Zwerfjongeren in Utrecht Omvang en profiel van de zwerfjongerenpopulatie
Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg Mariëlle Beijersbergen Carinda Jansen Judith Wolf
1
Colofon Onderzoek:
Zwerfjongeren in Utrecht Omvang en profiel van de zwerfjongerenpopulatie
Opdrachtgever:
DMO Gemeente Utrecht
Financier:
DMO Gemeente Utrecht
Eindverantwoordelijke:
Prof. Dr. J. Wolf
Projectleiding:
Dr. M. Beijersbergen
Projectuitvoering:
Drs. C. Jansen & Dr. M. Beijersbergen
Adviseur bij omvangschatting:
Prof. Dr. P. van der Heijden
© 2008 UMC St Radboud Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het UMC St Radboud Nijmegen, het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg.
2
Inhoudsopgave 1
Opzet en uitvoering van het onderzoek ........................................................................................... 4 1.1 Achtergrond en doelen ............................................................................................................ 4 1.2 Onderzoeksvragen .................................................................................................................. 4 1.3 Definitie .................................................................................................................................... 4 1.4 Onderzoeksactiviteiten ............................................................................................................ 4 1.5 Onderzoeksperiode en betrokkenheid van organisaties ......................................................... 6 1.6 Leeswijzer ................................................................................................................................ 6 2 Omvang van de populatie zwerfjongeren in Utrecht ....................................................................... 7 2.1 Schatting van feitelijk dakloze jongeren .................................................................................. 7 2.2 Telling van residentieel dakloze jongeren ............................................................................... 8 2.3 Totaal aantal zwerfjongeren in Utrecht .................................................................................... 8 3 Profiel en bestaansvoorwaarden ..................................................................................................... 9 3.1 Demografische kenmerken ...................................................................................................... 9 3.2 Woonsituatie; heden en verleden .......................................................................................... 10 4 Lichamelijke & psychische gezondheid en middelengebruik ........................................................ 11 4.1 Lichamelijke gezondheid ....................................................................................................... 11 4.2 Psychische gezondheid ......................................................................................................... 11 4.3 Middelengebruik .................................................................................................................... 11 4.4 Comorbiditeit.......................................................................................................................... 12 4.5 Perspectief van professionals ................................................................................................ 12 5 Sociale relaties .............................................................................................................................. 13 5.1 Contact met familie & vrienden .............................................................................................. 13 5.2 Ervaren steun van familie & vrienden .................................................................................... 13 5.3 Algemene waardering contacten ........................................................................................... 13 6 Veiligheid ....................................................................................................................................... 14 6.1 Veiligheid ............................................................................................................................... 14 6.2 Contacten met politie ............................................................................................................. 14 7 Kwaliteit van leven ......................................................................................................................... 15 7.1 Objectieve kwaliteit van leven ............................................................................................... 15 7.2 Subjectieve kwaliteit van leven .............................................................................................. 15 8 Zorgbehoeften en ontvangen zorg ................................................................................................ 16 8.1 Gewenste hulp ....................................................................................................................... 16 8.2 Gekregen hulp ....................................................................................................................... 17 8.3 Zorgconfiguraties ................................................................................................................... 17 8.4 Juistheid van de hulp ............................................................................................................. 19 8.5 Veranderingen in de situatie sinds aanvang hulp .................................................................. 19 8.6 Zorggebruik ooit in het leven ................................................................................................. 20 8.7 Actueel zorggebruik ............................................................................................................... 20 8.8 De keten nader beschouwd ................................................................................................... 20 9 Woon- en toekomstwensen ........................................................................................................... 22 9.1 Woonwensen ......................................................................................................................... 22 9.2 Begeleidingswensen .............................................................................................................. 22 9.3 Toekomstwensen................................................................................................................... 23 10 Feitelijk versus residentieel dakloze jongeren ........................................................................... 24 10.1 Definitie .................................................................................................................................. 24 10.2 Resultaten .............................................................................................................................. 24 11 Resumé en Aanbevelingen ....................................................................................................... 25 11.1 Resumé ................................................................................................................................. 25 11.2 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................ 27 12 Literatuur & bronnen .................................................................................................................. 31 Bijlages .................................................................................................................................................. 33
3
1 Opzet en uitvoering van het onderzoek 1.1
Achtergrond en doelen
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Utrecht stelde begin 2007 het Advies Aanpak Zwerfjongeren op (Wal, 2007). Één van de adviezen was het uitvoeren van een schatting van 1 de omvang van het aantal zwerfjongeren . Naast het ontbreken van inzicht in de omvang van de groep is er ook geen informatie beschikbaar over het profiel van deze groep jongeren in de Utrechtse opvang. Dergelijke informatie is van belang voor het nemen van gefundeerde beleidsbeslissingen. De Gemeente Utrecht heeft het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud Nijmegen, gevraagd om onderzoek te doen naar omvang en profiel van de groep jongeren in de opvang, alsmede naar de afstemming tussen vraag en aanbod bij deze groep. Het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg voert in opdracht van de Gemeente Utrecht reeds activiteiten uit in het kader van de lokale OGGZ monitor Utrecht. Het onderzoek naar jongeren in de opvang past binnen deze opdracht.
1.2
Onderzoeksvragen
Het onderzoek moest antwoord geven op de volgende vragen: 1. Wat is in de gemeente Utrecht de omvang van de populatie zwerfjongeren? 2. Wat is het profiel van de door de Utrechtse opvang bereikte groep zwerfjongeren in termen van demografische kenmerken, kwaliteit van leven, gezondheid, middelengebruik, veiligheid, relaties, zorgbehoeften, zorggebruik en woon-/begeleidingswensen? 3. Wat is bij jongeren in de opvang aan zorg nodig en in hoeverre wordt hierin voorzien?
1.3
Definitie
In dit onderzoek is uitgegaan van de definitie van het Ministerie van VWS (2004) voor zwerfjongeren: Jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in de opvang verblijven (zonder de begeleiding van ouders). Wij onderscheiden feitelijk en residentieel dakloze jongeren; Feitelijk dakloze jongeren zijn jongeren tot vijfentwintig jaar die voor hun overnachting vooral zijn aangewezen op straat of op een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen in de maatschappelijke opvang of tijdelijk verblijven bij familie, vrienden of kennissen. Residentieel dakloze jongeren zijn jongeren tot vijfentwintig jaar die als bewoner zijn ingeschreven bij instellingen voor jeugdhulpverlening of maatschappelijke opvang. Het gaat hierbij om (zicht)pensions, vormen van begeleid wonen en dergelijke.
1.4
Onderzoeksactiviteiten
Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn de volgende onderzoeksactiviteiten uitgevoerd: a) Schatten en tellen van het aantal zwerfjongeren b) Interviews met zwerfjongeren (survey) c) Enquêtes over jongeren ingevuld door de medewerkers d) Rondetafelgesprek met professionals
1
Aangezien de term zwerfjongeren als stigmatiserend kan worden ervaren en veel dakloze jongeren zich hierin niet herkennen, gebruiken we in dit rapport bij voorkeur de term „dakloze jongeren‟.
4
1.4.1 Schatten en tellen van het aantal bewoners en bezoekers 2
De bepaling van de omvang van de populatie zwerfjongeren in Utrecht is gebeurd door: Het met behulp van statistische modellen schatten van de groep feitelijk dakloze jongeren tot 25 jaar. Hiervoor maakten wij gebruik gemaakt van registraties van 4 laagdrempelige Utrechtse voorzieningen waar dakloze jongeren (en volwassenen) komen (zie bijlage 1). Een telling van de groep residentieel dakloze jongeren tot 25 jaar in 17 Utrechtse woonvoorzieningen voor volwassenen en jongeren (zie bijlage 1).
1.4.2 Interviews met jongeren in de Utrechtse opvang In de interviewperiode, die liep van 7 januari tot 27 februari, zijn bij 12 voorzieningen in de gemeente Utrecht in totaal 124 jongeren benaderd voor deelname aan een interview. Om uiteenlopende redenen werden 34 jongeren niet geïnterviewd. De jongeren die voldeden aan de definitie van de doelgroep en aan een interview wilden meewerken, tekenden een toestemmingsverklaring. Voor minderjarige respondenten werd toestemming gevraagd aan een wettelijk vertegenwoordiger. De interviews werden afgenomen door 11 getrainde interviewers. De vragenlijst omvatte ook gestandaardiseerde meetinstrumenten, zoals voor het meten van depressiviteit. De interviews duurden gemiddeld anderhalf uur. Na afloop van een volledig interview ontvingen de jongeren 15 euro. Van de 90 uitgevoerde interviews met jongeren, kwamen er uiteindelijk 77 (62% van de 124 benaderde jongeren) in aanmerking voor analyse en rapportage. Bijlage 2 geeft een uitgebreide toelichting op de benadering en selectie van de zwerfjongeren in dit onderzoek. Daarnaast geeft deze bijlage inzicht in de vragenlijst.
1.4.3 Enquêtes over jongeren ingevuld door medewerkers Indien de jongere met wie een interview was gedaan hiervoor toestemming gaf, hebben we een enquête voorgelegd aan een medewerker die de jongere goed kent. Deze enquête bevatte vragen over: 1. De medewerker en diens contact met de jongere over wie de vragenlijst werd ingevuld; 3 2. De psychische gezondheid van de jongere ; 3. De woon- en begeleidingswensen voor de jongere. Op deze manier konden we ook vanuit het perspectief van de medewerkers inzicht krijgen in de situatie van de jongere. Van alle geïnterviewde jongeren, gaven er 57 toestemming om een enquête aan een medewerker voor te leggen. In totaal retourneerden 32 medewerkers de enquêtes (56%). Aangezien twee enquêtes te laat binnenkwamen om nog mee te nemen in de analyses, zijn de resultaten gebaseerd op 30 enquêtes.
1.4.4 Rondetafelgesprek met professionals Om zicht te krijgen op het profiel van de jongeren, de hulpbehoefte van de jongeren, de door de jongeren ontvangen hulp, en de samenwerking tussen de opvanginstellingen, organiseerden wij een rondetafelgesprek met professionals. Dit anderhalf uur durende gesprek vond met zes professionals plaats in januari 2008 (zie bijlage 1). De informatie die naar voren kwam uit het gesprek is in dit rapport in verschillende hoofdstukken gebruikt.
2
De onderzoekers van het UMC Radboud hebben eerder vergelijkbare onderzoeken gedaan in Den Haag (Wolf e.a., 2002), Zeeland (Jansen e.a., 2007), Zwolle (Vocks e.a., 2007) en Zaanstreek (Vocks e.a., 2008). 3 De vragen die we hiervoor hebben gebruikt zijn afkomstig uit de gestandaardiseerde „Strengths and Difficulties Questionnaire‟ voor leraren (Goodman, 1997; www.sdqinfo.com).
5
1.5
Onderzoeksperiode en betrokkenheid van organisaties
De onderzoeksactiviteiten zijn uitgevoerd in de periode van november 2007 tot en met maart 2008. De looptijd van het onderzoek was vijf maanden. Bij het onderzoek werden instellingen voor de opvang van (zwerf-)jongeren, maatschappelijke opvanginstellingen en andere relevante partijen intensief betrokken. Ten behoeve van het onderzoek werd een begeleidingscommissie ingesteld.
1.6
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de resultaten van de omvangschatting. In hoofdstuk 3 tot en met 8 komt het profiel van de zwerfjongeren in de Utrechtse opvang aan de orde. Per thema worden de belangrijkste uitkomsten weergegeven. Hoofdstuk 9 beschrijft de woon- en begeleidingswensen en de toekomstperspectieven van de jongeren, vanuit de visie van de jongeren zelf en vanuit de optiek van de medewerkers. In hoofdstuk 10 worden de kenmerken van de feitelijk en residentieel dakloze jongeren met elkaar vergeleken. Het laatste hoofdstuk bevat een resumé van de resultaten en aanbevelingen. Het rapport kent ook een aantal bijlagen. Bijlage 1 laat zien welke organisaties aan dit onderzoek hebben meegewerkt. In bijlage 2 staat meer informatie over de uitvoering van de survey. De methode van de omvangschatting staat beschreven in bijlage 3. Tenslotte, zijn in bijlage 4 de gegevens waarover in dit rapport uitspraken worden gedaan in een tabellenboek opgenomen.
6
2 Omvang van de populatie zwerfjongeren in Utrecht Om zicht te krijgen op de totale groep zwerfjongeren in Utrecht selecteerden we 23 voorzieningen (zie bijlage 1). Tot de selectie horen voorzieningen die zich richten op specifiek de opvang en begeleiding van zwerfjongeren (9) én voorzieningen in de maatschappelijke opvang (14). In de laatste week van januari en de eerste week van februari 2008 hielden medewerkers van deze 23 voorzieningen registraties bij van bezoekers en bewoners tot 25 jaar. Uiteindelijk schatten wij 4 op grond van 21 registraties het aantal feitelijk dakloze jongeren en telden wij het aantal residentieel dakloze jongeren. De combinatie van deze twee uitkomsten (schatting en telling) levert zicht op het totale aantal zwerfjongeren in Utrecht. Bijlage 3 geeft een uitgebreide toelichting op de gedane omvangschatting en de uitgevoerde analyses en de aannames hierbij.
2.1
Schatting van feitelijk dakloze jongeren
In totaal zijn in de meetperiode van twee weken bij vier laagdrempelige voorzieningen 34 feitelijk dakloze jongeren geregistreerd: 23 jongens en 11 meiden. De gemiddelde leeftijd is 22 jaar, variërend van 19 tot 25 jaar. Feitelijk dakloze meiden zijn gemiddeld drie jaar jonger dan jongens (20 versus 23 jaar). Bijna de helft (47%) werd geregistreerd bij laagdrempelige opvangvoorzieningen in de maatschappelijke opvang. Op basis van de geregistreerde feitelijk dakloze jongeren schatten wij het totaal aantal feitelijk dakloze jongeren in de meetperiode op gemiddeld 93 met een ondergrens van 34 en een bovengrens van 157 jongeren. Door de grote marges en de aanname van de schattingsmethode dient deze schatting met grote voorzichtigheid te worden gehanteerd (zie ook bijlage 3). De professionals in het Utrechtse veld schatten het aantal feitelijk dakloze jongeren binnen de marges van de schatting of iets hoger in: Óók jongeren die nog niet in contact zijn met de hulpverlening, maar wel rondzwerven? Daar vraag je me wat, ik denk zeker wel zo’n 150. (Schatting professional) Dat zijn er best heel veel… (stilte)… Tweehonderd…. (stilte)… Als het er niet meer zijn. (Schatting professional) Één professional geeft in een telefonisch gesprek aan dat er zowel een risico is van onderschatting als van overschatting van de groep feitelijk dakloze jongeren. Het risico op onderschatting ligt erin dat een deel van de groep niet in beeld is bij de hulpverlening. Anderzijds is er een kans op overschatting vanwege de door de professionals beleefde zorgzwaarte van de groep.
4
Net als bij de survey hebben we de gegevens van het KTC van de Rading en van de afdeling tienermoeders van Vieja uiteindelijk niet meegenomen in de telling (zie bijlage 2).
7
Tijdens het rondetafelgesprek is expliciet gevraagd naar de zwerfjongeren die niet in beeld zijn bij de voorzieningen. Een professional zegt hierover: Ze kunnen net iets te vaak bij vriendjes en vriendinnetjes terecht. Die willen niet tussen de daklozen, zo’n beeld hebben ze daarvan. Maar die hebben al wel een hele grote problematiek (professional, rondetafelgesprek).
