Winnende gedichten 1e prijs Jij, toen en nu Je handen bewegen onrustig in je schoot wat een verschil met toen we elkaar ontmoetten bij de eerste vrijpartij in een kleine boot waren het gretige vingers, die mijn lijf begroetten. Nu aai ik je handen, gerimpeld en teer. Een glimlach niet begrijpend, in je oog een traan afwezig met je gedachten. Telkens weer. geen blijk van herkenning, ik kan wel gaan. Je wordt nu verzorgd, gewassen en gevoed. Toen was er passie en at je met liefde uit mijn hand niet begrijpend wat er gebeurt, wie wat met je doet, ben je terug in de tijd van toen beland. We leven de uren en dagen en weten nu dat onze hartstocht en leven samen al zijn begraven. Wat rest is de leegte en gemis, zo cru. Maar aan de liefde van toen zal ik me blijven laven. Wim Schut
2e prijs Tijdreis Zacht en teder Heel dicht tegen mij aan Volledig observerend Tevreden en voldaan Groter, groeiend Een stapje op zijn tijd Nieuwsgierig en ontdekkend Mijn armen, veiligheid Tiener tranen Een ontwikkelend patroon Zoekend, grensverleggend Onschuldig met ondertoon Puber dwarsigheid Identiteit onbekend pieken en dalen Nog niet wetend 'wat' je bent Rusteloos reis ik mee Op afstand weliswaar Ik wil zo graag naast jou Maar niets is minder waar Jouw trein Een ander spoor Reistijd onbekend En even verlang ik terug ....naar dat tedere moment Nathalie Looij
3e prijs Sara In vaag zwart witte stippen Herken ik even haar gezicht Nog steeds de allermooiste Zo luidt het lieve onderschrift Eens kuste ik die volle lippen Jeugdliefde hangt nu openbaar Vergeeld door felle zomerzon Nog steeds de allermooiste Zoete lach op stukje wit karton Stopt mij in trance op ‘t troittoir Haar wilde haren, zichtbaar grijs Gekleurd, getemd door elastiek Nog steeds de allermooiste Danst ze loom op licht klassiek Voorbij vijftig op haar levensreis Zo vaak verdronk ik in haar ogen Die nu gegroefd door ‘t leven zijn Niet meer de allermooiste Besef ik met ‘n sombere zielepijn Met de tijd is ook haar schoonheid omgevlogen! Marja Verschoor-Meijers
Winnende verhalen 1e prijs Toen en nu Toen ik jong was, fantaseerde ik dat mijn ouders bij een tragisch ongeluk om het leven waren gekomen zodat ik een wees zonder broers en zussen, werd. Ik had geen broers en zussen en had ik die wel gehad, dan hadden zij ook moeten sterven. Voor de fantasie was het noodzakelijk om iedereen waar ik een directe bloedband mee had, weg te poetsen tot herinneringen waar een zeker drama aan vastgeklonken zat waardoor ik op het medeleven van de door mij verzonnen omgeving kon rekenen. Hoe het ongeluk er precies uitzag, heb ik nooit kunnen verzinnen omdat ik bang was dat door het invullen van die details, ik gestraft zou worden voor deze verwerpelijke ideeën en ze werkelijkheid zouden worden. Dat risico wilde ik niet nemen. Ik heb wel eens geprobeerd om mijn ouders niet te laten verongelukken maar om ze gewoon te laten verdwijnen. Maar verdwijnen bestaat niet zonder een wonder of een reden en ik kon nooit een andere reden verzinnen dan dat mijn ouders mij in de steek zouden hebben gelaten. Die gedachte vond ik zo verpletterend verdrietig dat ik van streek raakte en alleen nog maar huilde en de rest van mijn fantasie in het water viel. De dood bood troost en de verdwijning niet. Het gevolg van hun verzonnen dood was dat ik opgenomen werd in een liefdevolle familie die in een groot, mooi en wit huis woonde dat ik had verzonnen op basis van de boeken die ik las. Het was een huis dat niet bestond maar had kunnen bestaan. Daar droeg ik jurken met linten, werd verliefd op de knecht en trouwde met hem. De dood van mijn ouders bleek de aanloop naar een lang en gelukkig leven. Nu ben ik zo oud dat het idee om een wees te worden de meest verlammende is die ik ken. Het liefst was ik met mijn vader mee zijn graf in gegaan omdat ik zeker wist dat mijn moeder ons dan zou volgen. Maar ik bleef staan toen zijn kist de grond in zakte en met een verkrampt hart bleef ik achter met mijn moeder. Het liefst zou ik voor altijd aan haar borsten blijven plakken en elk gevaar, elke ziekte die mogelijk is bij haar wegjagen door als een beest over haar waken. Denk ik aan haar sterven, dan verschrompelt mijn keel tot een nauw gat en staan de tranen te trappelen om te stromen. De dood van mijn ouders is niet langer het startpunt van een sprookjesachtig leven. Nu vrees ik de dag dat ik alleen ben en dat ik zonder hen betekenisloos en onbeduidend de rest van mijn leven zal moeten doorstaan omdat zonder hen ik geen dochter meer ben. Caroline Leistra
