Draagvlak voor Kernenergie
Op weg naar een Nederlands Nucleair Partnerschap - Verkort rapport -
J. Kleerebezem
Draagvlak voor Kernenergie
Een onderzoek naar de mogelijkheid voor de Nederlandse nucleaire instellingen om zich maatschappelijk te profileren teneinde het draagvlak voor de toepassing van kernenergie te vergroten.
- Verkort rapport -
Jochem Kleerebezem
Afstudeerscriptie voor de opleiding Toegepaste Communicatiewetenschap, Universiteit Twente, Enschede Datum: 7 oktober 2004
Eerste begeleider: Tweede begeleider: Begeleider KIVI-Ke /Urenco:
Draagvlak voor Kernenergie
Dr. J. M. Gutteling Prof. Dr. E.R. Seydel Dr. M. van Wijnkoop
1
J. Kleerebezem
Summary Nuclear energy has gotten more and more public attention lately. This gives reason to look closer at what it means for the social position of the Dutch nuclear industry when nuclear energy becomes a public issue. The Central Question in this report is: is it possible for the nuclear industry to publicly operate in such a way that it fosters social acceptance for nuclear energy? The approaches available for the industry to profile itself publicly (Main Question 1) are limited. The arguments on nuclear energy (Main Question 2) are decided upon. Changes at convincing the other party are slim. A more effective approach (Main Question 3) would be aimed at fostering acceptance. A straight publicly announced answer directed against critical remarks on nuclear energy (Main Question 4) is not the preferred approach; no social acceptance will be gained. Following a Belgian initiative the possibility of a “Dutch Nuclear Partnership” is therefore presented. The Central Question can thus be answered, there is a possibility for the nuclear industry to foster social acceptance. A partnership is recommended as it gives an opportunity to discuss the future use of nuclear energy with appropriate stakeholders in an open discussion. In short, gaining social acceptance through partnership.
Samenvatting Kernenergie komt steeds vaker weer in de publieke belangstelling te staan. Dit geeft aanleiding na te gaan wat het betekent voor de maatschappelijke positie van de nucleaire instellingen als kernenergie opnieuw een agendapunt wordt. Deze vraag is als thema gekozen in deze rapportage . De Centrale onderzoeksvraag luidt: kunnen nucleaire instellingen zich maatschappelijk profileren teneinde het draagvlak voor toepassing van kernenergie te vergroten? De vraag welke manieren er zijn voor nucleaire instellingen om zich maatschappelijk te profileren (Hoofdvraag 1), levert op dat de mogelijkheden beperkt zijn. De gebruikte argumenten voor en tegen kernenergie (Hoofdvraag 2) zijn uitgekristalliseerd, overreding is onwaarschijnlijk. Een boodschap waarmee de instellingen zich toch effectief kunnen profileren (Hoofdvraag 3) is er een gericht op het verkrijgen van acceptatie. Het effect van een publiekelijk antwoord op kritiek tegen kernenergie (Hoofdvraag 4) zal weinig tot niet bijdragen aan een groter draagvlak voor kernenergie. Een andere benadering wordt zodoende aanbevolen. Naar Belgisch voorbeeld wordt de mogelijkheid van een open discussie in een “Nederlands Nucleair Partnerschap” besproken. De Centrale onderzoeksvraag kan zo positief beantwoord worden. Een partnerschap is de aanbevolen weg om in gesprek te gaan met actoren uit de omgeving van de nucleaire instellingen. Kortom draagvlak door partnerschap.
Draagvlak voor Kernenergie
2
J. Kleerebezem
Management Summary Onder invloed van de verplichtingen van het Kyoto-protocol omtrent de reductie van CO2emissies en de toekomstige energievoorziening, lijkt kernenergie internationaal terug in de belangstelling te komen. Voor Nederland blijft de sluiting van de kerncentrale te Borssele een heikel punt. Dit gegeven en andere zich voltrekkende politieke, economische en milieugerelateerde ontwikkelingen geven aanleiding om na te gaan hoe de nucleaire instellingen in de Nederlandse maatschappij staan. Het gekozen thema van dit rapport luidt dan ook: kernenergie op de maatschappelijke agenda: wat betekent dit voor de positie van de Nederlandse nucleaire instellingen? In de jaren ‘70 en ’80 van de vorige eeuw was er relatief brede maatschappelijke ongerustheid over kernenergie. De jaren ‘90 kenmerkten zich door afnemende aandacht. Op dit moment is een kentering waarneembaar in Nederland en daarbuiten. Het debat tussen directe betrokkenen, zoals de overheid en de nucleaire instellingen zelf, krijgt steeds vaker publiekelijk aandacht. Het is aan te bevelen de kwestie omtrent kernenergie gestructureerd te benaderen. Hiervoor is de benadering van issuemanagement beschreven. Bij issuemanagement draait het niet zozeer om het overtuigen van de andere partij, veel meer is goed issuemanagement gericht op het bevorderen van acceptatie. Hiervoor dient het contact met de verschillende stakeholders te worden geïntensiveerd. Dit vergt een grotere samenwerking tussen de nucleaire instellingen op het vlak van public relations dan nu het geval is. Een tweede aanbeveling betreft de daadwerkelijke benadering van de verschillende stakeholders. Rekening houdende met de negatieve percepties onder stakeholders van de nucleaire instellingen, is het raadzaam om een derde partij als bemiddelaar te laten optreden. Dit is een rol weggelegd voor KIVI-Kerntechniek. De belangrijkste aanbeveling die uit het bovenstaande volgt is dat er gezocht moet worden naar een manier om op neutrale gronden een discussie te stimuleren, tussen enerzijds de nucleaire instellingen en anderzijds de relevante maatschappelijke stakeholders. Teneinde dit te bereiken wordt aanbevolen tot het opzetten van een “Nederlands Nucleair Partnerschap”, een door KIVI-Kerntechniek gecoördineerde overleggroep. Een geopperd gespreksonderwerp voor een dergelijke overleggroep is: welk nut kernenergie nu en in de toekomst kan dienen. Vanuit deze vraagstelling kunnen specifiekere vragen worden behandeld. Bij gebrek aan politiek debat over kernenergie kan een Nederlands Nucleair Partnerschap de discussie over de toepassing van kernenergie weer op de agenda zetten. Hierbij dient de rol die media kunnen spelen in ogenschouw te worden genomen, net als de middelen die KIVIKerntechniek ter beschikking staan. Ook voor KIVI-Kerntechniek zal er gekeken moeten worden met wie er samengewerkt kan worden wil een “Nederlands Nucleair Partnerschap” slagen. Vier fases worden beschreven op weg naar een dergelijk partnerschap waarbij de politiek-bestuurlijke en de publieksmaatschappelijke dimensies van het debat omtrent kernenergie worden verenigd. De in dit rapport centraal gestelde onderzoeksvraag of nucleaire instellingen zich maatschappelijk kunnen profileren teneinde het draagvlak voor toepassing van kernenergie te vergroten, is hiermee beantwoord. Deelname aan een “Nederlands Nucleair Partnerschap” is de aangewezen weg.