2.2
Telling van residentieel dakloze jongeren
In de meetperiode begin 2008 telden wij bij 17 opvangvoorzieningen in Utrecht in totaal 143 residentieel dakloze jongeren: 89 jongens en 54 meiden. Deze jongeren zijn gemiddeld 21 jaar oud. Dertig van hen (21%) werden geregistreerd bij woonvoorzieningen van de maatschappelijke opvang.
2.3
Totaal aantal zwerfjongeren in Utrecht
Als we de cijfers van de schatting van de feitelijk dakloze jongeren en de telling van de residentieel dakloze jongeren bij elkaar optellen kunnen we stellen dat de groep zwerfjongeren in Utrecht in de laatste week van januari en de eerste week van februari 2008 geschat wordt op 236 jongens en 5 meiden, met een ondergrens van 177 en een bovengrens van 300 jongeren . Dit betekent dat gemeente Utrecht vier zwerfjongeren per duizend jonge inwoners van 15 tot 25 jaar kent (www.cbs.nl). Dit aantal per duizend is hoger dan het aantal dat de Algemene 6 Rekenkamer vond voor heel Nederland (2008) . Deze bevinding sluit aan bij eerder onderzoek dat aantoonde dat zwerfjongeren niet in gelijke mate verspreid zijn over het land, maar zich vooral in de Randstad concentreren (Korf e.a., 1999). Recent, begin 2008, bracht de Algemene Rekenkamer (weer) een rapport uit over de opvang van zwerfjongeren in centrumgemeenten (Algemene Rekenkamer, 2008). De door de Rekenkamer gerapporteerde schattingen van de populatie zwerfjongeren in de centrumgemeenten zijn gebaseerd op inschattingen door de gemeenten zelf. De gemeente Utrecht kwam in 2007 uit op een minimaal aantal zwerfjongeren van 120 en een maximum aantal van 200. De in onderhavig onderzoek gevonden schatting van 236 is hoger dan het op basis van sleutelfiguren bij de gemeente in 2007 ingeschatte maximum van 200 zwerfjongeren.
5
Naast feitelijk en residentieel dakloze jongeren registreerden de organisaties ook jongeren die gehuisvest zijn, maar nog niet geheel zelfstandig wonen. Zij krijgen een vorm van begeleiding door medewerkers van één van de geselecteerde voorzieningen. Het gaat om 18 meiden en 18 jongens. De meiden zijn gemiddeld 22 jaar, de jongens een jaar ouder. Aangezien (marginaal) gehuisveste jongeren buiten de scoop van dit onderzoek vallen, is niet getracht de totale omvang van deze groep te registreren. Het nu gevonden aantal van 36 geeft dus geen totaalbeeld van deze groep in Utrecht. 6 Gebaseerd op het gemiddeld aantal zwerfjongeren in 2007 (Algemene Rekenkamer, 2008) en het totaal aantaljongeren tussen de 15 en de 25 in Nederland op 1 januari 2007 (www.cbs.nl).
8
3 Profiel en bestaansvoorwaarden 3.1
Demografische kenmerken
3.1.1 Geslacht & leeftijd De groep geïnterviewde zwerfjongeren (N = 77) bestaat uit 24 meiden (31%) en 53 jongens (69%). Zij zijn gemiddeld 21 jaar oud (range 17-25 jaar).
3.1.2 Gemeente van herkomst Meer dan de helft van de meiden en jongens (57%) woonde al in gemeente Utrecht, voordat zij hulp of opvang kregen van een Utrechtse voorziening.
3.1.3 Geboorteland & nationaliteit 71% van de jongeren is in Nederland geboren. 54% van de jongeren heeft 1 of 2 ouders die niet in Nederland geboren zijn. Dit betekent dat volgens de CBS definitie iets meer dan de helft van de jongeren allochtoon is. Als de jongeren wordt gevraagd naar hun nationaliteit zegt 77% de Nederlandse nationaliteit te hebben (bezit een Nederlands paspoort). 12% van de meiden en jongens heeft de Marokkaanse nationaliteit. Andere jongeren hebben de Surinaamse, Armeense, of Belgische nationaliteit, of een andere Afrikaanse nationaliteit. Van hen heeft één jongere geen verblijfsvergunning.
3.1.4 Burgerlijke staat en kinderen Geen van de jongeren is getrouwd (geweest). 10% van de jongeren heeft kinderen.
3.1.5 Opleiding Op de vraag wat de hoogst voltooide opleiding is, antwoordde 51% van de jongeren „geen of lager onderwijs‟. 39% voltooide een vorm van middelbaar onderwijs, vooral MAVO of VMBO en 10% rondde hoger middelbaar onderwijs af.
3.1.6 Inkomsten & schulden De meeste jongeren hadden in het jaar voorafgaand aan het interview twee bronnen van inkomsten (1,9). Een uitkering was voor 55% van hen een bron van inkomen, al dan niet naast inkomen uit andere bronnen. 48% ontving in het jaar voorafgaand aan het interview inkomen uit werk met een arbeidsovereenkomst. 26% verdiende geld door arbeid zonder contract. En nog eens 26% van de jongeren voorzag zich van inkomen door illegale activiteiten, zoals diefstal. Een groot deel (77%) geeft aan dat zij schulden hebben. Het gemiddelde schuldbedrag is bijna 6000 euro, variërend van 150 tot 25.000 euro.
3.1.7 Daginvulling 18% van de jongeren heeft, op het moment van het interview, werk met een contract, 9% volgt een opleiding, 5% verricht vrijwilligerswerk en één jongere (1%) verblijft dagelijks in een dagactiviteitencentrum. 12% van de jongeren geeft aan een andere dagbesteding te hebben, zoals dagbehandeling of het verzorgen van zijn/haar kind. De meerderheid van de jongeren (58%) heeft echter geen vaste daginvulling ten tijde van het interview.
9
3.2
Woonsituatie; heden en verleden
3.2.1 Geschiedenis van dakloosheid e
De jongeren verlieten gemiddeld rond hun 16 jaar de oorspronkelijke woonsituatie (range 4-23, 7 mediaan = 17). Dit komt overeen met de bevindingen van Korf e.a. (2004) naar zwerfjongeren in Flevoland. De belangrijkste redenen voor dit vertrek waren: Er was veel ruzie 44% Contact met (stief)vader was niet goed 30% Problemen met justitie/politie 30% Contact met (stief)moeder was niet goed 27% Lichamelijk, geestelijke en/of seksuele mishandeling 25% Redenen voor het vertrek uit de oorspronkelijke woonsituatie liggen dus geregeld in de relatie/omgang tussen ouders en jongeren. Jongeren geven echter ook aan dat het vertrek te maken heeft met problemen op school (21%) of bijvoorbeeld met hun eigen verslaving aan drugs (14%). Veel jongeren kwamen in eerste instantie in een opvang- of woonvoorziening voor jeugd, zoals een jongerencrisisopvang of een internaat. Na het vertrek uit de oorspronkelijke woonsituatie hebben de jongeren gemiddeld vijf opvangsituaties gekend, variërend van één tot dertien. Sinds hun vertrek uit de oorspronkelijke woonsituatie, heeft 64% tijdelijk bij familie, vrienden of kennissen overnacht. 34% van de jongeren is voor korte of langere tijd aangewezen geweest op slapen op straat of in de openbare ruimte en 17% deed ooit een beroep op de nachtopvang.
3.2.2 Actuele woon-/verblijfsituatie De meeste jongeren hebben in de maand voorafgaand aan het interview op meer dan één locatie geslapen. Zij vonden in die periode vooral tijdelijk onderdak bij familie en vrienden (49%) en/of verbleven in een woonvoorziening voor jongeren (49%). Een kleinere groep (14%) was (een deel) van de maand voorafgaand aan het interview gehuisvest. 10% was gedurende minstens één nacht aangewezen op slapen in de nachtopvang (zoals Centrum Vaartserijn, het Catharijnehuis of de Sleepinn). Vijf jongeren (6%) brachten één of meer nachten door op straat. Zij merkten gedurende de interviews overigens op dat zij niet feitelijk op straat slapen: Nee, ik slaap niet op straat. Ik loop er gewoon de hele nacht rond. (vrouw, 20) De jongeren krijgen gemiddeld al ruim een jaar (13,2 maanden) opvang of begeleiding van de voorziening waar we hen interviewden.
7
De mediaan is het middelste getal in een verdeling.
10
4 Lichamelijke & psychische gezondheid en middelengebruik 4.1
Lichamelijke gezondheid
De jongeren vinden hun lichamelijke gezondheid over het algemeen „redelijk‟. Gemiddeld rapporteren zij twee lichamelijke klachten. Het gaat dan vooral om klachten van het zenuwstelsel en zintuigen (bijvoorbeeld hoofdpijn) (45%), klachten van spieren/skelet/bindweefsel (waaronder rugpijn) (39%) en klachten van maag en darmstelsel (bijvoorbeeld buikpijn) (29%). 42% van de jongeren heeft in de afgelopen 30 dagen problemen met het gebit gehad. Van de gehele groep jongeren heeft 32% in de afgelopen 2 jaar geen hulp van de tandarts gekregen. Wat betreft verzekeringen, zegt 12% van de jongeren niet verzekerd te zijn voor ziekte- en/of tandartskosten. Tenslotte, vonden we dat in de 30 dagen voorafgaand aan het interview vier op de tien jongeren pijnstillers slikte, zoals paracetamol.
4.2
Psychische gezondheid
De jongeren ervaren hun psychische gezondheid over het algemeen als „niet slecht, niet goed‟. 65% van de jongeren had in de week voorafgaand aan het interview depressieve symptomen die wijzen op de aanwezigheid van depressie (zie bijlage 4). Als aan jongeren vragen worden gesteld over de dood en zelfmoord, blijkt dat 35% van de jongeren de afgelopen twee weken veel over de dood heeft nagedacht. 22% had het gevoel dood te willen zijn en 20% heeft in deze periode aan zelfmoord gedacht. In het afgelopen half jaar zeggen zes jongeren (8%) een zelfmoordpoging te hebben gedaan. Gedurende hun leven heeft bijna een kwart van de groep jongeren een zelfmoordpoging ondernomen. Op een 10-puntsschaal (0 = niet waar tot 10 = zeker waar) scoren de jongeren door middel van zelfrapportage: een 4,7 voor hyperactiviteit/aandachtstekortproblemen (bijvoorbeeld rusteloos, overactief, gemakkelijk afgeleid) een 4,0 voor emotionele problemen (bijvoorbeeld vaak ongelukkig, voor heel veel bang) een 3,1 voor gedragsproblemen (bijvoorbeeld vecht vaak, liegt vaak en pikt dingen) Op deze schalen geven medewerkers (N = 30) de jongeren significant hogere scores (respectievelijk 5,7; 5,1; 3,7) dan de jongeren zelf (n = 30, respectievelijk 4,3; 3,5; 2,7). Er is een verband tussen door de jongeren gerapporteerde gedragsproblemen en al dan niet gearresteerd zijn het afgelopen jaar: jongeren die gearresteerd zijn rapporteren meer gedragsproblemen (3,8) dan jongeren die niet gearresteerd zijn (2,2). Van de jongeren gebruikte 17% slaapmiddelen in de 30 dagen voorafgaand aan het interview. 13% slikte kalmeringsmiddelen en 10% gebruikte antipsychotica. Een klein deel (6%) gaf aan antidepressiva te gebruiken.
4.3
Middelengebruik
70% van de jongeren drinkt nooit tot hooguit 4 keer per maand alcohol. Van de jongeren die in de afgelopen zes maanden alcohol hebben gedronken, zegt 10% (6 jongeren) dat het zeker waar is dat ze problemen hebben ondervonden door hun alcoholgebruik; 16% (9 jongeren) geeft aan dat het zeker waar is dat hun omgeving zorgen heeft geuit over hun alcoholgebruik. 53% van de jongeren gebruikt (bijna) dagelijks cannabis. Een klein deel (8%) gebruikt amfetamines (bijna) dagelijks. 7% van de jongeren gebruikt andere drugs (bijna) dagelijks, zoals cocaïne. 39% van de jongeren zegt het afgelopen half jaar geen drugs te hebben gebruikt. Als de jongeren, die de afgelopen zes maanden drugs gebruikten, wordt gevraagd of ze problemen hebben gehad door hun drugsgebruik zegt 18% dat dit een beetje waar is en 36% dat dit zeker waar is. Het percentage jongeren dat (bijna) dagelijks cannabis gebruikt ligt in dit onderzoek hoger dan in eerder onderzoek. Jansen e.a. (2007) vond dat 30% van de zwerfjongeren in Zeeland (bijna) dagelijks cannabis gebruikten en Korf e.a. (2004) vonden een percentage van 35% bij zwerfjongeren in Flevoland.
11
4.4
Comorbiditeit
Wanneer lichamelijke problemen, depressie en drugsgebruik gecombineerd voorkomen, spreken we van comorbiditeit. 41% van de jongeren heeft twee van deze problemen, het gaat dan overwegend om de combinatie lichamelijke klachten en depressie. 30% van de jongeren heeft problemen op alle drie de gebieden.
4.5
Perspectief van professionals
Als de professionals tijdens het rondetafelgesprek wordt gevraagd naar de psychische problematiek van jongeren dan gaat het volgens hen om een flinke groep die problemen heeft. Ook in een telefonisch interview geeft een professional aan dat het aantal zwerfjongeren met psychiatrische problemen groot is, mogelijk 70%. Daarnaast heerst bij de professionals van het rondetafelgesprek de indruk dat er veel zwakbegaafde zwerfjongeren zijn. Tijdens een telefonisch interview schatte een professional dit aantal op 10-20%. Tenslotte, wordt het blowen van de jongeren als een probleem gezien. Professionals zeggen tijdens het rondetafelgesprek: Als onder psychiatrie ook druggebruik wordt verstaan, dan heeft 100% een psychiatrisch probleem. Ze blowen allemaal (professionals, rondetafelgesprek)
12
5 Sociale relaties 5.1
Contact met familie & vrienden
De zwerfjongeren hebben gemiddeld meer contact met hun vrienden dan met hun familie. Iets meer dan de helft (58%) van de jongeren praatte het afgelopen jaar minstens één keer per week met een familielid aan de telefoon, terwijl 76% van de jongeren minstens één keer per week telefonisch contact had met een vriend of kennis. Wat betreft ontmoetingen in het afgelopen jaar, blijkt dat 69% van de jongeren minstens één keer per maand een familielid ontmoette, terwijl 86% minimaal één keer per maand een vriend of kennis bezocht. Over het algemeen hebben de jongeren dus zowel met familie als vrienden/kennissen geregeld contact. Echter, 19% van de jongeren ontmoette het afgelopen jaar geen familielid.
5.2
Ervaren steun van familie & vrienden
De geïnterviewde jongeren ervaren meer steun van vrienden dan van familie. Op een schaal van 1 (nooit) tot 5 (altijd) scoren de jongeren gemiddeld respectievelijk 3,5 en 3,1. Vrienden staan bijvoorbeeld, vaker dan familie, klaar om een leuke tijd mee te hebben (respectievelijk 3,8 en 3,0). Daarnaast staan vrienden ook vaker klaar voor de jongere als hij of zij over zichzelf of zijn/haar problemen praat (3,9 en familie 3,3). Score 3 staat hierbij voor „soms‟ en 4 voor „vaak‟.
5.3
Algemene waardering contacten
De jongeren vinden de manier waarop zij en hun families met elkaar omgaan „niet goed, niet slecht‟. Hierbij werd volgens de interviewers herhaaldelijk aangetekend dat het antwoord enkele familieleden betrof; het contact met één van de ouders is volgens de jongeren vaak ronduit slecht. Sociale contacten worden door de jongeren doorgaans als „redelijk‟ gewaardeerd.
