Willem Wilmink winnende gedichten 2016
1e plaats Roos van Sen, Haarlem In een jurk van zand
Er is wind. En er zijn paden, die naar mos en lijken ruiken. De regen, las ik ergens, zit vol lood. De randen van het land staan onder water en het broeit; er jagen hongerige reigers en een roek; markeren bossen, helmgras, sloot.
Hier groeien stippelmot en keep. Hier klopt een spechtensmidse. Ik strooi met stiltes langs het vraatspoor van een zwijn. Er loopt een stel voorbij in omgewaaide jassen. Ik kan niet anders dan alleen gezandstraald zijn.
Het miezert. De duinen buigen zich voorover, wat moeten we toch met al die vogels, vraagt er één. De lucht lijkt zich van wellust te ontbinden. Er scheren ruimvallende gedachten om me heen.
2e plaats Kate Schlingeman, Hartwerd het begin van de regenworm
wat moeten we toch met al die vogels behalve de kunst afkijken van stilhangen in de lucht
met al die vogels hoe we een patatje grissen van stilhangen in de lucht boven tafels op een terras
voor we een patatje grissen lekker lekkerbekjes pikken boven tafels op een terras of wormen trekken uit het gras
lekker lekkerbekjes pikken vaak in volle vijvers vissen of wormen trekken uit het gras hoe we in een hokje passen
vaak in volle vijvers vissen evenwicht op takken houden hoe we in een hokje passen waar de regenworm begint
evenwicht op takken houden
hoe we van alle vogels leren waar de regenworm begint maar dit nooit zeker zullen weten
hoe we van alle vogels leren behalve de kunst afkijken maar dit nooit zeker zullen weten wat moeten we toch
3e plaats Irma Ooijevaar, Sassenheim
Vogels vliegen toch
Het gaat zo: je slaat je vleugels uit, stort een keer of wat ter aarde en net wanneer je tussen slingers en confetti zweeft, word je dwingend teruggefloten.
Jij zegt: ‘Ik wil niet gronden, dat doet pijn.’ Je klapwiekt koppig verder. Zonder bodem kun je rustig vallen, metersdiep – vertrouw op de thermiek.
Ik zag een foto van een peuter. Het kant langs haar jurkje rijmde niet met het peilloos zwart in haar blik. Ze keek de wilde ganzen na.
De wereld zucht: wat moeten we toch met al die vogels? Dat fladdert maar, poept monumenten onder en de was, brengt Boeings in gevaar.
Ik hoor jouw vleugels lucht verplaatsen, onzichtbaar zijn de rimpelingen in de dampkring. Onschatbaar is de waarde van jouw vlucht.
4e plaats Stevine Groenen, Borne
Jij voert de vogels
Lieve Pien, jij voert de vogels en ik zit bij het raam, en hoor het woordeloze zingen van merels over het wezen van de dingen, weet in de lucht een torenvalk die bidt.
De musjes eten uit jouw hand; dit zachtjes bijten, lief omringen - jouw kruimels zijn hun hebbedingen – verwart de roodborst die jouw schoot bezit.
Wat moeten we toch met al die vogels, Pien? ’s Nachts wemelen zelfs nachtegalen in de bomen, een dringen om jouw glimlachjes te zien.
Zijn ze op eigen vleugels teruggekomen, hopend een nest te bouwen in de heg misschien, met uitzicht op het meisje van mijn dromen?
5e plaats
Martijn Breeman, Den Haag Wat moeten we toch met al die vogels? Wat moeten we toch met al die vogels? Sprak rupsje Renske met een zucht. Ze kauwde peinzend op een blaadje en tuurde zorglijk naar de lucht. Ze dacht aan Joachim de kever die werd gegrepen door een mus. Ze huilde zacht om Joris oorwurm, hij zag die merel niet en dus... Verdrietig kroop ze naar de kropsla, Een zwaluw zag haar en – o wee! Het rupsje maakte zo haar eerste en tevens laatste vliegreis mee. Dus zie je straks de vogels buiten weer nestjes bouwen in april, sta dan toch alsjeblieft nog even bij wijlen rupsje Renske stil.
