Economisch Financiële Berichten Maandelijks tijdschrift ■ Jaargang 55 ■ nr. 5 ■ 12 mei 2000 ■ ISSN 1374-2132
in dit nummer... Effectisering – Zuinig omspringen met kapitaal ....... 1 Centraal-Europa – Een tweede thuismarkt in wording ....... 13 KBC Bank & Verzekering in 1999 – Nettowinst per aandeel stijgt met 21,2 % ....... 21
Effectisering Zuinig omspringen
E
ffectisering is een techniek waarbij kredieten of andere vorderingen worden vermet kapitaal pakt in de vorm van effecten en verkocht op de kapitaalmarkt. De markt van geëffectiseerde␣ kredieten heeft, na een sterke groei in de VS, de jongste jaren ook in Europa een hoge vlucht genomen.␣ Via deze techniek beogen kredietinstellingen kapitaal vrij te maken, hun balansrisico’s actiever te beheren en zich te specialiseren in de verschillende schakels van het kredietproces. Ook niet-financiële ondernemingen zetten in toenemende mate activa om in effecten, vooral in het kader van hun liquiditeitenbeheer. Door verdere verfijningen van de techniek en de meer liquide kapitaalmarkten zal deze trend zich in de toekomst wellicht voortzetten. Voor kredietinstellingen zullen de nieuwe solvabiliteitsregels die door het Bazelcomité voor banktoezicht worden voorbereid ongetwijfeld een␣ belangrijke impact hebben.␣ Als die het bedrijfseconomisch en reglementair eigen vermogen dichter bij elkaar brengen, zal effectisering als middel tot kapitaalarbitrage worden ontmoedigd.␣ Toch zullen de behoefte aan een actief beheer van liquiditeits- en renterisico’s, de aandeelhoudersdruk om zuinig om te springen met kapitaal en de toenemende specialisatie blijvend impulsen tot effectisering geven.
Het begrip ‘effectisering’ heeft twee, aan elkaar verwante betekenissen.␣ Ten eerste is het een synoniem voor financiële desintermediatie, d.w.z. dat kredietnemers door de uitgifte van effecten rechtstreeks een beroep doen op spaarders in plaats van kredieten op te nemen bij banken. In die betekenis bestaat effectisering al heel lang, althans op de kapitaalmarkt, waar vooral grote ondernemingen zich geregeld financieren via de uitgifte van obligaties. Sinds de jaren tachtig groeide ook het aantal uitgiften van kor t-
lopend schuldpapier of ‘commercial paper’. Daarbij ontwikkelde de Amerikaanse USCP-markt zich snel tot de grootste ter wereld. Het overgrote deel van de uitgiften op deze markt gaat uit van financiële ondernemingen (banken en vooral niet-banken zoals kredietkaartenuitgevers en financieringsmaatschappijen van autofabrikanten), maar ook voor niet-financiële ondernemingen is de USCP-markt in de␣ VS al een relatief belangrijke financieringsbron geworden (zie tabel I). In de tweede helft van de jaren tachtig
Economisch Financiële Berichten
1
Economisch Financiële Berichten
ontstond ook een markt van ‘Euro commercial paper’ (ECP), waarbij de term ‘Euro’ hier niet verwijst naar de Europese eenheidsmunt, maar wel naar het internationale, grensoverschrijdende karakter van de markt waardoor zij niet onderworpen is aan het toezicht van één nationale overheid. Daarnaast kwamen geleidelijk verschillende nationale markten tot ontwikkeling, vaak onder invloed van wetgevende initiatieven om het eigen nationaal financieel centrum uit te bouwen. Zo maakte de Belgische wetgever in 1991 de uitgifte van thesaurie- en depositobewijzen door respectievelijk niet-financiële en financiële ondernemingen mogelijk, ter vervanging van de tot dan toe gebruikte orderbriefjes, die te lijden hadden onder een onduidelijke fiscale behandeling. De Belgische markt van kor tlopend schuldpapier heeft zich sindsdien snel ontwikkeld, en dit ondanks het beperkt aantal ondernemingen met voldoende omvang, de lage rentemarges gehanteerd door Belgische banken en de concurrentie van de ECPmarkt.
van effecten worden gegoten. In dat geval gaat het om een techniek die vooral door banken wordt gebruikt om kredieten van hun balans te halen, maar die ook door niet-financiële ondernemingen in het kader van hun financieel␣ beheer kan worden toegepast. In wat volgt hebben we het hoofdzakelijk over deze tweede vorm van effectisering.
Amerikaanse bakermat Effectisering in deze tweede betekenis heeft haar bakermat op de Amerikaanse hypotheekmarkt. Zij was er een gevolg van regulering die de depositower ving en kredietverlening van de kredietinstellingen geografisch beperkte tot de staat waarin ze gevestigd waren. Deze regulering belemmerde de doorstroming van deposito’s uit staten met een spaaroverschot naar staten met een spaartekor t. Deze regionale onevenwichtigheden konden worden hersteld door de organisatie van een actieve handel in kredieten over de staatsgrenzen heen. Om die handel te stimuleren, creëerde de Amerikaanse overheid in het begin van de jaren zeventig een drietal (semi-)publieke instellingen (1) die, tegen be-
In een tweede betekenis is van effectisering sprake als kredieten niet van bij de oorsprong, maar pas in een latere fase in de vorm
Tabel I – De Commercial Paper-markten (CP) Uitstaande volumes in mld. USD, einde jaar
1986
1992
1996
Verenigde Staten (USCP) Waarvan uitgegeven door niet-financiële instellingen In % van uitstaande bankkrediet aan deze instellingen
326,1 77,1 11,5 %
545,1 137,7 19,6 %
Euro Commercial Paper (ECP) Waarvan uitgegeven door niet-financiële instellingen
14,7 ␣␣␣—
België (thesaurie- en depositobewijzen) Waarvan thesauriebewijzen (uitgegeven door niet-financiële instellingen) In % van uitstaande bankkrediet aan deze instellingen
1998
1999
779,4 175,1 17,9 %
1 161,0 ␣ 211,4 16,1 %
1 393,8 ␣ 257,0 18,6 %
78,7 56,9
102,9 48,4
␣ 132,7 ␣ 56,7
␣ 175,1 ␣ 63,2
0,3 0,3 0,5 %
9,4 6,5 7,8 %
␣ 15,5 ␣ 19,2 ␣ 12,0 ␣ ␣ ␣ ␣ ␣ 140 13,8 % ␣ ␣ 17,5 % (r)
Bronnen: Bank for International Settlements:␣ ‘International Banking and Financial Market Developments’; Federal Reserve:␣ ‘Flow of Funds’ en ‘Statistical Releases’ (Internet); Nationale Bank van België:␣ ‘Statistisch Tijdschrift’. (r)␣ Raming.
2
taling van een vergoeding, hypothecaire kredieten waarborgden als zij in de vorm van effecten op de kapitaalmarkt te koop werden aangeboden. Daardoor konden kredietinstellingen in staten met een tekor t aan deposito’s ruimte creëren op hun balans voor bijkomende kredietverlening, terwijl kredietinstellingen met een deposito-overschot in geëffectiseerde kredieten konden beleggen. De garantie door deze quasi-overheidsinstellingen maakte een nieuwe analyse van het kredietrisico door de overnemende kredietinstellingen grotendeels overbodig, wat de kosten van de effectiseringsoperaties aanzienlijk reduceerde. In de jaren zeventig gaven de rentederegulering en de oplopende marktrentevoeten aan deze operaties een bijkomende stimulans. Spaarbanken konden lange tijd goedkoop deposito’s aantrekken dankzij de door de overheid geplafonneerde depositorente (‘Regulation Q’) en die omzetten in langlopende (soms tot 30 jaar) vastrentende hypothecaire kredieten. Op het einde van de jaren zeventig kregen commerciële banken echter de mogelijkheid om deposito’s te vergoeden tegen de geldmarktrente. Deze vergoeding lag toen fors hoger dan de geplafonneerde rente waaraan de spaarbanken zich dienden te houden, zodat deze hun goedkope deposito’s zagen wegvloeien. Het gebrek aan goedkope cliëntendeposito’s dwong de spaarbanken ten slotte om zich ook op de geldmarkt te financieren. Daardoor werden hun latente renterisico’s plots zichtbaar. Door effectisering van hun hypothecaire kredieten konden zij niet alleen bijkomende financiering aantrekken, maar tegelijk deze renterisico’s aan tegenpartijen overdragen. De markt van geëffectiseerde hypothecaire kredieten of ‘mortgage backed securities’ (MBS) nam sindsdien in de VS op kor te tijd een zeer hoge vlucht. Eind 1980 was 11,8␣ %
van het totaal uitstaand volume hypothecaire kredieten aan particulieren geëffectiseerd, eind 1999 was dat opgelopen tot meer dan de helft (zie tabel II). Het succes op de hypotheekmarkt was een stimulans om de techniek tot andere kredieten uit te breiden, zodat de MBS-markt zich verder ontwikkelde tot een ruimere markt van ‘asset backed securities’ (ABS). Vanaf het midden van de jaren tachtig werden de eerste consumentenkredieten geëffectiseerd.␣ Aanvankelijk ging het vooral om autoleningen. Niet toevallig werden daarbij al vroeg de belangrijkste transacties geïnitieerd door de financieringsmaatschappijen van de grote autoproducenten. Deze beschikten niet over dezelfde goedkope werkmiddelen als de kredietinstellingen, maar konden op de kapitaalmarkt wel bogen op de solide reputatie van hun moedermaatschappij, waardoor zij via effectisering hun financieringskosten ook relatief meer konden beperken. In 1987 volgde de eerste effectisering van vorderingen uit kredietkaarten, en nog iets later van kredieten aan ondernemingen. Naast banken en financieringsmaatschappijen gingen gaandeweg ook niet-financiële ondernemingen, zoals distributeurs, de techniek gebruiken, vooral met betrekking tot handelsvorderingen. Opnieuw was de beperking van de financieringskosten daarbij het doorslaggevende motief. Handelsvorderingen op debiteuren met een zeer hoge kredietwaardigheid konden immers door effectisering in een afzonderlijk ‘vehikel’ worden samengebracht en␣ gefinancierd tegen een lagere kostprijs dan␣ wanneer zij op hun balans bleven staan. Oorspronkelijk was dit enkel weggelegd voor de grootste ondernemingen, aangezien pas vanaf een zeker volume het voordeel van de goedkopere financiering tegen de kosten van de effectiseringstransactie opweegt. Daarenboven zijn handelsvorderingen van kleinere ondernemingen vaak overmatig geconcentreerd in één bepaalde sector of op een beperkt aantal debiteuren, wat de evaluatie en
Nr. 5 / 2000
3
Economisch Financiële Berichten
Tabel II – Effecten gedekt door kredieten in de VS Uitstaand volume in mld. USD
1990
1994
1998
1999
Effecten gedekt door hypothecaire kredieten (a) Uitgegeven door (semi-)overheidsinstellingen Uitgegeven door privé-instellingen
1 075,3 1 019,9 ␣ 55,4
1 678,1 1 472,1 ␣ 206,0
2 421,8 2 018,4 ␣ 403,4
2 747,6 2 292,3 ␣ 455,3
Uitstaande hypothecaire kredieten (b)
2 646,6
3 330,0
4 327,5
4 759,2
Effectiseringsgraad hypothecaire kredieten (a/b)
␣ 40,6 %
␣ 50,4 %
␣ 56,0 %
␣ 57,7 %
Effecten gedekt door andere activa Waarvan gedekt door consumentenkredieten (c)
␣ 105,8 ␣ 76,7
␣ 256,4 ␣ 146,1
␣ 812,0 ␣ 372,4
␣ 917,9 ␣ 435,1
Uitstaande consumentenkredieten (d)
␣ 805,1
␣ 983,9
1 331,7
1 431,8
␣ 9,5 %
␣ 14,8 %
␣ 28,0 %
␣ 30,4 %
Effectiseringsgraad consumentenkredieten (c/d) (b) Enkel kredieten voor eengezinswoningen. Bron:␣ Federal Reserve, ‘Flow of Funds’.
verhandelbaarheid van het kredietrisico bemoeilijkt. Door de vorderingen van verschillende ondernemingen samen te voegen in één pool (of zgn. ‘conduit’) wordt dat euvel evenwel verholpen.
tent wordt genoemd. De kasstromen voor tgebracht door de overgedragen activa worden door de emittent gebruikt om de beloofde hoofdsom en interest aan de effectenhouders te betalen.
