E-‐Jeugd
Kenmerken van de E-‐jeugd Kenmerken van belang voor de hockey ‘training’ of wedstrijd Beleving en beweging Samen(spel) Tips voor de begeleider Veel beweging Spelen voor breng ordening aan in de zichzelf ruimte op het speelveld E-‐spelers willen graag technieken maak een taakverdeling op leren het speelveld grote verschillen in schenk aandacht handigheid met stick aan spelregels Realiseer je dat sommige kinderen zich minder snel ontwikkelen. Daardoor kunnen deze kinderen ook kenmerken van de F-‐jeugd vertonen (eigen belevingswereld, snel afgeleid etc.) Beleving Kinderen in de F-‐jeugd kunnen nog volledig opgaan in hun eigen spel en in hun eigen wereld, maar zijn toch ook al wat meer gericht op andere kinderen. Ze willen graag samen spelen, samen dingen doen, maar zijn ook nog erg op zichzelf gericht. In de E-‐jeugd zullen de meeste kinderen al wat beter kunnen samenspelen en samenwerken maar is het ook belangrijk voor het kind wat het zelf kan. Ze willen graag veel bewegen en willen graag technieken (‘trucjes’) leren. Speelplezier blijft samen met veiligheid het belangrijkste, maar probeer als trainer en coach nu ook wat meer hockey te leren denk daarbij aan -‐ Opstelling in het veld en je aan die plaats houden -‐ Wie neemt waar de vrije slag -‐ De rol van de keeper -‐ Bij gevaarlijk slaan niet straffen maar het op de juiste manier laten overdoen
Voor de tweedejaars geldt dat men bovenstaande punten moet herhalen en als de kinderen er aan toe zijn kan men verder gaan met: -‐ Leren uitrusten in de verdediging -‐ Het verschil uitleggen tussen balbezit en niet balbezit -‐ Belangrijk bij 8-‐tal hockey: afstanden vergroten als voorbereiding op het spelen op groot veld in elftallen!
Omgang met regels Het is belangrijk om in de E-‐jeugd veel aandacht te schenken aan spelregels van het hockey, maar zeker ook om binnen het team regels en afspraken te maken. Er kan al een begin gemaakt worden met het spelen in een opstelling met daarbij horend het houden aan je plaats in die opstelling. Daarnaast is het goed om in het team af te spreken wie op welke plaats een vrije slag neemt, wie de bal uit mag nemen, wie een eventuele strafbal of lange corner neemt, etc. Concentratie F-‐jeugd kan niet lang hun aandacht bij de opdracht houden. Zij zijn snel afgeleid en dwalen met hun gedachten af en kijken wat in het rond of spelen een eigen spel. Probeer de uitleg van een oefening of spel daarom kort en spannend te houden. Een voorbeeld geven werkt heel goed! Laat dan wel het gehele voorbeeld zien en niet maar een klein stukje van het parcours, want dan zijn er kinderen die ook stoppen op het punt waar jij in je voorbeeld stopte. Ditzelfde geldt voor de E-‐jeugd, hoewel je wel mag verwachten dat zij gedurende het seizoen steeds beter de aandacht erbij moeten kunnen houden. Laat de oefeningen niet te lang duren (liever 3 oefeningen van 10 minuten, dan 1 oefening van 30 minuten) en probeer iedereen te boeien met je uitleg of het spel. Kinderen op deze leeftijd leren nog steeds door herhaling. Je kunt dus beter 3 verschillende oefeningen van 10 minuten doen die allemaal te maken hebben met drijven, dan 1 oefening van 30 minuten waarin ze steeds hetzelfde parcours moeten drijven. In beide gevallen maak je gebruik van herhaling (steeds gaat het om het drijven), maar omdat er sprake is van 3 verschillende oefeningen, hebben de kinderen het idee dat ze veel gedaan hebben. Een kleine aanpassing in je oefening, wordt door een kind al gezien als een nieuwe opdracht (“nu doen we het rondje linksom ipv rechtsom”) Wel kunnen de kinderen best even zelfstandig spelen. Als het tikspel uitgelegd is, kunnen ze hier best zelfstandig mee werken terwijl jij de volgende oefening klaarzet. Niveauverschillen De verschillen tussen de kinderen worden in deze leeftijd steeds meer duidelijk zeker als het gaat om motorische vaardigheid (handigheid met de stick en bal). Probeer daar waar het kan de zwakkeren wat extra te helpen. Blijf complimenten geven, daar zijn ze erg gevoelig voor! Aandachtspunten -‐ veel laten bewegen -‐ op deze leeftijd kun je kinderen veel leren en kinderen vinden het ook leuk om veel technieken (‘trucjes’) te leren. -‐ veel herhalingen zodat de kinderen goed de kans krijgen technieken in te slijpen -‐ afspraken op tactisch gebied (wie neemt een vrije slag een strafbal een lange corner, opstelling op het veld en je houden aan je plaats in het veld) -‐ zorg er wel voor dat de training afwisselend en uitdagend is -‐ ga als je met 2 trainers bent, niet met elkaar staan kletsen -‐ als je te balverliefd bent, leg dan je eigen stick aan de kant -‐ denk aan je taalgebruik. Je mag nooit schelden -‐ ben positief tegen de spelers en stimuleer niet alleen de beste, maar geef ook complimentjes aan de zwakkeren -‐ Geef de zwakkeren zeker niet het gevoel dat ze slecht zijn. Geef altijd een compliment!
