Economic Research Notes Jaargang 3 - nr. 14
14 oktober 2005
Het vermogen en beleggingsprofiel van de Belgische gezinnen U bent al KBC-Online-cliënt? Dan kunt u gratis Economic Research Notes ontvangen per e-mail. Surf naar www.
In mei 2003 analyseerden wij in Economic Research Notes een eerste maal de vermogenssituatie van de Belgische gezinnen in de periode 1970-2002. De bedoeling was om een aantal tendensen te illustreren (onder meer de ‘vermarkting’ van het financiële vermogen) en om het vermogensverlies en de gewijzigde verhoudingen van de verschillende vermogenscomponenten in de periode van slechte beursprestaties (2000-2002) in kaart te brengen (1). In dit nummer schetsen we een beeld van de vermogenspositie van de Belgen na 2002 en plaatsen we hun beleggingsgedrag van de voorbije jaren (d.w.z. hoe zij hun vermogen effectief hebben samengesteld) tegenover de ontwikkeling van het profiel van de gemiddelde Belgische belegger (d.w.z. hoe hij had mogen belegd zijn). Vermogensbeheerders peilen bij individuele beleggingscliënten op basis van een vragenlijst inzake financiële draagkracht, beleggingshorizon, e.d. naar hun ‘risicoprofiel’ (d.i. defensief dan wel dynamisch). Op macro-economisch niveau is er over de ontwikkeling van het beleggingsprofiel van de Belgen geen cijfermateriaal beschikbaar. Mits het hanteren van een aantal hypothesen trachten wij een inschatting te maken.
kbc.be/sb/ e-nieuwsbrieven en registreer uw gegevens.
Asset Management
Bij de huidige actualisatie van het vermogen van de Belgische gezinnen hanteren we dezelfde aanpak als bij de eerdere analyse. Dat betekent dat we voor het financiële vermogen beroep doen op de cijfers gepubliceerd door de Nationale Bank van België (Belgostat: www.nbb.be). Detailcijfers en internationale gegevens m.b.t. het belegd vermogen in financiële activa komen van de Belgische Vereniging van Asset Managers (BEAMA, www.beama.be) respectievelijk Eurostat (Statistics in Focus, http://epp.eurostat.cec.eu.int). Het onroerend vermogen bekomen we door de voorraad gebouwen en grond in het bezit van de gezinnen te vermenigvuldigen met de gemiddelde jaarlijkse verkoopprijzen. Cijfers hieromtrent worden door het NIS (Statistieken over Bouwnijverheid en Huisvesting, Financiële Statistieken) beschikbaar gesteld. Materiële roerende goederen (duurzame huishoudartikelen, transportmiddelen,
kunstvoorwerpen, e.d.) worden in onze analyse buiten beschouwing gelaten. Het financiële vermogen dat de Belgische gezinnen aanhouden in het buitenland zit in de financiële activa vervat.
Het vermogen van de Belgen Het netto-vermogen van de gezinnen wordt gevormd door het geheel van hun bezittingen en vorderingen min hun financiële verplichtingen, die grotendeels bestaan uit hypothecaire leningen. Volgens onze berekeningen beschikten de Belgische gezinnen in 2004 samen over een totaal netto-vermogen van naar schatting 1 263 miljard EUR (zie tabel 1). Dat is ruim zeven keer zo groot als hun bruto beschikbaar inkomen en zo’n 283 000 EUR per gemiddeld gezin of 120 000 EUR per inwoner. In vergelijking met 1990 lag het totale vermogen van de Belgen in 2004 ruim dubbel zo hoog, wat overeenkomt
E C O NO M IC R E SEARCH NOTES
Tabel 1 - Hoe rijk zijn de Belgen? (gezinsvermogen, in miljard EUR) 1970
1980
1990
2000
2001
2002
2003
2004
Financieel vermogen (1) - Schulden = Netto-financieel vermogen + Onroerend vermogen = Totaal gezinsvermogen
39,4 5,8 33,6 51,5 85,1
119,3 31,6 87,7 193,3 281,0
358,4 62,6 295,8 310,3 606,1
738,3 107,1 631,2 501,4 1132,6
723,1 106,0 617,0 520,9 1137,9
665,8 110,2 555,6 557,5 1113,1
679,6 115,7 563,8 630,4 1194,2
707,1 118,9 588,2 674,5 1262,7
Totaal gezinsvermogen: - in prijzen van 2004 - in % beschikbaar inkomen
358,5 394,9
580,8 450,3
803,8 553,4
1223,5 724,1
1199,3 691,6
1154,7 664,6
1219,3 692,9
1262,7 710,6
(1) Cash, deposito's, aandelen, obligaties, beleggingsfondsen... (inclusief vermogen in het buitenland). Bronnen: Vuchelen en Rademaekers (1998), NBB, NIS, Stadim en eigen berekeningen.
met een gemiddelde nominale (reële) jaarstijging in die periode van 5,4% (3,2%). Tegenover 1 382 miljard EUR bezittingen stonden 119 miljard EUR schulden. 46,6% van het netto-vermogen bestond in 2004 uit financiële activa (cash, deposito’s, aandelen, obligaties, beleggingsfondsen,…), het overige gedeelte uit onroerende goederen (gronden en gebouwen) (2).
is het aandeel van vastgoed in het totale vermogen toegenomen tot 53,4% in 2004. In de decennia daarvoor was dat aandeel teruggevallen van een piek van 69,2% eind jaren 70 tot een dieptepunt van 43,2% in 1999. De forse terugval in die periode was een gevolg van de toegenomen welvaart, waardoor het eigenwoningbezit een hoogtepunt bereikte (naar schatting zo’n driekwart van de gezinnen bezit een eigen woning) en een alsmaar groter deel van de bijkomende spaarmiddelen terechtkwam in de categorie van de financiële activa (4).
