Economic Research Notes Juli 2005
Jaargang 3 - nr. 11
Het effect van de gestegen olieprijzen op economische groei en inflatie
U bent al KBC-Online-cliënt? Dan kunt u gratis Economic Research Notes ontvangen per e-mail.
De olieprijs bereikte tijdens de afgelopen weken nieuwe nominale recordniveaus. In reële termen blijft de prijs van een vat ruwe olie weliswaar nog altijd een heel eind verwijderd van de pieken die in de jaren 70 werden bereikt, maar tegenover het gemiddelde van de afgelopen 20 jaar is de reële olieprijs verdubbeld. Daardoor rijzen er steeds meer vragen over het effect van die prijsstijgingen op de economische groei en inflatie wereldwijd, zeker nu steeds meer waarnemers ervan overtuigd zijn dat er op korte termijn geen substantiële terugval van de olieprijzen te verwachten is en de olieprijs integendeel nog verder zou kunnen oplopen. Verschillende instanties zoals de OESO en het IMF hebben modellen gebouwd om de impact van wijzigingen in de olieprijs op economische groei en inflatie te simuleren. Dat het geen eenvoudige opgave is om in te schatten wat het precieze effect is van een olieprijsstijging, blijkt alvast uit de soms uiteenlopende resultaten die deze modellen opleveren.
Surf naar www.kbc.be/sb/ e-nieuwsbrieven en registreer uw gegevens.
Het is niet evident om in te schatten wat het precieze effect is van een stijging van de olieprijs op de economische groei en de inflatie. Voor landen die olie invoeren betekenen hogere olieprijzen zonder twijfel een rem op de groei. Dat negatieve effect kan evenwel tot op zekere hoogte gecompenseerd worden door een stijging van de uitvoer naar de olieproducerende landen, waar de hogere olie-inkomsten de vraag zullen stimuleren. Het is echter moeilijk vooraf in te schatten in welke mate de gestegen inkomsten van de olieproducerende landen zich zullen vertalen in invoer. Volgens een recente nota van de ECB zou de eurozone tussen 2001 en 2004 in belangrijke mate hebben genoten van de sterke vraag vanuit de OPEClanden, terwijl de VS heel wat marktaandeel verloor1.
Grafiek 1 - Olie in reële termen niet overdreven duur (USD per vat) 120
100
80
60
40
20
0 1965
1970
1975
1980
Nominale olieprijs
1985
1990
1995
2000
Reële olieprijs
ECONOMIC RESEARCH NOTES
Grafiek 2 - Olieprijs en obligatiemarkt 60
Grafiek 4 - Olieprijs en inflatieverwachtingen ingeprijsd in inflatiegeïndexeerde obligaties 18 3
60
14
2,8
55
12
2,6
16 50 40
50 45
10 30
2,4
8 20
40
6
2,2
4
2
10
35 30
2 1,8
0
0
1965
1970
1975
1980
1985
1990
1995
25
jan-04
mrt-04
jun-04
sept-04
Tienjaarsrente overheidspapier VS (in %, rechts)
Olieprijs (USD per vat, rechts)
Daarnaast kunnen de Westerse centrale banken sinds het begin van de jaren 80 een succesvol palmares van inflatiebestrijding voorleggen. Onder meer daardoor zijn de inflatieverwachtingen het afgelopen jaar nauwelijks opgelopen ondanks de sterke stijging van de olieprijs (grafiek 4) en is het gevaar voor zogenaamde tweede-ronde-effecten nu veel kleiner dan bijvoorbeeld in de jaren 70, toen de wereldeconomie geteisterd werd door een periode van stagflatie (grafiek 5). De stijgende olieprijs ging toen immers hand in hand met oplopende looneisen, wat zich vertaalde in een sterke stijging van de inflatie. Dat dwong de centrale banken om de beleidsrente op te trekken, waardoor de economische groei, die al sputterde als gevolg van de dure olie, de genadeslag kreeg toegediend. De toegenomen geloofwaardigheid inzake inflatiebestrijding die de centrale banken de afgelopen 25 jaar hebben opgebouwd, blijkt duidelijk uit de loskoppeling van het verband tussen de ontwikkeling van de olieprijs en de beleidsrente (grafiek 6). De grotere globalisering en de concurrentiedruk vanuit
0,6 0,5
0,4 0,3
0,2 0,1
0 82 84 86 88 90
EU
KBC Asset Management
92 94
96
98 2000
VS
Economic Research Notes
Inflatieverwachting EMU (in %, links)
Voor de geïndustrialiseerde landen lijkt het verleden alvast geen betrouwbare leidraad, al was het maar omdat de energie-intensiteit van deze economieën de afgelopen 30 jaar stelselmatig is gedaald (grafiek 3). Door die relatief lagere olie-afhankelijkheid vormt de stijging van de olieprijs minder dan in het verleden een rem op economische groei. In de groeilanden ligt de energie-intensiteit veel hoger, zodat de impact van de dure olie zich daar meer laat gevoelen. Voorlopig lijken de gevolgen evenwel mee te vallen. De Chinese economie bijvoorbeeld is bijzonder energieverslindend, maar laat nog altijd groeicijfers van meer dan 9% (in reële termen!) optekenen.