13
6 Veiligheid 6.1
Veiligheid
De jongeren ervaren hun eigen veiligheid over het algemeen als „redelijk‟. Echter, in het jaar voorafgaand aan het interview was 29% slachtoffer van enig misdrijf. Bij 12% van de jongeren gaat het om een gewelddadig misdrijf, zoals verkrachting of een overval. Dit komt exact overeen met de groep Nederlandse jongeren tussen de 15 en de 24 jaar die in 2004 slachtoffer van een geweldsdelict waren (www.cbs.nl). Een grotere groep (21%) was het slachtoffer van een niet-gewelddadig misdrijf, zoals diefstal.
6.2
Contacten met politie
56% van de geïnterviewde jongeren is in het jaar voorafgaand aan het interview opgepakt of gearresteerd in verband met een (mogelijke) overtreding. Jongeren die in het afgelopen jaar waren gearresteerd of opgepakt, rapporteren dat dit gemiddeld vier keer gebeurde (variërend van 1 tot 70 maal, SD = 10,4).
14
7 Kwaliteit van leven 7.1
Objectieve kwaliteit van leven
Aspecten van de zogenoemde objectieve kwaliteit van leven zijn eerder in dit rapport aan de orde geweest. Samenvattend: Jongeren ontmoetten regelmatig een familielid, vriend of kennis. 42% van de jongeren heeft ten tijde van het interview een vaste daginvulling en 18% van de geïnterviewde jongeren heeft op het moment van het interview werk. 56% van de jongeren is in het laatste jaar gearresteerd, terwijl 29% zelf slachtoffer was van een misdrijf.
7.2
Subjectieve kwaliteit van leven
Met een 7-puntsschaal (lopend van 1 = vreselijk tot 7 = prima) meten we de door de jongeren ervaren, dus subjectieve kwaliteit van leven. Jongeren ervaren hun algemene kwaliteit van leven gemiddeld als „niet slecht, niet goed’. Ze zijn het meest tevreden over hun veiligheid (5.3) en hun sociale relaties (5.1) (5 = „redelijk tevreden‟). Voor de woonsituatie, daginvulling, psychische en lichamelijke gezondheid en relatie met familie geven de jongeren gemiddelde scores die uiteenlopen van 4.2 tot 4.8, (4 betekent „niet slecht, niet goed‟). Het minst tevreden zijn de jongeren over hun financiële situatie, deze noemen ze „matig‟. Tabel 7.1
Subjectieve kwaliteit van leven indicatoren Totaal (N = 77) Gem. 8 Algemene levenskwaliteit 4.0 Woonsituatie 4.4 Financiën 2.9 Daginvulling 4.3 Lichamelijke gezondheid 4.8 Psychische gezondheid 4.4 Familie 4.2 Sociale relaties 5.1 Veiligheid 5.3
(SD) 1.4 1.7 1.7 1.8 1.8 1.7 1.8 1.5 1.4 9
Meer dan de helft van de jongeren (56%) ervaart een lage algemene kwaliteit van leven . In het oog springt de ontevredenheid van 74% van de jongeren over hun financiële situatie. Op vier gebieden ervaart ongeveer de helft van de groep een lage kwaliteit van leven; huisvesting (49%) en psychische gezondheid (48%), dagbesteding (47%) en contact met familie (46%). Op het gebied van lichamelijke gezondheid, sociale contacten en veiligheid ervaart minder dan een derde van de jongeren een lage levenskwaliteit.
8
9
Nota bene, dit is met behulp van twee vragen naar algemene kwaliteit van leven gemeten. Er wordt gesproken van een lage kwaliteit van leven bij een score van 4 of lager.
15
8 Zorgbehoeften en ontvangen zorg De zorgbehoeften van de jongeren en de door hen ontvangen zorg is op de volgende 18 leefgebieden geïnventariseerd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Huisvesting Financiën Het vinden van werk Dagbesteding Basisvaardigheden Huishoudelijke taken Vervoer Relatie met familie Sociale relaties Bescherming van de eigen veiligheid Bescherming van anderen tegen eigen dreigend of lastig gedrag Lichamelijke gezondheid Geestelijke gezondheid Alcohol Drugs Verzorging Het gebit Voeding
De eerste zeven levensgebieden zijn bestaansvoorwaarden. Gebied acht en negen betreffen relaties. De gebieden tien en elf vallen onder veiligheid. Gezondheid hebben we onderzocht via de gebieden twaalf tot en met vijftien. De laatste drie gebieden betreffen zelfverzorging.
8.1
Gewenste hulp
8.1.1 Perspectief jongeren De leefgebieden waar de meeste jongeren vooral hulp bij willen zijn: Huisvesting (86%) Financiën (80%) Gebitsproblemen (61%) Psychische gezondheid (45%) Vinden van (betaald) werk (42%) De jongeren prioriteren hun hulpbehoeften kortom bij bestaansvoorwaarden en gezondheid.
8.1.2 Perspectief professionals Tijdens het rondetafelgesprek is door de afgevaardigde professionals een „top vijf‟ van hulpvragen samengesteld voor de zwerfjongeren. In volgorde van belangrijkheid noemden zij behoefte aan hulp bij: Financiën Vinden en behouden van huisvesting Omgang met anderen, leggen en onderhouden contacten Zinvolle dagbesteding (Gecontroleerd) middelengebruik
16
De inschatting van de professionals komt op twee punten overeen met de geformuleerde hulpbehoeften van de jongeren. Professionals achten het belang van hulp bij het vinden of behouden van een vorm van dagbesteding en bij (gecontroleerd) middelengebruik groter dan de jongeren. Gezien de grootte van de groep jongeren die geen dagbesteding heeft ten tijde van het interview (58%) en de hoeveelheid jongeren die (bijna) dagelijks middelen gebruikt (56%) lijkt deze inschatting juist.
8.2
Gekregen hulp
De jongeren zeggen vooral hulp te krijgen bij hun: Financiën (78%) Huisvesting (60%) Gebitsproblemen (39%) Psychische gezondheid (35%) Dit zijn ook de leefgebieden waarop de jongeren de meeste hulpbehoeften formuleren.
8.3
Zorgconfiguraties
Door gegevens rondom gewenste en gekregen hulp te combineren, kunnen zorgconfiguraties worden samengesteld. Deze zijn weergegeven in figuur 8.1. Wanneer jongeren hulp wensten en deze ook ontvingen is er sprake van een match in hulpvraag en aanbod. Jongeren hebben te maken met ongevraagde bemoeienis als zij geen hulp wensten maar dit toch kregen. Jongeren die geen hulp kregen maar dit wel wensten hebben een onvervulde hulpbehoefte. Tenslotte kunnen jongeren geen hulp wensen en dit ook niet krijgen. Het is mogelijk dat jongeren op bepaalde gebieden heel eensgezind zijn; ze willen bijvoorbeeld geen hulp en krijgen dit ook niet. Het kan echter ook zo zijn dat een flink aantal jongeren met betrekking tot een leefgebied hulp zegt te wensen en te ontvangen terwijl een andere groep met betrekking tot hetzelfde gebied een onvervulde hulpbehoefte heeft.
8.3.1 Hulp gewenst én ontvangen Jongeren ontvingen op gemiddeld drie leefgebieden hulp als zij dit wensten. Deze positieve match is, zoals hiervoor al beschreven, waar te nemen op de gebieden van financiën (66%), huisvesting (55%), en in mindere mate geldt dit voor psychische gezondheid (32%) en gebitsproblemen (29%).
8.3.2 Ongevraagde bemoeienis 40% van de jongeren heeft naar eigen zeggen met ongevraagde bemoeienis van hulpverleners te maken. Het gaat dan over het algemeen om ongevraagde bemoeienis op één leefgebied. Het betreft vooral de leefgebieden financiën (11%), het vinden van werk (7%), dagbesteding (7%), het huishouden (7%), familierelaties (7%) of bij verzorging van het gebit (10%).
8.3.3 Onvervulde hulpbehoeften De meerderheid van de Utrechtse jongeren (74%) rapporteert op één of meer leefgebieden onvervulde hulpbehoeften (gemiddeld 2 leefgebieden). Jongeren wensen, maar krijgen geen hulp bij huisvesting (30%), de lichamelijke gezondheid (20%), gebitsproblemen (33%), voeding (18%) en bij het vinden van werk (22%) en een vorm van dagbesteding (17%).
17
Figuur 8.1
Zorgconfiguraties
Voeding Gebit Zelfverzorging Drugsgebruik Alcoholgebruik Psychische gezondheid Lichamelijke gezondheid Bescherming anderen Bescherming eigen veiligheid Sociale relaties Familierelaties Vervoer Huishouden Basisvaardigheden Dagbesteding Werk Financiën Huisvesting 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
hulp gewenst en wel gekregen
hulp niet gewenst en wel gekregen
hulp gewenst en niet gekregen
hulp niet gewenst en niet gekregen
18
8.3.4 Geen hulp gewenst én niet ontvangen Jongeren willen op gemiddeld 12 van de 18 leefgebieden geen hulp en krijgen dit ook niet. Dit gegeven lijkt eerder te wijzen op een niet verwoorde hulpvraag door jongeren dan op een goede match tussen vraag en aanbod. Jongeren verwoorden of ervaren geen hulpbehoefte bij bijvoorbeeld sociale contacten terwijl volgens de professionals op dit punt juist ondersteuning nodig is (paragraaf 8.1.2). Ook voor hulp bij (problematisch) middelengebruik geldt dat jongeren geen hulp wensen en dit ook niet krijgen. Toch is gedurende het rondetafelgesprek de noodzaak van hulp bij middelengebruik onderstreept. Ook is de geformuleerde behoefte aan hulp bij familierelaties laag, terwijl jongeren daar niet altijd even tevreden over zijn. En terwijl een aanzienlijk deel van de jongeren (29%) in het jaar voorafgaand het interview slachtoffer van een misdrijf was, zegt slechts 10% van de jongeren behoefte te hebben aan hulp bij de bescherming van de eigen veiligheid.
8.4
Juistheid van de hulp
Aan de jongeren die hulp hebben ontvangen, is gevraagd of dit de juiste hulp was. We rapporteren hier alleen over juistheid van de hulp op een leefgebied indien tenminste tien jongeren hulp hebben ontvangen op dat leefgebied. Uit grafiek 8.2 blijkt dat de meeste jongeren vinden dat de hulp die zij hebben gekregen juist is.
Huisvesting (N=44) Houshouding (N=13) Financien (N=57) Dagbesteding (N=22) Vinden van werk (N=18)
Juist Niet juist
Lichamelijk (N=15) Psychisch (N=27) Gebit (N=25) 0
20
40
60
80
100
Percentage (%)
8.5
Veranderingen in de situatie sinds aanvang hulp
Het grootste deel van de jongeren vindt hun situatie sinds zij in de opvang verblijven of hulp krijgen, op vrijwel alle fronten (huishouding en zelfverzorging, veiligheid, contacten met familie, sociale contacten, lichamelijke en emotionele & psychische situatie) hetzelfde gebleven. Drie leefgebieden springen eruit, omdat een groot deel van de jongeren die vindt verbeterd, maar er toch ook een substantieel deel is die hierop een verslechtering waarneemt: Huisvesting: verbetering 58% en verslechtering 16%; Dagbesteding: verbetering 42% en verslechtering 16%; Financiën: verbetering 40% en verslechtering 19%.
19
8.6
Zorggebruik ooit in het leven
Bijna de helft van de jongeren (47%) maakte ooit gebruik van de ambulante geestelijke gezondheidszorg. 19% van de jongeren werd ooit opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Met het algemeen maatschappelijk werk heeft een meerderheid (64%) van de jongeren ooit contact gehad. Van de verslavingszorg heeft maar een kleine groep gebruik gemaakt; 9% van de jongeren kwam ooit in contact met de ambulante verslavingszorg en 8% van de jongeren is ooit in het leven opgenomen in een intramurale voorziening binnen de verslavingszorg. Van algemene medische zorg, zoals een algemeen ziekenhuis (83%) en huisarts (96%), maakten de meeste jongeren ooit gebruik. Meer dan de helft van de jongeren kwam ooit in contact met de jeugdhulpverlening (62%), en een niet onaanzienlijk deel heeft te maken gehad met de Raad voor de Kinderbescherming (39%). 21% van de jongeren kwam ooit bij een kredietbank (of een vergelijkbare voorziening). Rechtshulp is een hulpvorm waar 37% van de jongeren ooit gebruik van maakte.
8.7
Actueel zorggebruik
De zorgcontacten van de jongeren zijn ook geïnventariseerd over de zes maanden die aan het interview voorafgingen. 18% van de jongeren is in het afgelopen half jaar in contact geweest met jeugdhulpverlening. Vier jongeren (5%) hadden te maken met de Kinderbescherming. Het is logisch dat de laatste groep klein is, aangezien de meeste jongeren ouder zijn dan 18 jaar. 33% van de jongeren maakte gebruik van de ambulante geestelijke gezondheidszorg. Wij vermoeden dat dit vooral gaat om contact met het mobiel diagnostisch team van het UMC Utrecht. Dit team diagnosticeert zwerfjongeren en biedt vaak ook behandeling. 51% van de jongeren had het afgelopen half jaar contact met het algemeen maatschappelijk werk. Bijna de helft (47%) van de jongeren is in het afgelopen half jaar bij de huisarts geweest. 34% van de jongeren bezocht in deze periode het ziekenhuis. Andere regelmatig door jongeren genoemde contacten met zorg zijn (begeleid) zelfstandig wonen/ambulante woonbegeleiding (28%) en rechtshulp (23%).
8.8
De keten nader beschouwd
Op verschillende momenten in de onderzoeksperiode stonden wij met professionals stil bij de samenwerking in de Utrechtse keten. In de vooronderzoeken vroegen wij managers in een telefonisch gesprek naar de verwijsrelaties tussen organisaties en naar hun visie op het bestaande aanbod voor (zwerf-) jongeren. Tijdens het rondetafelgesprek werden met behulp van een eenvoudig instrument de samenwerkingsrelaties in kaart gebracht. We hebben hierbij getracht zicht te krijgen op de relaties in het gehele Utrechtse veld, waaronder bijvoorbeeld relaties met woningbouwcorporaties, onderwijsvoorzieningen, de geestelijke gezondheidszorg, politie & justitie, schuldhulpverlening en gezondheidszorg. Hierna beschrijven we de relaties waarover eensgezindheid bestond onder de professionals.
8.8.1 Bestaande relaties
Uit het rondetafelgesprek komt het beeld naar voren dat de organisaties die participeerden in het onderhavige onderzoek sterke onderlinge samenwerkingsrelaties kennen. De relaties met andere 10 organisaties worden over het algemeen als „goed‟ gekenmerkt . Een sterke en gewaardeerde relatie is die met het mobiel diagnostisch team van het UMC Utrecht.
10
Dit is een ervaringsgegeven en als zodanig belangrijk. Hierbij moet aangetekend worden dat niet is onderzocht hoe er feitelijk wordt samengewerkt. Daarnaast was de groep geraadpleegde professionals klein.
