijn dan al enige tijd het huis uit en de leninglasten (vooral hypothecaire aflossingen) liggen achter de rug. Daardoor zijn de gezinsuitgaven aanzienlijk afgenomen en kan een groter deel van het beschikbare inkomen worden gespaard. Naarmate de belegger een groter financieel vermogen bezit, ligt een dynamischer portefeuillebeheer met meer risicovolle vermogensvormen voor de hand (zie grafiek 2). Een hoger vermogen vermindert immers de belemmering van Grafiek 4 - Nettopensioen in % van laatst verdiende netto-inkomen (België, alleenstaande, volledige loopbaan, 2000)
Grafiek 5 - De ‘life cycle’-hypothese
100
60
90
Consumptie
50
80 70
Inkomen
40
60 30
50 40
20
30 Werknemer Ambtenaar Zelfstandige
20 10
10 0
0 15
20
25
30
35
40
0
10
20
30
50
60
70
80
90
leeftijd
Bron: Eigen berekeningen KBC.
12 december 2003
40
3
Economic Research Special
KBC Asset Management
ECONOMIC RESEARCH SPECIAL
De houding ten aanzien van het nemen risico is meestal een puur persoonlijk gegeven. Het is dan ook allicht niet zo dat ouderen als groep in vergelijking met jongere leeftijdscategorieën een fundamenteel andere houding ten aanzien van risico aannemen. De schaarse empirische literatuur rond deze materie is alleszins verre van eenduidig. Sommige economisten komen tot de conclusie dat de mate van risicotolerantie toeneemt met de leeftijd, andere komen tot een tegenovergesteld inzicht (3). Als er al conclusies kunnen worden getrokken, dan is het dat de houding ten aanzien van risico niet volledig losstaat van de eerder geschetste objectieve kenmerken en dat er eerder via deze link verschillen tussen leeftijdsgroepen kunnen worden opgetekend. Zo zullen senioren die goed vertrouwd zijn met meer risicovolle beleggingsproducten of over een voldoende hoog vermogen beschikken, allicht ook meer risico tolereren.
het aangaan van (bijkomende) beleggingsrisico’s rond het scharnierpunt van het pensioen dus weinig opportuun te maken. Dit speelt niet, of toch veel minder, voor mensen die anderzijds een voldoende hoog vrij belegbaar vermogen hebben en waarvoor het voorzorgsparen voor het pensioen bijgevolg in de totale portefeuille een relatief gering deel uitmaakt.
Emoties Of en de mate waarin in risicovolle financiële activa wordt belegd, is beperkt door de mate waarin de ‘emotie’ van de belegger dat toestaat. Hoe iemand belegt, hangt met andere woorden naast objectieve criteria ook af van zijn aanvaarding en beleving van risico’s. Concreet gaat het hier om de mate van ‘risicoacceptatie’ (de bereidheid tot het lopen van beleggingsrisico’s) en ‘risicoperceptie’ (hoe de belegger op risico’s reageert). Als de belegger niet wakker ligt van koersfluctuaties, dan zal hij geneigd zijn om een zwaarder accent te leggen op aandelen. Maar slaapt hij slecht omdat het spannend wordt op de beurs, dan kan hij beter een veiligere weg bewandelen en geeft een portefeuille met geen of een laag gemiddeld risico hem wellicht meer gemoedsrust. Als zo iemand op objectieve gronden een dynamisch beleggingsprofiel krijgt toegemeten, dan dient dat profiel uiteraard in defensieve zin te worden gecorrigeerd.