Eind 1999 over trof het totale volume geëffectiseerde, niet-hypothecaire kredieten in de VS ruimschoots 900 miljard USD, d.i. nagenoeg een vernegenvoudiging sinds 1990. Bijna de helft daar van betrof consumentenkredieten.␣ Daardoor is nu al meer dan 30␣ % van de uitstaande consumentenkredieten in de VS␣ geëffectiseerd (zie tabel II).
Inbreng van de kredieten in een aparte entiteit heeft als gevolg dat de risico’s verbonden aan de betrokken effecten niet meer door de cedent kunnen worden beïnvloed. Wijzigingen in de kredietpolitiek of het faillissement van de cedent hebben dus geen enkele invloed meer op de waarde van de effecten. Het is dan wel uitermate belangrijk dat de overdracht van de vorderingen juridisch definitief en onbetwistbaar is. Deze vorderingen dienen uiteraard te worden beheerd: de inning van interest en kapitaalaflossingen, het beheer van achterstallige kredieten, de uitwinning van waarborgen, het doorstor ten van kasstromen naar de emittent, e.d. gebeur t door de inningsagent, die om praktische redenen meestal ook de cedent is.␣ Veelal wordt daarnaast nog een andere instantie ingeschakeld die de belangen van de effectenhouders beschermt, o.a. door toe te zien op het beheer en op de juiste be-
Effectisering technisch bekeken Een effectiseringsoperatie brengt verschillende partijen in het geding. Een cedent verkoopt kredieten aan een nieuwe, speciaal daar toe opgerichte juridische entiteit (een zgn.␣ ‘Special Purpose Vehicle’ of SPV), die de aankoop van die kredieten financier t door de uitgifte van effecten en daarom ook de emit-
4
rekening van de in- en uitgaande geldstromen van de emittent.
dietproces van de bank die deze kredieten heeft toegestaan.
Is de kernidee van effectisering vrij eenvoudig, dan komen in de praktijk meestal allerlei verfijningen om de hoek kijken die de transactie voor zowel de cedent als de beleggers aantrekkelijk moeten maken, maar tegelijk de complexiteit vergroten. In essentie zijn deze verfijningen erop gericht om de ongelijke spreiding van informatie tussen de cedent en de potentiële beleggers in de effecten te reduceren. Daarbij spelen professionele ratingbureaus een belangrijke rol. Hun tussenkomst betreft op de eerste plaats de beoordeling van het kredietrisico van de overgedragen activa. De kans bestaat immers dat de␣ oor spronkelijke kredietnemers de verschuldigde interest en kapitaal niet (tijdig) betalen en de emittent bijgevolg op zijn beurt niet (tijdig) zijn verplichtingen tegenover de beleggers kan nakomen. Ratingbureaus laten zich door de cedent informeren over de over te dragen vorderingen (wie zijn de kredietnemers, over hoeveel kredieten en welke bedragen gaat het, wat waren de ervaringen in het verleden met dergelijke kredieten?, …) en schatten op basis daar van de toekomstige achterstallige betalingen, afschrijvingen, … en dus het kredietrisico van de uit te geven effecten. Het is evident dat dit␣ gemakkelijker en dus goedkoper is voor een␣ homogene pool van kredieten waar voor talrijke historische gegevens beschikbaar zijn, dan voor één welbepaald krediet aan een debiteur waarover niet veel bekend is.␣ Vandaar dat effectisering in een vroege ontwikkelingsfase meestal overwegend betrekking heeft op hypothecaire woningkredieten en consumentenkredieten. Bij de effectisering van ondernemingskredieten anderzijds wordt het risico niet op por tefeuillebasis geëvalueerd, maar op basis van een inschatting van het risico van elk individueel krediet en van een doorlichting van het kre-
Als de ratingbureaus het risico te groot achten om potentiële beleggers te kunnen aanspreken, kan dat worden gereduceerd via technieken die de kredietwaardigheid verhogen. Zo’n mogelijke techniek is ‘oververpanding’. Dat komt erop neer dat de waarde van de schuldvorderingen die in het SPV worden ingebracht, hoger is dan de prijs die het SPV daarvoor betaalt en dus ook dan het bedrag van de uitgegeven effecten. Het verschil tussen beide dient als buffer om eventuele kredietverliezen of achterstallige betalingen op te vangen. Blijkt die buffer niet nodig, dan vloeien de kasstromen terug naar de cedent. Een andere mogelijkheid is dat het saldo van de door de cedent uit de vorderingen ontvangen kasstromen en de door de emittent te betalen kasstromen op een reserverekening wordt gestort, en dus niet als winstmarge door de cedent wordt behouden, tot een bepaald bedrag is bereikt dat als voldoende waarborg wordt beschouwd. Het eventuele positieve saldo op die rekening vloeit dan op de eindvervaldag terug naar de cedent. De kredietwaardigheidsverhoging kan ook in de structuur van de emissie zelf worden ingebouwd, bijvoorbeeld door de effecten uit te geven in ‘senior’ en achtergestelde tranches, waarbij de kasstromen gegenereerd door de schuldvorderingen in eerste instantie toekomen aan de houders van ‘senior’ effecten, en de houders van achtergestelde effecten geen terugbetaling ontvangen zolang de voorgaande schijven niet volledig zijn terugbetaald.␣ Ten slotte kunnen derden zich ertoe verbinden liquiditeiten te verschaffen als de vorderingen niet de voorziene kasstromen zouden opleveren. Dat kan in de vorm van kredietfaciliteiten verleend door banken of van verzekeringscontracten met gespecialiseerde verzekeraars. In die gevallen dient uiteraard rekening te worden
Nr. 5 / 2000
5
Economisch Financiële Berichten
gehouden met de solvabiliteit van deze partijen. Als die niet hoog genoeg is, of verslechter t, worden de effecten zelf risicovoller. Ratingbureaus gaan er immers van uit dat de kredietwaardigheid van de nieuwe effecten nooit hoger kan zijn dan die van de zwakste schakel in de structuur. Naast het kredietrisico bestaat er ook een risico van ver vroegde herbelegging.␣ Als de marktrentevoeten dalen, zullen debiteuren geneigd zijn om kredieten met een vaste rente vervroegd af te lossen en zich te herfinancieren␣ tegen lagere rentevoeten. Dat kan een belangrijke invloed hebben op het rendement van de effecten. Daarom vragen potentiële beleggers dat dit risico op vervroegde terugbetaling expliciet door de ratingbureaus zou worden ingeschat. Een ander soor t herbeleggingsrisico kan voor tvloeien uit de verschillende periodiciteit (bv. maandelijks) van de kasstromen voor tgebracht door de originele schuldvorderingen enerzijds, en die van de kasstromen die aan de effectenhouders moeten worden uitbetaald (bv. driemaandelijks) anderzijds.␣ Als de emittent inkomsten ontvangt vooraleer hij uitgaven heeft, is het logisch dat hij die tijdelijk belegt. Meestal is bepaald dat die tijdelijke overschotten op een bankrekening moeten worden gedeponeerd. In de praktijk gebeur t dat doorgaans bij␣ de cederende instelling (zolang zij voldoet aan de opgelegde solvabiliteitsvoorwaarden) die daarbij ook een bepaald rendement garandeer t.
Waarom effectiseren? De ongelijke spreiding van informatie tussen schuldenaars en schuldeisers verhoogt de transactiekosten op de krediet- en kapitaalmarkten. Effectisering schept toegevoegde waarde voorzover het die kosten reduceert.