20
8.8.2 Visie op bestaand aanbod in Utrecht
Over het algemeen zijn professionals tevreden over de aard, capaciteit en het functioneren van de bestaande Utrechtse voorzieningen voor opvang en hulp aan jongeren. Over één element zijn zij beduidend minder te spreken en dat is de uitstroom van jongeren uit de crisisopvang, die volgens 11 hen stagneert . De verblijfsduur in de crisisopvang kan oplopen tot een jaar en dit leidt er soms toe dat jongeren aangewezen zijn op een andere oplossing, bijvoorbeeld een crisisplaats buiten Utrecht. Professionals achten het onwenselijk dat jongeren in de laagdrempelige opvang van de maatschappelijke opvang verblijven. Jongeren worden bij voorkeur direct verwezen naar passende voorzieningen binnen het jeugdcircuit. Deelnemers aan het rondetafelgesprek benadrukten het belang van „snelle schuldhulpverlening‟. Zij stellen unaniem vast dat samenwerking met Stadsgeldbeheer en de Kredietbank weliswaar onderdeel is van het dagelijks werk, maar dat jongeren moeten rekenen op wachttijden hier. Volgens de professionals werkt een wachttijd averechts in de begeleiding van de jongeren: Soms duurt het wel twee of drie jaar voordat ze écht aan de schuld beginnen, terwijl zo’n jongere denkt ik ben na drie jaar klaar. Maar dan begint het pas. (Professional, rondetafelgesprek)
11
Het belang van samenwerken met een organisatie als MEE, om cognitief beperkte jongeren te begeleiden, wordt door alle deelnemers aan het rondetafelgesprek herkend. Tijdens het rondetafelgesprek kwam de volgende top 5 tot stand naar aanleiding van de vraag: “Welk aanbod is volgens u nodig voor de jongeren waar u mee te maken heeft”: 1. Straathoekwerk & ambulante hulp 2. Hulp bij financiën 3. Gespecialiseerde hulp bij psychische en verslavingsproblemen 4. Woonbegeleiding 5. Hulp bij dagbesteding
Dit werd aangegeven tijdens het rondetafelgesprek en tijdens een telefonisch interview.
21
9 9.1
Woon- en toekomstwensen Woonwensen
Het overgrote deel (88%) van de jongeren zou, voor een wat langere tijd, het liefst in een eigen woning of appartement wonen. De andere jongeren geven de voorkeur aan wonen op een eigen kamer in een voorziening (4%), in een appartement in een voorziening (5%), in een villa (1%) of in een woonwagen (1%). Geen van de jongere wil voor een wat langere tijd op kamers wonen. 53% van de jongeren denkt dat het nog meer dan een jaar zal duren voor ze op de door hen gewenste manier kunnen wonen. 12 De meerderheid van de jongeren woont liever niet alleen (57%), maar met een partner (30%), met partner én kinderen (11%), met kinderen (3%) of met andere mensen (14%). De helft van de jongeren vindt het belangrijk dat ze in de buurt van familie of bekenden wonen. 13
Zaken die de jongeren bij het wonen het belangrijkste vinden zijn : Gelegenheid voor persoonlijke verzorging (4.8) Een eigen sleutel van de woonruimte (4.8) Veiligheid in de woonruimte (4.7) Een eigen keuken (4.5) Rust (4.5) 10
Het minst belangrijk bij het wonen is volgens de jongeren : Mogelijkheid om drugs te kunnen gebruiken (1.7) Mogelijkheid om alcohol te kunnen gebruiken (1.7) Mogelijkheid tot deelname aan activiteiten met anderen (2.5) Gezamenlijke huiskamer (2.5)
9.2
Begeleidingswensen
34% van de jongeren wil helemaal geen begeleiding bij het wonen. Van de jongeren die begeleiding wenselijk vinden, wil 47% dit op afroep (als de jongere er zelf om vraagt), ongeveer net zoveel jongeren (53%) geeft de voorkeur aan begeleiding op afspraak. De meerderheid (71%) wil de begeleiding één of meerdere keren per week. 41% van de jongeren denkt nog langer dan één jaar begeleiding nodig te hebben, 37% denkt dit korter dan een jaar nodig te hebben en 22% weet het niet. Om inzicht te krijgen in wat jongeren belangrijk vinden aan hun begeleiding, maakten zij op ons verzoek de volgende zin af “Belangrijk aan mijn begeleiding is dat: …” De meest genoemde antwoorden zijn de volgende:
Er goed wordt geluisterd Ik serieus genomen word Er veiligheid en vertrouwen is (bijvoorbeeld eerlijkheid en het nakomen van beloften) Hulpverleners beschikbaar zijn, voor mij klaarstaan Ik hulp krijg bij bestaansvoorwaarden (huisvesting en financiën)
12
Niet alle jongeren die in de toekomst met een partner en/of kinderen willen wonen, hebben op dit moment daadwerkelijk een partner en/of kinderen. Zij formuleren hier ook op het gebied van relatievorming een wens. 13 Dit is gemeten met een 5-puntsschaal, waarbij 1= helemaal niet belangrijk tot 5 = erg belangrijk.
22
9.2.1 Perspectief medewerkers 57% van de medewerkers (N = 30) zegt dat de jongere over wie zij een enquête hebben ingevuld het beste zou kunnen wonen in een voorziening, met een eigen kamer. 27% is van mening dat de best passende woonruimte een eigen woning of appartement is. Een appartement in een voorziening wordt door 10% van de medewerkers genoemd als best passende woonruimte. In 36% van de gevallen kwam de door de jongeren gewenste woonruimte en door de medewerker als beste geachte 14 woonruimte overeen. 40% van de jongeren woont al op de manier die de medewerker voor de jongere het meest passend acht. Een evenzo groot gedeelte van de medewerkers denkt dat dit binnen een jaar het geval zal zijn. Andere medewerkers verwachten dat dit nog één tot twee jaar zal duren (13%) of vinden dit moeilijk te bepalen (7%). Van de medewerkers die het wonen in een voorziening het meest passend vinden, zegt 95% dat de jongere hierbij toezicht nodig heeft. 31% van de medewerkers is van mening dat er 24 uur per dag toezicht moet zijn. Wat betreft de begeleiding van de jongeren geeft 83% van de medewerkers aan dat er begeleiding op afspraak dient te zijn (versus 50% van de jongeren over wie een medewerker een enquête heeft ingevuld). Bijna allemaal (94%) zeggen ze dat de jongere één keer per week of vaker begeleiding nodig heeft (versus 71% van de jongeren die begeleiding wenst). Deze begeleiding zal volgens bijna 63% van de medewerkers langer dan een jaar nodig zijn (versus 41% van de jongeren die begeleiding wenst). Geen enkele medewerker is van mening dat de jongere zonder begeleiding kan (versus 23% van de jongeren). Medewerkers lijken begeleiding dus vaker en voor een langere periode noodzakelijk te vinden dan de jongeren zelf.
9.3
Toekomstwensen
Op de vraag “Belangrijk voor mijn toekomst is dat: …” antwoordden de meeste jongeren als volgt:
14
Ik mijn schulden aflos / een stabiele financiële situatie heb; Ik een partner heb en/of een gezin kan opbouwen; Ik werk heb Ik (zelfstandige) woonruimte heb; Ik een opleiding kan volgen/afronden.
Bij deze berekening zijn de categorieën eigen woning en eigen appartement samengenomen.
23
10 Feitelijk versus residentieel dakloze jongeren 10.1 Definitie Onderzoek naar feitelijk en residentieel dakloze jongeren kan meer inzicht geven in de specifieke kenmerken van de groepen. Waarin verschillen zij van elkaar en waarin juist niet? Om deze reden hebben we de 77 jongeren waarover we in dit rapport uitspraken doen, opgedeeld in feitelijk en residentieel dakloze jongeren aan de hand van de volgende voorwaarden:
Feitelijk dakloze jongeren (30 jongeren): Jongeren die gedurende de afgelopen 30 dagen minimaal één nacht op straat doorbrachten, minimaal één nacht in de nachtopvang verbleven of meer dan acht nachten bij familie, vrienden of kennissen sliepen (waarbij dit verblijf als tijdelijk is aangemerkt).
Residentieel dakloze jongeren (37 jongeren): Jongeren die in een woonvoorziening verbleven én gedurende de afgelopen 30 dagen niet op straat sliepen, niet in de nachtopvang verbleven en acht nachten of minder bij familie en vrienden doorbrachten.
10.2 Resultaten De resultaten laten zien dat deze twee groepen op een klein aantal punten significant van elkaar 15 verschilt . Er is bijvoorbeeld geen verschil in het hebben van vaste dagbesteding, het hebben van schulden, het hebben van een depressie en het al dan niet gebruiken van drugs. De residentieel dakloze jongeren zijn wel vaker van het mannelijk geslacht dan in de groep feitelijk dakloze jongeren (overigens zijn jongens in beide groepen ruim in de meerderheid). Feitelijk en residentieel dakloze jongeren verschillen niet significant van elkaar in de door hen ervaren algemene kwaliteit van leven, of 16 in de ervaren kwaliteit van huishouding en zelfverzorging, huisvesting , financiën, psychische gezondheid, lichamelijke gezondheid, sociale contacten en veiligheid. Feitelijk dakloze jongeren geven de relatie met hun familie wel een lager cijfer dan de residentieel dakloze jongeren (respectievelijk 3,6 en 4,7). Feitelijk dakloze jongeren hebben in de dertig dagen voorafgaand aan het interview meer lichamelijke klachten dan residentieel dakloze jongeren (2,6 versus 1,8 klachten). Een groter deel van deze groep jongeren gebruikte ook pijnstillers. Opvallend is dan, dat er meer residentieel dakloze jongeren dan feitelijk dakloze jongeren in de zes maanden voorafgaand aan het interview naar de huisarts gingen. Wat betreft psychische gezondheid, rapporteren feitelijk dakloze jongeren meer hyperactiviteit/aandachtstekortproblemen dan residentieel dakloze jongere (5,1 versus 3,9 op een 10puntsschaal). Meer residentieel dakloze jongeren krijgen hulp bij het vinden van werk en bij financiën. Sinds de jongeren begeleiding krijgen/ in de opvang wonen, vinden meer feitelijk dan residentieel dakloze jongeren hun emotionele en psychische gezondheid verslechterd, terwijl residentieel dakloze jongeren hun emotionele en psychische gezondheid situatie vaker verbeterd vinden. Tenslotte vinden meer feitelijk dan residentieel dakloze jongeren hun woonsituatie en financiële situatie hetzelfde gebleven. De residentieel dakloze jongeren geven vaker aan dat hun woonsituatie en financiële situatie is verbeterd.
15
Hierbij is α = .10 gehanteerd. p = .13. Door de relatief kleine grootte van de twee groepen is een groter verschil in gemiddeldes nodig voordat er sprake is van een significant verschil. 16
24
11 Resumé en Aanbevelingen 11.1 Resumé 11.1.1 Omvang
De omvang van de totale groep zwerfjongeren schatten wij in Utrecht gedurende een periode van twee weken in 2008 op 236. Dit aantal omvat 143 getelde residentieel dakloze jongeren en een geschat aantal van 93 feitelijk dakloze jongeren (met een minimum van 34 en een maximum van 157). Laatst gegeven schatting is gebaseerd op relatief weinig geobserveerde feitelijk dakloze jongeren (n = 34, gelijk aan het minimum aantal), die weinig gebruik maken van meerdere opvangvoorzieningen. Omdat vanwege deze uitkomsten een schattingsmethode moest worden toegepast met gebruikmaking van ook gegevens van geschatte daklozenpopulaties in andere steden/streken, moet deze schatting van feitelijk dakloze jongeren met grote voorzichtigheid worden gehanteerd. Vast staat, dat in de gegeven periode in totaal 177 zwerfjongeren zijn geobserveerd en geteld (143 residentieel en 34 feitelijk dakloze jongeren). Uitsluitend het bijgeschatte, niet geobserveerde deel van feitelijk dakloze jongeren kent onzekerheidsmarges.
11.1.2 Profiel & bestaansvoorwaarden
17
De jongeren zijn gemiddeld 21 jaar. Iets meer dan de helft van de jongeren is allochtoon . De helft van de jongeren voltooide geen of alleen lager onderwijs. Bijna 80% heeft (forse) schulden, gemiddeld 6.000 euro. Ten tijde van het onderzoek heeft 58% van de jongeren geen vaste dagbesteding. e Rond het 16 jaar verlieten de jongeren de oorspronkelijke woonsituatie (waaronder gezin van herkomst). Belangrijkste redenen voor het verlaten van die situatie waren problemen in het contact met (stief)ouders, ruzie, problemen met justitie/politie en/of mishandeling. De jongeren hebben sindsdien vaak meerdere verblijfsituaties gehad.
11.1.3 Lichamelijke & psychische gezondheid en middelengebruik
Jongeren rapporteren lichamelijke problemen (waaronder hoofdpijn, rugpijn en ook gebitsproblemen) en psychische problemen (bijvoorbeeld depressie). Zelf ervaren zij hun lichamelijke gezondheid als „redelijk‟ en hun psychische gezondheid als „niet goed, niet slecht‟. Medewerkers schatten de psychische toestand van de jongeren (hyperactiviteit/aandachtsproblemen, emotionele problemen en gedragsproblemen) als slechter in dan de jongeren zelf. Gedurende hun leven heeft 23% van de jongeren een zelfmoordpoging ondernomen, 8% deed dit het afgelopen half jaar. 70% van de jongeren geeft aan nooit tot hooguit 4 keer per maand alcohol te drinken. Door ongeveer de helft van de jongeren wordt (bijna) dagelijks cannabis gebruikt.
11.1.4 Sociale contacten
17
Jongeren hebben over het algemeen geregeld contact met vrienden/kennissen en familie. De contacten met vrienden en kennissen worden als „redelijk‟ gekenmerkt, contacten met familie worden als „niet goed, niet slecht‟ beoordeeld. Over het algemeen zeggen de jongeren meer steun te ervaren van vrienden dan van familie.
Volgens de definitie van het CBS.
25
11.1.5 Veiligheid
12% van de jongeren was het afgelopen jaar slachtoffer van een gewelddadig misdrijf, 21% was slachtoffer van een niet-gewelddadig misdrijf. In het jaar voorafgaand aan het interview werd ruim de helft (56%) van de jongeren zelf opgepakt of gearresteerd.
11.1.6 Kwaliteit van leven
Jongeren ervaren hun kwaliteit van leven gemiddeld als „niet slecht, niet goed‟. Ze zijn het meest tevreden over hun veiligheid en sociale contacten („redelijk tevreden‟) en het minst tevreden over hun financiële situatie („matig‟).
11.1.7 Zorgbehoeften en ontvangen zorg
Op de meeste leefgebieden willen jongeren geen hulp en krijgen dit ook niet. Toch heeft de meerderheid van de jongeren onvervulde hulpbehoeften op één of meer leefgebieden. De onvervulde hulpbehoeften bestaan vooral bij huisvesting, lichamelijke gezondheid, gebitsproblemen, voeding, het vinden van werk en dagbesteding. Er is vooral bij financiën en 18 huisvesting sprake van een match tussen vraag en aanbod . Dit geldt in mindere mate ook voor gebitsproblemen en psychische gezondheid. De jongeren die hulp hebben gekregen, vinden meestal dat deze hulp juist was. De meeste jongeren vinden hun situatie op vrijwel alle leefgebieden niet veranderd sinds zij in de voorziening wonen of begeleiding krijgen. Een uitzondering hierop is de woonsituatie van de jongeren, deze is voor de meeste wel verbeterd. 62% van de jongeren heeft in het verleden contact gehad met jeugdhulpverlening. 39% is ooit in contact geweest met de Raad voor de Kinderbescherming. Bijna de helft van de jongeren (47%) maakte ooit gebruik van de ambulante geestelijke gezondheidszorg en 19% werd ooit opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Van de verslavingszorg werd in het verleden minder gebruik gemaakt dan van de GGZ. De meeste jongeren maakten ooit gebruik van zorg door een ziekenhuis en huisarts. Ook in de zes maanden voorafgaand aan het interview was er contact met huisarts of ziekenhuis. De helft van de jongeren zegt in deze periode contact te hebben gehad met het Algemeen maatschappelijk werk. 33% maakte gebruik van ambulante geestelijke gezondheidszorg. Andere regelmatig genoemde zorgcontacten in de zes maanden voorafgaand aan het interview zijn begeleid (zelfstandig) wonen/ambulante woonbegeleiding en rechtshulp. De geraadpleegde professionals vinden dat er in Utrecht sterke samenwerkingsrelaties bestaan tussen de opvangvoorzieningen en andere hulpverleningsinstanties. De samenwerking met het mobiel diagnostisch team van het UMC Utrecht wordt erg op prijs gesteld. Zij benadrukken het belang van snelle schuldhulpverlening. Een terugkerend signaal in dit onderzoek was de stagnerende uitstroom uit de crisisopvang waardoor jongeren lang op de wachtlijst staan.
