Zwerfjongeren, beleid en praktijk
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Een verdieping en concretisering van gemeentelijke aanpak zwerfjongerenproblematiek
31
Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland
32
Zwerfjongeren, beleid en praktijk Een verdieping en concretisering van gemeentelijke aanpak zwerfjongerenproblematiek
Velp, mei 2008 Monique Willems
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Inhoudsopgave
3
Ten geleide
5
1.
Wat verstaan we onder zwerfjongeren?
6
2.
Landelijke inzichten
9
3. 3.1. 3.2. 3.3.
Gemeentelijke aandacht Omvang van de doelgroep Bestaand beleid Gemeentelijk voortouw
13
4.
Ruimte binnen beleidskaders
15
5.
Knelpunten en kansen rond regie
19
6.
Keten en ketenregie
21
7. 7.1. 7.2. 7.3.
Drie niveaus van ketenregie Ketenregie op trajectniveau Ketenregie op netwerkniveau Ketenregie op beleidsniveau
27
8.
Aanbod Spectrum
2
28
Literatuur
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Ten geleide
Zwerfjongeren vormen een aanzienlijke groep kwetsbare jongeren binnen onze samenleving. Zo’n 6000 schat de Algemene Rekenkamer in haar rapport ‘Opvang zwerfjongeren 2007’. Op lokaal en regionaal niveau worden in toenemende mate activiteiten ontplooid in de opvang en begeleiding van zwerfjongeren. Dit is positief, aldus de Rekenkamer, maar nog onvoldoende. Zowel de voorzieningenstructuur als de benodigde samenwerking verdient verbetering. Centrumgemeenten zijn in toenemende mate bereid hun verantwoordelijkheid voor zwerfjongeren te nemen. De complexiteit van de problematiek is gebaat bij een ketenaanpak. Er zijn voorzieningen nodig op het terrein van preventie, signalering, opvang, begeleiding en nazorg. De veelheid aan betrokken partijen, de financieringsstromen, de verdeelde verantwoordelijkheden maken beleidsregie onontbeerlijk. Alleen dan wordt een sluitende aanpak mogelijk. Bestuurlijke regie is in deze situatie een lastige, maar passende taak voor de gemeente. Spectrum heeft op basis van haar ervaringen met projectleiding en procesbegeleiding vooral in Nijmegen en Arnhem deze brochure geschreven gericht op beleidsmakers binnen Gelderse gemeenten. Maar ook voor beleidsontwikkelaars binnen opvang- en zorginstellingen en beleidswerkers bij de provincie kan deze brochure inzicht bieden in de problematiek. De informatie sluit aan bij de ‘Handreiking Aanpak zwerfjongerenproblematiek voor gemeenten’ die door VWS ter beschikking is gesteld, maar biedt verdieping en concretisering.
Met achtergrondinformatie, praktische voorbeelden en uitwerkingen geven we inhoud aan het zwerfjongerenvraagstuk en mogelijke oplossingen. Met behulp van uitgebreide literatuurraadpleging hebben we getracht theorie en praktijk in deze brochure aan elkaar te verbinden op een wijze die recht doet aan wat we zelf bij ondersteuning van gemeenten als essentieel hebben ervaren. Als u meer informatie wenst, kunt u contact opnemen met Spectrum. Spectrum biedt naast informatie en advies ook coaching aan gemeenten die aan de slag willen met zwerfjongerenbeleid. Achterin deze brochure vindt u meer informatie over wat Spectrum op dit terrein te bieden heeft.
3
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
4
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
1.
Wat verstaan we onder zwerfjongeren?
Er zijn veel definities in omloop. Dit vertroebelt de discussie over de problematiek en belemmert het inzicht in de doelgroep. In 2004 heeft het Ministerie van VWS gekozen voor een uniforme definitie: Jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in opvang verblijven De term ‘dakloos’ geeft in de praktijk eveneens aanleiding tot discussie. Het Aanvalsplan tegen dakloosheid in Gelderland (Heineke, 2004) maakt helder onderscheid tussen verschillende ‘typen’ daklozen. In deze opsomming zien we het proces van marginalisering, stabilisering en herstel. • Potentieel daklozen: Mensen met vaste huisvesting voor wie een dreiging bestaat om die huisvesting te verliezen en op straat te belanden. • Recent daklozen: mensen die hun vaste huisvesting hebben verloren en enkele dagen of weken aangewezen zijn op familie, vrienden of kennissen of op crisisopvang. Als dat niet lukt belanden zij op straat. • Feitelijk daklozen: Mensen die voor hun overnachting vooral zijn aangewezen op straat of een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen (dag- en nachtopvang). • Residentieel daklozen: Mensen met een min of meer permanent verblijf in 24-uursvoorzieningen, zoals sociale pensions, internaten en groepswonen. • Ex-daklozen: Gewezen daklozen die inmiddels weer (bijna) zelfstandig wonen in min of meer reguliere huisvesting en een maatschappelijk herstelproces doormaken.
Zwerfjongeren zijn doorgaans niet feitelijk dakloos. Ze hebben vaak een slaapplaats bij vrienden, familie of kennissen. Soms hebben ze daarnaast wel een (thuis)adres, maar kunnen of willen hier geen gebruik van maken vanwege persoonlijke problemen. Ze worden als zwervend gekenmerkt, omdat ze wisselend onderdak hebben en geen vaste eigen woonplek. Aangenomen wordt dat zwerfjongeren die niet de juiste begeleiding en zorg krijgen in een proces van marginalisering belanden dat uiteindelijk tot feitelijke dakloosheid leidt. Anderzijds is dit proces, gezien de ontwikkelingsmogelijkheden die horen bij deze leeftijd, bij tijdig ingrijpen omkeerbaar en kan deze groep maatschappelijk perspectief geboden worden. Bij volwassen daklozen (ouder dan 25 jaar) ligt dit wellicht gecompliceerder.
5
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
2. Landelijke inzichten
Hieronder volgt een overzicht van aard en achtergronden van de problematiek, zoals deze in onderzoek naar voren komen. Enkele kenmerken Thuisloze jongeren zijn over het algemeen niet jonger dan 15 jaar. Het grootste deel bestaat uit 16 tot 21 jarigen, waarvan het merendeel 18 jaar of ouder is. De groep bestaat voor ongeveer tweederde uit jongens (Planije, 2003).
6
Complexe problematiek De praktijk laat zien dat zwerfjongeren kampen met een veelheid aan problemen: geen huisvesting, schulden, psychische problemen, verslavingsproblemen, justitiële problemen, geen werk en inkomen, geen stabiel sociaal netwerk. De complexiteit hiervan in combinatie met het versnipperde veld aan voorzieningen en het doorgaans zorgmijdende gedrag van de jongeren staat herstel in de weg. Daarbij is de situatie van iedere zwerfjongere verschillend. Dit vraagt om maatwerk in de begeleiding van de jongere. Kernprobleem is dat de jongere geen stabiele woonplek heeft. Deze jongeren geven zelf aan het liefst ‘huisje, boompje, beestje’ te willen, maar het lukt hen niet hiervoor te zorgen. Aangenomen wordt dat aan de huisvestingsproblemen en de problemen op het terrein van werk en financiën andere problemen voorafgaan (Planije, 2003): • Veel jongeren hebben een jeugdhulpverleningsverleden (ernstige opgroei- en opvoedproblemen, verwaarlozing, mishandeling, internaatsachtergrond). • In een kwart van de gevallen is sprake van een licht verstandelijke handicap. • Een derde heeft ernstige of langdurige psychische problemen (ADHD, borderline-syndroom en psychose). • Bij veel jongeren is sprake van problematisch gebruik van alcohol en/of softdrugs. • Weinig jongeren hebben een opleiding afgerond. • Bijna 40% heeft frequent contact met politie en justitie.
Voordat een jongere feitelijk dak- of thuisloos wordt, gaat er een periode aan vooraf waarin de jongere met steeds meer problemen te kampen krijgt […]. Het begint vaak met een opvoedings- en ontwikkelingsprobleem en problemen met ouders of opvoeders. Vaak is er sprake van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. Wanneer bijvoorbeeld ook schulden ontstaan, er sprake is van drugsgebruik en er overtredingen worden gepleegd waardoor de jongere in contact komt met politie en justitie, glijdt de jongere steeds meer af (Berg-le Clercq, 2007).