Die mogelijke toegevoegde waarde is het grootst bij ‘lemons’, d.w.z. ondernemingen waarover bij potentiële beleggers weinig bekend is en waar van de activa moeilijk te waarderen zijn vanwege hun hoge risico of de ondoorzichtigheid van de balans.␣ Toch kunnen ook ‘lemons’ activa van hoge kredietkwaliteit hebben die, als zij afgezonderd en geëffectiseerd worden, tegen relatief lage kosten kunnen worden gefinancierd. Op dezelfde wijze kunnen banken met een minder goede kredietrating via effectisering kredieten van hoge kwaliteit herfinancieren tegen rentevoeten die␣ normaal enkel van toepassing zouden zijn voor banken met een hogere rating. De omgekeerde constructie is trouwens eveneens mogelijk, nl. het verwijderen van probleemkredieten uit de balans. Die praktijk werd o.a. in de VS gevolgd, toen de door de overheid gecreëerde Resolution Trust Company er in het begin van de jaren negentig op grote schaal de slechte kredieten van de in problemen geraakte spaarbanken op de kapitaalmarkt verkocht. Door deze verkoop werden de verliezen op deze probleemkredieten weliswaar meteen gerealiseerd, maar hun effectisering reduceerde tegelijk de onzekerheid over de kwaliteit van de op de balans resterende activa, wat het ver trouwen van de spaarders in de spaarbanken herstelde. Effectisering bevordert daarnaast ook indirect de kwaliteit van de activa op de balans, in die zin dat zij de kredietinstellingen die ervan gebruik willen maken, dwingt om hun kredietbeleid transparanter te maken en beter op de eisen van de markt af te stemmen. Naast infor matiekosten kunnen ook de␣ kosten van regulering een motief voor effectisering zijn. Historisch gezien lagen die kosten zelfs aan de oorsprong van de eerste effectiseringsoperaties in de VS (zie boven). Reguleringskosten spruiten voor de kredietinstellingen vooral voor t uit de solvabiliteitsver-
6
plichtingen, die hen opleggen dat zij hun kredieten aan de par ticuliere sector (grote ondernemingen, zelfstandigen, par ticulieren, …) in principe voor ten minste 8␣ % met eigen vermogen moeten dekken (2).␣ Effectisering maakt het mogelijk deze kredieten van de balans te halen en zo eigen vermogen vrij te maken, dat dan kan worden ingezet voor rendabeler activiteiten, of voor verdere groei in de kredietverlening of dat eventueel aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd. Cruciaal is dan wel dat de toezichthouder de overdracht van kredieten als definitief en onbetwistbaar (‘true sale’) beschouwt en ook de daaraan verbonden kredietrisico’s effectief worden overgedragen. De huidige solvabiliteitsregels zijn ongedifferentieerd, in die zin dat zij evenveel eigen vermogen vereisen voor kredietverlening aan een pas opgestarte kleine onderneming als␣ voor die aan een gevestigde grote onderneming met een hogere kredietwaardigheid. Dat kan banken stimuleren om vooral kredieten die relatief veel eigen vermogen vereisen in verhouding tot het reële risico (bv. toegestaan aan multinationale ondernemingen met een ‘AA’-rating) te effectiseren, temeer daar de kostprijs van dergelijke operaties doorgaans relatief lager ligt. Ook los van de regelgeving inzake eigen vermogen, kan effectisering bijdragen tot een actiever balansbeheer en een fijnere bedrijfseconomische afweging tussen rendement en balansrisico’s. Door de verwijdering van vastrentende langetermijnkredieten uit haar balans reduceer t een bank niet alleen haar kredietrisico’s, maar mogelijk ook haar liquiditeitsen␣ renterisico’s, terwijl zij omgekeerd ook kan beslissen om die risico’s te verhogen door geëffectiseerde langetermijnkredieten te kopen die oorspronkelijk door een andere bank werden toegestaan. Overigens kunnen deze risico’s via verfijningen in de structuur van de effectiseringstransactie ook worden ont-
bundeld. Dat kan bijvoorbeeld doordat de cederende bank ontvangen vaste interest omzet in aan het SPV te betalen variabele interest en dus het renterisico op zich blijft nemen, terwijl het krediet- en liquiditeitsrisico wel worden overgedragen. Effectisering maakt niet alleen de ontbundeling van risico’s, maar ook van het volledige kredietproces mogelijk. Instellingen kunnen zich toeleggen op die schakels in dat proces waarin ze het best schaalvoordelen kunnen benutten. Banken of financieringsmaatschappijen met een specifieke exper tise op het vlak van consumentenkredieten, hypothecaire leningen e.d., kunnen die op een bredere schaal toepassen. Ratingbureaus spitsen zich met hun ervaring en reputatie toe op de risicobeoordeling. Ondernemingen met efficiënte distributiekanalen kunnen zich dan weer toeleggen op de␣ eerste stap van het kredietproces en de relaties met de kredietnemers, terwijl institutionele␣ beleggers die op zoek zijn naar risicodiversificatie kunnen beleggen in geëffectiseerde kredieten en zorgen voor goedkopere financiering. Grafiek I – Uitgiftevolume van effecten gedekt door kredieten (in mld. USD) 200
Europa VS 150
100
50
0 1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
Bronnen:␣ Merrill Lynch,␣ ‘Securitization in Europe’ en Deutsche Bank Global Markets Research,␣ ‘European␣ ABS Relative␣ Value’,␣ 1999 (enkel publieke uitgiften voor de VS). © KBC Bank GRX051
Nr. 5 / 2000
7
Economisch Financiële Berichten
Marktontwikkeling in Europa Net als in de VS, hadden de eerste effectiseringstransacties in Europa betrekking op hypothecaire kredieten. Het totale hypothecair uitgiftevolume in de EU-landen nam toe van circa 2 miljard USD in 1988 tot ruim 25 miljard USD in 1999 (3) , met vooral sinds 1996 een opmerkelijke groei.␣ Toch bedraagt de effectiseringsgraad op de hypothecaire kredietmarkt in de EU slechts ongeveer 2␣ %, wat ver onder het VS-niveau ligt (zie boven). Ook buiten de hypotheekmarkt zat effectisering de voorbije jaren in Europa in de lift.␣ Alles samen werden in 1999 voor ongeveer 80 miljard USD kredieten geëffectiseerd, d.i. zowat het volume dat in de VS al vijf jaar vroeger werd bereikt (zie grafiek␣ I). Er bestaan wel opvallende verschillen tussen de Europese landen onderling. In het VK had de eerste effectiseringsoperatie al plaats in 1985, terwijl dat in België duurde tot 1996. Een indicatie van het relatieve belang van effectisering in elk land blijkt in grafiek II uit de
Grafiek II – Ontwikkelingsgraad van effectisering in Europa (1) 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5
VK
De
Zw ed en ne ma rk en Du its lan d Fr an kr ijk Ita lië Be Ne lgië de rla nd Fin lan d Po r tu ga l Sp an je Ier lan d
0
(1) Aandeel van elk land in totaal Europees uitgiftevolume t.o.v. het aandeel van elk land in totaal in Europa uitstaande bankkredieten. Bron:␣ OESO,␣ ‘Bank Profitability’,␣ 1999 en Deutsche Bank Global Markets Research,␣ ‘Euro ABS 2000’,␣ 2000. © KBC Bank GRX052
verhouding tussen het aandeel van elk land in het totale Europese uitgiftevolume en dat in het totaal in Europa uitstaande bankkredieten. Daaruit blijkt dat effectisering in het VK en Ierland verder is gevorderd dan in continentaal Europa. Dat hangt samen met de Angelsaksische kapitaalmarkttraditie in deze landen, wat zich ook uit in een verschillende regelgevende traditie. In veel continentaal Europese landen, waaronder België, verhinderde de wetgeving lange tijd een eenvoudige en goedkope overdracht van kredieten en bestonden heel wat fiscale en boekhoudkundige obstakels. Deze hinderpalen werden niet in alle landen gelijktijdig en in dezelfde mate opgeruimd. Ook het bestaan van alternatieve financieringsformules, die sommige kenmerken van effectisering in zich dragen, beïnvloedt de vergelijking␣ tussen landen. Een voorbeeld van zulke formules zijn hypothecaire obligaties. Dat zijn schuldtitels die worden uitgegeven door gespecialiseerde instellingen (vaak dochtermaatschappijen van commerciële banken) en gedekt zijn door de hypothecaire kredieten op hun balans. In tegenstelling tot wat er gebeurt bij effectisering sensu stricto, impliceer t de uitgifte van deze obligaties geen overdracht van␣ kredieten naar een SPV, zodat het kredietrisico bij de uitgevende instellingen blijft en geen kapitaal wordt vrijgemaakt. Bovendien komen in principe enkel kredieten die voldoen aan wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen (bv. hypotheek in eerste rang, …) als dekking voor deze obligaties in aanmerking. Hypothecaire obligaties maken het wel mogelijk om het renterisico te reduceren en goedkopere werkmiddelen aan te trekken. De bekendste zijn de␣ ‘Pfandbriefe’ in Duitsland, maar ook in Zweden en Denemarken zijn zij populair en in 1999 werden zij ook in Frankrijk geïntroduceerd. Inclusief de uitgifte van deze obligaties bedraagt de effectiseringsgraad van Europese hypothecaire kredieten ongeveer 20␣ %, wat toch nog altijd fors lager is dan in de VS.
8
Ook de prijsstructuur op de deposito- en kredietmarkt speelt een rol. De regulering van depositorentes heeft in diverse Europese landen vaak een kruissubsidiëring tussen deposito’s en kredieten in de hand gewerkt. In landen waar de kredietinstellingen dankzij de beschikking over goedkope deposito’s en onder druk van een zeer scherpe concurrentie kredieten met flinterdunne marges aanbieden, is de kans klein dat snel wordt overgegaan tot effectisering. De kosten van effectisering overtreffen dan immers vaak de rentemarges en de kostprijs van deposito’s ligt merkelijk lager dan de financieringskosten op de kapitaalmarkt. Het is deze kruissubsidiëring die o.a. in België heeft geleid tot een zeer scherpe prijsstelling op de hypotheekmarkt, en er de effectisering lange tijd heeft afgeremd. Naast de scheefgetrokken prijsverhouding tussen deposito’s en kredieten heeft ook een onaangepaste regelgeving effectisering in België lange tijd belemmerd. Volgens ar tikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek kon de overdracht van een schuldvordering pas gebeuren na betekening bij deurwaardersexploot aan de schuldenaar of na aanvaarding door de schuldenaar in een authentieke akte. De overdracht van een hypothecair krediet kon bovendien pas␣ aan derden worden tegengeworpen als ze werd geregistreerd in het hypotheekkantoor. Dat waren uiteraard dure en omslachtige procedures. Deze formaliteiten werden in 1994 aanmerkelijk vereenvoudigd. In 1992 en 1993 werd bovendien de wettelijke basis gelegd voor een nieuw type van beleggingsvehikel dat als SPV kan dienen in een effectiseringstransactie. Het gaat hier over de Instelling voor Belegging in Schuldvorderingen (IBS) die, naar analogie met de andere Instellingen voor Collectieve Beleggingen (ICB’s), in de vorm van een fonds of vennootschap kan worden opgericht. In principe kan een Belgische cedent bij effectisering ook een beroep doen op een SPV
naar buitenlands recht, maar de wetgever heeft toch in stimuli voorzien om een Belgische IBS te gebruiken. Zo zijn de vereenvoudigde overdracht van vorderingen en een voordelige fiscale regeling enkel mogelijk bij gebruik van een Belgische IBS. Naast regelgevende belemmeringen waren er ook bedrijfseconomische hindernissen. De databanken van kredietinstellingen moeten immers niet alleen voldoende informatie over de te effectiseren kredieten bevatten, maar ook gemakkelijk volgens door de ratingbureaus voorgestelde criteria ondervraagbaar zijn. De hypotheekmarkt, ten slotte, kenmerkte zich door een gebrek aan standaardisatie en een wildgroei van kortings- en restornosystemen. Al deze hindernissen waren in voldoende mate uit de weg geruimd in 1996, toen de eerste Belgische effectiseringstransactie plaatsvond. Het betrof kredieten verleend door BACOB Bank aan een Vlaamse instelling voor sociale woningbouw en gewaarborgd door de Vlaamse overheid, zodat er praktisch geen kredietwaardigheidsverhoging nodig was. Nadien werden hypothecaire kredieten en autoleningen geëffectiseerd zonder garantie van de
Grafiek III – Uitgiftevolume geëffectiseerde kredieten in België (in mln. EUR) 2 500
Met Belgische SPV’s Met buitenlandse SPV’s gestructureerd door KBC Bank
2 000
1 500
1 000
500
0 1996
1997
1998
1999
Bron:␣ ‘Securitisation: an Introductory Guide’,␣ KBC Bank,␣ 2000. © KBC Bank GRX053
Nr. 5 / 2000
9
Economisch Financiële Berichten
overheid. In 1998 werden al voor 1␣ 589 miljoen EUR kredieten geëffectiseerd via Belgische SPV’s (zie grafiek III). In 1999 is dat volume teruggelopen tot 774 miljoen EUR, maar als men ook rekening houdt met de transacties via buitenlandse SPV’s blijft het volume groeien.␣ Alleen al de effectisering van internationale ondernemingskredieten door KBC Bank via een Amerikaanse SPV – de eerste operatie in haar soort in België – was goed voor ongeveer 1␣ 500 miljoen EUR. Daarmee werd ongeveer 90 miljoen EUR eigen vermogen vrijgemaakt.
arbitragetransacties waarbij het SPV rechtstreeks obligaties op de kapitaalmarkt koopt en die financier t via de uitgifte van effecten (arbitrage-CBO’s). De bedoeling daar van is winst te maken door een marge te realiseren tussen de kostprijs van de effecten en de opbrengst van hoger rentende obligaties die bv. zijn uitgegeven door ondernemingen met een relatief lage rating of door overheden van opkomende landen. CBO’s bestaan al sinds de jaren tachtig, maar de recente opkomst van Europese bedrijfsobligaties heeft de markt een␣ bijkomende stimulans bezorgd (zie grafiek␣ IV).