Regels en afspraken met je team
Het team en de afspraken Spreek met de jongens of meisjes van je team een paar regels af. Bijv. als je niet kunt trainen bel je af, op tijd aanwezig zijn op de training, naar de trainer luisteren als hij/zij iets uitlegt en niet allemaal door elkaar roepen maar je hand opsteken als je iets weet of wilt zeggen. Spreek ook af dat de kinderen een bitje en scheenbeschermers dragen! – Niemand mag het veld verlaten zonder jouw toestemming – Laat geen kinderen, of ze moeten heel erg nodig, naar de wc gaan. – De training gaat in principe altijd door – Bij onweer goed kijken waar het onweer is en geen risico's nemen – Alleen bij slecht weer jassen aan. Als de spelers jassen aan hebben, dan altijd dicht laten doen. – Probeer een aantal competitiewedstrijden te gaan kijken en heb dan contact met de coach. Je kunt de spelers dan in wedstrijdsituaties zien Veiligheid Veiligheid staat bij elke oefening voorop. Als trainer moet je altijd rekening houden met de looproute tijdens de oefening (één richting en niet teruglopen door de oefening). Het verzamelen van ballen laten gebeuren op teken van de trainer, de kinderen de ballen laten halen i.p.v. de bal terug spelen naar 1 punt. Ballen die je niet gebruikt tijdens een oefening niet laten rondslingeren (bijv. onder een pion leggen of in een tas verzamelen). Denk ook aan afstanden tussen de spelers als ze staan te oefenen voor het slaan en wijs de kinderen op het gevaar van te dicht bij iemand staan als die gaat slaan. Straf bij gevaarlijk slaan niet, maar laat het kind op de juiste manier slaan. Daar leert het meer van. Naast deze vormen van veiligheid, heb je ook te maken met emotionele veiligheid. Het kind moet zich veilig bij je voelen; naar je toe durven komen als er iets is. Vaak helpt het om op je hurken te gaan zitten, maar denk vooral aan je taalgebruik (geen scheldwoorden) en de manier waarop je iets vertelt (alleen een boze stem als je ook echt ergens boos over bent en daarna weer vrolijk verder).
