Radiogesprek 5 januari 1975
Door Alje Klamer
IN PLAATS VAN BETRAPPEN Het was een stralende lentedag. Een dag waarop een mens van alles zou willen zingen: gezellige dingen doen, vriendelijke woorden zeggen, de vlag uitsteken, In zo'n stemming ging ik die middag winkelen. In de verte hoorde ik een draaiorgel. Gezellige melodietjes, die ik mee neuriede. Toen ik vlakbij was, zette het orgel een walsmuziekje in. Voordat ik het zelf besefte, was ik op mijn eentje aan het dansen. Het kon me niets schelen, wat anderen ervan dachten. Thuis heb ik er niets van verteld, Stel je voor, ik een vrouw van zes en veertig, moeder van drie kinderen, die zo maar op straat gaat dansen, op haar eentje nog wel. Nou, dat heb ik geweten, vertelde die mevrouw me. Het is nu bijna drie jaar geleden, maar nog regelmatig krijg ik het op mijn boterham. Natuurlijk had iemand het gezien en het aan mijn man verteld. De mensen hadden gedacht dat ik een zonderling was. Dansen op straat, wie doet dat. Een volwassen mens toch zeker niet. En dus kreeg ik het iedere keer weer te horen; wanneer mijn man en mijn kinderen - vooral mijn oudste dochter heeft daar een handje van - wanneer ze vinden dat ik overdrijf - roepen ze: draaiorgel! Toen ik dat verhaal hoorde, dacht ik aan een tekst van Fons Jansen: "Hebt u dat nu ook, zo'n zin in iets geks, Ben ik daarom ziekelijk of heb ik een complex, Hebt u dat nou ook, zo'n zin in iets dwaas, Ben ik daarom neurotisch of ben ik daarom dwaas," En als u wel iets geks doet? Reken er dan op dat u betrapt wordt. Met alle gevolgen van dien. Iemand - man van 34 - vertelde me dat hij kortgeleden een paar peuters zag spelen, Ik kan het niet laten om even met ze mee te doen, Opeens dacht ik: laat ik oppassen, want straks gaan de mensen nog denken dat ik een kinderlokker ben. Hoe vaak zullen mensen zich niet betrapt voelen, hoe vaak worden ze niet betrapt. Dat begint al vroeg: pas op, dat mag niet, Wat doe je daar, dat zal ik aan vader zeggen, vieze jongen, bah. Steven de Batselier, een belgische hoogleraar, begint zijn boek "De zachte moordenaars" met: Laatst had ik een wondere droom, Ik was afgereisd naar een ver land, waar eens in het jaar de kinderen het voor het zeggen hadden, De volwassenen lieten het zich voor een dag welgevallen het dagelijks lot van de kinderen zelf te ondergaan en hun te gehoorzamen, Doorgaans was het een dol gebeuren vol kinderpret. Dit jaar was het anders, heel anders. De kinderen waren druk in de weer en, - de ernst op hun gezichten loog er niet om - er zou lets heel belangrijks gaan gebeuren. Plots hoorde ik tromgeroffel dat mij deed denken aan een middeleeuwse terechtstelling. Toen zag ik een stoet voorbijtrekken, een heel lange stoet volwassenen met handboeien aan en aan weerszijden begeleid door kinderen die fakkels droegen. Ze waren op weg naar een onmetelijk groot marktplein, Aan de weerkaatsing van de fakkels in de ogen van de kinderen zag ik dat dit geen spel was, maar dodelijke ernst, Dit leek een definitieve afrekening, Het volledige droomverhaal kan ik u helaas niet vertellen, In het kort komt de rest hierop neer dat de kinderen belangrijke figuren hadden geboeid: de minister-president, kerkvorsten, bankiers, artsen, economen, psychologen, Ook een lange rij van ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor kinderen als onderwijzers, directeuren van kindertehuizen. De kinderen beschuldigden al die belangrijke mensen van moord. Steven de Batselier noemde zijn boek dan ook: De zachte moordenaars, Machthebbers die glimlachend laten merken dat zij de wet uitmaken en dat ieder mens - van zijn
1
kinderjaren of - aan die maatschappelijke, morele, politieke, kerkelijke wetten zal hebben te gehoorzamen. Zo niet, dan zal hij/zij op heterdaad betrapt worden met alle nare gevolgen van dien. Soms denk ik: kunnen mensen wel iets anders dan elkaar betrappen. Of het nu de milieuvervuiling betreft of discriminatie, of geloof of seksueel gedrag, het lijkt wel of het ‘t belangrijkste is om de ander te betrappen. zijn mensen die niet anders meer met elkaar om kunnen gaan, Tenminste die indruk maken ze, Ik denk aan die twee die veel van elkaar hebben gehouden, Dat heeft elf jaar geduurd, En nu? Ze doen niet anders dan elkaar betrappen: hoe vaak heb ik je niet gewaarschuwd; wat heb ik je gezegd; als 1k het niet had gedacht. Het is duidelijk dat ze elkaar niet meer bereiken, wel treffen, Hun woorden zijn wapens geworden, Als ze elkaar op de een of andere manier klem kunnen zetten, zullen ze het niet laten. Het enige waardoor ze elkaar nog laten merken dat ze met elkaar te maken hebben is blijkbaar dat elkaar betrappen: o ja? Maar ik herinner me nog precies hoe jij keek toen ik dat zei. Het was bij je ouders toen zij bij ons op bezoek waren, twee jaar geleden. Jij zat daar, in die stoel. Ik zei toen tegen… Ik hoef u geen uitvoerig verslag uit te brengen, Ook een huwelijk, een vriendschapsrelatie kan een miniatuur politiestaat worden. Om over bedrijven maar te zwijgen. Waarom altijd weer oude koeien uit de stinksloot halen van toen en toen. Elkaar betrappen, zo dat de ander geen kant meer op kan, alleen vastgepind wordt op wat slecht is of gek of vies of zondig. Elkaar betrappen, ons zelf betrappen. Ja, dat kan ook. Het is alweer ruim een jaar geleden dat ik gebeld werd door een man die anoniem bleef. Hij vertelde me dat hij 39 jaar was Ik heb een schat van een vrouw, drie kinderen waar ik trots op ben. In mijn werk stond ik bekend als de man die voor niets en niemand uit de weg ging. Maar dat laatste is voorbij. Ik ben nu een wrak, afgekeurd. De volgende week moet ik weer naar het ziekenhuis, Dat wordt de zesde keer, Ik bel u op omdat mijn vrouw even de deur uit is. Ik kan niet meer, Ik ben niks waard en ik verpest de sfeer thuis. Ik ben kerkelijk opgevoed. Elke zondag twee keer naar de kerk, preken van dik hout zaagt men planken. Toen ik op kamer ging wonen heb ik ermee gebroken, met de kerk, met het geloof. Nu zou ik willen geloven, maar ik kan niet meer, Ik ben een nul. Een man die zichzelf betrapt en die zichzelf nagenoeg geen kans meer geeft. In het betrappen vestigen mensen alle aandacht op datgene dat volgens hen fout is of slecht of vies of zondig, Daar blijven ze op hameren, dat laten ze niet los. Waarom zijn mensen zo betrapperig? Mennen als Dietrich. Bonhoeffer en Martin Luther King wisten wat ze van mensen konden verwachten. Toch weigerden ze alleen te betrappen, Ze veranderden de vraag "wat is de mens" in "wat zou de mens kunnen, wat zou hij moeten zijn". Ze weigerden medemensen te bevriezen in het ijskoude klimaat van de ervaring. Ze sloten hun ogen niet voor de feiten, ze erkenden hun eigen gevoelens van ergernis en machteloosheid en tegelijk bleven ze verlangend uitzien en bleven ze hopend zoeken naar mogelijkheden, naar verandering. De neger-schrijver James Baldwin zei aan het eind van een televisievraaggesprek waarin het ging over de verhouding van zwarten en blanken in Amerika: de dag zal komen dat ik u meer zal vertrouwen dan ik nu doe, En u zult mij meer vertrouwen dan u nu doet, Dan kunnen we elkaar vertrouwen. Ik geloof in een nieuw Jeruzalem, En ik geloof echt dat we allemaal beter kunnen worden dan we nu zijn. En ik weet dat het kan. We kunnen in onze kritiek op elkaar niet duidelijk en niet openhartig genoeg zijn, De samenleving is echt niet gebaat met mensen die elkaar sparen uit angst of uit medelijden, Maar wanneer 't leveren van kritiek hetzelfde wordt als, betrappen, dan bereiken we elkaar nooit. Dan blijven elkaar alleen treffen. Hoe komt een mens verder, wanneer hij zich volkomen in een dode hoek gedrukt voelt, wanneer hij zich afgesloten voelt van de anderen, van zichzelf? Bestaat er dan nog wel een "verder".
2
Ik las het verhaal van de joodse familie Rosenbaum, Ze woonden in een Pools stadje, Een vroom gezin bestaande uit ouders, zoon en dochter, De ouders werden met hun dochter Paula tijdens hun ontbijt gearresteerd op last van de plaatselijke commandant, Diezelfde ochtend nog werden ze doodgeschoten. Samuel, de zestienjarige zoon, was gedwongen te werk gesteld in de mijn. Diezelfde morgen werd hij opgehaald door een plaatselijke politieman. Samuel begreep wat dit ophalen betekende, zonder dat men hem veel vertelde. Hij verzocht zijn begeleider hem niet rechtstreeks naar het Duitse hoofdkwartier te brengen, maar langs de ouderlijke woning te rijden. Deze stemde toe en aangekomen liet hij Samuel alleen naar binnen gaan, In de kamer stond de tafel nog met het afgebroken ontbijt, De buren zagen vanachter hun venster hoe Samuel de kamer betrad. Hij plaatste de kandelaar op tafel, zette het gebedskalotje van zijn vader op en ontstak de negen kaarsen, Dan bad hij de "kaddiesj", het traditionele liturgische gebed van een zoon bij de dood van zijn ouders. Daarna bleef hij in grote rust nog enkele ogenblikken in het vertrek voor de brandende kaarsen, Zonder hun licht te doven kwam hij naar buiten en voegde zich bij de politieman om kalm naar het eindpunt van zijn leven te gaan. In dit verhaal is sprake van een jongen die geen grond meer onder de voeten heeft en die toch overeind blijft door zich vast te houden aan de God van zijn ouders, van zijn volk. Een mens, betrapt in zijn hulpeloosheid, in zijn nietigheid, gaat verder omdat hij zich niet verpletterd voelt door het geweld van machthebbers, Hij voelt zich één van het volk dat aan God toebehoort, Dat kan zelfs de dood niet ongedaan maken. Mensen die elkaar alleen maar betrappen, weten geen raad met elkaar. Ze sluiten elkaar buiten het verhaal dat samen-leven heet. Pas wanneer er een verlangen ontstaat om de ander recht te doen, zichzelf te laten zijn, wanneer mensen dat verlangen samen waar willen maken, dan is er sprake van een verder. Mensen die veel van elkaar hebben gehouden, kunnen in een afschuwelijk conflict raken. De verleiding wordt dan groot om in een gevoel van machteloosheid elkaar te betrappen op schuld en op ongelijk. Toch zal dat betrappen de afstand groter maken. Ik beweer niet dat de relatie als vanouds zal worden, wanneer ze samen gaan verlangen naar een uitweg, Dat weet niemand tevoren. Maar ze zullen elkaar wel door de donkere tunnel heen loodsen als mensen die hun verlangen kennen, namelijk elkaar recht doen. Ik herinner u aan de man waarvan ik u vertelde, dat hij zichzelf betrapte als een waardeloos individu. Wanneer die man gaat ontdekken dat zijn eigen gedachten niet alles zeggen en dat hij voorkomt in het verhaal van de Mens, Jezus geheten, die ook betrapt werd als een waardeloos schepsel; wanneer onze man - aangespoord door een medemens - op zoek gaat naar het geheim van zijn leven, dan kan het gebeuren dat hij - hoewel hij een wrak blijft zichzelf niet meer ziet als een stuk oud papier, waar de wind mee speelt: kom ik samen met anderen in Uw verhaal voor en U in het mijne? Is het uw verlangen, God, dat ik over mijzelf ga denken, zoals U over mij denkt. Ik neem afscheid van u met het maken van een afspraak voor de eerste zondag van de volgende maand: zondag 2 februari half zeven.
3
Radiogesprek 2 februari 1975 KOMT HARD AAN Drie kinderen hebben ze. De oudste een dochter, twee zoons. Leuk stel. Natuurlijk zijn er zo nu en dan conflicten. De kinderen denken nu eenmaal over veel onderwerpen anders dan hun ouders; over politiek, over kerk, over seksualiteit, over kleding, over studeren. Maar altijd konden ze elkaar vinden, ook al bleven ze het oneens. Totdat Ineke de oudste, op een zondagavond bij het afscheid nemen - ze woont namelijk op kamers - zei: voorlopig zien jullie me niet meer. Wat zeg je. Wat is er dan? Er is niks, maar ik wil mezelf worden. Jullie staan mijn ontwikkeling in de weg. Om eerlijk te zijn, jullie irriteren me gruwelijk. Ik wil geen discussie meer. Er is genoeg gepraat. Ik zie wel. - Weg Ineke. Zoiets komt hard aan. Vooral wanneer blijkt dat ze na een half jaar nog geen enkele keer thuis is geweest. Of de man die 's avonds thuis komt met 't kille bericht: 't is gebeurd, ik sta op straat. Je staat op straat? Ja, dat heb je goed gehoord. Een en twintig jaar zet je je in voor dat bedrijf. Je praat over "onze zaak". Nou vergeet het maar, je bent een stuk gereedschap, dat ze op straat gooien. Onbruikbaar. Een troost: ik ben niet de enige. Er moeten 200 verdwijnen. Zoiets komt hard aan. Of: - Het spijt me, maar waarom zal ik er als arts omheen draaien. U zult niet meer beter worden. Dat komt hard aan. Ik las het verhaal van Donia, een succesvol journalist. Tijdens zijn dertigjarige carrière heeft hij naam gemaakt. Zijn collega’s waarderen hem bijzonder. Doria is nu achter in de vijftig. Op die bewuste dag zit het werk er weer op. Hij is niet ontevreden. Het ging lekker. Hij gaat regelrecht van zijn bureau naar de bar waar hij altijd wel een paar collega’s vindt. Een forse zelfverzekerde man, die zich gemakkelijk beweegt. Vlot in de omgang, een beetje vaderlijk tegenover jongere collega’s. Binnen is het warm en gezellig. Donia nestelt zich tussen de collega’s op zijn kruk. Begroetingen klinken van vele kanten. Dan gebeurt het. Een al wat aangeschoten jonge collega verheft zijn stem en buldert over alles heen: Hé ober, geef die ouwe zak van een Donia ook een borrel van mij. Donia zakt wat in elkaar. Hij gaat vroeg naar huis. Het is de laatste keer dat hij tussen de collega’s aan de bar plaats neemt. Die ene opmerking kwam bij hem zo hard aan, dat het vanaf dat moment voor hem niet meer hoeft. Mensen kunnen veel verdragen, ze luisteren naar problemen van anderen, zoeken een oplossing, kunnen kritiek verdragen, kunnen iets betrekkelijk maken en opeens is alle weerstand gebroken, dan komt iets zo hard aan, dat ze wankelen, van hun voetstuk vallen, het erbij laten zitten. Is het dan toch waar dat het leven louter en alleen bestaat uit verbroken kontakten, dat geen enkel contact blijft bestaan? De franse schrijver Camus schreef: “Als het erop aankomt merkt men altijd weer, dat niemand in staat is aan iemand anders te denken, zelfs niet onder de grootste rampen.” Want werkelijk aan iemand denken, iedere minuut aan iemand denken, zonder zich door iets te laten afleiden, noch door huishoudelijke zorgen, noch door een vlieg of door een maaltijd of door jeuk. Maar er zijn altijd vliegen, of men krijgt wel eens jeuk. Dat maakt het leven zo moeilijk. - Is 't dan toch maar 't verstandigst om vanuit de verte mee te leven? Over vanuit de verte gesproken: Ik vind het leuk om, wanneer ik 's avonds door een straat loop, bij andere mensen naar binnen te kijken. Je ziet dan allerlei grappige dingen: mooie en lelijke inrichting. Mensen in allerlei houdingen, iemand die zich uitrekt en daar heerlijk bij geeuwt. Als kind heb ik geleerd dat je niet bij anderen binnen mag kijken. Onzin, vind ik. Wanneer mensen onbespied willen blijven sluiten ze de gordijnen maar. En overigens, wat doen mensen anders dan bij elkaar naar binnen gluren. We kijken naar binnen bij stervende mensen in Bangladesh, bij wanhopigen in allerlei landen, we kijken rond in psychiatrische ziekenhuizen, in gevangenissen. We doen dat onbespied, vanuit onze luie stoel, koffiedrinkend, koekjes knabbelend.