Maatschappelijke oorzaken voor het zwerfjongerenprobleem De toenemende complexiteit van de samenleving wordt door hulpverleners als een van de belangrijkere oorzaken voor zwerfgedrag onder jongeren gezien. Jongeren moeten tegenwoordig meer dan ooit zelf hun weg zoeken in een maatschappij met een toenemende prestatiedruk en consumptietempo. Jongeren die fysieke gebreken, geringe intellectuele en sociale vaardigheden hebben en niet beschikken over een stabiele thuissituatie hebben moeite met deze zelfsturing. Ook is het steeds minder gangbaar dat hulpbehoevenden zorg wordt geboden vanuit het netwerk van gezin, vrienden, school en verenigingen. De sociale verbanden zijn losser en zorg wordt steeds meer als een taak van formele instanties gezien (Bottenberg, 2001). Daarnaast zijn de vrijheden die jongeren tegenwoordig geboden worden niet voor alle jongeren even gunstig. De mogelijkheden om geld te lenen, schulden te maken, aan drugs te komen, zijn voor kwetsbare jongeren risicovol. Ontwikkelingen binnen de hulpverlening Eind jaren tachtig is de leeftijdsgrens voor meerderjarigheid van 23 jaar terug gebracht naar 18 jaar. Hierdoor is er geen jeugdhulpverlening meer gegarandeerd na het 18e jaar. Dit werkt in het nadeel van een deel van de jongeren met een ontwikkelingsachterstand. Ze ontberen de begeleiding die ze behoeven om zich te ontwikkelen tot redelijk zelfstandige wezens. De hulpverlening ontbreekt het aan tijd om zicht te krijgen op sluimerende problemen (ontwikkelingen van psychiatrische stoornissen, zwak sociaal netwerk, onvoldoende sociale vaardigheden, onvoldoende intellectuele capaciteiten) en hier met hulp op aan te sluiten. Binnen de jeugdhulpverlening is een proces gaande van toenemende professionalisering en in het verlengde daarvan een
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
toenemende verzakelijking (Bottenberg, 2001). Hulpverleners houden zich steeds meer bezig met hun kerntaak, hulp verlenen, en richten dit zo efficiënt mogelijk in. Hierdoor moeten cliënten vaker naar het kantoor van de hulpverlener toekomen en zijn hulpverleners steeds minder (signalerend) op vindplaatsen actief. Hierdoor komen problemen soms te laat in zicht om bij te kunnen sturen. Verder is de caseload te groot en zijn de administratieve handelingen toegenomen. Hierdoor blijft er te weinig tijd over voor direct cliëntcontact. Een ander aspect van de professionalisering is de toenemende specialisatie die leidt tot versnippering van het aanbod en allerlei contra-indicaties. Voor de groep zwerfjongeren met een IQ hoger dan 70 doet zich het probleem voor dat ze de laatste jaren geen beroep meer kunnen doen op sociaal pedagogische hulp (MEE, voorheen SPD). Zij zijn aangewezen op de reguliere jeugdhulpverlening. Hier voelen ze zich echter niet thuis, omdat de hulp onvoldoende op maat is (Zwerfjongeren in de Provincie Gelderland, Beke en van Montfoort, 2001). Wonen, werken en zorg Hoewel jongeren zelf vooral gebrek aan onderdak en geld als probleem aangeven hebben ze meer nodig dan dat. Om het proces van sociale uitsluiting en marginalisering tegen te gaan en hen perspectief te bieden is er een traject nodig op de drie pijlers: wonen, werken en zorg. Belangrijk hierbij is leren zelfstandig te wonen, een opleiding afmaken of anders werk of een zinvolle dagbesteding krijgen en hulp krijgen bij psychische en eventueel verslavingsproblemen. Verder is er hulp nodig bij het creëren van een sociaal vangnet en het leren van sociale vaardigheden.
Veel (red.: zwerf-)jongeren hebben een zwakke maatschappelijke positie, dat wil zeggen weinig opleiding, vaak is er sprake van schooluitval, weinig werkervaring en weinig inkomsten […]. Onderzoek geeft aan dat hun beeld van de eigen situatie, hun mogelijkheden en toekomstperspectieven lang niet altijd realistisch is. Zij hebben een negatief zelfbeeld, geringe eigenwaarde en inadequate strategieën om met problemen om te gaan, zoals een passieve houding en vermijding. Hun sociale netwerk is beperkter, zowel in omvang als in kwaliteit. Zij lijken vooral aangewezen op jongeren in een vergelijkbare situatie, op lotgenoten. De jongeren voelen zich vaak in de steek gelaten door volwassenen, ervaren weinig binding met de samenleving en beschouwen zichzelf ook al gauw als buitenstaander. Zij missen vaak ook de aansluiting bij belangrijke maatschappelijke instituties. (Planije, 2003).
7
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
8
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
3. Gemeentelijke aandacht
Gemeenten kunnen vanuit verschillende beweegredenen de aanpak van zwerfjongeren willen verbeteren: terugdringen overlast, afglijden naar een dakloos bestaan voorkomen, maatschappelijke participatie bevorderen, zorgen dat kwetsbare jongeren de zorg en begeleiding krijgen die ze behoeven. Gemeentelijke beleidsmakers die overwegen actie te ondernemen voor deze doelgroep zullen zichzelf een aantal vragen stellen: 1. Hebben we in onze gemeente zwerfjongeren en wat is de omvang van deze groep? Gemeenten zullen moeite hebben om een helder antwoord te vinden op de eerste vraag. Er zijn namelijk doorgaans geen (recente) cijfers beschikbaar en het probleem van de zwerfjongeren is redelijk onzichtbaar. Er zijn nauwelijks jongeren die op straat slapen. 2. Biedt het bestaande beleid, namelijk de jeugdzorg en de maatschappelijke zorg, en de bestaande voorzieningenstructuur niet voldoende om deze groep te bedienen? Er zijn aanwijzingen dat het bestaande beleid c.q. aanbod ontoereikend is. De aanwijzingen en daarmee de noodzaak voor specifiek beleid gericht op zwerfjongeren concentreren zich rond drie factoren: kenmerken van de doelgroep, de jeugdzorg en de volwassenenzorg. 3. Is het aan de gemeente om hier het voortouw te nemen? Om oplossingen te vinden voor het zwerfjongerenvraagstuk is informatie-uitwisseling en samenwerking noodzakelijk op verschillende niveaus: tussen verschillende hulpverleners, verschillende organisaties, verschillende beleidsvelden en tussen financiers. Centrumgemeenten dienen op basis van hun verantwoordelijkheden binnen de Wmo (jeugdpreventie, maatschappelijke opvang en OGGZ) de regierol op zich te nemen om deze samenwerking tot stand te brengen.
• In Gelderland wordt het aantal zwerfjongeren tussen de 300 en 370 geschat, gebaseerd op een optelling van door de centrumgemeenten aangeleverde cijfers (Algemene Rekenkamer, 2007). • Beke en Van Montfoort deden in 2001 onderzoek in opdracht van de provincie Gelderland (Bottenberg, 2001). Zij schatten destijds het aantal zwerfjongeren in Gelderland tussen de 300 en 400 (schatting op grond van bij instellingen bekende jongeren, vermeerderd met een minimumschatting van jongeren in het grijze circuit).
Aantal zwerfjongeren
Centrumgemeenten
(Onderzoek Algemene Rekenkamer 2007)
Arnhem Nijmegen Ede Doetinchem Apeldoorn
Peiling november 2007 Ca 151 40-73* 5-11 10-25 100-110
* het betreft hier alleen de groep 18-minners (redactie)
9
Hieronder wordt weergeven hoeveel zwerfjongeren in Gelderland om hulp vragen op het terrein van huisvesting en schuldhulpverlening (Douma, 2006) A antal z we rfjongeren dat hulp vraagt 400 300 200
3.1. Omvang van de doelgroep
1 00 0
Hieronder enkele cijfers op grond van schattingen op landelijk en provinciaal niveau. Exacte cijfers zijn niet mogelijk aangezien er geen eenduidige registratie plaatsvindt van zwerfjongeren en het niet mogelijk is cijfers uit de diverse voorzieningen met elkaar in verband te brengen. • Uit landelijk onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat het aantal zwerfjongeren in Nederland ca 6000 bedraagt en de afgelopen jaren een stijging te zien heeft gegeven (schatting op grond van bij instellingen bekende jongeren) (Algemene Rekenkamer, 2007).
R ea liseren van huisvesting A antal ge ïndic eerd A antal niet geïndic ee rd A antal indicatie onbekend
S c huldhulpverlening
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
10
Centrumgemeenten hebben zeer waarschijnlijk een ‘zwerfjongerenprobleem’ Zwerfjongeren hebben voorkeur voor het leven in de stad. Daar zijn de voorzieningen, daar is een straatcultuur en gelegenheid lotgenoten te ontmoeten. In Gelderland zullen we deze groep vooral in de grotere steden vinden zoals Arnhem, Nijmegen, Ede, Apeldoorn, Doetinchem, Tiel, Harderwijk en Zutphen.
menlijke monitor (bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg, jeugdhulpverleningsinstellingen, RIBW-, GGZ-, LVG- instellingen). Daarnaast zijn er afspraken nodig om de verhouding tussen een monitor zwerfjongeren en andere informatiesystemen als de verwijsindex risicojongeren en het elektronisch kinddossier vast te leggen.
Een telling in Nijmegen, in opdracht van de gemeente in 2001, leverde een aantal van 60 jongeren op die bekend waren bij instellingen. Het veld schatte dat een zelfde groep in het grijze circuit zat. In 2007 heeft deze gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de minderjarige zwerfjongeren. Dit leverde een schatting op van 40 tot 73 jongeren (gemeente Nijmegen, 2007). De gemeente Nijmegen concludeert hieruit dat de schattingen uit 2001 voor de hele groep (minder- en meerderjarigen) nu hoger uit zouden komen.
De provincie heeft in mei (red: 2007) de keuze gemaakt voor een leverancier die Gelderland zal voorzien van een Zorgmonitor OGGZ. In overleg met de Gelderse steden is afgesproken dat Arnhem en Nijmegen pilotgemeente zijn. Inmiddels is zelfs al een start gemaakt met uitwerking. De verwachting is dat de twee pilotgemeenten eind dit jaar een werkend systeem hebben. Daarna begint de uitrol over de rest van Gelderland (Nieuwsbrief Dak- en thuisloze jongeren Nijmegen, juli 2007).
Monitoring, cliëntvolging en registratie Hiervoor beschreven we al dat er weinig inzicht is in aantallen zwerfjongeren en aard en ernst van de problematiek. Dit geldt eveneens voor ontwikkelingen in het gebruik van het aanbod, aansluiting van het aanbod op de vraag en effecten van beleid. Verder is er behoefte aan meer zicht op de problematiek van individuele zwerfjongeren en hun traject. Zowel de provincie als de GSO-steden hechten groot belang aan dit inzicht en willen naar een gezamenlijk registratiesysteem, dat: - informatie bevat op cliëntniveau (cliëntvolgsysteem); - beleidsinformatie genereert op gemeentelijk en provinciaal niveau; - gegevens genereert uit de bestaande systemen van de instellingen. Instellingen moeten niets dubbel hoeven invoeren.