De trainingen
Een training kan opgebouwd zijn uit vier delen: 1. inleiding (±10-‐15 minuten) 2. oefeningen (±15-‐20 minuten) 3. spelen (±15-‐20 minuten) 4. afsluiting (±5-‐10 minuten) Voor de E-‐jeugd kun je tijdens de inleiding heel goed beginnen met een tikspel, maar het is ook goed om een ‘standaard’ warming-‐up met je groep te maken. De kinderen kunnen na verloop van tijd deze warming-‐up zelfstandig uitvoeren en kunnen dit ook doen voor een wedstrijd. Let er wel op dat het een groepsactiviteit is en niet ieder kind maar wat heen en weer loopt. De bedoeling van de warming-‐up blijft; in de sfeer van de training komen en het lichaam voorbereiden op de activiteit. Het is goed om de ‘standaard’ warming-‐up af te wisselen met tikspelen. In het oefeningen gedeelte staat de techniek centraal. De trainer probeert de kinderen de technieken (‘trucjes’) te leren. Door steeds andere oefeningen aan te bieden of een (kleine) verandering aan te brengen in de reeds behandelde oefenstof blijft het voor de kinderen leuk om te doen. Maak veel gebruik van herhalingen, maar doe dezelfde techniek (herhaling) in een andere oefening. Hierdoor blijft het aantrekkelijk om met de techniek bezig te zijn. De technieken die m.n. aangeleerd worden zijn: push, schuifslag, flats, drijven, dribbelen (ook indian dribbel), slalom, 360° rondje, aannemen in beweging en onder druk. In het speelgedeelte is het belangrijk dat de kinderen de vaardigheden (technieken) die ze geleerd hebben in een wedstrijdvorm terug krijgen. In de wedstrijdvormen is het belangrijk dat de kinderen altijd ‘revanche’ kunnen nemen; dus nooit een parcours 1 keer houden maar een paar keer. Alle oefeningen worden interessanter als de spelers aan het einde van de oefening mogen scoren op een doel. Tijdens het speelgedeelte kun je ook partijtjes spelen. Leg dan de nadruk op het toepassen van de geleerde techniek in het spel maar zeker ook het tactische gedeelte (spelen met opstelling, houden aan je plaats, wie neemt de vrije slag op welke plek, etc?). Als hier in de training aandacht aan besteed wordt en afspraken gemaakt worden, zal dit tijdens wedstrijden erg helpen. De afsluiting is het einde van de training. Dit kan gedaan worden door nog even rustig een rondje te lopen maar leuker is om met een (rustige) oefening af te sluiten. Kinderen in de E-‐ jeugd willen graag veel bewegen! Aan het einde van de training is het goed om samen (bij voorkeur in het doel) de training te beëindigen. Het hoeft niet veel langer te duren dan wie vond het vandaag leuk? Wat vond je het leukst? Wat vond je nog moeilijk? Wie zijn de verdedigers, aanvallers, keeper etc? Variëren Om de aandacht van de kinderen erbij te houden is het goed om veel te variëren. Voor kinderen geeft de kleinste verandering weer een totaal nieuwe dimensie aan de oefening. Door de volgende elementen in een oefening aan te passen kun je makkelijk en snel variëren.
Tempo Een goede manier om te variëren is om het tempo van de oefening aan te passen; iets moet onder tijdsdruk gedaan worden. Richting De richting van de oefeningen kan gevarieerd worden (waarbij het aannemen van de bal van links makkelijker is dan een bal aannemen van rechts). Afstand De afstand die overbrugt moet worden kan ook veranderd worden (pylonen dichterbij plaatsen of verder uit elkaar zetten). Weerstand Om een oefening meer wedstrijdsituatief te maken kan de weerstand opgevoerd worden (tegenstander die van passief steeds meer actief verdedigt). Een uitleg kort en duidelijk geven Naast het variëren zal ook je eigen uitleg niet te lang moeten zijn om de aandacht van de kinderen te behouden. Om de oefeningen snel en duidelijk uit te leggen kan de trainer heel goed gebruik maken van plaatje – praatje – daadje. De trainer laat een oefening eerst zien (plaatje), dan uitleggen (praatje) en vervolgens gaan de kinderen het uitvoeren (daadje). Plaatje: Laat een volledig voorbeeld zien (als de kinderen, 4 pionnen moeten slalommen, laat er dan ook 4 zien en niet één of twee om je voorbeeld kort te houden. Sommige kinderen doen dan tijdens het oefenen ook maar 2 pionnen, want dat deed de trainer toch ook?) Laat ook eens een fout voorbeeld zien en vraag aan de kinderen wat je fout deed en hoe het dan wel moet. Hiermee kun je snel zien welke kinderen het snappen en welke kinderen tijdens het oefenen meer aandacht nodig hebben. Praatje: Blijf niet te lang aan het woord, de kinderen hebben al gezien hoe de oefening gaat en leren veel door te kopiëren (nadoen). Aanwijzingen kun je beter later individueel geven. Geef maximaal 3 algemene aanwijzingspunten waar op gelet moet worden tijdens het oefenen. Hou je verhaal spannend of betrek de kinderen in je uitleg (Wie weet waar we op moeten letten bij drijven? Wie heeft gezien wat ik fout deed? Enz.) Let tijdens je praatje op de volgende aspecten: -‐ Houd de spelers in een halve cirkel voor je -‐ Nooit spelers achter je laten staan -‐ Praat nooit tegen de wind in -‐ Ga zelf tegen de zon instaan, zodat kinderen niet tegen de zon in hoeven te kijken Daadje: Tijdens de oefening heeft de trainer de gelegenheid om te kijken hoe het gaat en kan hij de groep algemene aanwijzingen geven en uiteraard ook individuele. Belangrijk is dat de kinderen bezig zijn en veel balcontact hebben. Ze leren in deze leeftijd immers door herhaling.
