2008100296
Zwerfjongeren in ‘t Gooi Naar een sluitende keten voor opvang en hulpverlening van zwerfjongeren in de regio ‘t Gooi
PRIMO nh December 2007
Colofon
©PRIMO nh Dit is een uitgave van PRIMO nh.
Opdrachtgever Provincie Noord Holland
Onderzoeker/auteur Dhr. Jan Post
PRIMO nh Emmakade 4 1441 ET Purmerend Telefoon: 0299 418700 Fax: 0299 418799 e-mail:
[email protected] www.primo-nh.nl internet:
Informatie Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Dhr. J. Post via
[email protected] of per telefoon: 0299 418700. Ook kunt u met vragen van maandag t/m donderdag terecht bij ons servicepunt tot 13.00 uur via 0299 418700 of per mail:
[email protected].
Purmerend, december 2007
3
1. Inleiding........................................................................................................................... 4 1.1 Aanleiding .................................................................................................................. 4 1.2 Onderzoeksvragen .................................................................................................... 4 1.3 Werkwijze................................................................................................................... 4 2. Een beeld van het begrip zwerfjongere. ..................................................................... 5 2.1 Definitie van een zwerfjongere.................................................................................. 5 2.2 Landelijke gegevens over de aard en omvang......................................................... 5 2.3 Mogelijke profielen van de zwerfjongeren ................................................................ 6 Intermezzo: Hoe herken je een zwerfjongere? .......................................................... ..7 3. Onderzoek naar het aantal zwerfjongeren in de regio 't Gooi ................................. 8 3.1 Het beeld van de gemeenten en instellingen ......................................................... 8 3.2 Schatting aantal zwerfjongeren in de regio 't Gooi................................................. 16 4. Naar een sluitende keten zwerfjongeren ................................................................. 17 4.1 Keten en ketenregie ................................................................................................ 17 4.2 Uitgangspunten voor de zwerfjongerenketen ......................................................... 17 5. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 22 5.1 Aantal zwerfjongeren............................................................................................... 22 5.2 Aard van de problematiek ....................................................................................... 23 5.3 Aanbevelingen ......................................................................................................... 23 Literatuur. ..................................................................................................................... 26 Bijlage 1: Opzet onderzoek zwerfjongeren in 't Gooi ................................................. 27
4
1. Inleiding 1.1 Aanleiding De opvang van zwerfjongeren in Nederland schiet tekort, zo blijkt uit het rapport ‘Zwerfjongeren 2005’ van de Algemene Rekenkamer. In het rapport stelt de Algemene Rekenkamer vast dat zwerfjongeren tussen wal en schip vallen, omdat zij zich bevinden op het grensvlak van jeugdzorg en maatschappelijke opvang. Tot 18 jaar zijn de zwerfjongeren aangewezen op de jeugdzorg en daarna op de maatschappelijke opvang. Over de jeugdzorg heeft de provincie de regie, de centrumgemeente voert regie over de maatschappelijke opvang (één van de beleidsvelden van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Aan de basis van alle knelpunten ligt - volgens de Algemene Rekenkamer - de gebrekkige samenwerking tussen de betrokken partijen en het gebrek aan informatie over zwerfjongeren. Uit eerder onderzoek van de Algemene Rekenkamer (Algemene Rekenkamer 2003) bleek ook al dat de sluitende keten van preventie tot nazorg in slechts negen van de 43 centrumgemeenten in Nederland aanwezig is. Onder deze negen gemeenten werd geen enkele Noord-Hollandse centrumgemeente genoemd. Dit was voor de provincie Noord-Holland de aanleiding om in het voorjaar van 2004 over de zwerfjongerenaanpak verdere afspraken te maken met de centrumgemeenten. Ook was dit de reden om PRIMO nh opdracht te geven voor een nader onderzoek naar de zwerfjongerenproblematiek in de regio ’t Gooi gedurende de periode september 2007 tot december 2007 in het kader van het sociaal beleid van de provincie Noord-Holland.
1.2 Onderzoeksvragen Door dit onderzoek willen we meer inzicht krijgen in de omvang van en het gewenste beleid voor zwerfjongeren in de regio ’t Gooi. We hebben geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende vragen: 1) Is er een schatting te geven van het aantal zwerfjongeren in de regio ’t Gooi? 2) Hoe kan de keten rond de zwerfjongeren in de regio sluitend worden gemaakt? 3) Is het wenselijk dat er een volgsysteem voor signalering en hulpverlening van deze zwerfjongeren ingevoerd wordt in de regio? En zo ja, is het dan mogelijk om een goed volgsysteem te implementeren? De conclusies hebben we samen met de instellingen en gemeente vertaald naar concrete stappen voor een sluitende keten voor preventie én hulpverlening aan de zwerfjongeren.
1.3 Werkwijze Ter beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen hebben we allereerst een analyse gemaakt van relevante landelijke en regionale literatuur en overige documentatie. Vervolgens is een uitgebreide interviewronde gemaakt langs een vijftiental instellingen op het gebied van onder meer jeugdzorg, welzijnswerk, maatschappelijke opvang, licht verstandelijk gehandicaptenzorg alsook alle 1 gemeenten in de regio. Een begeleidingscommissie heeft vervolgens in verschillende sessies meegedacht bij het verder uitwerken van de beleidsaanbevelingen. In deze rapportage gaan we in op de definitie van zwerfjongeren en landelijk onderzoek naar de problematiek van zwerfjongeren. We geven aan de hand van de beschreven interviews een schatting van het aantal zwerfjongeren in de regio ‘t Gooi. Vervolgens beschrijven we de huidige beleidsinspanningen en geven we een advies voor de gewenste keten voor preventie, opvang en nazorg van zwerfjongeren.
1
5
Zie bijlage 1: Samenstelling begeleidingscommissie
2. Een beeld van het begrip zwerfjongere Allereerst willen we op basis van literatuuronderzoek een algemeen beeld schetsen van het begrip zwerfjongere.
2.1 Definitie van een zwerfjongere De afgelopen jaren zijn er een aantal definities van het begrip ‘zwerfjongere’ in omloop geweest. In het recente rapport van de Algemene Rekenkamer (Algemene rekenkamer 2005) wordt de omschrijving gegeven zoals het ministerie van VWS die in 2004 met partijen uit het veld heeft vastgesteld: Zwerfjongeren zijn jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in opvang verblijven. In dit onderzoek volgen we de laatste definitie van de Algemene Rekenkamer. Het voordeel van deze definitie is dat het niet van te vorenbepaalde risicojongeren uitsluit. Consequentie hiervan is wel dat hiermee de bovengrens omhoog wordt bijgesteld tot 25 jaar.
2.2 Landelijke gegevens over de aard en omvang De omvang van de groep zwerfjongeren wordt landelijk geschat op 3.200 tot 5.000 jongeren (Algemene Rekenkamer 2004). De samenstelling van deze groep wordt op basis van onderzoek door het Trimbos Instituut (Trimbos 2003) als volgt gekarakteriseerd: • 70% van de zwerfjongeren bestaat uit jongens/jonge mannen en 30% uit meisjes/jonge vrouwen, de meerderheid (58%) is tussen de 16 en 21 jaar. • Een meerderheid (60%) is van allochtone afkomst. In grote en middelgrote gemeente is het aandeel allochtone jongeren onder de doelgroep zwerfjongeren groter. Van de doelgroep zwerfjongeren is ongeveer zes procent vluchteling of asielzoeker (Planije e.a. 2003). Er zijn diverse gegevens bekend over de aard van de problematiek van zwerfjongeren. • Van de zwerfjongeren heeft 34% ernstige of langdurige psychische problemen en bijna een kwart (23%) is zwakbegaafd of heeft een verstandelijke beperking (in het rapport verder aangeduid als Licht Verstandelijk Gehandicapt (LVG). • Ruim de helft van de zwerfjongeren heeft wel eens contact gehad met een psychiater of de RIAGG (Korf 1999) en ongeveer 40% van de zwerfjongeren geeft aan last te hebben van somberheid, droefheid en teleurstelling, 50% is regelmatig boos of agressief (Noom en de Winter 2001). Daarnaast heeft eenderde frequent contacten met de crisishulpverlening (Trimbos 2003). • In de groep zwerfjongeren is sprake van een oververtegenwoordiging van jongeren die van huis zijn weggelopen of weggestuurd, contact hebben gehad met de kinderbescherming (zoals een ondertoezichtstelling), en een verleden hebben in jeugdzorg en jeugdinternaten (Van der Ploeg & Scholte, 1997; Roorda-Honée, 2001; Noom & de Winter, 2001). In totaal heeft tussen de 60 en 80% een internaatsverleden (PON, 2000). • Een deel van de zwerfjongeren vormt een bedreiging voor anderen en/of zichzelf. Werkers in de opvang schatten dat twee op de vijf zwerfjongeren een bedreiging vormt voor de veiligheid van anderen, bijvoorbeeld door fysiek of verbaal bedreigend gedrag of kleine criminaliteit. • Bijna 40 procent heeft regelmatig contact met de politie; ze krijgen boetes, worden gearresteerd of hebben een detentieverleden. Bij twee op de vijf jongeren is er sprake van tekortschietende (zelf)bescherming. Het gaat hierbij om slachtoffers van incest, verkrachting, misdrijf of mishandeling (Trimbos 2003). • deel van de zwerfjongeren is ernstig of langdurig verslaafd. Actuele gegevens over de verslaving van zwerfjongeren is niet voor handen. Wel is er in de regio ’t Gooi onderzoek gedaan naar het gebruik van alcohol en drug bij jongeren in het algemeen. Volgens dit onderzoek2 geldt voor jongeren (12-18 jaar) het volgende:
2
Regiorapport E-Movo 2005, GGD Gooi & Vechtstreek, juni 2006.
6
33% van de jongeren heeft de afgelopen maand overmatig alcohol gebruikt. Dit percentage zal voor zwerfjongeren waarschijnlijk hoger zijn. o Voor druggebruik geldt, dat 11 % van de jongeren recent hasj of wiet heeft gebruikt. Ook dit percentage zal voor zwerfjongeren hoger zijn. Veel zwerfjongeren hebben een zwakke maatschappelijke positie: weinig opleiding, vaak is er sprake van schooluitval, weinig werkervaring en weinig inkomsten. Een groot deel heeft schulden, variërend van € 1.000,-- tot een veelvoud van dat bedrag. Een deel loopt onverzekerd rond (Trimbos, 2003). o
• •
Wat betreft ontwikkelingen in de omvang en aard van de doelgroep jongeren zijn er signalen uit het veld dat zwerfjongeren (Trimbos 2003): • in aantal toenemen • steeds jonger worden (11- en 12-jarigen) • vaker allochtoon zijn • meer psychische problemen hebben • voor een deel (licht) zwakbegaafd zijn • meer gedragsproblemen hebben • vaker (soft)drugs gebruiken • meer en hogere schulden hebben.