Grafiek 3 - Ton olie-equivalent verbruik per 1000 USD BBP (in prijzen en wisselkoersen van 1990)
78 80
jun-05
de sterk gestegen olieprijzen meer als een rem op de groei dan als een prijsschok.
Voor wat inflatie betreft, is zelfs de richting van het effect niet a priori duidelijk. Oplopende olieprijzen leiden in eerste instantie tot een prijsstijging van olieen afgeleide producten in olieconsumerende landen. Via de aanwezigheid van deze producten in de goederenkorf van de consumptieprijsindex zorgen de hogere prijzen voor een licht hogere inflatie. De hogere olieprijzen vormen echter een impliciete heffing van olieproducerende landen op olieconsumerende landen, en meer specifiek op de consumenten en producenten in deze landen. Ceteris paribus weegt deze heffing op de winstmarges van de bedrijven en op de reële beschikbare inkomens van de gezinnen. Via deze weg wegen de opgelopen olieprijzen op de economische activiteit en zouden ze, ceteris paribus, leiden tot afkoelende inflatie. Het netto-effect van olieprijsstijgingen op de inflatie is dus niet ondubbelzinnig duidelijk. Dat blijkt ook uit de reactie van de obligatiemarkten. Terwijl in de afgelopen decennia een stijging van de olieprijzen meestal gepaard ging met stijgende obligatierentes, lijkt zich nu het omgekeerde voor te doen (grafiek 2). De obligatiemarkten interpreteren
1970 72 74 76
mrt-05
2000 Inflatieverwachting VS (in %, links)
Olieprijs (USD per vat, links)
dec-04
2
Jaargang 3 - nr. 11 - Juli 2005
ECONOMIC RESEARCH NOTES
zullen de hogere kosten dan immers gaan doorrekenen aan hun klanten en werknemers zullen er een compensatie voor zoeken in loononderhandelingen, waardoor de inflatie nog meer oploopt.
de lagelonenlanden vormen bovendien een bijkomende effectieve hinderpaal voor ontsporende looneisen en tweede-ronde-effecten. Alles wijst er dus op dat de scherpe stijging van de olieprijs vandaag minder pijnlijke gevolgen zal hebben voor de economische groei en inflatie dan in de jaren 70. Voor modelbouwers betekent dat meteen dat de ervaringen van de jaren 70 minder bruikbaar zijn om de gevolgen van de jongste olieprijsstijging in te schatten. Modellen die geschat zijn op basis van recentere datareeksen hebben dan weer het nadeel dat ze de effecten simuleren van olieprijzen die veel lager liggen dan de huidige niveaus. Wijzigingen in de olieprijs hebben wellicht geen lineair effect op economische groei en inflatie. Op verschillende niveaus van de olieprijs kunnen andere effecten spelen. Ook de mate waarin de wijzigingen in de olieprijs het gevolg zijn van de ontwikkelingen in de vraag dan wel in het aanbod (vraag- versus aanbodschok), de olieprijs geleidelijk oploopt dan wel in enkele forse rukken en de hoge olieprijzen als permanent dan wel tijdelijk worden aanzien, zal telkens tot andere uitkomsten leiden inzake economische groei en inflatie. Zo zal de BBP-groei meer te lijden hebben onder olieprijsstijgingen wanneer die worden veroorzaakt doordat de olieproducerende landen de kraan toedraaien dan wanneer ze het gevolg zijn van de sterke vraag naar olie. De impact zal ook groter zijn wanneer de perceptie leeft dat de hogere olieprijzen een permanent in plaats van een tijdelijk karakter hebben. Bedrijven