Spelregels tijdens de wedstrijden
Spelregels zestal hockey Het speelveld
10m
10m
speelrichting .
speelrichting
10m
10m
Veldmarkeringen en doelmarkeringen in de vorm van pionnen. Zoals in de tekening weergegeven kunnen er op één heel veld twee zestal hockeyvelden worden uitgezet. De zijlijnen van het originele veld doen dienst als achterlijnen. De achterlijn en 23m lijn doen dienst als zijlijnen.Er kan ook gekozen worden om vier velden uit te zetten, nadeel is dan dat de bal gemakkelijk op een ander veld komt. De zijlijnen van de velden liggen dan namelijk tegen elkaar. In plaats van een cirkel is er het 10m doelgebied. Dit wordt aangegeven door de pionnen. De doelen worden midden op de “achterlijn’ gezet d.m.v. pionnen of originele (mini)doelen (achterplank met zijschotten). Deze hebben een onderlinge afstand van 3,66m (de normale breedte van een hockeydoel). Een origineel (mini)doel heeft de voorkeur. Het wedstrijddoel (11:11) op de zijlijn, in verband met gevaar, tijdens het spelen weghalen.
De bal De bal die gebruikt wordt is een normale hockeybal. De teams Een team bestaat uit maximaal 5 veldspelers en 1 doelverdediger. Er mogen wisselspelers zijn. Spelers mogen op elk moment worden gewisseld bij de (denkbare)middenlijn. Maar eerst een speler eruit, dan pas de (wissel)speler erin.
De doelverdediger draagt een helm, legguards, klompen, handschoenen, een body protector en een tok. Het is niet toegestaan om met een ‘vliegende keep’ te spelen. Om goed op te vallen draag je als keeper een ander kleur shirt dan je teamgenoten en de tegenpartij. Ieder team heeft een aanvoerder. Deze geeft voor het begin van de wedstrijd de spelbegeleider en de aanvoerder van de tegenpartij een hand. Je wenst elkaar een prettige wedstrijd. De spelbegeleider en de aanvoerders van beide teams tossen. De winnaar van de toss kiest de speelrichting of de beginslag. De wedstrijdduur Een wedstrijd duurt 2x25 minuten met een korte rust van maximaal 5 minuten. De spelleiding Het speelveld is zo klein dat kan worden volstaan met 1 spelleider. De spelleider is geen scheidsrechter en moet het spel begeleiden en kan bij voorkeur het spel onderbreken om uitleg te geven over situaties die de spelers niet begrijpen. Time-‐out Een time-‐out kan worden gegeven om de coaches van beide teams gelegenheid te geven de spelers extra aanwijzingen te geven, zodat het spel beter kan verlopen. -‐ een time-‐out kan op initiatief van de spelleider worden gegeven -‐ een time-‐out kan gevraagd worden door de coach van een team Het begin van het spel De beginslag wordt genomen vanaf het midden van het veld en deze mag in alle richtingen worden gespeeld. Na de rust is de beginslag voor het andere team. Algemene regels Het spelen van de bal mag alleen met de platte kant van de stick. Ook met de zijkant van de stick mag worden gespeeld maar niet als de bal hiermee omhoog gaat. Binnen het doelgebied mag de keeper de bal stoppen met het lichaam, schoppen met zijn klomp (maar niet gevaarlijk omhoog) of tegenhouden met de handschoen en wegslaan. Doelpunt Een doelpunt wordt gescoord wanneer de bal binnen het doelgebied door een aanvaller is gespeeld of als de bal via een voet of stick van een verdediger in het doel gaat. De bal mag bij een schot op doel niet hoger dan 46cm (plankhoogte) worden gespeeld.
Wat mag niet? Gevaarlijk zwaaien met de stick
De bal hoog spelen
Op de stick slaan van een tegenstander
De tegenstander duwen
De bal met de voet spelen
Afhouden Het is niet toegestaan een tegenstander van de bal af te houden door tussen hem en de bal te draaien waardoor de tegenstander de bal niet kan spelen. Dit kan met het lichaam of met de stick. Afstandsregel Bij een spelhervatting moet de tegenstander minimaal 5 meter afstand van de bal nemen. Bij een aanvallende vrije slag bij het doelgebied moeten beide partijen(behalve de nemer) minimaal 5 meter afstand van de bal nemen.