Draagvlak voor Kernenergie
3
J. Kleerebezem
Inhoudsopgave
Summary .................................................................................................................................. 2 Samenvatting........................................................................................................................... 2 Management Summary ......................................................................................................... 3 Inhoudsopgave ....................................................................................................................... 4 1. Inleiding............................................................................................................................... 5 2. Over dit rapport .................................................................................................................. 7 2.1. Een model als raamwerk .................................................................................. 7 2.2. De onderzoeksvragen ..................................................................................... 12 2.3. Onderzoeksvragen ......................................................................................... 13 2.4. De interviews.................................................................................................. 14 2.4.1. De nucleaire instellingen.................................................................................... 15 2.4.2. Belgische nucleaire instellingen en organisaties ................................................ 15 2.4.3. De milieu- en andere belangenorganisaties........................................................ 16 2.4.4. De overheid......................................................................................................... 17 3. Conclusies en Aanbevelingen ....................................................................................... 18 3.1. Manieren van maatschappelijke profilering ................................................... 18 3.1.1. Overzicht bij Hoofdvraag 1 ................................................................................ 18 3.1.2. Samengevat......................................................................................................... 19 3.1.3. Deelconclusie 1 ................................................................................................... 19 3.2. De argumenten voor of tegen kernenergie ..................................................... 19 3.2.1. Overzicht bij Hoofdvraag 2 ................................................................................ 19 3.2.2. Samengevat......................................................................................................... 20 3.2.3. Deelconclusie 2 ................................................................................................... 20 3.3. Een boodschap overbrengen........................................................................... 21 3.3.1. Overzicht bij Hoofdvraag 3 ................................................................................ 21 3.3.2. Samengevat......................................................................................................... 22 3.3.3. Deelconclusie 3 ................................................................................................... 22 3.4. Het effect van een boodschap ......................................................................... 22 3.4.1. Overzicht bij Hoofdvraag 4 ................................................................................ 22 3.4.2. Samengevat......................................................................................................... 23 3.4.3. Deelconclusie 4 ................................................................................................... 23 3.5. Draagvlak door profilering............................................................................. 23 3.5.1. Concluderend kader bij de Centrale Onderzoeksvraag ...................................... 23 3.5.2 Hoofdconclusie .................................................................................................... 25 4. Tot slot ................................................................................................................................ 26 Verkorte literatuurlijst ........................................................................................................ 27 Zusammenfassung & Résumé ........................................................................................... 28
Draagvlak voor Kernenergie
4
J. Kleerebezem
1. Inleiding Zo op het oog is kernenergie of de toepassing ervan een onderwerp waaraan beter niet al te veel ruchtbaarheid kan worden gegeven. De reden hiervoor ligt in het verleden. Hoewel niet iedereen de brede maatschappelijke protesten in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw tegen kernenergie bewust heeft meegemaakt, kunnen velen zich de krantenkoppen en de journaals waarschijnlijk nog wel herinneren. Protesteerde men niet tegen de plaatsing van kernwapens en de nucleaire dreiging, dan protesteerde men wel om uiting te geven aan de angst voor ongelukken met kerncentrales. In beide gevallen was de bezorgdheid over wat kernenergie allemaal teweeg zou kunnen brengen groot. Zonder de gehele geschiedenis van kernenergie door te nemen kan gesteld worden dat kernenergie vaak onderwerp van gesprek en van politiek debat is geweest. De technologie heeft in de moderne tijd grote invloed gehad op politieke, sociale en economische processen in de Westerse wereld en daarbuiten. Niet alleen de militaire toepassingsmogelijkheden, zoals kernwapens, maar ook kerncentrales waren reden tot zorg. En die bezorgdheid bleek gerechtvaardigd toen in 1986 in het plaatsje Tsjernobyl, zich een nucleaire ramp voltrok. 1986 was het jaar dat er in allerijl heel serieus moest worden nagedacht over het voortbestaan van de kernindustrie. Hoe kan men spreken van veilige technologie als er, weliswaar achter het IJzeren Gordijn, een kerncentrale ontploft? De terughoudendheid die zowel de overheden als de industrie kenmerkten kon niet langer worden volgehouden. De wereldwijde publieke opinie was bezorgd over wat er gebeurd was en de politici zagen wel in dat er spijkers met koppen moesten worden geslagen. De kans op een ongeluk mocht dan klein zijn, de gevolgen bleken echter groot. Er moest dus wat gedaan worden om de bevolking weer gerust te stellen. De nadruk op het vergroten van de veiligheid van kerncentrales en andere nucleaire instellingen werd wereldwijd de topprioriteit. De door de politiek geëiste maatregelen werden door de industrie uitgevoerd en dit droeg natuurlijk bij aan het afnemen van de ongerustheid onder burgers. Met de val van de Muur in 1989 kwam er een natuurlijk einde aan een periode van maatschappelijke onrust omtrent de nucleaire dreiging. Mede door toedoen van de economische groei na de Koude Oorlog was er voor de nucleaire instellingen een relatief rustige tijd aangebroken. Gekeken naar de plaats van kernenergie in Nederland door de jaren heen kan gezegd worden dat de jaren ’90 van de vorige eeuw rustige tijden voor de nucleaire instellingen waren. Vandaag de dag is het debat omtrent de toepassing van kernenergie wat naar de achtergrond geschoven. De kwestie wordt op dit moment vooral besproken door geïnstitutionaliseerde actoren, te weten de politiek, de industrie en belangenorganisaties. Voor de media en daarmee ook het algemene publiek is kernenergie geen echt aandachtspunt meer. De jaren ’90 kenmerkten zich echter niet alleen als rustig voor de verschillende nucleaire instellingen, ze kenmerkten zich ook als een tijd waarin het bewustzijn van de burger groeide. De ontwikkelingen in communicatiemogelijkheden en de media vervullen sleutelrollen bij de beeldvorming over allerlei onderwerpen. De burger, de overheid en de industrie weten dit en iedereen merkt het ook.
Draagvlak voor Kernenergie
5
J. Kleerebezem
Het welslagen van industriële ondernemingen is voor een steeds belangrijker deel afhankelijk van steun onder zogenaamde stakeholders. Waar het voor politieke partijen wel min of meer duidelijk is wie deze stakeholders zijn, is het voor tal van organisaties niet zo duidelijk. Ontwikkelingen op de gebieden van de psychologie, de sociologie, bestuurskunde en de communicatiewetenschap laten zien dat er steeds meer aandacht is voor de manier waarop een organisatie deel uitmaakt van haar omgeving. Door politieke, maatschappelijke of economische ontwikkelingen, of een combinatie hiervan, kunnen onderwerpen waar eerst geen aandacht voor was plotseling in de belangstelling komen te staan. Dat zulke ontwikkelingen ook voor ondernemingen gevolgen kunnen hebben, is uit het nabije verleden wel duidelijk geworden. Ondernemingen als IKEA (kinderarbeid), Microsoft (misbruik monopolie), Shell (milieuvervuiling) en recentelijk Ahold (boekhoudschandaal) maar ook de verschillende sigarettenfabrikanten zijn alle geconfronteerd met geleidelijke danwel plotselinge maatschappelijke onrust die de bedrijfsactiviteiten sterk hebben beïnvloed. Op dit moment is er in Nederland geen breed gedragen aandacht voor kernenergie of de toepassing ervan. Toch geven de huidige ontwikkelingen op het gebied van de liberalisering van de energiemarkt en de afspraken gemaakt in 1997 in het Kyoto-protocol, het reduceren van de CO2 uitstoot, aanleiding voor sommige partijen om weer over kernenergie in gesprek te gaan. Hierbij blijft ook de voorgenomen sluiting van Borssele een terugkerend gespreksonderwerp. Ook treedt het onderwerp van de “voorzieningszekerheid”, de zekerheid van de toekomstige energievoorziening, steeds meer op de voorgrond. Desondanks blijft de discussie in Nederland aangaande de toepassing van kernenergie op dit moment beperkt tot een issue tussen directbetrokkenen. Hoewel de kwestie omtrent kernenergie dus min of meer een slapende is, lijkt deze te ontwaken. Dit ontwaken, geeft aanleiding om na te gaan in hoeverre kernenergie (weer) een breed maatschappelijk issue kan worden. Met het oog op deze huidige maatschappelijke ontwikkelingen staat in deze rapportage het volgende thema centraal: Kernenergie op de maatschappelijke agenda: wat betekent dit voor de positie van de Nederlandse nucleaire instellingen?
Draagvlak voor Kernenergie
6
J. Kleerebezem
2. Over dit rapport Om na te gaan wat kernenergie op de maatschappelijke agenda voor de Nederlandse nucleaire instellingen (hierna NNI) betekent, is er een literatuuronderzoek gecombineerd met interviews. De literatuurstudie, de onderzoeksmethoden en de interviewresultaten worden in dit rapport verkort weergegeven. De nadruk zal liggen op de conclusies en aanbevelingen. De uitgebreide versie van dit rapport is op te vragen bij KIVI-Ke. Voor het literatuuronderzoek is een bestuurskundig model gekozen als raamwerk. Dit model biedt de mogelijkheid om alle aspecten van een hernieuwde, of vernieuwde, discussie rondom de plaats van kernenergie in de Nederlandse maatschappij gestructureerd te benaderen.
2.1. Een model als raamwerk Kernenergie heeft altijd een politiek-bestuurlijke en een publieksmaatschappelijke dimensie gehad. Dit gegeven is als leidraad gekozen voor het gestructureerd verkennen van de discussie rondom kernenergie. Het kernenergievraagstuk in Nederland zal in dit rapport dan ook worden getypeerd als een maatschappelijk (beleids)onderwerp. Bij dit beleidsonderwerp spelen zowel maatschappelijke actoren als maatschappelijke structuren een rol. Hoe actoren en structuren elkaar en het beleid ten aanzien van kernenergie in Nederland beïnvloeden zal aan de hand van het Advocacy Coalition Framework (ACF) worden besproken. Als kern neemt dit model het proces van maatschappelijke beleidsontwikkeling aangaande een specifiek onderwerp van beleid, een zogenaamd beleidssubsysteem. Daar dit rapport gericht is op een specifiek onderwerp, kernenergie op de maatschappelijke agenda, zal de volgende definitie van het Beleidssubsysteem in dit rapport worden gehanteerd:
•
Het Beleidssubsysteem bestaat uit de discussie rondom de toepassing van kerntechniek in de Nederlandse samenleving waarbij de opvattingen van de overheid, de Nederlandse Nucleaire Instellingen, burgers en Non Gouvernementele Organisaties gezamenlijk een krachtenveld vormen. Dit krachtenveld heeft zowel een politiek-bestuurlijke dimensie als een publieksmaatschappelijke dimensie.
Met de publieksmaatschappelijke dimensie wordt het geheel van communicatieprocessen met betrekking tot de beeldvorming rondom kernenergie bedoeld. Een dergelijk communicatieproces kan zijn de manier waarop de NNI omgaan met de pers of met burgers. Hoewel de politiek-bestuurlijke dimensie een belangrijke factor is binnen het model, zal de nadruk in de bespreking van de literatuur liggen op de publieksmaatschappelijke dimensie. Hoe het proces van beleidsontwikkeling verloopt, wordt in het ACF-model aangevuld met twee groepen exogene factoren, dit zijn de relatief stabiele parameters en andere externe factoren. Deze exogene factoren zijn naast de overige onderdelen van het model gekoppeld aan verscheidene communicatiegerelateerde onderwerpen. Hoe de Nederlandse nucleaire instellingen, gezien als centrale actor, kunnen opereren binnen een maatschappelijke en beleidsmatige context staat centraal bij het zoeken naar draagvlak voor de toepassing van kernenergie. Draagvlak voor Kernenergie
7
J. Kleerebezem
Draagvlak voor Kernenergie
8
J. Kleerebezem
Het ACF heeft als uitgangspunt een periode van 10 jaar voor een proces van beleidsontwikkeling of -aanpassing, aangezien beleidseffecten vaak pas na lange tijd waarneembaar zijn. Zo ontstaan leereffecten geleidelijk en de invloed, beleidsimpact, van de beleidsoutput op de overtuigingen van de verschillende groepen maatschappelijke actoren kan op korte termijn niet volledig worden overzien. Een belangrijk fenomeen dat Van Woerkum (1997) benoemt is de zelfreferentialiteit, de neiging om de omgeving vanuit het eigen conceptueel kader te interpreteren, kortweg vooringenomenheid. Gebeurt dit te sterk dan tast dit het aanpassingsvermogen aan de omgeving aan en roest men vast in oude gedrags- en denkpatronen (Van Woerkum, 1999). Een belangrijk effect wat optreedt bij het samenspel van actoren binnen het beleidssubsysteem en de invloed van de exogene variabelen is het zogenaamde leereffect. In onderstaande vereenvoudigde weergave (Figuur 2.) van het ACF model met blauw aangegeven, in het geval van sterke zelfreferentialiteit bij actoren worden de leereffecten ernstig gehinderd (Van Woerkum, 1999).