2.3 Mogelijke profielen van de zwerfjongeren De Dienst Sociale Zaken van Rotterdam heeft recent een onderzoek afgerond met het rapport “Bandieten, dissidenten, weglopers of verschoppelingen’ (Maaskant, 2005). Voor dit onderzoek zijn de dossiers bestudeerd van 251 zwerfjongeren die in 2003 met één of meer hulpverleningsinstellingen contact hebben gehad in Rotterdam. Voor iedere individuele jongere is een ‘CV van de thuisloosheid’ gemaakt. Daarmee zijn algemene profielen gemaakt voor groepen thuisloze jongeren. De Dienst Sociale Zaken stelt dat tweederde van de zwerfjongeren man is, de meerderheid tussen de 18 en 20 jaar is, 47% autochtoon is en de maatschappelijke positie zwak. De jongeren hebben vaak een afgebroken opleiding, weinig werkervaring, weinig inkomsten en veel schulden. Verder zijn jongeren met een jeugdzorgverleden of OTS oververtegenwoordigd en een kwart van de jongeren heeft psychiatrische problemen. Driekwart gebruikt drugs, de helft blowt dagelijks. Dit algemene beeld komt in grote lijnen overeen met de hiervoor genoemde landelijke gegevens. Daarnaast worden in het Rotterdams onderzoek door combinatie van achtergrondgegevens de volgende vier profielen van zwerfjongeren onderscheiden: 1. bandieten: vooral jongens opgegroeid in gebroken gezinnen die het leeuwendeel van de door de totale groep gepleegde (ernstige) delicten hebben gepleegd. Zij gebruiken veel en hebben een zwakke arbeidsmarktpositie. Weinig traumatische ervaringen. 2. dissidenten: zowel jongens als meiden. Jongeren die door conflicten thuis het huis zijn ontvlucht of weggestuurd zijn. Een groot deel is mishandeld (tweederde heeft een of meer traumatische ervaringen), komt uit een gebroken gezin en heeft relatief weinig contact met hulpverlening gehad. Driekwart heeft geen eigen inkomsten en 55 % geen diploma. 3. weglopers: driekwart zijn meisjes, zij verlaten meestal zelf het huis. De thuissituatie is vaak instabiel, 60% heeft een scheiding meegemaakt. Vier van de vijf hebben traumatische ervaringen. 55% heeft contact gehad met de jeugdzorg. De weglopers hebben weinig justitiële contacten, gebruiken genotsmiddelen en hebben schulden. Er geldt een hoger percentage met diploma. Deze groep leeft vaak redelijk op orde. De begeleidingsdoelen zijn het makkelijkst te halen in vergelijking met de overige drie profielen. 4. verschoppelingen: het “prototype” van een thuisloze jongere. Het zijn verschoppelingen, met een moeizame jeugd en veel contacten met de jeugdzorg (87%, vaak OTS). De ouders zijn bijna allemaal gescheiden (96%). 92% heeft traumatische ervaringen en er komt veel middelengebruik en relatief veel psychiatrische problematiek voor in deze groep. De verschoppelingen hebben weinig onderwijs gehad en tweederde heeft contacten met politie en justitie. Meestal gaat het om een licht vergrijp, maar in enkele gevallen ook geweldsdelicten. 86% van deze groep is jongen.
7
Volgens de Rotterdamse onderzoekers is vooral de laatste groep moeilijk te helpen. “Zij hebben langdurige residentiële opvang met intensieve begeleiding op meerdere levensgebieden nodig, eventueel gevolgd door begeleid kamer bewonen om te voorkomen dat de boemerang van thuisloosheid hen steeds weer in de nek treft”.
Intermezzo: Hoe herken je een zwerfjongere? Uit Volkskrantblog - Geplaatst op 31-07-2006 18:01 door Viktor Loman in categorie foto
In Amsterdam schijnen er ongeveer vierhonderd te bivakkeren, maar ik zie ze nooit. Junks haal je er zo uit. Ondanks het feit dat ze tegenwoordig goed gekleed door het leven gaan, dankzij allerlei vormen van hulp, kun je het duidelijk zien aan de manier van lopen. Gejaagd vaak, beetje krom of scheef, altijd een of andere spanning in hun lichaam. Zelfs als ze ontspannen zijn heeft dat meer met slapte dan met een natuurlijke rust te maken. Maar zwerfjongeren hebben dat niet: die zitten waarschijnlijk beter in hun vel: lichamelijk hoeven ze niks te mankeren, als ze tenminste niet ook aan de drugs zijn. Ze zien er misschien wat ongezonder uit dan gewone jongeren, want echt goed eten zullen ze wel niet, hun kleding is misschien ook wat minder modieus en ze kunnen er zeker niet zo gecoiffeerd uitzien als hun leeftijdgenoten met een dak boven hun hoofd. Maar ja, ik had er dus nog nooit eentje bewust als zodanig herkend. Maar vanochtend toen ik om 7.15 u. naar buiten keek en ik een jongen op het trappetje naast het sluisje zag zitten kon ik zonder aarzeling concluderen: dit is er een. Trui aan: met dit weer niet echt een logisch kledingstuk, alleen als je de nacht buiten moet doorbrengen erg handig. Zelfs een sjaal, die opgehangen wordt aan de brugleuning, op deze foto inmiddels weer in een rugzakje gepropt. Vóór de sigaret wordt een droge boterham genuttigd en water gedronken uit een plastic flesje. Er wordt flink door het haar gekrabd en de slaap wordt uit de ogen gewreven. En er wordt lang in het opkomende zonnetje gezeten, opwarming na een frisse nacht. Het gaat in deze tijd moeilijk voor hem worden hier zonder hulp uit te komen.
8
3. Onderzoek naar het aantal zwerfjongeren in de regio ’t Gooi. 3.1 Het beeld van de instellingen Algemeen In de hierna volgende tekst gaat het om de weergave van interviews die per instelling zijn gehouden. Het betreft hier dus opvattingen van personen, die zijn geïnterviewd. Bij het hoofdstuk Conclusies en Aanbevelingen wordt de informatie zoveel als mogelijk geobjectiveerd en voor zover nodig door de begeleidingscommissie van kanttekeningen voorzien. Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Noord-Holland is er voor vragen over problemen bij opvoeden en opgroeien. Jeugdigen tot 18 jaar en hun ouders/opvoeders kunnen er terecht voor hulp, informatie en advies. Bureau Jeugdzorg NoordHolland vormt de toegang tot de jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg Noord-Holland is er voor kinderen, jongeren en hun ouder(s)/opvoeders. Je kunt bellen of binnenlopen voor een afspraak om eens te komen praten over je problemen. Natuurlijk kunnen je ouders of verzorgers zelf ook contact opnemen als zij dat nodig vinden. Daarnaast kunnen mensen zoals: buren, familie, leerkrachten en artsen onze hulp inroepen als zij problemen met een kind of jongere zien. Bureau Jeugdzorg helpt dan om de problemen op te lossen en te voorkomen dat ze erger worden. Bureau Jeugdzorg Noord-Holland kent 5 sectoren: het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de sectoren Jeugdhulpverlening, Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Lokaal Jeugdbeleid.
Bij Bureau Jeugdzorg regio ’t Gooi is gesproken met de teamleider van de vrijwillige jeugdhulpverlening. De doelgroep bestaat uit jongeren tot 18 jaar. De meeste jongeren weten de weg naar Bureau Jeugdzorg goed te vinden. Sinds enkel jaren is er een crisisopvang voor jongeren in de vorm van het Jongeren Opvang ’t Gooi (JOG). Aanmelding bij JOG gaat via BJZ. Het gaat daarbij om jongeren die ofwel van thuis zijn weggelopen of in een crisissituatie thuis verkeren. Het aantal plaatsingen per jaar is ongeveer 40. Er zijn ook jongeren die al te ver geproblematiseerd zijn, zoals bijvoorbeeld een ernstige verslaving en ggz-problematiek. BJZ heeft hier geen goed zicht op. Uitgaande van de definitie dat onder zwerf jongeren, ook die jongeren worden verstaan, die niet meer thuis verblijven, maar wisselend bij vrienden, bekenden of familie slapen, dan komt BJZ op zo’n 40 ‘thuisloze’ jongeren per jaar. Echt dakloze jongeren komen voor zover bekend bij BJZ in ’t Gooi niet voor. Bij de ‘thuisloze’ jongeren gaat het om meer jongens dan meisjes. De verhouding is ca. 60%-40%. Wel zijn de meisjes bezig met een inhaal slag. Veelal gaat het om grensoverschrijdend gedrag en hebben de jongeren niet helemaal met thuis gebroken. Ze komen nog thuis wanneer het hen uitkomt en de ouders de toegang niet ontzeggen. Vrijwel altijd is er sprake van een conflict met de ouders/verzorgers. De aanmelding bij BJZ gebeurd vaak door henzelf, de politie, ouders, school, huisarts etc., of via de crisisdienst van BJZ. De leeftijd begint al vaak bij 14 jaar. De leeftijd 14 t/m 16 jaar is het sterkst vertegenwoordigd. In het algemeen gaat het om autochtone jongeren. De groep allochtone jongeren vindt de weg naar de hulpverlening te moeilijk. Als ze al komen, dan is het probleem ook heel fors. Bij Marokkaanse en Turkse jongeren worden de problemen vaak binnen de familie opgelost. Het gaat meestal om samengaan van diverse problemen (multi-problematiek). Veel voorkomende problemen zijn: samengestelde gezinnen, verslaving, verwaarlozing, leer- en gedragsmoeilijkheden e.d. Er is niet echt een onderscheid te maken naar opleiding en milieu. De ‘lagere’ milieus zijn iets sterker vertegenwoordigd. Het probleem is de laatste jaren zowel naar aard als omvang gelijk gebleven. Er zijn geen bepaalde trends te onderscheiden. Kenmerkend is wel, dat de jongeren al vaak eerder contact hebben gehad met de hulpverlening en er is vaak al een heel spoor van narigheid. Van belang is om de problemen vroegtijdig te signaleren. Er zal vooral geïnvesteerd moeten worden in de relatie ouders-kind. Ouders moeten veel meer ouder zijn. Dat betekent ‘nee’ durven zeggen, grenzen aangeven, consequent zijn en controleren. Een kwalijke zaak is evenwel, dat er wachtlijsten zijn bij de hulpverlening. Dit geldt voor de GGZ
9
maar ook voor BJZ. Er zou meer aan crisisinterventie gedaan moeten worden. Een verbetering is de eigen crisisdienst van BJZ. De crisisdienst is 24 uur per etmaal bereikbaar. De kosten zijn evenwel erg hoog. In de hulpverlening aan zwerfjongeren in ’t Gooi zijn er geen echte knelpunten.
De Vluchtheuvel De Vluchtheuvel neemt mensen op die onderdak en begeleiding nodig hebben én die gemotiveerd zijn om actief aan hun eigen hulpverlening willen werken. Zowel mannen als vrouwen uit het hele land kunnen zich aanmelden voor reguliere opname. De maximale opname duur is drie maanden. De minimumleeftijd voor opname is 16 jaar. De Vluchtheuvel kent drie opvangfuncties, t.w.: - 16 plaatsen voor reguliere opname (langere tijd) - 2 plaatsen voor noodopvang (kortdurend voor mensen in acute nood) - 9 plaatsen voor begeleid (zelfstandig) wonen, verspreid over 3 woningen in Hilversum Noord. De Vluchtheuvel maakt deel uit van het RIBW Gooi en Vechtstreek.
Bij de Vluchtheuvel is gesproken met de coördinerend leidinggevende. Aangegeven wordt dat de Vluchtheuvel geen regionale instelling is, maar een landelijke functie heeft. Er worden mensen uit heel Nederland opgenomen. Dit betekent evenwel, dat er niet goed zicht is op de specifieke problematiek van zwerfjongeren in ’t Gooi. Afgelopen jaar zijn er 117 jongeren (<23 jaar) opgenomen, waarvan er 9 uit ’t Gooi kwamen. Bij de noodopvang zijn er 17 jongeren uit ’t Gooi opgenomen. Het merendeel van de zwerfjongeren is man. De verhouding man/vrouw is ca. 60%-40%. Niet geregistreerd is het aantal afwijzingen van zwerfjongeren in ’t Gooi. Van groot belang is, dat de cliënten zelf hulpverlening willen. Met iedere cliënt wordt een hulpverleningsplan opgesteld. Het merendeel van de zwerfjongeren is van autochtone afkomst. Er zijn weinig Turken en Marokkanen. Er is vrijwel altijd sprake van een multi-problematiek. Veel voorkomende problemen zijn: Verslaving, schulden, ggz-problematiek, verstandelijke beperkingen, onvolledige gezinnen. Het overgrote deel van de zwerfjongeren is al eerder met de hulpverlening in aanraking geweest. Verder is een kenmerk dat het veelal gaat om de groep ‘laag opgeleiden’. Er wordt nu vaak doorverwezen naar het project Kamers met Kansen. Vroeger waren er meer jongeren, die zich rechtstreeks konden aanmelden. Echter ten opzichte van de periode dat het JOG (Slaaphuis) aan maatschappelijke opvang deed is dit aantal verminderd. Het merendeel van de hulpverlening wordt geslaagd afgesloten. Soms is er sprake van recidive en komt een jongere 4 tot 5 keer terug. Eerdere hulpverlening richting ouders had de problemen met de jongeren wellicht kunnen voorkomen. Er zijn echter (te) lange wachttijden. In de hulpverlening naar zwerfjongeren wordt in de regio een specifieke voorziening gemist voor jongeren van ca. 20 jaar met een verstandelijke beperking of ggz-aandoening. Het gaat hierbij om de groep jongeren, die ‘te beperkt’ is voor een bestaande voorziening als Kamers met Kansen.