De verwachting is dat de Regeling Maatschappelijke Ondersteuning meer recente informatie gaat opleveren over zwerfjongeren binnen de maatschappelijke opvang. Volgens deze regeling dienen instellingen (in de regeling bepaalde) gegevens te registeren en te verstrekken aan een instelling die deze gegevens verzamelt. De regeling wordt momenteel nader uitgewerkt. Gemeenten die op korte termijn een schatting willen van het aantal zwerfjongeren in hun stad kunnen een quick scan of een telling laten uitvoeren door gegevens van instellingen die contact hebben gehad met zwerfjongeren te inventariseren en te vergelijken.
3.2. Bestaand beleid Inmiddels is er een ICT-systeem gekozen en aangepast aan de Gelderse wensen. De monitor zal in eerste instantie ingevoerd worden in twee pilotgemeenten (Arnhem en Nijmegen). Lokaal kunnen gemeente en instellingen een programma van eisen formuleren voor de monitor. De gemeente tracht de instellingen die met deze groep te maken hebben zoveel mogelijk te betrekken bij de monitor en hen mee te krijgen in afspraken ten behoeve van eenduidige registratie. Voor een deel kan dit binnen subsidie-afspraken. Voor deze instellingen vraagt het doorgaans een aanpassing om specifiek voor deze doelgroep te registreren (b.v. GGD, welzijnswerk, AMW, maatschappelijk opvanginstellingen). Voor instellingen waar geen subsidierelatie mee is, is er consensus nodig over het belang van een geza-
De noodzaak tot specifiek beleid voor zwerfjongeren concentreert zich rond drie factoren: kenmerken van de doelgroep, de jeugdzorg en de volwassenenzorg. Kenmerken van de doelgroep De noodzaak voor specifiek beleid ligt voor een deel in de doelgroep zelf. Het gaat om jongeren die vanwege hun verleden wantrouwig zijn naar hulpverleners, de sociale vaardigheden missen om hulp te vragen en zelfinzicht missen. Hun houding is veelal te kenmerken als passief en vermijdend. Hierdoor kunnen deze jongeren onvoldoende profiteren van de voorzieningen die we hebben.
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Maatschappelijke Opvang in Gelderland 1 mei 2008
Hattem
Oldebroek
Maatschappelijke Opvang Maatschappelijke Opvang Jeugdigen
Elburg
Heerde
Regio indeling Harderwijk Epe
Nunspeet
Ermelo
Putten Voorst
Nijkerk Lochem
Apeldoorn
Barneveld Zutphen Berkelland Brummen Scherpenzeel Ede
Bronckhorst Rozendaal
Rheden Doesburg
Arnhem
Groenlo
Renkum Winterswijk Wageningen Doetinchem Westervoort Duiven
Culemborg Buren Overbetuwe
Aalten Zevenaar
Neder-Betuwe
Lingewaard
Montferland Oude IJsselstreek
bon: Gidz
Geldermalsen
Tiel
Rijnwaarden
Druten Beuningen West Maas en Waal Lingewaal
Ubbergen Neerijnen
Millingen a/d rijn
Nijmegen Wijchen
Zaltbommel
Groesbeek Maasdriel
Een kritisch moment in de hulp aan deze jongeren is als ze 18 jaar worden. Op deze leeftijd stopt de (gedwongen) jeugdzorg. De meeste jongeren willen dan geen hulp meer. De stap naar een zelfstandig leven lukt onvoldoende en hun problemen hopen zich al snel op. Op hun 19e zijn ze zo vastgelopen dat ze weer in zicht komen bij de hulpverlening. De breuklijn tussen jeugdzorg en maatschappelijke zorg blijkt voor deze jongeren tot problemen te leiden. Jeugdzorg De meeste zwerfjongeren hebben eerder contact gehad met de jeugdzorg, maar hebben onvoldoende van deze hulp kunnen profiteren. Men verwacht dat de instroom van de zwerfjongeren kan verminderen wanneer het jeugdzorgaanbod meer aansluit bij de hulp-, behandel- en opvangbehoeften van deze groep. Verder verdwijnen jongeren met ontwikkelingsproblemen op hun 18e uit de jeugdzorg, veelal zonder dat vervolghulp of nazorg geregeld is. Belangrijke conclusies uit het onderzoek (red.: Bottenberg, 2001) zijn dat de meeste zwerfjongeren ouder dan achttien jaar zijn en eerder contact hebben gehad met de jeugdzorg. Ook hebben de meeste zwerfjongeren meerdere handicaps: fysiek, sociaal en intellectueel. Om deze reden kan het jeugdzorgcircuit ze vaak niet de voor hen in hun situatie nodige hulp op maat bieden (Notitie voor de vergadering van de Commissie Welzijn, gemeente Arnhem, d.d. 29 oktober 2001).
Heumen
Volwassenenzorg De volwassen zwerfjongeren zijn aangewezen op de maatschappelijke opvang. Deze voorzieningen voor volwassen verslaafden en daklozen blijken geen geschikte omgeving voor zwerfjongeren. Enerzijds omdat de ‘harde cultuur’ in sommige settings hen afschrikt. Anderzijds omdat jongeren in ontwikkeling naar volwassenheid gebaat zijn bij andere rolmodellen en een andere benadering (meer dan alleen bed, bad en brood). In deze specifieke voorzieningen is nog onvoldoende voorzien (Algemene Rekenkamer, 2005). Verder is het veld van de volwassenenzorg versnipperd en ondoorzichtig. Zwerfjongeren met hun complexe problematiek en diverse hulpvragen hebben moeite hun weg te vinden. Ook is er risico op dubbelingen en langs elkaar heen werken. Hierboven is op basis van de sociale kaart van Gidz (Gelders informatie- en documentatiecentrum zorg en welzijn) inzichtelijk gemaakt waar de voorzieningen voor maatschappelijke opvang en in het bijzonder voor zwerfjongeren geconcentreerd zijn.
11
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
3.3. Gemeentelijk voortouw Om oplossingen te vinden voor het zwerfjongerenvraagstuk is informatie-uitwisseling en samenwerking noodzakelijk op verschillende niveaus. De complexiteit van het veld (verschillende financiers, verschillende beleidsvelden, een veelheid aan instellingen) en van de problematiek zelf maken dat deze samenwerking niet vanzelf tot stand komt. Berg-le Clercq (2007) ziet hier een opdracht voor gemeenten: “Daarom is beleidsregie nodig en deze taak is bij uitstek geschikt voor gemeenten. Op basis van wettelijke verantwoordelijkheden en politieke keuzes voeren zij bestuurlijke en beleidsregie. Zij kunnen zorgen voor afstemming en coördinatie zodat op uitvoerend niveau de zorgketen voor zwerfjongeren gestalte krijgt. Hierbij hoort ook dat de gemeente ervoor zorgt dat aan randvoorwaarden wordt voldaan die nodig zijn voor goede ketensamenwerking.”
12
Hieronder een aantal kenmerken van het zwerfjongerenvraagstuk waarbij samenwerking onontbeerlijk is en de gemeente sturing kan geven om deze samenwerking tot stand te brengen. Coördinatie van zorg Veelal is een flink aantal verschillende hulpverleningsinstanties betrokken bij het traject dat een zwerfjongere doorloopt naar maatschappelijk herstel. Er is afstemming en samenwerking nodig voor vloeiende overgangen tussen de verschillende hulpvormen en het fijnstemmen op de behoeften van de jongere zelf. Coördinatie van zorg kan zorgen dat de hulp plaatsvindt en de jongere in het traject blijft. Dit kan in de vorm van instellingoverschrijdend casemanagement. Gemeenten kunnen ervoor zorgen dat deze uitvoeringsregie goed wordt geregeld. Contra-indicaties Zwerfjongeren hebben te kampen met een combinatie van problemen, waar verschillende aanbieders (deel-)oplossingen voor hebben. Door contra-indicaties staat het ene deelprobleem de oplossing van het andere in de weg. Zo zijn psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek vaak contraindicaties voor begeleiding en opvang, maar kampen veel zwerfjongeren juist met deze problemen. Anderzijds is een succesvolle aanpak van psychiatrische en verslavingsproblemen juist afhankelijk van een stabiele woonsituatie. De deugd van specialisatie, integratie en professionalisering van sectoren in onze samenleving werkt voor deze groep averechts. Zwerfjongeren krijgen hierdoor niet de begeleiding en opvang die ze nodig hebben. Gemeenten kunnen met instellingen
afspraken maken om ervoor te zorgen dat er geen jongeren door contra-indicaties tussen wal en schip vallen.
67% van de instellingen hanteert contra-indicaties. Dit leidt ertoe dat er per instelling per jaar gemiddeld verzoeken om zorg worden afgewezen. Het is moeilijk te achterhalen of deze afgewezen jongeren wel elders in het hulpverleningscircuit terecht kunnen of dat ze zonder hulp blijven zitten[…] (Douma, 2006).
Problemen in de doorstroming Zwerfjongeren hebben naast en na elkaar verschillende soorten hulp, diensten en woonvormen nodig. Voor voortgang in het maatschappelijke herstel van de jongere is het van belang dat deze tijdig beschikbaar zijn. Intensieve inspanningen voor toeleiding van jongeren naar hulp en opvang is ineffectief en inefficiënt als er onvoldoende plekken zijn in de 24-uursvoorziening en ambulante hulp niet direct kan starten. En zo zijn wachtlijsten voor begeleid wonen voor jongeren belemmerend voor de doorstroming van jongeren uit de opvang. Gevolg is oneigenlijk gebruik van voorzieningen of voortijdige uitplaatsing. Gemeenten kunnen met financiers en aanbieders afspraken maken om te zorgen voor een breed en samenhangend aanbod voor zwerfjongeren.