Figuur 2. De plaats van de leereffecten binnen het ACF model
De basiskenmerken van het probleem rondom kernenergie in de maatschappij zijn goed verwoord door van Dam (2003). De hoogleraar Reactorfysica, verbonden aan het Interfacultair Reactorinstituut van de Universiteit van Delft, stelde bij zijn emeritaat dat de toepassing van kernenergie de meest complexe technologische en psychologische ontwikkeling ooit is. Van Dam (2003) noemt samenvattend vier aspecten die in hoge mate de publieke perceptie en de kwestie rondom kernenergie bepalen. Deze aspecten zijn; (1) de onzichtbaarheid van radioactiviteit en de nucleaire processen, (2) de complexiteit van de nucleaire technologie, (3) de mogelijke gevolgen van gebrek aan democratische en sociale controle van nucleaire projecten en (4) het potentieel ernstige karakter van nucleaire ongevallen. De eerste twee punten hebben vooral betrekking op het kennis- of begripsniveau, de overige twee punten hebben vooral raakvlakken met (risico)perceptie. Belangrijk om op te merken bij deze punten is dat ze alle aangeven hoe moeilijk het voor externe actoren, zoals burgers, is om het begrip kernenergie te kwantificeren. Dit gegeven heeft het leereffect waarschijnlijk parten gespeeld in het verleden. In een recent rapport van het Rathenau Instituut (2004) wordt geconcludeerd dat de standpunten van verschillende maatschappelijke actoren over kernenergie nauwelijks zijn veranderd sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. Deze conclusie geeft eigenlijk aan dat er inderdaad geen leereffecten zijn opgetreden, de verschillende standpunten zijn niet nader tot elkaar gekomen. De externe invloeden vertegenwoordigen de grootste invloedsfactor op het beleidssubsysteem. Het beleidsvormingsproces kan sterk worden beïnvloed door plotselinge gebeurtenissen, voor de actoren in het beleidssubsysteem vereist dit grote flexibiliteit. Om in overeenstemming met de eigen overtuigingen in te spelen op deze gebeurtenissen en de acties van andere actoren, het leereffect, dient een actor zich terdege voor te bereiden. Draagvlak voor Kernenergie
9
J. Kleerebezem
Dat externe invloeden allesbepalend kunnen zijn voor beleid, wordt duidelijk als men kijkt naar de gevolgen van de oliecrisis in 1973, het gat in de ozonlaag en recentelijk het internationaal terrorisme.
Figuur 3. De plaats van de externe invloeden binnen het ACF model
Twee door Sabatier (1987) genoemde externe factoren, verandering in besturingscoalitie en invloed van beleidsbeslissingen, de voorgenomen CO2-reductie, uit andere beleidssubsystemen zullen in dit rapport niet expliciet worden beschreven daar ze geen directe relatie met de publieksmaatschappelijke dimensie hebben. Beide onderwerpen hebben uiteraard wel invloed op het gekozen beleidssubsysteem. Enkele recente veranderende socio-economische omstandigheden betreffen de doorgevoerde liberalisatie van de energiemarkt (ingang 1 juli 2004), de verplichting de CO2 uitstoot te verminderen met 8% tegen 2012 volgens het Kyoto-protocol en de betrouwbaarheid van de energievoorziening. Deze ontwikkelingen hebben reeds geleid tot een voorzichtige heroriëntatie op het onderwerp kernenergie onder de actoren in het debat over kernenergie getuige de hernieuwde aandacht voor kernenergie in de maatschappij (Rathenau Instituut, 2004). De verschillende NNI kunnen hun positie versterken door gezamenlijk te werken aan een strategie voor het omgaan met de huidige ontwikkelingen. Deze stelling verlegt de aandacht van de meer politiek-bestuurlijke dimensie van het beleidssubsysteem naar de meer publieksmaatschappelijke dimensie. Een verandering in de publieke opinie zal in dit rapport worden benaderd als een factor die vanuit het beleidssubsysteem is te beïnvloeden. In dit geval zal de beïnvloeding uitgaan van de NNI die zoeken naar draagvlak voor hun activiteiten. Van Woerkum (1997) ziet draagvlak als belangrijk voortvloeisel uit interactieve beleidsvorming. Effectief beleid wordt in de ogen van Van Woerkum dan ook bepaald door de mate van verkregen draagvlak. Als algemene definitie van draagvlak geeft hij de mate waarin de uitkomsten van beleid of discussie door de verschillende actoren, in hun onderlinge verwevenheid, als acceptabel worden ervaren. De mate van acceptatie bepaalt aldus de mate van draagvlak. Bartels, Nelissen en Ruelle (1998) noemen drie factoren die bepalend zijn voor de mate van draagvlak. Allereerst is dat de houding, de attitude, die men heeft tegenover een bepaald onderwerp. Ten tweede is er de betrokkenheid, persoonlijk belang, van de actor bij het onderwerp. Als derde factor wordt de actiegeneigdheid gegeven, de mate waarin men zich voor of tegen, actief danwel passief wil inzetten voor een bepaald onderwerp. Deze drie factoren representeren in feite de mate van acceptatie zoals genoemd in de algemene definitie van draagvlak, Figuur 4. geeft een overzicht. In dit verdere rapport zal de mate van acceptatie worden genomen als determinant van draagvlak. De definitie van draagvlak met Draagvlak voor Kernenergie
10
J. Kleerebezem
betrekking tot het thema kernenergie in de maatschappij wordt in dit rapport specifieker geformuleerd en luidt: Definitie van draagvlak: De mate waarin de activiteiten van de NNI als acceptabel worden ervaren door de verschillende actoren uit het beleidssubsysteem. De houding, het persoonlijke belang en de actiegeneigdheid van de actoren in het beleidssubsysteem verschillen. De twee laatstgenoemde factoren zijn sterk gerelateerd aan de eerstgenoemde factor houding, ook wel attitude genoemd.
Mate van acceptatie Attitude Verkregen draagvlak Betrokkenheid
Actiegeneigdheid
Figuur 4. De mate van acceptatie in relatie tot het verkregen draagvlak
Naar de attitude van burgers ten aanzien van kernenergie is sinds de jaren ‘80 veel onderzoek gedaan. De bevindingen geven een beeld van een overwegend negatieve houding. Recent onderzoek (Frerichs, 2003) uitgevoerd door NIPO in opdracht van EPZ (eigenaar kerncentrale Borssele) geeft een lichte stijging weer van positieve attitudes in vergelijk met 3 voorgaande peilingen, maar nog altijd houdt de meerderheid van de Nederlandse bevolking er een negatieve houding op na. Dat kernenergie een gevoelig onderwerp is, wordt ook wel duidelijk uit het vele onderzoek naar (publieks)oordelen over kernenergie. De acceptatie van of het draagvlak voor kernenergie is vaak laag. Europees onderzoek (Eurobarometer 2002) naar houdingen onder de Europese burger, specifiek ten opzichte van nucleair afval en van meer algemene kernenergiegerelateerde onderwerpen, levert dit beeld ook op. Als kernenergie al een onderwerp is waar de gemiddelde Nederlander bij stilstaat, dan overheersen veelal negatieve percepties. Perceptie speelt een rol bij het tot stand komen van attitudes, Fombrun (1996) heeft de relatie tussen beide verder beschreven in het licht van de reputatie van een onderneming. Fombrun definieert reputatie kort gezegd als het geheel van percepties onder de buitenwacht over specifieke karakteristieken, de identiteit, van organisaties. De reputatie is een afspiegeling van de algemene achting van de stakeholders voor een onderneming, het draait hier dus om het beeld dat de stakeholder heeft van de organisatie. Vier succesfactoren weergegeven in Figuur 5. (bladzijde 12) bepalen de reputatie die op haar beurt de attitude beïnvloedt.
Draagvlak voor Kernenergie
11
J. Kleerebezem
Reputatie Geloofwaardigheid
Mate van acceptatie Attitude Verkregen draagvlak
Vertrouwenswaardig Betrokkenheid Verantwoordelijk
Betrouwbaar
Actiegeneigdheid
Figuur 5. De rol van reputatie bij de vorming van draagvlak
Voor de NNI betekent het zoeken naar draagvlak voor kernenergie, een zoektocht naar legitimiteit. Daar het kernenergiedebat grotendeels een geïnstitutionaliseerd debat is, fungeren de media als brug tussen de geïnstitutionaliseerde actoren en het publiek. De invloed die de media kunnen hebben op de acceptatie van, en hiermee het draagvlak voor, kernenergie kan dan ook als belangrijk worden aangemerkt.
