De Syrische opstanden; toen en nu
Aysha Navest 6093841 16 juli 2012 Universiteit van Amsterdam Faculteit Geesteswetenschappen Scriptie aangeboden aan dhr. Woltering en dhr. Kanie
Opmerking over de transliteratie Bij de transliteratie van Arabische namen in deze thesis wordt gebruik gemaakt van het systeem dat door de Encyclopaedia of Islam en het woordenboek van Hans Wehr gehanteerd wordt. De alif van al- wordt in dit geval echter wel geschreven met de klinker (a). De nisba’s worden daarnaast slechts met één ‘y’ geschreven. Namen van plaatsen en personen die met enige regelmaat gebruikt worden, zullen geschreven worden zoals dat in het Nederlands (bijvoorbeeld in de media) gebruikelijk is. De transliteratie zal duidelijk zijn voor degenen die het Arabisch machtig zijn, en minder relevant voor degenen die geen kennis van de Arabische taal hebben.
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding
4
Hoofdstuk 2: De opstanden eind jaren ’70 – begin jaren ’80
7
2.1
Historisch overzicht
7
2.2
Relevante factoren
9
`
2.2.1 Economische factoren
9
2.2.2 Politieke factoren
14
2.2.3 Sektarische factoren
18
Hoofdstuk 3: De opstand tegen het regime van Bashar al-Asad [2011-heden]
28
3.1
Historisch overzicht
28
3.2
Relevante factoren
31
3.2.1 Economische factoren
31
3.2.2 Politieke factoren
35
3.2.3 Sektarische factoren
38
3.2.4 Overige factoren
43
Hoofdstuk 4: Conclusie 4.1 4.2 Bibliografie
Recapitulatie Bevindingen
46 46 48 54
3
Hoofdstuk 1: Inleiding
Begin 2011 wordt gekenmerkt als het begin van de Arabische Lente. Er waren grootschalige demonstraties in verschillende landen in het Midden-Oosten. In januari 2011 trad de Tunesische president Ben Ali na wekenlange protesten af en vertrok naar Saoedi-Arabië1. Hosni Mubarak, de president van Egypte, trad de maand erop eveneens af na aanhoudende protesten tegen zijn regime.2 De onrust in Syrië begon op 15 maart 2011. De Syrische regeringstroepen grepen hard in. Het verzet stopte echter niet en inmiddels is er al ruim een jaar een strijd gaande tussen de oppositie en de regeringstroepen waarbij vooral onder de tegenstanders van het regime al meer dan 17.000 doden zijn gevallen3. Syrië staat in het Westen al geruime tijd bekend als een mogelijk kwaad, onder meer door zijn banden met Iran en de Libanese Hezbollah. Desondanks had het sinds 2009 een redelijke band met de Westerse regeringsleiders opgebouwd, bijvoorbeeld met president Barack Obama4. Na het uitbreken van de volksopstand in maart 2011 zijn de beperkte banden die Syrië met het Westen had opnieuw verslechterd en dringen de Westerse regeringen, evenals veel Arabische regeringen, tevergeefs aan op het aftreden van president Bashar al-Asad. Alleen China en Rusland staan nog openlijk achter het Syrische regime. Syrië wordt sinds haar onafhankelijkheid in 1946 al gekenmerkt door een roerige politiek. De eerste jaren werden gekenmerkt door het zoeken van toenadering tot andere Arabische landen. Dit leidde in 1958 tot de vorming van de Verenigde Arabische Republiek, samen met het door Gamal Abd al-Naser geleide Egypte5. Na de machtsovername in 1963 door de Panarabistische en socialistische Baath-partij brak er na in de eerste jaren na de machtovername door Hafez al-Asad een relatief stabiele periode aan, mede dankzij het feit dat andere politieke partijen door de noodtoestand verboden waren en er dus geen sprake was van officiële oppositie. De Baath-partij kon hierdoor in eerst instantie zonder al teveel problemen aan de macht blijven. Hafez al-Asad bleef president van Syrië tot zijn dood in 2000. Na zijn overlijden werd besloten dat hij opgevolgd moest worden door zijn zoon, Bashar alAsad. Aanvankelijk werd gedacht dat de in het Westen opgeleide Bashar een proces van 1
BBC website, Arab Spring in Tunisia. BBC website, Arab Spring in Egypt. 3 Nu.nl website, Dodental Syrië boven de 17.000. 4 The Guardian, Syria and the West: Another wasted Decade. 5 J.S.F. Parker (1962). 2
4
democratisering in Syrië in gang zou zetten, ook omdat hij deze geleidelijk hervormingen tijdens zijn inaugurele toespraak in 2000 beschreef. 6 Hij nam een aantal maatregelen ten behoeve van de democratisering, zoals het gedeeltelijk liberaliseren van de economie en het openstellen van internet, maar dit bleek uiteindelijk niet genoeg voor het Syrische volk7. Een aanzienlijk deel van het volk was ontevreden. Nadat een aantal jongeren, geïnspireerd door opstanden elders in de Arabische wereld (onder andere Tunesië en Egypte), revolutionaire leuzen op de muren schreven, grepen de veiligheidsdiensten in door de jongeren te martelen. Dit was de directe oorzaak voor een groep Syriërs in de zuidelijk gelegen stad Daraa om de straat op te gaan. De protesten waren in eerste instantie vreedzaam. Het harde ingrijpen van de veiligheidstroepen liet echter zien, dat het regime nog niet dusdanig gedemocratiseerd was dat het met deze vreedzame protesten kon omgaan. Juist