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
4. Ruimte binnen beleidskaders
Mogelijkheden en beperkingen bij de zwerfjongerenaanpak hangen nauw samen met (ontwikkelingen binnen) de volgende wettelijke kaders: • de Wet op de jeugdzorg • de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) • de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten De Wet op de jeugdzorg De jeugdzorg valt onder verantwoordelijkheid van de provincie. Met het ingaan van de Wet op de jeugdzorg (2005) wordt er een duidelijke grens getrokken bij de meerderjarigheidsleeftijd van 18 jaar. Vanaf die leeftijd is gedwongen hulp niet meer mogelijk. Er is wel ruimte voor (vrijwillige) jeugdzorg aan jongeren na 18 jaar, de zogenaamde verlengde jeugdzorg. In de praktijk is dit lastig, vanwege enerzijds capaciteitsproblemen, anderzijds de onwil van jongeren. Dit heeft tot gevolg dat bij jongeren jeugdzorg doorgaans stopt bij 18 jaar. De wet leidt er bij sommige provincies toe dat ze een terugtrekkende beweging maken als het gaat om financiering van voorzieningen waar de doelgroep 18- onvoldoende gebruik van maakt. Andere provincies zijn actief om samen met centrumgemeenten een sluitend aanbod 18- en 18+ te maken voordat ze besluiten voorzieningen niet langer te financieren.
In 2005 is door de provincie Gelderland een aantal initiatieven genomen om knelpunten in de jeugdzorg aan te pakken. Eén van de prioriteiten van VWS is het realiseren van een goede aansluiting tussen het gemeentelijke jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg, waardoor er geen jongeren tussen wal en schip vallen. De (problemen van) ‘zwerfjongeren’ vormen daarbij een specifieke aandachtsgroep. In het kader van het project Gelderse Strijd tegen Dakloosheid is eind 2005 een inventarisatie gemaakt van het hulpaanbod aan zwerfjongeren in de provincie Gelderland […]. Het doel van deze inventarisatie: een goed beeld schetsen van de huidige situatie in Gelderland, om aan de hand hiervan gerichte aanbevelingen te kunnen doen voor de aanpak van de knelpunten (Douma, 2006).
De Wet maatschappelijke ondersteuning De Wmo regelt een aantal beleidstaken voor gemeenten. Door de invoering van deze wet moet er meer samenhang in de ondersteuning voor burgers komen op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Hiertoe is een aantal wetten samengevoegd en
zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten uitgebreid (o.a. verbeteren OGGZ). Binnen deze wet hebben vooral de volgende prestatievelden betrekking op de zwerfjongerenproblematiek: • prestatieveld 2: preventieve ondersteuning jeugd; • prestatieveld 7: maatschappelijke opvang; • prestatieveld 8: OGGZ (openbare geestelijke gezondheidszorg); • prestatieveld 9: verslavingsbeleid. Prestatieveld 2 geeft mogelijkheden voor primaire preventie door o.a. een goede zorgstructuur binnen het onderwijs, het regelen van coördinatie van zorg, afspraken over de toeleiding naar jeugdzorg en nazorg na jeugdzorg, activiteiten ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten en inzet ambulant jongerenwerk. Prestatievelden 7, 8 en 9 bieden mogelijkheden voor activiteiten op het terrein van secundaire preventie, opvang en herstel. Binnen dit kader kan bijvoorbeeld onderdak voor zwerfjongeren geregeld worden, straathoekwerk, ambulante (verslavings)hulp en casemanagement, en herstelactiviteiten zoals begeleid wonen en leer-werktrajecten. De OGGZ biedt mogelijkheden om een vangnetfunctie voor zwerfjongeren in te richten: meldpunt, contactlegging, probleemanalyse en in gang zetten van hulp. (De indeling in functies primaire preventie tot en met herstel is ontleend aan de ‘Handreiking voor gemeenten’ van Berg-le Clercq, 2007.) Stedelijk Kompas De centrumgemeenten hebben de opdracht van de landelijke overheid om, in navolging van de G4, een plan van aanpak te maken voor de maatschappelijke opvang (prestatieveld 7), het zogenaamde Stedelijk Kompas. Dit houdt in een meerjarenvisie en uitvoeringsprogramma voor een sluitende keten van zorg en opvang van dak- en thuislozen. Zwerfjongeren moeten hierbinnen een eerste doelgroep vormen. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Binnen deze wet is de zware en/of langdurige (meer dan een jaar) zorg geregeld voor o.a. zwerfjongeren met psychische en verstandelijke beperkingen of ernstige verslavingsproblemen. Zwerfjongeren die hiervoor in aanmerking willen komen hebben een indicatie nodig. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet. Het koopt zorg in afhankelijk van wat ze verwachten dat in een regio nodig is. Gemeenten kunnen met zorgkantoren afspraken maken om te zorgen voor voldoende voorzieningen voor zwerfjongeren met een specifieke problematiek.
13
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
14
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
5. Knelpunten en kansen rond gemeentelijke beleidsregie
Het algemeen beeld is dat er momenteel onvoldoende regie- of eindverantwoordelijkheid is voor de samenhang in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten die regie willen voeren beraden zich op hun taak, verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Probleem daarbij is dat echte sturing slechts in beperkte mate mogelijk is. Er zijn veel spelers op het veld, de verantwoordelijkheidsverdeling is niet zo helder, de financieringsstromen divers, (te) beperkt en aan allerlei regels gebonden. Hieronder de bottlenecks en kansen voor gemeenten, zoals wij die zien.
Knelpunten rond regie Verdeelde verantwoordelijkheid jeugdzorg-volwassenenzorg Met de Wet op de jeugdzorg (1 januari 2005) is er een scherpe scheiding aangebracht tussen de hulp aan jongeren tot 18 jaar en zij die ouder zijn; de provincie is verantwoordelijk voor de jeugdzorg (18-), de gemeente voor de maatschappelijke opvang (18+) en toegang tot de zorg. De aansluiting in de zorg vormt een probleem. Veel jongeren stoppen op hun 18e (te vroeg) met jeugdzorg, maar maken de overstap naar de maatschappelijke zorg niet; de jeugdzorg kan verlengd worden tot 21 jaar, maar dit gebeurt in de praktijk nauwelijks. Financieringsproblemen Gemeenten die de zorg voor zwerfjongeren willen verbeteren hebben moeite om financiële middelen te vinden. • Provincies gaan door de Wet op de jeugdzorg jeugdzorggelden strikter toekennen aan instellingen/projecten die kunnen aantonen dat ze 18-minners bedienen en bestaande financiering stoppen die hieraan niet voldoet, bijvoorbeeld T-teams (Thuislozenteam), jongerenpensions en jeugdhulpverlening. • VWS benoemt in haar eigen beleid zwerfjongeren niet als een apart beleidsveld, stelt hiervoor geen aparte middelen ter beschikking en verhoogt niet de doeluitkeringen voor maatschappelijke opvang. • Het zorgkantoor voert de AWBZ uit voor de geïndiceerde zorg voor jongeren met een verstandelijke of een psychische handicap; de registratie- en indicatienormen zijn echter zo strak dat het onvoldoende lukt om (zorgmijdende) zwerfjongeren die in aanmerking komen voor deze zorg te indiceren. • Bij het creëren van nieuwe vraaggerichte voorzieningen (bijvoorbeeld 24-uurs opvang, leerwerkhuizen) is het moeilijk structurele financiering te vinden bij de provincie en het zorgkantoor. Het is onvoorspelbaar hoe de verdeling van de gebruikers over de verschillende zorgsectoren eruit gaat zien. De verwachting is dat zowel jeugdzorgcliënten als
volwassen cliënten met verschillende soorten zorgvragen (Wmo-zorg en AWBZ-zorg) gebaat zijn bij een dergelijk aanbod. Sturingsproblemen Wanneer gemeenten een duidelijk idee hebben over hoe de zorg voor zwerfjongeren eruit moet zien en georganiseerd moet worden, is sturing geen eenvoudige zaak. Als regisseur hebben ze maar beperkte doorzettingsmacht om het te regelen. Is er naar de instellingen die ze zelf financieren nog een mogelijkheid om te sturen, naar de op andere wijze gefinancierde partners (provinciaal, AWBZ) ontbreekt het hen aan gezagsruimte. Regievoering bestaat voor een groot deel uit overleggen en onderhandelen. Instellingen zijn voor een deel elkaars concurrenten. De noodzakelijke samenwerking komt in de praktijk alleen tot stand als de partners in de keten hier zelf van overtuigd zijn.
Kansen rond regie Ondanks de genoemde belemmeringen kunnen gemeenten een belangrijke bijdrage leveren aan verbeteringen in de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek. Er ligt in zijn algemeenheid voor gemeenten een belangrijke kans in het regelen en coördineren van alle activiteiten die nodig zijn om tot een meer helder, samenhangend, effectief en efficiënt aanbod te komen. Het gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij de gemeente vooral initiatiefnemer is en zorgt dat aan de randvoorwaarden wordt voldaan voor een goede ketensamenwerking. De zorgen van de afzonderlijke instellingen voor deze doelgroep, die vooral op uitvoeringsniveau gevoeld worden, kunnen binnen dit proces verankerd worden in een gezamenlijke aanpak. Succesvolle samenwerking op operationeel niveau kan verstevigd worden in samenwerkingsafspraken en convenanten op beleidsniveau. In het kader ‘kansrijke acties van gemeenten’ (volgende pagina) beschrijven we wat de gemeente kan doen om het beleid vorm te geven.