11.1.8 Woon- & begeleidingswensen
De jongeren willen graag zelfstandige woonruimte, met gelegenheid voor persoonlijke verzorging en een eigen keuken. Ook moet de woonruimte veilig zijn en is rust belangrijk. De meerderheid van de jongeren wil begeleiding, bij voorkeur één of meerdere keren per week. De jongeren vinden het belangrijk dat er in de begeleiding goed naar hen wordt geluisterd, ze serieus worden genomen, er sprake is van veiligheid en vertrouwen en dat hulpverleners beschikbaar zijn. Een meerderheid van de dertig medewerkers (die geïnterviewde jongeren beoordeelden aan de hand van een vragenlijst) geeft aan dat de jongeren het beste in een voorziening kunnen wonen met een eigen kamer. De meerderheid van de jongeren (60%) woont niet op de manier die de medewerkers voor de jongeren het best passend vinden. Alle medewerkers vinden dat de jongeren over wie zij rapporteerden nog begeleiding nodig hebben.
18
Het is mogelijk dat een flink aantal jongeren met betrekking tot een leefgebied hulp zegt te wensen en te ontvangen terwijl een andere groep met betrekking tot hetzelfde gebied een onvervulde hulpbehoefte heeft.
26
11.1.9 Feitelijk versus residentieel dakloze jongeren
De feitelijk dakloze jongeren verschillen op een klein aantal punten van de residentieel dakloze jongeren. Ze hebben meer lichamelijke problemen en ze zijn minder tevreden met de relatie met hun familie. Daarnaast scoren zij bij zelfrapportage hoger op een schaal voor hyperactiviteit/aandachtstekortproblemen dan de residentieel dakloze jongeren. Ook geven ze vaker aan dat ze zich emotioneel en psychisch slechter voelen sinds ze hulp en/of opvang krijgen. Feitelijk dakloze jongeren zeggen minder hulp te krijgen bij werk of financiën. Verder vinden meer feitelijk dan residentieel dakloze jongeren hun woonsituatie en financiële situatie hetzelfde gebleven, terwijl residentieel dakloze jongeren deze vaker verbeterd vinden. Er zijn geen verschillen tussen beide genoemde groepen in de ervaren algemene kwaliteit van leven, het hebben van vaste dagbesteding, het hebben van schulden, het hebben van een depressie of gebruik van drugs.
11.2 Conclusies en aanbevelingen 11.2.1 Omvang van de groep zwerfjongeren De populatie zwerfjongeren omvat in een periode van twee weken begin 2008 in Utrecht volgens de uitgevoerde schatting 236 jongeren (minimum aantal 177 en maximum aantal 300). Dit aantal is hoger dan de inschatting door de gemeente (minimum aantal 120, maximum aantal 200), zoals vermeld in het meest recente rapport van de Algemene Rekenkamer over zwerfjongeren (2008). Geraadpleegde professionals schatten het aantal zwerfjongeren in Utrecht hoger dan of gelijk aan de in dit onderzoek gevonden schatting op basis van registraties. Het niet geobserveerde, bijgeschatte aantal van 59 jongeren is met de nodige onzekerheid omgeven. Dit relatief hoge aantal (en ook het maximum aantal van 300, met een bijschatting van 123) moet echter zeker serieus worden genomen. Uit onderzoek is immers bekend, wat in dit onderzoek opnieuw wordt bevestigd door de geraadpleegde professionals, dat nogal wat jongeren (tijdelijk) terecht kunnen bij familie en/of vrienden en kennissen en mede daarom niet makkelijk in beeld komen. Ook de gevonden verblijfplaats in de maand voorafgaand aan het interview geeft dit aan: 49% van de jongeren vond tijdelijk onderdak bij familie en/of vrienden. De gevonden schatting drukt uit hoeveel zwerfjongeren zich in een periode van twee weken in Utrecht ophouden. Dit aantal is voor de beleidsontwikkeling belangrijk, omdat het een indicatie geeft voor de benodigde capaciteit. Op jaarbasis is het aantal unieke zwerfjongeren in Utrecht groter. Het gaat immers om een mobiele populatie met steeds weer een (nieuwe) in- en uitstroom. Er zijn in de meetperiode van twee weken in totaal 34 unieke feitelijk dakloze jongeren geobserveerd. Bijna de helft werd geregistreerd bij laagdrempelige opvangvoorzieningen in de maatschappelijke opvang. Uit de interviews met de jongeren bleek dat acht jongeren de afgelopen maand minstens één nacht in de nachtopvang (zoals Centrum Vaartserijn, het Catharijnehuis of de Sleep-inn) sliepen en vijf jongeren (6%) één of meer nachten op straat doorbrachten. Hoewel het hier om kleine aantallen jongeren gaat, is het verblijf in de laagdrempelige opvang en het bivakkeren op straat uiterst onwenselijk, ook vanwege de risico‟s die zij dan lopen.
11.2.2 Multiproblem & multidisciplinair Zwerfjongeren kampen met meervoudige, complexe problemen op diverse leefgebieden en de geïnterviewde jongeren in Utrecht wijken niet af van dit beeld (Planije e.a., 2003). Ook zij hebben een combinatie van materiële en immateriële problemen, terwijl zij daarnaast te maken hebben met vraagstukken van veiligheid en bescherming en ook criminaliteit. In verband met deze problemen hebben de jongeren te maken met evenzoveel organisaties. Het is zaak om met de jongere en de betrokken organisaties tot een hulpverleningsplan te komen waarbij de interventies op elkaar aansluiten. Door casusgericht overleg en het delen van
27
informatie ontstaat een compleet beeld van jongeren. In Utrecht bestaan reeds verschillende samenwerkings- en overlegstructuren (bijvoorbeeld Jongerenteams en het 18+Overleg) waar hulp aan (zwerf-) jongeren (beleidsmatig) wordt afgestemd. Dit zijn aangewezen, bestaande verbanden waarbinnen tot een multidisciplinaire, casusgerichte aanpak kan worden gekomen. Wat betreft de afstemming van de zorg aan jongeren is mogelijk ook winst te verwachten van de inclusie in de keten van de Brede Centrale Toegang, waar straks ook jongeren worden aangemeld. In principe zorgt de BCT er tevens voor dat jongeren over de tijd heen gevolgd worden. Ook in preventieve zin is samenwerking en afstemming geboden. Dit onderzoek bevestigt dat veel zwerfjongeren in het verleden contact hebben gehad met de jeugdzorg (62%) en dat een niet onaanzienlijk deel te maken heeft gehad met de Raad voor de Kinderbescherming (39%). De breuken die zich kunnen voordoen bij de „uitstroom‟ uit de jeugdzorg brengen voor jongeren grote risico‟s met zich mee, en kunnen mede bijdragen aan dakloosheid. Door tijdige afstemming tussen provinciaal en gemeentelijk gefinancierde zorgaanbieders (zoals is voorgenomen in het bestuurlijk akkoord 20052007) kan een carrière in het daklozencircuit mogelijk voorkomen worden.
11.2.3 Verlaten oorspronkelijke woonsituatie Net als Korf e.a. (2004) vonden wij dat de jongeren gemiddeld 16 jaar zijn als zij de oorspronkelijke woonsituatie verlaten. In de adolescentieperiode staat het losmaken van de ouders centraal. Dit gaat geregeld gepaard met conflicten. Als de band met de ouders al niet goed was, zijn jongeren en hun ouders minder goed in staat om met deze conflicten om te gaan (Allen & Land, 1999). Er is bijvoorbeeld vaker sprake van boosheid en minder betrokkenheid tijdens conflicten (Allen e.a., 2003; Kobak e.a., 1993). Daarnaast zijn de cognitieve capaciteiten van jongeren verder ontwikkeld, waardoor zij bijvoorbeeld beter in staat zijn om de relatie die zij met hun ouders hebben te evalueren (Allen & Land, 1999). Om deze redenen kunnen jongeren juist op deze leeftijd besluiten om de thuissituatie te verlaten.
11.2.4 Schuldhulpverlening Als het om kwaliteit van leven gaat, zijn jongeren het minst tevreden met hun financiële situatie. Dit is niet verwonderlijk aangezien een kleine groep jongeren ten tijde van het interview een betaalde baan had en de meerderheid (forse) schulden heeft. Jongeren zien het aflossen van hun schulden als een belangrijke wens voor hun toekomst; 80% van de jongeren wil hulp bij de financiën. De professionals onderschrijven het belang van snelle schuldhulpverlening. In de praktijk blijken organisaties voor schuldhulpverlening zelden (snel) in te kunnen spelen op deze hulpvraag van jongeren. Snel inspelen op de wens aan hulp bij financiën is ter zake gezien de ernst van de financiële problemen en het behoud van de motivatie van jongeren om iets aan hun geldproblemen te doen. Nagegaan moet worden hoe schuldhulpverlening voor zwerfjongeren meer toegankelijk en beschikbaar gemaakt kan worden.
11.2.5 Algemeen maatschappelijk werk De helft van de jongeren rapporteert het afgelopen half jaar contact te hebben gehad met het Algemeen maatschappelijk werk. Dit zelfde beeld kwam naar voren in het onderzoek van Jansen e.a. (2007) naar dakloze jongeren in Zeeland. Een sleutelpersoon in Zeeland gaf toen aan dat het Algemeen maatschappelijk werk helemaal niet zo in beeld was voor de zwerfjongeren. Zij zouden in verwarring zijn met de functie maatschappelijk werker die bij de voorzieningen (soms) in huis zijn. Mogelijk geldt dit ook voor de jongeren in de Utrechtse opvang.
11.2.6 Psychische & lichamelijke gezondheid De psychische gezondheid van de jongeren vraagt om serieuze aandacht. Een groot deel van de populatie kampt met forse psychische problemen (zie bijvoorbeeld het voorkomen van depressie, zelfmoordpogingen en gebruik van antipsychotica). Geraadpleegde medewerkers schatten de psychische gezondheid van de jongeren slechter in dan de jongeren zelf. Als de beoordeling van de
28
psychische toestand van de geïnterviewde jongeren door een psychiater zou zijn gedaan, dan was het beeld mogelijk nog slechter geweest. Momenteel heeft het mobiel diagnostisch team bij de diagnose en behandeling van zwerfjongeren een zeer belangrijke rol. Gezien de omvang en ernst van de psychische problemen en de psychische nood bij Utrechtse zwerfjongeren is structurele inbedding van dit laagdrempelige team binnen de keten van hulpverlening aan zwerfjongeren wenselijk. Te overwegen is zeker ook het standaard gebruik van screeners in de opvangvoorzieningen voor jongeren voor het bepalen van psychische en verslavingsproblemen (en verstandelijke beperkingen). Met behulp van een screener kunnen de medewerkers zelf een eerste betrouwbare indicatie van de psychische problematiek van de jongeren krijgen. Mogelijk kunnen de jongeren dan veel eerder in contact komen met gespecialiseerde hulp. Van belang is ook om preciezer na te gaan of er voor zwerfjongeren in voldoende mate gespecialiseerde hulp beschikbaar is vanuit de GGZ en verslavingszorg (denk aan het cannabisgebruik!). Van belang is ook (meer) aandacht te besteden aan de lichamelijke gezondheid van de jongeren, ook de comorbiditeit. In het bijzonder is aandacht nodig voor de gebitsproblemen; een lage drempel tot de tandartsenzorg is voor deze groep jongeren wenselijk.
11.2.7 Dagbesteding De meerderheid van de jongeren heeft dagelijks niets omhanden. De professionals bevestigen dit gebrek aan een zinvolle dagbesteding; het is een serieus probleem. Hoewel Utrecht verschillende mogelijkheden voor dagbesteding kent, lijken weinig van de geïnterviewde jongeren van dit aanbod gebruik te (willen) maken. Deelname aan dagactiviteiten (opleiding, cursus, vrijwilligerswerk, werk, hobby‟s) kan de Utrechtse zwerfjongeren helpen integreren.
11.2.8 Woon- & begeleidingswensen Gezien de behoefte van jongeren aan zelfstandig wonen in combinatie met begeleiding lijkt beschikbaarheid van betaalbare woonruimte op de eerste plaats van belang. Dit onderzoek geeft ook aanwijzingen voor specifieke aspecten die jongeren belangrijk vinden bij het wonen. Ze willen bijvoorbeeld graag dat de woonruimte veilig is en ook rust is van belang. Mogelijkheid tot het gebruik van alcohol en drugs vinden ze het minst belangrijk. Het is ook van belang om rekening te houden met de locatie van woonruimte; de helft van de jongeren wil namelijk graag bij familie en vrienden in de buurt wonen. Verder is begeleiding bij het wonen niet alleen wenselijk maar, in termen van herstel, ook noodzakelijk. Differentiatie in de woon- en opvangvormen is belangrijk om aan te kunnen sluiten bij de situatie van de jongeren. Werkers rapporteren voornamelijk zelfstandige woonruimte met begeleiding en een kamer in een voorziening als best passende woonvormen. In Utrecht zijn hier al verschillende voorbeelden van.
11.2.9 Effectieve aanpak Jongeren geven in de interviews duidelijk aan waar zij in de begeleiding behoefte aan hebben. Zij willen een veilig contact, een luisterend oor en serieus genomen worden. Jongeren vinden het ook belangrijk dat hulpverleners beschikbaar zijn. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen (Wolf & Van der Laan, 2005), namelijk dat voor dakloze jongeren hulp snel en direct beschikbaar moet zijn (laagdrempeligheid). Voor iedere jongere zou, daarnaast, een vaste persoon beschikbaar moeten zijn, waarop zij kunnen terugvallen (verantwoordelijkheid). Een belangrijk aspect van een effectieve aanpak is getoonde interesse en emotionele steun door hulpverleners (betrokkenheid). Zorg dient ook aan te sluiten bij de behoeften van jongeren en moet omvattend, praktisch en op verschillende leefgebieden gericht zijn (integraliteit). De geboden hulp moet eenduidig en inhoudelijk consistent zijn en worden geboden zolang als nodig is (continuïteit). Ook is het van belang dat de hulpverlening aansluit bij waar de jongere aan toe is; het is gegeven hun situatie goed getimed en gedoseerd (flexibiliteit).
29
11.2.10
Preventie
Jongeren ervaren hun kwaliteit van leven op de verschillende gebieden als matig tot redelijk; ze zijn dus niet heel tevreden met hun leefsituatie. Dit is niet verbazingwekkend aangezien de jongeren vaak op meerdere gebieden problemen hebben en deze problemen, gezien hun vroegere hulpverleningscontacten, vaak al langer durend zijn. Belangrijk is, dat hulp in een vroeg stadium geboden wordt zodat problemen zich niet kunnen opstapelen. Nog beter is het om te voorkomen dat jongeren in een uitzichtloze situatie geraken. Gezien de redenen die jongeren aangeven voor het verlaten van de oorspronkelijke woonsituatie is het aangewezen om er al heel vroeg bij te zijn, en dus ook te investeren in hulp aan gezinnen met problemen in de relationele en opvoedingssfeer.