4
Dat heet dan: geïnformeerd worden. Totdat iemand rechtop gaat zitten omdat hij het gevoel heeft dat dat stervende kind op de televisie hem/haar aankijkt. Dat komt hard aan, daar blijf je niet onbewogen on- der. Opeens kijkt een mens niet meer vrijblijvend naar wat hem via de televisie als kijkmateriaal wordt geboden. Maar hoelang duurt paniek, duurt die schok van herkenning? Op de televisie kon u een tijd geleden zien hoe kinderlijkjes in Bangladesh van straat worden geraapt, terwijl alles erom heen gewoon doorgaat. Alles gaat gewoon door en mensen hebben daar hun redelijke verklaringen voor. Bangladesh: ontzettend, maar wat wilt u. Alles wat je geeft, komt verkeerd terecht. Een onvoorstelbare corruptiebende in dat land. Een ander zegt: misschien moeten we durven erkennen dat het menselijker is die kinderen te laten sterven dan hen in leven te houden in een maatschappij zonder toekomst. Dergelijke opmerkingen lijken logisch, maar ze doen me denken aan die gladstrijkverhalen die ik te vaak hoor: 't zal zijn tijd zijn geweest; het zal Gods wil zijn; zo was het ook geen leven voor haar; zo is het nu eenmaal, enz. enz. Nee, dan heb ik liever te doen met die mevrouw die me de afgelopen week vanuit Dwingelo belde. Ze deed dat mede namens een groep Plattelandsvrouwen. We geloven dat we ons niet van ons gevoel van machteloosheid af mogen maken, zei ze. We hebben die afschuwelijke ellende in Bangladesh gezien. Wij kunnen dat daar niet oplossen, maar we beseffen dat we bezig zijn elkaar in deze wereld onmenselijk in de steek te laten. Onze wereldhuishouding deugt niet. We willen ons gevoel van machteloosheid niet langer het zwijgen opleggen, we willen het ook niet afkopen met geld alleen, maar wij vrouwen willen weten wat er bij ons zelf fout zit, in onze eigen houding, wat er in onze maatschappij veranderen moet. Iets kan hard aankomen. Ik gaf u een paar voorbeelden van mensen die om heel begrijpelijke redenen in paniek raakten. In panieksituaties raken mensen altijd weer verstrikt in hun eigen verwarring, doen en zeggen dan de gekste dingen. Velen knappen af, leggen het bijltje erbij neer. Toch kan hard aankomen ook betekenen: tot de ontdekking komen. Ik vertelde u van Donia, die journalist, die in elkaar kromp toen een jonge collega riep: hé, ober, geef die ouwe zak van een Donia ook een borrel van mij. Zijn wereld stortte in. Hij verdween van het toneel als iemand die zich betrapt voelde, die ontmaskerd werd, die niet meer meetelde, ontluisterd, afgedankt. Die wereld stortte in, de wereld van de mens die dacht nog altijd de man te zijn die hij vroeger was. Maar stortte zijn wereld wel in? Bleef hij niet teveel steken in zijn eigen angst. Valt er niet meer te vertellen over zijn wereld. Waarom blijven mensen op puinhopen zitten van hun verwachtingen. Waarom komen ze niet tot de ontdekking dat hun leven misschien wel anders is dan ze altijd hebben gedacht. Twee vragen wil ik u voorleggen. De eerste:is het waar dat onze wereld instort, wanneer we denken dat onze wereld instort. Ik denk aan een vrouw, die na de dood van haar man met een schok vaststelt dat al die vroegere vrienden stuk voor stuk wegblijven. Een tijdlang voelt ze zich een afgedankte vrouw. Dat verdwijnende meeleven kwam hard aan. Totdat ze zich op een dag de vraag stelde: wat ben ik aan het doen. Heb ik dan alleen geleefd als de vrouw van mijn man. Wanneer die mensen mij als zodanig afdanken, dan hoef ik toch niet mee te gaan, in dat stomme gedoe. Wie ben ik, wat ben ik waard. Vroeger telde ik blijkbaar alleen mee als de vrouw van de man met een behoorlijke baan, Ik mis hem erg, toch wil ik zijn die ik ben. Zo kan het ook. Mijn tweede opmerking: laten mensen elkaar niet teveel in de steek in de paniek. Mensen willen bij elkaar naar binnen kijken zolang ze zelf maar op een veilige afstand kunnen blijven. Ze zijn bij voorbaat al bang dat iets hard zal aankomen. Op een cursus kreeg iemand de volgende opdracht: Hier is een groep die jou links laat liggen. Je wilt er toch bij, wat doe je er aan. Het onbevangen antwoord was: ik ga naar ze toe en vraag: mag ik mee doen?
5
Het lijkt zo eenvoudig en dat is het ook. Maar hoeveel mensen zouden niet beginnen met: als ik merk dat die mensen mij niet mogen, nou dan pas ik wel op, Ik ga een beetje naar een extra teleurstelling vissen, Nee, dan blijf ik liever alleen. Of: ik zou naar die mensen toegaan en ik zou tegen hen zeggen: wat hebben jullie tegen mij? Waarop die mensen zich dan waarschijnlijk gaan verdedigen.Nee, onze man liet aan die anderen duidelijk merken wat hij wilde. Hij draaide er niet om heen. Zijn duidelijkheid was ontwapenend. Hoeveel mensen stellen nooit de vraag die hun op de lippen brandt. En als ze dan toch vragen, komt die vraag over als een verwijt, als een aanval, Helaas zijn er weinigen die daardoor heen weten te luisteren en die de eigenlijke vraag opvangen. Een tijd geleden had ik via de telefoon een gesprek met iemand, die anoniem wenste te blijven. Hij vertelde me dat zijn leven een grote puinhoop is. Alcoholist, gescheiden, zonder werk. Ik behoor tot geen enkele kerk, vertelde hij. Toch heb ik een vraag: wilt u voor mij bidden. Hij merkte dat ik aarzelde en legde uit: ik kan het zelf niet. Ik weet niet hoe ik anders verder moet, tenzij God mij laat weten wie ik volgens Hem ben. Ik betrapte me er zelf op dat ik bleef aarzelen en dat ik bij mijzelf dacht, ho vader, het gebed is geen goocheltruc. Ik stond op het punt zó op te gaan in mijn eigen bezwaren, dat ik de schreeuw van de ander bijna niet meer verstond. Die man stand bij de puinhopen van zijn leven en opeens vroeg hij zich of dat nu wel zijn hele leven was. Hij had tegen zichzelf iets gezegd als: Wanneer er een God is, dan wil die God mij het verhaal vertellen, dat niemand blijkt te kennen. Ik bel die dominee op, ik vraag hem of hij het voor mij wil vragen. Zoiets als: je moet het via relaties spelen. En die dominee vond het even iets te direct. Het kwam hard aan. Rare mensen zijn wij toch. Roept er iemand vanuit zijn wanhoop om Hoop, dan zijn andere mensen in staat hem terug te duwen in zijn wanhoop, omdat ze meer aan hun eigen sputter bezwaartjes denken. Tot slot: op 2 maart, 's avonds half zeven hoop ik u weer te ontmoeten.
6
Radiogesprek 2 maart 1975 Bedilzucht Zes jaren geleden zijn ze getrouwd. Zij was toen 20 en wilde dolgraag het huis uit, Hij was 23 en woonde vier jaar op kamers. Nou, dat had ie zo langzamerhand wel bekeken. Daarbij kwam dat hij een verdieping kon huren. Dat werd trouwen. Al in het eerst jaar van het huwelijk bleek dat zij zich niet 100% voelde. Na twee jaar vertelden de artsen dat ze een ziekte had die alleen erger zou worden. Op herstel hoefde ze niet te rekenen. Nu is ze in een verpleegtehuis. Dat kan een jaar duren, maar het kunnen er ook twintig of veertig worden. Elke dag bezoekt hij haar. Een half jaar geleden heeft hij een ander ontmoet. Ze zijn verliefd geworden en die verliefdheid werd liefde. Bijna niemand weet het. Maar nu begint het grote probleem. Hoe verder? Hij vindt achteraf dat ze te overhaast zijn getrouwd. Hij zegt dat hij nooit die liefde voor zijn vrouw heeft gekend als die hij nu heeft voor zijn vriendin. Hij doet opgewekt, brengt enthousiast verslag uit van wat hij die dag heeft beleefd. Zij vertelt hem hoever ze gevorderd is in de weefkunst, wat de dokter heeft gezegd en dat zuster Annie gaat trouwen. Hij wist zich geen raad met zijn probleem. Aarzelend nam hij oom Ary in vertrouwen, omdat deze altijd een rustige en ruimhartige indruk op hem maakte. Oom Ary luistert, knikt begrijpend en zegt: Kijk eens jongen, ik merk dat je het er moeilijk mee hebt. Maar wat heeft het voor zin jezelf nog langer te kwellen. Het mes moet erin. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Vertel Annie wat er aan de hand is en vraag echtscheiding aan. Je houdt niet meer van haar? Nou dan, wat wil je. Als ze niet ziek was geweest lag de zaak eenvoudiger. Dan zou je geen moment aarzelen. Maar mag ziekte doorslaggevend zijn? Dat is niet eerlijk. -Ja maar, spartelt hij nog tegen, ja maar oom, ik voel me zo’n egoïst. -Ach wat, egoïst? Je bent een lafaard wanneer je die beslissing uitstelt. Morgen stap je naar een advocaat en je vraagt hem die echtscheiding te regelen. Trek je niks aan van het geklets van de familie. Geroddeld wordt er toch. Je bent stom als je het niet doet. Tot zover oom Ary. Toch voelt hij zich niet gelukkig met dat radicale advies. Hij besluit ook te gaan praten met een oudere collega. Een man, die al veel verdriet heeft meegemaakt in zijn leven. Zijn vrouw stierf, een zoon kwam om bij een verkeersongeluk. Hij heeft bewondering voor die man, omdat hij zijn verdriet zo positief verwerkt. Meneer van Dalen schudt een paar malen zijn hoofd, terwijl hij naar hem luistert. −Zou jij je vrouw in deze omstandigheden in de steek willen laten? vraagt hij. Mag je haar dat aandoen? Jullie hebt elkaar toch trouw beloofd in ziekte en gezondheid. In ieder huwelijk komen periodes voor dat mensen hun geloof in elkaar verliezen, maar dan hoef je toch niet meteen te stoppen. Is liefde dan zo goedkoop. Is trouw zo afhankelijk van de omstandigheden?Meneer van Dalen kijkt droef-peinzend voor zich uit en zucht diep. −Ja maar, meneer van Dalen, wanneer ik dan helemaal niet meer van Annie houd en wel van die ander. Moet ik dan blijven toneelspelen, altijd doen alsof. Moet ik mijn huwelijk als een leugen beleven? Vindt u dat dan menselijk en eerlijk? Meneer van Dalen kijkt hem aan en zegt nadrukkelijk: − en toch moet je trouw blijven. Draag het kruis dat je wordt opgelegd. Je zult kracht ontvangen om het te dragen. En met die twee zo tegenstrijdige adviezen moet hij het nu doen. De een zegt: scheiden. De ander: trouw blijven. Soms heeft hij het gevoel te stikken in zijn onzekerheid en schuld. Beide raadgevers hebben gelijk. Maar wat doet hij ermee. Beiden schrijven ze hun recept voor, zoals de arts dat doet. Na een paar weken zijn zowel oom Ary als meneer van Dalen verbaasd dat hij nog onzeker is, dat hij zich nog schuldig voelt. Op den duur ontwijkt hij ze, bang dat ze hem ter
7
verantwoording zullen roepen. Hij vraagt hun niets meer, want hun antwoord staat bij voorbaat vast: je weet wat ik je heb gezegd. Elke keer wanneer hij op het punt staat te beslissen, hoort hij in zichzelf de vastbesloten stem van een van de twee. Nooit hoort hij zichzelf. Het is of oom Ary of meneer van Dalen. Het lijkt wel of ik verslaafd ben aan mijn eigen onzekerheid en schuldgevoel, mompelt hij. Dat kan. Mensen raken niet alleen verslaafd aan alcohol, aan snoep, aan drugs, maar ook aan schuldgevoel, De handel in schuldgevoel is even levendig als die in verdovende middelen, Veel mensen dringen hun adviezen ze op, dat de ander zich er willoos aan uitlevert. Spontaniteit en vrijheid worden vermoord. Ik ken mensen, die de een na de ander om advies vragen, Ze zoeken verontschuldigingen om hun eigen beslissingen uit te kunnen stellen. De angst van hun onzekerheid, de lamlendigheid van hun schuldgevoel, die twee blijven hen bezighouden. En het trieste is dat er altijd mensen zijn om die onzekerheid en schuldgevoelens te voeden met hun al te zekere raadgevingen. Voorbeelden te over. De jongen die aarzelt of hij in dienst zal gaan of niet. (het gebeurde rond Kees Vellekoop heeft hem aan het denken gezet ) Zijn vader zegt dat hij natuurlijk militair moet worden. Je bent een slappe zak, wanneer je dienst weigert, zegt hij, Je zult in mijn achting dalen, voegt hij er dreigend aan toe, Een leraar op school zegt dat militaire dienst opleiding is tot beroepsmoordenaar. Of hij nu met de een praat of met de ander, de beslissing wordt hem opgedrongen, Hij krijgt daardoor alleen de kans om zich onzeker te voelen en schuldig. Hij heeft het gevoel dat het leven voor hem wordt uitgemaakt door mensen die het voor het zeggen hebben. Of dat echtpaar, dat niet weet wat ze moeten. Zijn ouders zijn in hun ouderdom zo hulpeloos geworden dat ze het alleen niet meer redden, Maar ze willen niet naar een bejaardentehuis omdat ze de zorg voor een zoon op zich hebben genomen. Die zoon - inmiddels 48 jaar kan zich niet alleen redden. Bejaardentehuis voor de ouders betekent dat de zoon naar een ander tehuis moet. Dat betekent zijn dood, zegt de moeder. Mijn broer bij ons in huis nemen zou ik wel willen, zegt de man, maar zijn vrouw zal het niet aan kunnen. Ze worden links en rechts geadviseerd door mensen die het allemaal wel weten. Alleen hun adviezen zijn tegenstrijdig. Op een punt stemmen ze overeen: ze zijn stellig en zeker in hun opvattingen. Wat kunnen mensen opdringerig zijn in hun adviezen. Ze maken zich meester van de ander, die onzeker is. Helaas bedreigt dit gevaar ook de beroepshelpers. Alleen al 't gepraat in het wereldje van de beroepshelpers over patiënt, cliënt, delinquent. Daar gaat al iets voorbarigs van uit, iets bedillerigs. Afstand is gewenst,maar afstand die al bij voorbaat wijst op een manier van beter weten is levensgevaarlijk, Wie verlost de beroepshelper, ook in de zgn. geestelijke volksgezondheid, van die betweterigheid. Ik ril altijd weer wanneer ik in artikelen lees over: Cliënt zei dat en cliënt merkte dit op. Dan denk ik: is de ander dan de leverancier? We hebben elkaars adviezen en raad nodig. Hieronder een streep om misverstand te voorkomen. Maar we moeten in de gaten blijven houden dat mensen te vaak uitgaan van de gevoelens die bij hen zelf worden opgeroepen wanneer er een beroep op hen wordt gedaan, Denkt u maar aan het verhaal waarmee ik ons gesprek ben begonnen. Mensen praten hun advies naar de ander toe vanuit hun eigen reactie. Hun advies zegt meer over hun eigen gevoelsreactie dan over degene die hulp vraagt. Als je er werkelijk in wilt slagen om iemand anders tot een bepaald standpunt te brengen, zegt Kierkegaard, dan moet je eerst de moeite nemen om hem zelf te vinden en op dat punt, namelijk waar hij zich bevindt, beginnen. De helpende moet zichzelf eerst vernederen tot een lager niveau dan degene die hij wil helpen en inzien dat iemand helpen niet betekent dat je over hem heerst, maar dat je hem dient, dat je om te kunnen helpen vooral geduld moet hebben en gespeend moet zijn van iedere eerzucht, dat je
8
voorlopig moet leven met de gedachte dat je fout bent en niet begrijpt wat de ander begrijpt. Ellendig is dat veel mensen te snel alles begrijpen, en dat ze zich beledigd voelen wanneer de ander niet meteen hun advies opvolgt. We moeten elkaar de tijd gunnen om tot een beslissing te komen. Ik ken mensen die er jaren over hebben gedaan om een teleurstelling zó te verwerken dat ze zich nu vrije mensen weten. Maar het verwerken kan onnodig lang duren door al die adviezen van doe dit.... doe dat....Dergelijke adviezen maken van mensen verslaafden. Verslaafd aan eigen onzekerheid door de al te grote zekerheid van de ander, verslaafd aan eigen schuldgevoel door de al te grote eerlijkheid van de ander. Daarom kan het gewenst zijn om bemoeials en betweters van u of te schudden. Niet om u als verongelijkt slachtoffer terug te trekken, maar om eindelijk eens uw eigen gevoelens en gedachten de kans te geven. Het kan nodig zijn om heel egoïstisch voor uzelf voor uw eigen vrijheid op te komen. Nu lijkt het er misschien op dat ik u voor anderen waarschuw omdat ze u van de wal in de sloot helpen. Daarom haast ik mij u de inhoud van een klein oosters gedicht te vertellen. Een jonge man klopt 's nachts aan de deur van zijn geliefde. Ze vraagt: wie klopt daar? Hij antwoordt: ik ben het. De deur blijft dicht. Hij klopt weer en hoort weer vragen: wie ben je? Nu antwoordt hij: jij bent het. Dan laat de geliefde hem binnen. Het ik is overgegaan in het jij. Zo kan het ook. Ik geloof zelfs dat dit de bedoeling van het leven is. De ander niet als de mens die mij naar zijn hand zet, maar als mijn andere ik, die mij roept om te blijven zoeken, to blijven hopen, te durven kiezen zonder mij daarbij de wet te laten voorschrijven door schuldgevoelens en onzekerheid. Teveel mensen zijn bang dat ze niet beantwoorden aan dat wat de anderen van hen verwachten. En met reden, want mensen kunnen een ander laten vallen, diep beledigen, in de kou laten staan, wanneer die ander zijn eigen weg gaat, een beslissing neemt in strijd met een gegeven advies, Uit angst alleen te komen staan, laten velen zich ringeloren. Maar ze vinden daardoor niet de ander op wie ze wel kunnen rekenen, ook wanneer er diepgaand verschil van mening ontstaat. Wanneer God Zijn hart in de mens heeft gelegd - en dat geloof ik - dan betekent dit dat dit hart gaat spreken wanneer ik blijf zoeken naar de vrijheid, van de ander en van mijzelf. Ik las deze bewerking van het scheppingsverhaal: De man en de vrouw werden zich bewust van elkaar. "Wie ben jij?" zei de man . "Ik ben een mens die loopt, die snakt naar nabijheid, die levensadem in me voel als een brandend vuur. En wie ben jij?" "Ik ben een mens die spreekt en namen geeft. Ik ben op zoek naar het leven en de liefde". "Dan ben jij mijn broeder". "Dan ben jij mijn zuster". Die verwondering over de ander geldt beslist niet alleen de huwelijksrelatie. Bedilzucht vermoordt een dergelijke relatie, maar het geloof in de ander kan tot een bevrijdend herkennen leiden, waarin 't solidair-zijn het wint van de betweterij. Ik maak nu nog een afspraak met u met het oog op de eerste zondag in april: 6 april, half zeven.