Nieuwe ontwikkelingen
CLO’s hebben ondernemingskredieten als onderliggende activa. Hun recente sterke groei weerspiegelt het streven van kredietinstellingen om zoveel mogelijk eigen vermogen vrij te maken. Ondernemingskredieten, zelfs aan zeer kredietwaardige debiteuren, vereisen reglementair immers dubbel zoveel eigen vermogen als hypothecaire kredieten (zie boven). Toch bleven de hogere structureringskosten lange tijd een rem op de ontwikkeling van deze complexere effectiseringsconstructies. Een betere inschatting van kredietrisico’s met behulp van wiskundige modellen, onder meer mogelijk gemaakt door vooruitgang op IT-vlak, en de verbeterde liquiditeit op de markt voor afgeleide producten, hebben deze kosten echter gaandeweg gereduceerd en nieuwe verfijningen mogelijk gemaakt. Zo werden in 1997 de eerste ‘synthetische’ CLO’s geïntroduceerd. Dat zijn combinaties van een klassieke effectisering met afgeleide producten, waarbij het kredietrisico weliswaar aan beleggers wordt overgedragen, maar de activa op de bankbalans blijven, zodat de juridische en fiscale complicaties verbonden aan de overdracht van activa worden vermeden, en toch eigen vermogen wordt vrijgemaakt (zie kader).
De jongste jaren springt, zowel in de VS als Europa, vooral het groeiend belang van zgn.␣ ‘Collateralized Debt Obligations’ (CDO’s) in het oog. Dat is een verzamelnaam die zowel ‘Collateralized Bond Obligations’ (CBO’s) als ‘Collateralized Loan Obligations’ (CLO’s) omvat. CBO’s zijn effecten gecreëerd op basis van obligaties. Daarbij gaat het niet alleen om de overdracht van obligaties van een bankbalans naar een SPV (balans-CBO’s), maar ook om Grafiek IV –␣ Wereldwijd uitgiftevolume arbitrage-CBO’s en balans-CLO’s (in mld. USD) 90 80
Arbitrage-CBO’s Balans-CLO’s
70 60 50 40 30 20 10 0
1990-92 1993-95 (gemiddelde)
1996
1997
1998
1999
Bron:␣ Merrill Lynch,␣ ‘Global CDO Update’,␣ februari 2000. © KBC Bank GRX054
De bezuiniging op het eigen vermogen, die
10
Synthetische CLO’s en afgeleide producten op kredietrisico’s
‘Collateralized Loan Obligations’ (CLO’s) zijn effecten gedekt door een pool van ondernemingskredieten. De structurering van een dergelijke pool is␣ een technisch vrij complexe operatie, vooral als gevolg van de juridische vormvereisten die de overdracht van de betrokken kredieten met zich meebrengt. Vandaar dat in 1997 de eerste ‘synthetische’ CLO’s werden uitgedacht. Dat zijn financiële constructies die dezelfde voordelen als een pure effectisering opleveren, maar een aantal nadelen vermijden. Concreet maken zij het mogelijk dat een bank kredieten op haar balans behoudt, maar via afgeleide financiële producten het kredietrisico aan een aparte juridische entiteit overdraagt. Dat kan door middel van verschillende mogelijke swapformules. Zo bijvoorbeeld kan een kredietgever via een total return swap de periodieke kasstromen voortgebracht door een welbepaalde groep van activa overdragen aan een tegenpar tij, na correctie voor de eventuele stijging of daling van de marktwaarde van die activa. In ruil daar voor ontvangt hij een variabele rentevergoeding, vermeerderd met een marge. Het eindresultaat is dus dat de tegenpar tij zowel het marktrisico als gevolg van de ontwikkeling van de rente, als het kredietrisico draagt en de kredietgever nog enkel een risico loopt op de tegenpartij in de swap. Een iets eenvoudiger formule is de default swap. In dat geval wordt enkel het kredietrisico afgedekt,
kredietinstellingen met dit soor t operaties nastreven, zal in de toekomst in een ander daglicht komen te staan als de nieuwe solvabiliteitsregels die door het Bazelcomité voor banktoezicht worden voorbereid, in werking zouden treden. Volgens deze regels zou de kredietwaardigheidsscore toegekend door professionele ratingbureaus bepalend zijn voor het reglementair aan te houden eigen vermo-
en zal de tegenpar tij dus enkel tot uitbetaling overgaan als zich contractueel vastgelegde gebeur tenissen voordoen die het kredietrisico beïnvloeden (bijvoorbeeld het faillissement van de debiteur van de activa).␣ Als dezelfde formule wordt geïntegreerd in effecten, is er sprake van credit linked notes. De uitgever van die effecten is vrijgesteld van periodieke betalingen aan de beleggers wanneer een bepaalde gebeurtenis met invloed op het kredietrisico van een gespecificeerde groep van activa plaatsvindt. De beleggers nemen aldus (een deel van) het kredietrisico over, in ruil voor een hogere rentevergoeding. De tegenpar tij bij deze swaps is een special purpose vehicle (SPV) dat schuldtitels uitgeeft waarvan de opbrengst wordt belegd in effecten met een zeer laag risico, zoals overheidsobligaties. De inkomsten daarvan, samen met de premie voor de default swap betaald door de cedent, dienen om de rente op de nieuw uitgegeven schuldtitels te betalen. Het voordeel van deze structuur is dat geen complexe juridische en fiscale contracten moeten worden opgesteld om de kredieten over te dragen en tegelijk toch eigen vermogen wordt vrijgemaakt. In de praktijk komen zeer verscheiden vormen van synthetische CLO’s voor. Het gaat daarbij altijd om maatwerk en de gekozen formule hangt o.a. af van de prijs van afgeleide producten en obligaties. Een de laatste tijd veel gebruikte vorm is de combinatie van een swap met enerzijds een professionele tegenpartij en anderzijds met een SPV. De cederende bank moet dan nog wel eigen vermogen vrijhouden voor het risico op de tegenpar tij (1,6␣ % bij een tegenpartij uit een OESOland) maar het SPV hoeft niet meer voor het volledige bedrag schuldtitels uit te geven.
gen␣ (4). Kredieten aan ondernemingen met de beste ratings (‘AAA’ tot ‘AA-’) zouden nog slechts 1,6␣ % eigen vermogen vereisen in plaats van de huidige 8␣ %.␣ Anderzijds zou voor kredieten aan ondernemingen met een lagere rating dan ‘B-’ het vereiste eigen vermogen worden verhoogd van 8␣ % naar 12␣ %.␣ Terwijl de huidige solvabiliteitsregels de kredietinstellingen er eigenlijk toe aanzetten om vooral
Nr. 5 / 2000
11
Economisch Financiële Berichten
hun␣ kredieten met de beste ratings op de markt te brengen, zouden door de nieuwe regels integendeel op de eerste plaats de minder goede kredieten voor effectisering in aanmerking komen, temeer daar zij via technieken van kredietwaardigheidsverhoging kunnen worden omgezet in effecten met de beste ratings. En voor dergelijke effecten op hun balans zouden kredietinstellingen volgens de nieuwe regels slechts 1,6␣ % eigen vermogen moeten reserveren. Op die manier zouden de verschillen in reglementair vereist eigen vermogen correcter dan vandaag verschillen in werkelijke␣ bedrijfseconomische kredietrisico’s tussen kredietinstellingen weerspiegelen.␣ Als, ten slotte, de nieuwe solvabiliteitsregels de interne kredietrisicomodellen van de banken zouden aanvaarden als maatstaf voor de bepaling van het reglementair eigen vermogen, zouden het reglementair vereiste en bedrijfseconomisch eigen vermogen nog dichter bij elkaar komen te liggen. Dat zou effectisering als middel tot kapitaalarbitrage grotendeels ontmoedigen. De andere motieven voor effectisering, zoals het beheer van liquiditeits- en renterisico’s en de betere specialisatie in de verschillende schakels van het kredietverleningsproces, blijven evenwel bestaan. Naast kredietinstellingen zijn ook de verzekeraars begonnen met hun risico’s te effectiseren via de uitgifte van ‘catastrofe-obligaties’, waarbij de rente- en/of terugbetaling van het kapitaal afhankelijk wordt gesteld van het zich al dan niet voordoen van een catastrofe (5). Ook buiten de financiële sector groeit het aantal transacties. In het VK werden de televisierechten van het Britse rugby al geëffectiseerd, evenals de royalty’s van rockster David Bowie. In de VS volgden in 1999 de eerste effectiseringen van vorderingen uit de minnelijke schikking waarbij de tabaksfabrikanten zich␣ er toe verbinden om over een termijn van 25 jaar 246 miljard USD uit te betalen aan de
staten als vergoeding voor hun tabakgerelateerde ziektekosten. Datzelfde jaar trok in Europa de Italiaanse overheid de aandacht met␣ de effectisering van de achterstallige socialezekerheidsvorderingen op werkgevers. In␣ België, ten slotte, verpakte KBC Bank handelsvorderingen van een belangrijke speler uit␣ de diamantsector (Rosy Blue) voor een bedrag van 100 miljoen USD in de vorm van kortlopend schuldpapier geplaatst op de ECPmarkt. Dit soort transacties door niet-financiële par tijen vinden vooral plaats in het kader van hun liquiditeitenbeheer. Zij creëren relatief veel toegevoegde waarde, aangezien de informatieasymmetrie, in vergelijking met transacties door kredietinstellingen, hier relatief groot is. Vandaar dat hun belang in de toekomst allicht nog zal toenemen. Daarnaast werd effectisering door zowel financiële als niet-financiële ondernemingen in Europa ongetwijfeld gestimuleerd door de introductie van de euro. Die heeft immers geleid tot een ruimere en meer liquide obligatiemarkt, evenals tot een relatief grotere aandacht voor het kredietrisico.␣ Het ziet ernaar uit dat dit ook in de eerstkomende jaren nog het geval zal zijn en het gewicht van geëffectiseerde producten op de kapitaalmarkt bijgevolg nog structureel zal toenemen. (1)␣ Het gaat hier over de federale Government National Mor tgage Association (GNMA of Ginnie Mae) en de geprivatiseerde maar nog gesubsidieerde␣ Federal Home Loan Mor tgage Corporation (FHLMC of Freddie Mac) en Federal National Mor tgage Association (FNMA of Fannie Mae). (2)␣ Enkel voor hypothecaire kredieten voor woongebouwen wordt dat verlaagd tot 4␣ %. (3)␣ ‘Securitisation in Europe’, Merrill Lynch, December 1999. (4)␣ Zie ‘A New Capital Adequacy Framework’, Bazelcomité voor banktoezicht, juni 1999. (5)␣ Zie daarover het ar tikel ‘Her verzekeren, een vak apar t’ in Economisch Financiële Berichten nr. 15 van 10 september 1999.
12
CentraalEuropa Een tweede thuismarkt in wording
Het voorbije jaar heeft de KBC Bankverzekeringsgroep een significante positie verwor ven in Centraal-Europa. De groep versterkte haar aanwezigheid in Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovakije. Van deze landen kan worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd zullen toetreden tot de Europese Unie (EU), waarna zij tot dezelfde economische zone zullen behoren␣ als die waar de groep de meeste van haar activiteiten ontplooit. Op middellange termijn beschikken de landen van Centraal-Europa bovendien over een omvangrijk groeipotentieel en biedt de financiële sector er gezien de geringe penetratie van bank- en verzekeringsproducten nog sterke expansiemogelijkheden.␣ Voorwaarde voor de realisatie van dat potentieel is wel dat het hervormingsproces wordt voortgezet, en een gunstige voedingsbodem creëer t voor buitenlandse investeringen en macro-economische stabiliteit.