30
12 Literatuur & bronnen Algemene Rekenkamer (2002). Opvang Zwerfjongeren 2002. Tweede Kamer, vergaderjaar 20012002, nrs 1-2. ‟s Gravenhage: Sdu uitgevers. Algemene Rekenkamer (2003). Opvang Zwerfjongeren 2003. Tweede Kamer, vergaderjaar 20032004, nrs 1-2. ‟s Gravenhage: Sdu uitgevers. Algemene Rekenkamer (2004). Opvang Zwerfjongeren 2004. ‟s Gravenhage: Algemene Rekenkamer. Algemene Rekenkamer (2008). Opvang Zwerfjongeren 2007. ‟s Gravenhage: Algemene Rekenkamer. Allen, J., Boykin-McElhaney, K., Land, D., Kuperminc, G., Moore, C.,, O‟Beirne-Kelly, H, e.a. (2003). A secure base in adolescence: Markers of attachment security in the mother-adolescent relationship. Child Development, 74, 292-307. Allen, J., & Land, D. (1999). Attachment in adolescence. In J. Cassidy & P. Shaver (Eds.), Handbook of attachment: Theory, research, and clinical applications (pp. 319-335). New York: The Guilford Press. Bouma, J., Ranchor, A.V., Sanderman, R., & Sonderen, E. van (1995). Het meten van symptomen van depressive met de CES-D: Een handleiding. Rijksuniversiteit Groningen: Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken. Chao, A. (1987). Estimating the population size for capture-recapture data with unequal capture probabilities. Biometrics, 43, 783-791. Goodman, R. (1997). The strengths and difficulties questionnaire: A research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581-586. Hook, E.B. & Regal, R.R. (1995). Capture-Recapture Methods in Epidemiology: Methods and Limitations. Epidemiolical Reviews, 17, 243-264. Hulsbosch, L., Nicholas, S., & Wolf, J. (2006). Omvang van de daklozenpopulatie in de stad Utrecht: Resultaten van een omvangschatting in het voorjaar van 2005. Amsterdam: BV Uitgeverij SWP. Hulsbosch, L., Nicholas, S., & Wolf, J. (2005). Dakloos in Leiden: Onderzoek naar omvang en kenmerken van de daklozenpopulatie. Utrecht: Trimbos Instituut Hulsbosch, L., Nicholas, S., & Wolf, J. (2003). Dakloos in Alkmaar: Onderzoek naar omvang en kenmerken van de daklozenpopulatie. Utrecht: Trimbos Instituut Jansen, C., Mensink, C. & Wolf, J. (2007) Dakloos in Zeeland: Onderzoek naar profiel en perspectief van daklozen en zwerfjongeren. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Jansen, C., Wolf, J., & Heijden, P.G.M. van der, (2006). Omvang van de daklozenpopulatie in de provincie Zeeland: Resultaten van een omvangschatting in 2006. Nijmegen: UMC St Radboud. Kobak, R., Holland, E., Ferenz-Gillies, R., Fleming, W., & Gamble, W. (1993). Attachment and emotion regulation during mother-teen problem-solving: A control theory analysis. Child Development, 64, 231-245. Korf, D.J., Diemel, S., Riper, H. & Nabben, T. (1999). Het volgende station: zwerfjongeren in Nederland. Amsterdam: Thela Thesis. Korf, D., Ginkel, P. van, & Wouters, M. (2004). Je ziet het ze niet aan: Zwerfjongeren in Flevoland. Amsterdam: Rozenberg Publishers. Laar, van M., Cruts, A., Verdurmen, J. Ooyen-Houben, M. van, & Meijer, R. (2007). Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2006. Utrecht: Trimbos Instituut. Lehman, A. (1995). Toolkit on Evaluating Quality of Life for Persons with Severe Mental Illnes. University of Maryland School of Medicine, Department of Psychiatry . Mensink, C, Meertens, V., & Wolf, J. (2006). Indicatiestelling bij sociaal kwetsbare mensen in Utrecht. Amsterdam: BV Uitgeverij SWP. Vocks, J., Mensink, C., & Wolf, J. (2008). Omvang van de daklozenpopulatie in de regio Zaanstreek: Resultaten van een omvangschatting in 2008. Nijmegen: UMC St Radboud.
31
Planije, M., ‟t Land, H. van, & Wolf, J. (2003). Hulpverlening aan zwerfjongeren. Utrecht: Trimbos Instituut. Reinking, D., Kroon, H., & Smit, F (1998). Opgevangen in Utrecht: dakloosheid en zelfverwaarlozing in de regio MW-Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut. Smit, F., Brunenberg, W. & Heijden, P. van der, (1996). Het schatten van populatiegroottes. Toepassingen en een voorbeeld. Utrecht: Universiteit Utrecht. Stichting Stade (2006). Werkwijze Op Eigen Benen: Intensieve woontraining voor dak- en thuisloze jongeren. Utrecht: Stade Advies BV. Oort, van M., ‟t Land, H. van, & De Ruiter, C. (2006). Handleiding voor het gebruik van het screeningsinstrument psychische stoornissen (Spsy) binnen Bureau Jeugdzorg. Utrecht: Trimbos Instituut. Vocks, J., Meertens, V., & Wolf, J. (2007). Daklozen in Zwolle: Onderzoek naar omvang en profiel van de daklozenpopulatie. Nijmegen: UMC St Radboud. Vocks, J., Mensink, C., & Wolf, J. (2008). Omvang van de daklozenpopulatie in de regio Zaanstreek: Resultaten van een omvangschatting in 2008. Nijmegen: UMC St Radboud. Wal, G. van der, (2007). Advies Aanpak Zwerfjongeren. Utrecht, Projectmanagementbureau. Wolf, J., Zwikker, M., Nicholas, S., Bakel, H. van, Reinking, D., & Leiden, I. van. (2002). Op achterstand: Een onderzoek naar mensen in de marge van Den Haag. Utrecht: Trimbos Instituut. Wolf, J., Laan, G. van der (2005). De bitterzoete werkelijkheid: De relatie tussen methodiek en organisatie in een begeleid wonen-project voor zwerfjongeren. Amsterdam: BV Uitgeverij SWP. Wolf, J., Jonker, J., Nicholas, S., Meertens, V., & Pas, S. te (2006). Maat en baat van de Vrouwenopvang: Onderzoek naar vraag en aanbod. Amsterdam: BV Uitgeverij SWP. Zelterman, D. (1988). Robust estimation in truncated discrete distributions with application to capturerecapture experiments. Journal of Statistical Planning and Inference, 18, 225-237. Websites www.cbs.nl www.sdqinfo.com www.socialekaartutrecht.nl http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/domeinen/justitie/default.htm
32
Bijlage 1: Participerende organisaties in het onderzoek De selectie van organisaties is gebaseerd op informatie van de gemeente Utrecht en op de sociale kaart van Utrecht (www.socialekaartutrecht.nl). Participerende organisaties in het onderzoek naar zwerfjongeren in Utrecht
Naam voorziening
Participeerde survey
Catharijnehuis
Ja
Ja
Centrum Vaartserijn / 24-uursopvang
Nee
ja
Centrum Vaartserijn / passantenverblijf
Ja
ja
Cordaad / Meisjesstad
Nee
ja
Leger des Heils / 24-uursopvang
Nee
ja
Leger des Heils / Enkeltje zelfstandig*
Ja
ja
Leger des Heils / Flat
Nee
ja
Pension Singelzicht**
Ja
ja
Rading / KTC
Ja
ja
SBWU / Blauwe Huis**
Ja
ja
Stade / Strand **
Ja
ja
Stade / Op eigen benen**
Ja
ja
Tussenvoorziening (vh Weerdsingel) / pandjes
Nee
ja
Tussenvoorziening (vh Weerdsingel) / crisisopvang
Nee
ja
Tussenvoorziening / Bolksbeek
Nee
ja
Tussenvoorziening / Corporatiehotel
Nee
ja
Tussenvoorziening / Gastenverblijf
Nee
ja
Tussenvoorziening / Sleep-Inn
Ja
ja
Tussenvoorziening / Straatweg
Nee
ja
Tussenvoorziening / Tussennoord
Nee
ja
Vieja / Tienermoeders**
Ja
ja
Zandbergen / BHU*
Ja
ja
Zandbergen / De dijk**
Ja
Ja
19
* **
19
participeerde in begeleidingsgroep participeerde in begeleidingsgroep en in rondetafelgesprek
Inclusief voormalig T-team.
33
in Participeerde omvangschatting
in
Bijlage 2: De uitvoering van de survey onder zwerfjongeren Speciaal voor dit onderzoek getrainde interviewers benaderden álle aanwezige jongeren binnen de 13 geselecteerde voorzieningen (zie bijlage 1). Aanvankelijk werden uitsluitend voorzieningen geselecteerd specifiek voor zwerfjongeren. Toen echter bleek dat er via deze weg weinig feitelijk dakloze jongeren werden bereikt, is besloten ook jongeren te benaderen via laagdrempelige opvangvoorzieningen in de maatschappelijke opvang. Daarnaast zijn, op verzoek van de gemeente, ook de jongeren bij „Op eigen benen‟ benaderd door de interviewers, omdat deze voorziening ook deel uitmaakt van de hulpverleningsketen voor zwerfjongeren. Als jongeren aan een interview geen medewerking konden of wilden verlenen, werd de reden daarvoor genoteerd. Bij degenen die wilden meewerken werd een screener afgenomen om te controleren of de persoon in kwestie tot de doelgroep behoorde. Alle gescreende jongeren tekenden een toestemmingsverklaring voor onderzoeksdeelname. Voor minderjarige respondenten werd bovendien toestemming gevraagd aan een wettelijk vertegenwoordiger. Na afloop van een volledig interview ontvingen de jongeren 15 euro.
Benadering, screening en non-respons bij feitelijk en residentieel dakloze jongeren In totaal werden in de interviewperiode 124 jongeren benaderd (zie Tabel 1.1). 34 jongeren werden niet geïnterviewd; zij waren te oud of hadden geen interesse in deelname aan een interview. Sommige jongeren noemden een andere reden om niet deel te nemen: Mijn levensverhaal is veel meer waard dan vijftien euro (jongen, 21 jaar). Bij de negentig meiden en jongens (73%) die voldeden aan de selectiecriteria van het onderzoek werd een interview afgenomen. Acht personen werden bij de analyses alsnog uitgesloten omdat ze al eerder geïnterviewd waren (4 personen), omdat bij controle bleek dat zij aan het begin van de onderzoeksperiode ouder waren dan 24 jaar (2 personen) of omdat wij geen getekende toestemmingsverklaring ontvingen van ouders of voogd (2 personen). Om een zo representatief mogelijk beeld te kunnen schetsen van de zwerfjongeren, zijn ook de 5 meiden en jongens van het kamertrainingscentrum van de Rading (KTC) en van de afdeling tienermoeders van Vieja uit het databestand verwijderd. De jongeren van het KTC lijken, ook volgens de organisatie zelf, niet tot de doelgroep te behoren. Vieja richt zich weliswaar ook op jongeren (selectiecriterium), maar is een organisatie die behoort tot de vrouwenopvang en die wordt over het algemeen niet tot de zorgketen voor zwerfjongeren gerekend. Omdat deze groepen te klein zijn om aparte analyses op uit te voeren, kunnen wij hier helaas niet over rapporteren. Voor de analyses kwamen uiteindelijk de vragenlijsten van 77 jongeren (62%) in aanmerking. Tabel 1.1
Benadering, non-respons en screening (aantallen en percentages) jongeren in de Utrechtse opvang N 124 27 7 13 77
Benaderd Non-respons Geen doorgang na screening Respons, uitsluiting van analyse Geïncludeerd in de analyses
34
% 100 21 6 10 62
De in het interview gebruikte vragenlijst omvatte de volgende onderdelen: Sociaal-demografische kenmerken Kwaliteit van leven Huisvesting, huishouding en zelfverzorging Financiën en dagbesteding Sociale contacten en familie Lichamelijke klachten Psychische gezondheid Weerbaarheid Veiligheid, politie en justitie Kinderen Opvang en hulpverlening Toekomstplannen
Instrumenten De vragenlijst bestond uit een aantal gestandaardiseerde instrumenten. Verschillende hiervan zijn al eerder met succes afgenomen bij sociaal kwetsbare groepen. Voor dit rapport gebruikten we de volgende instrumenten: De korte versie van de kwaliteit van levenlijst van Anthony Lehman (Lehman, 1995); De ICD waarmee inzicht gekregen wordt in lichamelijke klachten (Reinking e.a., 1998); De SPsy voor het meten van psychische problemen en middelengebruik (Oort e.a., 2006; Goodman, 1997) Met de kwaliteit van levenlijst kan zowel de objectieve als subjectieve kwaliteit van leven gemeten worden. De objectieve kwaliteit van leven van een individu wordt vastgesteld aan de hand van bijvoorbeeld de frequentie van sociale en familiecontacten, het hebben van een vaste daginvulling, en het al dan niet slachtoffer/pleger zijn van een misdrijf. De subjectieve kwaliteit van leven is gebaseerd op hoe mensen zelf hun situatie op een aantal leefgebieden inschatten. Het gaat dan bijvoorbeeld om financiële situatie en psychische gezondheid. In de ICD worden vragen gesteld over welke lichamelijke klachten de jongeren de afgelopen 30 dagen hebben gehad. Het gaat hier bijvoorbeeld om klachten aan het zenuwstelsel en zintuigen (bijvoorbeeld hoofdpijn en epilepsie) en aan het maag-/darmstelsel (bijvoorbeeld buikpijn, darmziekten of maagzweer). De SPsy bevat over de psychische gezondheid van de jongeren. Het gaat dan onder andere om vragen die betrekking hebben op emotionele problemen en hyperactiviteit/ aandachtstekort problemen. Via de SPsy wordt ook het alcohol en drugsgebruik van de jongeren bevraagd. Na afloop van het interview legden we de jongeren een vragenlijst voor die zij zelf invulden. Deze vragenlijst bestond uit gestandaardiseerde instrumenten waarmee inzicht werd verkregen in bijvoorbeeld het meemaken van bedreigende gebeurtenissen en onveiligheid. Voor het huidige onderzoek hebben we uit de zelfinvullijst de vragen behorende tot de CES-D (Bouma e.a., 1995) gebruikt. Met deze vragen wordt inzicht gekregen in het voorkomen van depressieve symptomen in de week voorafgaand aan de vragenlijst. Als een individu hoger scoort dan het vastgestelde afkappunt is dit een ruwe indicatie dat diegene een depressie heeft.