9
Radiogesprek 6 april 1975 WANT Spuwen wordt in onze samenleving nu niet direct beschouwd als het toppunt van fatsoen, tenminste als het met opzet gebeurt in tegenwoordigheid van anderen. Doet iemand dat wel dan wordt dat als duidelijk teken van minachting verstaan. In Afrikaanse landen kan spuwen een zegenwens betekenen of een teken van grote dankbaarheid, een worm van groeten tussen familieleden of een gewijde handeling. Voor de orthodoxe mohammedaan is ons gebruik van varkensvlees weerzinwekkend en voor de orthodoxe Hindoe is alleen al de gedachte aan het eten van rundvlees bijna even griezelig als de gedachte aan het eten van mensenvlees voor ons is. Andere gewoonten van volken, ver weg, zijn interessant. Niemand zal andere volken willen verbieden andere gewoonten en andere opvattingen te kennen. Zo lang het maar ver van huis blijft. Zodra andere gewoonten aan onze eigen deur kloppen, ontstaat er paniek. Wat een ellende op scholen, op bedrijven, in gezinnen toen jongeren hun Naar lieten groeien. Wat een ergernis over andere leefgewoonten. Donderdag zei iemand tegen me: - zoals dat tegenwoordig gaat is er geen moois meer aan. Trouwen lijkt wel een schande. Kort geleden waren we vijf en twintig jaar getrouwd en vierden dat. Iemand zei tegen mijn man en mij dat hij het gek vond om zoiets te vieren, want dat het meer tegen ons pleitte dan voor ons. Hij noemde dat een verburgerlijkt gedoe om zo lang bij elkaar te blijven. Andere gewoonten en andere opvattingen mogen bestaan, mits we er maar over lezen in artikelen en boeken of van zien en horen via televisie en radio. Komt dat andere gedrag dichtbij, dan wordt het anders. In een grote stad woonden eens vier kinderen. Hun ouders hadden een benedenhuis met daarachter een tuin. De tuinen grensden aan elkaar, maar de ouders kenden elkaar niet. Om hun eigendom te beschermen tegen indringende blikken van buiten hadden ze hun tuinen omgeven met een hoog opgetrokken heining. De ouders prezen zich gelukkig, dat ze beschikten over deze mogelijkheid om hun kinderen onder hun wakend oog toch buiten te kunnen laten spelen. De vier kinderen wisten niets van elkaars bestaan en speelden alleen met hun poppen, of vingen wormen en keken naar de blaadjes van de bloemen. Toen de kinderen groter werden ontdekten ze, dat aan de andere kant van de omheining ook kinderen waren. Ze hadden hen horen huilen of hun moeder had ze geroepen om binnen te komen. En op een dag kwamen ze alle vier aan het eind van hun schutting staan en begonnen met elkaar te praten. Een groot plan werd toen geboren. Alle vier zouden ze hun vader vragen om een gat in de omheining te maken of om de schutting zo te verplaatsen, dat er een plek zou ontstaan waar ze samen konden spelen. Een open plaats voor allen. De volgende dag troffen de kinderen elkaar weer, Het ene meisje vertelde: mijn vader zei: als we dat doen zijn we onze vrijheid kwijt. De tweede had gezegd: je kunt niet met dat jongetje van hiernaast spelen, want die ouders zijn arm. De andere vader zei: je speelt niet met meisjes. En meer uitleg had hij niet gegeven. En het laatste kind vertelde: ik mag niet met jullie spelen, want jullie gaan naar de gemeenteschool en daar kan ik niets van leren, zegt mijn vader. En zo bleven de kinderen ieder in de huizen van hun ouders. Toen ze groot geworden waren en gingen trouwen, bouwden ze een groot huis met een tuin en ook een schutting erom heen. En toen ze kinderen kregen mochten die ook niet spelen met andere kinderen, want... En zo blijven de schuttingen van het ‘want’. Kinderen en ook oudere mensen leggen zich bij dat ‘want’ neer. Soms vinden ze het jammer, dat iets niet kan omdat ze wel zouden willen, maar ze zien in dat het niet gaat, want... En daarbij blijft het. Totdat iemand verder vraagt, verder zoekt, wel een gat in de schutting maakt, het protest van de anderen trotseert en meer mensen weet te winnen voor het maken van een gat in hun schutting.
10
Let u scherp op het ‘want’ dat maar al te vlot wordt geloofd. Ook door onszelf. Met dat ‘want’ houden mensen de boot af, blijven ze bij hun standpunt en geven ze de ander geen schijn van kans om ‘dat andere’ te vertellen en uit te leggen. Van kinds af aan warden we al te vertrouwd gemaakt met voorbarige oordelen, Wanneer iemand ook maar even wrikt aan zo'n voorbarig oordeel, krijgt hij van links en van rechts te horen dat hij daar direct mee moet ophouden, want -en dan rolt er een verklaring uit die in eigen kring zonder meer als vanzelfsprekend wordt aanvaard. Voorbarige oordelen hebben niet alleen te maken met slordig waarnemen maar ook met dierbare theorieën. Mensen raken gehecht aan het vooroordeel, werden zelfs kribbig wanneer anderen hun ‘want’ in twijfel trekken. Ze hebben het gevoel dat anderen hen iets dierbaars af willen nemen. Het is niet plezierig om te ontdekken dat een opvatting die altijd als vanzelfsprekend werd aanvaard, gaat wankelen, De eerste reactie is nogal eens een nijdige: moeten ze weer zo nodig iets nieuws, Het lijkt wel alsof er niets meer deugt. Welja, praat de zonde maar goed, alsof alles mag. Toch is het niet plezierig om nijdig te blijven en daarom hebben mensen een uiterst doeltreffend afweerwapen uitgevonden. Dat is dan het begrip. Iemand zei: mijn moeder is van tactiek veranderd. Vroeger deugde er niets van wat ik deed. Nu ik 23 ben geworden, merkt ze wel dat ze me gaat verliezen als ze daarmee doorgaat. Tegenwoordig is ze niet zo agressief meer. Ze toont nu begrip. Maar in wezen is er niets veranderd, want begrip is kouwe liefde. Ik noem u een voorbeeld. Protestanten een rooms katholieken behoorden vroeger tot twee werelden, waar een hoge schutting tussen stond. Protestantse kinderen leerden hoe verkeerd roomsen geloofden, dat ze afgoderij bedreven. Ze verslonden jongensboeken waarin via verhalen uit de 80-jarige oorlog roomsen werden afgeschilderd als slechterikken. Roomse kinderen leerden dat in de protestantse kerk de duivel woonde, dat ze in protestantse kerken wel doopten, maar heel raar, namelijk een hele groep kinderen werd in een zwaai met een kwast besprenkeld. Waardeloos dus. Protestanten kochten niet bij roomsen en roomsen niet bij protestanten. En allemaal op grond van het ‘want anders...’ Terwijl ik me op dit gesprek voorbereidde, schoot me een rel te binnen uit de tijd dat ik nog op de middelbare school was. In 1939 waagde een dominee in Groningen, ds. Coolsma het, om samen met deken Buve een zangavond (psalmen werden er gezongen) te houden in de Der Aakerk. Dat leverde een stroom protesten. Ik heb het boekje gezocht en gevonden, waarin allerlei verslagen, protesten en bijvalsbetuigingen rond die dienst. "Een zwarte dag?" is de titel van het boekje. Een citaat wil ik u niet onthouden; "Rome is als een slang. Er ligt een gevaarlijke uitnodiging naast me om met Roomsche heeren te komen praten. Als u dat doet krijgt u een kopje koffie met koekjes er bij, en de heeren zelfs een sigaar (applaus van de aanwezige anti-betogers). Rome is o zoo vriendelijk. Laat u niet verleiden. Laat u niet betooveren". Er is sindsdien het een en ander veranderd, Er zijn grote gaten gemaakt in de schuttingen. Toch leidt het ‘want’ een hardnekkig bestaan. Ik zou niet graag de suiker in de thee betalen van alle protestanten en katholieken in ons land die beweren dat ze blij zijn met de toenadering en dat ze er veel begrip voor hebben, maar dat ze toch wel van mening zijn, dat we voorzichtig moeten blijven want… En dat "want" bevriest enthousiasme, remt enorm af. "Begrip" is immers kouwe liefde. Mensen willen wel een kijkgaatje in de schutting boren, ze willen ook wel door dat gaatje vriendelijke woorden naar elkaar fluisteren, maar voor de rest is het toch beter niet te ver te gaan, want… Laten we vaststellen dat niemand zonder vooroordelen leeft. Aan uw en mijn oordelen over anderen, over toestanden, gaat een vooroordeel vooraf. Dat is gewoon. Bij nieuwe ervaringen rinkelt meestal wel een belletje, gaat een lampje branden. Het wordt triest wanneer mensen het laten bij dat belletje en dat lampje, wanneer ze blijven steken in dat vooroordeel en het niet toetsen. Dan dreigt het een hardnekkig vooroordeel te worden, waarmee mensen zich
11
aansluiten bij een algemeen heersende opvatting in de groepering waartoe ze zelf behoren. Ik wil nog één gebied noemen, waar de vooroordelen kwistig verstopt zijn als voetangels en klemmen. Zo op het eerste gezicht lijkt het een begaanbaar terrein, maar wee degene die naïef een wandelingetje gaat maken op het terrein van de maatschappelijke dienstverlening. Ik denk daarbij niet alleen aan maatschappelijk werk, maar ook aan gezondheidszorg, aan vrijwillige hulpacties. Alleen al bij het uitspreken van woorden als beroepskracht en vrijwilliger gaan belletjes rinkelen. Overal hoort u het woordje "want", stuit u op schuttingen met hoogstens een kijkgaatje. Als er een terrein is waar gaten in schuttingen moeten worden gemaakt dan wel daar. Maar wat een terreinafbakening, wat een specialistische vooroordelen. Beroepskrachten fronsen hun wenkbrauwen wanneer ze het woord vrijwilliger horen. Dat betekent voor hen: gevaarlijk dilettantisme, mensen die met hun goede bedoelingen brokken maken, omdat ze denken dat ze het wel even kunnen opknappen terwijl ze niet merken wanneer er door de ander noodsignalen naar de samenleving worden uitgezonden. "Professioneel", "specialist", "beroepskracht", woorden die zogenaamde niet professionele, vrijwillige krachten in rep en roer brengen: Beroepsblind zijn die lieden, ongenaakbaar, beperkt, geen oog voor de totale mens, roepen de vrijwilligers. En voor al die uitspreken zijn bewijzen aan te voeren waarmee het eigen gelijk kan worden aangetoond. Maar wat zijn we aan het doen? Steeds meer schuttingen komen er, steeds meer hulporganisaties, steeds meer specialisaties, steeds meer deskundigheid, steeds meer soorten vrijwilligheid. Bijna ieder heeft begrip en staat tegelijk klaar met het want. Ik zwerf veel door helpend Nederland, en merk dat er naast veel prachtige acties mensen tussen wal en schip terecht komen omdat de "helpers" teveel tijd en energie besteden aan het in stand houden van schuttingen. Vaak denk ik: waarom zijn medici zo eenzijdig met zieke mensen bezig. Moeten ze hun kennis en ervaring niet delen met maatschappelijke werkers, met vrijwillige wellfare werkers, met vrijwilligers bij telefonische hulpdiensten enz, om hen te leren hoe ziekten voorkomen kunnen worden, hoe mensen moeten omgaan met zieke medemensen, Ik weet dat er een paar goede pogingen in die richting worden gedaan, maar het gebeurt te weinig, veel te weinig, Dat geldt overigens niet alleen medici. Jammer dat we nu geen tijd meer hebben om praktische voorbeelden te noemen. Ik laat het aan uw fantasie over om te bedenken hoe u in uw eigen omgeving gaten in schuttingen kunt maken en hoe u voor het "want" dat u dan zeker zult horen niet meteen terug zult deinzen. Een ding moet me nog van het hart: ik heb misschien de indruk gegeven dat mensen altijd een vooroordeel hebben tegenover andere mensen. Dan wil ik u wel zeggen dat mensen misschien wel het geraffineerdst zijn in het handhaven van vooroordelen tegenover zichzelf. Want wie heeft er niet een schutting im zichzelf opgetrokken, waarin hij of zij geen gat wil maken ook niet wil laten maken, want..., en dan volgt een goed ge-olied verhaal over opvoeding, jeugd, samenleving, teleurstelling, zonde. Tot slot onze afspraak voor de eerstvolgende ontmoeting: de eerste zondag in mei. 4 mei, half zeven.