door het repressieve handelen van de veiligheidstroepen verspreidden de demonstraties zich door het gehele land. Dit zorgde voor een nog hardere vorm van repressie. Overigens was dit niet de eerste keer dat de troepen van al-Asad zo hard hebben toegeslagen. In het voorjaar van 1982 werd een grote volksopstand, grotendeels gesteund door de Moslimbroederschap in de stad Hama bruut neergeslagen door de veiligheidstroepen van voormalig president Hafez al-Asad. Ook hierbij vielen vele doden aan de kant van de oppositie, namelijk tussen de 5.000 en 25.0008. In mijn onderzoek bestudeer ik de opstand tijdens de regeerperiode van Hafez al-Asad en de huidige opstand tegen het regime van zijn zoon en opvolger, Bashar al-Asad. Ik onderzoek welke factoren een rol spelen in de opstanden en in hoeverre deze met elkaar overeenkomen of van elkaar verschillen. Hierbij hanteer ik de volgende hoofdvraag: In hoeverre komen de opstanden van eind jaren ’70 – begin jaren ’80 tijdens het presidentschap van Hafez al – Asad en de huidige opstanden in Syrië onder Bashar alAsad met elkaar overeen en in hoeverre verschillen ze van elkaar en welke factoren spelen hierbij een rol? Na bestudering van verschillende bronnen9, ben ik tot de conclusie gekomen dat de oorzaken voornamelijk opgedeeld kunnen worden in drie categorieën, namelijk: Economische factoren
6
Inaugurele toespraak Bashar al-Asad (2000) Hinnebusch 2012: 92. 8 Van Dam 2011: 111 9 Goulden 2011; Van Dam 2011; Hinnebusch 2012; Harbā 2011 7
5
politieke factoren en sektarische factoren, waarbij in sommige gevallen de verschillende factoren door elkaar zullen lopen. Allereerst geef ik een kort overzicht van de opstanden van dertig jaar geleden tegen Hafez alAsad beschrijf, in de volgende paragraaf wordt dit geïllustreerd aan de hand van de bovengenoemde factoren. Vervolgens volgt er een hoofdstuk met een historisch overzicht van de opstanden van 2011-2012 met daarin wederom een paragraaf waarin de relevante factoren van dit verzet beschreven worden. Om deze periode af te sluiten behandel ik een tweetal factoren die kenmerkend zijn voor de golf van protesten vanaf maart 2011 en die sterk met elkaar verweven zijn, namelijk de rol van het internet en die van de Arabische Lente die eerder in 2011 al voor omwentelingen zorgde in respectievelijk Tunesië en Egypte. Hebben deze factoren grote invloed gehad op het ontvlammen van de Syrische woede? In het afsluitende gedeelte, dat tevens de conclusie bevat, vergelijk ik na een recapitulatie de beide perioden van verzet met elkaar en beschrijf ik de overeenkomsten en verschillen. Zo hoop ik een overzicht te creëren van wat er al dan niet veranderd is in de circa dertig jaar die er tussen de opstanden zat. Het boek van Nikolaos van Dam, “The Struggle for Power in Syria, Politics and Society under Asad and the Ba’th Party” vormt een belangrijke bron voor mijn thesis. Daarnaast maak ik gebruik van het boek “Demystifying Syria” van Fred Haley Lawson. Ook gebruik ik verschillende artikelen in zowel het Arabisch als het Engels omtrent verschillende deelonderwerpen binnen mijn thesis. Veel artikelen zijn afkomstig van nieuwssites als die van al-Jazeera en al-Arabiya, maar ik maak ook gebruik van stukken geplaatst op websites die zich specifiek met de situatie in het Midden-Oosten (en soms met Syrië in het bijzonder) bezighouden, zoals al-Jadaliyya en Syria Comment. Mijn onderzoek is vrijwel geheel gebaseerd op literatuurstudie en bestaat dus grotendeels uit secundaire bronnen. Veldwerk is in de huidige situatie helaas vrijwel onmogelijk.
6
Hoofdstuk 2: De opstanden tegen het regime van Hafez al-Asad, eind jaren ’70 – begin jaren ‘80 Hieronder volgt een historisch overzicht van de opstanden tegen het regime van Hafez alAsad die begonnen vanaf het einde van de jaren ’70 en die voortduurden tot het voorjaar van het jaar 1982. Dit overzicht wordt in de paragraaf erna geïllustreerd aan de hand van factoren die relevant waren bij deze opstanden. 2.1 Verzet tegen het regime van Hafez al-Asad In november 1970 nam Hafez al-Asad de macht over van zijn voorganger Saleh Jadid door middel van een militaire coup10. Na de beginfase van de Baath-partij als regerende partij, die gekenmerkt werd door instabiliteit, beloofde hij na zijn aantreden stabiliteit. Dit deed hij door persoonlijk het heft in handen te nemen en het regime te herstructureren11. In eerste instantie bleek dit succesvol. Hij voerde economische hervormingen door waardoor het op economisch gebied een aantal jaren beter ging met Syrië12. Ook op het gebied van buitenlandse politiek ging het in eerste instantie beter. Banden die eerder bekoeld waren werden weer aangehaald, onder andere met Egypte. Dit uitte zich bijvoorbeeld in een gezamenlijke verrassingsaanval op Israël in 197313. Vanaf de Syrische interventie in Libanon in 1976 ging het op veel gebieden steeds minder goed met Syrië. De buitenlandse investeringen