15
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Kansrijke acties van gemeenten • Op lokaal niveau de partijen rond de tafel brengen om kennis van elkaars aanbod en aanpak te vergroten en onderlinge samenwerking op gang te brengen en te verankeren. • Contact met de provincie zoeken om in samenwerking de problemen rond de overgang 18-/18+ aan te pakken. • Informatie genereren over aantallen en bestaand aanbod. • Samen met instellingen de belangrijkste knelpunten en hiaten vaststellen.
16
• Samen met instellingen onderzoeken en besluiten hoe de ketenstructuur (overlegvormen, toegang, verwijslijnen) eruit moet zien voor een optimale signalering en aanpak bij individuele jongeren. • Samen met partners de gewenste voorzieningenstructuur vaststellen en ieders rol in de keten.
• Voorzien in trajectcoördinatie, zodat voor iedere cliënt duidelijk is wie verantwoordelijk cq aanspreekbaar is. • Sturing geven aan aanbod en werkwijze van de gemeentelijk gefinancierde instellingen. • (Samen met provincie) via monitoring zorgen voor meer inzicht in de doelgroep en in opbrengsten van beleid. • Over de hiaten in het aanbod enerzijds in gesprek gaan met zorgkantoor/provincie en anderzijds mogelijkheden creëren vanuit de prestatievelden van de Wmo.
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
17
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
18
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
6 Keten en ketenregie
Voor een goed gestroomlijnd hulpaanbod aan zwerfjongeren dienen betrokken voorzieningen tot afstemming en samenwerking te komen. Deze afstemming en samenwerking zijn samen te vatten in de termen keten en ketenregie. In de Handreiking Ketenregie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (2004) gebruikt men de volgende definitie voor keten: “Een keten is een samenwerkingsverband tussen partijen die zowel zelfstandig als afhankelijk van elkaar functioneren. Bij ordening en afstemming van activiteiten houden de partijen het oog op de bal, namelijk de cliënt die de keten doorloopt.” In het verlengde hiervan is ketenregie het organiseren en ontwikkelen van een betere dienstverlening rond de cliënt. In de ‘Handreiking voor gemeenten voor de zwerfjongerenaanpak’ (Berg-le Clercq, 2007) beschrijft men de noodzaak van regie en duidt men deze als volgt: “De problematiek van zwerfjongeren kunnen we dan ook zien als een complex maatschappelijk vraagstuk, waarbij een veelheid aan partijen betrokken is. Tussen deze partijen is inhoudelijke en procesmatige sturing nodig. Een sturingsconcept dat inhoudelijke en procesmatige sturing combineert is regie. Regie kan gezien worden als een vorm van sturing, die gericht is op de afstemming van de actoren, op hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel en op een eenduidig resultaat.” We sluiten bij deze definitie aan en vullen deze aan met het begrip ‘schakels’. Onder schakels verstaan we de functies die de partners in de keten (het samenwerkingsverband) gezamenlijk dienen te vervullen om tot effectieve preventie, opvang en herstel te komen. Voor zwerfjongeren is de zorgketen onder te verdelen in de volgende schakels, ofwel functies: • • • • • • • •
signaleren/melden screenen/diagnostiek trajectplanning bemoeizorg/toeleiden indiceren hulp/interventies/opvang/ woonaanbod nazorg
Deze schakels zijn als onderdelen van een breed, samenhangend aanbod te zien. Op uitvoerend niveau hoeven deze schakels niet per se in deze volgorde doorlopen te worden en niet alle schakels maken perse deel uit van een traject voor een jongere. Men kiest per jongere voor het kortst mogelijke traject. Vroegsignalering om instroom te voorkomen Dakloosheid is het eindpunt van een proces dat multiprobleemjongeren kunnen doorlopen en waarbij deze in toenemende mate afglijden. Voorafgaand aan het dakloos bestaan zien we vaak gezins- en opvoedingsproblemen, schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten, ontwikkelingsproblematiek, verslavingsproblematiek bij jongere of gezin, schuldenproblematiek (ouders, jongere) en politie- en justitiecontacten. In preventieve zin is een goede zorgstructuur binnen het onderwijs voorwaarde om vroegtijdig multiproblematiek bij jongeren te signaleren en aan te pakken. Samenwerking met Bureau Jeugdzorg is hierbij essentieel om de nodige zorg te regelen. Hiermee is niet elk risico gedekt. Jongeren kunnen bijvoorbeeld op school nog redelijk functioneren, terwijl hun thuissituatie zeer instabiel is. Ze lopen risico op voortijdig schoolverlaten, omdat de problemen thuis het hen onmogelijk maken zich op schoolse zaken te concentreren. Eenmaal van school is er geen vangnet meer. In de zorgstructuur van het onderwijs is gerichte aandacht nodig voor risico’s op zwerfjongerenproblematiek. Hierin is nu nog onvoldoende voorzien. Het gaat hierbij om signalering van dak- en thuislozenproblematiek, monitoren van de betreffende jongeren en het op gang brengen van hulp (bijvoorbeeld door bemoeizorg). CWI’s en RMC-trajectbureau’s spelen ook een rol bij signalering en toeleiding. Hier is eveneens gerichte aandacht voor (dreigende) dak- en thuislozenproblematiek nodig. Ten slotte zijn ambulant jongerenwerk en politie belangrijke signaleerders.
19
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Toelichting op de schakels in de keten voor zwerfjongeren
20
Signaleren/melden • Signaleren is inschatten of een jongere een (potentiële) zwerfjongere zou kunnen zijn en verwijzen of in contact brengen met hulp. • Een meldpunt/loket voor zwerfjongeren maakt het voor instellingen helder waar ze hun signaal kunnen neerleggen zonder dat ze zelf passende hulp hoeven te zoeken. Het meldpunt zet de hulp in procedure. Tevens kan hier centrale registratie en cliëntvolging plaatsvinden, zodat duidelijk is wie met welke cliënt bezig is en wat de status quo is van het hulptraject. Screening/diagnostiek • Screening is integrale hulpvraaganalyse: achterhalen wat de problematiek van de (potentiële) zwerfjongere is en inschatten welke vervolghulp nodig is. • Diagnostiek is nodig om helder te krijgen welke hulp nodig is en te kunnen indiceren, er kan sprake zijn van een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Trajectplanning • Bij deze jongeren zijn er meerdere vormen van hulp naast of na elkaar nodig. Trajectplanning is een middel om te zorgen dat dit zo effectief en efficiënt mogelijk gebeurt en dat instellingen niet langs elkaar heen werken. Bemoeizorg/toeleiden • Deze jongeren hebben moeite om de stap naar hulp te zetten en hun weg te vinden in het ondoorzichtige veld van instellingen voor volwassenzorg. Straathoekwerkers kunnen contact leggen met de jongeren in hun eigen buurt en outreachende hulp verlenen. Verder kunnen ze hen koppelen aan andere hulpverleners, die eveneens uit hun kantoor komen.
Indiceren • Indicatie betreft zorg voor jongeren met een verstandelijke, een psychische handicap of ernstig verslavingsprobleem (opname). • Informatie die al bekend is wordt meegenomen bij de indicatiestelling, zodat jongeren niet telkens opnieuw hun verhaal hoeven te vertellen. • Snelle vervolghulp is mogelijk, er is overbruggingshulp. Hulp en interventies • Het gaat hier om het bieden van daadwerkelijke hulp (in alle beschikbare vormen) aan zwerfjongeren (ambulante hulp, crisisopvang, nachtopvang, 24uurs opvang, begeleid en beschermd wonen). • De ambulante hulp aan jongeren is intensief en stelt de motivatie en het perspectief van de jongere centraal (bijvoorbeeld T-team methodiek). Nazorg • Wanneer een langdurig traject de laatste stap in de keten (bijvoorbeeld woonbegeleiding) stopt omdat het goed gaat met de jongere, is het raadzaam de jongere nog enige tijd te volgen om terugval te signaleren. • Jongeren kunnen uit een instelling gezet worden (bijvoorbeeld jongerenpension) wanneer er grenzen overschreden zijn. Er is dan nazorg nodig om te zien hoe de jongere verder kan en wil en begeleiding te bieden bij de volgende stap.
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
7. Drie niveaus van ketenregie
Een probleemgerichte aanpak van de zwerfjongerenproblematiek vergt een samenhangende inzet en medewerking van veel partijen. Het gaat om verschillende bestuurslagen (provincie, gemeente), verschillende financiers (overheid, zorgverzekering/zorgkantoor) en een grote verscheidenheid van dienstverlenende instellingen. Om te komen tot een effectieve aanpak van de zwerfjongerenproblematiek is er op drie niveaus regie nodig: • regie op trajectniveau; • regie op netwerkniveau; • regie op beleidsniveau. Hieronder geven we aan welke taak hier ligt voor de gemeente en hoe deze de regie op de verschillende niveaus kan invullen.
7.1. Ketenregie op trajectniveau Zwerfjongeren hebben voor hun herstel over langere tijd verschillende soorten hulp nodig, dit vraagt om coördinatie van zorg. Hierin kan voorzien worden door casemanagement ofwel trajectbegeleiding, waarbij er een duidelijke verantwoordelijke/contactpersoon voor het traject is. Het is nodig dat gemeenten erop toezien dat het casemanagement helder geregeld wordt, dat iedere jongere een trajectplan krijgt en dat er afspraken gemaakt worden over informatieoverdracht en doorstroming.
Jeugdigen in de hulpverlening hebben vaak te maken met schakelmomenten in het zorgaanbod. Schakelmomenten zijn er wanneer het ene hulpaanbod is afgerond en het volgende kan starten. De hulpverlening kan gezien worden als een ‘keten’ met verschillende onderdelen. Het is cruciaal dat de keten [… ] gesmeerd loopt, want bij elke overgang bestaat het risico dat de jeugdige niet goed aankomt (Van Dijk, 2005).