12
Radiogesprek 4 mei 1975 DE KIJKER OMDRAAIEN Voor mensen die het niet kunnen laten om in het verleden te wroeten; voor mensen die zich bij alles afvragen of de oorzaak van de problemen misschien ligt bij een tekort aan liefde in hun jeugd, bij de godsdienstige opvattingen van dertig jaar geleden, bij het onderwijs; voor at die gravende, spittende mensen, op zoek naar de oorsprong van hun problemen, heb ik een mooi verhaal. Sara en Rebecca woonden op kamers, boven elkaar, en hadden beiden een boel verdriet. Op zekere dag kwamen ze elkaar tegen op de trap. Ze begrepen elkaar meteen en ze begrepen dat je niet eeuwig je verdriet kunt opkroppen. Sindsdien heeft Rebecca, die een hoger woont, zeventien flesjes op de schoorsteen staan om haar tranen in kwijt te kunnen. leder flesje met een eigen etiket. Op eentje staat „Omdat mijn ouders mij niet hebben laten studeren". Op het tweede staat „Omdat mijn man mij in de steek heeft gelaten". Op het derde staat „Omdat ik zo alleen ben", enzovoort, zeventien flesjes lang. Sara, die één lager woont, heeft sindsdien op de schoorsteen een flesje staan met het etiket: Tranen. Na negen maanden komen ze elkaar weer eens tegen op de trap en zetten natuurlijk hun gesprek voort: „Hoe is het met het verdriet ?" „Het was een heleboel" zegt Sara „Mijn flesje is helemaal vol. Wat een opluchting!" „Mijn zeventien flesjes staan nog droog" zegt Rebecca „Als ik tranen voel opkomen, probeer ik meteen na te gaan waarom ik moet huilen om te weten in welk flesje ik ze zal deponeren. Maar zodra ik het juiste „omdat" en het goede flesje in het oog" heb, is er geen traan meer aan de horizon te bespeuren". U hoort het, Rebecca komt aan het huilen niet toe omdat ze haar handen vol heeft aan het zich van alles afvragen. Ze scharrelt de hele dag in de problemen van haar verdrietig zijn. Ze geeft haar eigen tranen geen kans. Wat is dat toch voor een wonderlijke behoefte om alles te willen inpassen in het waarom - daarom. Mensen rusten niet voordat ze kunnen uitleggen dat dit of dat te danken is aan opvoeding, aan de godsdienst, aan het onderwijs, aan toen en toen. Gaat een huwelijk niet goed, dan zijn de uitleggers direct bij de hand om te verklaren dat zoiets was te verwachten. Uitleggers weten haarfijn uiteen te zetten dat die man en die vrouw at van het begin of niet bij elkaar pasten. Wet wilt U - zeggen ze - een man die veel te weinig liefde heeft ontvangen in zijn jeugd. Verder komt zij uit een zwak-sociaal gezin. Haar vader was alcoholist. Nou, dan ligt het toch voor de hand dat het fout moet gaan. Nog een ander voorbeeld: Er is veel ziekteverzuim de laatste tijd op het bedrijf. Daar zijn verklaringen voor, dat kan worden uitgelegd. Maar betekent uitleggen ook dat mensen het verstaan? Of wijzen de uitleggers alleen maar naar de zondebok, naar schuldigen, naar een doeltreffende regeling. Irriteren daarom veel hulpverleners, of het nu artsen zijn of dominees of maatschappelijk werkers of beroepskeuze adviseurs, of verpleegkundigen, irriteren beroepshelpers omdat ze meestal zo goed weten te verklaren? Net iets te goed, want ze kruipen zelf weg achter hun verklaringen. Ze geven zichzelf niet bloot, ze branden zichzelf niet, ze gaan zelf vrij uit. Het zijn overigens niet alleen de beroepshelpers. Want wie zoekt er niet naar een verklaring wanneer hij hoort van iemand, die een eind aan zijn leven heeft gemaakt; van een ander die in een psychiatrisch ziekenhuis moet worden opgenomen; van nog een ander, wiens kind van huis is weggelopen; van weer een ander, die er met een andere man tussen uit is. Altijd volgen er na dergelijke berichten verklaringen, waarbij iedereen instemmend ja knikt: precies zo zit dat. Wanneer het verdriet, het lijden net iets te dicht bij komt, draaien mensen de kijker om. Een verrekijker dient in de regel om dichtbij te halen wat ver weg is. Maar wanneer U de kijker omdraait, dan ziet U hetzelfde maar omgekeerd in grootte, oneindig klein en ver. U ziet de dingen zoals U vanaf de toren de mensen op straat beneden U ziet: kleine, onpersoonlijke wezens. Wanneer we de kijker omdraaien zien we geen mensen maar de mensheid.
13
Een man die verslaafd is geraakt aan de alcohol wordt een geval van alcoholisme. Een huwelijk dat strandt, wordt een huwelijksprobleem in de moderne samenleving. Een oudere die over zijn/haar vereenzaming vertelt, wordt een typisch voorbeeld van het bejaardenvraagstuk. We kunnen interessante, knap geschreven boeken lezen over stervensbegeleiding. Totdat er in ons eigen leven iemand dood gaat en ons nodig heeft. Ook dan kan een mens blijven uitleggen, ook dan kunnen we de kijker omdraaien. Maar dan maker we onszelf het verdriet onmogelijk en vooral de nabijheid, het samenzijn, het aan elkaar toekomen, het onbegrijpelijke, het verstaan, het waarom. Aankomende leerling-verpleegsters kunnen zich vaak ergeren aan de al te zakelijke houding van oudere collega’s. Ze krijgen te horen dat je er zelf onderdoorgaat wanneer je stil blijft staan bij de zorgen en de angst van de zieke mens. Oudere verpleegkundigen weten hun uit te leggen dat ze dus beter de kijker kunnen omdraaien om een ziek mens als patiënt te gaan zien. Zo kan alles worden vervaagd en ontmenselijkt. Maar wat willen we toch met die verklaringen? Moeten we de kijker wel omdraaien, gaan we er onderdoor als we het niet doen? Dorothee Sölle las een boek van Nadesjda Mandeistam. De man van Nadesjda was - hij was namelijk overleden - een Russische schrijver. Hij was ook een jood en dat betekent in het rusland van vandaag een tweederangs burger, een getekende, staatsgevaarlijk. De dichter Mandeistam weet dat hij iedere dag gearresteerd kan worden. Zijn vrienden weten dat ook. Ze gaan aan zichzelf denken. Ze draaien de kijker om en maken van hun vriend Mandeistam een triest geval. Dorothee Sölle dacht aan die dichter, aan zijn vrienden toen ze schreef: De dichter reeds lang met argwaan bespied heeft vrienden De eerste legt driemaal de telefoon neer als de getekende hem opbelt De tweede stuurt zijn vrouw om te vragen hoe het gaat zelf is hij helaas op reis De derde wordt spion hij heeft een betere woning nodig Toen de auto kwam om hem weg te halen lagen drie goede buren juist te slapen. Verloochenen, verraden, verlaten en slapen het oude verhaal van de vriendschap vergeet niet voor zulke vrienden is Christus gestorven. Als dit echt het oude verhaal is van wat mensen voor elkaar over hebben op momenten, wanneer ze door de ander zelf grote risico’s gaan lopen, wanneer ze zich daardoor bedreigd gaan voelen, wanneer mensen dan zelfs hun beste vrienden laten vallen en verraden, wet willen we dan nog langer. Waar praten we dan nog verder over met al dat dierbare geredeneer over hulpverlening, over aandacht voor elkaar. Herdenken van doden, van gevallenen, waarom dan, waarvoor ? Betekend herdenken dat mensen de kijker omdraaien en dat ze van verraden, verlaten mode-mensen monumenten maken, waarnaar ze plechtig kijken en waarbij ze redevoeringen houden? Terwijl dat wrede spel van verraad intussen rustig wordt voort gespeeld: berichten over het martelen van politieke gevangenen zijn immers niet van de lucht. En wat denkt U van de mensen die van het kastje naar de muur worden gestuurd in ons eigen land; die alleen maar vakkundig worden geholpen, verpleegd en opgeleid. Wat denkt U van een samenleving waarin de bureaumentaliteit om zich heen grijpt als een besmettelijke ziekte. Dorothee Sölle zegt: Verloochenen, verraden, verlaten en slapen het oude verhaal van de vriendschap vergeet niet voor zulke vrienden is Christus gestorven.
14
Wat denkt U bij de twee laatste regels: vergeet niet voor zulke vrienden is Christus gestorven. Jezus werd vlak voor zijn kruisdood door zelfs zijn trouwste discipelen in de steek gelaten, verraden, verloochend. Ze draaiden hun kijker om en zagen in Hem alleen nog een mislukking, een trieste teleurstelling. Nog eens, wat denkt U bij de regels van Dorothee Sölle: een mooie gedachte, een goedbedoelde, stichtelijke dooddoener, waar je in de praktijk niks mee kunt beginnen? U hebt al te vaak dergelijke goedkope stichtelijkheden gehoord, waar sommige mensen blijkbaar genoegen mee nemen, maar U niet. U bent niet van plan op een dergelijke goedkope manier doden te herdenken, bevrijding te vieren. Zoiets geeft U een bittere smaak in de mond. Wanneer U zegt dat U niet van christelijke zoete koek houdt, ben ik Uw man. Geef mijn portie maar aan Fikkie. Maar nu moet ik kwijt dat Dorothee Sölle perse geen stichtelijke draai wil geven aan gedachten over mensen die hun vriend op het meest kritieke moment laten vallen. Jezus praat niets goed, verzoet niets met Zijn dood. Hij gaat kapot aan het verraad. En, Hij gaat door. Hij komt erop terug, ook bij zijn eigen ontrouwe vrienden. En wanneer Hij daarop terug komt, betekent dat een ontzettende schaamte bij die vrienden en tegelijk ontdekken ze hoe dicht Jezus bij hen is gebleven. Nieuwe kansen krijgen ze door Hem. Ze ontvangen nieuwe verantwoordelijkheid. Ze zouden willen vergeten. Maar dat lukt hun niet, want vergeten dekt het verleden toe, verdringt. Vergeven haalt het verleden dichtbij om juist in die schokkende ontdekking nieuwe mogelijkheden te laten vinden. Zo is God. Een man, die een vreselijke honger heeft zonder ook maar een cent op zak te hebben, ziet overal iets in dat hem aan eten doet denken. Voor hem betekent een stad, een dorp, een straat niets anders dan restaurants, levensmiddelenwinkels, bakkers met vaag wat huizen er omheen. Ziet hij mensen naar huis gaan, dan denkt hij: die gaan straks lekker eten. Spelende kinderen: direct roept hun moeder hen om te komen eten. Zijn honger bepaalt alles wat hij ziet en hoort. God wil in ons leven een even grote honger wekken naar dat verhaal, waarin geen enkel mens behandeld wordt als nummer, als materiaal. Vrijheid is Bevrijding van egoïsme, van veroordelingen, honger om in te gaan op de roep van de ander. Wel denken: wat meet ik ermee, waar begin ik aan, waar blijf ik, ik ga er zelf onder door. Wat heeft het voor zin, het wordt toch weer een teleurstelling. Denk dat en bedenk tegelijk: maar wat bezielde Jezus dan toch, waarom blijft Zijn verhaal zo levensecht in mijn gedachten terugkeren. Nu ook weer. De honger wordt niet zo maar bij U en bij mij gewekt. Het zit niet in veel praten over God, over bijbel en kerk. Dat is zelfs verdacht. Goddelijke liefde blijkt veel meer uit de manier waarop mensen over andere mensen, over aardse dingen praten. Is dat goedkoop of hoopvol. Halen ze hen dichtbij of draaien ze de kijker om. Doen ze aan vrijheid bij wijze van liefhebberij of hebben ze honger naar vrijheid. Rest mij een afspraak met U te maken voor de eerste zondag in juni: 1 juni, half zeven.
15
Radiogesprek 1 juni 1975 GEWOON In een inrichting die 't midden hield tussen een rustoord voor overspannen mensen en een verpleeghuis, werd onderzocht welke helpende gesprekken het beste resultaat afwierpen. Het eindresultaat was nogal verrassend. Door rustende mensen en door patiënten werd de meeste hulp gevonden in de gesprekken met de tuinzuster. Deze oude, kromgewerkte religieuze met ruwe, verweerde handen was dag - in dag - uit in de tuin met bloemen en planten bezig. De mensen die door de tuin wandelden knoopten vaak een gesprekje met haar aan. Ze werkte intussen door, luisterde echter intensief en had voor iedereen een vriendelijk en opbeurend woord. Dat woord kwam regelrecht uit haar hart en uit haar bewogenheid ten aanzien van mensen met leed en problemen. Zij bood nooit „de oplossing", maar bevrijdde de anderen van de last van de problemen, zodat deze weer een beetje moed kregen om er zelf aan te werken. Persoonlijke aandacht, oprecht, zonder pretenties. 't Ligt allemaal zo voor de hand, dat 't bijna banaal is zoiets op te merken. En tegelijk vertel ik U niets nieuws wanneer ik zeg dat zoiets gewoons als ongewoon wordt ervaren. Waarom moest die man me anders zo nadrukkelijk vertellen dat hij zo blij is met zijn ervaring van eergisteren. „Ik moest voor 't eerst van mijn leven naar de chirurg. Ik wist dat die chirurg tot ver in de omtrek de naam heeft een bijzonder knap medicus te zijn. Ik was erg nerveus. Maar hij stelde me helemaal op mijn gemak. Hij deed niet geheimzinnig - gewichtig. Hij overlegde zelfs met me, toonde belangstelling voor mijn werk, vertelde iets over zichzelf, over zijn gezin. Het viel me op dat hij zo gewoon deed". Blijkbaar wordt gewoon als ongewoon ervaren. Gek eigenlijk, want als er iets is waar we met elkaar om zitten te springen dan is dat wel gewoon - menselijke belangstelling. Ik ga nog even door met mijn lofzang op het gewone. 't Is alweer een paar jaren geleden, dat er iemand bij me was die me een verdrietige ervaring kwam vertellen. „Toen ik naar 't station terugwandelde - schreef ze me later in een brief - was ik aan de ene kant blij dat ik alles verteld had, aan de andere kant voelde ik me verdrietig. Ik moest twintig minuten wachten op de trein. Iemand van de PTT, die voor zijn werk op dezelfde trein stond te wachten, begon opeens tegen me te praten. Nu houd ik daar niet zo van. Maar de man had iets vriendelijks. Ik heb zo'n idee dat hij mijn verdriet aanvoelde. 't Was niks bijzonders wat hij me vertelde. Hij had 't over z'n kleinzoon, over zijn werk. Hij informeerde zonder opdringerig - nieuwsgierig te zijn. Toen de trein wegreed, wuifde hij. ik weet niet hoe hij heet. Hij weet 't niet van mij. Hij zal niet hebben beseft hoe goed me dat praten heeft gedaan. Waarschijnlijk omdat 't allemaal zo gewoon oprecht was. Iemand (Marcel) schreef: Als iemand werkelijk laat voelen, dat hij aanwezig is voor je, dan kan het zijn alsof je innerlijk wordt herboren, alsof je aan jezelf wordt geopenbaard. Dat heeft tot gevolg dat je meer volledig jezelf wordt dan je zou zijn wanneer je niet aan deze kracht werd blootgesteld. Wat mensen toch bezielt om voortdurend dat masker op te zetten, om gewichtig te blijven doen? 't Is gewoon een opluchting wanneer je bij 't luisteren en 't kijken naar vraaggesprekken op radio en televisie tegen jezelf kunt zeggen: hè hè, eindelijk een, die niets probeert op te houden, die niet iets anders probeert te lijken, maar die gewoon zichzelf is. Wat me 't meest dwars zit is, dat mensen door godsdienst zo ongewoon gaan doen, zo onecht. Ze willen onder de dwang van hun godsdienst iets lijken: bijvoorbeeld blij, of zeker van hun geloof, of flink onder alle omstandigheden. Ook in kerkdiensten is teveel gewichtigdoenerij. Natuurlijk begrijp ik best dat we in een kerk terug vinden wat zich overal in de samenleving afspeelt. Maar waarom zoveel grote „woorden", waarom dat krampachtig
16
plechtige. Mensen komen toch niet bij elkaar om naast en achter elkaar te gaan zitten als bezoekers van de bioscoop, die voor de film komen en niet voor elkaar. Toch lijkt 't daar verdacht veel op. Daarom ben ik nogal gelukkig met een ervaring van een paar maanden geleden. Ik moest in de Zaanstreek een dienst leiden. De koster wees me naar een deur opzij. Daar was de zogenaamde consistorie. Meestal tref ik daar dan een aantal mannen en vrouwen die zich voorstellen als ouderling en diaken. Die staan daar tien minuten te wachten totdat de dienst begint. Ze doen vaak denken aan bestuursleden, die duidelijk laten merken dat ze meer zijn dan de gewone leden. Bestuursleden lopen en staan immers erg veel voordat een vergadering begint. Ze laten zich zien. Kerkenraadsleden laten zich vooraf niet zien. Die komen pas tevoorschijn als iedereen zit. Maar aldus niet in de kerk waar ik moest zijn. Ik keek om 't hoekje van de deur, de kerk binnen en zag dat daar bijna niemand zat. 't Was een enorm geroezemoes. Mensen begroetten elkaar, maakten een praatje, overlegden, spraken af, stonden bij een bord met allerlei mededelingen. Net een plein, waar mensen elkaar tegenkomen. Ik dacht: dat is de bedoeling, gewoon elkaar ontmoeten. Geen gewichtig spelletje „kerkdienstje spelen". Geen opvallende bestuursleden in aparte banken. Gewoon-doen blijkt erg moeilijk. Gewoon zeggen wat ik meen. „Gewoon" dat is niet dat nadrukkelijk eerlijke ten koste van de waarheid. Er zijn namelijk mensen die hun gewoon zijn zó nadrukkelijk willen bewijzen dat het niet gewoon meer is. Daarin is geen plaats voor de ander. Gewoon gewoon-zijn maakt ruimte. Ik zei zojuist, dat 't me zo dwars zit dat godsdienst 't veel mensen blijkbaar onmogelijk maakt gewoon mens te zijn. Dat is des te meer vreemd omdat Jezus zich verzette tegen dat ongewoon-doen. Wanneer Hij een teken deed, dan wilds Hij geen bewijs leveren van het ongewone. Integendeel, Hij wilde mensen juist door al die gewichtigdoenerij het laten kijken. Een blindgeborene was niet langer een typisch voorbeeld van ongewone zondigheid, maar een gewoon mens als alle andere. Vrouwen en kinderen niet langer ongewone schepselen van wat lagere rang, maar gewone, gelijkwaardige medemensen. Steeds weer probeerden mensen ook met godsdienstige argumenten aan te geven dat de ene mens meer zou zijn dan de ander. In de bijbel staat duidelijk dat of iemand nu jood is of Griek, man of vrouw, vrije of slaaf, dat hij/zij diezelfde mens is, die Jezus is geweest. Mensen kunnen er wat van maken. Van het gebed bijvoorbeeld. Wat een grote woorden, wat een ongewone toespraken tot de verre God. lk las: God zit niet op een troon van chroom en nikkel, soms zit hij in een pereboom en merelt; soms staat hij op zijn hoofd in een klein kind (Bertus Aafjes) Dat is waar. Toch is dit me nog te romantisch, te on-gewoon. God laat zich vooral vinden in dat wat voigens de meeste mensen al te gewoon is, waar een enkele religieuze smaak meer aan zit. De merel, een spelend kind, ja die kunnen ontroeren, eventueel ook religieus ontroeren. Maar oninteressante mensen, demente bejaarden, hongerige mensen in de Sahel landen, waarvan 't televisiebeeld soms bijna gaat vervelen… Wanneer God nu in dat al te gewone, waar mensen niks mee kunnen beginnen, wanneer God nu eens in die uitzichtsloze vragen gezocht wil worden. Is dat niet al te gewoon? Biddende mensen lijken nogal eens op mensen die 't gewone !even achter zich willen laten, die halverwege de hemel proberen op te stijgen. Ze gebruiken daarvoor een andere verheven taal. We leren gelukkig weer dat bidden betekent: gewoon worden; gewichtigdoenerij laten vallen, niet verbloemen, niet generaliseren, niet de eeuwige zondaar uithangen, maar namen noemen, elkaar aanspreken op de belofte, op de hoop.