die nu mogelijk waren namen af doordat investeerders de situatie in Syrië en in de regio te instabiel vonden14. Ook werd de regering steeds corrupter15. Het was echter het sektarische verzet dat leidde tot de gewelddadige opstand die Syrië aan het eind van de jaren ’70 en het begin van de jaren ’80 in zijn greep hield. Vanaf het begin van de interventie begon de islamistische oppositie namelijk met het ombrengen van Alawitische leden van de Baath-partij, omdat het regime volgens hen in Libanon (en in Syrië) samenspande tegen de moslimgemeenschap16. Hierna volgde er een reeks aan moordaanslagen en vergeldingsacties van de kant van het regime. De oppositie, waarin aanvankelijk ook leden van de links-nationalistische oppositie
10
Van Dam 2011: 71 Lund 2011: 14 12 Al-Ahsan 1984 13 Van Dam 2011: 71 14 Al-Ahsan 1984: 311 15 Drysdale 1982: 4 16 Ibid, pp. 4-5 11
7
actief waren, bestond inmiddels vrijwel uitsluitend uit islamistische opposanten, die steeds gewelddadiger werden in hun poging het regime te omver te werpen17. Ze hielden vreedzame demonstraties, maar daarnaast pleegden ze bomaanslagen op overheidsgebouwen en legereenheden. Een van de grootste incidenten was de ‘Slachting van Aleppo’ waarbij ze, met behulp van een soennitische Baath-officier, een militaire school binnendrongen en 83 Alawitische militairen om het leven brachten18. Het regime bleef verkondigen dat de Moslimbroederschap een gevaar was voor de samenleving19. Nadat een aanslag op president Hafez al-Asad werd verijdeld in juni 1980 grepen de militairen die loyaal waren aan het regime keihard in door in de gevangenis in Tadmur (Palmyra) honderden islamistische gedetineerden om het leven te brengen. De strijd bereikte uiteindelijk haar hoogtepunt tijdens de strijd om de centraal gelegen stad Hama in februari 1982. De oppositieleden streden hier tegen elitetroepen van Hafez al-Asad. Andere elitetroepen hadden de stad omsingeld. Uiteindelijk besloot het regime dat er een eind moest komen aan de gewapende opstand van de islamisten. De troepen vielen de stad binnen en vermoorden tussen de 5.000 en 25.000 mensen20. Deze daad had voor het regime het gewenste effect. De oppositie in het gehele land werd hierdoor in de kiem gesmoord, de steden die door de oppositie veroverd werden kwamen weer in handen van het regime en de meeste leiders van de opstand werden geëxecuteerd of gevangengezet. Andere leiders wisten het land te ontvluchten2122. De opstand tegen het regime van Hafez al – Asad eindigde uiteindelijk in een mislukking en het Baath-regime kwam naar voren als de winnende partij, zij het dat de populariteit van de president afnam en ook de stabiliteit van het regime grotendeels verdwenen was23. De gebeurtenissen worden door de kant van het regime doodgezwegen en als ernaar verwezen wordt, dan gebeurt dit met de term aḥdāth, de gebeurtenissen24.
17
Lund 2011: 8-9 Batatu 1982: 20 19 Van Dam 2011: 94-95 20 Ibid, p. 111 21 Eyal Zisser 2005: 48 22 Lund 2011: 10 23 Ibid. 24 Ibid, p. 5 18
8
2.2
Relevante factoren
Tijdens het presidentschap van Hafez al-Asad waren er een aantal factoren die een fundamentele rol speelden bij het uitbreken en voortduren van de opstanden tegen hem en zijn regime. 2.2.1 Economische factoren De Syrische economie heeft in de decennia voorafgaand aan de opstanden enorme veranderingen ondergaan25. Voor de machtsovername van de Baath-partij vonden er, vooral vanaf de eenwording van Syrië en Egypte26 in 1958 grote veranderingen plaats in het economisch beleid van Syrië27. Voor deze periode was de economie grotendeels vrij. In de rurale gebieden veroorzaakte dit een soort feodaal systeem, waarin de overgrote meerderheid van 82 procent landloos was of minder dan tien hectare grond bezat.28 Degenen die helemaal geen land bezaten, minstens 60 procent, waren meestal in dienst van de landeigenaren met meer dan tien hectare land. De contracten waaronder arbeid plaatsvond, waren vaak mondeling afgesloten en er kon om deze reden dan ook niet gemakkelijk op teruggegrepen worden in het geval en een (arbeids)conflict. De juridische status van de arbeiders was dus zwak. Het was zelfs zo dat 45 procent van het geïrrigeerde land en 30 procent van het door regen bevloeid land in bezit was van slechts 2,5 procent van het totaal aantal landeigenaren29. Hieruit blijkt dat de tegenstellingen groot waren. De aristocraten, die het meeste land in bezit hadden, konden om deze reden dan ook veel invloed uitoefenen in de lokale en nationale politiek. De industriële sector werd gedomineerd door privéondernemingen. De staat had hier weinig invloed. Zij bezaten wel de spoorwegen, de post- en telefoondiensten, het spoor, de luchtvaart en nog een aantal publieke diensten30. Industriële bedrijven met een commerciële drijfveren waren echter niet in het bezit van de staat, maar van stedelijke handelaren (ondernemers) die vaak soennitisch of orthodox christelijk waren31.