2.2. De aanleiding In de optiek van KIVI-Ke zijn er enkele punten waar de NNI mee te maken hebben: Het eerste punt is, dat er vooral aandacht voor kernenergie is als er iets misgaat of als er ergens tegen wordt geprotesteerd. Kernenergie komt vooral negatief in het nieuws is de ervaring. Een tweede punt is de kennis, of het gebrek hier aan, die de media en andere actoren hebben van kernenergie. De informatie op basis waarvan publiekelijk uitspraken worden gedaan over kernenergie of nucleaire instellingen wordt als onjuist of onvolledig aangemerkt. Door dit gebrek aan deskundigheid ervaren de nucleaire instellingen de aan hen gerichte kritiek vaak als onheus. Een kennistekort zou dus deze onterechte kritiek in de hand werken. Een derde punt is het gebrek aan een rationele benadering van het onderwerp kernenergie door de media, de politiek, de burgers en belangengroeperingen. Kernenergie, straling, kerncentrales, allemaal begrippen die zijn gerelateerd aan een zekere angst. Weer door een gebrek aan informatie of kennis ervaren de nucleaire instellingen onder externe actoren een natuurlijke afkeer van straling en alles wat ermee in verband staat. Een vierde punt dat verband houdt met punt twee en drie is, de welhaast onevenredig grote aandacht voor de risico’s van kernenergie die de nucleaire instellingen ervaren. De risico’s worden door de externe actoren heel anders voorgesteld of geïnterpreteerd dan ze in werkelijkheid zijn. De kans op een ernstig ongeluk en de voorgestelde gevolgen van een dergelijk ongeluk komen niet altijd overeen met de theorie/ werkelijkheid. Een vijfde punt heeft betrekking op de nucleaire instellingen zelf, deze zouden zich terughoudend opstellen naar de maatschappij toe. Misschien zouden de instellingen meer
Draagvlak voor Kernenergie
12
J. Kleerebezem
moeten doen om positief in het nieuws te komen bijvoorbeeld. De instellingen missen als het ware een positieve boodschap. Een zesde punt is dat de discussie over kernenergie altijd gevoerd wordt aan de hand van de bekende argumenten, zowel voor als tegen. Men heeft de mening reeds gevormd aan de hand van oude, soms achterhaalde argumenten, en wijkt niet meer af van dit denkpatroon. Er is gewoon geen goed begin voor een nieuwe discussie. Bovenstaande punten spelen alle zes binnen het publieksmaatschappelijke kader. De manier waarop de verschillende nucleaire instellingen worden geconfronteerd met weerstand vanuit de maatschappij tegen hun activiteiten, is de aanleiding om bij de Centrale Onderzoeksvraag de acceptatie van, of het draagvlak voor, kernenergie centraal te stellen. De Centrale Onderzoeksvraag (CO) luidt als volgt: CO: Kunnen nucleaire instellingen zich maatschappelijk profileren ten einde het draagvlak voor toepassing van kernenergie te vergroten?
2.3. Onderzoeksvragen De Centrale Onderzoeksvraag is op te splitsen in twee delen; (1)hoe de nucleaire instellingen zich maatschappelijk kunnen profileren en (2) hoe draagvlak vergroot kan worden. Hoofdvragen 1 en 2 hebben betrekking op het eerste deel van de Centrale Onderzoeksvraag en Hoofdvragen 3 en 4 hebben betrekking op het tweede deel van de Centrale Onderzoeksvraag. Hoofdvraag 1 H1: Welke manieren zijn er om de nucleaire instellingen maatschappelijk te profileren? In de literatuur komt naar voren dat er op bovenregionaal niveau moet worden gezocht naar een manier om het kernenergiedebat (het beleidssubsysteem) op de publieke agenda te krijgen. De vraag is op welke manier dit het beste kan gebeuren. In de literatuur worden randvoorwaarden aangedragen voor een eventuele benadering, het gekozen ACF model voorziet hierin een interpretatieve benadering. Bij deze voornaamste randvoorwaarde dient een passend (communicatie)instrument te worden gevonden. Hoofdvraag 2 H2: Welke argumenten voor of tegen kernenergie gebruiken stakeholders uit de omgeving van de nucleaire instellingen? De democratische benadering van communicatie legt de nadruk op het uitwisselen van standpunten, om zo tot wederzijds begrip te komen. Hier komt het aspect van zelfreferentialiteit in beeld, de mate waarin de eigen standpunten prevaleren. Een inventarisatie van de gebruikte argumenten kan licht werpen op de mate van zelfreferentialiteit. Of stakeholders een pragmatisch of meer principieel standpunt innemen ten aanzien van kernenergie zal aan de hand van Hoofdvraag 2 worden beantwoord.
Draagvlak voor Kernenergie
13
J. Kleerebezem
Hoofdvraag 3 H3: Met welke boodschap zouden de nucleaire instellingen zich kunnen profileren? Met de vier succesfactoren van reputatie als uitgangspunt, kan er gezocht worden naar een passende boodschap. Een boodschap waarmee de mate van acceptatie voor de toepassing van kerntechnologie kan worden vergroot. Onderzoek naar attitudes ten aanzien van kernenergie laat zien dat deze veelal negatief zijn, de boodschap zal dus op deze attitudes moeten inspelen. Rekening houdend met mate van zelfreferentialiteit en een democratisch communicatieproces zal de boodschap in eerste instantie gericht moeten zijn op het overbruggen van de legitimiteitskloof. Deze kloof bestaat uit het verschil tussen de activiteiten welke ondernemingen daadwerkelijk ondernemen en welke verwachtingen het publiek hierover heeft. Hoofdvraag 4 H4: Welk positief effect kan een publiekelijk antwoord van de NNI op kritiek tegen kernenergie sorteren op het maatschappelijke draagvlak voor kernenergie? Met de antwoorden op de eerste drie hoofdvragen zal er een goed beeld zijn gevormd voor het beantwoorden van deze laatste hoofdvraag.
2.4. De interviews De hoofdvragen vormen de basis voor de vragenlijsten die gebruikt zijn tijdens de verschillende interviews. De vorm van een semi-gestructureerd interview is gekozen omdat naast de flexibiliteit ook de overzichtelijkheid gewaarborgd is. De flexibiliteit is nodig om in te kunnen spelen op de diversiteit aan actoren. De vragen zijn te groeperen rondom drie onderwerpen. Deze drie onderwerpen zijn voor de verschillende groepen actoren gestandaardiseerd. Waar een onderwerp niet van toepassing is op een specifieke actor of een groep actoren is hier van afgeweken. De 3 onderwerpen waaronder alle vragen zijn gegroepeerd zijn; (1) de percepties aangaande kerntechnologie, (2) de toekomst van kerntechnologie en (3) het netwerk van actoren. De precieze vraagstellingen zijn waar nodig uitgebreid, aangevuld of aangepast aan de specifieke actor. In totaal zijn er bij twintig verschillende personen van zestien verschillende organisaties interviews afgenomen in de periode van april tot begin juni. De interviews zijn vastgelegd in schrift door de onderzoeker, een verslag van het gesprek is verstuurd aan de geïnterviewde(n) ter goedkeuring. Na goedkeuring zijn deze verslagen verder verwerkt.
Draagvlak voor Kernenergie
14
J. Kleerebezem
2.4.1. De nucleaire instellingen Rekening houdend met de beschikbare tijd zijn er na bureauonderzoek een vijftal instellingen geselecteerd voor een interview die terug zijn te vinden in Tabel 2a. Een zesde instelling is later toegevoegd, dit betrof het energiebedrijf Essent. Essent heeft een 50% aandeel in de kerncentrale te Borssele en zal hierom mee worden genomen in de bespreking van de nucleaire instellingen. De vijf nucleaire instellingen zijn geselecteerd vanwege de directe relatie met de toepassing van kerntechniek. Het IRI en de NRG zijn beide voornamelijk kennisproducenten, de overige nucleaire instellingen zijn privaat. Nederlandse nucleaire instellingen: •
IRI: Interfacultair Reactor Instituut van de Universiteit Delft
•
NRG: Nuclear Research and consultancy Group te Petten/ Arnhem
•
Tyco Healthcare/Mallinckrodt te Petten*
•
EPZ: Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland te Borssele
•
Urenco Nederland B.V. te Almelo
•
Essent N.V. - aandeelhouder EPZ**
* geen interview afgenomen ** later toegevoegd
Tabel 2a. Geselecteerde Nederlandse nucleaire instellingen
2.4.2. Belgische nucleaire instellingen en organisaties Naast de vijf NNI is ook gekeken naar verschillende instellingen in België, dit naar aanleiding van een publicatie van de Belgische Vereniging voor Stralingsbescherming (BVS, 2003). In de publicatie stonden diverse bijdragen die een beeld schetsen van hoe er in België wordt gewerkt aan het plaatsen van nucleaire activiteiten in een maatschappelijke context. Drie auteurs verbonden aan drie verschillende organisaties zijn benaderd om een beter beeld te krijgen van hoe er in België aan de publieksmaatschappelijke dimensie invulling wordt gegeven. De Belgische Vereniging voor stralingsbescherming is geraadpleegd om een algemeen beeld te krijgen van de situatie in België met betrekking tot het kernenergievraagstuk. Met de Belgische nationale instelling voor de berging van radioactief afval (NIRAS) is gesproken over de zogenoemde Lokale Partnerschappen, een project waarbij burgers meebeslissen over mogelijke afvalberging in hun gemeente. Met een onderzoeker van het Belgische Studiecentrum voor Kernenergie is gesproken over de percepties van burgers aangaande kernenergie. Zowel de BVS en de SCK zijn aan te merken als kennisproducenten, het NIRAS is een publieke instelling. Hieronder zullen de drie genoemde organisaties kort worden geïntroduceerd, in de resultatensectie wordt uitgebreider ingegaan op de situatie in België.