JellinekMentrum De Jellinek is onderdeel van JellinekMentrum, instelling voor verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg in Amsterdam en ’t Gooi. JellinekMentrum biedt preventie, behandeling, rehabilitatie en zorg aan mensen met psychiatrische en ernstige psychische problemen, en aan mensen met een verslavingsprobleem. In de zorg gaat JellinekMentrum uit van de sterke kanten en mogelijkheden van de cliënt. Ze helpt die sterke kanten te benutten en te ontwikkelen. Ook benadert JellinekMentrum actief risicogroepen die zich niet zelf aanmelden voor zorg.
10
Bij JellinekMentrum is gesproken met de manager Gooi- en Vechtstreek. Er wordt niet specifiek geregistreerd op ‘zwerfgedrag’. Naar de cliënten kijkend van het afgelopen jaar, moet worden geconstateerd, dat er JellinekMentrum nauwelijks zwerfjongeren heeft geholpen. In totaal gaat het om twee gevallen waarin sprake was van ‘thuisloze’ jongeren van ca. 16 jaar. Dit betekent niet, dat het probleem van zwerfjongeren in ’t Gooi niet aanwezig zou zijn. Echter JellinekMenrtum heeft daar geen zicht op. Een gegeven is evenwel, dat zwerfjongeren zich heel goed kunnen onttrekken aan de hulpverlening. JellinekMentrum heeft twee panden in ’t Gooi waarin begeleid wonen voor jongeren kan worden gerealiseerd. Echter door te weinig aanbod van jongeren, worden nu ook volwassenen toegelaten.
Maatschappij Zandbergen Maatschappij (Mij.) Zandbergen is een instelling voor jeugdzorg in de provincies Utrecht en NoordHolland. De huidige organisatie is het resultaat van een groot aantal fusies, reorganisaties en stelselwijzigingen en heeft een traditie in de jeugdzorg van meer dan 125 jaar. Er wordt gewerkt vanuit drie regio’s, t.w. de regio Amersfoort, de regio stad Utrecht en de regio ’t Gooi. In elke regio is er een gevarieerd hulpaanbod voor jeugdigen en hun ouders. De afdelingen werken zelfstandig. Het hulpverleningsbeleid wordt centraal georganiseerd. De doelstelling is jeugdigen en de gezinnen te helpen die ernstige problemen hebben bij het opgroeien en opvoeden. Met de Maatschappij Zandbergen is gesproken met de regio-manager ’t Gooi. Na uitleg van de definitie van ‘zwerfjongere’ zoals deze bij dit onderzoek wordt gehanteerd, was de reactie, dat binnen de doelgroep van Maatschappij Zandbergen er geen zwerfjongeren zijn. De jongeren die als cliënt binnen komen worden allemaal aangemeld door BJZ. Het gaat dan vrijwel altijd om jongeren in een thuissituatie met ouders of verzorgenden. Heel sporadisch komt het voor dat er een zwerfjongere wordt aangemeld. Dit aantal is evenwel te verwaarlozen.
Alleen Samen – Leger des Heils Alleen Samen is een opvang project voor alleenstaande moeders. De doelgroep bestaat altijd uit moeders die nergens terecht kunnen en geen thuissituatie hebben. Het project is een landelijk project en dat betekent, dat cliënten uit het hele land worden opgenomen. In totaal biedt Alleen Samen onderdak aan 11 alleenstaande moeders. Er is gesproken met de teamleider van het project. De doelgroep bestaat uit alleenstaande moeders in de leeftijd van 15-23 jaar. Opname gebeurt momenteel op basis van een indicatie van BJZ of CIZ. Vaak betreft het jongeren met een verstandelijke beperking. Hoewel het vrijwel altijd gaat om moeders zonder een eigen thuissituatie is de teamleider van mening dat het toch niet echt gaat om zwerfjongeren. Tot 2005 rekende het project zich tot de maatschappelijke opvang. Toen kwam het regelmatig voor, dat er werd opgebeld door moeders die in caravans verbleven. Deze vraag is duidelijk afgenomen nu alleen nog op indicatie wordt geplaatst. Zwerfjongeren zullen nu eerder naar de Vluchtheuvel of de Cocon gaan. Op dit moment verblijven er 2 moeders uit het ’t Gooi. Daarmee is de verhouding regionaal - landelijk 20%-80%. In het verleden was deze verhouding 40%-60%. Tot voor twee jaar, toen het project nog onder de maatschappelijke opvang viel, werd het probleem van zwerfjongeren veel duidelijker gesignaleerd. Het ging toen vaak om jongeren met een laag IQ. Toch is de problematiek toegenomen. Er is vaak sprake van een multi-problematiek, terwijl bij de moeders vaak sprake is van een (licht) verstandelijke handicap. De methodiek is daaraan aangepast. Binnen de doelgroep is de verhouding autochtoon - allochtoon 50%-50%. De laatste tijd zijn er relatief veel moeder van Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Meestal hebben de moeders weinig of geen opleiding gehad. De duur van de zwerfperiode is heel wisselend Vaak hebben ze al een heel leven achter de rug van hot naar her.
11
Gemiddeld zijn er 5-10 aanmeldingen per maand. Toen het project nog onder de maatschappelijke opvang viel was het aantal aanmeldingen per maand nog hoger. Inmiddels bellen de moeders niet meer rechtstreeks. Kenmerkend is dat de jongeren vaak al eerder met de hulpverlening in aanraking is geweest. Het gaat daarbij vaak om de problematiek van het gehele gezin. De ouder hebben vaak ondersteuning nodig en zijn veelal pedagogisch handelings onbekwaam. Wellicht had voor een deel de problemen kunnen worden voorkomen door tijdige hulp in de gezinssituatie. Echter bij de hulpverlening is vaak sprake van lange wachtlijsten.
Kamers met Kansen Kamers met kansen is een woonbegeleidingstraject voor jongeren van 17 tot 27 jaar, die een steuntje in de rug nodig hebben op weg naar een zelfstandig bestaan. De opzet van Kamers met Kansen zorgt voor een verbinding tussen huisvesting, opleiding en/of werk en begeleiding. Door een grote mate van samenwerking met school, regionaal bureau leerlingzaken, hulpverlening en bedrijfsleven wil Kamers met Kansen het volgende bereiken: - verhoging van het aantal jongeren dat met een diploma de school verlaat; - betere uitgangspositie op de arbeidsmarkt - Meer zelfstandigheid op het gebied van wonen, gezondheid, omgaan met geld en administratie. Het project biedt ruimte aan 16 jongeren, die allen kunnen beschikken over een eigen kamer. Er is een gezamenlijk gebruik van woonruimte, keuken, douche en sanitair. Kamers met Kansen maakt deel uit van het RIBW Gooi en Vechtstreek. Gesproken is met de coördinator van het project Kamers met Kansen (KmK). Het project KmK heeft een capaciteit van 16 plaatsen. Daarvan zijn er nu 12 bezet. Voor de andere 4 plaatsen zijn momenteel aanvragen in procedure. De verwachting is dat het project binnenkort volledig bezet zal zijn. De jongeren die binnenkomen voldoen veelal aan de definitie van zwerfjongere die we voor dit onderzoek hanteren. KmK geeft alleen ondersteuning, de eigen regie staat centraal. Hulpverlening wordt van buiten ingeschakeld. Binnen het project wordt er gewerkt met het zogenoemde 8-fasen model. De verblijfsduur is maximaal 2 jaar. Totaal melden zich op jaar basis zo’n 20 jongeren, die aan de beschrijving van ‘thuisloze jongere’ voldoen. De meeste bewoners zitten in de leeftijd van 17 – 21 jaar. Op dit moment gaat het om 8 jongens en 4 meisjes. Ook bij de aanmelding gaat het vooral om jongens. De huidige bewoners zijn vooral van autochtone afkomst. Er is één Marokkaanse jongen gehuisvest. De aanmeldingen komen via verschillende instellingen. Te noemen zijn: BJZ, de Cocon, bureau Leerplicht, het ROC e.d. De jongeren hebben veelal te maken met meervoudige problemen. In het algemeen gaat het om zingevingsvragen en het aanbrengen van structuur in je leven. Het is de bedoeling dat de jongeren weer toegeleid worden naar opleiding en/of werk. Daarnaast hebben de jongeren ook problemen met schulden, verslaving en ggz-problematiek. Ernstige problemen m.b.t. verslaving en/of ggzproblematiek is een contra-indicatie voor opname in het project Kamers met kansen. De jongeren moeten nog wel regie over eigen leven kunnen voeren. De jongeren zijn veelal al in aanraking geweest met de hulpverlening. Vaak kwam BJZ al over de vloer van het gezin evenals de leerplichtambtenaar. Kenmerkend is dat de jongeren de hulpverlening afwijzen en ontlopen. Afspraken worden vaak niet nagekomen, waardoor de jongere bij de hulpverlening uit het beeld verdwijnt. Verder speelt mee, dat er een lange wachttijd is voor hulp van BJZ (9-12 maanden). Bij de jongeren werkt het beste een persoonsgebonden benadering. Er moet een vertrouwensband komen tussen hulpvrager en hulpverlener. Er zal in de relatie moeten worden geïnvesteerd. Toch lukt het niet om alle bewoners succesvol te helpen. Dit jaar zijn er twee bewoners vertrokken en hebben gekozen voor een zwervend bestaan. Het avontuur trekt hen aan. De opvang mogelijkheden voor zwerfjongeren is in ’t Gooi voldoende. Naast Kamers met Kansen is er opvang bij het JOG, De Vluchtheuvel en de Cocon. Voor een evenwichtige spreiding van de opvangvoorzieningen is het gewenst dat er in Hilversum nog een project Kamers met Kansen komt.
12
Voor een goede hulpverlening zou een centrale registratie het beste zijn. Ideaal zou zijn, wanneer elektronisch de historie van hulpverlening wordt bijgehouden. Nu moet de informatie met stukjes en beetjes overal vandaan worden gehaald. Ook voor andere hulpverleners zou een betere registratie en een elektronisch dossier een verbetering zijn.