Vooruitgang in transitie Uit de rangschikking van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) blijkt dat Hongarije, Polen, Tsjechië, Estland en Slovenië (1) het verst gevorderd zijn in de omschakeling van een centrale planeconomie op een vrijemarkteconomie, in die
O
p de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van KBC Bankverzekeringsholding NV op 27 april 2000 werd gesproken over de betekenis van CentraalEuropa als toekomstige tweede thuismarkt voor de KBC Groep. De hierna volgende tekst bevat de krachtlijnen van de toespraak die op die vergadering werd uitgesproken door de heer␣ Willy Breesch, voorzitter van de Raad van Bestuur van KBC Bankverzekeringsholding.
mate zelfs dat de EU besloot om in maart 1998 de uitbreidingsonderhandelingen met deze vijf van start te laten gaan (zie tabel␣ I). Eind 1999 werd besloten om ook met Slovakije, Letland, Litouwen, Roemenië en Bulgarije onderhandelingen aan te vatten. Het voorbije jaar hebben deze landen immers een sterke vooruitgang geboekt op het vlak van de politieke en economische criteria waaraan moet Tabel I – Transitie-indexen en economische groei kandidaatlidstaten Transitieindex EBWO, 1999 (a)
BNP per capita, 1998, USD, in KKP (b)
Reële BBP-groei 1999
2000
Hongarije Polen Tsjechië Estland Slovenië
11,1 10,4 10,4 10,4 9,7
9 832 7 543 12 197 7 563 14 400
4,5 4,1 –0,2 –0,5 4,1
5,1 5,0 1,9 4,0 4,2
Slovakije Litouwen Letland Bulgarije Roemenië
9,7 9,3 9,2 8,3 8,2
9 624 6 283 5 777 4 683 5 572
1,9 –2,7 0,5 2,5 –4,0
2,8 3,0 3,5 3,5 –2,1
EU-15
–
21 104
2,2
3,0
(a)␣ Deze index vat de institutionele vooruitgang samen op het vlak van privatisering en herstructurering van ondernemingen, liberalisering van prijzen, handels- en wisselcontroles en privatisering en hervorming van de financiële sector en bedraagt maximaal 12,9, wat␣ representatief is voor een gemiddeld OESO-land. (b)␣ KKP = koopkrachtpariteiten, d.w.z. de waarde van het BBP gecorrigeerd voor verschillen tussen het binnenlandse prijspeil van de betrokken landen.
Nr. 5 / 2000
13
Economisch Financiële Berichten
worden voldaan om voor toetreding in aanmerking te komen. Nochtans waren de economische omstandigheden in de regio in de eerste helft van het afgelopen jaar minder gunstig. De gecombineerde uitval van de vraag uit de eurozone en Rusland had toen belangrijke negatieve gevolgen voor de groei in Centraal-Europa. Daardoor lagen de gemiddelde groeicijfers in o.a. Hongarije en Polen onder de hoge niveaus van de voorgaande jaren.␣ Tsjechië deed het nog slechter. De recessie, die er begin 1998 was ingezet, werd er in het eerste halfjaar van 1999 nog geaccentueerd en de groei bleef over het hele jaar negatief.␣ Tegen de achtergrond van een algemene versteviging van de economische activiteit in Europa, trad in de tweede helft van 1999 evenwel duidelijk beterschap op, en de recentste indicatoren geven aan dat het jaar 2000 op conjunctureel vlak in deze landen onder een zeer gunstig gesternte van star t ging. Naar verwachting zal de economische groei in de meeste Centraal-Europese landen dit jaar dan ook duidelijk hoger liggen dan in 1999 (zie tabel␣ I). Grafiek I – Cumulatieve instroom buitenlandse directe investeringen t.o.v. vooruitgang in de omschakeling op een markteconomie 11,5
Transitie-index 1999
11
Hongarije Polen
10,5
Estland Tsjechië
10
Slovakije Slovenië
9,5
Litouwen
Letland
9 8,5
Bulgarije Roemenië
8 0
200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 Cumulatieve buitenlandse directe investeringen per capita (1989-98, USD)
Bronnen: United Nations,␣ World Investment Report; EBWO, Transition Report. © KBC Bank HLX050
Belangrijker dan de economische groeivooruitzichten op korte termijn, is de vooruitgang die deze landen al hebben gerealiseerd en in de toekomst nog zullen realiseren op de weg naar een vrijemarkteconomie. Er bestaat immers een onmiskenbaar positief verband tussen deze vooruitgang en de mate waarin de betrokken economieën erin slagen om buitenlandse investeringen aan te trekken (zie grafiek␣ I). En gezien de enorme schaarste aan kapitaal in de regio zijn buitenlandse investeringen broodnodig om het groeipotentieel van deze landen te helpen realiseren. Het grootste voordeel van de toetreding tot de EU, of zelfs alleen al van een geloofwaardig perspectief van toetreding, is juist dat zij aan buitenlandse investeerders een duidelijk signaal geeft dat de betrokken landen zelf op lange termijn hun ontwikkeling in de richting van een vrijemarkteconomie en de daaraan verbonden noodzakelijke hervormingen als onomkeerbaar beschouwen.
Naar een marktgerichte financiële sector De realisatie van een concurrerende, marktgerichte financiële sector is voor de Centraal-Europese kandidaat-lidstaten tot dusver een van de moeilijkere aspecten in het transitieproces gebleken. De kopgroeplanden Hongarije, Polen, Tsjechië, Estland en Slovenië zijn hierbij al verder gevorderd dan de tweede groep van toetredingskandidaten. Dat blijkt uit de ‘transitie-indexen’ voor de financiële sector, zoals berekend door de EBWO. Deze indexen bieden een synthese van wat al werd gerealiseerd inzake renteliberalisering, de aanpassing van regulering en toezicht aan de internationale en Europese normen, de her vorming en␣ privatisering van het bankwezen, en de ontwikkeling van kapitaalmarkten en van nietbancaire financiële instellingen (bv. verzekeringsinstellingen, pensioenfondsen). Wel be-
14
staan ook tussen de kopgroeplanden nog verschillen, vooral inzake bankhervorming. Hongarije krijgt op dat vlak al enkele jaren een opvallend hoge score (zie grafiek␣ II).
Grafiek II –␣ Transitie-indexen EBWO (1999) (a)
Polen (PL) Tsjechië (CZ)
Deze uiteenlopende vorderingen op de weg naar een marktgerichte financiële sector in de kandidaat-lidstaten reflecteer t voor een deel hun uiteenlopende uitgangspositie bij de aanvang van het transitieproces. Als centraal geleide economieën werden de transitielanden traditioneel gekenmerkt door een monobanksysteem. Eén staatsbank bepaalde niet alleen het monetaire beleid, maar trad ook op als kredietverlener. Leningen werden toegekend op basis van het centraal plan, zonder rekening te houden met de kredietwaardigheid van de debiteur. Daarnaast vervulden enkele gespecialiseerde instellingen, eveneens in staatshanden, specifieke taken in de financiële dienstverlening.␣ Verzekeringen werden aangeboden door één of twee staatsverzekeraars, al naargelang de binnenlandse en buitenlandse risico’s aan dezelfde of aan apar te instellingen werden toever trouwd. In sommige landen was dit monobanksysteem al vóór het eigenlijke transitieproces afgeschaft of sterk afgezwakt. Hongarije en Polen, bijvoorbeeld, hadden hun vroegere staatsbank respectievelijk in 1987 en begin 1989 opgesplitst in enerzijds een centrale␣ bank, enkel nog bevoegd voor het monetaire beleid, en anderzijds meerdere commerciële banken. In Hongarije en in mindere mate Polen was bovendien het staatsmonopolie op verzekeringsvlak al in de jaren 80 afgeschaft en waren par ticipaties door buitenlandse verzekeraars in principe toegestaan. In Hongarije waren overigens, door de liberale houding van de centrale bank bij het toekennen van banklicenties, al vanaf het einde van de jaren 70 meerdere buitenlandse banken actief. Aldus hadden sommige kandidaat-lidstaten al bij de aanvang van het transitieproces een zekere voorsprong. Maar ook hun ver-
Hongarije (H) Estland (EST) Slovenië (SLO) Roemenië (RO)
Banksector Overige financiële sector
Bulgarije (BG) Slovakije (SK) Letland (LV) Litouwen (LT)
0
1
2
3
4
5
(a) De transitie-indexen kunnen een waarde aannemen tussen 1,0 en 4,3,␣ waarbij deze laatste score representatief is voor de geïndustrialiseerde wereld. Bron:␣ EBWO,␣ Transition Report 1999. © KBC Bank HLX051
schillende beleidskeuzes en prioriteiten in de jaren 90 op het vlak van de sanering, liberalisering en privatisering van het bank- en verzekeringswezen verklaren mee de ongelijke vooruitgang van de financiële hervormingen in de kandidaat-lidstaten. In zowat al deze landen hadden de uit de vroegere staatsbank ontstane commerciële banken in de eerste jaren van het transitieproces af te rekenen met een massa slechte kredieten. Deze probleemkredieten waren gedeeltelijk een erfenis uit het verleden (de periode vóór 1990), maar ook het gevolg van de vele faillissementen bij het wegvallen van de Comecon-handel en van een gebrekkige kennis inzake kredietanalyse, waardoor het␣ kredietbeleid nog op de oude leest geschoeid bleef. Het land dat deze problemen als eerste kordaat aanpakte, was Hongarije. Daar werd al zeer vroeg (1991-92) een omvangrijk banksaneringsplan doorgevoerd, waarna de banken stapsgewijs werden geprivatiseerd via de verkoop aan buitenlandse strategische partners. Eind 1997 was voor vrijwel alle vroegere staatsbanken in Hongarije een buitenlandse bank als strategische par tner gevonden en een
Nr. 5 / 2000
15
Economisch Financiële Berichten
Grafiek III – Probleemleningen in procenten van de totale kredietportefeuille (eind 1998) (a) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 EST
H
LV
PL
SLO
BG
(a) Voor Bulgarije,␣ eind 1997. Bron: EBWO,␣ Transition Report 1999.