02 04
Dankzij een verdere toename van het onroerend vermogen is de afname van het totale vermogen in de periode van beurscrisis (2000-2002) beperkt gebleven tot ruim 2%, de eerste nominale daling sinds het begin van de jaren 80 (3). In de jaren 2003-2004 nam het gezinsvermogen opnieuw met 13% toe (zie grafiek 1). Dat was opnieuw in de eerste plaats te danken aan het fors aangetrokken groeitempo van het onroerend vermogen, vooral als gevolg van de sterke prijsstijging van de woningen en bouwgronden. Hierdoor
Na een forse afname met 9,8% in 2000-2002 door toedoen van de dalende beurskoersen, nam het totale netto-financiële vermogen van de Belgische gezinnen in 2003-2004 opnieuw met 6,2% in nominale termen toe (5). Deze stijging manifesteerde zich hoofdzakelijk in de categorie ‘financiële activa zonder marktwaarde’ (d.i. cash, (termijn-)deposito’s, kasbons en beleggingen bij verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen). Dat komt vooral doordat de gezinnen de voorbije jaren een uitgesproken voorkeur kenden voor liquide middelen (cash en deposito’s), die op zijn beurt vooral kan worden verklaard door de lage opportuniteitskost als gevolg van de aanhoudend lage langetermijnrente. Het verschil tussen de obligatierendementen en de rente op spaardeposito’s was de voorbije jaren onvoldoende om beleggingen in vastrentende effecten aantrekkelijk te maken. Zodoende is het aandeel van de ‘financiële activa met marktwaarde’ (obligaties, aandelen en beleggingsfondsen) in de financiële portefeuille van de gezinnen teruggevallen tot 46,7% in 2004. Doordat de wereldwijde beurshausse het spaargeld van de gezinnen naar risicodragende waarden had gedraineerd, was dat aandeel in de jaren vóór de beurscrisis opgelopen van 30% in 1980 tot een piek van 60% in 1999.
(1) Obligaties, aandelen en beleggingsfondsen. (2) Cash, (termijn)depositio's, beleggingen bij verz.maatsch. & pensioenfondsen. Bronnen: Vuchelen en Rademaekers (1998), NBB, NIS, Stadim en eigen berekeningen.
De hierboven gehanteerde opdeling van het financieel vermogen in activa met en zonder marktwaarde
Grafiek 1 - Het bruto-vermogen van de Belgische gezinnen (in % van het BBP) Financiële activa met marktwaarde (1) Financiële activa zonder marktwaarde (2)
KBC Asset Management
98 20 00
94 96
90 92
88
82 84 86
80
78
74 76
19
70 72
Onroerend vermogen
Economic Research Notes
2
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
E CONOMIC RESEARC H NOT ES
geeft een onvoldoende klaar beeld van de mate waarin de Belgen direct in beursgenoteerde aandelen zijn belegd. Om zicht te krijgen op dat laatste moeten we bij de aandelenbeleggingen abstractie maken van niet-beursgenoteerde aandelen (die vaak een participatie in een familiebedrijf vertegenwoordigen) en van kapitaalgegarandeerde aandelenfondsen (die niet (ten volle) aan de risico’s van de beurs zijn blootsgesteld). Uit grafiek 2 blijkt dat het uitstaande bedrag beursgenoteerde aandelen (exclusief kapitaalgegarandeerde fondsen) in de globale financiële portefeuille van een gemiddeld gezin toenam van 8,1% eind 1993 tot 17,5% eind 2000. Daarna viel dat percentage door toedoen van de slechte beursprestaties terug tot 9,9% eind 2002. Het beursherstel nadien en de hernieuwde interesse voor aandelenbeleggingen (deels toe te schrijven aan de goede prestaties van de Brusselse beurs) deden het cijfer opnieuw oplopen tot 13,5% eind 2004. Indien we toch rekening houden met aandelenbeleggingen met kapitaalgarantie bedroeg het gehalte aandelen in de financiële portefeuille eind 2004 om en bij 19%.
Grafiek 3 - Uitsplitsing financiële activa 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1992 93
15%
10%
5%
0% 97
98
ICB's niet-vastrentend met kapitaalsgarantie
99 2000
01
02
03
04
98
99 2000 01
02
03
Verzekeringstechnische voorzieningen ICB's niet-vastrentend
Beursgenoteerde aandelen
ICB's vastrentend
Cash en (termijn)deposito's
04
Vastrentende effecten
Grafiek 4 - Risicoprofiel gemiddelde Belgische belegger (bijdrage van de drie determinanten)
ICB's niet-vastrentend zonder kapitaalgarantie
1,0
Beursgenoteerde aandelen
(1) Het financieel vermogen omvat cash en deposito's, obligaties, niet-beurs- en beursgenoteerde aandelen, beleggingsfondsen (ICB's) en beleggingen bij verz. maatsch. en pensioenfondsen.
meer dynamisch
0,9
Meer dynamisch profiel
0,8 Kennis en ervaring beleggingen
0,7 0,6 0,5
meer defensief
De toegenomen blootstelling van de Belgen aan de beurs tijdens het voorbije decennium wordt doorgaans toegeschreven aan de lokroep van de wereldwijde beurshausse tot 1999 en aan het alsmaar ruimere aanbod van aandelenbeleggingen op de markt van de beleggingsfondsen (ICB’s). ICB’s maakten eind 2004 15,0% van het financiële gezinsvermogen uit, tegenover 9,7% in 1993. Daarvan was ruim een derde direct gevoelig voor de beurs (d.w.z. niet-vastrentend
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
97
en niet-kapitaalgegarandeerd), tegenover circa een kwart in 1993 (zie grafiek 3). De vlucht naar aandelen weerspiegelt evenwel ook het feit dat het gemiddeld Belgisch gezin sinds 1980 een alsmaar dynamischer beleggingsprofiel aangemeten kreeg. Onder ‘risicoprofiel’ verstaan we hier hoe de belegger zou mogen belegd zijn (los van zijn emotionele houding ten aanzien van het nemen van risico), gegeven zijn financieel draagvlak, beleggingshorizon en kennis van en ervaring met beleggingen. Naargelang op basis van deze kenmerken wordt afgeleid of de belegger weinig dan wel veel risicodragende activa in zijn portefeuille kan opnemen, spreken we van een (zeer) defensief respectievelijk (zeer) dynamisch profiel. In grafiek 4 benaderen we het risicoprofiel van de gemiddelde Belg aan de hand van een samengestelde indicator die is gebaseerd op de ontwikkeling van zijn finan-
20%
96
96
Bronnen: NBB, BEAMA en eigen berekeningen.