35
Bijlage 3: Methode van omvangschatting Voor het schatten van de populatie van feitelijk dakloze jongeren gebruiken wij de vangsthervangstmethode (Smit e.a., 1996). Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van geanonimiseerde registraties van feitelijk dakloze jongeren bij voorzieningen. Aan het gebruik van de vangst-hervangstmethode is een aantal voorwaarden verbonden (Smit e.a., 1996): 1 Onafhankelijkheid – Het in de registratie staan van een voorziening heeft geen invloed op de kans om in de registratie van een andere voorziening te staan. Anders gezegd: iedereen moet in principe vrij gebruik kunnen maken van de – bij het onderzoek betrokken – voorzieningen. 2 Homogeniteit – De kans om geregistreerd te worden is voor ieder individu uit de doelgroep even groot. 3 Geslotenheid – De populatie kent geen in- en uitstroom en is dus niet aan verandering onderhevig als gevolg van geboorte, sterfte en migratie. 4 Perfect „record linkage‟ – Er moet met zekerheid vastgesteld kunnen worden of iemand al dan niet in beide registraties voorkomt. Personen moeten uniek geïdentificeerd kunnen worden. Hoe groter het aantal geregistreerde zwerfjongeren des te kleiner is het betrouwbaarheidsinterval – het interval tussen minimum en maximum aantal jongeren – van de omvangschatting, en des te nauwkeuriger het resultaat. Inzet in dit onderzoek was om op grond van de overlap in het gebruik van een aantal geselecteerde voorzieningen – hoeveel jongeren maken gebruik van meer dan één voorziening – en met behulp van statistische modellen te schatten hoe groot de groep feitelijk dakloze jongeren in Utrecht was (toepassing van de zogenaamde Fienberg-schatting). Daarom zijn bij de volgende (laagdrempelige) voorzieningen in Utrecht met behulp van door de onderzoekers verstrekte registratieformulieren gedurende een periode van twee weken - 28 januari tot en met 10 februari - registraties van jongeren bijgehouden. Stade Strand; Catharijnehuis; Sleep-Inn; Centrum Vaartserijn: passantenverblijf Bij de Noiz is niet geregistreerd, omdat hier geen registratie wordt bijgehouden. Inclusie van de Noiz was ook niet noodzakelijk omdat er al bij diverse laagdrempelige opvangvoorzieningen werd geregistreerd en dit voor een omvangschatting voldoende is. Het registreren van de jongeren bij de geselecteerde voorzieningen hield in dat elke dag in de meetperiode alle jongeren die gebruik maakten van deze voorzieningen werden benaderd met a) vragen bedoeld om te checken of de jongere tot de doelgroep hoorde en b) het verzoek om enkele persoonsgegevens (initialen, geslacht en geboortedatum) om de jongeren te kunnen identificeren. Op deze manier kan bepaald worden welke jongeren vaker bij een voorziening komen en welke jongeren in de meetperiode bij meerdere voorzieningen komen. Er zijn gedurende de meetperiode in totaal 34 feitelijk dakloze jongeren geregistreerd bij de geselecteerde voorzieningen. Figuur 1 geeft de resultaten van de registraties weer.
36
Figuur 1
Registraties van feitelijk dakloze jongeren in Utrecht
Stade
Catharijnehuis
16
10
Centrum Vaartserijn passantenverblijf
1
2
2 1
2
Sleep-Inn
De figuur laat zien dat:
er in totaal een klein aantal feitelijk dakloze jongeren is geregistreerd er heel weinig jongeren in de meetperiode van meerdere voorzieningen gebruik maakten (de overlap tussen de voorzieningen is m.a.w. gering).
Deze gegevens maken het lastig om de meestal door ons gebruikte Fienberg-methode toe te passen (Vocks e.a., 2007; Jansen e.a., 2006). Om tot een stabiele schatting te komen van het aantal feitelijk dakloze jongeren in Utrecht is daarom gekozen voor een andere schattingsmethode, die voor zover wij weten niet eerder bij het schatten van het aantal daklozen is toegepast, maar wel bekend is in de epidemiologische literatuur (zie bijvoorbeeld Hook & Regal, 1995; Zelterman, 1988). Deze schattingsmethode is ook gebaseerd op tellingen van daklozen in registraties. Bij deze methode is gebruik gemaakt van eerder door ons verzamelde registratiegegevens van daklozenpopulaties in andere steden, te weten Zaanstreek (Vocks e.a., 2008), Zwolle (Vocks e.a., 2007), Zeeland (Jansen e.a., 2007) en Utrecht 2005 (Hulsbosch e.a., 2006). De aanname bij deze schattingsmethode is, dat de verhouding van het aantal daklozen dat is gezien door de voorzieningen versus het aantal daklozen dat niet is gezien door voorzieningen zowel voor deze steden/streken als voor de populaties (volwassen daklozen versus dakloze jongeren) vergelijkbaar is. Genoemde schattingsmethode is de enige bruikbare schattingsmethode om de populatie van feitelijk dakloze jongeren in Utrecht te kunnen bepalen. Tabel 2.1
Registratiegegevens huidig en recent onderzoek Door één Door twee voorziening gezien voorzieningen gezien Utrecht 2008 30 2 Zaanstreek 2008 31 7 Zwolle 2007 73 36 Zeeland 2007 28 23 Utrecht 2005 176 11 Totaal 338 79
Door drie voorzieningen gezien 2 0 1 0 0 3
Tabel 2.1 laat zien dat er in Utrecht 30 feitelijk dakloze jongeren bij één voorziening zijn gezien en 2 bij twee voorzieningen. Aangezien er op basis van een verhouding 30-2 niet erg stabiel geschat kan worden, verrichten we de schatting op basis van de verhouding 338-79 (het totaal van de registraties) en splitsen deze dan over de vijf steden. Op deze gegevens is de zogenaamde Chaoschatter toegepast (Chao, 1987). Deze neemt een Poissonverdeling aan en gaat uit van
37
onafhankelijkheid van voorzieningen. In de literatuur is bekend dat deze schattingen weliswaar vaak geschonden zijn, maar dat desondanks deze schatters vaak dicht in de buurt van de ware populatiegrootte zitten (zie Hook & Regal, 1995). Op basis van de 34 feitelijk dakloze jongeren die bij de voorzieningen zijn geregistreerd komen we met de hierboven beschreven schattingsmethode uit op een meest waarschijnlijk aantal feitelijk dakloze jongeren van 93. De marge waarin deze schatting ligt is groot. Bij een 95 % betrouwbaarheidsmarge ligt die tussen 34 en 157, en bij een 90 % betrouwbaarheidsmarge ligt die tussen 38 en 147 (zie hierna).
Feitelijk dakloze jongeren Utrecht 2008
Meest waarschijnlijk aantal 93
95 % marge
90 % marge
34-157
38-147
Door de grote marges en de aanname van de schattingsmethode dient deze schatting met grote voorzichtigheid te worden gehanteerd.
38
Bijlage 4: Tabellenboek 3. Profiel en bestaansvoorwaarden Tabel 3.1
Geslacht Totaal (N = 77) n 53 24
Geslacht Man Vrouw
% 69 31
N = aantal.
Tabel 3.2
Leeftijd Totaal (N = 77)
Leeftijd Gemiddeld (SD) Range
20.8 (2.1) 17 - 25
SD = standaard deviatie.
Tabel 3.3
Gemeente Utrecht Anders
Gemeente van inschrijving vóór het verblijf in Utrechtse opvang Totaal (N = 65) n % 37 57 28 43
Tabel 3.4
Nationaliteit
Nationaliteit Nederlandse Surinaamse Marokkaanse Indonesische Arubaanse Anders Tabel 3.5
Totaal (N = 77) n 59 3 9 0 0 6
% 77 4 12 0 0 8
Totaal (N = 77) n 8
% 10
Ouderschap
Ouderschap Heeft kinderen
39
Tabel 3.6
Hoogst voltooide opleiding Totaal (N = 77) n 39 30 8
Opleidingsniveau Geen of lager onderwijs Middelbaar onderwijs Hoger middelbaar of hoger onderwijs
% 51 39 10
Tabel 3.7
Inkomstenbronnen in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (Range N = 76-77) Inkomstenbronnen n % Uitkering Arbeid met contract Arbeid zonder contract Illegale activiteiten Andere bronnen (alimentatie, giften, erfenis, etc) Gemiddeld aantal inkomstenbronnen laatste jaar Tabel 3.8
42 37 20 20 24 1.9, SD = 1.1
55 48 26 26 31
Schulden
Schulden
Totaal (N = 77) n
Schulden Gemiddelde schuld
59 77 5915 euro, SD = 5538, Range 150-25000
Tabel 3.9
Huidige daginvulling
Huidige daginvulling Betaalde baan, met arbeidscontract Betaalde baan in sociale werkvoorziening Baan in kader arbeidsreïntegratieproject Werkervaringsplaats Vrijwilligerswerk Opleiding, studie Dagactiviteitencentrum Dagbesteding in dagopvang, woonvoorziening of instelling Verkoop daklozenkrant Anders Tabel 3.10
Leeftijd (jaar)
%
Totaal (N = 76) n
%
14 0 0 0 4 7 1 0
18 0 0 0 5 9 1 0
0 9
0 12
Leeftijd waarop jongeren de oorspronkelijke woonsituatie hebben verlaten Totaal (N = 77) M SD 16.0 3.6
M = gemiddelde.
40
Tabel 3.11
Factoren die meespeelden bij het verlaten van de oorspronkelijke woonsituatie Totaal (N = 77) n % 23 30 het contact met mijn (stief)vader was niet goed het contact met mijn (stief)moeder was niet goed
21
27
het contact met mijn broer(s) was niet goed
5
6
het contact met mijn zus(sen) was niet goed
9
12
er was veel ruzie
34
44
mijn vriend(in) werd niet geaccepteerd
2
3
ik was zwanger en kon niet langer thuisblijven
2
3
ik ben door ouders/opvoeders het huis uitgezet
16
21
ik werd lichamelijk mishandeld (bijvoorbeeld slaan, schoppen, voorwerpen naar je gooien)*
12
16
ik werd emotioneel mishandeld (bijvoorbeeld dreigingen, geen respect voor je gevoelens, dingen zeggen om pijn te doen, of verbieden om naar buiten te gaan)*
12
16
ik werd seksueel mishandeld (intimiteit die je niet wilde of niet prettig vond, of ongewenste seksuele handelingen/gemeenschap)*
4
5
mijn vader/moeder was alcoholverslaafd
7
9
mijn vader/ moeder was drugsverslaafd
5
6
er waren (forse) financiële problemen
17
22
problemen met politie/ justitie
23
30
onzekere verblijfsstatus
1
1
eigen verslaving aan alcohol
1
1
eigen verslaving aan drugs
11
14
angst voor een gedwongen huwelijk
0
0
problemen op school
16
21
anders
33
43
*Indien de categorieën lichamelijke mishandeling, emotionele mishandeling en seksuele mishandeling worden samengenomen, blijkt 25% van de jongeren mishandeld te zijn (n = 19).
41
Tabel 3.12
Type woon- / verblijfsituaties sinds het verlaten van de oorspronkelijke woonsituatie Totaal (N = 77) Slaaplocatie n % a. op straat; in open lucht, in overdekte openbare ruimten, als portieken, 26 34 fietsenstalling, stations, winkelcentra, een auto, etc. b. passantenverblijf, nachtopvang, slaaphuis; tijdelijk verblijf
13
17
c.
bij familie, vrienden, kennissen of klanten (in geval van prostitutie) inwonend: tijdelijk, zonder uitzicht op langer verblijf
49
64
d. woonvoorziening voor dak- en thuislozen in de maatschappelijke opvang: begeleid wonen, sociaal pension, centrum voor maatschappelijke opvang e. woonvoorziening (beschermd, beschut) in ggz (ribw)
11
14
11
14
f.
woonvoorziening (beschermd, beschut) in verslavingszorg
3
4
g. (woon)voorziening voor jongeren (crisisopvang, foyer, pension)
58
75
h. eigen, zelfstandige woning met huurcontract/ hypotheek
25
32
18
23
i.
bij familie, vrienden, kennissen inwonend; huurcontract (ook in geval van minderjarigen!)
j.
particulier pension, logement, hotel
1
1
k.
kraakpand, caravan, zomerhuisje, slooppand
10
13
l.
(psychiatrisch) ziekenhuis, vrouwenopvang of verslavingskliniek
11
14
m. gevangenis of huis van bewaring
20
26
n. anders
6
8
42
permanent
zonder
Tabel 3.13
Slaaplocaties in de maand voorafgaand aan het interview Totaal (N = 77) n 5
% 6
b. passantenverblijf, nachtopvang, slaaphuis; tijdelijk verblijf
8
10
c.
38
49
d. woonvoorziening voor dak- en thuislozen in de maatschappelijke opvang: begeleid wonen, sociaal pension, centrum voor maatschappelijke opvang e. woonvoorziening (beschermd, beschut) in ggz (ribw)
6
8
7
9
f.
woonvoorziening (beschermd, beschut) in verslavingszorg
0
0
g. (woon)voorziening voor jongeren (crisisopvang, foyer, pension)
38
49
h. eigen, zelfstandige woning met huurcontract/ hypotheek
11
14
1
1
Slaaplocatie a. op straat; in open lucht, in overdekte openbare ruimten, als portieken, fietsenstalling, stations, winkelcentra, een auto, etc.
bij familie, vrienden, kennissen of klanten (in geval van prostitutie) inwonend: tijdelijk, zonder uitzicht op langer verblijf
i.
bij familie, vrienden, kennissen inwonend; huurcontract (ook in geval van minderjarigen!)
j.
particulier pension, logement, hotel
1
1
k.
kraakpand, caravan, zomerhuisje, slooppand
0
0
l.
(psychiatrisch) ziekenhuis, vrouwenopvang of verslavingskliniek
2
3
m. gevangenis of huis van bewaring
1
1
n. anders
2
3
Tabel 3.14
permanent
zonder
Lengte verblijf huidige voorziening/begeleiding Totaal (N = 74)
Lengte verblijf/begeleiding (maanden)
43
M
SD
13.2
21.6
4. Lichamelijke & psychische gezondheid en middelengebruik Tabel 4.1
Aantal lichamelijke klachten in de dertig dagen voorafgaand aan het onderzoek Totaal (N = 76) SD M
Aantal lichamelijke klachten
2.1
Type lichamelijke klachten afgelopen 30 dagen Totaal a (N = 76) Klacht n Ontsteking/infectie- of parasitaire ziekten 9 Nieuwvorming/gezwel 0 Voedings-/stofwisselings-/immuniteitsstoornis 3 Bloed/bloedbereidende organen 6 Zenuwstelsel en zintuigen 34 Hart- en vaatziekten 0 Luchtwegen 16 Maag-/darmstelsel 22 Urinewegen/geslachtsorganen 3 Huid en onderhuid 10 Spieren/skelet/bindweefsel (artritis) 30 Aangeboren afwijkingen/geboorteletsel 2 Ongevalletsel en vergiftigingen 7 Complicaties van zwangerschap of bevalling 2 Overigen 17
1.8
Tabel 4.2
a
% 12 0 4 8 45 0 21 29 4 13 39 3 9 8 22
N = 76, behalve voor complicaties van zwangerschap of bevalling, dan is n 24.
Tabel 4.3
Klachten aan het gebit de afgelopen 30 dagen Totaal (N = 77) n Klachten gebit 32 Tandarts hulp de afgelopen twee jaar Totaal (N = 77) n Tandarts hulp 52
% 42
Tabel 4.4
Depressieve symptomen afgelopen zeven dagen Totaal (N = 71) Depressieve symptomen n Depressie 46
% 68
Tabel 4.5
44
% 65
Tabel 4.6
Gedachten en gevoelens over de dood en zelfmoordpogingen Totaal (N = 77) Afgelopen 2 weken n % Veel over de dood nagedacht 27 35 Gevoel gehad dood zou willen zijn 17 22 Aan zelfmoord gedacht 15 19 Zelfmoordpoging ondernomen In het afgelopen half jaar 6 8 Ooit 18 23 Tabel 4.7
Ziektekostenverzekering Totaal (N = 75) n 9 25 41
Aard verzekering Nee, niet verzekerd Ja, basisverzekering Ja, basisverzekering met aanvullende verzekering Tabel 4.8
% 12 33 55
Psychische gezondheid Totaal jongeren (N = 77) M SD 4.7 2.7 4.0 2.7 3.1 2.1
Psychische gezondheid Hyperactiviteit-/ aandachtstekortproblemen Emotionele problemen Gedragsproblemen
Jongeren** (n = 30) M 4.3 3.5 2.7
SD 2.3 2.2 2.2
Totaal medewerkers (N = 30) M SD 5.7 2.4 5.1 2.6 3.7 2.4
*Deze samengestelde schalen lopen van 1-10, niet waar tot zeker waar. ** Dit zijn jongeren waarover medewerkers een vragenlijst invulden.