De vrije slag Als een speler iets doet wat niet mag (overtreding) krijgt het andere team een vrije slag. De bal: -‐ moet genomen worden op de plaats van de overtreding. -‐ moet stil liggen. -‐ mag niet omhoog worden gespeeld. -‐ mag vanaf 5 meter van het doelgebied nooit rechtstreeks het doelgebied ingespeeld worden maar moet eerst 5 meter hebben afgelegd of eerst door een andere speler dan de nemer zijn aangeraakt voordat hij het doelgebied in gaat. De tegenstanders staan altijd op minimaal 5m afstand van de bal Aanvaller maakt een overtreding binnen het doelgebied De verdedigende partij krijgt een vrije slag. De bal moet op de 10 meterlijn worden gelegd recht tegenover de plaats waar de overtreding heeft plaats gevonden. Afstand alleen tegenpartij minimaal 5 meter. Verdediger maakt een overtreding in het doelgebied of binnen 5 meter van het doelgebied De aanvallende partij krijgt een vrije slag. De vrije slag moet zo dicht mogelijk bij de plaats van de overtreding worden genomen, doch op minimaal 5 meter van het doelgebied. Afstand beide partijen minimaal 5 meter. Uitslaan De bal gaat, als laatste aangeraakt door een aanvaller, over de achterlijn: uitslaan door een verdediger op de 10 meterlijn recht tegenover de plaats waar de bal over de achterlijn ging. Afstand alleen aanvallende partij minimaal 5 meter. Lange corner De bal gaat, als laatste aangeraakt door een verdediger, over de achterlijn: lange corner voor het aanvallende team. De bal wordt op zijlijn gelegd, 5 meter van de achterlijn. Beide partijen moeten (behalve de nemer)minimaal 5 meter afstand van de bal nemen. Een doelpunt kan alleen worden gescoord, wanneer de bal buiten het 10m gebied is geweest. Inslaan Vrije slag op de zijlijn daar waar de bal over de zijlijn ging door het team dat de bal niet het laatst aanraakte. Inslaan binnen doelgebied door aanvaller De bal mag niet rechtstreeks richting doel worden gespeeld. De bal moet eerst 5 meter zijn verplaatst of zijn aangeraakt door een mede-‐ dan wel tegenspeler. Afstand beide partijen minimaal 5 meter. Een doelpunt kan alleen worden gescoord, wanneer de bal buiten het 10m gebied is geweest.
De strafbal Een strafbal wordt gegeven wanneer er een opzettelijke overtreding in het doelgebied door een verdediger gemaakt wordt of er een niet opzettelijke overtreding gemaakt wordt maar waardoor een doelpunt wordt voorkomen. De tijd wordt stilgezet. De bal wordt op 6,4m midden voor het doel gelegd en mag niet hoger dan 46cm(plankhoogte) in het doel worden gespeeld. De doelverdediger (keeper) moet met beide voeten op de doellijn staan en mag pas bewegen als de aanvaller de bal heeft gespeeld. Bij te snel bewegen, wordt de strafbal opnieuw genomen. De nemer moet achter de bal staan en moet wachten op het fluitsignaal van de spelleider. De nemer mag de bal alleen pushen en mag de bal maar 1x spelen. Bovendien mag hij/zij geen schijnbeweging maken. De overige spelers moeten tijdens het nemen van de strafbal achter de 10 meterlijn staan. Een strafbal eindigt zonder doelpunt als: -‐ de nemer een overtreding maakt vrije slag verdedigende partij op 10m midden voor het doel -‐ de doelverdediger de bal stopt vrije slag verdedigende partij op 10m midden voor het doel -‐ de bal de doellijn niet haalt vrije slag verdedigende partij op 10m midden voor het doel Bij een doelpunt neemt de partij die het doelpunt tegen kreeg een beginslag (middenlijn). De self-‐pass Bij beginslag, vrije slag, inslaan, uitslaan en lange corner mag de nemer de bal zelf spelen zonder dat hij de bal naar een medespeler moet spelen. De speler moet eerst duidelijk de bal een tikje geven en mag daarna verder spelen. De self-‐pass mag, maar moet niet.