17
Afspraken maken. Bidden is zó gewoon in de bijbel, dat er aanvankelijk in Israël geen woord voor bidden bestond. Bidden was roepen, juichen, lachen, huilen, schelden, smeken. Vaste riten en plaatsen, strikt voorgeschreven gebedstijden zijn er nauwelijks; alles mag. Er is geen gebedstaal, sacraal en verheven; bidden kan in alle standen en met iedere stem. Bidden is vooral bevrijdend, ruimte scheppend. Je kunt je hart luchten, je kunt spontaan zijn, fel, opstandig en kapot van verdriet. Dat is wat anders dan die stadhuistaal en vaak geijkte vragen. In een oud joods verhaal wordt verteld van de grote rabbi Israël. Wanneer zijn volk 't erg moeilijk had, ging hij op een bepaalde plaats in 't woud mediteren. Hij ontstak dan een vuur, bad een bepaald gebed en 't wonder voltrok zich: het onheil werd afgewend. Toen zijn leerling, later, om dezelfde reden tussenkomst van de hemel nodig had, ging deze naar dezelfde plaats in 't woud en sprak: Heer van het heelal, hoor mij aan. Ik weet niet hoe ik een vuur moet maken maar ik kan wel het gebed opzeggen. En het wonder voltrok zich. Nog later ging een andere rabbi naar het woud om zijn volk te redden en sprak: Ik weet niet hoe ik een vuur moet ontsteken. Ik ken het gebed niet, maar ik weet de plaats en dat moet voldoende zijn. En dat was voldoende: ook hier voltrok zich het wonder. Daarna was 't de beurt van rabbi Israël van Rizhin om het onheil dat dreigde of te wenden. In zijn stoel gezeten vouwde hij zijn handen voor zijn gezicht en sprak tot God: ik kan geen vuur ontsteken, ik ken het gebed niet en ik kan zelfs de plaats van het woud niet vinden. Al wat ik doen kan is U dit verhaal vertellen. Dat moet voldoende zijn. En het was voldoende. Voldoende is 't altijd weer wanneer een mens gewoon zichzelf is. Ik zeg dat nu wel zo simpel, alsof het van zelfsprekend is. Gewoon zijn is niet zo vanzelfsprekend. Dan zou iedereen 't wel doen. Wie wil niet zichzelf zijn. Maar mensen geloven nog altijd in de algemeen aanvaarde leugen, dat ze zich beter niet bloot kunnen geven. Wie heeft niet nog altijd 'n ervaring, dat andere er misbruik van maakten toen hij probeerde gewoon zichzelf te zijn. Ik deed eens een beroep op mensen, waarvan ik tijdens mijn telefoongesprek met hem pas merkte dat ze op dat bewuste moment een groot verdriet hadden. Twee dagen voordat ik hen belde hadden ze namelijk hun dochter van 16 begraven. Toen ik dat hoorde, wilde ik me direct terugtrekken. Ik vond dat ik hen met rust moest laten. Maar ze gaven me geen kans. Ze wilden dat ik mijn beroep op hen handhaafde; ze wilden dat bezoek brengen aan iemand die zich wanhopig voelde. Later vertelden ze me, dat ze door dat telefoontje beseften dat ze juist in hun verdriet gewoon mee bleven doen. Is dat misschien 't geheim van dit leven, dat we elkaar gewoon nodig hebben en dat we elkaar dat ook gewoon laten merken. Wanneer we dat geheim loslaten, overwoekert 't onkruid van gewichtigdoenerij onze samenleving. Tot slot: in juli komt 't radiogesprek te vervallen. Dit betekent niet dat we ons bij dezen onbereikbaar verklaren. Integendeel. U kunt blijven schrijven en bellen. Alleen geen radiogesprek in juli. Op de eerste zondag in augustus: 3 augustus hoop ik U om half zeven weer te ontmoeten.
18
Radiogesprek 3 augustus 1975 VOORKEUR Aandachttrekken schijnt de mens aangeboren. We beginnen er tenminste al vroeg mee. Kleine kinderen hebben de techniek van het aandachttrekken direct onder de knie. De ene mens past geraffineerde methoden toe, de ander houdt meer van brutale vormen. Er zijn er die indruk proberen te maken door luidruchtig snuivend te vertellen dat ze nergens toe komen, geen tijd hebben, terwijl de ander een dieet of een handicap uitspeelt en weer een ander de net iets te flinke persoon uithangt. Vanwaar die levenslange aandachttrekkerij? Mensen zijn duidelijk bang dat ze anders over het hoofd worden gezien, vergeten. En toch worden er mensen over het hoofd gezien, vaak met hun eigen medewerking. Een man werd voor een hartinfarct in het ziekenhuis opgenomen. Voor zo'n patiënt een plotselinge, zeer ingrijpende gebeurtenis. Maar hij werd omringd met de beste zorgen die er zijn. Zijn echtgenote onderging het als een plotselinge catastrofe. Terwijl de infusen werden aangelegd, injecties klaargemaakt, alle medische apparatuur aan het bed van de patiënt stond en de arts alle aandacht voor hem had, zat zijn vrouw in angst en onzekerheid op de gang te wachten. Een schoonmaker, die kort na een kritieke situatie van een van de patiënten de zaal kwam bijvegen, zei tegen een andere patiënt: die man was er niet best aan toe, maar ik denk dat die arme vrouw, die daar op de gang zit, het nog slechter heeft dan hij. Maar wie let op haar? Ik denk aan een ander voorval. Het gebeurde op Rijksweg 1, ter hoogte van Eemnes. Een jongen van 9 jaar werd bij het plotseling uitstappen uit de auto door een bromfiets gegrepen. Twintig minuten daarna stierf hij, terwijl hij nog op het fietspad lag. Politie, wegenwacht, verplegers van de geneeskundige dienst waren bezig met het oproepen van een dokter, met het kereltje, met het opstellen van proces verbaal. Een paar meter daarvandaan stond de radeloze vader. Toen de ziekenauto met zijn kind wegreed, mompelde hij voor zich uit: wat gaan ze nu met hem doen. Het was duidelijk dat de anderen niet goed raad wisten met die vader. Wat moet je zeggen tegen een man, die een uurtje daarvoor tegen zijn vrouw had gezegd: we gaan een klein tochtje maken. Tegen vier uur zijn we terug. En nu opeens, is zijn kind dood. Wat zeg je tegen die vader? De aanwezigen deden allemaal iets wat gedaan kon worden. Maar ze lieten de man staan, aan wie niets gedaan kon worden. Eerst de vrouw van de man die opgenomen werd voor een hartinfarct. Ze zat op de gang te wachten. De artsen die haar passeerden knikten vriendelijk, maar verder zat ze doodalleen in een afschuwelijke spanning. Wat moet je tegen zo'n vrouw zeggen zonder goedkoop te zijn. Wat moet je tegen die vader zeggen, die zijn kind vlak voor zich ziet sterven? Worden misschien die mensen over het hoofd gezien, die vragen oproepen waar de anderen geen antwoord voor weten. Eenvoudigweg omdat er geen antwoord voor bestaat. Doen mensen daarom of ze hen niet zien, omdat ze machteloos maken, omdat ze in de grootste verlegenheid brengen: wat moet ik daaraan doen, wat moet ik zeggen? Ik denk nu aan het echtpaar waarvan de man (het zou evengoed de vrouw kunnen zijn) na twintig jaar vertelt dat hij homofiel is. Hij kan en wil zijn gevoelens niet langer verbergen. In de regel brengt zo'n bekentenis nogal wat paniek te weeg. Begrijpelijk. Ze besluiten, hoe dan ook, samen hun weg te zoeken dwars door het conflict heen. Maar wat zie ik dan vaak gebeuren? De homofiele partner krijgt volop de aandacht die hij nodig heeft. Ook van zijn vrouw. Zij is vol begrip, wil hem niet in de weg staan. Wel moet ze gevoelens bij zichzelf onderdrukken, gevoelens van woede, van teleurstelling, van haat zelfs. Ze schaamt zich daarvoor, wil niet dat hij het merkt.
19
Ze vindt dat hij het al moeilijk genoeg heeft, dat haar moeilijkheden er niet toe doen. Ze wil alleen maar denken en praten over de vraag hoe haar houding moet zijn tegenover haar man, tegenover zijn vriend. Ze cijfert zichzelf weg. Ze wil niet de indruk wekken dat ze aan zichzelf denkt. Ze durft niet de aandacht vragen die ze zelf nodig heeft. En blijkbaar gaan de mensen in haar naaste omgeving daarmee akkoord. Helaas ook nogal eens de zgn. beroepshelpers. Hoe komt het dat mensen liever hier helpen dan daar. Hoe komt het dat de een alle aandacht ontvangt en een ander over het hoofd wordt gezien. En hoe komt het dat mensen niet de moed of de wil opbrengen om die aandacht te vragen, die ze zelf nodig hebben? Hoe langer ik hierover nadenk, hoe meer voorbeelden. Er is in allerlei situaties sprake van een duidelijke voorkeur. Gaan die mensen voor, die aan de helpers een soort voldoening geven? Aan een hartinfarct kan gewerkt worden, voor een verkeersslachtoffer valt veel te regelen. Maar die radeloze familieleden terzijde, wat valt daaraan te doen. Tijdens gesprekken over pedofiele mannen en vrouwen - pedofiel wordt die mens genoemd die zich in zijn diepste gevoelens van liefde zowel geestelijk als lichamelijk aangetrokken voelt tot het kind - tijdens gesprekken over de pedofiel, gaat het altijd over het kind. Opmerkingen worden gemaakt als: het kind wordt bedreigd, geschaad, geremd in zijn/haar ontwikkeling. Het kind moet beschermd worden. Maar wie is bereid de aandacht te geven die de pedofiel nodig heeft. Ja, hij/zij kan rekenen op het oordeel, voordat er naar hem/haar is geluisterd. Velen schijnen alles van een pedofiel te weten zonder hem te kennen. Waarom slaan mensen de pedofiel zonder meer over? Alweer, omdat er dan alleen maar gevoelens van machteloosheid, verwarring, bedreiging worden opgeroepen. En dus schijnt het maar beter dergelijke mensen dood te zwijgen. Tellen mensen alleen mee voor zover de anderen raad met hen weten? Nog een voorbeeld: zo nu en dan kunt U in de krant een bericht lezen over een alleenwonende man (of vrouw) die dood in zijn woning werd aangetroffen. Soms staat er bij vermeld dat de man/vrouw al veertien dagen.dood in een stoel heeft gezeten. Niemand heeft er ook maar iets van gemerkt. Hoe is zo iets mogelijk? Meestal wordt zo'n bericht weer als het bewijs gezien dat mensen zich niets van elkaar aantrekken. Maar verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat dat nogal meevalt. Iemand heeft de bewuste kontakten ingedeeld in a. ceremonieel gedrag. Daartoe rekent hij het elkaar groeten, het meeleven met begrafenissen, trouwerijen. En dan blijkt dat het groeten van buren vrij algemeen is. Ook in de stad. In een onderzoek vertelt 14% dat ze niet iedereen groeten, die volgens hun opvatting tot de buren gerekend kan worden. Naast het ceremoniële gedrag, wordt bijvoorbeeld de solidariteitshandeling genoemd. Daartoe rekent men bijvoorbeeld het over en weer lenen, hulp bij ziekte, boodschappen doen voor elkaar. 60% van de ondervraagden is bijvoorbeeld bereid boodschappen voor de buren aan te nemen en 65% is bereid te helpen bij ziekte. Als derde (c) komt dan de vriendschappelijke omgang. Daarvan zijn velen niet zo gediend. Al met al valt het nogal mee met de contacten in woonwijken. Toch blijkt dat bepaalde personen daarbuiten vallen. Denk aan het bericht van de overleden man. Natuurlijk moeten we niet generaliseren. Iedereen zal wel een ervaring hebben die anders is dan die ik U nu vertel. Toch bleek dat in de buurt die vrouwen (dit onderzoek betrof namelijk alleen vrouwen) uit de boot vielen, van wie mag worden aangenomen, dat velen van hen juist die buurthulp nodig zouden kunnen hebben, namelijk de buitenhuiswerkende, de niet -gehuwde en de hoogbejaarde vrouwen. Juist die groepen ontvingen weinig hulp en onderhielden weinig contact in de eigen buurt. Men neemt aan dat dit hierdoor komt omdat de zogenaamde ruil-relatie ontbreekt. Hulp geven aan mensen die niets gelijkwaardigs terug kunnen doen, in
20
welke vorm dan ook, is blijkbaar weinig interessant. Contact onderhouden met mensen die van zichzelf niets te bieden hebben wat voor de buren dat contact de moeite waard maakt, is evenmin interessant. Een weduwe die in de eerste tijd na het overlijden van haar man midden in het verwerken van haar eigen verdriet zit, merkt dat het aantal kennissen terugloopt. Ze heeft dan niets te bieden. De wederkerigheid komt in gevaar. De ruilrelatie beïnvloedt niet alleen het gedrag van degene die hulp geeft, maar waarschijnlijk nog meer dat van de"hulp-behoevende". Deze durft geen hulp te ontvangen, laat staan te vragen, als hij niet iets gelijkwaardigs terug kan geven. Wanneer er geen sprake is van "voor wat, hoort wat" wordt het menselijk verkeer verstoord. Omdat ik de resultaten van het onderzoek interessant vind, geef ik ze U door. Waarschijnlijk dan van de man die 14 dagen dood in zijn stoel zit zonder dat iemand het merkt, gezegd worden dat hij behoorde tot de mensen die moeilijk aandacht vragen omdat ze volgens zichzelf en misschien ook volgens de anderen, zelf niets hebben te bieden. De man voelde zich teveel, overbodig. Moeten we nu tegen elkaar zeggen dat we zoiets voor lief moeten nemen dat er blijkbaar altijd weer mensen tussen wal en schip terecht komen, dat er blijkbaar altijd omstandigheden zullen zijn waarin de ene mens voorrang krijgt ten koste van de ander? We praten nu steeds over de betekenis van een ruilrelatie. Maar als er nu mensen zijn die niets hebben te geven en alleen maar schijnen te ontvangen? En als er mensen zijn die U en mij alleen maar machteloos maken, zodat we het gevoel krijgen dat we niets kunnen doen. Ze maken dat we met lege handen staan en dat ieder woord, ook ieder vroom woord, teveel is Of te goedkoop. Het is de moeite waard te lezen hoe Jezus in een gelijkenis vertelt dat een rijke man wil dat zijn feestzaal stampvol wordt van mensen die niets hebben te bieden. Het zijn, maatschappelijk gezien, nietsnutten. Die mensen sputteren zelf ook tegen, want ze vinden het een belachelijk idee dat ze welkom zouden zijn. Maar de dienaren van die rijke man blijven hen dringend uitnodigen. Ze zeggen "onze heer wil dat U komt zoals U bent. En onze heer weet wat hij wil. Laat zijn wil voor U voldoende zijn. Dit verhaal van Jezus geeft te denken. Als het gevoel van machteloosheid nu eens een uitnodiging betekent om op in te gaan, in plaats van voor weg te lopen. Als we nu met elkaar ontdekken dat het ‘voor wat hoort wat’ principe blijkbaar mensen uitschakelt omdat ze daardoor volgens zichzelf of volgens anderen niet beantwoorden; als we dat nu ontdekken, kan dat geen sein betekenen om scherper om ons heen te zien en ook om nauwkeuriger op onszelf te letten wanneer we de begrijpelijke behoefte hebben te doen alsof iemand lucht voor ons is. Als het nu eens nodig is samen machteloos te zijn - niet de ander doodalleen te laten in de machteloosheid - maar dichtbij elkaar te zijn zonder een oplossing te weten, sprakeloos, omdat woorden niets zeggen. Als we elkaar nu eens niets hebben te bieden en als we elkaar toch zien staan, en niet links laten liggen.... Tot slot onze afspraak voor het gesprek in september: als altijd de eerste zondag: 7 september half zeven.