Versa Jongerenwerk Versa is de grote welzijnsinstelling voor ’t Gooi. Zij organiseren een veelzijdig aanbod van activiteiten op sociaal, cultureel en maatschappelijk terrein. Afdeling Jongerenwerk concentreert zich op/rondom 10 jongeren centra in de regio ’t Gooi en Vechtstreek. In deze centra worden diverse activiteiten voor jongeren georganiseerd. Daarnaast kunnen de jongeren daar ook terecht met vragen rondom hulpverlening. De jongerenwerkers kunnen dan gericht door verwijzen naar de juiste hulpverlening. Voor dit onderzoek is er overleg geweest met de projectleider Jeugd. Hij stuurt de diverse jongerenwerkers op de centra aan. In het overleg was de projectleider zeer beslist, nl. het probleem van zwerfjongeren speelt niet prominent in ’t Gooi. Althans de jongerenwerkers kwamen het in de praktijk niet tegen. Wekelijks doen de jongerenwerkers verslag van hun werkzaamheden. In deze verslagen wordt met geen woord gerept over zwerfjongeren. Voor zover bekend komt het zeer sporadisch voor. In een enkel geval is het voorgekomen dat een jongere van thuis was weggelopen en in een garage sliep. Het probleem heeft ‘zichzelf’ opgelost. Verder is er overleg geweest met jongerenwerkers. De jongerenwerker in Weesp weet dat er jongeren zijn, die wisselend bij vrienden en bekenden slapen of ook wel in schuren slapen. Aantallen zijn echter moeilijk te geven. Op dit moment kent de jongerenwerker zo’n 5 gevallen van zwerf jongeren. Hoeveel het er op jaarbasis zijn is moeilijk in te schatten. Ook komt het voor dat jongeren wegtrekken zonder dat bekend is waarheen. Kenmerkend is steeds de verstoorde relatie tussen ouder – kind. Ouders zijn vaak niet in staat de juiste opvoeding te geven (pedagogisch handelings onbekwaam). De doelgroep waar we het over hebben wordt ook wel aangeduid met de term ‘niet pluis’ kinderen. Landelijk geldt een percentage van 15% van niet pluis kinderen. De hulpverlening naar de jongere is vaak op basis van vrijwilligheid. Het gevolg is dat afspraken niet worden nagekomen en de jongere uit beeld verdwijnt. Overleg met de traject begeleider allochtone jongeren van 12-21 jaar levert het volgende beeld op. Binnen de groep allochtone jongeren is er een relatief grote groep jongeren, die na een conflict met de ouders het huis uit gezet worden en dan gaan zwerven. In 5-10 gevallen per jaar wordt de jongerenwerker daarmee geconfronteerd. De groep is echter groter, maar omdat er geen uiting aan wordt gegeven blijft de totale groep onbekend. Het gaat met name om Marokkaanse jongens. Ook meisjes hebben wel conflicten met de ouders, maar blijven desondanks langer thuis en worden ook niet gauw ‘het huis uit gezet’. Binnen de ‘eigen’ cultuur van allochtone jongeren wordt het conflict met de ouders vaak verzwegen. Daardoor is er moeilijk een inschatting te maken van hoe groot de totale groep zwerfjongeren is. Bekend is dat jongeren vaak slapen bij familie en dat de familie ook weer bemiddeld met de ouders. Vaak gaat het om problematische gezinnen, waarbij de jongeren veelal in aanraking zijn geweest met de politie en justitie. Daarnaast kennen de zwerfjongeren vaak ook een verslavingsprobleem en hebben zij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De jongerenwerker signaleert, dat er met name op zondag niets is/wordt georganiseerd voor deze groep, waardoor zij vaak doelloos door de stad zwerven. In preventieve zin zou er in een vroegtijdig stadium ondersteuning aan ouders en kind moeten worden gegeven om te voorkomen dat een conflict tussen ouders en kind escaleert. Dit moet dan wel vroegtijdig worden gesignaleerd. De scholen zouden hierin bijvoorbeeld een belangrijke functie kunnen vervullen.
Sherpa
13
Sherpa biedt ondersteuning op het gebied van wonen, dagbesteding, vrijetijdsbesteding, (medische) zorg, kortdurende opvang en ondersteuning thuis. Uitgangspunten zijn altijd de hulpvraag en de doelen van de cliënt. Binnen Sherpa werkt men met het persoonlijk ondersteuningsplan (pop). Dit wordt opgesteld door de persoonlijk ondersteuner in nauw overleg met de cliënt en indien van toepassing zijn/haar vertegenwoordiger. Belangrijk is dat dit plan telkens wordt aangepast aan de veranderende behoeftes van de cliënt, zodat het nauw blijft aansluiten bij zijn/haar individuele vraag. Met Sherpa is telefonisch contact geweest met de manager ambulante woonbegeleiding. Uitgelegd is de definitie van zwerfjongeren, met de vraag in hoeverre men bij Sherpa met de problematiek van zwerf jongeren wordt geconfronteerd. Aangegeven wordt dat er per jaar zo’n 180 cliënten zijn. Op dit aantal komt het zeer sporadisch voor dat er sprake is van een zwerf jongere. Incidenteel komt het voor dat een zwerf jongere wordt door verwezen door bureau MEE. Echter de jongere komt de afspraak met de hulpverlening vaak niet na en verdwijnt dan uit beeld. Gesignaleerd wordt dat men niet bekend is met een centraal meldpunt voor zwerfjongeren. De vraag is echter of een dergelijk meldpunt ook wel nodig is, omdat zwerfjongeren slechts incidenteel voorkomen.
Politie – district Hilversum De politie wordt ingezet bij talloze zaken. Politiewerk varieert van het uitdelen van een bekeuring tot het oplossen van moord. Van het tegengaan van vandalisme tot het aanpakken van fraude en mensen- en drugshandel. De politie wordt bij haar werk kritisch gevolgd door pers en publiek. Dat is goed, want zo staat de Nederlandse politie voortdurend onder democratische controle. Een belangrijk kenmerk van het politiewerk is de onvoorspelbaarheid ervan. De politie is altijd in bedrijf, 24 uur per dag. De meeste problemen waarmee de politie wordt geconfronteerd, worden mondeling opgelost. Politiewerk vergt tact, zelfbeheersing en doortastend optreden. Bij de Politie – district Hilversum is gesproken met de plaatsvervangend district chef. Op basis van de definitie van zwerfjongere wordt aangegeven dat er regelmatig contact is geweest met zwerfjongeren. Gemiddeld wel zo’n 3 keer per week. Op jaarbasis gaat het dan om zo’n 40-50 jongeren in de regio ‘t Gooi. De politie komt de jongeren in verschillende settings tegen zoals: - hanggroepen - in het uitgaansleven - kleine vergrijpen - meldingen van familie e.d. De jongeren verblijven her en der bij vrienden en bekenden. Dat zij écht zwerven (in de buitenlucht) komt vrijwel niet voor. De leeftijd varieert van 13/14 jaar tot ca. 19 jaar. Via de jeugdagent worden de jongeren toegeleid naar de reguliere hulpverlening. De hulpverlening aan zwerfjongeren blijft echter verbrokkeld. Het vrijwel altijd om jongeren met een multiproblematiek. Daar voor is geen centraal loket, zoals voor huiselijk geweld. Mogelijk dat er in de toekomst een vangnet Jeugd komt, dat deze centrale plaats kan vervullen. De verhouding jongens – meisjes binnen de groep zwerf jongeren is 60%-40%. De laatste jaren neemt het aantal meisjes toe. e Een onderscheid naar allochtoon en autochtoon is moeilijk te maken, want waartoe reken je de 2 e en 3 generatie allochtonen. Net als Surinamers en Antillianen zijn dit toch autochtone jongeren? Als je echter een onderscheid wil maken naar herkomst, dan is het aantal allochtone jongeren groter dan het aantal autochtone jongeren. Binnen de groep zwerfjongeren is sterk vertegenwoordigd de groep met een niet afgemaakte of lagere opleiding. Vaak zijn de jongeren al in aanraking geweest met een of andere vorm van hulpverlening. Veelal is er een melding geweest bij het AMK of bij BJZ. De problemen die het meest voorkomen zijn: verslaving, ggz-problematiek, een verstandelijk handicap en schulden. Bij Marokkaanse jongeren gaat het vaak om een generatieprobleem.
14
De laatste jaren is vooral de drank verslaving toegenomen. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Daarnaast nemen het ‘blowen’ en ‘middelen’ gebruik eveneens toe. Of het probleem van zwerfjongere is te voorkomen is moeilijk te zeggen. Wel is het een feit, dat de ouders zich meer om de jongeren zouden moeten bekommeren. Soms zijn de jongeren al bekend bij de jongerenwerker. In het algemeen zou de jongerenwerker veel meer vindplaats gericht bezig moeten zijn. Volgens de politie zouden zij de jongeren veel meer moeten opzoeken en ze ‘pakken’ / iets met ze doen. Als het goed is zouden de jeugd- en buurthuizen de zwerfjongeren moeten bereiken. Nu zijn ze nog te veel ‘onzichtbaar’. Verder is er behoefte aan één loket ook bereikbaar buiten de kantooruren. In de beleving van de politie komen de meeste jongeren toch nog goed terecht. Een klein deel komt de politie weer tegen als ze volwassen zijn.
Jongeren Opvang ’t Gooi (JOG) Het JOG is een crisisopvang voor jeugdigen in de leeftijd van 13-18 jaar, die mogelijkheden biedt voor observatie en gestructureerde opvang van jeugdigen in een crisissituatie. Bij het JOG werken professionele medewerkers en een aantal vaste vrijwilligers. De jeugdige verkeert bij opname vaak in een chaotische situatie. Door orde aan te brengen in de chaos en veiligheid en zorg te bieden, geven wij de jeugdige gedurende vier weken een veilige woonplek. Op basis van (groeps)observatie en lichte diagnostische informatie volgt daarop een advies voor een vervolgtraject. Juist in een crisisopvang is een veilige en gestructureerd leefklimaat belangrijk. Op het moment van opname moet een vorm van dagbesteding buitenhuis (school) geregeld zijn. Er is overleg geweest met de project-coördinator crisisopvang. Het JOG is een onderdeel van Maatschappij Zandbergen. Op basis van de definitie heeft het JOG niet te maken met zwerfjongeren. Voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet op de Jeugdzorg in 2005 nam het JOG regelmatig zwerfjongeren op. Op dit moment zijn alle jongeren geïndiceerd door BJZ. Het betreft weliswaar jongeren met vaak een problematische thuissituatie, maar ze zijn niet ‘zwervend’. Het betreft jongeren met jeugdhulpverlening. Waar de zwerfjongeren van voor 2005 nu verblijven is onbekend. Wellicht dat ze zich nu bij de Vluchtheuvel melden. In het verleden belden de jongeren zelf rechtstreeks naar het JOG. Sinds de indicatiestelling door BJZ gebeurt dit niet meer. Per jaar zullen er slechts enkele gevallen zijn, die je als zwerfjongeren kan duiden. Het gaat dan om hooguit 3 a 4 gevallen per jaar. De opnamecapaciteit van het JOG is 11 plaatsen. Gemiddeld komen er zo’n 80 jongeren per jaar bij het JOG. Daar komt bij, dat het JOG een provinciale functie vervult. Immers BJZ werkt provinciaal. Ongeveer de helft van het aantal opnames betreft jongeren uit ’t Goot. Dat zijn ca. 40 plaatsingen. Meer dan de helft hiervan betreft meisjes. Een ander kenmerk is, dat merendeel van de jongeren van allochtone afkomst is. Verreweg de meeste jongeren ( 9 van de 10) komen uit de thuissituatie. In een enkel geval verblijft de jongere bij familie. Voor wat het opleidingsniveau betreft, zijn de lagere opleidingen niet extra vertegenwoordigd. Dit geldt ook voor het niveau van het milieu. Meer dan de helft van het aantal jongeren is al eerder met de hulpverlening in aanraking geweest. Vaak gaat het om recidive gevallen. Waar de echte zwerfjongeren zijn gebleven is niet bekend. Wellicht dat zij naar de grote steden zijn getrokken zoals Amsterdam, Amersfoort en Utrecht. Binnen de hulpverlening aan (zwerf) jongeren wordt een ‘huis’ gemist, waar jongeren gewoon te tijd krijgen om groot te groeien. Het komt regelmatig voor dat jongeren op 12 jaar worden opgenomen en behandeld. Waar moeten zij naar toe als ze 13 of 14 jaar zijn? Voor Kamers met Kansen zijn ze veel te jong. Eigenlijk zou er voor deze groep een soort Gezinsvervangend Tehuis moeten zijn, waar ze in een beschermde sfeer ouder kunnen worden tot ze op eigen benen kunnen staan.