25%
95
95
Niet-beursgenoteerde aandelen
Grafiek 2 - Blootstelling vermogen Belgische gezinnen aan de beurs (uitstaande bedrag aandelen in % totaal financieel vermogen) (1)
1993 94
94
Beleggingshorizon
0,4 0,3 0,2
Financieel draagvlak
0,1
198
0 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 200 0 01 02 03 04
0,0
Bronnen: zie kadertekst 1 op blz. 6-7.
3
Economic Research Notes
KBC Asset Management
E C O NO M IC R E SEARCH NOTES
Grafiek 5 - Indicatoren inzake financieel draagvlak gemiddelde Belg
richting opschuift. Vanaf midden de jaren 90 speelden verschuivingen in de leeftijdspiramide van de bevolking een alsmaar grotere rol in de profilering van de gemiddelde belegger (zie grafiek 6). Die zorgen er immers, samen met de afnemende gezinsgrootte, voor dat de beleggingshorizon van de gemiddelde belegger toeneemt. Het bevolkingsaandeel van de categorie met de gemiddeld langste beleggingshorizon (de 45-55-jarigen) nam sinds 1990 met 3,1 procentpunten toe, terwijl dat van de categorie met de kortste horizon (de 20-34-jarigen) met 4,2 procentpunten afnam. Volgens de door ons gehanteerde indicatoren (de scholingsgraad en de oplage van selectieve kranten) droeg ten slotte ook de betere kennis van en ervaring met beleggingen bij tot een meer dynamisch profiel van de gemiddelde belegger.
75
450 400
70 350 65
300 250
60
200 55 150 100
50 1980 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90
91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01 02 03 04
Eigenwoningbezit (% gezinnen, rechtse as) Financieel vermogen (% beschikbaar inkomen, linkse as) Spaarquote (% beschikbaar inkomen, x10, linkse as)
Internationaal perspectief
Bronnen: zie kadertekst 1 op blz. 6-7..
Volgens de meest recente cijfers van Eurostat hebben de Belgische gezinnen in verhouding tot het BBP het grootste netto-financiële vermogen van alle Europeanen, vóór de Italianen, de Britten en de Nederlanders (Eurostat, 2004). In 2002 hadden zij samen financiële activa (na aftrek van de financiële verplichtingen) ter waarde van 214% van het BBP, vergeleken met 132% voor de Europese Unie als geheel (d.i. de EU-15, uitgezonderd Luxemburg, Griekenland en Ierland, waarvoor geen cijfers beschikbaar zijn). Dat is in vergelijking met het jaar 2000 42 respectievelijk 35 procentpunten BBP minder (zie grafiek 7).
cieel draagvlak, zijn beleggingshorizon en zijn kennis van en ervaring met beleggingen (zie kadertekst 1 op blz. 6-7 voor een uitvoerige beschrijving van de berekeningen). Met het aandikken van het financieel vermogen, dit vooral dankzij de hoge spaarquote, en het toenemend eigenwoningbezit nam het financieel draagvlak van de gemiddelde Belg op het einde van de jaren 80 en in het begin van de jaren 90 fors toe (zie grafiek 5). Dat droeg in die periode sterk bij tot het dynamischer worden van het risicoprofiel van de gemiddelde belegger. Daarna zwakte het financieel draagvlak af, eerst onder impuls van de afnemende spaarquote en later, tijdens de beurscrisis in 2000-2002, ook door de terugval in het financieel vermogen. Een en ander zorgt ervoor dat het beleggingsprofiel sinds 1999 niet langer in meer dynamische
Het relatief hoge vermogen van de Belgen is vooral te verklaren doordat de spaarquote van de Belgische gezinnen de voorbije decennia gemiddeld zo’n vijf procentpunten hoger lag dan gemiddeld in Europa. De relatief sterke vermogensopbouw is tevens de voornaamste reden voor het feit dat het beleggings-
Grafiek 6 - Verschuivingen in de leeftijdspiramide (%-aandeel leeftijdscategorieën in totale bevolking)
Grafiek 7 - Het vermogen in de jaren van beurszwakte (netto-financieel vermogen, in % van het BBP, einde jaar)
30%
300 1980
28%
2000
250
1990 26%
2004
2002
24%
200
22%
150 20% 18%
100
16%
50 14% 12%
ë
lgi
Be
10% 0-19
20-34
35-44
45-54
55-64
k nd rij rla rank F
VK e ed
N
+65
Bron: NIS
KBC Asset Management
lië
Ita
EU
n n l je jk d ga an an ede enri land arke t rtu itsl Sp Zw in em s o F u o P n D O De
Bron: Eurostat.
Economic Research Notes
4
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
E CONOMIC RESEARC H NOT ES
In vergelijking met de Europese landen zit de aandelencultuur in de VS meer ingebakken. Ruim de helft van de financiële beleggingsportefeuille van de Amerikanen is in aandelen belegd. Ongeveer één op twee Amerikaanse gezinnen heeft aandelen in portefeuille. Het is dan ook erg verrassend dat, hoewel het aandelenbezit in VS ruwweg dubbel zo hoog ligt als gemiddeld in Europa, het theoretisch risicoprofiel van de gemiddelde Amerikaan (althans volgens onze methodologie) toch relatief minder dynamisch is (zie grafiek 8). Deze paradox kunnen we in grote mate verklaren doordat (hoewel er ook Europa op dat vlak veel is veranderd) de financiering van bedrijven via een publiek beroep op de aandelenmarkt in de VS sinds lange tijd relatief sterker is ingeburgerd. Hierdoor is ook de diepgang van de Amerikaanse aandelenmarkt gemeten naar omvang, liquiditeit e.d. tot op vandaag een stuk groter dan in Europa (zie tabel 2). Meer algemeen spelen bij de beslissing van het publiek om in aandelen te beleggen diverse structureel-institutionele factoren een rol, waaronder de fiscaliteit en transactiekosten m.b.t. aandelenbeleggingen, het aanbod van beleggingsfondsen, privatiseringsgolven en het bestaan van een goed uitgebouwd publiek pensioenstelsel (zie ook Guiso e.a, 2002, voor een studie omtrent deze problematiek). Voor wat dat laatste betreft scoort de VS vergeleken met de Europese landen minder goed, wat eveneens de relatief grotere vraag naar aandelen helpt verklaren.