Praktijk Cijfers over de gemiddelde opbouw van de beleggingsportefeuille opgesplitst naar leeftijd zijn voor België niet voorhanden. Onderzoek voor andere landen laat voor het bezit van risicodragende activa een bolvormige verdeling zien: veertigers en vijftigers beleggen het vaakst in aandelen, jongeren en oudere generaties beleggen relatief minder vaak in aandelen (zie tabel). Met het klimmen van de jaren nemen het vermogensbezit en de beleggingshorizon toe, en bijgevolg ook de participatie op de aandelenmarkt (zie boven). Die tendens lijkt in de praktijk te keren naarmate de pensioenleeftijd nadert. Het aandelenbezit piekt bij de vijftigers en een deel van de daaropvolgende generaties stapt geleidelijk aan uit risicodragende activa. In de aanloop naar de oppensioenstelling maar ook daarna verschuift de voorkeur dus opnieuw meer naar defensieve beleggingsvormen. Dat betekent dat gemiddeld over alle senioren heen beschouwd het aspect ‘pensioenvoorziening’ de overige tendensen die neigen naar een meer risicovolle, dynamische portefeuille bij ouderen domineert. Als we alleen de gezinnen die in aandelen beleggen in rekening brengen, blijkt de aandelencomponent in de portefeuille wel zo goed als continu te stijgen met het toenemen van de leeftijd, en dit ook na de pensioenleeftijd (zie tabel). Dat komt allicht doordat diegenen die aandelen ook op oudere leeftijd blijven aanhouden, en zelfs verder opbouwen, doorgaans wel een voldoende inkomens- en/of vermogensbuffer hebben en relatief minder of zelfs niet een beroep moeten doen op het vermogen om in hun levensonderhoud te voorzien. Deze groep houdt in absolute bedragen ook ruim meer aandelen aan dan zij die hun aandelenpor-
Volgens wetenschappelijke studies hangen de risicoacceptatie en -perceptie van een individu af van drie factoren: (1) zijn ‘natuur’, die genetisch is bepaald, (2) zijn opvoeding en opleiding, en (3) de concrete situatie (2). Dat is zo voor elk van de verschillende types risico’s die burgers lopen. De meest voorkomende zijn die op financieel, sociaal en fysisch vlak. Psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat individuen zich consistent gedragen binnen elk type risico, maar niet noodzakelijk tussen types. Zo kan een bergbeklimmer bijvoorbeeld een zeer defensief belegger zijn. Omgekeerd, kan iemand die niet durft benjispringen of een groot publiek toespreken, toch een zeer dynamische belegger zijn. Verder blijkt het persoonlijk oordeel over risico niet noodzakelijk altijd aan te sluiten bij de reële risico’s. Mensen negeren soms grote onverantwoorde risico’s, terwijl zij andere risico’s als groter ervaren dan zij in werkelijkheid zijn. Dat komt onder meer doordat iemands houding ten aanzien van risico vaak sterk door recente gebeurtenissen of beleggingservaringen (bijv. forse verliezen op de beurs) wordt beïnvloed. Het kan dan zijn dat recente beleggingssuccessen hem doen afdrijven naar meer risico of, omgekeerd, dat recente ontgoochelingen hem een extreem conservatieve houding doen aanmeten.
KBC Asset Management
Economic Research Special
4
12 december 2003
ECONOMIC RESEARCH SPECIAL
Beleggingen in risicodragende activa volgens leeftijdscategorie In % van totaal aantal gezinnen
Europa (1) <30 30-39 40-49 50-59 60-69 >70
19,9 24,6 26,9 27,6 23,0 16,9
In % van de portefeuille (alleen gezinnen die in risicodragende activa beleggen) VS
Europa (1)
34,5 51,8 58,5 61,5 47,9 33,4
In % van de portefeuille (alle gezinnen)
VS
33,6 37,8 36,3 41,0 48,2 54,4
Europa (1)
52,1 53,7 61,8 62,1 61,4 59,4
VS
6,7 9,3 9,8 11,3 11,1 9,2
18,0 27,8 36,2 38,2 29,4 19,8
(1) Gewogen gemiddelde Duitsland, Italië, Nederland en het VK. Bron: Guiso e.a. (2000), "Household portfolios: An international comparison", CEPR Working Paper.
voorbeeld dat jongeren al vanaf midden de jaren 80 ruimer aandelen zijn gaan bezitten, terwijl dat fenomeen zich voor de ouderen pas veel later in de jaren 90 heeft voorgedaan (zie grafiek 6). Enquêtes in verband met het vermogensbezit volgens leeftijd worden door tal van dergelijke tijdsgebonden factoren beïnvloed. De datum van observatie is m.a.w. mee bepalend voor de resultaten van de enquêtes. De mate waarin senioren risicodragende activa in hun portefeuille opnemen, heeft in dat opzicht ook te maken met aspecten zoals de relatieve rendementen voor beleggingsalternatieven of de beschikbaarheid van nieuwe beleggingsproducten op het ogenblik van de enquête.