21
Radiogesprek 7 september 1975 SCHEIDEN Het was een zomerse juniavond. In de trein die op het punt stond te vertrekken zaten weinig mensen. Een oude man en een jongetje hingen uit het raam en praatten met een vrouw, waarschijnlijk de moeder van het jochie, die op het perron stond. Toen de trein vertrok bleef ze naar hen zwaaien tot ze niets meer zag. Op dat moment begon ze te huilen. Ik zag haar snikkend het station verlaten. Waarom ik me dat moment herinner, weet ik niet. Het gebeurde tijdens een vakantie. Op doorreis logeerden we een nacht in een Frans plaatsje aan de voet van de Mont Blanc. Ik houd ervan op stations rond te dwalen. Een afwijking, die ik al vanaf mijn jeugd heb en waarschijnlijk niet meer kwijt zal raken. Overigens had ik hetzelfde kunnen beleven op het station van Delfzijl of van Vlissingen. Afscheid nemen is overal iets verdrietigs. En wie bewust leeft, zal ervaren dat scheiden, afscheid nemen tot het leven behoort en zelfs een alledaags gebeuren is. Toch blijft de mens zich daartegen verzetten. Want wie neemt er met plezier afscheid van een opvatting, een idee, waarin hij altijd heeft geloofd. De opvatting bijvoorbeeld van een gelukkig, harmonisch huwelijk, van een durende gezondheid, van een geloofsvertrouwen, van hechte vriendschap, een succesvolle loopbaan. Hoeveel mensen hebben niet gezegd: over twee jaar ga ik met pensioen. Dan kom ik eindelijk toe aan dat waar ik al jaren naar heb uitgekeken. En dan is het er. - schreef iemand me een paar weken geleden voor sommigen mooi, omdat ze nu nog met echtgenote misschien veel jaren van de vrijheid kunnen genieten. Voor anderen moeilijk omdat nu de eenzaamheid kan beginnen. Ik verloor mijn school, mijn leerlingen, mijn collega's, mijn mededocenten. Poes en ik bleven over. Ik dreigde om te komen in de leegte die na mijn afscheid ontstond. Nee, laat niemand zeggen, dat scheiden gemakkelijk is. Het gaat niet om een eenvoudig overstapje. Een mens heeft zich nu eenmaal een voorstelling gemaakt van een toekomst op grond va allerlei ervaringen, verwachtingen. Opeens moet er afscheid worden genomen van die voorstelling. Dat gaat niet zo maar. Ik denk aan een ander. Opgegroeid in een christelijk gezin, ging hij in diezelfde lijn verder. Hij werd, wat men noemt, een meelevend lid van de kerk. De opvattingen van zijn ouders over zondagsviering, over christelijke politiek, over bijbel kon hij niet delen. Hij was kritischer, maar beslist niet onverschillig. De laatste twee jaar heeft hij evenwel het gevoel dat alles wankelt. Naar de kerk gaat hij niet meer. Het staat hem tegen: de tijdloze preken, dat vrijblijvende, dat ongevaarlijke. Kerkgangers irriteren hem. Tegelijk voelt hij zich onzeker. Het is alsof hij alles kwijt raakt, waar hij vroeger gelukkig mee was. Hij kan niet meer bidden als vroeger. Er kunnen weken voorbijgaan waarin hij niet bidt. Het doet hem eigenlijk ook niet zo veel. Zijn ouders zijn al enkele jaren geleden gestorven. Wanneer hij aan hen denkt voelt hij zich schuldig. Tegelijk weet hij dat 't onzinnig is. Hij is nu veertig. Mag hij zijn eigen verantwoordelijkheid dragen. Een tijd geleden bracht hij een bezoek aan zijn getrouwde zuster. Zij woont in hun geboorteplaats. Wanneer hij bij haar logeert, is het alsof de tijd stil is blijven staan. Op een avond zei zij tegen hem: het gaat fout met je. Als vader en moeder het eens wisten hoe jij bezig bent je geloof te verliezen. Die opmerking kwam hard aan. Hij heeft het gevoel dat ze gelijk heeft. Misschien is hij wel bezig zijn geloof te verliezen. Hoewel.... Tegelijk weet hij geen raad met haar adviezen: je moet weer naar de kerk gaan; lees in je bijbel; bid. Dan zul je vanzelf merken dat het weer goed komt. Haar opmerkingen klonken als bevelen. Ze wenste niet met hem mee te leven in zijn twijfel, dat liet ze duidelijk merken. Ze wees hem terug met haar advies. Terug naar
22
dat oude, vertrouwde. Meer had ze hem niet te vertellen. Hij had maar te doen wat ze hem voorschreef. Zo kunnen mensen elkaar met hun adviezen dwingen weer in de pas te lopen. De ene mens kan het de andere - juist door het geven van een advies bijzonder moeilijk maken afscheid te nemen en te veranderen. Wanneer iemand op het punt staat het vertrouwde beeld los te laten, kan hij erop rekenen dat het adviezen gaat regenen: weet je wat jij moet doen? En dan volgens de raadgevingen: je moet gaan scheiden; je moet die vent van je het huis uit trappen? Je moet een lieve man zoeken en gaan trouwen; U moet naar een bejaardentehuis; je moet lid worden van dit of van dat. Cri Stellweg vertelt in haar boek "Deze aarde verlaten" hoe ze haar doodzieke broer uit het ziekenhuis bij haar thuis laat komen om in een huiselijke omgeving te sterven. Haar broer heeft blijkbaar wel eens gesproken over vrijwillige euthanasie. Iemand zegt tegen Cri: - En? Hebben jullie het nog over zijn plan voor euthanasie gehad? Wanneer Cri aarzelt met haar antwoord, valt de ander uit: Ja, hoor ‘es hier, je moet me niet kwalijk nemen, maar ik vind dat toch wel vreemd. Eerst hemel en aarde bewegen om mogelijkheden voor euthanasie en nou is het zover en nou praat ‘ie nergens meer over? Hij heeft duidelijk en herhaaldelijk gezegd: ik wil uitstappen wanneer ik dat wil. Als er geen enkele hoop meer is. wens ik het recht te hebben om te zeggen: Ik Ga. Ik hoor het nog. Hij zei 't hier, in deze kamer. En nou is er dan geen hoop meer en nou hoor je 'm er niet meer over. Deze vrouw, dat is duidelijk, wil zekerheid, wenst maatregelen. Wat bezielt mensen om met hun adviezen binnen te dringen in het leven van anderen, om daar de wet te komen voorschrijven? Hoe komt het dat ze blind zijn voor het proces van afscheid nemen? Begrijpen ze dan niet hoe moeilijk ze het de ander maken - juist door hun adviezen - om hun weg te vervolgen, om hun afscheid tot het einde toe te beleven? Ik denk nu aan een vrouw die me belde. Ze was 34 jaar toen haar man plotseling stierf. Ze bleef alleen achter met twee kinderen. In het begin had ze veel aan familieleden en een paar vriendinnen. Die begrepen toen best dat ze tijd nodig had haar weg te vinden. Dat is nu ruim twee jaar geleden, vertelde ze. Soms heb ik momenten dat ik er nog niet tegenop kan. De kinderen zijn allerliefst maar ze brengen ook hun problemen mee. Gisteren praatte ik er met mijn beide vriendinnen over. Ik had het gevoel dat mijn vragen gaan vervelen. Ze vonden tenminste dat ik nu maar eens moest gaan denken over een huwelijk. Ze zonden ook dat ik de kinderen tekort deed als ik nog langer alleen bleef. Nu zit ik helemaal niet te springen om een huwelijk. Toch kreeg ik een schuldgevoel: zou ik mijn kinderen echt tekort doen? Toen ze weg waren, heb ik een tijd zitten janken. Ze bedoelden het waarschijnlijk goed, toch voelde ik me in de steek gelaten. En waarom? Ze mogen me toch wel adviseren. Waarom voel ik me dan zo ongelukkig. Ik begrijp mezelf niet meer. Daarom bel ik U op. Toen ik haar het verslag hoorde doen van die vriendinnen met hun advies, kon ik me voorstellen dat ze zich diep ongelukkig voelde. Veel mensen nemen door het geven van een advies afstand van de ander. Ze gaan tegenover de ander staan, in plaats van naast hem. Ze weten geen raad met al zijn onzekerheid, dat verdriet, die machteloosheid. Ze raken in paniek, geërgerd. Ze weigeren het proces van het afscheid nemen, dat de ander doormaakt, mee te maken. Ze willen weer iets ordelijks voor zich zien, iets waar ze raad mee weten, iets waar valt te organiseren. En dus komen ze met hun adviezen opdraven: je moet dit doen, of dat. Je moet een punt zetten achter je verdriet. Dat heeft nu lang genoeg geduurd. Er moet nu iets gebeuren. Ze beseffen waarschijnlijk zelf niet dat ze hun eigen gevoel van ergernis, machteloosheid verpakken in het advies, dat ze aan de ander overhandigen. Is het dan een wonder wanneer dat bij de ander een gevoel van verlatenheid oproept? De ander wordt immers als vuilnisvat gebruikt voor de
23
gevoelens, die de zogenaamde helper kwijt wil. Raadgevers willen zich meester maken van een situatie, omdat ze zichzelf anders ongelukkig blijven voelen door diezelfde situatie. En dat willen ze voor geen goud. Het gevolg is evenwel dat een medemens het verdergaan bijna onmogelijk wordt gemaakt. En om verder te komen, moet er gescheiden worden, moet er afscheid worden genomen. Het advies kan de aandacht afleiden, kan hinderen, kan onnodige schuldgevoelens oproepen. Waarom gaan veel echtscheidingen gepaard met de meest gemene beledigingen, een trap na, onherstelbare schade? Het kan gebeuren dat mensen gaan ontdekken dat ze hun voorstelling van een harmonieus huwelijk, van een ideaal gezinsbeeld, los moeten laten, omdat de werkelijkheid heel anders ligt. Het is geen schande wanneer mensen elkaar moeten bekennen dat ze elkaars vrijheid in de weg staan. Is de grootste bedreiging van vriendschap en huwelijk niet dat mensen fanatiek proberen vast te houden aan die opvatting, die volgens hen ideaal is: een relatie zonder ruzie, zonder spanning, een en al harmonie. Toch heeft God de mensen niet zo geschapen dat ze zich zo vlug mogelijk aan elkaar zouden aanpassen en op elkaar lijken. Gesteld, dat mensen inzien, dat ze afscheid moeten nemen van hun ideaal, dan kan dat pijn doen. Dat kan een diep ingrijpende verandering betekenen, ja zelfs een afscheid. Maar waarom moet dat afscheid bijna altijd een giftig proces worden van beledigingen en trappen? Ik beweer niet dat een scheiding keurig netjes moet worden afgewerkt. Scheiding betekent bijna altijd verdriet. Het gaat immers om het loslaten van iets waar we heel iets anders van hadden verwacht. Maar zijn veel officieel-juridische echtscheidingen niet het gevolg van het feit dat mensen de innerlijke scheiding uit de weg gaan? Ik bedoel dat mensen elkaar en zichzelf niet de kans geven om te scheiden van idealen, die ze hebben gehad van elkaar, van hun huwelijk, gezin, hun vriendschap. Ze ontdekken dat die idealen hun toekomst in de weg staan. Ze zouden nu samen de weg moeten kiezen om luisterend naar elkaar afstand te nemen, om te veranderen. Maar wat ziet U: ze gaan trappen, beledigen, treiteren. Ze nemen voortijdig de benen. Ze weigeren samen de scheiding door te maken. En van links en rechts komen adviseurs opdraven, die olie op het vuur gooien met hun adviezen: dat moet je niet nemen, je moet een tegenzet doen. Het lijkt vaak Noord-Ierland in het klein. Ik las: slechts wie bereid is innerlijk van zichzelf, van zijn idealen maar ook van andere mensen en hun betrokkenheid met ons afscheid te nemen, is werkelijk vrij en in staat voor andere mensen een echte en volwaardige partner te zijn. Liefde houdt derhalve ook de bereidheid in tot verandering. We zijn er met deze gedachten niet uit. Het laatste verlossende woord is hiermee niet gesproken. Mocht U nu een conclusie trekken dat U dus nooit duidelijk mag adviseren, dan zeg ik: ho, dat heb ik niet beweerd. Alleen: geef geen advies om daardoor van Uw eigen gevoel van ergernis en machteloosheid of te komen. U stuurt dan de ander een doodlopende steeg in. Onze afspraak voor de eerste zondag in de komende maand: 5 oktober half zeven.