Draagvlak voor Kernenergie
15
J. Kleerebezem
Belgische nucleaire instellingen: •
BVS: Belgische Vereniging voor Stralingsbescherming
•
NIRAS: Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen, België
•
SCK: Studiecentrum voor Kernenergie, België
Tabel 2b. Geselecteerde Belgische nucleaire instellingen
2.4.3. De milieu- en andere belangenorganisaties Als eerste externe actoren komen natuurlijk de groeperingen in beeld die kritisch staan tegenover de toepassing van kernenergie. Deze sociale bewegingen of actiegroepen, die zich in meer of mindere mate hebben georganiseerd, zijn vaak de belangrijkste bron van tegengeluid. Een bureauonderzoek naar welke belangengroepen er in Nederland bestaan is uitgevoerd om te kunnen beslissen welke bestaande groeperingen in aanmerking komen voor opname in de interviewreeks. Het belangrijkste aandachtspunt bij de te houden interviews met deze groeperingen is het in kaart brengen van de standpunten die ze hebben en of deze principieel of rationeel van aard zijn. Mede met behulp van het Internet zijn er een aantal (milieu)organisaties geïdentificeerd waarvan nader is bekeken in hoeverre ze zich, op dit moment, bezig houden met nucleaire onderwerpen, zie Tabel 3.
Milieu- en belangenorganisaties: • Stichting Greenpeace • WISE: World Information Service on Energy • Laka: Landelijk Anti Kernenergie Archief • NENO: Nederlands Euregionaal Nucleair Overleg • EVK: Ecologen Voor Kernenergie • NVS: Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne
Tabel 3. Geselecteerde Milieu- en belangenorganisaties
Draagvlak voor Kernenergie
16
J. Kleerebezem
2.4.4. De overheid In Nederland zijn vrijwel alle ministeries op een of andere manier betrokken bij beleid of regelgeving rondom de toepassing van kernenergie. Dit varieert van het opstellen van vergunningen tot het verlenen van assistentie in het geval van rampen en rampencoördinatie. Twee belangrijke ministeries die veel te maken hebben met allerlei zaken rond kernenergie zijn het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Beide ministeries zijn geraadpleegd voor deze rapportage. Een relevante semi-overheidsinstelling is de COVRA (Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval). Deze publieke instelling is belast met de opslag en het beheer van het Nederlandse radioactieve afval. De instelling heeft uitgebreide voorlichtingsmaterialen voor de burger. De website (www.covra-nv.nl) nodigt de burger expliciet uit zich aan te melden voor een rondleiding. Er wordt bij de COVRA een hoge prioriteit gegeven aan de voorlichting van burgers, in overeenstemming met het overheidskarakter van de organisatie. De resultaten van de interviews laten zien dat er tussen de nucleaire instellingen in Nederland geen gestructureerd samenwerkingsverband bestaat, gericht op het bevorderen van breed maatschappelijk draagvlak voor kernenergie. Deze “taak” wordt weliswaar gedeeltelijk waargenomen door organisaties als het KIVI, stichting Kernvisie en sommige medische vakverenigingen, maar blijft beperkt. Er ligt dus de mogelijkheid om de individuele regionale voorlichting te ontstijgen en op een hoger niveau in Nederland de discussie rond kernenergie te beïnvloeden. Het ontbreekt de nucleaire instellingen echter aan een gezamenlijke lange termijn visie. Bij een veranderend politiek spectrum, de links georiënteerde partijen staan bijvoorbeeld allemaal negatief tegenover kernenergie, kunnen de NNI in een heel ander klimaat terechtkomen dan nu. Een veelgehoorde opmerking, bij zowel voor- als tegenstanders, is dat als het licht een keer zou uitgaan de mensen wel voor kernenergie kiezen. Met 2013 in het achterhoofd, als de voorgenomen datum waarop Borssele sluit, hebben de NNI nog ongeveer 10 jaar de tijd om een mogelijke beleidsoutput en beleidsimpact ten gunste van kernenergie te bewerkstelligen. Deze periode is in overeenstemming met de door Sabatier gehanteerde tijdspanne in het ACF model. De manier waarop de NNI zich het best kunnen profileren in het beleidssubsysteem, zal in de conclusies en aanbevelingen worden besproken.
Draagvlak voor Kernenergie
17
J. Kleerebezem
3. Conclusies en Aanbevelingen Aan de hand van de literatuursectie en de resultatensectie is er per hoofdvraag een afsluitend overzicht met korte samenvatting voorafgaande aan de bijbehorende deelconclusie opgesteld. Het afsluitende overzicht zal een toelichting op de deelconclusie bevatten met aanbevelingen. De Centrale Onderzoeksvraag zal op basis van de gegeven deelconclusies worden beantwoord.
3.1. Manieren van maatschappelijke profilering • Hoofdvraag1:
Welke manieren zijn er om de nucleaire instellingen maatschappelijk te profileren?
3.1.1. Overzicht bij Hoofdvraag 1 Uit de gesprekken met de NNI komt naar voren dat er voornamelijk op lokaal en regionaal niveau wordt gewerkt aan het profileren van de eigen organisatie. Websites en brochures vormen de belangrijkste manier om het grotere publiek te bereiken. Ook wordt er aan sponsoring van plaatselijke verenigingen en evenementen gedaan. Organisaties als NRG, EPZ en Urenco richten zo allemaal hun p.r. activiteiten op de direct omwonenden en nabije omgeving. De relatie met die direct omwonenden is volgens de organisaties mede door dit communicatiebeleid goed te noemen. Hierbij wordt aangemerkt dat de factoren gewenning en economische afhankelijkheid ook een rol spelen. Twee factoren die in het ACF model (bladzijde 8) onder de externe invloeden kunnen worden geschaard. Onderzoek onder de Zeeuwse bevolking naar de acceptatie van de kerncentrale Borssele (EPZ ) brengt deze factoren ook aan het licht. Dat een bezoek aan de NRG, EPZ en Urenco als een “uitje” wordt gezien door het publiek betekent dat er wel degelijk belangstelling is voor kerntechnologie. Het IRI houdt zich als instelling op de achtergrond. Deze opstelling is tekenend voor de verschillende (universitaire) opleidings- en onderzoeksinstellingen in Nederland. Er wordt echter niet onderling samengewerkt aan het profileren van een algemeen thema met betrekking tot kernenergie. Een gezamenlijke visie op de toekomstige rol van kerntechnologie in de Nederlandse maatschappij ontbreekt. Evenmin bestaat er een gezamenlijke visie op het omgaan met stakeholders uit de omgeving. Dit gebrek aan consistentie en eensgezindheid beperkt de mogelijkheden tot bredere maatschappelijke profilering. De eerste aanbeveling is dan ook voor KIVI-Ke om haar rol uit te breiden en de NNI en relevante belangengroepen te verenigen. Bij gelegenheid wordt gebruik gemaakt van contacten met de media om in het nieuws te komen, de regionale media zijn hierbij het gemakkelijkst te bereiken. Zowel EPZ als NRG zien de regionale media als evenwichtig in de berichtgeving. Urenco geeft te kennen met een minder evenwichtige berichtgeving te worden geconfronteerd in het regionale dagblad. In sterke mate geldt voor de landelijke pers dat deze voor de NNI moeilijk te bereiken is, alleen het slechte nieuws wordt gemakkelijk opgepakt.
Draagvlak voor Kernenergie
18
J. Kleerebezem
3.1.2. Samengevat De huidige manieren voor de NNI om zich te profileren zijn beperkt. De media zijn buiten de regio moeilijk te benaderen, schriftelijk voorlichtingsmateriaal heeft een beperkt bereik. De websites hebben in principe een groot bereik maar vormen een passief medium. In het kort, er zijn weinig mogelijkheden om als NNI actief een landelijk publiek te bereiken. De NNI profileren zich voornamelijk individueel op lokaal en regionaal niveau. Hierbij gaat het om het wegnemen van onbekendheid bij lokale stakeholders over wat de organisatie doet. Deze aanpak werkt op lokaal niveau, maar het bereik is hierdoor klein. De NNI hebben geen gemeenschappelijke visie die ze breder uitdragen. Hier kan KIVI-Ke een belangrijke rol op zich nemen. Het verenigen van nucleair Nederland om zo gezamenlijk te werken aan een visie is de eerste aanbeveling. KIVI-Ke is hét orgaan om op landelijk niveau de eerste aanzet hiertoe te geven.
3.1.3. Deelconclusie 1 Om als nucleaire instelling de regionale activiteiten te ontstijgen en op een hoger niveau aan de acceptatie van kernenergie te werken, is een overkoepelend orgaan vereist. Dit orgaan is er reeds in de vorm van het samenwerkingsverband tussen de NNS en KIVI-Ke. Dit samenwerkingsverband dient uitgebreid te worden naar alle relevante nucleaire organisaties en belangengroepen. Vanuit dit vernieuwde KIVI-Ke kan de brug tussen de NNI, de politiek en de burger worden geslagen. Issuemanagement vormt het instrument hiertoe. Bij de beantwoording van de volgende hoofdvragen wordt een manier gepresenteerd waarmee op bovenregionaal niveau kan worden gewerkt aan het profileren van kernenergie.
3.2. De argumenten voor of tegen kernenergie • Hoofdvraag 2:
Welke argumenten voor of tegen kernenergie gebruiken stakeholders uit de omgeving van de nucleaire instellingen?