tefeuille geleidelijk aan afbouwen tot lager peil in het licht van wat zij gedurende de eerste jaren na de pensionering al gaan nodig hebben. Bij de interpretatie van enquêtes naar de componenten van het vermogensbezit volgens leeftijd is het opletten geblazen. Naast een leeftijdseffect op het vermogensbezit zijn er namelijk mogelijk ook zogenaamde ‘cohorte-effecten’ en ‘tijdseffecten’ die spelen (4). Deze drie effecten zijn in de praktijk erg moeilijk van elkaar te scheiden. De verklaring voor het feit dat senioren relatief minder in aandelen beleggen, heeft los van leeftijdsgebonden factoren ook te maken met het feit dat zij tot een verschillende generatie behoren. M.a.w. niet alleen het bereiken van een bepaalde leeftijd, maar ook het geboren zijn in een bepaald jaar speelt een rol. Generaties worden gekenmerkt door verschillen in culturele waarden en gewoontes (voor senioren kan bijvoorbeeld het hardnekkig vasthouden aan traditionele, gekende beleggingsvormen zoals kasbons of obligaties een rol spelen). Individuen slepen die mee naarmate ze ouder worden. De cohorte geboren en opgegroeid tijdens de Grote Depressie en de Tweede Oorlog heeft altijd een lager aandelenbezit gekend dan de latere generaties. De huidige senioren toonden dus ook op jongere leeftijd al geringere interesse in risicovolle activa en zijn die gewoonte grotendeels blijven aanhouden.
Grafiek 6 - Beleggingen in risicodragende activa volgens leeftijd (cijfers West-Duitsland, in % gezinnen) 35 30 25 20 15 10
Daarbij komt nog dat de cijfers worden vertroebeld doordat de algemeen toegenomen ‘vermarkting’ van het financiële vermogen in de voorbije twee decennia (d.w.z. de algemene toename van risicodragende activa in de beleggingsportefeuille) voor gezinnen in verschillende leeftijdsgroepen op verschillende tijdstippen heeft gespeeld. Uit cijfers voor Duitsland blijkt bij-
12 december 2003
1978 1983 1988 1993 1998 (1)
5 0 <30
30-39
40-49
50-59
60-69
>70
(1) Eengemaakte Duitsland i.p.v. West-Duitsland Bron: Guiso e.a. (2002), “Household stockholding in Europe: where do we stand and where do we go?”, CSEF Working Paper.
5
Economic Research Special
KBC Asset Management
ECONOMIC RESEARCH SPECIAL
Slotbeschouwing
van het vermogen dat ze gedurende de eerste jaren na de pensionering al nodig hebben om hun normale leefpatroon te kunnen aanhouden best afzonderen en veeleer defensief gaan beleggen. Het overige gedeelte, dat men pas op wat langere termijn zal moeten aanspreken of dat bestemd is voor de kinderen of kleinkinderen, blijft dan een veel langere beleggingshorizon hebben en kan bijgevolg nog altijd risicovoller worden belegd.