Tabel 4.9
Gebruik van medicijnen in de dertig dagen voorafgaand aan het interview Totaal (N = 77) Medicijnen n % Slaapmiddelen 13 17 Antidepressiva 5 6 Kalmeringsmiddelen 10 13 Pijnstillers 32 42 Antipsychotica 8 10 Tabel 4.10
Gebruik van alcohol Totaal (N = 77) n 18 17 19 17 6
Alcohol Niet in de afgelopen zes maanden één keer per maand of minder 2-4 keer per maand 2-3 keer per week 4 keer per week of vaker
45
% 23 22 25 22 8
Tabel 4.11
(Bijna) dagelijks gebruik van drugs en middelen in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (range N = 74-75) Drugs/middelen n % Methadon 1 1 Heroïne 0 0 Cocaïne 2 3 Medicijnen voor roes 2 3 Amfetaminen 6 8 Cannabis 39 53 Tabel 4.12
Comorbiditeit
Aard comorbiditeit* Geen lichamelijke klachten, drugsgebruik of depressie Alleen lichamelijke klachten of drugsgebruik of depressie Een combinatie van twee klachten -Waarvan lichamelijke klachten en depressie -Waarvan lichamelijke klachten en drugsgebruik -Waarvan drugsgebruik en depressie Lichamelijke klachten én drugsgebruik en depressie
Totaal (N = 69) n 3
% 4
16
23
29
42
17
59
10
35
2
7
21
30
* Uitgegaan is van één of meer lichamelijke klachten, depressie en het (bijna) dagelijks gebruik van één of meer middelen.
5 Sociale relaties Tabel 5.1
Frequentie van telefonische contacten met een familielid in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (N = 74) % M
Minstens 1 keer per dag Minstens 1 keer per week Minstens 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Helemaal niet
13 30 12 11 8
46
18 41 16 15 11
Tabel 5.2
Frequentie van ontmoetingen met een familielid in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (N = 74) n % Minstens 1 keer per dag 9 12 Minstens 1 keer per week 27 36 Minstens 1 keer per maand 15 20 Minder dan 1 keer per maand 9 12 Helemaal niet 14 19 Tabel 5.3
Frequentie van telefonische contacten met een vriend of kennis in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (N = 76) % n Minstens 1 keer per dag 41 54 Minstens 1 keer per week 17 22 Minstens 1 keer per maand 4 5 Minder dan 1 keer per maand 3 4 Helemaal niet 11 14 Tabel 5.4
Frequentie van bezoeken van een vriend of kennis in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (N = 76) % n Minstens 1 keer per dag 19 25 Minstens 1 keer per week 38 50 Minstens 1 keer per maand 8 11 Minder dan 1 keer per maand 2 3 Helemaal niet 9 12 Tabel 5.5
Ervaren steun van familie en vrienden & kennissen
Staan klaar om Een leuke tijd mee te hebben Voeding of een slaapplaats aan te bieden Te luisteren als u over uzelf of uw problemen praat Mee te gaan naar een afspraak voor morele steun? Te tonen dat hij of zij om u geeft of van u houdt? Ervaren steun (gemiddelde) Vijfpuntsschaal: (1=nooit, 5=altijd)
47
Familie (Range N = 71-72) M (SD) 3.0 (1.5) 3.3 (1.5) 3.3 (1.6) 2.7 (1.4) 3.4 (1.6) 3.1 (1.3)
Vrienden & kennissen (Range N = 76-77) M (SD) 3.8 (1.1) 3.6 (1.3) 3.8 (1.2) 3.0 (1.5) 3.5 (1.4) 3.5 (1.1)
6 Veiligheid Tabel 6.1
Veiligheid in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (Range N = 75-77) n 9 Slachtoffer van een geweldsmisdrijf Slachtoffer van een niet gewelddadig misdrijf 16 Slachtoffer van enig misdrijf 22
% 12 21 29
Tabel 6.2
Arrestaties in het jaar voorafgaand aan het interview Totaal (N = 77) n % 56 Opgepakt of gearresteerd vanwege een mogelijk 43 misdrijf 4 (SD = 10.4, range 1-70) Gemiddeld aantal arrestaties, indien gearresteerd
7
Kwaliteit van leven
Tabel 7.1
Objectieve kwaliteit van leven indicatoren Totaal (N = 77) n
%
% Daginvulling
32
42
% Werk nu
14
18
% Arrestaties laatste jaar
43
56
% Slachtoffer van misdrijf afgelopen jaar
22
29
48
8 Zorgbehoeften en ontvangen zorg Tabel 8.1
Hulpbehoeften, ontvangen hulp en juistheid van hulp Hulpbehoefte Totaal (Range N = 74-77) n %
Ontvangen hulp Totaal (Range N = 71-77) n %
Juiste hulp
n (N totaal)
%
65 59 32 27 11
86 80 42 36 14
46 60 21 22 3
60 78 29 30 4
36 (44) 40 (57) 17 (18) 19 (22)
82 70 94 86
13 5
17 7
14 3
19 4
10 (13)
77
8 9
11 12
9 6
12 8
8 11
10 15
6 8
8 11
Lichamelijke gezondheid
26
34
15
20
13 (14)
93
Psychische gezondheid
34
45
27
35
17 (22)
77
Alcohol
5
7
5
7
Drugs
10
14
8
11
20 (25)
80
Bestaansvoorwaarden Huisvesting Financiën Het vinden van werk Dagbesteding Basisvaardigheden (lezen, rekenen, taal) Huishoudelijke Taken Vervoer Relaties Relatie met familie Sociale relaties Veiligheid Bescherming eigen veiligheid Bescherming van anderen tegen eigen dreigend of lastig gedrag Gezondheid
Zelfverzorging / persoonlijke verzorging Verzorging
2
3
1
1
Het gebit
47
61
30
39
Voeding
20
26
9
12
Sommige cellen in de tabel zijn leeg, omdat juiste hulp alleen is berekend als 10 of meer jongeren hulp ontvingen op een leefgebied.
49
Tabel 8.2
Veranderingen in de situatie van de jongeren sinds de aanvang van de begeleiding/opvang Totaal (Range N =75-77) Verbeterd
Hetzelfde gebleven
Verslechterd
Gebied
n
%
n
%
n
%
Woonsituatie
45
58
20
26
12
16
Huishouden, zelfverzorging en verzorging eventuele kinderen Financiële situatie
30
39
41
54
5
7
31
41
30
40
14
19
Manier waarop de dag wordt doorgebracht
32
42
32
42
12
16
Contacten met familieleden
27
36
45
59
4
5
Sociale contacten
21
28
47
62
8
11
Lichamelijke toestand
24
31
45
58
8
10
Emotionele en psychische toestand
26
34
39
51
11
14
Veiligheid en gevoel van veiligheid
19
25
54
70
4
5
50
Tabel 8.3
Zorgcontacten ooit en in de zes maanden voorafgaand aan het interview Ooit Afgelopen zes (range N = 75-76) maanden (range N = 75-76) n n % % Psychiatrische hulp a Ambulante Psychiatrische zorg (dagbe- 36 47 25 33 handeling, medicijnpoli, Zorgcoördinatieteam) b. Opname in Psychiatrische Zorg 14 19 6 8 Verslavingszorg a. Ambulante Verslavingzorg, methadonverstrekking b. Ambulante Methadonverstrekking
exclusief
7
9
4
5
0
0
0
0
6
8
1
1
7
9
4
5
73
96
36
47
63
83
26
34
a. Algemeen maatschappelijk werk
48
64
38
51
b. Kredietbank
16
21
9
12
35
47
21
28
16
21
14
19
e. Jeugdhulpverlening (bijvoorbeeld Zandbergen)
47
62
14
18
f. Kinderbescherming
30
39
4
5
g. Rechtshulp (sociaal raadslieden)
28
37
17
23
h. Vrouwenhulpverlening, Stichting tegen vrouwenhandel, Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) i. Politie, vreemdelingenpolitie
8
11
2
3
24
32
11
15
j. GGD
27
36
10
13
c. Opname in Verslavingzorg Medische zorg a. Sociaal medische verpleegkundigen b. Huisarts
spreekuren,
c. Algemeen ziekenhuis (incl. poli, etc) Overige:
c. (Begeleid) zelfstandig wonen, woonbegeleiding d. Beschermd en beschut wonen
ambulante
51
9
Woon- en toekomstwensen
Tabel 9.1
Gewenste soort woonruimte door jongeren en best passend geachte woonruimte door medewerkers Totaal Jongeren* Totaal jongeren (n = 30) medewerkers (N = 74) (n = 30)
Woonruimte
n
%
n
%
n
%
Een woning
44
59
19
63
2
7
Een appartement
21
28
7
23
6
20
Op kamers
0
0
0
0
0
0
Bij familie, vrienden of kennissen
0
0
0
0
0
0
In voorziening met eigen kamer
3
4
2
7
17
57
In voorziening: in appartement
4
5
2
7
3
10
Geen vaste plek/soms wel een bed
0
0
0
0
0
0
Anders
2
3
0
0
2
7
* Dit zijn jongeren waarover medewerkers een vragenlijst invulden. Tabel 9.2
Door jongeren verwachte duur voordat in gewenste woonruimte woont Totaal (N = 73)
Duur Woont al zo, niet van toepassing Minder dan 3 maanden Meer dan 3 maanden, maar korter dan 1 jaar Langer dan 1 jaar maar korter dan 2 jaar Langer dan 2 jaar Weet niet, moeilijk te bepalen Tabel 9.3
n 2 7 13 11 28 12
% 3 10 18 15 38 16
Gewenste woonsituatie door jongeren Totaal (N = 74)
Woonsituatie Wil liefst alleen wonen Wil liefst met partner wonen Wil liefst als éénoudergezin wonen Wil liefst met partner én kinderen wonen Wil liefst met anderen wonen (geen partnerrelatie, wel gezamenlijk huishouden)
52
n 32 22 2 8 10
% 43 30 3 11 14
Tabel 9.4
Gewenste woonomgeving door jongeren Totaal (N = 72) n 36 Familie/vrienden moeten in de buurt wonen Tabel 9.5
Woonwensen
Specifieke woonwensen van jongeren Totaal (Range N = 73-74) M
% 50
SD
Privacy
4.1
1.2
Meepraten over hoe het gaat; het wonen en/of samenleven (zeggenschap) Een eigen sleutel van de woonruimte
3.6
1.3
4.8
0.7
Rust
4.5
1.0
Duidelijke regels en afspraken
4.0
1.2
Veiligheid in de woonruimte
4.7
0.7
Beveiliging van de woonruimte
3.9
1.3
Veiligheid in de woonomgeving en in de buurt
3.6
1.4
Gelegenheid voor persoonlijke verzorging
4.8
0.6
Een eigen woonkamer
4.3
1.1
Een eigen keuken
4.5
0.9
Een gezamenlijke huiskamer
2.5
1.6
Kwaliteit van de woonruimte
4.3
0.9
Ruimte om eigen bezoek te ontvangen
4.2
1.3
Ruimte om bezoek te laten logeren
3.8
1.4
Mogelijkheid om drugs te kunnen gebruiken
1.7
1.2
Mogelijkheid om alcohol te kunnen gebruiken
1.7
1.1
Mogelijkheid tot het houden van huisdieren
2.7
1.6
Mogelijkheid tot deelname aan activiteiten met anderen Mogelijkheid tot het gebruik van een maaltijdvoorziening Mogelijkheid tot sociale ontmoetingen en contacten met mensen Contacten in de buurt
2.5
1.5
2.8
1.8
3.1
1.5
2.8
1.5
53
Tabel 9.7
Gewenste begeleiding door jongeren en medewerkers Totaal Jongeren* jongeren (n = 30) (N = 74) Begeleiding n n % % Geen 25 34 7 23 Op afspraak 26 35 15 50 Alleen op vraag 23 31 8 27 * Dit zijn jongeren waarover medewerkers een vragenlijst invulden. Tabel 9.8
Totaal medewerkers (N = 30) n % 0 0 25 83 5 17
Gewenste frequentie van begeleiding door jongeren en medewerkers Totaal Jongeren* Totaal jongeren (n = 30) medewerkers (N = 48) (N = 30) n 10 24 2 1 9 2
% 21 50 4 2 19 4
Enkele keren per week Een keer per week Een keer per twee weken Een keer per drie weken Een keer per maand Minder dan een keer per maand * Dit zijn jongeren waarover medewerkers een vragenlijst invulden. Tabel 9.9
n 4 12 0 0 7 0
% 17 52 0 0 23 0
n 20 8 1 1 0 0
% 67 27 3 3 0 0
Benodigde duur van de begeleiding volgens jongeren en medewerkers Totaal Jongeren Totaal jongeren (n = 23) medewerkers (N = 49) (N = 30) Duur n n n % % % Minder dan 3 maanden 5 10 2 9 0 0 Meer dan 3 maanden, maar korter dan 1 jaar 13 27 6 26 2 7 Langer dan 1 jaar maar korter dan 2 jaar 15 31 9 39 9 30 Langer dan 2 jaar 5 10 2 9 10 33 Weet niet, moeilijk te bepalen 11 22 4 17 9 30
54
10
Feitelijk daklozen versus residentieel dakloze jongeren
Tabel 10.1
Verschillen tussen feitelijk en residentieel dakloze jongeren in Utrecht (1)
Residentieel dakloze jongeren (n = 37) 43%
Chi-kwadraat toets p-waarde
Dagbesteding
Feitelijk dakloze jongeren (n = 30) 43%
Schulden
80%
73%
ns
Depressie
64%
57%
ns
Druggebruik
59%
49%
ns
Mannen
57%
84%
< .10
Gebruik pijnstillers
53%
32%
< .10
Bezoek huisarts
31%
67%
< .05
Hulp bij het vinden van werk
14%
40%
< .10
Hulp bij financiën
63%
86%
< .10
ns
Emotionele & psychische gezondheid veranderd sinds start hulp Woonsituatie veranderd sinds start hulp
< .10
Financiële situatie veranderd sinds start hulp
< .05
< .05
Ns = niet significant. Tabel 10.2
Verschillen tussen feitelijk en residentieel dakloze jongeren in Utrecht (2)
Residentieel dakloze jongeren (n = 37) 4,2
T-Toets p-waarde
Ervaren algemene kwaliteit van leven
Feitelijk dakloze jongeren (n = 30) 3.7
Huishouding & zelfverzorging
5.6
5.7
ns
Huisvesting
4.0
4.6
ns
Financiën
2.8
3.4
ns
Ervaren psychische gezondheid
4.6
4.5
ns
Lichamelijke klachten
2.6
1.8
< .10
Ervaren lichamelijke gezondheid
4.4
5.0
ns
Relatie familie
3.6
4.7
< .05
Sociale contacten
5.2
5.1
ns
Veiligheid
5.3
5.5
ns
hyperactiviteit/ aandachtstekortproblemen
5.1
3.9
< .10
55
ns