15
De Cocon – Sociaal Pension De Cocon in Hilversum biedt voorzieningen aan volwassen mannen en vrouwen die om welke reden dan ook dak- of thuisloos zijn. De Cocon bestaat uit drie onderdelen: het passantenverblijf, het dienstencentrum en het sociaal pension. Het passantenverblijf en het dienstencentrum bieden faciliteiten en diensten, die het daklozenbestaan wat draaglijker maken. In het sociaal pension daarentegen wonen ex-daklozen. Zij werken onder begeleiding aan het oplossen van de problemen die het weer zelfstandig wonen in de weg staan. Van cliënten wordt verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor elkaar. Dat houdt in dat zij hulpverleningsafspraken nakomen, corveetaken uitvoeren, boodschappendoen, koken voor de groep en deelnemen aan het groepsoverleg. Cliënten kunnen vanuit het sociaal pension doorstromen naar een woning van De Cocon, waar met minder begeleiding dan op De Cocon het geval was, de laatste stappen naar zelfstandig wonen worden gezet. Gesproken is met de coördinator van het project. Uitgaande van de definitie van zwerfjongere, gaat het bij De Cocon om ca. 10 jongeren per jaar in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Kenmerkend is dat deze jongeren al vaak eerder met de hulpverlening in aanraking zijn geweest. Jongeren komen niet zo gauw naar de Cocon. Daarvoor ligt het te decentraal. Jongeren ontkennen ook vaak dat ze een dak- en thuislozen probleem hebben. Mogelijk verandert e.e.a. bij de nieuwe locatie in het centrum. Ze zitten vaak in een alternatief circuit en slapen bij vrienden en bekenden. Ook komt het voor dat ze in kraakpanden verblijven van hot naar her trekken. Zo ogenschijnlijk is het probleem van zwerfjongeren in ’t Gooi niet zo groot. Echter de indruk bestaat dat het een ‘verborgen’ probleem betreft. Voor wat betreft de doelgroep bij De Cocon gaat het om evenveel jongens als meisjes. Hoewel er geen harde feiten zijn, wordt het aantal jongeren, dat zwerft van het ene adres naar het andere ingeschat op zo’n 40 per jaar. Zij verblijven in een alternatief circuit. Bij deze jongeren gaat het altijd om multi-problematiek. Vaak is er sprake van een combinatie van de volgende problemen: verslaving, ggz-problematiek, schulden etc. Bij de zwerfjongeren zijn opvallend weinig allochtonen. Zij lossen de problemen vaak binnen de eigen familie op. De 10 zwerfjongeren van het afgelopen jaar waren allemaal passanten. Dit betekent dat alleen maatschappelijke opvang is geboden. Er heeft geen doorstroming naar het pension plaatsgevonden. Er is derhalve ook geen hulpverleningstraject opgesteld. Er wordt aan passanten wel hulpverlening aangeboden, maar de meesten willen met rust gelaten worden. Andere vindplaatsen van jongeren zijn moeilijk te geven. Vroeger kwamen de zwerfjongeren veel bij de Tagrijn. Dit jongerencentrum wordt op dit moment ver/herbouwd. Hoewel de hulpverlening in ’t Gooi goed is geregeld, is er geen aparte keten van hulpverlening aan zwerfjongeren. Het is ook de vraag of dit gelet op het geringe aantal ook nodig is. Er is goed overleg met Vangnet en Advies. Er is sprake van, dat er ook een Vangnet Jeugd zal komen. Dit zal dan het aanspreekpunt zijn voor de problematiek van zwerfjongeren. Verder is binnen het RIBW maandelijks overleg tussen De Cocon, De Vluchtheuvel en Kamers met Kansen. Vanuit De Cocon worden ook jongeren doorverwezen naar Kamers met Kansen.
Diverse andere instellingen Er is (telefonisch) overleg geweest met diverse andere instellingen. Deze instellingen zijn: - Vangnet en Advies / GGD – Hilversum - Regionaal Bureau Leerlingzaken / GGD – Hilversum - Forensisch arts – GGD – Hilversum - Bureau MEE – Hilversum - Inloophuis Wording – Hilversum
16
Kenmerkend voor bovengenoemde instellingen is, dat zij allen te kennen geven slechts sporadisch te worden geconfronteerd met zwerfjongeren. Het gaat daarbij om 1 a 2 keer per jaar. Uitgangspunt daarbij is de definitie dat het gaat om jongeren tot 25 jaar die dakloos zijn of in de opvang verblijven. Ook is gevraagd of de instellingen geconfronteerd worden/zijn met jongeren zonder vaste woon/verblijfplaats, dus jongeren die dan weer bij de een, dan weer bij de ander slapen. Alle instellingen hebben aangegeven daar geen zicht op te hebben. Er wordt niet geregistreerd, waardoor geen betrouwbare cijfers beschikbaar zijn. Enkele van de instellingen geven aan, dat de problematiek van zwerfjongeren in ’t Gooi niet ernstig is. Voor zover er zwerfjongeren zijn kunnen die in de bestaande opvang worden opgevangen. Hierbij worden m.n. genoemd: - Het Jongeren Opvangcentrum ’t Gooi (JOG) - De Vluchtheuvel - De Cocon en - Kamers met Kansen
3.2 Schatting aantal zwerfjongeren in de regio ’t Gooi Het exacte aantal zwerfjongeren in de regio ’t Gooi is niet te geven. Daarvoor is de doelgroep te moeilijk traceerbaar. En daarvoor is ook de registratie van de verschillende gemeenten en instellingen niet goed genoeg op elkaar afgestemd. De signalering van zwerfjongeren is zeer fragmentarisch en versnipperd. Diverse instellingen worden met de zwerfjongeren geconfronteerd. Voor de meeste instellingen geldt dat zij niet met grote aantallen te maken krijgen. Een ander punt van aandacht is de definitie van het begrip zwerfjongere. Uitgaande van de definitie dat het gaat om jongeren tot 25 jaar die dakloos zijn of in de opvang verblijven, dan kunnen we de volgende inschatting maken: - De Vluchtheuvel 26 jongeren, waarvan 17 in de noodopvang - JellinekMentrum 2 jongeren - Alleen Samen 2 jongeren - Kamers met Kansen 12 jongeren - Versa Jongerenwerk 10 jongeren - Jongeren Opvang ’t Gooi 4 jongeren - De Cocon 10 jongeren Totaal gaat het om 66 jongeren per jaar, die voornamelijk ( 54 ) in de opvang verblijven. Wellicht zijn er enkele dubbel tellingen, maar de groep zwerfjongeren in de regio ‘t Gooi kan worden ingeschat op 50-55 jongeren per jaar. Echter als we de definitie verruimen naar thuisloze jongeren, die dan weer hier en dan weer daar bij vrienden en/of familie slapen, dan komen daar nog de volgende aantallen bij: - Bureau Jeugdzorg (BJZ) 40 jongeren - Kamers met Kansen 20 jongeren - Versa Jongerenwerk enkele tientallen - Politie district Hilversum 50 jongeren - De Cocon 40 jongeren (inschatting) Bij bovengenoemde aantallen zullen wellicht veel dubbeltellingen zijn. De jongeren die worden bedoeld door Politie, Versa Jongerenwerk en De Cocon kunnen veelal dezelfde zijn. Ook bij de ‘thuisloze jongeren’ geldt dat er slechts een inschatting kan worden gemaakt. Er is geen registratie waardoor harde cijfers ontbreken. Hiermee rekening houdend komen we tot de inschatting dat het bij de thuisloze jongeren om 20-30 jongeren per jaar gaat. Ook is er een dubbeltelling van jongeren die via Bureau Jeugdzorg zijn geplaatst bij een instelling. Hiermee rekening houdend kan er een schatting worden gemaakt van de totale groep zwerfjongeren (inclusief de thuisloze jongeren) van 70 tot 80 jongeren per jaar voor de regio ’t Gooi.
17
4. Naar een sluitende keten zwerfjongeren Om de hulp aan zwerfjongeren goed te kunnen stroomlijnen is er de noodzaak tot afstemming van en samenwerking tussen voorzieningen die een rol spelen in de hulpverlening aan zwerfjongeren. Deze afstemming en samenwerking worden vaak samengevat in begrippen als keten en ketenregie. In dit hoofdstuk definiëren we allereerst deze centrale begrippen en beschrijven daarna de situatie in de regio ‘t Gooi.
4.1 Keten en ketenregie Begrippen als keten, ketenregie en ketenregisseur worden in de praktijk heel uiteenlopend ingevuld. Zo zegt de een dat een keten staat voor de partijen uit het betreffende werkveld, terwijl de ander de keten ziet als een hulpmiddel om beter samen te werken. In het kader van dit project sluiten we aan bij de definitie zoals geformuleerd in de Handreiking Ketenregie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (2004). “Een keten is een samenwerkingsverband tussen partijen die zowel zelfstandig als afhankelijk van elkaar functioneren. Bij ordening en afstemming van activiteiten houden de partijen het oog op de bal, namelijk de cliënt die de keten doorloopt” (Handreiking Ketenregie, oktober 2004). Met andere woorden: de keten heeft betrekking op het primaire proces dat een cliënt doorloopt. Ketenregie kan in dit verband begrepen worden als het organiseren en ontwikkelen van een betere dienstverlening, zoals ervaren door de cliënt, door (potentiële) samenwerkingspartners te verleiden tot betere afstemming van activiteiten. Ketenregie heeft betrekking op verschillende niveaus van samenwerking en afstemming tussen betrokken partners: • trajectniveau: samenwerking rond het individuele hulpproces van de cliënt; • ketenniveau: samenwerking tussen betrokken organisaties; • netwerkniveau: afstemming tussen belanghebbenden rond een of meerdere ketens (zoals in een regionale stuurgroep); • beleidsniveau: formuleren van algemene kaders voor de dienstverlening (wet- en regelgeving, stimuleringsregelingen). Een ketenregisseur stimuleert de samenwerking tussen ketenpartners door het scheppen van goede condities voor ketensamenwerking en het activeren en verbinden van partners op verschillende niveaus. Daarnaast bevordert een ketenregisseur de professionalisering van het werkveld door het ontwikkelen en versterken van competenties en methodieken. In de praktijk kunnen gemeenten de functie van ketenregisseur vervullen, maar zijn het ook vaak andere partijen die een onafhankelijke positie innemen.
4.2 Uitgangspunten voor de zwerfjongerenketen Voor een goede ketenaanpak is het van belang dat een duidelijke missie en doelstelling wordt geformuleerd. Voor de zorgketen voor zwerfjongeren in regio ’t Gooi hebben we de volgende missie voor de keten geformuleerd: “Een streven dat geen jongere meer buiten de boot valt en dat dak- en thuisloosheid wordt voorkomen.”
Als doelstelling voor de keten kan worden geformuleerd: “De ketenpartners werken samen om te zorgen dat er een passend aanbod voor zwerfjongeren is én dat er zorg op maat geboden wordt.” Waarbij dit aanbod zoveel mogelijk geïntegreerd wordt binnen het huidige aanbod van de ketenpartners.”
18
Zwerfjongerenketen
Bestuurlijk niveau Gemeente(n)
Financiers
Instellingsniveau
Verwijderd: <sp><sp> Verwijderd: <sp>
Uitvoerend niveau
Interventie Preventie
Signalering
Reïntegratie
Beoordeling
Opmerking: In deze rapportage wordt de sector LVG (Licht Verstandelijk Gehandicapt) niet expliciet vermeld. Echter voor een goed functionerende keten is deelname van deze sector wel nodig.
4.2.1. Preventie Onder preventie wordt verstaan: het voorkomen dat jongeren maatschappelijk uit de boot vallen of het voorkomen van herhaling, zodat men geen beroep hoeft te doen op voorzieningen. Zwerfproblematiek van een jongere is niet altijd te voorkomen. Toch zijn er vaak vroegtijdig allerlei signalen zichtbaar waar de hulpverlening op in kan spelen. Het is de vraag of in alle gevallen voorkomen kan worden dat jongeren afzakken in een zwervend bestaan. Een groot deel van de jongeren is al in een eerder stadium in aanraking geweest met de reguliere hulpverlening zoals: - Bureau jeugdzorg, - gezinsvoogdij, - Regionaal Meld- en coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters, - politie - onderwijs - jongerenwerk, etc. In het kader van preventie zouden deze instellingen de risicojongeren in een vroegtijdig stadium moeten onderkennen. Daarop aansluitend moet er gerichte hulpverlening worden gerealiseerd, waardoor voorkomen kan worden, dat jongeren afzakken in een zwervend bestaan. Onderwijs In het onderwijs worden problemen van jongeren vaak al zichtbaar. Elke school binnen het voortgezet onderwijs heeft een zorgteam waar individuele problematiek besproken wordt. Ook is er een centraal punt waar leerlingen gemeld worden bij schoolverzuim. (Leerplicht/RMC) Wel kan de vraag gesteld worden of er altijd alert gereageerd wordt. Opvoedingsondersteuning ouders Opvoedingsondersteuning van de ouders kan de zwerfproblematiek mogelijk voorkomen. De ouders zijn soms ten einde raad en sturen hun kind ‘de straat op’. Door betere begeleiding en ondersteuning had mogelijk het zwerfgedrag van jongeren kunnen worden voorkomen. Ook komt Bureau Jeugdzorg veel jongeren tegen waarvan de thuissituatie risicovol is.