Doelstellingen E-‐Jeugd 6-‐tallen
Filmpjes van de basistechnieken zijn te zien op: http://www.hockey.nl/21/basistechnieken-‐van-‐het-‐hockey Periode 1 1. Push 2. Schuifslag 3. Slaan 4. Drijven met forehand en stoppen 5. Drijven met richtings-‐ en tempoveranderingen en 360° rondje (reverse) 6. Slalom met forehand 7. Aannemen in stilstand en in beweging op forehand 8. Verdedigen 1 tegen 1 in de vrije ruimte 9. Reageren op wat de verdediger doet, 2:1 10. Self-‐pass Periode 2 1. Flats 2. Dribbel (voor-‐achter) 3. Drijven met snelheidsveranderingen en stilleggen 4. 360° rondje (met de klok mee en tegen de klok in) (reverse) 5. Passen naar bewegende speler en scoren in beweging na een pass van links 6. Aannemen van een pass van linksachter en rechtsachter 7. Ontvangen in de breedte en diepte 8. 1:1 duel 9. Kijken (oogcontact maken met medespeler en dan spelen) 10. Dummy Periode 3 1. Afstanden van pass/schot vergroten 2. Kaats 3. Indian dribbel in stilstand (links-‐rechts) 4. Scoren met een flats 5. Drijven op forehand en kort backhand-‐tikje terug 6. Drijven in een beperkte ruimte 7. Ontvangen en vervolgactie 8. Aanname onder druk en begeleidend aannemen 9. Voeten beschermen en achteruitlopen 10. 2:1 (2 aanvallers, 1 verdediger)
Spelregels achttal hockey Het speelveld
Veldmarkeringen en doelmarkeringen zijn in de vorm van pionnen. De zijlijnen van het originele veld doen dienst als achterlijnen. De achterlijn en middenlijn doen dienst als zijlijnen. In plaats van een cirkel is er het 15 meter doelgebied. Dit wordt aangegeven door pionnen. Beschikt de vereniging over een veld met twee “oefen”cirkels in breedte richting van het veld, dan is het doelgebied de cirkel. De doelen worden midden op de “achterlijn’ gezet d.m.v. pionnen of originele (mini)doelen (achterplank met zijschotten). Deze hebben een onderlinge afstand van 3,66m (de normale breedte van een hockeydoel). Het wedstrijddoel (11:11) op de zijlijn, in verband met gevaar, tijdens het spelen weghalen. De bal De bal die gebruikt wordt is een normale hockeybal. De teams Een team bestaat uit maximaal 7 veldspelers en 1 doelverdediger. Er mogen wisselspelers zijn. Spelers mogen worden gewisseld op elk moment bij de (denkbare)middenlijn, maar niet als er een strafcorner is toegekend. Eerst een speler eruit dan de (wissel)speler erin. De doelverdediger draagt een helm, legguards, klompen, handschoenen, een body protector en een tok. Het is niet toegestaan om met een ‘vliegende keep’ te spelen. Voordat de wedstrijd begint loten (tossen) de aanvoerders. Het team dat de toss wint, kiest voor de beginslag of voor een speelhelft. De wedstrijdduur Een wedstrijd duurt 2x30 minuten met een korte rust van maximaal 5 minuten.