Tabel 1 geeft een summier overzicht van enkele modellen, met het effect dat ze voorspellen op de economische groei en inflatie in de VS en de eurozone voor een bepaalde wijziging in de olieprijs. Sommige van de modellen simuleren een absolute prijsstijging (bijvoorbeeld een stijging van de olieprijs met 10 USD), andere modellen gaan uit van een procentuele prijsstijging. Om een idee te krijgen over de mogelijke ontwikkeling van de economische groei en inflatie bij andere dan in de modellen beschreven olieprijsscenario’s gaan we uit van de naïeve hypothese dat het verband tussen de olieprijs enerzijds en groei en inflatie anderzijds lineair is. Dat houdt onder meer in dat een prijsstijging met 20% dubbel zoveel effect heeft als een stijging met 10%, dat een stijging van de olieprijs met 10 USD hetzelfde effect heeft wanneer de prijs stijgt van 20 naar 30 USD als wanneer de prijs stijgt van 50 naar 60 USD en dat het effect van een prijsstijging gelijk is aan het effect van een even grote prijsdaling. Gegeven dit naïeve uitgangspunt spreekt het voor zich dat de resultaten van de simulaties die erop gebaseerd zijn met de nodige omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd.
Grafiek 5 - Groei, inflatie en beleidsrente in de VS 10
Grafiek 6 - Olieprijs en beleidsrente 60
20
20
18
8
18 50
16 6
16
14
14
40
12
4
12
10 2
10
30
8
8
6
0
20
4 -2
2
-4
6 4
10
0
2
Q2 1971 Q2 1976 Q2 1981 Q2 1986 Q2 1991 Q2 1996 Q2 2001 Reële BBP-groei (jaarwijziging in %, links)
1971
1976
1981
1986
Olieprijs (USD per vat, links)
Inflatie (jaarwijziging in %, rechts)
Jaargang 3 - nr. 11 - Juli 2005
0
0
Beleidsrente (in %, rechts)
3
Economic Research Notes
1991
1996
2001
Beleidsrente VS (in %, rechts)
KBC Asset Management
ECONOMIC RESEARCH NOTES
Tabel 1 - Modellen m.b.t. de impact (in procentpunten) van een hogere olieprijs op de reële BBP-groei (afwijking van het niveau in het basisscenario) en inflatie (afwijking van de jaarstijging in het basisscenario) OESO
OECD Economic Surveys - Euro area (09/2004) Hypothese: 20% hogere olieprijs jaar 2
jaar 1 EMU
OESO
BBP
-0,2
-0,1
inflatie
0,2
0,1
OECD Economic Outlook No. 76 (12/2004) Hypothese: permanente 15 USD hogere olieprijs, constante reële rente
VS
EMU
jaar 1
jaar 2
BBP
-0,45
-0,55
inflatie
0,70
0,40
BBP
-0,5
-0,35
inflatie
0,6
0,2
Hypothese: permanente 15 USD hogere olieprijs, constante nominale rente
VS
EMU
IMF
jaar 1
jaar 2
BBP
-0,15
-0,30
inflatie
0,70
0,45
BBP
-0,20
-0,20
inflatie
0,65
0,30
World Economic Outlook (09/2004) Hypothese: permanente 5 USD hogere olieprijs jaar 1 VS
EMU
IMF
BBP
-0,40
inflatie
0,30
BBP
-0,40
inflatie
0,30
Oil market developments and issues (03/2005) Hypothese: olieprijs 80 USD in 2005 2005 VS
EMU
KBC Asset Management
BBP
-0,80
inflatie
1,30
BBP
-0,60
inflatie
0,90
Economic Research Notes
4
Jaargang 3 - nr. 11 - Juli 2005
ECONOMIC RESEARCH NOTES
Dept. of Energy
Website van het Energy Information Agency (rules-of-thumb) Hypothese: permanente 10% hogere olieprijs
VS
ECB
BBP
jaar 1
jaar 2
-0,05
-0,10