Grafiek 8 - Relatief risicoprofiel gemiddelde Belgische, Europese en Amerikaanse belegger
meer dynamisch
0,8
0,7
0,6
meer defensief
0,5
0,4
0,3
19
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 2099 00 01 02 03 04
0,2
België
EU
VS
Bron: zie bijlage, eigen berekeningen.
profiel van de gemiddelde Belg de voorbije decennia relatief gezien meer dynamischer is geworden dan dat van de gemiddelde Europeaan (zie grafiek 8). Dat uit zich op zijn beurt in een aandelenbezit dat, uitgedrukt in verhouding tot het totale financiële vermogen, in België zo’n 4 procentpunten hoger ligt dan gemiddeld in Europa (6). In 2002 hadden de Belgen volgens de cijfers van Eurostat voor circa 156 miljard EUR aandelen in portefeuille. Dat is omgerekend gemiddeld zo’n 15 115 EUR per hoofd van de bevolking, tegenover 7 678 EUR per hoofd gemiddeld voor de door Eurostat beschouwde landen.
Tabel 2 - Structurele kenmerken ter verklaring van het bestaan van een aandelencultuur Diepgang Financial institutions’ aandelenmarkt (1) transparency (2) (Milken Institute, 2004) (IMD, 2005) België Frankrijk Duitsland Italië Nederland Zweden VK Japan VS
3,17 3,83 3,83 4,00 4,20 4,17 4,50 4,50 4,83
Belasting op kapitaalwinsten (3) (EC, 2003)
6,59 6,00 6,29 3,43 7,39 7,14 5,71 4,63 7,04
Overheidsuitgaven pensioenen (% BBP) (OESO, 2000)
0 26 0 12,5 1,2 30 10-40 13 18
9 12,1 11,8 14,2 5,2 9,2 5 7,9 4,4
Vervangingsratio (4) (OESO, 2002) 41 53 46 79 68 65 37 50 39
(1) Samengestelde indicator bestaande uit: - Omvang: marktkapitalisatie alle beursgenoteerde bedrijven in % van het BBP (gemiddelde 2000-2002); - Omvang: aantal genoteerde bedrijven in verhouding tot de bevolking (december 2002); - Liquiditeit: verhouding volume verhandelde aandelen t.o.v. marktkapitalisatie (2000-2002); - IPO-performantie: netto-wijziging aantal genoteerde bedrijven t.o.v. gemiddeld aantal genoteerde bedrijven in dat jaar (2000-2002); - Volatiliteit: standaardafwijking wekelijkse observaties, genormaliseerd o.b.v. gemiddelde (1999-2003); - Concentratie: marktkapitalisatie 10 grootste genoteerde bedrijven t.o.v. totale marktkapitalisatie (2002). Bron: Milken Institute, Capital Access Index 2004. (2) Perceptie van top- en middenmanagement aangaande de transparantie van financiële instellingen m.b.t. beleggingen. Bron: IMD, World Competitiveness Yearbook 2005. (3) Voor uitzonderingen op deze percentages, zie EC. Bron: EC, Benchmarking business angels 2003. (4) Netto-pensioen in verhouding tot nettoberoepsinkomen op het einde van de loopbaan.
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
5
Economic Research Notes
KBC Asset Management
E C O NO M IC R E SEARCH NOTES
KADERTEKST 1 Risicoprofilering van de gemiddelde belegger Vermogensbeheerders hanteren bij de risicoprofilering van hun beleggingscliënten een vragenlijst die peilt naar de mate waarin de belegger risicodragende activa in zijn portefeuille kan opnemen. Naargelang wordt geadviseerd weinig dan wel veel in risicodragende activa te beleggen, spreken we van een (zeer) defensief respectievelijk (zeer) dynamisch beleggingsprofiel. Hoe de belegger zijn portefeuille in de praktijk dient samen te stellen, wordt in de eerste plaats bepaald door objectieve factoren die verband houden met zijn financieel draagvlak, zijn beleggingshorizon en met de mate waarin hij met beleggen vertrouwd is. Daarnaast hangt de concrete invulling van de portefeuille ook af van hoe de belegger staat tegenover het risico dat met de op basis van objectieve criteria gesuggereerde portefeuillespreiding gepaard gaat. Het is best mogelijk dat hij op basis van de objectieve criteria een dynamische portefeuille met heel wat risicodragende activa erin kan aanhouden. Maar misschien wil hij liever weinig risico’s lopen, of ligt hij wakker van koersschommelingen van zijn beleggingen, en is eerder een defensieve portefeuille wenselijk. De bevraging van beleggingscliënten resulteert op macroeconomisch niveau in een verdeling van individuele beleggers over de verschillende profielen (zeer defensief, defensief, dynamisch, zeer dynamisch). Aangezien financiële instellingen uit concurrentieoverwegingen geen algemeen overzicht van de profielen van hun cliënten publiek maken, is die macro-economische verdeling niet gekend. Evenmin is geweten hoe het risicoprofiel van de ‘gemiddelde’ Belgische belegger de voorbije decennia is geëvolueerd. Dit laatste kunnen we evenwel benaderen door voor de diverse vragen die bij de risicoprofilering aan de belegger worden gesteld, na te gaan hoe de situatie er op macro-economisch niveau uitziet. Voor deze oefening vertrekken we van het in 2004 vernieuwde risicoprofileringsdocument dat KBC voor de cliëntenprofilering in zijn kantorennetwerk hanteert. Dat document peilt bij de individuele belegger naar (1) zijn financiële draagvlak (o.b.v. vragen i.v.m. de grootteorde van het financieel vermogen, het maandelijkse spaarbedrag en of hij al dan niet eigenaar is van een onroerend goed), (2) zijn beleggingshorizon (o.b.v. vragen i.v.m. de leeftijd en de gezinssamenstelling) en (3) zijn kennis van en ervaring met beleggingen (o.b.v. vragen omtrent de mate waarin de belegger vertrouwd is met beleggingsvormen en de mate waarin hij zich op eigen initiatief over beleggingen informeert). Voor elk van de vermelde aspecten is ofwel informatie op macro-economisch niveau beschikbaar of kunnen we ons, mits het hanteren van bepaalde assumpties, een benaderend idee vormen. Door de informatie vervolgens over de deelaspecten te aggregeren tot één samengestelde