19
Het jongerenwerk signaleert dat de problematiek al zichtbaar wordt bij probleemgezinnen. Laagdrempelige hulp voor jongeren In ’t Gooi is geen centraal aanlooppunt voor zwerfjongeren, waardoor er geen laagdrempelige hulp kan worden georganiseerd. De bestaande hulpverlening wordt vaak gemeden, of als er al afspraken worden gemaakt, dan worden deze niet nagekomen, waardoor de (zwerf)jongere uiteindelijk uit het beeld verdwijnt (BJZ).
4.2.2. Signalering en beoordeling Onder signalering wordt verstaan het zorgen dat de jongeren zo vroeg mogelijk gesignaleerd worden en toegeleid worden naar hulpverlening. Eenmaal in een zwervend bestaan terecht gekomen, worden jongeren door een tweetal instellingen, jongerenwerkers van Versa en de politie (vroegtijdig) gesignaleerd. Uit de interviews blijkt, dat deze instellingen maar in beperkte mate contact kunnen leggen met deze jongeren, waardoor de toeleiding naar adequate hulpverlening eveneens beperkt is. Centrale registratie en cliëntvolgsysteem Als een belangrijk knelpunt wordt ervaren dat er geen centraal meldpunt is, waar gesignaleerde zwerfjongeren kunnen worden aangemeld. Veel zwerfjongeren blijken al een hulpverleningsverleden te hebben, sommige bij meerdere hulpverleners. Er is echter geen eenduidig registratie- of volgsysteem. Er is geen centrale intake en indicatiestelling: iedere instelling werkt afzonderlijk. Indien nodig wordt er wel naar elkaar doorverwezen. Evenmin vindt er centrale registratie plaats, waardoor hulpverlenende instellingen niet snel informatie met de ‘cliënt’ kunnen meegeven als hij/zij wordt doorverwezen. Door het ontbreken van een goed registratie- en volgsysteem is het ook vaak niet duidelijk of de cliënt recidivist is en/of hij zij al eerder voor zwerfproblematiek is behandeld. Er zijn binnen de instellingen wel diverse registratiesystemen, maar die zijn nog onvoldoende op elkaar afgestemd, bijvoorbeeld • Justitie volgt alleen degene binnen het justitiële circuit. • Politie registreert haar gegevens volgens de BPS-codes waarbij de term ‘zwervende’ of ‘thuisloos’ niet gehanteerd wordt. • Het RMC/RBL gebruikt een registratiesysteem dat alleen nog bruikbaar is voor de registratie van voortijdig schoolverlaters. Er is landelijk beleid in de maak om binnen het jeugdbeleid te komen tot een eenduidig registratiesysteem (vergelijkbaar met SISA-Rotterdam). Het is wenselijk dat zo’n volgsysteem ook in de regio ’t Gooi ingevoerd wordt, niet alleen voor de risicojeugd, maar voor de bredere doelgroep. Contra-indicatie De verschillende hulpverlenende instellingen hanteren ieder voor zich eigen indicatiecriteria afgestemd op de doelgroep. Bij de ene instelling is een verslavingsprobleem een contra-indicatie, voor de ander instelling is ggz-problematiek of verstandelijke beperking een contra-indicatie. Dit betekent dat de doorverwijzing naar opvang of hulpverlening afhankelijk is van de doelgroep waar de desbetreffende instelling zich op richt.
4.2.3. Interventie en hulpverlening Onder interventie wordt verstaan het bieden van begeleiding in diverse vormen, al dan niet gekoppeld aan fysieke opvang. De begeleiding is altijd gericht op door- en uitstroom en er is sprake van een integrale aanpak op meerdere levensgebieden. Een specifiek probleem voor de groep zwerfjongeren is het feit dat zij vaak moeilijk te motiveren zijn voor hulpverlening. Daarnaast zijn de zwerfjongeren ook moeilijk te activeren om een verandering in hun leven aan te brengen (dagstructuur). De verleiding om te vervallen in het oude gedrag wint het vaak. Outreachende hulpverlening
20
Geen van de instellingen die worden geconfronteerd met de problematiek van zwerfjongeren, is gespecialiseerd in de hulp aan zwerfjongeren. Weliswaar zijn er contacten tussen de verschillende instellingen en verwijzen zij naar elkaar, maar er is geen sprake van hechte samenwerking en afstemming van de werkzaamheden. Aan de andere kant blijkt uit verschillende interviews, dat de hulpverlening geen belangrijke knelpunten ervaart in de hulpverlening aan zwerfjongeren. Tussen de verschillende beleidsterreinen, die te maken hebben met zwerfjongeren, zoals de verslavingszorg, de jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten bestaan nog te veel schotten. Uitkering, huisvesting én dagstructuur Als er eenmaal contact is gelegd, dan blijkt de hulpverlening te worden bemoeilijkt door weinig mogelijkheden voor passende huisvesting én onvoldoende mogelijkheden om jongeren een dagstructuur aan te bieden. Daarom is het gewenst dat: • Er naast Weesp ook in Hilversum een project Kamers met Kansen komt speciaal voor de opvang van zwerfjongeren , waarbinnen met de jongere een traject begeleidingsplan kan worden opgesteld. Samen met een ‘mentor/coach’ kan dan aan het plan worden gewerkt. • De jongeren weer wennen aan ‘dagstructuur’. Hiertoe zouden laagdrempelige arbeidsprojecten kunnen worden opgezet zoals bijvoorbeeld een ‘veegteam’ of ‘cleanteam’ zoals in Zaandam. • Wanneer jongeren op weg naar sociale reïntegratie eenmaal passende huisvesting en een uitkering hebben, dan werken ook de collectieve voorzieningen gericht op (her)scholing, sociale activering en begeleiding naar arbeid. Voor de zwerfjongeren is het van groot belang dat allereerst de jongere wordt gemotiveerd om zijn/haar scholing af te maken. • Binnen de regio duidelijke afspraken worden gemaakt met de gemeenten dat op voorspraak van de hulpverlening jongeren snel aan een uitkering kunnen worden geholpen.
4.2.4. Reïntegratie of nazorg Onder reïntegratie wordt verstaan alle activiteiten die de zelfredzaamheid bevorderen en de jongeren verder brengen tot enig niveau van zelfstandig maatschappelijk functioneren. Passende huisvesting en begeleiding op maat Ook de laatste schakel in de keten van hulpverlening aan zwerfjongeren is per instelling verschillend geregeld. Het is de bedoeling dat een zwerfjongere na de hulpverlening weer de regie gaat voeren over het eigen leven. Terugkeer naar het ouderlijke huis is hooguit een optie voor sommige jongeren; meestal de jongeren van beneden de 18 jaar. Bij 18 jaar en ouder zal de jongere veelal ‘geleerd’ moeten worden om zelfstandig te wonen. Zoals reeds gesignaleerd, is in dit verband het project Kamers met Kansen een belangrijk project. Naast het project in Weesp is het gewenst, dat er een tweede project van Kamers met Kansen in Hilversum komt. Plannen in die richting zijn al in ontwikkeling. Voor een goede aanpak van de problematiek is het verder van belang, dat jongeren snel een passende eigen woonruimte kan worden geboden. Dit is nu vaak niet het geval. Naast de zelfstandige huisvesting is het van belang, dat de jongere nog een tijdlang wordt begeleid. Overleg hierover is van belang.
4.2.5. Regie in de keten Hierbij willen we een onderscheid maken tussen de bestuurlijke én de uitvoerende regie. a. Bestuurlijke regie:
21
Gemeente Hilversum: De problematiek van zwerfjongeren is één van de thema’s van het OGGZ-beleid. Op dit moment wordt het OGGZ-beleid regionaal vorm gegeven door beleidsmatige uitwerking van de prestatievelden 7,8 en 9 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Regionaal wordt het OGGZ-beleid aangestuurd door het wethoudersoverleg Madi (maatschappelijke dienstverlening). Dit overleg wordt weer gevoed door het Platform Maatschappelijke Zorg, waarin alle belangrijke spelers op het terrein van de OGGZ (gemeenten en instellingen) vertegenwoordigd zijn. Tenslotte zij vermeld, dat de gemeente Hilversum werkt aan een nota inzake ‘dak- en thuisloosheid’ binnen het beleidskader van het Stedelijk Kompas.
b. Uitvoerende regie: Vangnet en Advies Als OGGZ-team functioneert in ’t Gooi en de Vechtstreek het team Vangnet en Advies. Het team werkt outreachend. Diverse hulpverleningsinstellingen zijn vertegenwoordigd. Bestuurlijk wordt het team aangestuurd door de stuurgroep Vangnet en Advies. Zowel het team als de stuurgroep worden gecoördineerd door de GGD Hilversum. Het team Vangnet en Advies is op dit moment gericht op de leeftijdsgroep vanaf 18 jaar. Hoewel er in de praktijk weinig problemen worden ervaren m.b.t. de hulpverlening aan zwerfjongeren, is er het voornemen om een apart Vangnet Jeugd in te stellen. Met name kan de problematiek van zwerfjongeren dan meer gerichte aandacht krijgen. Bij het Vangnet Jeugd zal dan ook BJZ moeten worden betrokken. Centraal Meldpunt (CMP) Het CMP is een samenwerkingsverband tussen verschillende instellingen in de regio Gooi en Vechtstreek die zich, op het gebied van welzijn, onderwijs, hulpverlening en strafzaken, bezig houden met jongeren. CMP heeft als doelgroep risicojongeren van 12 tot 23 jaar met ernstige psychosociale problematiek of een (dreigende) criminele carrière, die vanwege het ontbreken van probleeminzicht, motivatie of de complexiteit van de problematiek niet bij de juiste hulpverlening terecht komen of kunnen. Het CMP heeft als doel om middels (outreachende) bemoeizorg deze jongeren te begeleiden naar het reguliere hulpverleningsaanbod. Er worden geen taken overgenomen van bestaande instanties. De lijnen zoals die bestaan blijven gehandhaafd. Het CMP kan ingeschakeld worden door iedereen die beroepsmatig bij jongeren betrokken is. Vangnet Jeugd Vangnet Jeugd is een onderdeel van de GGD Gooi en Vechtstreek, afdeling Algemene Gezondheidszorg, sector Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Vangnet Jeugd is vanaf 1 januari 2008 voor Hilversumse jeugdigen van -9 maanden tot 18 jaar die in hun ontwikkeling worden bedreigd. Doel: ingrijpen in de bedreigende situatie zodat kinderen die zorg krijgen die ze nodig hebben. Vangnet Jeugd hanteert een outreachende werkwijze, zoekt gezinnen op, brengt de situatie in kaart en stelt vast welke hulp(vormen) noodzakelijk is(zijn). Vangnet Jeugd opereert direct naast het team Vangnet & Advies (voor volwassenen met meervoudige problematiek die zelf geen hulp zoeken), naast het zojuist opgerichte Centraal e Meldpunt Jongeren (risicojeugd 12 tot 23 jaar), het 2 Kans Beleid en het Advies- en Steunpunt Huiselijk geweld Aanmelders bij Vangnet Jeugd waren tot 1 januari de medewerkers van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD en collega’s van het team Vangnet & Advies. Per 1 januari wordt de instroom verbreed en kunnen ook bepaalde andere professionals voor overleg of aanmelding in contact treden met Vangnet Jeugd zoals verloskundigen, politie en corporaties .