25
Drysdale 1982: 4 Verenigde Arabische Republiek 27 Ahsan 1984: 303-305 28 Ibid, p.302 29 Eva Garzouzi, “Land Reform in Syria,” Middle East Journal (Winter-Spring 1963) geciteerd in al-Ahsan 1984: 302 30 Al-Ahsan 1984: 302 31 Ibid. 26
9
Na de eenwording van Egypte en Syrië in 1958 veranderde er echter veel in de economische politiek van Syrië. De in 1952 in Egypte ingevoerde agrarische hervormingen werden na deze eenwording ook op Syrië toegepast. In de agrarische sector hield dit in dat er een maximum gesteld werd aan het landbezit. Een landbezitter mocht nu maximaal 80 hectare aan geïrrigeerd land bezitten en 300 hectare aan niet-geïrrigeerd land. De rest van het land zou worden onteigend in de daarop volgende vijf jaar. Bij de herverdeling van land aan de landlozen werd voor hen een maximum bepaald van 8 hectare geïrrigeerd land en 30 hectare niet-geïrrigeerd land. Dit was voor de nieuwe landeigenaren niet genoeg om zichzelf te kunnen onderhouden in hun primaire levensbehoeften.32 Ook was er sprake van grote stukken land die onteigend werden, maar niet werden herverdeeld. Het beperkte deel dat werd herverdeeld, circa vijf procent, werd herverdeeld onder een klein aantal families, ongeveer 5000.33 Volgens Tabitha Petran hadden de bovenstaande hervormingen slechts beperkte invloed op het lot van de boeren.34 De rurale economie maakte echter grote ontwikkelingen door tijdens de periode van de Verenigde Arabische Republiek. Ook in de industriële sector vonden er tijdens het bestaan van de Verenigde Arabische Republiek hervormingen plaats, ook wel bekend als de “Decreten van president Nasser van 1961”. Deze hervormingen hielden in dat het merendeel bedrijven werd genationaliseerd. Deze werden deels of volledig staatseigendom.35 Ook de opbouw van de directie van bedrijven en hun salarissen werd aangepast.36 Tevens werden er op het gebied van import hervormingen toegepast. De regels werden verscherpt en import was alleen onder strenge voorwaarden toegestaan37. Het invoeren van deze restricties op het gebied van import was een van de oorzaken van het uiteenvallen van de Verenigde Arabische Republiek (VAR) in 196138. Doordat de VAR al snel na het invoeren van de maatregelen in 1961 uiteenviel, was er weinig tijd geweest om de geplande hervormingen door te voeren. De gevolgen op de korte termijn waren voor de industriële sector minder positief. De productie nam af, terwijl de kosten
32
T. Petran. Syria, geciteerd in al-Ahsan 1984: 303 Ibid, p. 303 34 Ibid, p. 303 35 Keilany, Socialism and Economic Change in Syria, geciteerd in al-Ahsan 1984: 304 36 Ibid. 37 Ibid. 38 Al-Ahsan 1984: 305 33
10
toenamen. Verder namen militairen leidinggevende functies over, terwijl zij weinig tot geen ervaring hadden in het leiden van industriële bedrijven.39 Hierna was er, van 1961 tot 1963 een conservatief regime aan de macht. Het streven van dit regime was het vestigen van een vrije markteconomie. Verder beloofde het vrijheid van handel40, mede onder druk van de landlords en traditioneel rechts, die daar grote belangen bij hadden. Doordat dit regime maar relatief kort aan de macht was, slechts 2 jaar, bleek het lastig om de eerder ingevoerde maatregelen terug te draaien. In 1963 vond er een militaire staatsgreep plaats waardoor de Arabisch nationalistische Baathpartij aan de macht kwam. De nieuwe machthebbers hadden een socialistische visie met betrekking tot het economische beleid. Zij stelden snel na hun aantreden meer beperkingen op met betrekking tot het landbezit41. Ook binnen de economische sectoren in de steden hanteerde de Baath-partij een strenger beleid dan zijn voorgangers. De banken werden genationaliseerd. In 1965 had de staat volledige controle over banken en verzekeringen, energie en grote delen van de import, export en industrie.42 Dit leidde tot een vorm van angst bij de middenklasse, die hun eigen kapitaal zienderogen zagen verdwijnen en derhalve hun best deden dit weg te smokkelen.43 In oktober 1965 werd het beleid echter enigszins versoepeld en was er ruimte voor privébezit, met name in de bouw. Dit versoepelde beleid werd nog een aantal jaren voortgezet, ook na de volgende staatsgreep in 1966, wederom door leden van de Baath-partij. Pas na 1970 vonden er weer wijzigingen plaats in het economische beleid van Syrië. Vanaf dat jaar slonk de private sector steeds verder, tot in 1979 meer dan 75 procent van de landelijke investeringen de publieke sector betroffen. Desalniettemin waren er in de jaren ’70 plannen om kleine industriële ondernemingen te steunen. Investeringen in de private sector werden gestimuleerd, met name in de kleinere industriële projecten en vastgoed44. De investeringen bleken echter niet heel nuttig, gezien het feit dat er vooral geïnvesteerd werd in kleine luxe ondernemingen, zoals schoonheidssalons en chique restaurants en winkels.45 In de jaren ’70 streefde het Syrische regime, met name in de periode na het aantreden van Hafez al-Asad naar het openstellen van de economie voor buitenlandse investeringen, zij het op een manier die ook met het 39
T. Petran, Syria, geciteerd in al-Ahsan 1984: 305 Keilany, Socialism and Economic Change in Syria, geciteerd in al-Ahsan 1984: 306 41 The Middle East and North Africa 1964-6, geciteerd in al-Ahsan 1984: 306 42 Quarterly Economic Review – Syria, Lebanon, Jordan, geciteerd in al-Ahsan 1984: 306 43 Rabinovich, Syria under the Baath 1963-66, geciteerd in al-Ahsan 1984: 306 44 Arab World Weekly, geciteerd in al-Ahsan 1984: 309 45 Quarterly Economic Review – Syria, Lebanon, Jordan, geciteerd in al-Ahsan 1984: 309 40