3.2.1. Overzicht bij Hoofdvraag 2 Met welke standpunten KIVI-Ke te maken zal krijgen als ze een rol op zicht neemt bij het maatschappelijk profileren van kernenergie is duidelijk. De milieugroeperingen zijn uiterst consistent in het aandragen van argumenten tegen kernenergie. Zo zijn groeperingen als Greenpeace duidelijk in hun profilering naar hun omgeving toe. Een korte boodschap wordt met voldoende media-aandacht consistent naar voren gebracht, dit staat in schril contrast met de verschillende NNI. De NNI onderkennen wel de problemen waar kernenergie mee kampt, kortweg de impopulariteit, maar hebben geen vertrouwen in hun eigen mogelijkheden om er iets aan te doen. Dit verhindert een duidelijke stellingname ten aanzien, ofwel ten gunste van kernenergie. De voordelen van kernenergie worden wel genoemd, geen CO2-uitstoot en hoge energieopbrengst, maar er wordt vooral ook veel energie gestoken in het nuanceren van de tegenargumenten van anderen. Er bestaat dus een hoge mate van zelfreferentialiteit bij alle geïnterviewde organisaties. Zodoende blijven belangrijke argumenten als de medische toepassingen van kernenergie, en meer economische aspecten, in het kernenergiedebat onderbelicht. Het is aldus belangrijk voor de NNI om kritisch naar de eigen opstelling te kijken in het kernenergiedebat. Dit zal het leereffect ten goede komen evenals een dieper inzicht in de eigen overtuigingen. Een dergelijke mate van introspectie zal een integere benadering van het kernenergiedebat meer vorm kunnen geven. Draagvlak voor Kernenergie
19
J. Kleerebezem
Daarnaast is het belangrijk om na te gaan welke medestanders er zijn voor een toekomst waarin kernenergie een rol speelt in Nederland. In deze rapportage is er voor gekozen dit vanuit de publieksmaatschappelijke dimensie centraal te stellen. Dit betekent niet dat de politiek-bestuurlijke dimensie buiten beschouwing moet worden gelaten bij het op overheidsniveau beïnvloeden van de aandacht voor kernenergie. De nadruk op de publieksmaatschappelijke dimensie stelt echter ook andere doelgroepen centraal zoals sociale bewegingen en actiegroepen, kennisproducenten en de media. Is het voor KIVI-Ke misschien mogelijk deze doelgroepen net als in de lokale partnerschappen in België samen te brengen? Vanuit de NNI klinkt het geluid dat kernenergie uit het beklaagdenbankje moet worden gesleept. Het zogenoemde non-issue moet op zijn minst als volwaardige optie voor de toekomst kunnen worden besproken. Zowel voorstanders als tegenstanders van kernenergie geven in de interviews te kennen dat de overheid een afwachtende houding inneemt ten aanzien van kernenergie. Reden genoeg om zelf een initiatief te ontplooien. Belangrijk voor de opstelling van KIVI-Ke bij welk initiatief dan ook, is om niet te willen overtuigen. De reputatie van kernenergie en de NNI maakt dit tot een kansloze onderneming. Maar als kernenergie op haar minst als een volwaardige optie moet worden gezien voor de huidige en toekomstige energievoorziening, dan hoeft er ook niet te worden overtuigd. Een variant van de lokale partnerschappen zoals opgezet in België is een andere mogelijke benadering. KIVI-Ke kan hier de aftrap toe geven, door met de NNI en relevante belangenverenigingen zich te oriënteren op een gestructureerde discussie binnen een partnerschap. De ervaringen met de lokale partnerschappen in België hebben geleerd dat het opzetten van een dergelijk project wel enige tijd, geld en inspanning vereist. Toch biedt een “Nederlands Nucleair Partnerschap” de mogelijkheid om het nut van kernenergie te bespreken met alle stakeholders uit de omgeving. Een goede les van de Belgische lokale partnerschappen is dat ook minder voor de hand liggende actoren hierbij uitgenodigd kunnen worden, zeker als het gaat om de representatie van de burger.
3.2.2. Samengevat Er is voor KIVI-Ke een rol weggelegd als beleidsmakelaar in het ontplooien van initiatieven die verschillende stakeholders bij elkaar brengen. Het voorbeeld van de Belgische lokale partnerschappen kan hierbij gevolgd worden. Een “Nederlands Nucleair Partnerschap” kan een manier zijn voor KIVI-Ke om kernenergie zogezegd uit het beklaagdenbankje te halen. Bij gebrek aan initiatief vanuit de overheid, kan een eigen initiatief hier iets aan veranderen.
3.2.3. Deelconclusie 2 De argumenten voor en tegen kernenergie zijn in dit onderzoek duidelijk geworden en kunnen als basis dienen voor een discussie binnen het partnerschap. Iets om rekening mee te houden is de mate van zelfreferentialiteit, de vooringenomenheid waarmee actoren binnen een eventueel partnerschap zullen opereren. Een oprechte opstelling van alle partijen is een vereiste voor het welslagen van een “Nederlands Nucleair Partnerschap”, als beleidsmakelaar is een onafhankelijke opstelling van KIVI-Ke hierbij het goede voorbeeld. Een Nederlands partnerschap biedt de mogelijkheid na te gaan welk nut kernenergie kan dienen nu en in de toekomst. Deze vraagstelling is expliciet waardevrij en laat de uitkomsten van het debat in principe open. KIVI-Ke heeft middels de bestuursleden ingangen naar de overheid en kan zodoende ook de overheid betrekken bij het partnerschap.
Draagvlak voor Kernenergie
20
J. Kleerebezem
Het is voor KIVI-Ke aan te bevelen na te gaan hoe een partnerschap in Nederland valt op te zetten. Het ontwikkelen van een gezamenlijk standpunt ofwel visie over kernenergie in de Nederlandse maatschappij (zie 3.1.) is hierbij een eerste vereiste.
3.3. Een boodschap overbrengen • Hoofdvraag 3:
Met welke boodschap zouden de nucleaire instellingen zich kunnen profileren?
3.3.1. Overzicht bij Hoofdvraag 3 Met de mogelijkheid tot een partnerschap in het achterhoofd betekent het voor de NNI dat ze zich niet direct hoeven te profileren naar stakeholders toe. Veel meer is het van belang de doelstelling van het partnerschap te ondersteunen (gezamenlijke visie). Al in een vroeg stadium zal KIVI-Ke dan ook contact moeten zoeken met de individuele NNI over hun rol in een partnerschap. De NNI zeggen veelal zo open en transparant als mogelijk te willen opereren in de maatschappij. Het deelnemen aan een partnerschap kan deze claim een nieuwe dimensie geven en een mogelijkheid bieden voor een nieuwe maatschappelijk verantwoorde positionering van kernenergie. Als we een partnerschap zien als een coalitie, dan zijn er verschillende voorwaarden waar KIVI-Ke rekening mee dient te houden. Voor de meeste stakeholders zal het van belang zijn welk voordeel ze hebben van deelname aan het partnerschap, voor KIVI-Ke ligt hier de uitdaging om dit te communiceren. Enkele zaken zijn hierbij al duidelijk, voor de milieugroeperingen is het belangrijk nu eindelijk serieus te worden genomen door de NNI. Wellicht kan er worden gewerkt aan een samenwerking zoals Essent die heeft met het Wereld Natuur Fonds voor de promotie van “Groene Stroom”. Een directe samenwerking tussen de NNI en Greenpeace bijvoorbeeld. Voor de NNI is het in ieder geval belangrijk om de goede wil te tonen. Voor de representanten van de Nederlandse burger zal inspraak vooral het voordeel van erkenning betekenen. Opleidingsinstituten en onderzoeksinstellingen kunnen in belangrijke mate technische kennis introduceren in het debat. Dit stelt stakeholders die niet direct over deze kennis beschikken in staat ook inhoudelijk mee te praten. Beroepsverenigingen zoals de NVS, kunnen in het partnerschap een soortgelijke rol op zich nemen. Ook de energiebedrijven zijn van belang in de discussie, de toekomstige energievoorziening ligt tenslotte grotendeels in hun handen. Voor alle deelnemers is het verder van belang te weten wat er met eventuele uitkomsten van een debat gebeurt. Hier kan gekozen worden een rapport uit te brengen met een advies aan de overheid en de politieke partijen. Het openbaar maken van de plannen voor een “Nederlands Nucleair Partnerschap”, nadat er een gezamenlijke visie is opgesteld, zal via de media moeten geschieden. Een kleine mediacampagne om alvast “de tongen los te maken” is hierbij essentieel.
Draagvlak voor Kernenergie
21
J. Kleerebezem
3.3.2. Samengevat Voor KIVI-Ke is de eerste prioriteit het enthousiasmeren van potentiële deelnemers aan een partnerschap. De doelstelling en de baten van deelname aan een “Nederlands Nucleair Partnerschap” moeten voor iedereen duidelijk zijn. Voor de NNI ligt de prioriteit in het uitdragen van de gezamenlijke visie binnen en via een partnerschap. Ondersteuning, in materiele zin, zal ook onontbeerlijk zijn. Het uiteindelijke resultaat van een partnerschap zal gepresenteerd worden aan de overheid en politieke partijen.
3.3.3. Deelconclusie 3 Waar het partnerschap zelf door de beleidsmakelaar, KIVI-Ke, zal moeten worden geprofileerd, is de boodschap waar de NNI zich mee zouden kunnen profileren hieraan gekoppeld. Door het initiatief tot een partnerschap actief te steunen tonen ze hun goede wil, hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en visie. Deze visie zal zowel een politiekbestuurlijke dimensie (visie op toepassing kerntechniek) als een publieksmaatschappelijke (visie op maatschappelijke omgangsvormen) moeten omvatten om binnen het beleidssubsysteem te werken aan een betere reputatie. Een verbeterende reputatie zal op den duur bijdragen aan een grotere acceptatie van, en dus groeiend draagvlak voor kernenergie en de NNI. De hele beeldvorming in Nederland omtrent kernenergie kan zo in positieve zin worden bijgesteld.