indicator voor verschillende opeenvolgende waarnemingen krijgen we zicht op de ontwikkeling van het risicoprofiel van de gemiddelde belegger. Bij de oefening houden we enkel rekening met de objectieve factoren inzake risicoprofilering. Er bestaat immers geen indicator die toelaat inzicht te krijgen in de gemiddelde ‘beleggersemotie’ (laat staan de ontwikkeling daarvan). Een en ander betekent dat we enkel in kaart brengen hoe de gemiddelde Belg, gegeven zijn karakteristieken, in de loop der jaren in feite had mogen belegd hebben, los van zijn aanvaarding en beleving van de daarmee gepaard gaande risico’s: - Hoe groter het vermogensbezit en het maandelijks spaarbedrag, hoe groter de buffer tegen onvoorziene negatieve gebeurtenissen op de financiële markten. Bijgevolg ligt dan een dynamischer portefeuillebeheer met verhoudingsgewijs meer risicovolle vermogensvormen voor de hand. Een betere financiële uitgangspositie verschaft immers een buffer tegen koersschommelingen van de belegde activa en vermindert de belemmering van transactiekosten. Macro-economisch gezien wordt het profiel van de gemiddelde Belgische belegger bijgevolg dynamischer in de tijd naarmate het totale netto-financiële vermogen van de Belgen, de nationale spaarquote (beide uitgedrukt in procent van het beschikbaar inkomen) en het eigenwoningbezit van de gezinnen toenemen (bronnen: zie tabel 1, OESO en NIS). - Hoe verder weg de beleggingshorizon, hoe meer risico de belegger in principe kan nemen. Meestal is de beleggingshorizon gekoppeld aan een bepaald beleggingsdoel, zoals de aankoop van een auto of het verzekeren van een aanvullend pensioen. Jonge beleggers en/of gezinnen met meerdere personen ten laste hebben doorgaans een korte beleggingshorizon omdat zij nog relatief veel uitgaven hebben. Met het klimmen van de leeftijd van de belegger neemt ook de horizon waarop hij belegt toe. De horizon blijkt te pieken bij vijftigers. Wanneer de periode van ‘ontsparen’ na de pensioenleeftijd nadert, zullen individuen immers opnieuw op de wat kortere termijn gaan beleggen en wordt hun profiel opnieuw wat defensiever. Macro-economisch
KBC Asset Management
Economic Research Notes
6
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
E CONOMIC RESEARC H NOT ES
vatten we verschuivingen in de beleggingshorizon van de gemiddeld belegger d.m.v. de ontwikkeling van de leeftijdspiramide van de bevolking en van het gemiddeld aantal personen per gezin (bron: NIS). - Of en de mate waarin risicodragende activa in de portefeuille thuishoren, hangt ten slotte ook af van de mogelijkheden en de bereidheid van de belegger om informatie over verschillende beleggingsformules te interpreteren. Een slecht geïnformeerd en weinig ervaren belegger is niet vertrouwd met de voor- en nadelen van verschillende beleggingsvormen en kan daarom best wat minder risicovolle activa in de portefeuille opnemen (en vice versa). Uit studies blijkt dat in de praktijk de mate waarin beleggers risicovolle activa opnemen in hun portefeuille toeneemt met het scholingsniveau (Guiso e.a., 2000). Daarom trachten we de kennis en ervaring van de gemiddelde Belg met beleggingen te vatten door de combinatie van de ontwikkeling van de scholingsgraad van de bevolking (concreet: het aandeel van de bevolking met minstens een diploma hoger secundair, bron: OESO) en van de oplage van selectieve kranten (voor België zijn dat De Tijd, De Standaard en De Morgen) (7). We bekomen de risicoprofileringsindicator (weergegeven in grafiek 4) door eerst de ruwe waarden van de zes deelaspecten (vermogen, spaarquote, woningbezit, leeftijd, gezinsgrootte, financiële kennis/ervaring) te normaliseren over de tijd en drie beschouwde landen/regio’s heen (naast België maken we de oefening ook voor Europa en de VS). Dat betekent dat voor elk aspect in de risicoprofilering de waarden voor de jaren 1980-2004 en drie regio’s worden omgezet in een cijfer tussen 0 en 1. De normalisatie is gebaseerd op een van de volgende formules, naargelang een hogere waarde op een defensiever (d.i. het geval bij het aspect ‘gezinsgrootte’) dan wel dynamischer profiel (d.i. het geval bij de overige aspecten) duidt (8): Xi - Xmin Ni =
Xmax - Xi of
Xmax - Xmin
Ni = Xmax - Xmin
waarbij : genormaliseerde waarde voor deelaspect i;: ruwe waarde van deelaspect i; : laagste ruwe waarde over de tijd en drie regio’s heen; en: hoogste ruwe waarde. Voor elk deelaspect komt de waarde 0 resp. 1 overeen met het jaar en land/regio waarvoor het meest defensieve resp. meest dynamische profiel van toepassing is. In een tweede stap berekenen we de gewogen som van de genormaliseerde waarden. De gewichten van de deelaspecten bedragen 0,25 voor ‘vermogen’, 0,15 voor ‘spaarquote’, 0,10 voor ‘woningbezit’, 0,10 voor ‘gezinsgrootte’, 0,25 voor ‘leeftijd’ en 0,15 voor ‘financiële kennis/ervaring’. Zij zijn ook van toepassing in het risicoprofileringsdocument dat KBC bij zijn individuele cliënten hanteert en werden bekomen op basis van een ruime bevraging van de adviseurs ‘sparen en beleggen’ in het KBC-kantorennetwerk. Boven uitgelegde berekeningen laten enkel relatieve interpretaties toe. Ze maken het mogelijk om: (1) vast te stellen of het gemiddelde beleggingsprofiel doorheen de tijd defensiever dan wel dynamischer is geworden en (2) na te gaan of het profiel van de gemiddelde Belgische belegger defensiever dan wel dynamischer is dan dat van de gemiddelde Europese of Amerikaanse belegger. De oefening zegt niets over het absolute niveau van risicoprofiel van de gemiddelde belegger.