LT
CZ
RO
SK
© KBC Bank HLX052
jaar later was al 68␣ % van de Hongaarse banken voor meer dan de helft in buitenlandse handen. De buitenlandse par tner zorgt daarbij niet alleen voor een verdere inbreng van kapitaal, maar ook voor de nodige transfer van technologie en knowhow, onder meer op het vlak van kredietanalyse. In Polen kwam een dergelijke kennistransfer eveneens al vroeg tot stand via bilaterale samenwerkingsverbanden (‘twinning arrangements’) tussen telkens een Poolse en een buitenlandse bank.␣ Anders dan in Hongarije, rekende de Poolse overheid voor de sanering van de binnenlandse banksector echter tevens op een inbreng van buitenlands kapitaal.␣ Voor het verwer ven van toegang tot de Poolse bankmarkt diende aanvankelijk immers een toegangsprijs te worden betaald in de vorm van de overname van een lokale, verliesgevende bank, of van de intekening op nagenoeg renteloze overheidsobligaties bij het opstar ten van nieuwe bankactiviteiten. In de voorbije drie jaar werden vervolgens voor de meeste grote commerciële banken in Polen strategische partners aangewezen. Tsjechië en Slovakije (tot 1993 TsjechoSlovakije) voerden al in 1991 een eerste banksaneringsplan door. Het beroep op buiten-
landse inbreng van kennis en kapitaal werd er echter veel langer uitgesteld dan in Hongarije en Polen. Zo werd er in het begin van de jaren 90 de voorkeur gegeven aan massa- of ‘voucher’-privatiseringen. Daarbij deelde de overheid gratis of tegen een symbolische vergoeding ‘vouchers’ of coupons uit, waarmee aandelen in de te privatiseren banken konden worden verwor ven. Deze privatiseringsformule␣ ging natuurlijk niet gepaard met een transfer van kapitaal, technologie en kennis. Zij␣ werd ook buiten de banksector toegepast, met als gevolg dat de nodige herstructurering van de bedrijven en de invoering van een deugdelijk ondernemingsbestuur er lange tijd uitbleef. In Tsjechië kwamen de vouchers voornamelijk in handen van speciale investeringsfondsen (IPF’s), beheerd door de grote commerciële banken, die aldus tegelijk kredietverlener en aandeelhouder van de geprivatiseerde bedrijven werden, wat tot belangenvermenging leidde. Deze ‘voucher’-privatiseringen waren mee verantwoordelijk voor het falende kredietbeleid en het nog steeds hoge percentage probleemkredieten in de kredietportefeuille van vele Tsjechische en Slovaakse banken (zie grafiek␣ III). Deze zwakke positie van de banksector is nu een van de belangrijkste oorzaken van de hardnekkige recessie in deze landen. Maar onder druk van deze recessie gaf inmiddels zowel de Tsjechische als de Slovaakse overheid zich gewonnen voor een verdere bankprivatisering via de verkoop aan buitenlandse bankpartners. In Tsjechië werd aldus sinds 1998 voor alle vroegere staatsbanken op één na een strategische par tner gevonden. Slovakije heeft plannen om de drie nog door de staat gecontroleerde grootbanken vóór eind 2000 te privatiseren. De verschillende aanpak van de hervorming van de banksector, vooral dan op het vlak van privatiseringen, manifesteerde zich ook in de verzekeringssector. Net zoals bij de bankhervorming, ging Hongarije al vroeg over tot
16
Het perspectief van toetreding tot de EU stimuleer t de kandidaat-lidstaten om hun inspanningen op het vlak van liberalisering en privatisering van de financiële sector voor t te zetten, en de regelgeving en het toezicht verder te harmoniseren overeenkomstig de Europese richtlijnen. De nog vereiste hervormingsinspanningen zijn voor sommige toetredingskandidaten uiteraard wel nog groter dan␣ voor andere. De ontwikkeling tot een concurrerende financiële sector vergt in deze landen voor ts nog aanzienlijke investeringen op het vlak van de informatietechnologie en␣ de␣ modernisering en uitbreiding van het distributienetwerk. Ook de kostenbeheersing is er belangrijk. De banksector wordt er door lagere inflatie en toegenomen concurrentie geconfronteerd met een inkrimping van de rentemarge, terwijl op kor te termijn de verslechterde kredietpor tefeuille onder invloed van de groeiver traging en de Russische crisis tot hogere kredietvoorzieningen leidt.
Aanzienlijk groeipotentieel Tegenover de nog belangrijke risico’s staat dat investeringen in de Centraal-Europese bank- en verzekeringsmarkt ook een aanzienlijk rendements- en groeipotentieel bieden. Naar West-Europese maatstaven zijn deze markten immers nog relatief onderontwikkeld, al bestaan er ook hier tussen de kandidaatlidstaten wel verschillen naar gelang van het marktsegment. In de eerste jaren van het transitieproces belegden banken hun cliëntenwerkmiddelen bij voorkeur in hoogrentende overheidseffecten, terwijl hun particuliere kredietverlening doorgaans beperkt bleef tot de grote bedrijven. De␣ zware inzinking van de productie, de hoge inflatie en soms grote budgettaire onevenwichtigheden, zeker in de eerste helft van de jaren 90, bleken in de meeste van deze landen weinig bevorderlijk voor de ontwikkeling van normale commerciële bankactiviteiten. Meer recentelijk echter wint de kredietverlening aan middelgrote en kleine ondernemingen en aan Grafiek IV – Kredietverlening aan de particuliere sector en macro-economische stabiliteit Kredieten aan particuliere sector, uitstaand bedrag in % BBP,␣ eind 1998 (b)
de verkoop van de twee staatsverzekeraars, die␣ in 1986 waren ontstaan bij de opsplitsing van de staatsmonopolist. Beiden zijn sinds 1992 in handen van buitenlandse verzekeraars. Ook Polen gaf al vroeg het staatsmonopolie op, maar pas in 1999 werd de eerste stap gezet naar de privatisering van de grootste van de twee staatsverzekeraars, en werd het resterende overheidsbelang in de andere verkocht. In Tsjechië en Slovakije is de voormalige staatsmonopolist nog deels in staatshanden. De afschaffing van hun monopolieposities heeft het␣ marktaandeel van de voormalige staatsverzekeraars wel in al deze landen doen afkalven, deels ten voordele van lokale, deels ten voordele van buitenlandse verzekeraar s.␣ Toch hebben zij nog steeds een dominante marktpositie. Net zoals in de banksector, is de buitenlandse controle van de verzekeringssector toegenomen. In Hongarije hadden buitenlandse instellingen in 1997 zelfs een marktaandeel van 93␣ %.
70
Tsjechië
60 50
Slovakije
40 30 20 10
Bulgarije Roemenië
Polen
Slovenië Estland Hongarije Letland
Litouwen
0
0
0,2 0,4 0,6 0,8 Indicator macro-economische stabiliteit (a)
1
(a)␣ De indicator van macro-economische stabiliteit geeft de verhouding weer tussen het aantal jaren met een inflatie beneden 30␣ % en een overheidstekort onder 5␣ % van het BBP,␣ en het aantal jaren sinds de start van het transitieproces. (b)␣ Voor Slovakije,␣ 1997. Bron:␣ EBWO,␣ Transition Report 1999. © KBC Bank HLX053
Nr. 5 / 2000
17
Economisch Financiële Berichten
par ticulieren terrein, deels onder druk van toenemende concurrentie en dalende marges in het grote-bedrijvensegment, maar vooral ook onder impuls van de stevige economische groei en de stabielere macro-economische omgeving. Dat deze laatste belangrijk is voor de ontwikkeling van de banksector blijkt uit het duidelijk positieve verband tussen de omvang van de kredietverlening en het aantal jaren van macro-economische stabiliteit (zie grafiek␣ IV). In Tsjechië, dat het snelst macro-economische stabiliteit bereikte, was de kredietverlening aan de par ticuliere sector eind 1998, met 60␣ % van het BBP, de meest ontwikkelde in de regio. In␣ vergelijking met de eurozone, waar de uitstaande kredieten eind 1998 gemiddeld 97␣ % van het BBP vertegenwoordigden, is echter ook de Tsjechische kredietmarkt nog steeds relatief onderontwikkeld. De geringe ontwikkelingsgraad van de Centraal-Europese bankmarkten komt eveneens tot uiting aan de depositokant. Het uitstaande bedrag van de zicht- en termijndeposito’s bij de banken varieerde eind 1998 van amper 13␣ % van het BBP in Litouwen tot respectievelijk 60␣ % en 58␣ % in Tsjechië en Grafiek V – Verzekeringspenetratie en inkomensniveau
Penetratiegraad (premie-inkomen in % van het BBP,␣ 1998 (a)
12
NL
10
IRL 8
FIN F
P
6
D
E I
EMU B A
4
PL
SK
LV
2
BG RO
0 3000
CZ
EST LT 9000
Ook de verzekeringspenetratie ligt in deze landen beduidend onder het gemiddelde van de eurozone. In 1998 ver tegenwoordigde het premie-inkomen in Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovakije gemiddeld slechts 2,8␣ % van het BBP, tegenover 6,7␣ % van het BBP in de eurozone.␣ Vooral levensverzekeringen zijn in Centraal-Europa nog maar weinig doorgedrongen. Het overeenkomstige premie-inkomen in procenten van het BBP bedroeg in de vier voornoemde landen gemiddeld minder dan een vierde van dat in de eurozone. De verklaring voor deze geringere verzekeringspenetratie moet allereerst worden gezocht in het nog lagere inkomensniveau in de transitielanden. Er bestaat immers een sterk positief verband tussen het inkomen per capita en de uitgaven aan verzekeringen in procenten van het BBP (zie grafiek␣ V). In de relatief rijkere landen Slovenië, Tsjechië, Slovakije, Polen en Hongarije ligt de verzekeringspenetratie dan ook al dichter in de buur t van het Europese gemiddelde dan in de minder welvarende kandidaat-lidstaten. Een bijkomende verklaring voor het geringere belang van par ticuliere verzekeringen in de transitielanden schuilt in de nog overwegend met publieke middelen gefinancierde sociale voorzieningen, bijvoorbeeld inzake pensioenen.
SLO H
6000
Slovakije, ruim onder het gemiddelde cijfer van␣ 80␣ % in de eurozone. Het bezit van een bankrekening is trouwens nog voor vele Centraal-Europeanen geen verwor venheid. In Hongarije en Polen, bijvoorbeeld, beschikt nauwelijks de helft van de bevolking over een bankrekening.
12000 15000 18000 21000 24000
BNP per capita,␣ 1998,␣ USD in KKP (a)␣ Voor Estland en Litouwen,␣ 1997. Bronnen: Swiss Re (Sigma),␣ Wereldbank. © KBC Bank HLX054
Het inkomensniveau in de kandidaat-lidstaten zal in de komende jaren in de richting van het Europese gemiddelde tenderen en de macro-economische stabiliteit zal er toenemen (onder meer, op lange termijn, door aansluiting bij de Europese muntunie). Dat zal ook de␣ penetratie van bank- en verzekeringspro-
18
Tabel II – Strategische initiatieven KBC in Centraal-Europa
<
ducten verder doen toenemen. In dezelfde richting werken een aantal overheidsinitiatieven, waaronder fiscale stimuli voor levensverzekeringen en de recente of geplande hervorming van het pensioensysteem in een aantal landen.