6e plaats
Gerard Droste, Tubbergen
Big Brother’s breur Zich nich bewust wat um hem hèn gebuurt, tuurt nen spotter noar de könning in zien riek. Drievend op termiek, stilstoan, um dan de vlöggels oet te sloan, zoch he het beginpeunt van de vrieje val. Nen drone duurkruust het beeld. De enkele weurd’ die’t he met miej deelt, ‘Wat moeten we toch met al die vogels, die vanaf nu de lucht zullen verzieken? lat miej aans teggen dat alziend oog ankieken. Noa femilie van Groten Breur, behulpzaam in de strijd teggen terreur, is ok e richt op oons besloten doan en loaten. In de verkeerde haand, hoe wrang, ontsteet nen boemerang, den leu zal treffen, die’t vredig neust mekaa wilt lèvn. Verklaring van enkele woorden: Regel1: breur = broer Regel 3: riek =rijk Regel 8: weurd’ =woorden Regel 11: lat=laat aans= anders Regel12: noa femilie: = familie van zeer nabij Regel15: leu=mensen lèvn=leven
7e plaats Anneke Wasscher, Leek
vandaag
ze vraagt me nog een keer waarheen we gaan ik ben de weg naar het antwoord kwijt en kijk naar de wand achter haar die ontwijkend wit blijft
ze praat weer dwars door mijn gedachten heen neemt de teugels uit mijn handen en leidt me naar herinneringen van een stukgeknipte tijd
de zee weet wat we willen kind, ze wacht op ons ik ga je net als vroeger dragen naar de vloed die altijd onze voeten zoekt en vinden zal
ze windt de sprookjes om haar vingers verwachting speelt nog steeds met zand weet niets van muren of een hek dat sluit
er is een kleine binnentuin die onterecht de geur van buiten heeft, het onkruid veinst de kleur, een bloem kijkt weg
we schuilen in de luwte van het zwijgen, totdat de kraaien schreeuwen boven ons en zij mij vraagt: wat moeten we toch met al die vogels
ze horen bij dit laatste grensgebied mama het niemandsland mag geen naam hebben meer valt er eigenlijk niet te zeggen vandaag
8e plaats Natasja La Valetta, Almelo Mockingbirds `Wat moeten we toch met al die vogels?` Sprak hij leeg en lomp tot haar De woorden kliefden door het hartje Van de kleine vogelaar `Kom mijn meisje lekker liggen Dan friemel ik hier wat, aai- aai` Terwijl zijn harde vingers drukten Spotte zij een Vlaamse Gaai De kille kussen zonder lippen Die afbreuk deden aan de zoen Kon zij ter plekke stil bedwingen Dankzij een speelse Waterhoen `Oh schatje dit is heerlijk Verrukkelijk zelfs, vind je niet?` Ze kreunde zacht en steeds iets luider Want daar zong een Karekiet `Je hebt me nodig, zeg het maar want Er komt niets van je terecht` Haar hoofdje knikte op het ritme Van de Grote Bonte Specht Plots leek het wel of elke vogel Die zij ooit ergens had gespot Zich schaarde rond haar tenger lijfje En zich bemoeide met haar lot De Meeuwen schreeuwden `hel en donder` Zilverreigers waaiden wind Raven roofden ruw zijn ogen Tortels troostten het lief kind De Rotgans, Kruisbek en de Steenuil Steltkluut zelfs de Vale Gier Hun beste vleugeltje ging voorwaarts En de Lachstern had plezier `k voel me belazerd en bedonderd!` Krijste hij vluchtend naar huis Wat moest ze eig’lijk met die vogel? Ze fladderde vast mee per abuis
9e plaats Ko de Laat, Tilburg
Van de straat De winkelgebouwen, zo groot en zo leeg Zaken, gereed om vergeten te worden Soms doen wat outlet- of opruimingsborden Nog denken aan kortingen die men daar kreeg Van trots filiaal naar vervloekte hiaat Alles valt hier met gemak te verdrijven Enkel die vieze patatmeeuwen blijven Gekend als de laatste constanten op straat Waar willen we heen en wat moeten we toch? Mèt al die vogels die slechts willen weten Hoe hier genoeg van de straat valt te vreten Zijn wij bijna één, zo verzadigd en log Straat vol gevederde koopgootproleten Op zoek naar wat voer. Met het lot in hun zog
10e plaats
Leo Marsman, Utrecht
MEEUWEN & MATROZEN
Wat moeten we toch met al die vogels, Vroeg ik mij dikwijls af als ik boven zee Of strand de meeuwen bezig zag en hoorde.
Tot ik het lied beluisterde dat zei Dat de vleugels van zeemeeuwen Zielen zijn van verdronken matrozen;
En dat deze meeuwen daarom Zo groot en wit zijn en hun stemmen Daarom zo schril en eenzaam klagen.
Ik wil het graag geloven en mijzelf Niet langer plagen met de vraag: Wat moeten we toch met al die vogels?