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
7
Economic Research Notes
KBC Asset Management
E C O NO M IC R E SEARCH NOTES
Grafiek 9 - België: spaarders versus ontspaarders (spaarders (40-65) en ontspaarders (65+) als % van de totale bevolking)
Grafiek 10 - Risicoprofiel gemiddelde Belgische belegger in de toekomst 0,9 18
35
16
0,8
meer dynamisch
40
14
30
12
25
Kennis en ervaring beleggingen
0,7 0,6 0,5
10
Beleggingshorizon
20
0,4
15
meer defensief
8 6
10
4
5
2
0
0,3 0,2 Financieel draagvlak 0,1
0 1990 95 2000 05
10
15
Spaarders
20
25
30
Ontspaarders
35
40
45
0,0
50
1980 85
Verschil
90
95
2000
05
10
15
20
2025
Bron: NIS
Bron: zie kaderteksten 1 en 2.
Toekomstperspectief
In grafiek 10 schetsen we de verwachte evolutie van het gemiddelde beleggersprofiel van de Belg voor de komende twintig jaar. De oefening (waarvan de aanpak opnieuw deze is beschreven in kadertekst 1 op blz. 6-7) is gebaseerd op enerzijds vrij nauwkeurige demografische voorspellingen (inzake de leeftijdsopbouw van de bevolking en de gemiddelde gezinssamenstelling) en anderzijds op aannemelijke veronderstellingen inzake de overige determinanten van het beleggersprofiel (zie kadertekst 2 op blz. 9). Globaal gezien zal het profiel van de gemiddelde Belgische belegger volgens onze berekeningen de komende jaren blijven opschuiven in meer dynamische richting, tot 2010 zelfs opnieuw in wat sterkere mate. Dat komt vooral doordat het financieel draagvlak verbetert (een nog tijdelijk toenemende macroeconomische spaarquote en een opnieuw behoorlijke toename van het financieel vermogen) en de gemiddelde beleggingshorizon nog tot 2010 toeneemt. Na 2010 zal onder impuls van een afnemende spaarquote en het inkorten van de gemiddelde beleggingshorizon de beleggingsvoorkeur minder naar dynamische beleggingsvormen neigen.
De vermogensomvang van de Belgische gezinnen zal de eerstkomende jaren allicht opnieuw sneller groeien dan het nominale BBP, dit dankzij de blijvend hoge spaarquote. Tot 2010 zal het aantal spaarders (dat is vooral de groep 40- tot 65-jarigen) immers nog relatief sterker toenemen dan het aantal ontspaarders (de 65-plussers) (zie grafiek 9). Pas wanneer na 2010 de vergrijzing van de bevolking op toerental komt, kan de gezinsspaarquote trendmatig beginnen dalen en zal de vermogensvorming vermoedelijk afzwakken. Hoe de samenstelling van de gezinsvermogens de komende decennia zal evolueren, is moeilijker te voorspellen. Verschuivingen in de relatieve omvang van de vermogenscomponenten hangen af van de beleggingskeuzes van de gezinnen, die (zoals hierboven werd toegelicht) op hun beurt worden bepaald door de evolutie van het beleggingsprofiel van het gemiddelde gezin (sterk bepaald door de sociaaldemografische context), door de relatieve verwachte rendementen en door institutionele factoren (wettelijk pensioenstelsel, fiscaliteit,…).
KBC Asset Management
Economic Research Notes
8
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
E CONOMIC RESEARC H NOT ES
KADERTEKST 2 Determinanten beleggersprofiel in de komende decennia - Volgens het levenscyclusmodel wordt relatief meer gespaard op middelbare leeftijd om een voldoende vermogen op te bouwen voor de pensioenjaren. Op oudere leeftijd wordt dit vermogen aangeproken en ontspaard. Tot 2010 zal de groep 40-65-jarigen (de spaarders) nog relatief sterker toenemen dan de 65-plussers (de ontspaarders). Dat impliceert dat de macro-economische spaarquote tot dan nog licht kan stijgen. Pas wanneer na 2010 de vergrijzing op toerental komt, kan de gezinsspaarquote trendmatig beginnen dalen. De dalende tendens van de spaarquote wordt nog versterkt door verschillen in spaargedrag tussen generaties. Doordat jongere leeftijdcohortes een lagere spaarquote hebben dan hun voorgangers, zal (in de veronderstelling dat zij blijvend minder sparen) het opschuiven van deze cohortes in de tijd de macro-economische spaarquote negatief beïnvloeden (dit effect is evenwel onzeker omdat de actieve bevolking mogelijk juist meer gaat sparen in het vooruitzicht van een minder genereus publiek pensioenstelsel of een verdere toename van de levensverwachting). In de mate dat de spaarquote na 2010 trendmatig afneemt, zal ook de opbouw van het financieel vermogen afzwakken (voor een meer uitvoerige discussie, zie bijvoorbeeld McKinsey Global Institute, 2004, en Börsch-Supan, 2004). - Het eigenwoningbezit zal de komende decennia door twee tegengestelde tendensen worden beïnvloed. Enerzijds zal bij de jongere leeftijdscategorieën (de 20-35-jarigen) het woningbezit allicht verminderen, doordat zij als gevolg van de hoge huizen- en grondenprijzen en de alsmaar hogere eisen pas op latere leeftijd overgaan tot de aankoop of bouw van een eigen woonst. Dat zal evenwel ruimschoots worden gecompenseerd door een sterk cohorte-effect: het eigenwoningbezit bij de 35-65-jarigen is immers hoger dan dat bij de 65-jarigen, zodat het aandeel gezinnen met een eigen woning