Zwerfjongeren, in aanvulling op het citaat van Van Dijk (2005), hebben niet alleen na elkaar maar ook naast elkaar verschillende hulp- en begeleidingsvormen nodig. Een casemanager kan erop toezien dat de hulp tijdig plaatsvindt en de nodige afstemming plaatsvindt. Trajectplan Iedere jongere is gebaat bij een plan, waarin opgenomen is welke vormen van hulp nodig zijn, de stappen in de hulp en welke aanbieder hierin voorziet. Dit zorgprogramma dient op
maat te zijn en zal verschillen per jongere. De hulp zal veelal instellingoverstijgend zijn. In het plan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de (on)mogelijkheden van de jongere, ontwikkelingsniveau, voorkeuren en tempo. Trajectcoördinatie Tijdens het traject is er afstemming nodig tussen de verschillende betrokken hulpinstanties, zodat de overgang van de ene naar de andere instantie soepel verloopt: wachttijden worden vermeden, er wordt maximaal gebruik gemaakt van ieders informatie over de jongere (dossieroverdracht) en instellingen nemen zo nodig de jongere bij de hand (warme overdracht). Casemanager of trajectbegeleider Er is één verantwoordelijke nodig voor het bewaken en begeleiden van het traject en het begeleiden van de jongere. Dit kan doordat instellingen per cliënt afspreken wie trajectbegeleiding biedt. Deze casemanager is aanspreekpunt voor instellingen bij zorgvragen over de jongere. Hij ziet erop toe dat er voortgang zit in het traject dat de jongere doorloopt en dat de hulp op elkaar is afgestemd. Hij komt in actie als het traject stagneert of als de jongere uitvalt. Hij motiveert de jongere opnieuw voor hulp en zoekt naar andere mogelijkheden. De casemanager kan gebruik maken van een casusoverleg voor de screening van de jongere, het maken van het plan, indicatiestellingen en bijstellingen in het traject. Toegang en trajectplanning Zwerfjongeren hebben door hun complexe problematiek hulp van veel verschillende instellingen nodig. Voor de jongeren, maar ook voor verwijzers is het moeilijk om in te schatten met welk probleem het beste begonnen kan worden en de weg te vinden naar de juiste hulp. De veelheid aan instellingen die met een jongere bezig zijn geeft risico op dubbelingen of langs elkaar heen werken. Iedereen ziet een deel van de problematiek van de jongere en heeft maar een deel van de oplossing of benodigde deskundigheid. Men is veelal afhankelijk van elkaar om wat men zelf uitvoert te laten slagen. Om aan deze onderlinge afhankelijkheid recht te doen en een duidelijke toegang te creëren is het nodig met een centraal meldpunt/loket (frontoffice) en casusoverleg (backoffice) te gaan werken.
21
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Een manier om de aanmelding soepeler te laten verlopen is door het instellen van een centraal aanmeldingspunt (één loket) voor jongeren. Deze zou dan dezelfde functie hebben als Bureau jeugdzorg heeft in de jeugdzorg, namelijk een centraal aanmeld- en indicatiepunt. Ook heeft zij de taak om de Jongeren door te verwijzen naar gepaste hulpverlening […]. Om dit alles goed te laten verlopen is het niet alleen belangrijk dat er een (fysiek) loket komt voor dak- en thuisloze jongeren, maar dat de samenwerking daarachter goed is geregeld. Er moet voor gezorgd worden dat er genoeg overleg is tussen de verschillende partners en dat de meerwaarde daarvan ook benut wordt. Als er nu al problemen zijn met samenwerking dan lost het loket-idee niet veel voor de jongeren op; er is dan wel één punt waar je naar toe kan, maar de doorverwijzing loopt spaak (Ten Holder, 2007).
22
Centraal meldpunt Bij instelling van een centraal meldpunt kunnen jongeren of verwijzers aankloppen bij een punt dat de belangrijkste gegevens van de jongere registreert en het traject in gang zet. Men houdt hier bij wie casemanager is en wat de status quo is van het traject (waar is de jongere). Wanneer een jongere uit zicht raakt/stopt met hulp/wegloopt kan dit doorgegeven worden aan het meldpunt. Van hieruit kan (in samenwerking met het casusoverleg) zo nodig een outreachende aanpak (bemoeizorg) in gang gezet worden. In Zwolle heeft men gekozen voor aanstelling van trajectbegeleiders (GGD en Bureau Jeugdzorg) die ervoor zorgen dat jongeren, die bij een centraal meldpunt gemeld worden met zwerfproblematiek, toegeleid worden naar de instellingen die hulp kunnen bieden. De trajectbegeleider komt eveneens in actie als de hulp stagneert of de jongere afhaakt. Een centraal meldpunt kan ondergebracht worden bij de GGD, zoals dit voor de volwassen daklozen veelal geregeld is. Voor het in traject zetten van meldingen is vervolgens samenwerking of ruggespraak nodig met een multidisciplinair team met deskundigheid van zwerfjongerenproblematiek. Dit team kan vooral ondersteunend/aanvullend zijn ten aanzien van de: • geïntegreerde probleemanalyse; • outreachende aanpak; • zorgprogrammering.
Gemeenten kunnen de verantwoordelijkheden voor meldpunt en multidisciplinair team op verschillende wijzen invullen, waarbij het meldpunt meer of minder uitvoerende taken krijgt (opzoeken van de jongere, screenen/diagnostiek, plan maken, toeleiden, trajectbegeleiding, registratie en dossiervorming, etc.). Casusoverleg of multidisciplinair team Een multidisciplinair team is onontbeerlijk voor een geïntegreerde aanpak van de zwerfjongerenproblematiek. In het casusoverleg van dit team kan op effectieve en efficiënte wijze probleemverheldering plaatsvinden, de hulpverleningsgeschiedenis in beeld gebracht worden, kan men gezamenlijk een hulpverleningslijn en diagnostiek uitzetten en casemanagement toewijzen. Verder kan men toeleidingsactiviteiten in gang zetten en coördineren. Het overleg biedt mogelijkheden om jongeren binnenboord te houden. Door combinaties van zorg te maken kan het probleem van contra-indicaties opgelost worden. Verder kan iedere organisatie dát bieden waarin ze sterk is. Wanneer de partners de informatie koppelen die binnen hun instelling beschikbaar is over de jongere, ontstaat er snel een beeld over de mogelijkheden en beperkingen van hem of haar. Enerzijds kan hierdoor een aanpak uitgezet worden die kansrijk is om te slagen, anderzijds zullen instellingen gemakkelijker hun deuren openzetten als ze weten welke jongere ze binnenhalen en op welke partners ze een beroep kunnen doen. Verder wordt het met de juiste expertise aan tafel mogelijk om vanuit het overleg meteen de noodzakelijke stappen te zetten om tot indicering te komen, zonder eerst tot een verwijzing te hoeven overgaan. Meerwaarde van een casusoverleg: • beter beeld van wat de jongere nodig heeft/kan; • trajecten op maat; • minder uitval; • snelle indicering; • betere toegankelijkheid van instellingen. Centrale partners in het casusoverleg zijn: • de geestelijke gezondheidszorg (kennis van psychische/psychiatrische problematiek); • lvg-zorg (kennis van licht verstandelijk gehandicaptenproblematiek); • jeugdhulpverlening (gedragswetenschappelijke kennis). Eventueel aangevuld met • verslavingszorg; • straathoekwerk.
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Zorg ervoor dat er niet alleen óver de jongeren wordt gepraat, maar ook mét hen. Geef hen de mogelijkheid tot inspraak. Jongeren willen niet als een nummer behandeld worden, maar als een individu. Als jongeren zelf iets te zeggen hebben, zullen ze gemotiveerder zijn, dan als ze het van bovenaf opgelegd krijgen. Mogelijkheden: jongeren vragen waar ze zelf behoefte aan hebben in een persoonlijk gesprek, jongeren uitnodigen mee te denken over de manier van werken van een instelling (Ten Holder, 2007).