De spelleiding Nu het speelveld groter is en het spel sneller wordt gespeeld, wordt het spel geleid door twee spelbegeleiders. De spelbegeleiders zijn geen scheidsrechters en moeten het spel begeleiden. Indien nodig kunnen zij het spel onderbreken om uitleg te geven over situaties die de spelers niet begrijpen. Time-‐out Een time-‐out kan worden gegeven om de coaches van beide teams gelegenheid te geven de spelers extra aanwijzingen te geven, zodat het spel beter kan verlopen. -‐ een time-‐out kan op initiatief van de spelleider worden gegeven -‐ een time-‐out kan gevraagd worden door de coach van een team Het begin van het spel De beginslag wordt genomen vanaf het midden van het veld en deze mag in alle richtingen worden gespeeld. Na de rust is de beginslag voor het andere team. De tegenstanders moeten minimaal 5 meter afstand van de bal houden. Algemene regels Het spelen van de bal mag alleen met de platte kant van de stick. Ook met de zijkant van de stick mag worden gespeeld maar niet als de bal hiermee omhoog gaat. Binnen de cirkel of het 15 meter doelgebied mag de doelverdediger de bal stoppen met het lichaam, schoppen met zijn klomp (maar niet gevaarlijk omhoog) of tegenhouden met de handschoen en wegslaan. Doelpunt Een doelpunt wordt gescoord wanneer de bal binnen het doelgebied door een aanvaller is gespeeld of als de bal via een voet of stick van een verdediger in het doel gaat. De bal mag bij een poging op doel niet hoger dan 46cm (plankhoogte) worden gespeeld. Gevaarlijk en ruw spel Gevaarlijk en ruw spel zijn altijd verboden. Hieronder valt: -‐ ‘snijden’ (de bal met opzet omhoog spelen) -‐ (naar) spelers (of hun stick) slaan of trappen, vasthouden of duwen, laten struikelen, blokkeren met het lichaam, of ander onsportief gedrag -‐ de bal opzettelijk tegen een speler aan spelen
Wat mag niet? Gevaarlijk zwaaien met de stick
De bal hoog spelen
Op de stick slaan van een tegenstander
De tegenstander duwen
De bal met de voet spelen
Afhouden Het is niet toegestaan een tegenstander van de bal af te houden door tussen hem en de bal te draaien waardoor de tegenstander de bal niet kan spelen. Dit kan met het lichaam of met de stick. Afstandsregel Bij een spelhervatting moet de tegenstander minimaal 5 meter afstand van de bal nemen. Bij een aanvallende vrije slag bij het doelgebied moeten beide partijen minimaal 5 meter afstand van de bal nemen.
De vrije slag De bal moet genomen worden op de plaats van de overtreding. De bal moet stilliggen en mag niet omhoog worden gespeeld. De vrije slag mag vanaf 5 meter van het doelgebied nooit rechtstreeks het doelgebied ingespeeld worden maar moet dan eerst 5 meter hebben afgelegd of eerst door een andere speler dan de nemer zijn aangeraakt voordat hij het doelgebied in gaat. Aanvaller maakt een overtreding binnen het doelgebied De verdedigende partij krijgt een vrije slag. De bal moet op de 15 meterlijn worden gelegd recht tegenover de plaats waar de overtreding heeft plaats gevonden. Afstand tegenpartij minimaal 5 meter. Verdediger maakt een overtreding binnen 5 meter van het doelgebied De aanvallende partij krijgt een vrije slag. De vrije slag moet zo dicht mogelijk bij de plek van de overtreding worden genomen, maar niet binnen 5 meter van het doelgebied. Afstand beide partijen(behalve de nemer) minimaal 5 meter. Uitslaan De bal gaat, als laatste aangeraakt door een aanvaller, over de achterlijn uitslaan door een verdediger op de 15 meterlijn recht tegenover de plaats waar de bal over de achterlijn ging. Afstand alleen de aanvallende partij 5 meter. Lange corner De bal gaat, als laatste aangeraakt door een verdediger, zonder opzet over de achterlijn lange corner voor het aanvallende team. De bal wordt op zijlijn gelegd, 5 meter van de achterlijn. De bal mag niet rechtstreeks richting doel worden gespeeld. De bal moet eerst 5 meter zijn verplaatst of zijn aangeraakt door een andere speler. Afstand beide partijen (behalve de nemer) minimaal 5 meter. Inslaan Vrije slag op de zijlijn daar waar de bal over de zijlijn ging door het team dat de bal niet het laatst aanraakte. Bij inslaan binnen doelgebied door aanvaller mag de bal niet rechtstreeks richting doel worden gespeeld. De bal moet eerst 5 meter zijn verplaatst of zijn aangeraakt door een andere speler. Afstand beide partijen minimaal 5 meter. De strafcorner De aanvallende partij krijgt een strafcorner als: -‐ de verdediger een onopzettelijke overtreding maakt in het doelgebied -‐ de verdediger een opzettelijke overtreding binnen het 15m gebied, maar buiten de cirkel/doelgebied. -‐ de verdediger de bal met opzet over zijn eigen achterlijn slaat -‐ de verdediger een opzettelijke overtreding in het doelgebied maakt of een niet opzettelijke overtreding waardoor een doelpunt wordt voorkomen De bal moet op de achterlijn, minimaal 10 meter van het doel gelegd worden en mag van beide kanten van het doel aangespeeld worden (keuze). De bal moet eerst buiten de cirkel of het 15 meter doelgebied zijn gespeeld en mag niet hoger dan plankhoogte(46cm) in het doel komen.