de komende decennia automatisch zal toenemen (zie Simons en Maschke, 2003). - Vanaf 2010 zullen de 35-54-jarigen (de leeftijdscategorie met een relatief lange horizon) een alsmaar kleiner deel en de plus-55-jarigen (de categorie die opnieuw op de wat kortere termijn belegt) een groter deel van de bevolking gaan uitmaken. Hierdoor zal de gemiddelde beleggingshorizon vanaf dat ogenblik beginnen inkorten. Anderzijds kan, onder invloed van tendensen als het uitstellen van de huwelijksleeftijd en de kinderwens, worden verwacht dat de gemiddelde gezinsomvang de komende jaren nog lichtjes verder kan afnemen (zie Alders en Manting, 2003). Hoewel dat in principe de beleggingshorizon van de gemiddelde Belg langer zou moeten maken (minder personen ten laste in het gezin), zijn de sociaal-demografische effecten op de beleggingshorizon toch onzeker. De groeiende instabiliteit van de gezinnen (meer echtscheidingen en niettraditionele samenlevingsvormen) kan immers leiden tot een verkorting van de beleggingshorizon en minder vormen van engagement op lange termijn (minder woningbouw en langetermijnbeleggingen). - De komende jaren kunnen we een verdere stijging van het scholingsgraad van de bevolking verwachten. Deels is dat het gevolg van cohorte-effecten (de scholingsgraad van de huidige oudere generaties is lager dan die van de toekomstige), maar ook de alsmaar toenemende vraag naar betergeschoolde arbeidskrachten en de principes van ‘levenslang leren’ en ‘leren van op afstand’ spelen hier een rol. Door het hogere opleidingspeil en de gemakkelijkere toegang tot financiële informatie onder invloed van mediatoepassingen (internetgebruik, GSM-diensten,…) mogen we verwachten dat de algemene kennis van de bevolking inzake beleggingen zal toenemen.
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
9
Economic Research Notes
KBC Asset Management
E C O NO M IC R E SEARCH NOTES
Essentiële factoren voor de toekomstige (relatieve) rendementen zijn het toekomstige macro-economische groei-, rente- en inflatieklimaat en de vraag- en aanbodverhoudingen op de financiële en vastgoedmarkten. In tabel 3 vergelijken we de rendementen van vastgoed, aandelen en obligaties. In de jaren 70 waren investeringen in vastgoed de enige inflatieresistente belegging. Sindsdien zijn de rendementsverhoudingen tussen de beleggingsalternatieven grondig veranderd. Na 1981 begon een forse beurshausse en een lange periode van desinflatie, die in de jaren 80 en 90 aanleiding gaven tot hoge reële aandelenen obligatierendementen. In 2000-2003 kelderden de beurskoersen en werd het reële aandelenrendement fors negatief, al volgde nadien wel een serieuze correctie. Vastgoed was de voorbije vijf jaar veruit de beste belegging. De komende jaren zullen we allicht te maken krijgen met een aanhoudend lagere inflatie en lagere nominale rente dan gemiddeld in de voorbije decennia. Dat impliceert dat het positieve hefboomeffect van desinflatie en rentedaling op de reële rendementen van financiële activa is uitgewerkt en dus wegvalt. Het komende decennium wordt dan ook naar verwachting een periode met lagere, maar ook stabielere nominale en reële aandelen- en obligatierendementen dan die we kenden in de jaren 80 en 90.
deld ruim 20.000 in 1999-2004 tot circa 15.000 in 2005-2010 en 10.000 in 2011-2015 (zie ook Economisch Financiële Berichten, 2000). Herwaarderingseffecten van vastgoed als gevolg van vraag- en aanbodverhoudingen zijn moeilijker in te schatten. Op de korte termijn rijst de vraag of er momenteel sprake is van een vastgoedzeepbel. Gecorrigeerd voor de algemene prijsontwikkeling bedroeg de vastgoedprijsinflatie in België de voorbije drie jaar gemiddeld 5,5% tegenover 3,8% in de periode 1990-2001. Binnen Europees perspectief is de opflakkering van de prijzen op de Belgische vastgoedmarkt evenwel nog relatief beperk. Het was vooral in het VK, Spanje en Ierland dat de huizenprijzen de voorbije jaren hoge toppen scheerden. De komende jaren komt er allicht een matiging van het groeitempo van de prijzen, maar een correctie zoals in de periode 1979-1985 is onwaarschijnlijk. Toen bedroeg de terugval van het onroerend vermogen liefst 92% van het BBP. Dat is ruim meer dan de negatieve vermogensschok op de beurs in de periode voorjaar 2000-voorjaar 2003 (die deed het financieel vermogen met marktwaarde met circa 45% van het BBP terugvallen). Op de langere termijn zullen de vraag- en aanbodverhoudingen op de vastgoedmarkt onderhevig zijn aan de demografische ontwikkelingen. De effecten daarvan op de vastgoedprijzen zijn onduidelijk. Door de vergrijzing van de bevolking zouden er de komende jaren steeds meer gezinswoningen op de markt komen (al is de mate waarin erg onzeker aangezien ook het verschijnsel van de thuiszorg aan belang wint). Daartegenover staat een steeds grotere behoefte aan kleinere woningen of appartementen als gevolg van de gezinsverdunning (kleinere gezinnen, meer eenpersoonsgezinnen).