Monthly bulletin: Oil prices and the Euro area economy (11/2004) Hypothese: 50% hogere olieprijs
EMU
BBP
inflatie
NIESR
jaar 1
jaar 2
-0,10
-0,20
(ECB AWM)
-0,60
-0,20
(EC Quest)
-0,80
0
-0,40
0,20
OECD internlink)
-0,10
-0,30
(IMF Multimod)
0,50
0,40
(ECB AWM)
0,40
0,10
(EC Quest)
0,30
0,20
(NiGem)
0,60
0,20
(OECD internlink)
1,60
1,10
(IMF Multimod)
(NiGem)
Oil prices and the world economy (12/2004) Hypothese: permanente 10 USD hogere olieprijs
VS
EMU
Int. Energy Agency
jaar 1
jaar 2
BBP
-0,20
-0,47
inflatie
0,30
0,51
BBP
-0,21
-0,38
inflatie
0,32
0,28
Analysis of the impact of high oil prices on the global economy (05/2004) Hypothese: permanente 10 USD hogere olieprijs
VS
EMU
jaar 1
jaar 2
BBP
-0,30
-0,30
inflatie
0,50
0,60
BBP
-0,50
-0,50
inflatie
0,50
0,60
Jaargang 3 - nr. 11 - Juli 2005
5
Economic Research Notes
KBC Asset Management
ECONOMIC RESEARCH NOTES
VS en de eurozone. De reële BBP-groei in 2005 zou daardoor terugvallen naar 3,2% in de VS (tegenover 3,4% in het huidige scenario) en naar 1,0% in de eurozone (tegenover 1,2% in het huidige scenario). De inflatie zou in dat geval oplopen met 0,4 procentpunt in de VS en met 0,2 procentpunt in de eurozone. Daardoor zou de inflatie in 2005 jaargemiddeld uitkomen op 3,6% in de VS en op 2,3% in de eurozone.
Tabel 2 geeft een overzicht van de mediaan van de resultaten volgens de in tabel 1 beschreven modellen voor verschillende niveaus van de olieprijs. Het betreft telkens de afwijking in procentpunten tegenover de huidige groei- en inflatiescenario’s van KBC Asset Management voor de VS en de EMU voor 2005. Deze scenario’s zijn gebaseerd op een jaargemiddelde olieprijs van 52 USD (ter info: voor 2006 voorspelt KBC een jaargemiddelde olieprijs van 49 USD). Volgens deze simulaties zou een jaargemiddelde olieprijs van bijvoorbeeld 60 USD 0,2 procentpunt groei kosten in de
1 ‘Oil-bill recycling and its impact’, ECB, Monthly Bulletin, juli 2005, p. 11–14.
Tabel 2 - Impact van verschillende niveaus van de olieprijs op BBP-groei en inflatie voor 2005 (mediaan van de modellen uit tabel 1) Basisscenario 2005* (jaarwijziging in %)
Afwijking van het basisscenario (in procentpunten) bij verschillende jaargemiddelde olieprijzen 40 USD
45 USD
52 USD*
60 USD
70 USD
80 USD
90 USD
100 USD
VS BBP Inflatie
3,4 3,2
0,3 -0,6
0,2 -0,3
0,0 0,0
-0,2 0,4
-0,4 0,8
-0,6 1,3
-0,9 1,8
-1,1 2,2
BBP Inflatie
1,2 2,1
0,2 -0,3
0,1 -0,2
0,0 0,0
-0,2 0,2
-0,4 0,5
-0,6 0,8
-0,8 1,1
-1,0 1,4
EMU
* Jaargemiddelde olieprijs van 52 USD (voorspelling KBC Asset Management)
Erwin Van der Sande Economist Tel. +32 (2) 429 00 78
[email protected] Deze publicatie komt tot stand op de afdeling Economic Research van KBC Asset Management NV (KBC AM). Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC AM en KBC Bank kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Redactie beëindigd 20 juli 2005. Correspondentieadres: KBC Asset Management NV, APC - Economic Research Notes, Havenlaan 2, B-1080 Brussel, Fax: 02/429.60.55 - Tel.: 02/429.59.53 Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel.
KBC Asset Management
Economic Research Notes
6
Jaargang 3 - nr. 11 - Juli 2005