7.2. Ketenregie op netwerkniveau Gemeenten werken op netwerkniveau samen met kernpartners om tot samenhangend beleid en een passende sociale infrastructuur te komen, gebruikmakend van convenanten en beleidsnota’s. Men stelt gezamenlijk de kaders vast en benoemt de functies die men vervuld wil zien. Beperkingen in budget of capaciteit hebben als consequentie dat men prioriteiten moet stellen aan de verbeteringen die men zich tot doel stelt. Verder tracht men overeenstemming te vinden over de voorwaarden en uitgangspunten voor het beleid, zoals financiering, locaties voor voorzieningen, rolverdeling (wie gaat welk aanbod leveren), kwaliteitscriteria en dergelijke. Eventuele belangenconflicten worden op dit niveau opgelost. Hierbij is regie van de gemeente als onafhankelijke partij onontbeerlijk. Dit kan goed in de persoon van een betrokken en actieve wethouder. Verder tracht de gemeente met de belangrijkste spelers in het veld tot structurele (uitvoerings)afspraken te komen over de wijze waarop met de doelgroep gewerkt wordt en hoe samenwerking plaatsvindt. Het gaat dan om verwijslijnen, overdracht, gegevensuitwisseling en dergelijke. De problemen die op netwerkniveau een rol spelen bij de zwerfjongerenproblematiek hangen met name met de volgende twee terreinen samen: • volwassenenzorg; • scheidslijn tussen jeugdzorg en volwassenenzorg. Samenwerking binnen de volwassenenzorg Bottenberg (2001) en Ten Holder (2007) geven aan dat de volwassenenzorg gefragmenteerd en ondoorzichtig is. Instellingen kennen elkaar onvoldoende en maken onvoldoen-
de gebruik van elkaars aanbod. De hulpverlening is veelal niet ingericht op wat zwerfjongeren nodig hebben (outreachend en integraal) en methodiekontwikkeling voor deze doelgroep blijft achter. Een aantal instellingen vangt vooral oudere volwassenen op en het aanbod is ongeschikt voor de opvang van deze kwetsbare groep. Contra-indicaties bij instellingen maken dat sommige jongeren overal geweerd worden. Door gebrek aan capaciteit ontstaan er wachtlijsten, zowel in de begeleiding van jongeren als in de woonvoorzieningen. Informatie-uitwisseling Op operationeel niveau weten individuele werkers elkaar vaak te vinden. Ze hebben hun persoonlijke netwerk en gaan creatief met de regels om. Deze netwerken zijn echter niet compleet, waardoor kansen onbenut blijven in de hulp en men soms geneigd is cliënten te lang bij zich te houden. De samenwerking is afhankelijk van personen en hierdoor kwetsbaar. Door overleg op organisatieniveau kunnen instellingen elkaars mogelijkheden en beperkingen beter leren kennen en meer van elkaars aanbod gebruik maken. Wanneer ze weten wat ze van elkaar kunnen verwachten, gaan doorwijzingen sneller, worden cliënten sneller geholpen en wordt dubbel werk voorkomen. Ervaringen met de doelgroep kunnen uitgewisseld worden en men kan kennis nemen van succesvolle methodieken. Zo kan men afspraken maken over gezamenlijk aanbod en taakverdeling, vindplaatsgericht werken, warme overdracht, dossiervorming en laagdrempelige intakeprocedures. Wachtlijsten Wanneer jongeren die moeite hebben hulp te accepteren geconfronteerd worden met een wachtlijst, haken ze al snel af. Dit is tevens zeer frustrerend voor de werkers die veel energie stoppen in het motiveren van de jongere. Wanneer trajecten stagneren of mislukken door wachtlijsten kunnen instellingen afspraken maken over hoe men hiermee omgaat of naar mogelijkheden zoeken voor uitbreiding van capaciteit. Het oplossen van wachtlijsten is een complex probleem dat tevens aanpak vraagt op beleidsmatig niveau. Dekkende infrastructuur Door gezamenlijk te inventariseren welk aanbod er is en welk aanbod nodig is wordt duidelijk waar de hiaten zitten. Vooral het volgende specifieke aanbod is wenselijk voor deze doelgroep: • Outreachende activiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van straathoekwerk, waarbij men de jongere opzoekt en motiveert tot hulp. • Intensieve ambulante hulp, die de jongere psychosociaal
23
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
begeleidt, bij de hand neemt en praktische zaken met hem regelt (inkomen, schulden, sociale contacten, dagbesteding). • Een shelter, waar de jongere onderdak vindt, kan stabiliseren en zijn leven weer op de rails kan zetten. • Dagbestedingsmogelijkheden en begeleiding naar scholing/werk. • Verschillende (kleinschalige) woonvormen met verschillende gradaties van begeleiding en verschillende vormen van zorg. Daarbij vragen tienermoeders en alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) een eigen aanpak.
24
Er bestaat vooral behoefte aan een laagdrempelige ‘shelter’ die eerst en vooral onderdak, veiligheid en structuur biedt. In feite betreft het een – in zekere mate ‘regelvrije’ – gespecialiseerde uitvalsbasis die zwerfjongeren op sleeptouw neemt en toegang verschaft tot netwerken en circuits waar ze vanwege hun persoonlijke, maatschappelijke en sociale achtergronden en problemen op eigen houtje moeilijk binnen komen. Zwerfjongeren vragen nu eenmaal zelden de weg! (Douma, 2006).
Samenwerking tussen jeugdzorg en volwassenenzorg Ook de overgang tussen jeugdzorg en volwassenenzorg verdient aandacht. Veel zwerfjongeren hebben een jeugdzorgverleden. Op hun 18e stopt deze zorg doorgaans, terwijl er wel nog sprake is van ontwikkelingsproblematiek. Tot dan toe is er sprake van veelal gedwongen hulp (voogd) en is casemanagement gegarandeerd (Bureau Jeugdzorg). Iemand regisseert de hulp en er is een lijntje naar de jongere. Hulp na het 18e jaar is mogelijk (verlengde jeugdzorg tot 23 jaar), maar kan alleen vrijwillig. Een kritisch moment in hun ontwikkeling breekt aan: het opgelegde vangnet van jeugdzorg stopt. Maar de jongere krijgt een aantal ‘vrijheden’ erbij: leerplicht stopt, recht op uitkering, mogelijkheid om zelfstandig te huren, lenen/kopen op afbetaling wordt mogelijk. Dit is tevens de leeftijd waarop sluimerende psychiatrische stoornissen zich kunnen gaan openbaren (borderline, schizofrenie, bipolaire stoornissen). Jongeren die uit de jeugdzorg stromen, krijgen nagenoeg geen nazorg vanuit de jeugdzorg. Er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijkheid van verlengde jeugdzorg (ook omdat jongeren dit zelf niet willen). Er is onvoldoende overdracht geregeld naar de volwassenenzorg. Ten Holder (2007) zegt hierover het volgende:
“Veel van de jongeren omschreven dat ze het gevoel kregen in een gat te vallen na het aflopen van de jeugdhulpverlening. Ineens staan jongeren er alleen voor en is er vaak geen enkel contact meer met de jeugdhulpverlener […]. Er komen zaken op de jongeren af als het betalen van huur en elektriciteit en ook wordt er veel gebruik gemaakt van de mogelijkheden te lenen. In een paar maanden zitten veel van hen dan ook zo diep in de schulden dat ze door de deurwaarder het huis uit worden gezet. De jongeren weten niet goed om te gaan met alle vrijheden die ze ineens hebben en raken zo steeds dieper in de problemen.” Jongeren die rond hun 17e aankloppen bij de (centraal geregelde) jeugdzorg blijken daar nogal eens doorverwezen te worden naar de volwassenenzorg, aangezien ze nog maar een jaar (tot hun 18e) door jeugdzorg begeleid kunnen worden. Na intake, screening, indicatiestelling en wachttijd voor hulp hebben ze deze leeftijd inmiddels bereikt. Bij de volwassenenzorg komen ze niet aan, omdat dit veld ondoorzichtig is en een actieve, hulpzoekende houding vraagt van de cliënt, waar het hen vaak aan ontbreekt. Een andere kritische schakel is de uitstroom uit twee bijzondere vormen van jeugdzorg: de civielrechtelijke jeugdinternaten en de justitiële jeugdinrichtingen. Deze jongeren hebben gezien hun achtergrond een sterke neiging om zich los te maken uit de zorg- en bemoeisfeer en hebben tegelijkertijd onvoldoende vaardigheden om zich zelfstandig staande te houden. Voor deze jongeren is het belangrijk nazorg te regelen, willen ze de tijd krijgen zich terdege voor te bereiden op een zelfstandig leven in de maatschappij. Verbinding jeugdzorg - volwassenenzorg Genoemde knelpunten vragen samenwerking op organisatieniveau en wel op de volgende punten. Wanneer er geen doorlopende lijn is in de jeugd- en volwassenenzorg raken jongeren uit beeld en zakken ze verder af. Op hun 19e komen ze dan met veel meer problemen (schulden, dakloosheid, psychische problemen, verslavingsproblematiek, justitiële problemen) in beeld bij de volwassenenzorg. Wanneer we de grens van 18 jaar als een kritisch moment zien in de zorg aan jongeren, waarin een breuk in de hulp plaatsvindt, verdient dit moment extra aandacht. De jeugdzorg kan gerichter onderzoeken of de jongere na zijn 18e nog zorg nodig heeft en kan zowel met de jongere als de volwassenenzorg samenwerken voor een soepele overgang en/of doorgang van zorg. De volgende aanpassingen in werkwijzen zijn mogelijk: • screening van jongere op hulpbehoefte (ruim) voor 18e jaar; • follow-up contacten vanuit jeugdzorg;
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
• meer inzetten van verlengde jeugdzorg; • voor het 18e jaar jongere in contact brengen met de volwassenenzorg; • warme overdracht naar volwassenenzorg; • dossieroverdracht.
De screening van de jongere voor zijn 18e kan uitmonden in een van de volgende acties van jeugdzorg: • nazorg (follow-up) • verlengde jeugdzorg • (warme) overdracht volwassenenzorg
De verbinding tussen jeugdzorg en volwassenenzorg kan in de vorm van een directe aansluiting (estafetteconstructie) geregeld worden, maar beter nog is een zogenaamde ‘dakpanconstructie’ (zie ook Ten Holder, 2007), een soort overlap van hulpverlening. Hierdoor kan voorkomen worden dat de jongere uit beeld raakt en nooit bij de vervolginstelling aankomt.