De verdedigers (4 spelers + 1 keep) staan op minimaal 5 meter van de bal en moeten voeten en sticks achter de doellijn/achterlijn hebben. Ze mogen pas uitlopen als de bal gespeeld is. De overige verdedigers moeten achter de andere 15m lijn staan. De aangever die de bal aangeeft moet ten minste 1 voet achter de achterlijn plaatsen en moet de bal in één keer spelen. Hij/zij mag geen schijnbeweging maken. De aanvallers moeten zich buiten de cirkel of het 15 meter doelgebied opstellen en mogen, na aangeven, in het doelgebied komen. De strafbal Bij een strafbal wordt de tijd stilgezet. De bal wordt op 6,4m midden voor het doel gelegd en mag niet hoger dan plankhoogte(46cm) in het doel worden gespeeld. De doelverdediger (keeper) moet met beide voeten op de doellijn staan en mag pas van de doellijn komen als de aanvaller de bal heeft gespeeld. Bij te vroeg van de doellijn, wordt de strafbal opnieuw genomen. Tenzij wordt gescoord, dan telt het doelpunt. De nemer moet achter de bal staan en moet wachten op het fluitsignaal van de spelleider. Speelt de nemer de bal voordat de scheidsrechter heeft gefloten strafbal opnieuw nemen als de bal in het doel gaat. Als de bal niet in het doel gaat volgt een vrije slag voor de verdediging op 15m midden voor het doel. De nemer mag de bal alleen met een push, flick of scoop spelen. Geen (schuif-‐) slag en mag de bal maar 1x spelen. Bovendien mag hij/zij geen schijnbeweging maken De overige spelers moeten tijdens het nemen van de strafbal achter de 15 meterlijn staan. Een strafbal eindigt zonder doelpunt als: -‐ de aanvaller een overtreding maakt vrije slag verdedigende partij op 15m midden voor het doel -‐ de doelverdediger de bal stopt vrije slag verdedigende partij op 15m midden voor het doel -‐ de bal de doellijn niet haalt vrije slag verdedigende partij op 15m midden voor het doel De self-‐pass Bij beginslag, vrije slag, inslaan, uitslaan en lange corner mag de nemer de bal zelf spelen zonder dat hij de bal naar een medespeler moet spelen. De speler moet eerst duidelijk de bal een tikje geven en mag daarna verder spelen.
Doelstellingen E-‐jeugd 8-‐tallen Filmpjes van de basistechnieken zijn te zien op: http://www.hockey.nl/21/basistechnieken-‐van-‐het-‐hockey Periode 1 1. Flats en push vanuit de loop, scoren met push/schuifslag/flats 2. Drijven met forehand/backhand, richtingsveranderingen en tegenstander ontwijken 3. Indian dribbel (links-‐rechts) in stilstand 4. Spelen van een rollende bal 5. Backhand pass 6. Aanname op backhand en forehand met vervolgactie op forehand 7. Scoren na pass van rechts 8. Achteruitlopen, voeten beschermen en dubbelhandige blocktackle 9. Strafcorner (1 zelf, 2 op aangever, 3 op afschuif links) 10. Strafcorner (verdedigend en aanvallend) Periode 2 1. Dribbel (voor-‐achter) en indian dribbel (links-‐rechts) in stilstand en in beweging 2. Forehand slalom met tegenliggers 3. Breedtepass 4. Combinatieoefeningen van schuifslag, push en flats (keuze maken) 5. Pass met kleine lift 6. Hoge backhand aanname 7. Aanname op backhand en forehand in beweging, aanname na in-‐out 8. Als verdediger de aanvaller naar de forehand drijven, als aanvaller over backhand van verdediger je actie maken 9. Bal afpakken van achteren/rechts (shave van rechts), frontaal (dubbelhandige blocktackle) 10. Voetenwerk (goede positie tov bal aannemen) en kijken (contact zoeken met medespeler) Periode 3 1. Éénhandig drijven en passen na éénhandig drijven 2. Backhand (drijven, passen, aanname, scoren) 3. Afstanden vergroten (krachtsvermeerdering) 4. Scoren met een verdediger (mag ook hoog!), kaatsen in beweging 5. Combinatieoefeningen van schuifslag, push en flats (keuze maken) 6. Minder balcontacten (1x voor aanname, 1x voor pass/schot) 7. Bal afpakken van links (shave van links) en frontaal (enkelhandige blocktackle) 8. Van 2:1 naar 1:1 in vrije ruimte 9. Van 2:3 naar 2:2 in duel 10. Looplijnen en vrijlopen