24
Radiogesprek 5 oktober 1975 DE MENSENETERS ZIJN ONDER ONS Er zijn ervaringen waarbij ik mij niet wil neerleggen. Ik verzet me ertegen juist omdat ze zo vanzelfsprekend lijken. Hoe U 't ondergaat weet ik niet, maar U mag van mij weten dat ik vaak schrik wanneer ik merk hoe de ene gebeurtenis door de volgende wordt weggevaagd. 't Meest schrik ik van de vanzelfsprekendheid, waarmee dat gebeurt. Nu denk ik niet aan de gewone dingen van elke dag. Nee, ik bedoel juist die belevenissen, die een diepe indruk op mij maakten, waar ik erg blij of erg verdrietig door werd. Het lijkt wel of blijdschap en verdriet niet worden gegund. Of, denk ik, word ik zelf zo oppervlakkig dat ik maar al te graag voorthol, vergeet, terzijde schuif. Hoe dan ook, dat alles zit me niet lekker. Natuurlijk hoeft een mens niet altijd overal bij stil te staan. 't Kan verlammend zijn wanneer mensen achterom blijven kijken. Maar ik wil niet geloven dat 't gewoon is om vlotweg over te gaan van 't ene verdriet op 't andere, van de ene blijdschap op de andere. 't Gaat mij te vlot. Wat komt er van verwerken terecht, wanneer ik 't diepe verdriet van gisteren afwissel met de blijdschap van vandaag. 't Zijn toch geen moment-opnamen. Dat geldt de wereldpolitiek, dat geldt de persoonlijke ontmoeting. Wie weet hoe 't nu in Vietnam gaat. En wat waren we een paar jaren geleden verontwaardigd. De een kwam op voor Noord en de ander voor Zuid-Vietnam. Wat is er van die verontwaardiging overgebleven. Je zult zelf Vietnamees wezen en op grond van al die protesten in de wereld geloofd hebben in oprechte bezorgdheid en mee-Leven. Wat is er overgebleven van al die verontwaardiging? Weet U hoe 't verder is gegaan in Biafra. Hoe 't gaat met de vroegere bewoners van de Nieuwmarkt in Amsterdam. Mensenetende kannibalen komen in beschaafde landen niet meer voor. Dat klopt. We kluiven elkaars botjes niet af. Maar wil dat zeggen dat er dus geen mensen meer worden geconsumeerd? Is dat ook niet een vorm van kannibalisme zoals beschaafde mensen elkaar nuttigen. Terecht wordt er geprotesteerd tegen 't fascisme in Spanje. Maar soms denk ik bij al die verontwaardiging: vinden mensen 't fijn om verontwaardigd te wezen. Lusten ze die fascisten rauw, omdat ze hen zo lekker vinden. Hoe diep gaat verontwaardiging. Als de verontwaardiging voorbij is, blijven de bezorgdheid en de solidariteit over? Of is met de verontwaardiging de belangstelling ook op. Is de lol er dan af. Blijft een mens voortdurend op zoek naar nieuwe prooi om er zijn verontwaardiging mee te voeden. Godfried Bomans sprak van het "tribunesyndroon", de schijn objectiviteit die er buiten staat, met de heimelijke trek naar 't zien van andermans ondergang. Zo van: kijk, schreeuw zo hard je kunt, zo lang de voorstelling duurt. Ga daarna over tot de orde van de dag. Mensen kunnen zo fel zijn, zo bezeten van hun eigen verontwaardiging, dat alleen al uitdrukkingen als "een kans geven", menselijkheid als een vloek klinken, om van een woord van liefde maar niet eens te reppen. Op 15 augustus van dit jaar werden bij een overval op een Bussumse levensmiddelenzaak Dick E. uit Huizen en C.T. uit Delft door politiekogels gedood. Een agent raakte gewond door een kogel uit 't dienstpistool van een collega. Waarschijnlijk herinnert U 't zich nog. Dergelijke gebeurtenissen zijn opeens het onderwerp van gesprek en worden snel vergeten, omdat daarna een ander sensationeel voorval de aandacht opeist. Toen Dick E., één van de overvallers begraven werd, was een handjevol familieleden en vertegenwoordigers van de justitionele diensten aanwezig. Echte vrienden had hij niet. We gaan nu niet
25
redetwisten over 't feit of de politie verkeerd heeft gehandeld. Die mannen zullen hun reden hebben gehad om te handelen zoals ze hebben gehandeld. 't Was wild-west achtig, dat wel. De overvallers zelf hebben niet geschoten. Ook dat. Ellis Kloosterman, maatschappelijk werkster van de Dr. F.S. Meijers-vereniging had vijf jaren contact met Dick E. Ze deed dat samen met de psychiater dr. W.A. Vaandrager. Ingezonden stukken schrijvers, aangemoedigd door een op sensatie belust ochtendblad, een officier van justitie, een burgemeester en andere autoriteiten toonden zich in hun sas met de gang van zaken. 't Waren immers harde beroepsmisdadigers, onverbeterlijke figuren zeiden ze. Ellis Kloosterman: “ik heb een andere Dick gekend, anders dan zoals afgeschilderd in de krant. Een eenzaam mens. Ik heb gesprekken met hem gehad. Er moest toch iets veranderen in 't leven van zo'n jongen. Dick zat het grootste deel van zijn leven in de bajes. Ik zocht hem op in Scheveningen of Veenhuizen. Daar moest toch een wending aan te geven zijn.” Toen ze las dat Dick geschoten zou hebben verbaasde haar dat. "Ik dacht, dan moet er wel erg snel veel met hem veranderd zijn". Later bleek dat hij niet geschoten had. Ik weet - en de mensen van de reclassering weten dat nog beter - dat men snel klaarstaat met kreten als: dat halfzachte geklets. Alles mag blijkbaar. Maar wanneer die maatschappelijk werkster en die psychiater er zelf mee te maken krijgen, piepen ze wel anders. Oordelen werkt zo vernietigend, dat er van een mens niets overblijft. Die Dick E. is dan een en al slechterik. Vernietiging gewenst. Er zijn mensen, die niet mogen veranderen. De publieke opinie eist hun bloed, hun ondergang. Veertien dagen geleden was ik tijdens een weekend de gast van een groep mensen, die met elkaar wilden praten over onze houding in allerlei situaties. Het ging over aandacht geven, aandacht vragen. Ik vertelde niet alleen over de opvallende, maar ook over de onopvallende medemens, die al te gemakkelijk over 't hoofd wordt gezien en die zichzelf ook onbenullig vindt. Het ging ook over luisteren over meegaan met de ander. Op de zaterdagavond vond de eerste discussie plaats, op de zondagmiddag brandde men pas goed los. Een van de eerste vraagstellers zei tegen mij: Gaat U niet te ver? Terwijl ik gistermiddag naar U luisterde, kon ik U opeens niet meer volgen. Ik vroeg me af: allemaal goed en wel, die verhalen over anderen, maar waar blijft Klamer zelf. Waar blijft zijn eigen mening; waarom vertelt hij niet van een oplossing, van zijn eigen geloof. Grijpt U dan nooit in, wanneer 't te gek wordt? Waarom zegt U niet: ho even, want in de bijbel staat: God gebiedt, in de kerk wordt geleerd. We kunnen toch niet overal aan toegeven. Dan wordt 't een janboel. Aanvaarding kan te ver gaan. Zo ongeveer sprak die man. De andere aanwezigen konden zich voor 't grootste deel vinden in de kritiek die op mij werd geleverd. Ze werden tijdens mijn verhaal ongeduldig, als mensen die te ver van huis raken. De angst dat ze de weg niet meer terug zouden vinden werd groter en groter. Waar komen we terecht, waar blijven we? Op zo'n moment dreigt 't gevaar, dat we de ander laten vallen. Hij of zij brengt ons in verwarring. Die langdurige ziekte duurt te lang, dat trieste verhaal van de ene diefstal na de andere houdt maar niet op. Al die verhalen van de reclassering, van maatschappelijk werkers, van priesters en dominees, van psychologen, van goedwillende burgers gaan irriteren. Wat moeten we ermee. Er is toch geen oplossing voor. Ja maar, zegt iemand vanuit zijn onzekerheid: U bent toch dominee. Of tegen iemand anders: U hebt toch een gezond verstand, U bent toch ook getrouwd; nou dan, zeg toch duidelijk wat U ervan vindt. U kunt immers beter weten. Dan dwingen mensen elkaar die uitspraken te doen waarmee bewezen wordt dat de ander een hopeloos geval is. Allemaal even levensgevaarlijk als begrijpelijk. Want dat voortijdige ingrijpen, betekent dat we onze eigen opvatting, onze eigen geloofsovertuiging, onze eigen maatstaven opdringen aan de ander. Toen ik me vroeger wel eens liet verleiden tot een gesprek, nou ja - met Jehova's getuigen, viel 't me op dat ze 't me niet
26
toestonden 't op een bepaald punt met hen oneens te zijn. Ik moest hun 't bewijs leveren van een verloren man, rijp voor Ammageddon (dat is de vernietiging van God van allen die zich niet hebben aangesloten bij 't Genootschap van Jehova's getuigen). Wanneer ik mannen en vrouwen die in hun huwelijk vastgelopen zijn over en met elkaar boor praten, dan krijg ik vaak de indruk dat er geen begrip mogelijk mag zijn. Alles moet bewijzen dat 't hopeloos is. In sommige situaties heb ik de neiging te vragen of liefde verboden is, of hopen een misdaad is. Dan lijkt 't er namelijk sterk op, dat mensen alleen naar 't voltrekken van 't vonnis uitzien. Niets anders krijgt meer een kans. Zo kunnen mensen trouwens ook over zichzelf denken. De een laat God tot een soort wrekende godheid worden die alleen maar uit is op de ondergang van hem of haar, de ander verklaart zichzelf tot nietsnut, tot afgedankt materiaal in naam van het noodlot of van de maatschappij. Mensen zeggen: eenmaal slecht blijft slecht; eenmaal zondig, blijft zondig, eenmaal dief, blijft dief. Of de verontwaardiging zich nu recht op de kerkmensen, op de russen, op Chili, op abortus, alles moet die verontwaardiging blijven voeden. En als dat niet meer lukt, dan zoeken mensen een ander onderwerp. Er is een bijbels verhaal waar een profeet, Jona heet hij, van God de opdracht krijgt om de inwoners van de stad Niniveh tot de orde te roepen. Niniveh was de hoofdstad van 't land van de Assyriers. 't Volk Israël, waartoe Jona behoorde, voelde zich voortdurend bedreigd door die Assyriers. Het stond voor Jona vast als een paal boven water dat de stad Niniveh een Godverlaten oord was, waar geen mens ooit verandering in zou kunnen brengen. Je kon 't woord Niniveh alleen maar uitspreken als een vloek. En dan wil God dat Jona de inwoners van die stad duidelijk zegt dat 't zo niet langer gaat en dat ze daarmee moeten stoppen, dat ze anders moeten gaan leven. Jona behoort tot de mensen, die beweren: eenmaal slecht altijd slecht. Die mensen kunnen dat bewijzen met verhalen uit de praktijk. Boeven blijven boeven, daar kan een reclassering niets aan veranderen. Of: de kerk is een verburgerlijkt instituut, waar alleen nog wat goedbedoelende mensen die durven na te denken hun stichtelijkheid voeden. Stapels verhalen van schijnheilige kerkmensen hebben ze zo bij de hand als bewijsmateriaal. Anderen hebben de samenleving afgeschreven als door en door rot. Ze verzamelen iedere dag de bewijzen uit hun krant waaruit blijkt hoe corrupt en misdadig iedereen is. Niemand te vertrouwen enz. Nu, zo dacht en sprak Jona ook over Niniveh. En dan wordt hij, Jona de profeet, gevraagd om nota bene de inwoners van Niniveh op te roepen om in Gods Naam anders te gaan leven. Geen haar op z'n hoofd die eraan denkt dat bevel uit te voeren. Stel je voor, hij is profeet genoeg om te weten dat er dan inderdaad veel kan veranderen. God ziet blijkbaar iets in hopeloze mensen. Jona niet. Hij wil God geen kans geven voor 't geven van genade. Dat zou al te gek worden. Niniveh is door en door slecht en dat moet zo blijven. Wanneer U vanavond tijd hebt, kunt U dat verhaal lezen. 't Kost U een kwartier. 't Verhaal van de mens die niet wil dat hopeloze medemensen hoop krijgen, dat afgeschreven misdadigers nieuwe kans ontvangen, dat zondige mensen die alleen overtuigd zijn van hun eigen slechtheid kopje ondergaan in de genade van God. 't Verhaal van de mens die zich wil blijven opwinden over slechterikken. Ook 't verhaal van de God, die kansen blijft geven. Welnu, dankzij de God, die nooit moe wordt om nieuwe kansen te geven, wil ik 't niet nemen van mezelf, wanneer ik denk dat ik me blijkbaar moet neerleggen bij de feiten; ik weiger te geloven in dat consequente, dat vaststaande, waarmee mensen elkaar proberen vast te leggen op: o, dat land, dat yolk, dat ras, dat karakter, die familie, die ziekte, die omstandigheden zeggen me genoeg. 't Is nu eenmaal zo en 't zal zo blijven:: Er wordt veel hoop vernield in anderen en in onszelf. De wanhoop triomfeert en mensen genieten daarvan. Totdat iemand, vaak tegen zijn zin, toch blijft luisteren,
27
toch mee gaat om te ontdekken dat niets eeuwig vastligt. Onze afspraak voor de eerste zondag van de volgende maand: 2 november, weer om half zeven.
Radiogesprek 2 november 1975 ALTIJD WAT ANDERS Hoe lang is het nu geleden dat je vrouw gestorven is - vroeg de man aan zijn collega tijdens de koffiepauze. Alweer acht maanden - zuchtte de collega - maar voor mij is het of het gisteren gebeurde. Elke dag praat ik met haar. Dat mag je gek vinden. Toch doe ik het. Soms vraag ik me af of ik niet bezig ben een zonderling te worden. Precies - zei de ander - nou zeg je het zelf. Jij moet oppassen. Weet je wat jij moet gaan doen: iets anders. Iets anders? Ja, heel iets anders, het verleden vergeten, andere dingen doen. Hoe oud bent U - vroeg de psychiater haar. Ik ben twee en veertig, maar ik voel me soms zestig. U bent geen vrouw om alleen te blijven - zei de psychiater - weet U wat U nodig hebt: U moet eens met een man naar bed. Dat is wat anders dan dat alleen zijn. We gaan iets anders proberen - zei de arts opgewekt tegen de patiënt, waarvan iedereen, ook zijn familie, wist dat hij ongeneeslijk ziek was. De patiënt zelf verlangde maar een ding: met rust gelaten worden, te mogen sterven. Maar nee, er moest zo hoognodig weer iets anders worden geprobeerd. De jongeren komen niet meer naar de kerk - zei de ouderling tegen zijn dominee - weet U, we moeten het anders doen. In alle situaties die ik U zojuist schetste, klonk het woord "Anders". Mensen weten elkaar te vertellen dat het anders moet. Anders klinkt dan als "beter". Ze zeggen het dringend, dulden geen tegenspraak. Zoiets van: doe in vredesnaam wat ik je zeg, doe iets anders. Op de achtergrond zien ze het dreigende spook van ‘altijd hetzelfde’, van nooit iets nieuws, van dat grijze nietszeggende. Dat lijkt me het ergste van het oud worden - zegt de een - altijd hetzelfde. Iedere dag dezelfde indeling, dezelfde kontakten, dezelfde praatjes, dezelfde kwalen. Nooit iets anders. Het huwelijk is een achterhaalde zaak - zegt de ander - zo'n relatie verkoop je tegenwoordig niet meer. Altijd die ene zelfde man, die ene zelfde vrouw. Waarom willen mensen met alle geweld blijven vasthouden aan een afspraak voor het hele leven. Dat is toch overmoedig. Ze maken het elkaar daardoor onmogelijk andere relaties aan te gaan. Als het nieuwe eraf is, dan is het eraf. Mogen mensen elkaar dan verplichten tot een sleursamenleven. Worden er dit jaar weer kerst-inns gehouden - vroeg iemand - het is hoog tijd dat er eens wat anders komt. Wat - vroeg ik. Doet er niet toe. Als het maar iets anders is. Het woordje ‘anders’ is niet van de lucht. Het slijtageproces gaat door. Opvattingen zijn verouderd voor U het weet. Terwijl grote groepen nog kennismaken met de nieuwe opvattingen, wordt er al door de voortrekkers geroepen dat die opvattingen achterhaald zijn. Maar de tegenpropaganda werkt ook op volle toeren. De vorige week was ik de gast van een vrouwengroep. Ze hadden me gevraagd hun een en ander te vertellen over homoseksualiteit. Een levendige discussie volgde. Opeens zei één van de dames - ik begrijp het niet. Vroeger hoorde je nooit praten over dergelijke dingen. Tegenwoordig hoor je niet anders. Waarom? Zijn de mensen zoveel gelukkiger nu ze weten wat wij vroeger niet wisten? Het lijkt wet of de mensen er tegenwoordig plezier in hebben alles anders te zeggen, anders te doen, anders te geloven.