11
socialistische beleid van de Baath gecombineerd kon worden. Tot 1975 werden er dan ook nog geen substantiële veranderingen aangebracht in het beleid. Pas in het begin van 1976 werden er concrete afspraken gemaakt, onder andere met de Verenigde Staten46. Ook wilde het Syrische regime buitenlandse investeerders aantrekken voor de olie industrie, maar door de Syrische inmenging in de Libanese oorlog vanaf mei 1976 deinsden de meeste buitenlandse investeerders terug47. Het beleid van de Baath-partij onder Hafez al-Asad heeft ertoe geleid dat de economie in theorie meer open stond voor handel met het buitenland en voor buitenlandse investeringen in Syrië. In de binnenlandse economie veranderde er (voor veel burgers) echter weinig. Ondanks eerder genoemde pogingen van het regime in de jaren ’70 om kleine ondernemingen meer te stimuleren, gebeurde dit meestal slechts bij luxe ondernemingen, waardoor de situatie voor de lagere klassen over het algemeen vaak hetzelfde bleef. De staat had de grootste rol in de socialistische economie van Syrië en er in was in de praktijk beperkte ruimte voor binnenen buitenlandse investeringen. Verder was men niet in staat privé kapitaal op de juiste wijze te investeren binnen Syrië. Dit werd mede veroorzaakt door de politieke onrust in buurland Libanon en in eigen land door de gewelddadige oppositie van de Moslimbroederschap.48 Al met al hebben er veel ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van het economische beleid van Syrië sinds 1958, en daardoor ook in de samenstelling van de bevolking op het gebied van de klassenstructuur. In de rurale gebieden was er in eerste instantie een simpele structuur. Er was een kleine groep rijke landbezitters en een grote groep deelpachters. In de stedelijke gebieden bestond de bovenlaag uit de commercieel-industriële bourgeoisie, met daaronder een groeiende middenklasse en daaronder de industriële arbeiders. Door de hervormingen slonk de hoogste klasse in de rurale gebieden, en ontstond er een rurale middenklasse. Voor de klasse van deelpachters veranderde er vrij weinig. Ondanks het feit dat een aantal van hen tijdens de herverdeling van het land in 1958 en 1963 ook stukken land toebedeeld kregen, was dit nog steeds niet genoeg om zelfstandig te worden en daarom bleven deze deelpachters vaak in dienst bij de hogere klasse. Ook in de steden werd de bourgeoisie kleiner. De middenklasse, waaronder ook docenten en vastgoedhandelaren groeide en de industriële arbeiders vormden nog steeds de onderklasse van de stedelijke bevolking. 46
Al-Ahsan 1984: 311 Ibid. 48 Ibid, p. 312 47
12
Fred H. Lawson vermeldt in zijn artikel, dat met name over de regio Hama gaat, dat de opstanden aldaar hun toppunt bereikten in het begin van de jaren ’80 49. Deze opstanden werden mede veroorzaakt doordat de Syrische regering vanaf het eind van de jaren ’70 maatregelen nam waardoor het voor bijvoorbeeld industriearbeiders en handelaren in de provincie steeds moeilijker werd het hoofd boven water te houden. Zo werden er grote staatsfabrieken gebouwd en door de staat van fabriekseigenaren gekocht, bijvoorbeeld voor het verwerken van katoen, waardoor de kleinere katoenfabrikanten vrijwel geen werk meer hadden. De staat kon op deze manier invloed uitoefenen en de macht overnemen van de voorheen onafhankelijke fabriekseigenaren. De arbeiders in de staatsfabrieken hadden financiële voordelen die de arbeiders in de kleinere fabrieken niet kregen. Zo kregen zij regelmatig salarisverhogingen, in tegenstelling tot de fabrieksarbeiders in de private sector. Ondanks pogingen van het regime om ook voor hen een minimumsalaris vast te stellen en uit te laten keren. De eigenaren va de kleinere fabrieken werden daarnaast het slachtoffer van de toenemende inflatie, waardoor de kosten van de materialen stegen. Zo werden de consumenten gestimuleerd om goedkopere producten af te nemen die afkomstig waren van de grote staatsfabrieken. Tot slot zorgde opening van de Syrische markt voor importproducten ervoor dat de kleine fabrikanten hun producten met moeite konden verkopen. Op het platteland kregen de rijkere boeren financiële steun van de staat om zodoende de export te stimuleren.50 Degene die het meest profiteerde van de hervormingen was uiteindelijk de staat. De regering en de elite eromheen waren in de loop van de jaren in het bezit geraakt van het grootste deel van de publieke en private sector. De staat was de nieuwe heersende klasse, die de invloed van de oorspronkelijke elite verkleinde.51 Dit leidde tot ontevredenheid onder een deel van de Syrische bevolking. Bij de klasse van landeigenaren op het platteland en fabriekseigenaren in de steden, omdat zij de macht die zij voorheen hadden met hun bezettingen kwijtraakten aan de staat. De middenklasse omdat veel producten duurder werden en de lonen slechts beperkt stegen. En tenslotte de landlozen en werknemers van kleinere fabrieken en bedrijven in en rond de steden, omdat hun situatie niet tot nauwelijks was verbeterd sinds de machtsovername van respectievelijk de Baath-partij en president Hafez al-Asad.