<
82,4 32,6 48,6
9,2 7,9 4,3
75,8 25,0 95,4 23,3
8,5 9,2 4,4 0,5 0,3 2,8 0,4
(a)␣ Via een kapitaalverhoging begin 2000 werd deze participatie opgevoerd tot ruim 72␣ %. (b)␣ K␣ &␣ H heeft een participatie van 50␣ % in K␣ &␣ H Life. (c)␣ Kredyt Bank heeft een participatie van 33,3␣ % in Agropolisa.
werving van een 59,3␣ %-meerderheidsbelang in de Oekraïense West-Ukrainian Commercial Bank. Tussen deze banken bestaan er bedrijfseconomisch grote verschillen, maar toch ook opvallende overeenkomsten. In een omgeving die vooralsnog economisch minder stabiel is dan in West-Europa, was het immers een uitgangspunt van KBC om enkel banken met een kwalitatief relatief goed risicoprofiel te verwerven. CSOB, K␣ &␣ H en Kredyt Bank presteren in termen van probleemkredieten dan ook veel beter dan het sectorgemiddelde van de betrokken landen. Daarenboven geven zij blijk van een voldoende commerciële dynamiek, wat zich deels vertaalt in de gunstige ontwikkeling van hun marktaandelen in de voorbije jaren.␣ Ten slotte werd in elk van deze banken reeds een proces van efficiëntieverbetering ingezet.␣ Voor CSOB en K␣ &␣ H kwam dat het voorbije jaar o.a. tot uiting in een daling van hun personeelsaantallen. <
<
<
<
Op grond van deze visie ontwikkelde KBC in 1999 enkele belangrijke strategische initiatieven in Centraal-Europa (zie tabel␣ II).␣ Voor de bankactiviteiten creëerde KBC een tweede thuismarkt via de verwerving van 82,4␣ % in de Tsjechisch-Slovaakse Ceskoslovenská Obchodní Banka (CSOB) en de verhoging van het belang van 9,9␣ % tot 48,6␣ % in de Poolse Kredyt Bank en van 23␣ % naar 32,6␣ % in de Hongaarse␣ Kereskedelmi és Hitelbank (K␣ &␣ H). Door een kapitaalverhoging in het begin van 2000 werd deze laatste par ticipatie ondertussen verder opgevoerd tot ruim 72␣ %. CSOB is op basis van haar marktaandeel in cliëntendeposito’s en kredieten de vierde grootste bank in Tsjechië en respectievelijk de vierde en vijfde in de rangschikking van Slovaakse banken.␣ Volgens dezelfde maatstaven is K␣ &␣ H de derde grootste bank in Hongarije en Kredyt Bank de vijfde grootste in Polen. Kredyt Bank heeft in 1999 overigens zelf haar regionale positie verder uitgebouwd met de ver-
CSOB Pojist’ovna K␣ &␣ H Life (b) Argosz Agropolisa (c)
Marktaandelen (in %) Bankieren Verzekeren Depo- KreLeven Nietsito’s dieten leven
<
Dit aanzienlijke groeipotentieel verklaart de strategische interesse van KBC voor deze regio, temeer daar de groep er sommige van haar kerncompetenties, o.a. inzake bankverzekeren, naar kan expor teren en er snel een significant marktaandeel kan verwer ven. De aandacht van de KBC Groep gaat daarbij in de eerste plaats naar die landen die koploper zijn in de omschakeling van een centraal geleide op een markteconomie en dus wellicht als eerste zullen toetreden tot de EU.
<
Tweede thuismarkt voor KBC
CSOB K␣ &␣ H (a) Kredyt Bank
Procentueel belang
Volgens externe studies werd KBC via de verwer ving van deze diverse belangen de grootste bank in Centraal-Europa. In het licht
Nr. 5 / 2000
19
Economisch Financiële Berichten
<
van de verworven strategische par ticipaties werden de ver tegenwoordigingskantoren in Warschau, Boedapest en Praag gesloten, en zal gezien de aanwezigheid van CSOB in Moskou ook dit laatste worden gesloten.
<
<
<
<
<
Ook de verzekeringsactiviteiten in de regio werden verder uitgebouwd. In het Tsjechische Chmelarská Pojist’ovna, dat ondertussen werd omgedoopt tot CSOB Pojist’ovna, voerde KBC in 1999 haar in 1998 verworven minderheidsbelang op tot een meerderheidsbelang van 75,8␣ %. Deze verzekeraar, die zich voornamelijk op de markt van schadeverzekeringen richt, was één van de elf maatschappijen die begin 2000 een licentie verwierven voor de verkoop van Aansprakelijkheidsverzekeringen Motorrijtuigen, toen het staatsmonopolie voor dit verzekeringstype werd afgeschaft. In Polen werd een rechtstreekse participatie van 23,3␣ % verwor ven in de schadeverzekeraar Agropolisa, waarin ook Kredyt Bank een belang van 33,3␣ % heeft. Agropolisa is nog hoofdzakelijk een agrarische verzekeraar, die evenwel de ambitie heeft om zich te profileren als een algemene schadeverzekeraar voor het hele Poolse grondgebied. In Hongarije, ten slotte, verhoogde KBC haar belang in Argosz, een schadeverzekeraar die zij al in 1992 samen met enkele internationale partners oprichtte, tot 95,4␣ % en heeft zij een belang van 25␣ % in de levensverzekeraar K␣ &␣ H Life, waarin ook K␣ &␣ H participeer t voor 50␣ %. Mede dankzij de selectiviteit die KBC bij haar investeringen in de regio aan de dag heeft gelegd, leverden de bank- en verzekeringsactiviteiten in Centraal-Europa al in 1999 een positieve bijdrage van 24 miljoen EUR of 2,5␣ % van de totale geconsolideerde nettowinst van de KBC Groep. De doelstelling bestaat erin om␣ dit aandeel van de regio in de geconsolideerde nettowinst in de komende drie jaar op te voeren tot 10␣ %. Dat betekent dat de Groep in de volgende jaren verder zal werken aan de
uitbouw van Centraal-Europa tot haar tweede thuismarkt. De banken waarin zij deelneemt, zullen worden omgevormd tot universele banken met substantiële retailactiviteiten, georganiseerd vanuit een gesegmenteerde cliëntenbenadering. Waar nodig zal worden gewerkt aan de verruiming en verbetering van het productaanbod, de uitbreiding van het kantorennet en een verbeter ing van de cliëntgerichtheid door middel van procesvernieuwing.␣ Tegelijkertijd streeft KBC de verdere uitbouw van het bankverzekeringsconcept in de regio na. De verkoop van levensverzekeringen wordt daartoe in de eerste plaats afgestemd op het bancaire distributienet, terwijl voor de verkoop van schadeverzekeringen vooral via de overname van bestaande verzekeraars wordt gemikt op de distributie langs agenten en/ of makelaars. Naast de introductie van een universelebankmodel en van het bankverzekeringsconcept blijft ten slotte de realisatie van verdere efficiëntieverbeteringen één van de prioritaire aandachtspunten in deze regio. Naarmate in deze landen een concurrerende financiële sector tot ontwikkeling komt, zullen ook in deze regio cliëntgerichtheid én kostenbeheersing immers de meest doorslaggevende determinanten van succesvol bankverzekeren zijn. Om dit expansie- en rationalisatieprogramma waar te maken, zijn belangrijke investeringen in nieuwe systemen vereist, en zijn nieuwe selectieve acquisities in de landen waar KBC al␣ aanwezig is niet uitgesloten.␣ Verder is het mogelijk dat bijkomend wordt geïnvesteerd in één of twee andere landen in de regio waar de economie een voldoende stabiliteit bereikt om binnen afzienbare termijn een integratie in de EU mogelijk te maken. (1) Slovakije werd aanvankelijk uit de kopgroep gehouden wegens twijfels over de politieke stabiliteit.
20
KBC Bank & Verzekering in 1999 Nettowinst per aandeel stijgt met 21,2 %
De stijging van de geconsolideerde nettowinst werd in het eerste volledige boekjaar van KBC Bank & Verzekering gedragen door de gunstige ontwikkeling van de verzekeringsactiviteiten, door nieuwe initiatieven in het bankbedrijf en door de goede gang van zaken bij een aantal dochtermaatschappijen. Daarnaast leidden de strategische overnames en de verhoogde deelnemingen tot een uitbreiding van de consolidatiekring, wat de stijging van de winst per aandeel eveneens positief beïnvloedde (zie grafiek␣ I). Bij een ongewijzigde consolidatiekring nam de nettowinst per aandeel toe met 12␣ %.
I
n zijn tweede boekjaar tekende KBC Bank & Verzekering een gunstige activiteits- en resultaatsontwikkeling op. De geconsolideerde nettowinst (aandeel van de Groep) nam met 21,6␣ % toe tot 969,7 miljoen EUR (of met 21,2␣ % tot 3,26 EUR per aandeel). De concrete realisatie van de fusie bleef een van de hoofdaandachtspunten, samen met de verwerving van een significante positie in Centraal-Europa. In 2000 zal bijzondere aandacht gaan naar het realiseren van de internetstrategie (1).
Daarnaast droeg het marktleiderschap van KBC Bank op de sterk groeiende markt van de beleggingsfondsen en de goede resultaten uit effectenverrichtingen bij tot de stijging van de nettoprovisie-inkomsten (+24␣ %).␣ Anderzijds werden de resultaten negatief beïnvloed door de aanhoudende druk op de rentemarge, de tegenvallende ontwikkeling in de dealingrooms in de eerste helft van 1999 en de sterke toename van de kostendruk van 60␣ % naar 65,3␣ %. Dat laatste houdt onder meer verband met de␣ fusiekosten. Het is evenwel de doelstelling om de kostendruk binnen drie jaar onder de 60␣ % te krijgen. Er is dan ook strikt toegezien op de exploitatiebudgetten voor 2000 en aller-
Bankbedrijf Het bankbedrijf kon in 1999 een mooie stijging van de nettowinst tot 714,7 miljoen EUR (+23,4␣ %) voorleggen, dankzij een verdere␣ groei van de traditionele activiteiten en de winstbijdrage van de recente acquisities (11,4 procentpunten van de winststijging). De belangrijke meerwaarden uit de realisatie van financiële vaste activa hadden geen invloed op het resultaat doordat die volledig werden toegevoegd aan het Fonds voor Algemene Bankrisico’s.
Grafiek I – Winst per aandeel en rendement op eigen vermogen (ROE) 25
3,5 3
Winst per aandeel (in EUR,␣ linkse schaal) ROE (in %,␣ rechtse schaal)
20
2,5 15
2 1,5
10
1 5
0,5
De groei van de traditionele activiteiten blijkt onder meer uit de verdere toename van de binnenlandse marktaandelen (zie tabel␣ I).
0
0 1996
1997
1998
1999 © KBC Bank GRX055
Nr. 5 / 2000
21
Economisch Financiële Berichten
Tabel I – Kerncijfers resultatenrekening Bedragen in miljoenen EUR Bankbedrijf Bruto-opbrengsten Algemene beheerskosten Waardeverminderingen en voorzieningen Verzekeringsbedrijf Brutomarge Algemene beheerskosten Niet-recurrente resultaten Holding Groep Afschrijvingen eersteconsolidatieverschillen Belastingen op het resultaat Uitzonderlijke resultaten Geconsolideerde winst, deel Groep Bijdrage KBC Bank Bijdrage KBC Verzekeringen Vennootschappelijk resultaat KBC Holding
31-12-97 31-12-98 31-12-99
Verschil in %
2 951,7 3 435,3 3 867,9 –1 875,4 –2 060,2 –2 524,4
12,6 22,5
–407,3
–449,0
–555,4
23,7
483,4 –295,3 73,2
554,2 –317,6 167,6
657,9 –344,2 16,0
18,7 8,4 –90,5
–
–7,9
–11,2
40,7
–13,1 –256,9 69,2
–11,6 –382,0 –116,5
–10,9 –228,7 194,9
–6,1 –40,1 –
707,1
797,8
969,7
21,6
506,1 201,0
579,0 226,7
714,7 271,3
23,4 19,7
0,0
–7,9
–16,3
–
Marktaandelen In %
31-12-97
31-12-98
31-12-99
Bankbedrijf Afbetalingskredieten (1) Hypotheekleningen (1) Retailsparen (2)
22,4 22,9 18,6
23,1 22,8 18,3
25,9 24,6 18,7
8,4 9,5 7,2 8,0 0,0
9,3 9,2 9,4 10,4 5,4
10,7 9,0 11,8 6,3 20,4
Verzekeringsbedrijf Totaal Schade Leven Tak 21 Tak 23
(1)␣ Marktaandeel t.o.v. alle Belgische kredietinstellingen; het cijfer voor 1999 is een extrapolatie van het marktaandeel t.o.v. de groep van grote kredietinstellingen. (2)␣ Totaal depositoboekjes en kasbons; marktaandeel t.o.v. alle Belgische kredietinstellingen; het cijfer voor 1999 is een extrapolatie van het marktaandeel t.o.v. de groep van grote kredietinstellingen.
hande niet-strategische activiteiten werden beperkt. De totale waardecorrecties in het bankbedrijf namen met 23,7␣ % toe tot 555,4 miljoen EUR. Dit bedrag weerspiegelt enerzijds het voorzichtige beleid en bevat anderzijds een belangrijke toevoeging van 238,8 miljoen EUR aan het Fonds voor Algemene Bankrisico’s.