28
Het klonk duidelijk als een protest van iemand die het niet bij kan benen maar die het ook niet wil. Vroeger - zei ze - wisten we precies wat we ons moesten voorstellen van gezinsleven, van bijbel, van geloof, van seksualiteit. Maar tegenwoordig? Ja, als het maar anders is dan vroeger, dan schijnt het goed te zijn. Het klinkt zo begrijpelijk, zo eerlijk, zo kinderlijk eenvoudig. Ik geloof dan ook dat we niet meteen met banvloeken moeten slingeren als: vrome dooddoeners. Wel is 't zaak om op te passen. Het lijkt er namelijk verdacht veel op dat de tegen propaganda inzet. En propagandisten zijn bij voorbaat onbetrouwbaar. Ze gaan uit van een karikatuur van hun tegenstander. Ze maken de ander zwart en zichzelf wit. Het afwijzen van veranderingen kan liefdeloos zijn, angst voor onzekerheid. Ogen sluiten, vingers in de oren, het oude vertrouwde vertroetelen en dus alles wat naar verandering riekt als bedreiging afwijzen. Dorothee Sölle zei tijdens een vraaggesprek: Wie denkt, dat de mens onveranderlijk is, die gelooft niet in God. Het bijbelse woord voor dat wat wij vandaag verandering noemen is verlossing! en wat U daarnet vroeg - namelijk gelooft U in de veranderbaarheid van de mens, is de mens te verbeteren, kan men hem anders maken dan hij is? - betekent eigenlijk: gelooft U dat de mens verlost kan worden. Hoe zou ik daar ‘nee’ op zeggen. Nee, niet het bij voorbaat huiveren voor verandering, niet het gelaten constateren dat verandering alleen maar onrustig maakt en dat we dus…. Gek is 't toch, dat propaganda bijna alleen tegen propaganda uitlokt. De een zegt: voorzichtig, denk erom, laten we toch blijven bij wat ons is geleerd. De ander gaat daar tegen in met: ach wat, andere tijden, andere zeden. Of we willen of niet, we moeten wel. Anders missen we de boot. Moeten we heus partij kiezen? Ik geloof van niet. Hoewel de vernieuwers het de verdedigers van het oude vaak erg makkelijk maken om hun tegen propaganda te voeren. De dichter J.C. Schagen zegt: Vernieuwing irriteert eerst - bekoort daarna - verveelt in het end. Vernieuwd is eerst een lastpost - daarna een profeet - tenslotte een burgermannetje. Nieuw is eerst strafbaar - daarna elitair - uiteindelijk afgezaagd. Ik beluister in zijn woorden iets als: maak U niet al te druk, het zal zo'n vaart niet lopen. Als U iemand weer iets nieuws hoort verdedigen, moet U maar denken: zolang het duurt. Waarschijnlijk maken veel politici zich daarom niet zo druk over felle protestbetogingen, ze hebben geleerd dat de pap niet zo heet wordt gegeten als hij 'wordt opgediend. En toch, en toch bevalt me deze manier van redeneren niet. Ik geloof dat de zucht naar "iets anders" zal blijven. Laat de ene actie doodbloeden, er volgt een nieuwe. Er bestaat een "verslaving aan iets anders". Iemand (Erich Fromm) schreef: De moderne mens dorst naar leven. Maar aangezien hij als automaat het leven niet meer in de betekenis van spontane, oorspronkelijke en vrije handeling kan ondervinden, aanvaardt hij als surrogaat iedere vorm van op- winding en sensatie: de sensatie van het drinken, van de sport, de sensatie als plaatsvervanger de opwindingen van fictieve personen op het witte doek te mogen doorleven. Alles is goed, zolang het maar opwindend is, anders. Toch triest, omdat achter de zucht naar het andere de angst verborgen gaat. Angst om stil te moeten staan, tot zichzelf te moeten komen, dieper op vragen in te moeten gaan. Mensen nemen een overstapje van de ene verontwaardiging naar de andere. En er is zoveel om met recht verontwaardigd over te zijn. Toch verontreinigt deze jacht op iets anders de sfeer van onder andere het politieke denken en handelen. Wie wil ontdekken wat werkelijke grondwaarden zijn als gerechtigheid, waarheid, vrede, wanneer er van het een op het ander wordt overgewipt? Wie politiek wil meewerken aan verandering, moet durven volhouden. De vernieuwers van de korte baan zijn ongevaarlijk. De volhouders worden gevreesd. Terecht, want in de politiek moet iemand gevreesd worden. Ongevaarlijk en politiek lijken mij met elkaar te vloeken. Een man als Martin Luther King werd vetmoord omdat hij vreedzaam volhield. Hij was gevaarlijker dan zijn moordenaar.
29
Om de pijn van het alleen-zijn te verdoven raken mensen verslaafd aan dat "altijd iets anders". Ze stellen de laatste vraag uit, omdat er volgens hen altijd weer iets anders is dat aandacht vraagt. Als het niet een nicht is, die gaat trouwen, is het wel een oud-oom die gecremeerd wordt of een vergadering die niet mag worden gemist, of een film die je gezien moet hebben of de zolder die hoognodig moet worden opgeruimd. Er is altijd wel iets, iets anders. Zo ontsnappen mensen aan de verantwoordelijkheid voor de ander, voor zichzelf. De angst voor hetzelfde wordt ontlopen, de machteloosheid wordt ontvlucht. En op het moment dat een mens op het punt staat de laatste vragen onder ogen te zien, dan is er wel iemand die dringend aanraadt "iets anders" te proberen. Wie heeft de moed om de vraag naar de zin van het leven te stellen? Van links en van rechts wordt geroepen dat een mens daar toch nooit uit komt, dat je daar altijd nog over kunt gaan denken op je oude dag. En als een mens oud is, blijft de uitsteltactiek. Is het dan waar dat mensen ogen hebben die niet zien, oren die niet horen. Omdat er altijd weer iets anders is dat gezien en gehoord moet worden. Iemand zei: De laatste tijd vraag ik me wel eens af wat het allemaal voor zin heeft. Waar leef ik voor, waar maak ik me druk over. Dan denk ik: niet piekeren, doe iets leuks, iets anders. Ik vroeg: Is dat zo gek Uzelf de vraag te stellen, waarom leeft. De ander dacht even dat ik een grapje maakte: Meent U dat heus? Ik: Ja, ik vind dat U niet om die vraag heen kunt en ook dat het luisteren naar die vraag niet moet uitstellen. Wanneer U meteen naar iets anders wilt overstappen, bedriegt Uzelf. Ik kan nu wel zeggen: Probeert U eens iets anders, maar dan houd ik en U en mezelf voor de gek. We moeten elkaar niet zo vlot wegroepen wanneer een van ons op het punt staat door te dringen tot het geheim van zijn leven. Wie voortdurend achter "iets anders" aanholt, raakt buiten adem, maar durft niet stil te staan uit angst dat dan het grijze spook van "altijd hetzelfde" hem zal inhalen. Het kan nodig zijn om tijdens het luisteren naar een ander als een jachthond het spoor te blijven volgen. Mensen kunnen namelijk aandacht vragen en tegelijk proberen die aandacht af te leiden. Ze maken het U aantrekkelijk af te dwalen naar iets gezelligers, iets anders. Toch hebben ze U nodig als degene die door hen zelf op het spoor is gezet van dat ene, wat ze zoeken: hun eigen levensgeheim. Dat ene in plaats van al dat andere. De joden leren: De Heer is onze God, de Heer alleen is. Ze weten best dat er andere goden en machten zijn, dat een mens ook godsdienstig kernvragen ontloopt door iets anders te willen, iets dat meer tegemoetkomt aan de behoeften. Kan het in de liefde niet altijd weer gaan om dezelfde die nooit hetzelfde is. Betekent altijd-dezelfde hetzelfde als sleur? Nu nog onze afspraak voor de eerste zondag in de volgende maand: 7 december half zeven.
30
Radiogesprek 7 december 1975 WAT MEN KINDERACHTIG NOEMT Vier kinderen hadden ze, toen haar man stierf. Dat is nu al weer elf jaar geleden. Het is geen gemakkelijke tijd geweest, maar haar familie zegt dat ze zich er voortreffelijk doorheen heeft geslagen. Maar de laatste tijd? Haar oudste dochter, met wie ze altijd alles zo fijn kon bespreken, is nu 25 jaar. Vier jaar geleden uit huis gegaan om te studeren. Ze leerde een vriend kennen. Al gauw gingen ze samenwonen, een half jaar later trouwden ze. Twee jaar daarna gingen ze scheiden. Die dochter komt al een jaar niet meer thuis. En waarom niet? Er is nooit ruzie geweest. Toch schrijft ze niet, belt ze niet, wil ze geen bezoek ontvangen. Ze schijnt zich uit alles teruggetrokken te hebben, ook uit haar eigen vriendenkring. Haar studie heeft ze afgebroken. Ze schijnt nogal veel te drinken. Wat doe je als ouder in een dergelijk geval. Haar andere kinderen zeggen: niks doen. Als U erheen gaat laat ze U toch voor de deur staan. De maatschappelijk werkster zegt: Uw dochter is nu 25 jaar en dus volwassen. Ze moet haar eigen verantwoordelijkheid dragen. U moet rustig wachten totdat ze zelf iets laat horen. U kunt pas hulp bieden wanneer ze daar zelf om vraagt. Iedereen schijnt precies te weten wat ze wel en wat ze niet moet doen. Maar er gaat geen dag voorbij of ze denkt aan haar dochter. "Het kind speelt een gevaarlijk spelletje: zegt ze bij zichzelf. "Ze beeldt zich na haar mislukking in dat ze helemaal mislukt is, dat niemand om haar geeft. Ik weet precies wat er in haar omgaat. Waarom zou ik me niet mogen bemoeien met iemand die niet wil dat anderen zich met haar bemoeien. Wanneer ze zich nadrukkelijk van alles en iedereen terugtrekt, kan dat toch een schreeuw om aandacht betekenen." Die moeder weet niet wat ze moet doen. De maatschappelijk werkster, haar eigen kinderen, haar familie, ze zeggen allemaal, dat je pas mag helpen wanneer de ander er zelf om vraagt. Dat schijnt een algemeen aanvaarde gedragsregel te zijn. Zoals er meer regels bestaan, die als ongeschreven wetten het menselijk verkeer bepalen. Waag het niet om ze te overtreden, want dan roept bijna iedereen ach en wee. "Regels moeten er zijn...." wanneer iemand dat zo nadrukkelijk vaststelt krijg ik argwaan. Dan denk ik: he, wat wil hij/zij daarmee beweren. Wil hij een ander uitschakelen, schaakmat zetten, laat hij een regel buikspreken om zijn eigen zin door te zetten? Wat zit achter dat nadrukkelijke: regels moeten er zijn. Het is alweer een paar weken geleden dat vertegenwoordigers van advokaten, kinderrechters, mensen uit kinderbescherming, onderwijs, bureaus voor levens- en gezinsvragen naar Renkum kwamen op uitnodiging van de Nederlandse Gezinsraad. Naast genoemde personen waren er veertig mannen en vrouwen met een echtscheiding achter de rug. Over hun vragen ging het. Zij bepaalden de besprekingen. We hadden het namelijk over omgangsregelingen na echtscheiding. Tijdens de kennismaking in een van de groepen stelde een deelnemer zich voor met: ik ben de ijscoman. Een paar keken verbaasd, want hij had verteld dat hij onderwijzer was. Toen bleek dat hij gescheiden was en als vader van zijn kinderen de rol van ijscoman speelde. De vader die één keer in de twee weken, wanneer de kinderen bij hem mogen komen, probeert alles zo gezellig en aantrekkelijk mogelijk te maken. Dat ene woord ijscoman zegt heel veel over de situatie waarin gescheiden ouders terecht kunnen komen. We spraken tijden die conferentie over regelingen, hoewel het in de praktijk meestal meer om keiharde rechten gaat dan om regelingen. In een sfeer van verdachtmaking, verwijten en bedriegen valt weinig te regelen. Wie veel met echtscheidingen te maken krijgt, gelooft niet zo erg in onderling overleg van twee verstandige mensen. Dan blijkt hoe waar het is dat ons wel wordt geleerd om welkom te heten, maar zelden of nooit om afscheid te nemen. Als er ergens sprake is van wettisch denken en handelen dan zeker in verreweg de meeste echtscheidingsprocedures. Mensen
31
die in eerste instantie van plan zijn redelijk uiteen te gaan verkillen in de loop van het proces en leren het wel of om redelijk te zijn. Keihard moet je wezen, slim, wantrouwend. Je hebt met de wet te doen, niet met mensen. Of het niet anders kan? Natuurlijk kan het anders. Maar een verambtelijkt denken en handelen maakt van mensen regelmaniakken. Mensen, die verambtelijkt zijn, gaan alleen uit van voorschriften, van geschreven en ongeschreven wetten. Ik noemde U al het verhaal van een moeder en haar dochter. Daarin gold de regel dat we dan pas aandacht mogen geven wanneer de ander ons daarom vraagt. Een begrijpelijk advies, dat m.i. rampzalige gevolgen kan hebben, wanneer de mens met die regel aan zijn eigen fantasie het zwijgen oplegt. Of het nu de verhouding ouders - kinderen is, of het mannen en vrouwen in een afscheidingsproces betreft of het nu vriendschapsrelaties of een conflict in een vereniging, in een regering of tussen volken betreft, of 't nu gaat om de waarheid aan 't sterfbed, altijd weer dreigen mensen te zwichten voor dat verambtelijkt denken, waarbij aan vaststaande regels absolute voorrang wordt gegeven. Ik noem het loketten-hulp, wanneer zonder meer wordt vastgesteld dat iemand pas dan voor hulp in aanmerking komt wanneer hij daar zelf om vraagt. Alsof iemand die zich terugtrekt die hulp niet zou vragen, het inwendig niet uitschreeuwt, alsof dat niet te merken zou zijn. Tenminste, wanneer we de antennes van onze fantasie berichten laten opvangen. Er bestaat ook nog zoiets als het "signaal van de machteloosheid". Een oud chinees spreekwoord zegt: als je van een ander wilt houden, dan moet je beginnen met hem te vergeven dat hij de ander is. Mensen die fanatiek blijven vasthouden aan vaststaande regels, eisen dat de ander ook gehoorzaamt aan die regels. Dan zou er sprake kunnen zijn van helpen, van aandacht, van samenwerking. Maar wanneer die ander nu anders denkt, anders doet, niet zelf vraagt? Begint liefde meestal niet ongevraagd? Hield God zich aan de regels van de officiële godsdienst, toen Zijn liefde mens werd in een “godsdienstige” omgeving. Geeft Jezus niet vaak ongevraagd aandacht aan mensen, waar anderen aan voorbijgaan. Bevrijdt Hij niet juist die mensen, waarvoor nagenoeg iedereen, ook de betrokkene zelf, maar een regel kent: hopeloos geval, hoeft niet langer over gepraat te worden. Omdat we in deze tijd met zoveel, bijna teveel mensen leven, is de verleiding groot om alles te regelen en te blijven regelen. Mensen herkauwen elke dag uitspraken waardoor ze zich zeker kunnen voelen tegenover wat ze in de krant lezen, via radio en televisie horen. Ze praten elkaar na dat misdadigheid toeneemt, dat tegen terrorisme maar een oplossing bestaat: de kogel, enz. enz. Zo kan een schijnzekerheid ontstaan, bikkelhard, maar zonder hoop. En als iemand zich nu eens niet aan die voorschriften houdt en toch luistert naar zijn fantasie en de ander wel de kans geeft die ander te zijn. Wat gaat er dan gebeuren? Het valt me op dat mensen in dat geval snel klaar staan met het woordje "kinderachtig". Doe niet zo kinderachtig, zeggen ze tegen iemand die protesteert tegen het verambtelijkt gepraat en gedoe. Doe niet zo kinderachtig. Je zult je aan de regels moeten houden, anders wordt het een chaos. Kinderachtig wordt iemand genoemd die zich niet gedraagt zoals van hem wordt verwacht. Ik denk aan meneer F. Hij lijdt aan ruimtevrees. Hij durft niet meer naar buiten. Hij is drieënveertig jaar, vader van twee kinderen, goede baan, maar hij zet al ruim een jaar geen stap meer buiten de deur. Verder is hij kerngezond. Een paar mensen, onder andere zijn vrouw begrijpen het. De meeste noemen het aanstellerij, inbeelding. Na een paar gesprekken met een psycholoog besluit meneer F. de strijd aan te binden tegen zijn angst. Dat betekent dat hij moet oefenen. Hij begint op eigen terrein, het voortuintje tot aan het hekje. Een paar dagen later, een honderd meter verder. Hij merkt dat de buren aan de overkant lachend staan te kijken naar zijn gestuntel. Hij voelt dat ze hem kinderachtig vinden. Op een dag zegt hij dat hij het nog langer vertikt om bespottelijk gemaakt te worden. Hij wil ermee stoppen. Zijn vrouw zegt: "Laat de buurt maar een krom armpje krijgen van het opzij schuiven van de gordijntjes of een blaar op de tong. Denk aan jezelf, aan je eigen
32
vrijheid." Ze moedigt hem aan kinderachtig te durven zijn. Ingrijpende veranderingen beginnen vaak "kinderachtig". Om het weer goed te maken tussen vrienden, ouders-kinderen, man-vrouw, collega’s, moet er een meestal kinderachtig durven zijn. Mensen bewijzen zichzelf geen dienst met uitspraken als: we zullen wel zien; ik hoor er niet bij, dat weet ik, daar zal ik me bij neer moeten leggen. Waarom dat geloof in dergelijke algemeen aanvaarde regels. Dat noem ik ook een verambtelijkt denken. Alsof regels bij voorbaat uitmaken hoe het er met U en met mij voorstaat. Het staat stoer, maar ik hoop dat U kinderachtig durft te zijn door heel gewone afspraken met Uzelf te maken. Te kinderachtig om over te praten. Zo heet dat toch. Denk maar aan die man die kinderachtig durft te zijn in de ogen van zijn buren, omdat hij een begin maakt met zijn gevecht om de vrijheid. Denk ook aan de man of vrouw, die na een ernstig verkeersongeluk weer moet leren lopen. De eerste oefeningen lijken kinderachtig, maar ze zijn levensnoodzakelijk. We moeten eens wat meer eer geven aan onze fantasie dan aan onze angst om kinderachtig te zijn. Fantaseer erop los om mogelijkheden op het spoor te komen, geïnspireerd door het verlangen die ander te bereiken, Uzelf te bevrijden van al te vaste regels. Met ingang van januari vindt het radiogesprek een kwartier vroeger plaats. En das spreken we af: 4 januari, om kwart over zes.
33