49
Lawson 1982: 24-28 Ibid. p. 24 51 Al-Ahsan 1984: 320-321 50
13
2.2.2 Politieke factoren Naast de economische factoren die een rol speelden voor en tijdens de opstanden tegen het regime van Hafez al-Asad, waren er ook politieke factoren die van belang waren. Deze politieke factoren zijn verweven met de economische en sektarische oorzaken voor de opstanden die bruut werden neergeslagen tijdens de slag om Hama in 1982. De politieke factoren die voornamelijk met economie of het sektarisme te maken hebben, zullen dan ook in de betreffende paragrafen behandeld worden en zullen in deze paragraaf slechts oppervlakkig besproken worden. Voor de machtsovername van Hafez al-Asad in november 1971 was Sāleh Jadīd aan de macht. Ook hij was een lid van de Baath-partij en hanteerde een socialistisch en Arabisch nationalistisch beleid52. Binnen het regime onder Jadīd was al-Asad al minister van Defensie53. Nadat Hafez al-Asad door middel van een staatsgreep de macht van Jadīd overnam, was men ervan overtuigd dat hij het land enigszins zou gaan liberaliseren, onder andere op economisch gebied. In eerste instantie was zijn populariteit groot, mede door zijn optreden tijdens de oorlog van oktober 1973, waarin Syrië en Egypte tegelijkertijd Israël aanvielen. Israël werd sinds de stichting in 1948 al als de grote vijand gezien en het volk was verheugd te zien dat de nieuwe leider van het land dit gevoel deelde en ook bereid was ernaar te handelen. Tevens haalde hij Syrië tijdelijk uit het regionale isolement van de afgelopen jaren door toenadering te zoeken tot de omringende landen, mede met als doel een front te vormen tegen de gemeenschappelijke vijand Israël54. Verder leverde hij inspanningen ten behoeve van de economie, zowel op nationaal als internationaal niveau, waardoor deze op landelijk niveau groeide.55 Aan het eind van de jaren ’70 kwamen er, ondanks het verbod op politieke oppositie in verband met de noodtoestand, toch een aantal oppositiegroeperingen naar voren, aangezien er zaken waren waardoor de populariteit van president Hafez al-Asad steeds verder afnam. Deze zaken zullen hieronder beschreven worden.
52
Lund 2011: 8 Sicherman 2011: 464 54 Van Dam 2011: 71 55 Lund 2011: 8 53
14
De oppositie kwam vanuit verschillende hoeken. Zo was er de soennitische islamistische oppositie, die in de volgende paragraaf uitgebreid aan bod zal komen. Deze zag het regime als onrechtmatig, omdat de president Alawitisch was en omdat de machthebbende Baath-partij een seculiere agenda had. Naast deze islamistische oppositie was er ook nog de linkse nationalistische oppositie. Deze had zelf in het geheim oppositiepartijen, waaronder een Nasseristische partij en een Syrische communistische partij. Zij waren het wel eens met de seculiere agenda van de Baath, maar niet met de mate waarin zij hun socialistische beleid toepasten. De twee bovenstaande groepen zorgden voor steeds meer openbaar protest tegen het regime. Niet alleen de leden en de sympathisanten van de bovenstaande groepen namen hieraan deel. Ook andere opposanten van het regime die niets te maken hadden met de islamistische en linkse oppositie kwamen steeds vaker naar voren om in het openbaar hun ongenoegen over het regime te uiten. In eerste instantie richtten deze protesten zich tegen bepaalde gedragingen van het regime, maar al gauw was het gericht op het regime zelf. 56 Maar welke problemen hadden deze Syriërs met het regime? Allereerst het feit dat Hafez al-Asad de alleenheerser in Syrië en in de regio wilde zijn. Hij deed dit op intern niveau door zich te omringen met mensen die loyaal aan hem waren, bijvoorbeeld door sektarische, tribale en regionale banden. Zo werd de regering in steeds grotere mate gevormd door Alawieten, vaak afkomstig uit de rurale gebieden rondom de noordwestelijke stad Lattakia, waar ook Hafez al-Asad zelf vandaan kwam. Deze toename in de plaatsing van Alawieten op belangrijke posities binnen de regering was een voorzetting van het beleid van al-Asad’s voorganger Saleh Jadīd, die eveneens tot de Alawitische stroming behoorde57. Rifaat al-Asad, de broer van de president was in de eerste jaren na de machtsovername door zijn broer de hoogste militaire bevelhebber. Personen die naar het idee van al-Asad niet loyaal genoeg aan hem waren, werden aan de kant gezet en zonder al teveel moeite vervangen door personen die wel loyaal aan hem waren. 5859 Deze loyalisten leken er geen bezwaar tegen te hebben dat de alleenheerschappij bij de president lag en dat zij zelf vrij weinig in te brengen hadden. De macht lag uitsluitend bij de president en de Baath-partij, iets dat ook veroorzaakt was door de noodtoestand die sinds de staatsgreep van de Baath-partij van kracht was. Volgens deze wet was de Baath-partij de
56
Lund 2011: 9 Van Dam 2011: 34-47 58 Lund 2011: 14 59 Van Dam 2011: 70 57
15