De verdere opbouw van vastgoedvermogen door de gezinnen via nieuwe woningen zal de komende jaren allicht afnemen, aangezien vooruitzichten uitwijzen dat de behoefte aan bijkomende huisvesting in België alsmaar kleiner aan het worden is. Op basis van prognoses over het toekomstig verloop van de bevolking en het aantal gezinnen kan worden verwacht dat jaarlijks aantal nieuwe woningen zal afnemen van gemid-
Tabel 3 - Return van beleggingsvormen (in %, op jaarbasis)
Nom. 1970 – 1979 1980 – 1989 1990 – 1999 2000 – 2003(Q1) 2000 – 2005(H1)
10,7 6,0 5,7 8,6 13,4
Vastgoed (1) Reëel 3,6 1,2 3,6 6,3 11,0
Aandelen (2) Nom. Reëel 2,9 20,9 15,9 -19,1 -3,0
-4,1 16,1 13,7 -21,2 -5,0
Obligaties (3) Nom. Reëel 6,9 11,2 9,1 8,5 8,7
Inflatie
-0,2 6,4 7,0 6,2 6,4
(1) Gemiddelde return Europese vastgoedaandelen, -fondsen en -certificaten. (2) Returnindex MSCI-Europe. (3) Gemiddelde returnindexen Belgisch, Duits en Frans 10-jarig overheidspapier. Bron: Thomson Financial Datastream.
KBC Asset Management
Economic Research Notes
10
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
7,1 4,8 2,1 2,2 2,1
E CONOMIC RESEARC H NOT ES
Bibliografie Alders, M. en D. Manting (2003), “Household scenarios for the European Union 1995-2025“, in G. Hullen (ed.), “Living Arrangements and households – Methods and results of demographic projections”, Bundesinstituut für Bevölkerungsforschung. Börsch-Supan, A. (2004), “The impact of global aging on labor, product and capital markets”, NBER paper. Eurostat (2004), “Households’ financial assets and liabilities in Europe”, Statistics in Focus, nr. 22. Guiso, L., M. Haliassos en T. Jappelli (2000), “Household stockholding in Europe: where do we stand and where do we go?”, disussion paper University of Cyprus. KBC Asset Management (2000), “Tendensen op de Belgische woningmarkt”, Economisch Financiële Berichten, 18 februari. KBC Asset Management (2003), “Het gezinsvermogen in de branding van het beursklimaat”, Economic Research Notes, 21 mei. McKinsey Global Institute (2004), “The coming demographic deficit: How aging populations will reduce global savings”. Rademaekers, K. en J. Vuchelen (1996), “Het vermogen van de Belgische gezinnen, 1970-1994”, Documentatieblad van het Ministerie van Financiën, nr. 5. Rademaekers, K. en J. Vuchelen (1998), “Het Belgische gezinsvermogen, 1992-1997”, Documentatieblad van het Ministerie van Financiën, nr. 5. Simons, H. en K. Maschke (2003), “Cohort models : a tool for household projections“, in G. Hullen (ed.), “Living Arrangements and households – Methods and results of demographic projections”, Bundesinstituut für Bevölkerungsforschung.
(1) Zie KBC Asset Management (2003). Voor eerdere analyses i.v.m. het gezinsvermogen, zie K. Rademaekers en J. Vuchelen (1996 en 1998). (2) In tegenstelling tot de in voetnoot i vermelde studies van Rademaekers en Vuchelen houden we hier geen rekening met het materieel roerend vermogen (transportmiddelen, veestapel, huishoudartikelen, kunstwerken, enzovoort). Rademaekers en Vuchelen schatten dit vermogen op 124 miljard EUR in 1997. (3) De impact van de negatieve vermogensschok op de beurs in de periode voorjaar 2000-voorjaar 2003 was geringer dan die van de vastgoedschok in de periode 1979-1985. Tussen 1999 en 2003 viel het financieel vermogen met marktwaarde terug met circa 46% van het bruto binnenlands product (BBP). In de periode 1979-1985 bedroeg de terugval van het onroerend vermogen 92% van het BBP. (4) Het toenemend aandeel van financiële activa in het totale vermogen had ook te maken met de toegenomen fiscalisering van het vastgoed, terwijl financiële activa een fiscaal gunstigere behandeling kregen (cfr. de wet ‘Cooreman-De Clercq’ van 1982). Bovendien werd beroepsmatig onroerend goed in steeds belangrijkere mate via vennootschappen verworven, waardoor gebouwen ‘verhuisden’ naar de categorie van het financiële vermogen. (5) Door de terugval van de beurskoersen viel het vermogen van de gezinnen belegd in financiële activa met marktwaarde in de jaren 2000-2002 met 22,4% terug. (6) In tegenstelling tot de meeste anderen EU-landen zijn de beleggingen bij institutionele beleggers in België wel meer gericht op ICB’s dan op de verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen (die ook deels in aandelen beleggen). Binnen het geheel van deze beleggingen vormen de pensioenfondsen in België in vergelijking met andere landen slechts een klein deel. (7) Cijfers over de oplage van beleggingsbladen en/of het lidmaatschap van beleggingsclubs bleken niet of voor een onvoldoende lange periode beschikbaar om ze in de oefening te betrekken. (8) Voor het deelaspect ‘leeftijd’ berekenen we de te normaliseren waarde als een gewogen gemiddelde van de bevolkingsaandelen van de leeftijdscategorieën 0-19 (gewicht 0), 20-34 (gewicht 0,10), 35-44 (gewicht 0,20), 45-54 (gewicht 0,40), 55-64 (gewicht 0,25) en +65 (gewicht 0,15). De weging weerspiegelt enerzijds de toenemende beleggingshorizon naarmate de leeftijd opklimt en anderzijds het opnieuw inkorten van de beleggingshorizon naarmate de periode van ‘ontsparen’ na de pensioenleeftijd zich aandient.
Johan Van Gompel Hoofd Economic Research KBC Asset Management Tel. +32 (2) 429 59 54
[email protected] Deze publicatie komt tot stand op de afdeling Economic Research van KBC Asset Management NV (KBC AM). Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC AM en KBC Bank kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Redactie beëindigd 11 oktober 2005. Correspondentieadres: KBC Asset Management NV, APC - Economic Research Notes, Havenlaan 2, B-1080 Brussel, Fax: 02/429.60.55 - Tel.: 02/429.59.53 Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel.
Jaargang 3 - nr. 14 - Oktober 2005
11
Economic Research Notes
KBC Asset Management