22
5. Conclusies en aanbevelingen Kenmerkend voor de regio ’t Gooi en Vechtstreek is wel dat vrijwel alle benaderde instellingen te kennen hebben gegeven, dat de problematiek van zwerfjongeren niet of nauwelijks speelt. Er zijn wel zwerfjongeren, maar in de praktijk is er vrijwel altijd passende hulpverlening en/of opvang. Uit ons onderzoek is ook gebleken dat er anderzijds weinig zicht is op de problematiek van zwerfjongeren in de regio ’t Gooi en Vechtstreek. De hulpverlening aan deze jongeren is versnipperd. Dit is mede het gevolg van een beperkte samenwerking tussen verschillende instellingen en de afwezigheid van een eenduidige registratie. Met de komst van een Centraal Meld Punt (CMP) zal er ook aan een centrale registratie worden gewerkt. Om richting te geven aan een effectieve hulpverlening aan zwerfjongeren is een ketenaanpak met duidelijke regie van belang. Het is wenselijk een volgsysteem voor signalering en hulpverlening in te voeren in de regio. Op die manier kunnen instellingen relevante informatie over risicojongeren uitwisselen en een duidelijk hulpverleningstraject uitzetten. Hieronder geven wij nogmaals een korte samenvatting van de omvang van de problematiek. Daarnaast geven wij een aantal aanbevelingen om de keten rond zwerfjongeren te versterken.
5.1 Aantal zwerfjongeren Voor de definitie van het begrip ‘zwerfjongere’ wordt aangesloten bij de meest recente definitie van de Algemene Rekenkamer. Het gaat daarbij om jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in de opvang verblijven. Bij dit onderzoek hebben wij ons gericht op de gehele regio ’t Gooi en Vechtstreek. Binnen de regio worden echter verschillende instellingen geconfronteerd met de problematiek van zwerfjongeren. De instellingen die het meest te maken hebben met de problematiek zijn: • De Vluchtheuvel • Kamers met Kansen te Weesp • Jongerenwerk Versa • Jongerenopvang ‘t Gooi • Sociaal pension De Cocon Naast bovengenoemde instellingen, die de zwerfjongeren signaleren en hulp bieden, zijn er diverse andere instellingen die ‘indirect’ te maken hebben met zwerfjongeren. Dit zijn instellingen zoals: • De politie • Jongerenwerkers van Versa • Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Voortijdige Schoolverlaters Deze laatst genoemde instellingen vermoeden dat er onder hun ‘cliënten’ wellicht zwerfjongeren zijn, maar zij kunnen daarbij niet aangeven om hoeveel zwerfjongeren het dan gaat. Op basis van de aantallen zwerfjongeren die genoemd zijn door de diverse instellingen, komen we tot een schatting van het aantal zwerfjongeren in de hele regio ’t Gooi en Vechtstreek. De schatting voor 2006 is, dat het gaat om totaal 55-60 zwerfjongeren. Het gaat hierbij dan om zwerfjongeren tot 25 jaar, die een multi-problematiek hebben, dakloos zijn of in de opvang verblijven. Hierbij is rekening gehouden met het feit, dat de verschillende instellingen voor een deel dezelfde groep zwerfjongeren signaleren. Bij bovengenoemde aantallen moet wel de volgende kanttekening worden geplaatst. Aan het begrip zwerfjongere kan ook een bredere uitleg worden gegeven. Sommige geïnterviewden gaven aan, dat er veel jongeren zijn die niet onder de gehanteerde definitie vallen, omdat zij inwonen bij familie, vrienden en/of bekenden. Toch leiden deze jongeren een min of meer zwervend bestaan omdat zij vaak van woonadres veranderen. Als er binnen hun sociale netwerk geen ‘slaapadres’ meer voorhanden is, worden zij alsnog zichtbaar als zwerfjongeren. Dit verschijnsel doet zich zowel voor onder de groep allochtonen, als onder de groep autochtonen. Wanneer deze groep wel wordt meegerekend schatten wij het aantal zwerfjongeren voor 2006 op ongeveer 80.
23
In sommige interviews kwam naar voren dat de algemene verwachting is dat het aantal zwerfjongeren de komende jaren nog zal toenemen.
5.2 Aard van de problematiek Uit het door ons uitgevoerde onderzoek naar de aard van de problematiek van zwerfjongeren komt een beeld naar voren, dat goed aansluit bij de resultaten van andere onderzoeken. Met andere woorden; het beeld in ’t Gooi wijkt niet sterk af van het landelijke beeld. Zonder uitzondering geven alle geïnterviewde instellingen die te maken hebben met zwerfjongeren, aan dat er sprake is van multiproblematiek. De zwerfjongeren hebben namelijk naast het probleem van dak- en thuisloosheid ook een ander probleem zoals een verslavingsprobleem, een psychisch/psychiatrisch probleem, een (licht) verstandelijk handicap en/of een schuldprobleem. De samenstelling van de groep zwerfjongeren is divers. De jongens zijn iets sterker vertegenwoordigd dan de meisjes. Het gaat vooral om jongeren in de leeftijd van 18-25 jaar, hoewel zwerfjongeren van beneden de 18 jaar wel degelijk ook worden gesignaleerd door de jongerenwerkers van Versa en de politie. Ook komen schrijnende gevallen voor van ‘tienermoeders’ met kleine kinderen die een zwervend bestaan leiden. (Alleen Samen) Een ander algemeen kenmerk is, dat veel zwerfjongeren al in een eerder stadium te maken heeft gehad met de reguliere hulpverlening zoals Bureau Jeugdzorg, Gezinsvoogdij, maatschappelijk werk enzovoorts. Het komen tot een zwervend bestaan is vaak het resultaat van een proces waarin de jongere via een neerwaartse spiraal steeds verder wegzakt. Geïnterviewden geven aan dat lang niet alle gesignaleerde zwerfjongeren bereid zijn om hulp te aanvaarden. Zowel de politie als de jongerenwerkers van Versa signaleren wel veel zwerfjongeren. De jongerenwerkers zijn echter in staat om maar met enkele jongeren een hulpverleningsrelatie aan te gaan. Instellingen waar zwerfjongeren naar toe worden verwezen voor hulpverlening zoals de Vluchtheuvel, het JOG en Kamers met Kansen hebben te maken met jongeren die wel c.q. meer gemotiveerd zijn om samen met de hulpverlening een traject in te gaan om uit het zwervend bestaan te komen.
5.3. aanbevelingen Voor de gesignaleerde knelpunten is het feit dat er geen echte ketenstructuur voor de zwerfjongerenproblematiek aanwezig is kenmerkend. Hierdoor is de hulpverlening vooral georganiseerd op basis van het aanbod van de verschillende instellingen. Aan te bevelen is om de hulpverlening vooral te organiseren op basis van de vraag en de behoefte van de zwerfjongeren zelf. De hulpverlening georganiseerd op de vraag/behoefte van de zwerfjongeren levert een logische keten van diensten op, die door de verschillende instellingen geleverd kunnen worden. Om te komen tot een sluitende keten voor opvang en hulpverlening van zwerfjongeren zullen verschillende zaken verbeterd moeten worden. We hebben in het onderstaande schema alle aspecten opgenomen om te komen tot de gewenste sluitende keten voor zwerfjongeren in de regio ’t Gooi en Vechtstreek.
24
Schema: Gewenste ketenafspraken voor zwerfjongeren
Taak
Eindverantwoordelijke
A. Ketenregie Bestuurlijke regie: opdrachtgever, bewaking voortgang, beleidsmatige monitoring Uitvoerende regie
Gemeente Hilversum (als centrumgemeente én penvoerder OGGZ-beleid) OGGZ-team Vangnet en Advies (aangehaakt bij GGD)
B. Preventie Vroegtijdig signalering
Opvoedondersteuning aan ouders Laagdrempelige informatie en hulp aan jongeren
Vindplaatsen: politie, onderwijs, en jongerenwerk Specifieke taak: hulpverleningsinstellingen (bij e naderen 18 jarige grens (overdracht) GGD én Bureau Jeugdzorg Jongerenwerk Versa
C. Signalering Centraal Meldpunt (vanaf 12 jaar) Signalerings- en cliëntvolgsysteem D. Interventie/hulpverlening
OGGZ-team Vangnet en Advies GGD
Outreachende hulpverlening
OGGZ-team Vangnet en Advies (aangevuld met medewerker Bureau Jeugdzorg) OGGZ-team (inclusief Bureau Jeugdzorg) De Vluchtheuvel, de Cocon De vluchtheuvel, JOG, Kamers met Kansen en de Cocon, Brugtraject
Toewijzing mentor-coach aan jongeren Crisis- en noodopvang Opvang en hulpverlening ( trajectbegeleiding) E. Hulpverlening/Nazorg Huisvesting (met mogelijkheid begeleiding vanuit bestaande instellingen) Kamers-met-kansen-huisvesting
Woningbouwvereniging i.s.m. gemeente RIBW Gooi en Vechtstreek
Niet alles tegelijk oppakken, maar prioriteiten stellen. Niet alles kan hierbij gelijktijdig worden opgepakt. We adviseren de volgende zaken als eerste op te pakken. 1. Een centraal meldpunt Een belangrijk knelpunt in de huidige structuur van hulpverlening is het gemis van een centrale intake, waar zwerfjongeren centraal gemeld kunnen worden. Gekoppeld aan een in te richten meldpunt kan dan de indicatiestelling worden gerealiseerd, waardoor jongeren direct kunnen worden toegeleid naar de juiste instelling. De plannen voor een Centraal Meldpunt zijn in een vergevorderd stadium. Volgens de planning zal het CMP gaan functioneren per 01-01-2008. Het centrale meldpunt moet bestaan uit een team van veldwerkers, dat na een melding outreachende hulp biedt. Veel aandacht zal er besteed moeten worden aan het motiveren van de jongere om een hulpverleningtraject aan te willen gaan. 2. Duidelijke samenwerking jeugdbeleid met team Vangnet en Advies Extra aandacht zal moeten worden gegeven aan de samenwerking tussen het jeugdbeleid (tot 18 jaar) en de volwassenenhulpverlening (voor de groep zwerfjongeren van 18 jaar en ouder).
25
Voor de organisatie van een heldere en duidelijke ketenstructuur ten behoeve van de problematiek van zwerfjongeren is het aan te bevelen om te streven naar één centraal meldpunt voor zwerfjongeren voor zowel onder als boven de 18 jaar. 3. Een goed digitaal signalerings- en volgsysteem Naast de implementatie van een centraal meldpunt voor zwerfjongeren, is het van belang dat de registratie wordt verbeterd. Op dit moment heeft iedere organisatie zijn/haar eigen registratiesysteem. Uitwisseling van gegevens wordt daardoor bemoeilijkt en vindt vaak niet plaats. Aan te bevelen is om een registratiesysteem te ontwikkelen, waarbij alle deelnemende instellingen via een beveiligde internetverbinding risicojongeren en zwerfjongeren centraal registreren. Door deze centrale registratie is het ook mogelijk om de cliënt te volgen bij het doorlopen van de keten aan voorzieningen. Centraal wordt er een elektronisch dossier opgebouwd vanaf het allereerste begin. Dit kan een aanmelding als risicojongere door Bureau Jeugdzorg of de gezinsvoogdij zijn, maar dit kan ook de allereerste aanmelding als zwerfjongere bij het team Vangnet Jeugd zijn. Met het realiseren van een CMP per 01-01-2008 zal er ook gewerkt worden aan een centrale registratie. Het beheer en de bewaking van het registratiesysteem zou kunnen berusten bij een overheidsinstelling zoals bijvoorbeeld de GGD. Deze instelling bepaalt welke gegevens voor wie toegankelijk zijn. Uiteraard dienen er protocollen te worden ontwikkeld over de vraag hoe met de informatie dient te worden omgegaan. Bij het welslagen van een registratie- en cliëntvolgsysteem voor zwerfjongeren, kan het systeem ook worden uitgebreid voor andere risicogroepen m.b.t. de OGGZ. Voorbeelden van andere goedwerkende registratiesystemen zijn voldoende aanwezig. 4. Betrokkenheid woningbouwcorporaties en Sociale Dienst bij het beleid Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk instellingen vertegenwoordigd zijn, die een functie vervullen in de keten van hulpverlening aan zwerfjongeren. Ook hierbij geldt, dat nagegaan moet worden of de bestaande structuur kan worden aangepast. Naast de genoemde hulpverlenende instellingen in ’t Gooi is het van belang om te signaleren, dat ook de sector van de woningbouw (woningcorporaties) en de Sociale Dienst in het Platform Maatschappelijke Zorg vertegenwoordigd zijn. Hun deelname is van belang voor het regelen van geschikte huisvesting voor jongeren en de reïntegratie in de samenleving. Vanuit het Platform Maatschappelijke Zorg kunnen dan ook speciale projecten worden aangestuurd. Hierbij valt te denken aan het organiseren van werkervaringsplaatsen en/of scholingstrajecten. Het verdient aanbeveling, dat in het platform alle instellingen zijn vertegenwoordigd, die thans te maken hebben met de problematiek van zwerfjongeren, daarom is het van belang, dat de gemeentelijke Sociale Dienst en woningbouwverenigingen in het platform zijn vertegenwoordigd. Naast eigen inkomsten is een eigen woonruimte een basisvoorwaarde voor het succesvol laten verlopen van een hulpverleningstraject. We bevelen daarom aan om op korte termijn extra aandacht te besteden aan het realiseren van voldoende geschikte huisvesting voor zwerfjongeren, die een hulpverleningstraject zijn aangegaan. Een goed voorbeeld is het project “Kamers met Kansen” te Weesp. “Kamers met kansen” is een relatief nieuw initiatief, waarbij jongeren tussen de 17 en 27 jaar, die het niet op eigen kracht redden in de Nederlandse maatschappij, samenwonen. “Kamers met kansen” biedt naast huisvesting, een opleiding of werk aan. Er wordt zo getracht vroegtijdig schoolverlaten, zwerven, langdurige jeugdwerkloosheid en maatschappelijke uitval te voorkomen. Er zijn landelijke voorbeelden hiervan opgezet in samenwerking tussen woningcorporaties, welzijnsinstellingen, onderwijsinstellingen, de overheid en het bedrijfsleven. Een tweede project van ‘Kamers met Kansen’ te Hilversum is zeer gewenst.