Dakpanconstructies jeugdzorg-volwassenenzorg • Jeugdzorg en jongere leggen contact met volwassenenzorg voor 18e jaar • nazorg jeugdzorg naast volwassenenzorg • (verlengde) jeugdzorg (hulp, plaatsen) uitgevoerd door een instelling binnen de volwassenenzorg
7.3 Ketenregie op beleidsniveau Voor afspraken over de jeugdzorg is de provincie gesprekspartner, aangezien deze hiervoor verantwoordelijk is. Veel (vooral residentiële) zorgvoorzieningen voor volwassenen, zoals GGZvoorzieningen, verslavingsvoorzieningen en voorzieningen voor mensen met een beperking, worden gefinancierd vanuit de AWBZ en vallen onder de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor. Wanneer op lokaal niveau instellingen en gemeente op één lijn zitten kan de stap gezet worden om het beleid in een regieoverleg met provincie en zorgkantoor op de agenda te zetten (beter nog is dit overleg al eerder ingezet). Hier kan de gemeente als lokaal regisseur haar wensen kenbaar maken en medewerking vragen van deze twee financiers. In deze samenwerking kan er (financiële en beleidsmatige) ruimte ontstaan om de gesignaleerde knelpunten op te lossen. Provincie en zorgkantoor zijn
De opvangcapaciteit lijkt in veel gevallen ontoereikend om alle zwerfjongeren hulp te kunnen bieden. Onder opvang wordt in dit geval verstaan het totale aanbod van nachtopvang, dagopvang, crisisopvang, begeleid wonen, hulp bij financiën als ook sociale zorg en maatschappelijk werk voor jongeren. Zoals eerder benoemd is voor minder dan 10% van hen opvang beschikbaar. Vaak is deze opvang niet eens specifiek voor jongeren, maar worden er plaatsen in de ‘algemene’ opvang gebruikt. Door gebrek aan capaciteit (niet alleen het aantal plaatsen, maar ook het aantal hulpverleners) ontstaan er wachtlijsten (Douma, 2006).
eerder geneigd mee te doen wanneer de verzoeken voor beleidswijzigingen of uitbreiding van capaciteit of voorzieningen onderbouwd en gesteund worden door een degelijke analyse, een krachtige regie en een hechte samenwerking tussen organisaties, waarbij alle partijen bereid blijken hun steentje bij te dragen. Provincies kunnen met centrumgemeenten afspraken maken over de stappen die beide partijen gaan zetten in de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek (in het kader van de aansluiting tussen jeugdzorg en preventief jeugdbeleid). Verder kunnen centrumgemeenten provincies aanspreken op het realiseren van een jeugdzorgaanbod, dat aansluit bij de behoefte en effectief is voor zwerfjongeren. Samen kunnen ze kijken hoe ze voor een sluitende jeugdketen kunnen zorgen en afspraken maken over wie welke voorzieningen financiert of waar cofinanciering wenselijk is.
In 2004/2005 lag de nadruk van het project zwerfjongeren van de provincie Gelderland op: 1. Het aanspreken van gemeenten op het realiseren van voldoende verblijfsmogelijkheden en woongelegenheid voor (potentieel) dakloze jongeren. 2. Het stimuleren van initiatieven die een concrete en innovatieve bijdrage leveren aan de oplossing van de problematiek van zwerfjongeren. 3. Verbetering van de afstemming, samenwerking en aanpakken van knelpunten in de opvang van (potentiële) zwerfjongeren tussen Bureau Jeugdzorg, jeugdzorgaanbieders, maatschappelijke opvang en andere relevante partijen. 4. Overleg met gemeenten en, indien gevraagd, partijen bij elkaar brengen. 5. Het realiseren van een overdraagbaar registratie- en monitorsysteem, verbeteren inzicht in vraag en aanbod. (Douma, 2006)
25
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
26
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
8. Aanbod Spectrum
Spectrum ondersteunt overheden en instellingen en heeft een ruime expertise op het gebied van aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Op het terrein van de OGGZ hebben we ervaring opgedaan rond de ketenaanpak zwerfjongeren (Nijmegen en Arnhem), het stedelijk kompas (Apeldoorn en Nijmegen) en de aanpak van multiprobleemhuishoudens (Nijmegen). Verder is het werken aan zorgstructuren voor ons een bekend gegeven. We hebben ruime ervaring op het terrein van zorgadviesteams en monitoring binnen het onderwijs en erbuiten (zorgstructuren voor signalering en aanpak bij 0-4 jarigen, buurtnetwerken). Als provinciale steunfunctie zijn we goed bekend met de regio en onze ondersteuning aan alle platforms regionale afstemming jeugdbeleid-jeugdzorg garandeert inzicht in de ontwikkelingen op dit terrein. We houden ons intensief bezig met thema’s als centra voor jeugd en gezin, gezinscoaching en verwijsindex. Ketencoördinatie De praktijk leert (Verschelling-Hartog, 2008) dat de complexe samenwerking tussen instellingen rond het zwerfjongerenvraagstuk een ketenregisseur of ketencoördinator behoeft. Juist hier kan Spectrum een rol spelen. Kennis van de regio, inhoudelijke expertise, deskundigheid in procesmanagement en kennis van bestuurlijke processen kan ingezet worden enerzijds bij de advisering van gemeenten, anderzijds bij uitvoerende werkzaamheden in het kader van ketencoördinatie De onafhankelijke positie van Spectrum vergroot de kans op het vertrouwen van zowel de instellingen als de gemeente zelf. Dit is een voordeel bij het bevorderen van samenwerking en het adviseren ten aanzien van een sluitende keten. Concrete werkzaamheden die Spectrum voor de gemeente kan verrichten zijn bijvoorbeeld: • het in kaart brengen van het aanbod, de keten en de bestaande samenwerking; • knelpunten en lacunes inventariseren; • visiebijeenkomsten organiseren en visiedocument maken; • plan van aanpak schrijven; • convenanten ontwikkelen; • instrumenten en samenwerkingsprotocollen ontwikkelen.
Landelijk actief Spectrum participeert samen met de ketencoördinatoren zwerfjongeren uit Amsterdam, Rotterdam en den Haag in het ketencoördinatorenoverleg van de Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN). Spectrum brengt hier ervaringen in van trajecten in middelgrote gemeenten en profiteert van de kennis van de grotere randstadgemeenten, die een stap voor liggen. Gezamenlijk wordt met SZN gekeken hoe op het niveau van het rijk de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek verder gebracht kan worden. Dit heeft mede geresulteerd in de start van de VWS-pilot ‘Ondersteuningsprogramma Tijd voor zwerfjongerenbeleid 2007-2009’ van de Federatie Opvang, SZN, Movisie en SGBO. Daarbij wordt een aantal centrumgemeenten gecoacht om adequaat zwerfjongerenbeleid te ontwikkelen. Spectrum is inmiddels in het kader van deze pilot gestart als coach in de provincie Gelderland.
27
ZWERFJONGEREN, BELEID EN PRAKTIJK
Literatuur
Algemene Rekenkamer Opvang zwerfjongeren 2007, Den Haag, Sdu uitgevers (2008). Berg- le Clercq, T., van Dijk, M., van Griensven, R. en Kornalijnslijper, N. Aanpak zwerfjongerenproblematiek Handreiking voor gemeenten. Den Haag, SGBO (2007). Bottenberg M., Verhagen, G. en Bisschops, L. Zwerfjongeren in de provincie Gelderland. Omvang van het zwerfjongerencircuit, toekomstige trends en discrepanties tussen hulpverleningsaanbod en hulpverleningsvraag Advies- en onderzoeksgroep Bekerapport in samenwerking met Adviesbureau Van Montfoort (2001). Dijk van, G., Rozema, E., van Stek, A. Bestek voor een keten, Amsterdam (2005)
28
Douma, M. Zwerfjongeren vragen zelden de weg. Inventarisatie van het hulpaanbod aan zwerfjongeren in de provincie Gelderland. Arnhem, Projectteam Gelderse Strijd tegen Dakloosheid (2006). Gemeente Nijmegen 18-minners (z)onder dak. Omvang en hulpvraag. Directie Wijk en Stad, afdeling Onderzoek en Statistiek (2007). Heineke, D. Aanvalsplan tegen dakloosheid in Gelderland. Een provinciale aanpak voor terugdringing van dakloosheid, verbetering van kwaliteit van leven en vermindering van overlast. Arnhem, NIZW Sociaal Beleid in opdracht van de Provincie Gelderland (2005). Heineke, D. Zwerfjongeren. Vraag, aanbod en beleid op een rij. Utrecht, Movisie (2007). Holder ten, F., van der Male, L., Narraina, S. Tussen wal en schip. Knelpunten in de overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg bij (potentiële) dak- en thuisloze jongeren in Arnhem en de rol van samenwerking tussen instellingen. Bachelorproject Algemene Sociale Wetenschappen. Universiteit Utrecht (2007).
JSO i.s.m. Hogeschool In Holland Adviesrapport Ketenregie zwerfjongeren Zoetermeer, Den Haag (2005) Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Directie Voorlichting en Communicatie. Ruimte voor Regie. Handreiking voor ketenregie in het openbaar bestuur. Rijswijk (2003). Noom, M. en de Winter, M. Op zoek naar verbondenheid. Zwerfjongeren aan het woord over de verbetering van de hulpverlening. Utrecht, Universiteit Utrecht & Nederlands Platform Zwerfjongeren (2001). Planije, M., Wolf, J., van ‘t Land, H. Hulpverlening aan zwerfjongeren. Jaarbericht 2003 Monitor Maatschappelijke Opvang. Utrecht, Trimbosinstituut (2003).
Verschelling-Hartog, M., Heineke, D. Goede praktijken zwerfjongerenbeleid. Utrecht, Movisie (2008).
29
Colofon Zwerfjongeren, Beleid en praktijk Een verdieping en concretisering van gemeentelijke aanpak zwerfjongerenproblematiek ISBN 978-90-5880-015-2
Een uitgave van Spectrum, Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland Postbus 8007 6880 NB Velp Tel. (026) 384 62 00 E-mail:
[email protected] Website: www.spectrum-gelderland.nl Tekst: Eindredactie: Vormgeving: Fotografie: Drukwerk:
Velp, mei 2008
Monique Willems Mari van Helvoort, Paul van Dijk Gerard Wagemans bno, Beekbergen Fotoburo Seen, Velp Advadi, Westervoort
Arnhemsestraatweg 19, Velp Postbus 8007, 6880 CA Velp tel. (026) 384 62 00 fax (026) 384 63 00
[email protected] www.spectrum-gelderland.nl