Theoretisch zijn er zowel argumenten voor als tegen een meer defensieve beleggingsportefeuille met minder risicodragende activa naarmate mensen ouder worden en de pensioengerechtigde leeftijd naderen of passeren. Welke uiteindelijk de doorslag geven, hangt af van de concrete situatie waarin de senior zich bevindt. Daarbij is vooral zijn vermogenssitutatie van belang. Of concreter: is het vermogen (of inkomsten uit het vermogen) een essentiële bron van levensonderhoud eenmaal gepensioneerd of niet? Uit de schaarse beschikbare cijfers over beleggingen opgesplitst naar leeftijd blijkt alvast dat de beleggingsvoorkeur van ouderen in de praktijk gemiddeld genomen opschuift naar meer defensieve, veiligere beleggingsvormen. Deze vaststelling volgt de beleggingstip die financiële instellingen doorgaans hanteren voor hun seniorencliënteel: vijftigers kunnen het gedeelte
(1) Zie M. King en J. Leape (1987), “Asset accumulation, information and the life cycle”, NBER Working Paper nr. 2392. (2) K. Lankford (2002), Bloomberg Wealth Manager (www.risk-profiling.com/references.htm). (3) Bakshi en Chen (1994), “Baby boom, population aging”, Journal of Business 67 (2), blz. 163-202, en H. Wang en S. Hanna (1997), “Does risk tolerance decrease with age?”, Financial Counseling and Planning 8 (2), blz. 27-32. (4) Zie bijvoorbeeld L. Guiso, M. Haliassos en T. Jappelli (2002), “Household stockholding in Europe: Where do we stand and where do we go?”, CSEF, and L. Guiso en T. Jappelli (2002), “Stockholding in Italy”, CSEF Working Paper nr. 82.
Beleggingsvoorkeur en invulling via pensioensparen Gemiddeld genomen schuift de beleggingsvoorkeur van ouderen op naar meer defensieve, veiligere beleggingsvormen. Voor het fiscaal aantrekkelijke pensioensparen ligt dat echter niet zo eenvoudig. Als antwoord hierop heeft KBC –als eerste bank in België– een pensioenspaarfonds met defensieve beleggingspolitiek gelanceerd: ‘Pricos Defensive’. Het succes van pensioenspaarfondsen heeft veel te maken met het aantrekkelijke fiscaal statuut van deze beleggingsformule. Stortingen voor een aanvullend pensioen geven recht op een aanzienlijke belastingvermindering: elk jaar dat hij stort, betaalt de pensioenspaarder minder belastingen. De belastingbesparing bedraagt minimaal 30 % van het gespaarde bedrag en kan, afhankelijk van het inkomen, oplopen tot 40 %. De maximale storting die recht geeft op belastingvoordeel, bedraagt 600 euro per persoon voor het inkomstenjaar 2003. De spreiding in de pensioenspaarfondsen in ons land berust op een dynamisch tot zeer dynamisch risicoprofiel: de aandelencomponent is vrij hoog. Dat geldt ook voor het pensioenspaarfonds van KBC (‘Pricos’) dat voor ongeveer 65 % in aandelen belegt. Vaak begint men vrij jong met pensioensparen met middelen die men niet onmiddellijk nodig heeft. De beleggingshorizon van de doorsnee pensioenspaarder is dan ook vrij lang. De voorkeur van ouderen verschuift in de aanloop naar de oppensioenstelling evenwel naar meer defensieve beleggingsvormen. Hierdoor past een belegging met een dynamisch karakter, zoals een pensioenspaarfonds, dikwijls niet meer bij de (kortere) beleggingshorizon van de belegger. Als antwoord hierop lanceerde KBC een defensiever pensioenspaarfonds: ‘Pricos Defensive’. Het aandelengehalte in dit fonds ligt rond 30 %, het wettelijk minimum voor pensioenspaarfondsen. Het fiscaal aantrekkelijke pensioensparen blijft op die manier ook bijzonder interessant voor wie de pensioenleeftijd nadert. De belegger kan het opgebouwde kapitaal en de meerwaarden uit zijn ‘Pricos’-pensioenspaarfonds gratis overplaatsen naar ‘Pricos Defensive’. Bij de overstap behoudt de belegger alle fiscale voordelen. De wettelijke voorwaarde hiervoor is wel dat het volledige bedrag wordt overgeplaatst. Het prospect van het fonds ligt ter beschikking in elk KBC-kantoor. Voor bijkomende informatie kan u ook terecht op www.kbc.be/fondsen.
Economic Research Special is een publicatie van de afdeling Economic Research van KBC Asset Management NV (KBC AM). Er kan niet worden gewaarborgd dat de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch dat ze in de realiteit tot uiting zullen komen. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies, conform de Wet van 6 april inzake de secundaire markten. KBC AM en KBC Bank kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de eventuele onjuistheid of onvolledigheid ervan. Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel (
[email protected]).
KBC Asset Management
Economic Research Special
6
12 december 2003