26
Literatuur Algemene Rekenkamer (2002) Opvang Zwerfjongeren. Algemene Rekenkamer (2002) Preventie en bestrijding jeugdcriminaliteit. Algemene Rekenkamer (2003) Opvang Zwerfjongeren 2003. Algemene Rekenkamer (2004) Opvang Zwerfjongeren 2004. Algemene Rekenkamer (2005) Opvang Zwerfjongeren 2005. Federatie Opvang (2004) Nota Zwerfjongeren. JSO, i.s.m. lectoraat Leefwereld van jeugd, Hogeschool INHOLLAND (2005) “Wat nah ketuh regie voah zweahrfjongeahren?” Adviesrapport Ketenregie Zwerfjongeren Den Haag. Korf, D.J., S. Diemel, H. Riper en T. Nabben (1999) Het volgende station; Zwerfjongeren in Nederland. Amsterdam: Thela Thesis. Ketennetwerk (2003) Samen doen. Over zorg op straat II en (keten)regie. Naar een integrale aanpak van sociaal kwetsbaren volgens het groeimodel van de gemeente Utrecht. Maaskant, J. (2005) ‘Bandieten’,’Dissidenten’, ‘Weglopers’ of ‘Verschoppelingen’? Profielen van thuisloze jongeren in Rotterdam. Rotterdam: SoZaWe. Noom, M.J. en M. de Winter. (2001) Op zoek naar verbondenheid. Zwerfjongeren aan het woord over de verbetering van de hulpverlening. Utrecht: UU/ NPZ. Planije, M., H. van ’t Land, J. Wolf. (2003) Hulpverlening aan zwerfjongeren. Utrecht: Trimbosinstituut. Regiorapport E-Movo 2005, GGD Gooi & Vechtstreek, juni 2006 Ploeg, van der J. en Scholte, Evert. (1997) Homeless youth. Londen: Sage Publications. Provinciale Staten van Noord Holland (2002). Beantwoording vragen statenfractie VVD over hulp aan jeugdige dak- en thuislozen in de provincie Noord-Holland. Provincie Noord Holland (2004), Verslag bespreking met centrumgemeenten over de zwerfjongerenproblematiek. Raadsfractie Den Haag, VVD en Groenlinks. “Jongeren zonder dak, onder dak” Notitie over opvang dak- en thuisloze jongeren in Den Haag. 2004. Viktor Lohman (2006) Volkskrantblog ‘Hoe herken je een zwerfjongere?”
27
Bijlage 1: Opzet onderzoek naar de problematiek van zwerfjongeren in de regio ‘t Gooi. September 2007. In navolging van het onderzoek naar de problematiek van zwerfjongeren in de regio NoordKennemerland, is er het voornemen om een vergelijkbaar onderzoek te houden in de regio ’t Gooi. Met het onderzoek wordt beoogd meer informatie op tafel te krijgen over de aard en de omvang van de problematiek van zwerfjongeren in de regio. De afgelopen weken heeft er overleg plaatsgevonden met: - dhr. A. van Vonno, adj. Directeur RIBW ’t Gooi en Vechtstreek - dhr. B. van Duinen, coördinator Sociaal Pension De Cocon te Hilversum - dhr. J. Schottert, beleidsmedewerker gemeente Hilversum en - dhr. J. Post, onderzoeker/adviseur Primo-nh. In dit overleg is vastgesteld, dat het onderwerp hoog op de politieke agenda staat van de provincie. Wij zijn toen tot de conclusie gekomen dat een dergelijk onderzoek/verkenning wellicht nuttig kan zijn. Met name wil de gemeente in april 2008 een nota klaar hebben over de dak- en thuisloosheid (Stedelijk Kompas). In deze nota kan dan een apart hoofdstuk worden opgenomen over de zwerfjongeren. Tevens kan het onderzoek van Primo-nh als onderlegger dienen om extra subsidie bij de provincie aan te vragen om iets te doen aan de problematiek van zwerfjongeren. Het is de bedoeling dat het onderzoek/verkenning nog dit jaar wordt afgerond De onderzoeksopzet is als volgt: Het onderzoek beperkt zich tot de regio ’t Gooi en omvat de volgende gemeenten: - Hilversum (centrum gemeente) - Bussum - Naarden - Huizen - Laren - Blaricum - Wijdemeren - Weesp - Muiden Het onderzoek heeft tot doel om in beeld te brengen de aard en de omvang van de problematiek van zwerfjongeren in de regio ‘t Gooi. Met het in beeld brengen wordt ook de ketenstructuur beschreven voor de hulp- en dienstverlening aan zwerfjongeren. In de onderzoeksopzet worden twee fasen onderscheiden, t.w. 1. het in beeld brengen van de aard en omvang van de problematiek 2. het formuleren van conclusies en aanbevelingen. Voor m.n. het formuleren van conclusies en aanbevelingen gelden de volgende uitgangspunten: - de conclusies en aanbevelingen moeten aansluiten bij de Extra Investeringsimpuls van de Provincie Noord-Holland gericht op de aanpak van de problematiek van zwerfjongeren - de conclusies en aanbevelingen moeten voor de gemeente Hilversum ‘budgettair neutraal’ zijn - gestreefd zal worden om de keten rondom de zwerfjongeren in de regio zo sluitend mogelijk te maken - extra aandacht zal er zijn voor de vraag op welke wijze de volgende functies inhoud wordt gegeven: o signalering o registratie o volging o coaching
28
Voor dit onderzoek wordt voor de definitie van ‘zwerfjongeren’ aangesloten bij de omschrijving in het nieuwste rapport van de Algemene Rekenkamer ( december 2005) In dit rapport wordt de omschrijving gegeven zoals het ministerie van VWS die in 2004 met partijen uit het veld heeft vastgesteld: ‘Zwerfjongeren zijn jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen, die dakloos zijn of in opvang verblijven’. Voor het onderzoek in ‘t Gooi interpreteren we het begrip ‘dakloos’ als het niet hebben van een vaste verblijf plaats. Tot de doelgroep worden dus ook jongeren gerekend, die wisselend bij vrienden en bekenden slapen. Zij hebben in ieder geval geen eigen thuis meer. Voor de begeleiding van het onderzoek zal een Begeleidingsgroep/ Klankbord groep worden ingesteld. In deze begeleidingsgroep zullen de volgende instellingen zitting hebben: - de gemeente Hilversum - RIBW ’t Gooi en Vechtstreek - GGD ’t Gooi - Vangnet en Advies - Versa Welzijn – jongerenwerk - Primo-nh. Het onderzoek zal bestaan uit het houden van interviews met ‘sleutelfiguren’, die zicht hebben op ( een deel van) de problematiek. Uitgangspunt is het houden van ca. 10-15 interviews. Aanvullend zullen ook instellingen telefonisch worden benaderd. De interviews met de sleutel figuren is bedoeld om een totaal beeld te krijgen van de problematiek. Met name kan er door gevraagd worden m.b.t. de aard van de problematiek en kan mogelijk inzicht worden verkregen in de wijze waarop de problematiek het beste kan worden aangepakt/benaderd. Ook kan in de interviews worden gevraagd naar de namen van de mensen, die telefonisch kunnen worden benaderd om het zicht op de omvang van de problematiek te completeren. Voor de interviews zouden de ‘sleutelfiguren’ bij de volgende instanties/organisaties moeten worden gezocht: -
het maatschappelijk werk de jeugdhulpverlening de ggz- sector de verstandelijk gehandicapten sector de verslavingszorg de maatschappelijke opvang de leerplicht ambtenaren de jongerenwerkers de politie etc.
In overleg met de Begeleidingscommissie moet nader bepaald worden welke instellingen zullen worden benaderd. De itemlijst die voor de interviews zal worden gebruikt is als volgt: 1. Algemeen:- Naam en gegevens over functie? - Welke betrokkenheid is er met de problematiek van zwerfjongeren? - Wat is het werkgebied? - In welke mate heeft u zicht op de problematiek van zwerfjongeren.? - Dekt de definitie van ‘zwerfjongeren’ ook de praktijk? Graag toelichten. Kent u namen van ander personen, die goed op de hoogte zijn van de problematiek? Wie zijn dat en beschikken zij over min of meer dezelfde informatie of vullen zij uw kennis aan.? 2. Omvang problematiek:
29
-
Hoeveel zwerfjongeren kent u over het afgelopen jaar? Hoeveel zwerfjongeren zijn er op dit moment bekend? Waar verblijven (verbleven) deze zwerfjongeren? Wat zijn de leeftijden van de zwerfjongeren? Wat is de verhouding tussen jongens en meisjes? Is er een onderscheid tussen autochtoon en allochtoon? Is er een onderscheid te maken naar opleiding/milieu? Hoe lang zijn de jongeren zonder verblijfplaats? Is er sprake van een toename of een afname van het aantal zwerfjongeren? En wat zijn hiervan de oorzaken?
3. Aard van de problematiek: - Heeft u zicht op de problemen van deze jongeren? Graag toelichten. - Waaruit bestaan deze problemen? Welke problemen komen het meest voor? - Vindt er een verschuiving plaats in de problematiek bij zwerfjongeren? Zijn er ‘trends’ te signaleren? - Zijn de jongeren al eerder met ‘de hulpverlening’ in aanraking geweest? Welke hulpverlening was dat? - Kunt u beoordelen of de hulpverlening adequaat is geweest? Graag toelichten. - Welke hulp was nodig geweest om het ‘zwerven’ te voorkomen? - Waar zijn de zwerfjongeren uiteindelijk terecht gekomen? - Heeft Amsterdam een aanzuigende werking op zwerfjongeren? Graag toelichten - Is er in de regio voldoende opvang om zwerfjongeren op te vangen? - Is er voldoende hulp om zwerfjongeren te begeleiden/helpen? Graag toelichten. - Wat zou er naar uw oordeel moeten gebeuren om de problematiek adequaat aan te pakken? 4.Tenslotte: - Heeft u nog andere punten, die voor het onderzoek van belang zijn? - Kunt u namen geven van zwerfjongeren op dit moment, die bereid zijn een interview te geven?
Jan Post/Primo-nh/11-09-2007.
30