3.4. Het effect van een boodschap • Hoofdvraag 4:
Welk positief effect kan een publiekelijk antwoord van de NNI op kritiek tegen kernenergie sorteren op het maatschappelijke draagvlak voor kernenergie?
3.4.1. Overzicht bij Hoofdvraag 4 Er bestaan voor de NNI een aantal problemen met betrekking tot het daadwerkelijk publiekelijk optreden. Allereerst zullen de NNI bij een doelgroep niet als de meest geloofwaardige bron overkomen. Ook is het moeilijk voor de NNI om te bepalen wie de doelgroep daadwerkelijk is of moet zijn. Wie luistert er eigenlijk naar de boodschap? Dit alles maakt het moeilijk om een geschikt medium te vinden voor een boodschap. De NNI geven zelf bijvoorbeeld al aan dat de landelijke media moeilijk te benaderen zijn. Gratis publiciteit, en dan ook nog positieve, is moeilijk te creëren in een maatschappij waar negatief nieuws over kernenergie sneller nieuwswaarde zal hebben. Toch kan KIVI-Ke door in te spelen op de huidige ontwikkelingen (actualiteit) het belang van een gezonde discussie over kernenergie benadrukken. Door de factoren te benadrukken die nieuwswaarde bepalen, kunnen de media eerder geneigd zijn het initiatief tot een “Nederlands Nucleair Partnerschap” op te pikken. Een directe benadering van de burger op de manier van een klassieke overheidscampagne is niet aan te bevelen voor KIVI-Ke of de NNI. Hierbij dient aangetekend te worden dat aan het nut of effect van ondermeer de welbekende Postbus51 campagnes sowieso kan worden getwijfeld (Algemene Rekenkamer, 1991). Een lokaal partnerschap omzeilt gedeeltelijk problemen als hoe bereik ik de man in de straat, omdat representanten van maatschappelijke actoren makkelijker direct te benaderen zijn voor deelname. Tot zover is niet aan de orde gekomen of die representanten op lokaal, regionaal of landelijk niveau zouden moeten worden benaderd. Eigenlijk is het antwoord op Draagvlak voor Kernenergie
22
J. Kleerebezem
deze vraag afhankelijk van de middelen die KIVI-Ke ter beschikking staan. Er kan over gedacht worden drie partnerschappen op te zetten rondom de instellingen in Borssele, Petten en Almelo. Of er kan voor worden gekozen de relevante stakeholders in één partnerschap samen te laten komen. De keuze zal uiteindelijk bepalend zijn voor de benadering van de media en potentiële deelnemers. De medewerking van de NNI zal hierbij wederom van belang zijn. Een lokaal partnerschap is overzichtelijker, maar zal niet voor heel Nederland representatief zijn. Enkele regionale partnerschappen combineren een mate van overzichtelijkheid met een mate van representativiteit. Eén partnerschap zal voor de geïnstitutionaliseerde actoren, landelijke opererend, in het kernenergiedebat echter het meest voor de hand liggend zijn.
3.4.2. Samengevat Het antwoord op de vierde hoofdvraag is in het kort, weinig tot geen. Het is aan te bevelen actoren die kritisch tegenover kernenergie staan juist via de neutrale weg van het partnerschap te benaderen. Op welk niveau (lokaal, regionaal, landelijk) er partnerschappen worden opgezet dient te worden afgewogen aan de beschikbare middelen.
3.4.3. Deelconclusie 4 De manier om op een fundamenteel niveau in te gaan op kritiek ten aanzien van kernenergie, is niet het eenzijdig verkondigen van een nuancerende boodschap door de NNI. De manier om op een fundamenteel niveau het nut van kernenergie in de maatschappij te bespreken ligt in de interactie binnen een partnerschap.
3.5. Draagvlak door profilering • Centrale Onderzoeksvraag:
Kunnen nucleaire instellingen zich maatschappelijk profileren teneinde het draagvlak voor toepassing van kernenergie te vergroten?
3.5.1. Concluderend kader bij de Centrale Onderzoeksvraag De manieren om nucleaire instellingen maatschappelijk te profileren zijn beperkt. Het kernenergievraagstuk leeft niet en dit maakt het tot een ongrijpbaar onderwerp. De vraag, bij wie er draagvlak voor kernenergie moet worden verkregen, wordt op dit moment beantwoord met de directe omwonenden. Echter het kernenergiedebat speelt voor heel Nederland, hierbij mede afhankelijk van ontwikkelingen in omringende landen en daarbuiten. De energievoorziening speelt landelijk en dus zal er ook landelijk moeten worden beslist over de toekomst van kernenergie in Nederland. De politiek en de overheid nemen hierbij een sleutelrol in. Maar de politiek laat niets van zich horen. Zo lang er in de politiek van kernenergie geen (verkiezings)punt wordt gemaakt, zullen de NNI niet de grote massa bereiken. De kiezer, die in principe uiteindelijk bepaalt wie een beslissing mag nemen over de toepassing van kernenergie in Nederland, houdt zich niet dagelijks bezig met kernenergie. Maar gevraagd naar wat die burger vindt van kernenergie, levert een weinig rooskleurig beeld op. Een probleem dat speelt bij profilering is de slechte reputatie en specifiek lage brongeloofwaardigheid waar de NNI mee kampen. Dit is misschien niet eens zo zeer te wijten aan de NNI zelf, de slechte reputatie van het begrip kernenergie straalt op hen af.
Draagvlak voor Kernenergie
23
J. Kleerebezem
Bij dit alles kan aangetekend worden dat media een belangrijke rol spelen in de hedendaagse maatschappij en dus ook bij het kernenergiedebat. De media zijn het kanaal voor de politiek, de industrie en andere belangengroepen om hun standpunten uit te dragen. Het ontbreekt de NNI echter aan een gezamenlijke visie op de toekomst van kernenergie in Nederland. Er is geen duidelijk gezamenlijk standpunt. Om op een hoger niveau te werken aan de profilering van de NNI is een nieuwe aanpak vereist. Een aanpak die de NNI in staat stelt kernenergie weer op de agenda te krijgen. Voor de NNI blijken de landelijke media moeilijk te benaderen en dus blijven de p.r. activiteiten steken op het lokale niveau. Daarom is het idee van een “Nederlands Nucleair Partnerschap” geopperd. Het Belgische voorbeeld doet volgen, een partnerschap biedt de NNI een manier om met relevante stakeholders op neutrale grond in gesprek te treden. KIVI-Ke is het orgaan bij uitstek om het initiatief te nemen tot een dergelijk partnerschap hierbij ondersteund door de NNI. Er zullen hieronder kort 4 fases worden benoemd en beschreven op weg naar een “Nederlands Nucleair Partnerschap”. Fase 1 en 2 spelen in de politiek-bestuurlijke dimensie, in fase 3 en 4 komt de publieksmaatschappelijke dimensie meer tot uiting.
Fase 1: Kernpartnerschap De eerste fase zal een beperkt partnerschap zijn waarin de NNI en relevante belangengroepen zich formeren. Het is in deze fase van belang om te werken aan een gezamenlijke visie op de toepassing van kernenergie. Voor de NNI is dit een tijd van bezinning op de eigen integerheid en andere “karaktertrekken” zoals geloofwaardigheid en vertrouwenswaardigheid. KIVI-Ke treedt in deze fase op als de initiërende actor. Een te ontwikkelen visie binnen dit Kernpartnerschap zal de twee gehanteerde dimensies in deze rapportage moeten omvatten; de politiek-bestuurlijke dimensie (toepassing techniek) en de publieksmaatschappelijke dimensie (omgang omgeving).
Fase 2: Publiekpartnerschap Een tweede fase is om vanuit een gezamenlijke visie contact te zoeken met de relevante stakeholders. Binnen dit kernpartnerschap is het aan te bevelen om een verkennend overleg, een zekere mate van lobbyen, te voeren met de overheid. De contacten van het NNS/KIVIKe bestuur met de overheid zullen aangesproken moeten worden om een nucleus van relevante overheidsvertegenwoordigers te betrekken in het partnerschap. Ook komen de elektriciteitsmaatschappijen in beeld. Zij vormen een potentiële partner voor de NNI waarmee binnen het beleidssubsysteem aan een betere positionering van kernenergie kan worden gewerkt. Deze bedrijfstak heeft tenslotte in de toekomstige energievoorziening van Nederland een belangrijke stem. De politiek-bestuurlijke plaats van kernenergie in de Nederlandse maatschappij zal bij het overleg in deze fase centraal staan.
Fase 3: Mediapartnerschap De derde fase betreft het mediatiseren van het initiatief tot een breder partnerschap. Het betrekken van de media bij het partnerschap is de manier om het partnerschap voor het voetlicht te brengen van een breder publiek. Met het mediatiseren van het partnerschap ontstaat de mogelijkheid om meer stakeholders te betrekken bij het partnerschap. Issuemanagement speelt hierbij een belangrijke rol, centraal staat welke “framing” aan het partnerschap wordt gegeven. Welke beleidsmakelaar treedt bijvoorbeeld op de voorgrond? Wie vormt het gezicht van het partnerschap? Bij issuemanagement komt kortweg aan de orde hoe het initiatief tot een partnerschap wordt gepositioneerd. Het tijdstip waarop fase 3 aanbreekt kan gedeeltelijk parallel lopen met fase 2 maar zal in ieder geval afhangen van exogene factoren. Dit betekent, in de lijn van Draagvlak voor Kernenergie
24
J. Kleerebezem
issuemanagement, het aftasten van het juiste tijdstip voor het initiëren van p.r. activiteiten. Doen er zich bijvoorbeeld gebeurtenissen voor, die het belang van maatschappelijk draagvlak ook urgent maken?