Deze toevoeging oversteeg de belangrijke meerwaarden gerealiseerd op financiële vaste activa.
Verzekeringsbedrijf Ook het verzekeringsbedrijf sloot 1999 af met een forse toename van de nettowinstbijdrage met 19,7␣ % tot 271,3 miljoen EUR. De␣ recurrente netto verdiende premies in het␣ schadebedrijf groeiden aan met 6,5␣ % tot 741 miljoen EUR (grafiek␣ II). Ondanks enkele zware stormen die Europa teisterden en de dioxinecrisis in België kon het schadebedrijf het jaar 1999 afsluiten met een zeer behoorlijk technisch resultaat van 127,9 miljoen EUR (+9,4␣ %). In het levenbedrijf stegen de netto verdiende premies met 22,5␣ % tot 1␣ 354,1 miljoen EUR. De verkoop van levensverzekeringen gekoppeld aan beleggingsfondsen (‘tak 23’) heeft in 1999 het commerciële succes van de koopsompolissen in 1998 ruim overschreden. Na een vrij trage star t in het eerste halfjaar, nam de tak-23-productie een bijzonder hoge vlucht in de tweede helft van het jaar. Het marktaandeel in deze tak bedroeg eind 1999 al meer dan 20␣ % (zie tabel␣ I). Het technisch resultaat van het levenbedrijf sloot af op 116,9␣ miljoen EUR, dat is 16␣ % meer dan in 1998. Samen met de stijging van het recurrent niet-technisch resultaat geeft dat voor het verzekeringsbedrijf een recurrent resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen van 312 miljoen EUR (+32␣ %). De hoge gerealiseerde meerwaarden op aandelen werden daarbij als niet-recurrent beschouwd en grotendeels aangewend voor extra voorzieningen, vooral ter afdekking van het renterisico en andere financiële risico’s.
Leidende multikanaalbankverzekeringsgroep Op de binnenlandse markt werd in 1999
22
verdergewerkt aan de integratie van de verschillende activiteiten, distributiekanalen en ITsystemen. Zo werd in 1999 gestar t met de fusie van de bankkantoren, die moet leiden tot␣ minder maar grotere kantoren. Op 31 december 1999 waren al 140 kantoren verhuisklaar en 31 kantoren waren op dat moment effectief gefuseerd. KBC Bank voorziet in 2000 de integratie van 280 ex-Kredietbank en exCERA Bank-kantoren tot 147 KBC-kantoren. De verkoop van verzekeringsproducten via diverse distributiekanalen werd gestroomlijnd door middel van een samenwerkings- en provisieregelingsmodel voor de verzekeringsagenten en bankkantoren dat uniek is op de Belgische markt. In de tweede helft van 1999 werd de strategie ten aanzien van het internet als distributiekanaal grondig herzien.␣ Terwijl KBC tot nog toe vrij beperkt aan nieuwe internettoepassingen heeft gewerkt vanwege andere prioriteiten, is nu resoluut gekozen voor een actieve benadering. In augustus 1999 werd de vernieuwde website van KBC opengesteld. Op deze site worden maandelijks meer dan twee miljoen pagina’s bekeken. Van alle via KBC op de Brusselse beurs geplaatste orders liep in december 1999 al meer dan 25␣ % over de KBC-website. In de loop van 2000 zal de dienstverlening fors worden uitgebreid. Zo zullen vanaf juni ook ex-Kredietbank-cliënten transacties kunnen uitvoeren via KBC-Online (het vroegere CERA-Online).␣ Tegen 2002 wil KBC 160␣ 000 par ticuliere cliënten actief gebruik laten maken van haar internetdiensten.␣ Voor topcliënten uit het par ticulierensegment is een ‘Premium Investor’-pakket in uitwerking, met een hoogwaardig instrument voor on-linepor tefeuillebeheer, en toegang tot bijna-realtimebeur stransacties op de internationale markten. Met dit pakket wil KBC tegen 2002 zo’n 65␣ 000 cliënten bereiken. Verder kondigde KBC in december 1999 als eerste Belgische financiële instelling de lancering van on-linediensten via gsm aan, waarbij wordt gebruik-
Tabel II – Kerncijfers per aandeel (in EUR) (1)
Aantal uitstaande aandelen (‘000) Aantal dividendgerechtigde aandelen (‘000) Winst per aandeel Brutodividend Nettodividend per gewoon aandeel Uitkeringsratio (2) Nettoactief per aandeel Hoogste koers Laagste koers Gemiddelde koers Slotkoers boekjaar Koers-winstverhouding (o.b.v. slotkoers) Marktkapitalisatie, in miljarden EUR Ranking KBC op Brusselse beurs Aandeel in gemiddelde omzet Brusselse beurs Gemiddelde dagelijkse omzet (aantal aandelen) Gemiddelde dagelijkse omzet (in miljoenen EUR)
31-12-97
31-12-98
31-12-99
151 281
296 905
297 772
150 845
296 385
297 277
2,417 0,975 0,7313 40,3 % 26,9
2,692 1,093 0,8200 40,6 % 32,3
3,262 1,2300 0,9225 37,7 % 33,8
40,90 24,98 34,49 38,55
84,90 37,18 59,48 67,43
74,15 44,35 57,70 53,50
15,9 5,83 7
25,0 20,02 3
16,4 15,93 3
4,5 %
6,4 %
5,5 %
149 020
226 344
211 119
5,2
13,9
12,3
(1)␣ De gegevens tot en met 31-12-97 hebben betrekking op ex-Kredietbank; de splitsing in 10 aandelen werd retroactief doorgevoerd. (2)␣ Totaal dividenduitkering/geconsolideerde winst.
gemaakt van de WAP-technologie (Wireless Application Protocol). En voor lokale ondernemingen, ten slotte, wordt KBC-Online uitgebreid met een aantal speciaal voor deze doelgroep ontwikkelde functies.␣ Tegen 2002 wil KBC 80␣ 000 lokale ondernemingen gebruik Grafiek II – Recurrente netto verdiende premies verzekeringsbedrijf (in mld. EUR) 2,5 Schade Leven 2
1,5
1
0,5
0 1995
1996
1997
1998
1999 © KBC Bank GRX056
Nr. 5 / 2000
23
Economisch Financiële Berichten
350
325
7,6
Solvabiliteitsratio KBC Verzekeringen (linkse schaal) Tier-1-ratio KBC Bank (rechtse schaal)
7,4 7,2
300
7 6,8
275
6,6 250
6,4 225
6,2 1997
1998
1999 © KBC Bank GRX057
laten maken van deze diensten. Samen met de KBC-Matic-automaten en het KBC-Telecenter is het internet geen concurrrentie voor, maar een aanvulling op het kantorennet. In deze multikanaalbenadering is het de cliënt die zijn kanaal kiest. Op het internationale vlak kwam in 1999 een nieuwe resultaatspijler tot stand, nl. Centraal-Europa. Die regio is nu al goed voor 2,5␣ % van de geconsolideerde nettowinst van de Groep en dat aandeel zal naar alle waarschijnlijkheid sterk groeien (zie het vorige artikel). Daarnaast was er ook de uitbreiding van de participatie in Crédit Commercial de France tot 18,05␣ %. Onder tussen heeft KBC een akkoord bereikt met HSBC over de verkoop van deze participatie zodat, na de goedkeuring van de bevoegde Franse autoriteiten, een meerwaarde van 747,4 miljoen EUR + een dividend van 29,3 miljoen EUR kan worden gerealiseerd.
Inzake marktactiviteiten werden in 1999 belangrijke initiatieven genomen door de overname van het belang van Petercam in KBC-Petercam Derivatives (gevolgd door de naamsverandering in KBC Derivatives) en van bepaalde activa van D.E. Shaw & Co. L.P., een vooraanstaande speler op wereldvlak inzake de handel in conver teerbare obligaties en aandelenderivaten, later ondergebracht in het nieuw opgerichte KBC Financial Products. Ondanks de belangrijke␣ acquisities in 1999 handhaafde KBC Bank & Verzekering haar sterke solvabiliteit in zowel het bank- als het verzekeringsbedrijf. De solvabiliteit in enge zin van het bankbedrijf (2) steeg tot een niveau dat beduidend hoger ligt dan de minimale vereiste van 4␣ % en het aanwezige solvabiliteitssurplus in verhouding tot de reglementair vereiste marge in het verzekeringsbedrijf daalde slechts licht van 311␣ % tot 298␣ % (grafiek␣ III). Het rendement op eigen vermogen bereikte 20,5␣ % (grafiek␣ I). (1) Deze tekst is een synthese van de informatie die is opgenomen in het jaarverslag van KBC Bank & Verzekering. Dit jaar verslag wordt uitgegeven in het Nederlands, het Frans, het Engels en het Duits en is verkrijgbaar via het KBC-Telecenter (078-152␣ 153) of op het volgende adres: KBC Bankverzekeringsholding – Directie Pers en Public Relations Havenlaan 2 – B-1080 Brussel Het jaarverslag is ook beschikbaar op het internet: http://www.kbc.be (2)␣ Solvabiliteit in enge zin slaat op de Tier-1-ratio, die het Tier-1-kapitaal t.o.v. de naar risico gewogen activa plaatst. Het Tier-1-kapitaal bestaat uit het maatschappelijk eigen vermogen (incl. uitgiftepremies), de gepubliceerde reserves en voorzieningen, verminderd met immateriële activa (zoals goodwill) en participaties in financiële dochtervennootschappen.
Correspondentieadres: KBC Bank NV, ECO - Economisch Financiële Berichten, Havenlaan 2, B-1080␣ Brussel. Tel.: 02/429 59 53 - Fax: 02/218 36 36 Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan.␣ Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor of op het bovenvermelde adres. Betaling na␣ ontvangst van het overschrijvingsformulier.␣ Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor of␣ opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: Nederlands, Frans of Engels - maandelijks - 10 euro (5 euro voor jongeren tot 25 jaar die een KBC-rekening bezitten); Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de␣ bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en␣ worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Edwin De Boeck, Kardinaal Sterckxlaan 137, B-1860 Meise.
Drukk. Schaubroeck, Nazareth
24
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available.
Grafiek III – Solvabiliteit (in %)