enige toegestane partij. Het voeren van oppositie zelfs bij wet verboden. 60 Toch werden er door bovengenoemde opposanten van het regime demonstraties georganiseerd. Het antwoord hierop van het regime was duidelijk. Of de demonstraties nu vredig of gewelddadig waren; ze werden hardhandig onderdrukt. Dit zorgde voor extra woede onder het volk, waardoor de demonstraties in eerste instantie gewoon doorgingen. Pas toen de oppositieleden werden opgepakt, viel de linkse oppositie langzaam weg en gingen zij in het geheim verder met in stand houden van hun politieke beweging. Op het gebied van buitenlandse politiek wilde Hafez al-Asad, net als in Syrië zelf, de hoofdrol spelen. Hij droomde van een Sūriyā Kubrā61, waarin ook Libanon, Israël, Jordanië en delen van Turkije zouden worden opgenomen en waarvan hij de ultieme leider zou zijn62. Zijn banden met de omringende landen waren echter uiterst gecompliceerd te noemen. Zoals eerder vermeld leefde het Syrië van Asad en de staat Israël op voet van oorlog met elkaar. Verder probeerde hij koning Hoessein van Jordanië te beïnvloeden met betrekking tot zijn verstandhouding met Israël. Dit had weinig effect. Hafez al-Asad had meer succes in Libanon, waar hij vanaf 1976 ingreep in de sektarische strijd die gaande was in het land. Vanaf het moment dat Israël besloot zich ook te mengen in de situatie van Libanon begon de daadwerkelijke oorlog, omdat Syrië dit, als nieuwe machtige entiteit in Libanon, niet toestond. Dit was in het jaar 1982. Het ingrijpen in Libanon en het steeds heviger wordende verzet tegen het regime van Hafez al-Asad zorgden ervoor dat de buitenlandse investeringen, die voor 1976 langzaam op gang kwamen afnamen, gezien het feit dat het beeld van een stabiel Syrië steeds minder van toepassing was.6364 Ook de banden met Egypte werden steeds minder hecht. Nadat zij in 1973 een gezamenlijke verrassingsaanval op Israël uitvoerden, bekoelde de band tussen de twee landen. Vooral vanaf 1977, toen president Sadat van Egypte een bezoek aan Israël bracht voor vredesonderhandelingen, ontving hij hevige kritiek vanuit Damascus. Dit bracht president Sadat ertoe het regime van president Asad te bekritiseren. In een uitzending van de radiozender radio Cairo zei hij in maart 1978 dat het Syrische regime in eerste instantie
60
Hadad 2009 Een Groot Syrië (als in een groot Syrisch rijk). 62 Sicherman 2011: 464 63 Al-Ahsan 1984: 312 64 Lund 2011: 9 61
16
Alawitisch was, en niet seculier of socialistisch, zoals veel leden van de regering zelf beweerden65. Tot slot waren ook de banden met buurland Irak werden in de loop van de jaren ’70 steeds slechter. Hoewel beide landen geleid werden door de seculiere en Arabisch nationalistische Baath-partij, waren deze regimes rivalen van elkaar. Na de Syrische interventie in Libanon werden er in Syrië een aantal politieke moorden gepleegd. Hoewel het voor de hand lag dat de dader uit ditzelfde Libanon afkomstig was, beschuldigde het Syrische regime (via Radio Damascus) het ‘fascistische regime in Bagdad’ ervan deze moorden gepleegd te hebben. Bagdad beschuldigde op zijn beurt het ‘Asad-regime’, en dan vooral Rifaat al-Asad, van het plegen van de moorden. Ook benadrukte het Baath-regime in Bagdad steeds dat hun buurland Syrië geleid werd door één familie, waardoor het als een corrupt regime gezien werd.66 Uit bovenstaande wordt duidelijk dat de populariteit van Hafez al-Asad in de tien jaar vanaf zijn aantreden sterk afnam. Bij zijn aantreden werd hij nog gezien als een liberale hervormer die voor economische hervormingen zou zorgen en de gedoodverfde vijand Israël de baas zou zijn. De eerste jaren leek dit ook te lukken. De president nam een aantal liberaliserende maatregelen ten behoeve van de economie en viel samen met Egypte Israël aan. Vanaf de interventie in Libanon in 1976 leek het Syrische regime zowel in het land zelf als op regionaal niveau in een isolement te geraken. In Syrië was er geen plaats voor oppositie en de demonstraties die er waren, werden hard neergeslagen. Verder kwam een steeds groter deel van de macht in handen van de Alawitische minderheid, en dan voornamelijk Alawieten uit de omgeving van de noordwestelijke kustplaats Lattakia, waar ook de familie van de president vandaan kwam. Dit ging ten koste van de eerdere machthebbers, die vooral soennitisch waren en uit de stedelijke gebieden afkomstig waren. Tevens ging het ten koste van die andere minderheidsgroepen die sinds het aantreden van de Baath-partij in 1963 meer macht hadden gekregen, met name de Druzen.67 Op het gebied van buitenlandse politiek raakte Syrië steeds meer geïsoleerd binnen de regio. De banden met de omringende landen werden steeds minder goed. Israël was natuurlijk al de aartsvijand sinds de stichting in 1948, maar ook de relatie met vroegere bondgenoten Egypte en Irak verslechterde gedurende de jaren ’70.
65
President Anwar al-Sadat in een interview met October, 26 maart 1978; Radio Cairo, 25 maart 1978 , geciteerd in van Dam 2011: 73 66 Ibid. p. 72 67 Van Dam 2011: 15-33
17
Al met al werd Syrië in de eerste tien jaar dat Hafez al-Asad aan de macht was steeds minder stabiel, ook op politiek gebied. Dit zorgde, tezamen met de andere relevante factoren, voor een gevoel van ontevredenheid bij de bevolking.