Fase 4: Nederlands Nucleair Partnerschap Met de voorgaande fases is de basis gelegd voor de publieksmaatschappelijke positionering van het partnerschap. Binnen het partnerschap kunnen de voors en tegens van kernenergie op inhoudelijke gronden worden besproken met NNS/KIVI-Ke als neutrale gespreksleider. Als doelstelling voor een “Nederlands Nucleair Partnerschap” kan worden gekozen na te gaan welk nut kernenergie kan hebben voor Nederland in de toekomst. De doelstelling laat de uitkomsten van het partnerschap open. Met het betrekken van de overheid, de media en andere relevante maatschappelijke actoren kan er gewerkt worden aan een grotere acceptatie van kernenergie als mogelijke optie voor de toekomst. Een verdienste van het partnerschap is het verenigen van de twee in dit rapport besproken dimensies. Hiermee vormt dit initiatief de manier om kernenergie weer terug op de politieke agenda te zetten.
3.5.2 Hoofdconclusie Met betrekking tot de Centrale Onderzoeksvraag kan geconcludeerd worden dat het inderdaad mogelijk is voor de nucleaire instellingen om zich maatschappelijk te profileren teneinde het draagvlak voor toepassing van kernenergie te vergroten. Het is in de vorm van een Nederlands Nucleair Partnerschap dat de NNI zich op een positieve manier kunnen profileren als een groep actoren met oog voor de maatschappij en de toekomst. Een toekomst waarbij kernenergie een geaccepteerd onderdeel van onze maatschappij kan zijn, een toekomst waar de NNI deel van uitmaken.
Draagvlak voor Kernenergie
25
J. Kleerebezem
4. Tot slot Deze rapportage heeft in beeld gebracht met welke moeilijkheden de NNI kampen bij het zoeken naar breder draagvlak voor hun activiteiten. Gezegd kan worden dat de geschiedenis van de toepassing van kerntechnologie hieraan ten grondslag ligt. Ondanks deze problematische geschiedenis, die afstraalt op de NNI, is er in deze rapportage een route aangewezen die de NNI onder auspiciën van KIVI-Ke kunnen volgen op weg naar een grotere maatschappelijke acceptatie. Wat ook duidelijk naar voren is gekomen tijdens het onderzoek is het gebrek aan samenwerking tussen de verschillende NNI. Aan het einde van dit rapport kan hierover gezegd worden dat ook hier KIVI-Ke een coördinerende rol op zich kan nemen. Dit geldt niet alleen bij de aanzet tot een “Nederlands Nucleaire Partnerschap”. Ook tijdens een partnerschap kan er de noodzaak of de kans zijn om, via de media, naar buiten te treden. Hier komt het beschreven concept van issuemanagement bij kijken, een aanpak die wellicht een uitbreiding van de beschikbare middelen van KIVI-Ke vereist. Er zijn kort vier fases beschreven op weg naar het voorgestelde “Nederlands Nucleair Partnerschap”, vier fases die wellicht gedeeltelijk parallel lopen. De duur van de fases en de tijdstippen waarop ze ingaan, is vooralsnog onbekend. Wat wel bekend is, is dat KIVI-Ke met fase 1 reeds dient te beginnen. Wil nucleair Nederland daadwerkelijk de positie van kernenergie in de maatschappij veranderen dan is samenwerking, partnerschap, cruciaal. De rol van KIVI-Ke binnen het Kernpartnerschap kan zodoende veranderen, uit het overleg kan een nieuw orgaan ontstaan dat de rol van beleidsmakelaar op zich neemt. Voor KIVI-Ke is het derhalve nuttig om na te gaan met wie zij zelf als beleidsmakelaar een samenwerkingsverband kan aangaan. Organisaties als de NNS, de Dutch Young Generation en de stichting Kernvisie komen hierbij in beeld. Tot slot kan gesteld worden dat een “Nederlands Nucleair Partnerschap” niet alleen kan bijdragen aan de bespreekbaarheid van kernenergie, het zal ook mede de heersende perceptie over de gesloten cultuur van de Nederlandse nucleaire instellingen kunnen doorbreken.
Draagvlak voor Kernenergie
26
J. Kleerebezem
Verkorte literatuurlijst De Belgische Vereniging voor Stralingsbescherming (2003). Perceptie van het stralingsrisico. Annalen van de Belgische vereniging voor stralingsbescherming, 28. Algemene Rekenkamer (1991). Overheidsvoorlichting: Een evaluatie van bereik en effecten van voorlichtingscampagnes. Tweede Kamer 1990-1991, 22, 152. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Bartels, G., Nelissen, W. & Ruelle, H. (Ed.) (1998). De transactionele overheid: Communicatie als instrument: Zes thema's in de overheidsvoorlichting. Houten/Zaventem: Bohn, Stafleu en van Loghum. Dam, H. van (2003). Kernthema's (afscheidsrede). TU Delft. European Commission (2002). Eurobarometer 56.2, Europeans and radioactive waste, INRA (Europe) European Coordination Office sa for DG Energy and Transport, DG Press and Communication. Fombrun, C.J. (1996). Reputation: Realizing value from the corporate image. Boston: Harvard Business School Press. Frerichs, R. (2003). Oordeel over kernenergie in de lift. (samenvatting), NIPO het marktonderzoekinstituut. Sabatier, P. A. (1987). Knowledge, policy-oriented learning, and policy change: An advocacy coalition framework. Knowledge, 8, 649-692. Sabatier, P. A. (1988). An advocacy coalition model of policy change and the role of policyoriented learning therein. Policy Sciences, 21, 129-168. Slingerland, S. & Bello, O., Davidson, M., Loo, K. van, Rooijers, F. & Sevenster, M. (2004). Het nucleaire landschap: Verkenning van feiten en meningen over kernenergie. Den Haag: Rathenau Instituut. Werkdocument 94. Woerkum, C. M. J. van (1997). Communicatie en interactieve beleidsvorming. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Woerkum, C. M. J., van & Meegeren, P. van (red.) (1999). Basisboek communicatie en verandering. Amsterdam: Boom.
Draagvlak voor Kernenergie
27
J. Kleerebezem
Zusammenfassung & Résumé Zusammenfassung Die Kernenergie steht immer öfter im öffentlichen Interesse. Dies gibt Anlass zu hinterfragen, welche wirtschaftlichen Positionen die nuklearen Betreiber einnehmen. Im Rahmen dieses Berichts wird diese Frage behandelt. Die zentrale Frage heißt: Können nukleare Betreiber sich wirtschaftlich profilieren, um die die Anwendungsbereiche der Nuklearenergie zu erweitern? Die Möglichleiten sich wirtschaftlich zu profilieren (erste Frage), sind für die nuklearen Betreiber beschränkt. Alle Argumente pro und kontra zur Nutzung der Kernenergie (Frage 2) sind bereits dargestellt, so dass ein gegenseitiges Einlenkung unwahrscheinlich ist. Trotzdem ist die Zunahme der Akzeptanz eine Möglichkeit für die Betreiber sich zu profilieren (Frage 3). Öffentliche Antworten zur Kritik an der Kernenergie (Frage 4) werden aber nur geringfügig zu einer Verbreiterung des Anwendungsbereichs der Kernenergie beitragen. Daher wird eine andere Vorgehensweise empfohlen. Nach belgischem Vorbild wird die Möglichkeit zu einer offenen Diskussion in einer “Hollaendischen Nuklearen Partnerschaft“ erörtert. Die zentrale Frage kann auf diese weise positiv beantwortet werden. Eine Partnerschaft ist der empfohlene Weg, um mit den Akteuren aus dem Kernernergiebereich ins Gespräch zu kommen. Zusammenfassend ist eine konstruktive Partnerschaft zwischen den Interessensgruppen als Ziel anzusehen.
Résumé Depuis quelque temps le public s'intéresse à nouveau pour l'emploie de l'énergie nucléaire. Dans le cas où l'énergie nucléaire est remise à l'agenda ceci mène à une réflexion sur la position sociale des institutes nucléaires. Cette question est choisie comme sujet de ce rapport. La question centrale qui est posée est: est-ce que les institutes nucléaires peuvent se profiler dans la société à fin d'agrandir le soutien pour l'application de l'énergie nucléaire. La question de quelles manières les institutes nucléaires se peuvent profiler en société (Question cardinale 1) rapporte que les possibilités sont limitées. Les arguments employés pour et contre l'énergie nucléaire (Question cardinale 2) se sont décristallisés, les moyens de persuasion sont épuisées. Un message que pourtant permet aux institutes de se profiler utilement (Question cardinale 3) 's oriente à recevoir l'acceptation. L'effet d'une réponse publique au critique contre l'emploie de l'énergie nucléaire (Question cardinale 4) contribuera peu voire rien de tout à créer un plus grand soutien. C'est pour cela que nous conseillons une autre approche. Nous discutons la possibilité d'une discussion ouverte dans un "Partenariat nucléaire Néerlandais". D’après le modèle Belge. Ainsi il sera possible de trouver une réponse positive à la question centrale qui est posée dans ce rapport. Un partenariat est la voie conseillée à discuter avec les partenaires dans l'environnement des institutes nucléaires. En bref: soutien par partenariat.
Draagvlak voor Kernenergie
28
J. Kleerebezem
Draagvlak voor Kernenergie
29
J. Kleerebezem