2e prijs Beelden in zwart-wit “Teun, de buurman en Ina zijn verdronken! De kruidenierswinkel stond er nog. Kruidenierswaren werden er niet meer verkocht. Het gebouw was omgetoverd tot een statig pand. Het was alsof het gebouw op me af kwam. Het was 1956, een snikhete augustusdag. We woonden naast de dorpskruidenier in een huisje aan de dijk. Aan de andere kant van ons huis stond een boerderij. De boer had varkens,kippen, konijnen. De koeien stonden in de wei. De dochter van de kruidenier was mijn vriendinnetje Teusje, we waren van dezelfde leeftijd. Onbekommerd speelden we op de bleek of als het slecht weer was, gewoon in huis. We bouwden tenten van oude lappen en knijpers. Heel af en toe kwamen we in de winkel. De buurman woog er zijn waren af in hagelwitte puntzakken. Het gezin bestond verder uit de buurvrouw, de oudere zus Ina en grote broer Gerrit. Zij zouden zo graag eens met ons ‘ overdiep gaan naar de zandplaat’. Zo noemde men het overvaren naar de strandjes aan de andere kant van de Merwede, hetgeen wij met zekere regelmaat deden. Omdat mijn broertje pas geboren was, konden wij echter niet. Dus waagden onze buren het er maar op, zonder ons. Wij zwaaiden ze nog uit. De tocht zou een fatale afloop krijgen. Bij het naderen van de krib vlakbij het strandje dacht Ina wel grond onder de voeten te hebben. Ze sprong overboord. Ze verdween onmiddellijk in het diepe water. Ze kon niet zwemmen. Dat kon de buurman ook niet. Hij bedacht zich echter geen moment en sprong zijn dochter achterna om haar te redden. Ina werd het eerst gevonden. Ze werd in een witte jurk op de divan gelegd in de mooie kamer waar we anders nooit mochten komen. Een paar dagen later werd de buurman opgedregd. Het hele dorp was in shock. Overal hing men witte lakens voor de ramen ten teken van rouw. Bijna voltallig liep de strenggereformeerde bevolking mee in de stoet. Zwijgend in het zwart langs de witte ramen. Terwijl ik over de dijk fietste, bedacht ik dat dit in 1956 nooit op zondag zou zijn gelukt. Het wandelende kerkvolk bezette de hele breedte van de dijk. Daar kwam je echt niet rijwielend voorbij. Binnendijks bleken veel boerderijen opgeknapt of verdwenen. Een oude dorpsbewoner haalde de fatale dag zo uit zijn geheugen. “Het huis waar jullie woonden en de boerderij zijn onlangs afgebroken. Jarenlang heeft er een hoog hek rond gestaan. Dat kwam omdat er ruzie over was tussen de gemeente en een projectontwikkelaar. Trouwens, van wie ben jij er eentje?” Hij nodigde me uit om een ‘baksie te komen doen’ . Hij had albums vol oude foto’s . Zwart-wit, dat spreekt. Bert van de Meiden
3e prijs Toen en nu. Hij rende het pad af, het was een kronkelpad met van die oude keitjes die schots en scheef lagen. Hij kende het pad op zijn duimpje. De zweetdruppels stonden op zijn voorhoofd en zijn grijze shirt vertoonde donkere vlekken van het zweet op zijn rug en onder zijn oksels. Hij sprong over het lage hekje van hun tuin en rende zijn ouderlijk huis in. Zijn hart bonkte in zijn borstkas en de adrenaline gierde door zijn lijf. Hij was een jongen van vijftien jaar, stevig gebouwd en zwart haar, nog te jong om in de oorlog mee te vechten om het recht te laten zegevieren. Om zijn bijdrage te leveren nam hij risico, een groot risico. Hij stal pistolen van de Duitsers. Hij was de jongen er niet naar om te gaan zitten afwachten terwijl er mensen om hem heen afgeslacht werden omdat ze Joods waren of omdat ze de Joden hielpen. Hij wist welke paden hij wilde bewandelen en dat was precies wat hij deed. Hij verstopte het pistool. Hij schoof de deurmat opzij en opende het luik. Onder het huis lag zand en losse stenen. Hij groef een kuil en verstopte het pistool er onder. Hij legde alles terug en klopt zijn handen af aan zijn oude versleten broek waarvan de pijpen tot ver boven zijn enkels kwamen. Een uur nadat hij het pistool verstopt had stond er een politieagent aan de deur en hij werd meegenomen. In een bedompt hokje dat rook naar zweet en verraad , waar grote hakenkruizen op de muur gekalkt waren, werd hij gemarteld. Hij werd geslagen met riemen net zo lang om hem te laten toegeven of hij het pistool gestolen had. Hij hield zijn mond en gaf niks toe. Hij wist als hij dat zou toegeven, hij ten dode opgeschreven stond.
Nu, zeventig jaar later, zit hij op een oude versleten bank voor zich uit te staren. Glazige bruine ogen kijken mijn kant op maar ze gaan verder dan mij. Deze ogen hebben veel gezien, deze man heeft veel gedaan. Als er onrecht werd aangedaan dan schoot hij te hulp. Een mens of dier, groot of klein, hij koos altijd voor de ‘’mindere’’. Een man met een grote mond en een klein hartje. Iemand met een groot gevoel voor rechtvaardigheid. Hij heeft altijd zonder twijfel een pad gekozen, maar bewandelt nu een pad vol twijfel en onzekerheid en hij heeft geen idee hoe hij daar gekomen is. Het pad waar hij zich nu bevind is omgeven door een dikke mist en hij ziet geen hand meer voor ogen. Zijn geheugen is verdwenen net als de kleur van zijn haar. Laura Valk