2.2.3 Sektarische factoren Een van de meest relevante factoren van de opstanden in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw tegen het regime van Hafez al-Asad is de sektarische. Zoals in de voorgaande paragraaf vermeld viel de linkse oppositie door hard ingrijpen van de overheid al gauw weg. Het ingrijpen van het regime zorgde er echter voor dat de islamistische weerstand tegen het regime toenam in hevigheid. Waarom was deze oppositie zo sterk en vasthoudend? Syrië is een multireligieus land met een soennitische meerderheid. Hiernaast wonen er nog Druzen, Ismailiten , christenen, Alawieten en andere kleine groepen. Deze waren zich bewust van hun eigen identiteit en de onderlinge verschillen, maar leidde in de beginfase van het onafhankelijke Syrië niet tot grootschalige conflicten, afgezien van de discriminatie door de soennitische meerderheid bij het verdelen van belangrijke functies, bijvoorbeeld binnen het regime.68 Voor de machtsovername van de Baath-partij was de macht in Syrië voornamelijk in handen van de meerderheidsgroepering van de bevolking, de soennieten, en dan met name de soennieten afkomstig uit de steden. De minderheidsgroeperingen hadden een minderwaardige positie ten opzichte van de urbane soennitische meerderheid. In 1963 nam de Baath-partij de macht over en dit was het begin van meer macht voor religieuze minderheden, zoals de Alawieten, de Ismailieten en de Druzen. Deze toename van leden van minderheidsgroeperingen op hoge posities was een onderdeel van het gedachtegoed van de Baath-partij. Zij hadden als ideaal een grote Arabische natie, waarin iedere Arabier gelijk was, ongeacht zijn religie. In de constitutie van de Baath-partij wordt hierover het volgende gezegd: “De Arabische natie vormt een culturele eenheid. Ieder verschil dat bestaat onder zijn zonen (van de Arabische natie) is per ongeluk (ontstaan) en onbelangrijk. Deze zullen verdwijnen bij het toenemen van de Arabische bewustwording…
68
Ibid. pp. 1-14, 103-104
18
De nationale band zal de enige bestaande (en erkende) band worden binnen de Arabische staat…69 De situatie geschetst in het bovenstaande citaat was echter niet realistisch, aangezien er onder het volk nog steeds sprake was van etnische, tribale en sektarische loyaliteit aan de eigen groep70. Degenen van de (sektarische) minderheidsgroepen die uit hun minderheidspositie wilden ontsnappen, steunden de zaak van de Baath-partij, aangezien zij perspectief boden om op gelijke voet te komen met de soennitische en machthebbende meerderheid van de bevolking. De minderheden werden onder soennitisch bewind met enige regelmaat gediscrimineerd en zij wilden graag dat hieraan een eind kwam71. Voor hen was het dus een positieve ontwikkeling dat de minderheidsgroepen beter vertegenwoordigd zouden worden op de hogere posities binnen het regime. Voor de soennieten was deze ontwikkeling echter minder positief. Zij werden op geleidelijke wijze verwijderd uit hun posities, bijvoorbeeld in het leger72 en werden gediscrimineerd wanneer zij zich aanmeldden voor een militaire training73. De soennieten die al behoorden tot de Syrische militairen werden ook gediscrimineerd doordat slechts degenen die als ‘betrouwbaar’ werden beschouwd door de legerleiding op strategische plekken werden gestationeerd. Degenen die als betrouwbaar werden gezien waren dan voornamelijk de militairen afkomstig uit minderheidsgroepen die zeer loyaal waren aan het regime. De soennieten werden vaak gestationeerd aan de SyrischIsraëlische grens of in steden als Aleppo en Lattakia74. Veel Syriërs zagen een contradictie in hetgeen het Baath-regime zei voor ogen te hebben, namelijk een staat waarin iedereen gelijk was ongeacht sektarische of tribale achtergrond, en hetgeen daadwerkelijk gebeurde, namelijk het toebedelen van belangrijke posities aan de hand van die achtergrond75. Het was echter niet zo dat de Alawieten daadwerkelijk alle belangrijke posities binnen het land in beslag namen. De soennieten waren nog zeer goed vertegenwoordigd in de elite en bekleedden belangrijke posities. Toch was de mate waarin de Alawieten vertegenwoordigd waren op hoge posities, bijvoorbeeld in het leger, opvallend aangezien de verhoudingen disproportioneel waren76. Na de coup van 23 februari 1966 ontstonden er spanningen waardoor ook de Druzen steeds minder prominente rollen vervulden binnen het Syrische leger. Het regime werd ervan 69
Ibid. p. 15 Ibid. 71 Ibid, p. 17 72 Ibid, p. 35 73 Munif al-Razzaz , al-Tajriba al-Murra, geciteerd in van Dam 2011: 35 74 Van Dam 2011: 36 75 Drysdale 1982: 3 76 Ibid, pp. 3-4 70
19
beschuldigd een sektarisch beleid te voeren en een aantal militairen kwamen hiertegen in opstand. Onder leiding van de Druus Sālim Hatūm werd er een poging gedaan een militaire coup te plegen. Het regime greep echter in en berechtte de opstandige militairen. Zij werden veroordeeld voor poging tot het omverwerpen van het regime en voor het aanzetten tot een burgeroorlog en sektarische verdeeldheid. Vijf van hen werden veroordeeld tot de doodstraf en de rol van de Druzen binnen het Syrische militaire apparaat nam af77. In november 1971 nam Hafez al-Asad de macht over van zijn voorganger Sāleḥ Jadīd door middel van een militaire coup. De periode die volgde werd gekenmerkt als zeer stabiel, mede doordat er geen sektarische spanningen binnen het regime en het leger waren. De leiders en officieren waren inmiddels voornamelijk leden van de Alawitische minderheid en vormden een tamelijk homogeen geheel. Zij konden hun macht ongestoord uitoefenen zoals zij wensten78. De daadwerkelijke sektarische onrust begon na het begin van de Syrische interventie in Libanon in 1976. In de tijd die daarop volgde werden er een aantal politieke moorden gepleegd in Syrië, waarvan de doden voornamelijk Alawieten waren. In eerste instantie beschuldigde het Syrische regime het Baath-regime in Irak van de moorden79, maar nadat de regimes van beide landen weer nader tot elkaar gekomen waren in 1978 werd gesteld dat de fundamentalistische soennitische oppositie verantwoordelijk was voor het doden van de politieke leiders. Deze opposanten wilden duidelijk maken dat zij niet achter het regime stonden, omdat het een anti-islamitisch, seculier en ongelovig Alawitisch regime zou zijn, en om deze reden niet legitiem8081. De islamistische oppositie werd geleid door leden van de Syrische Moslimbroederschap, die in het jaar 1976 de jihad hadden uitgeroepen tegen dit ongelovige regime omdat dit regime volgens hen de moslims (soennieten) onderdrukte door moskeeën te sluiten, geleerden te arresteren en islamitische rechtsscholen te sluiten. Verder verspreidde het regime volgens hen immoraliteit. De Moslimbroeders hadden al op verschillende andere manieren tevergeefs getracht het regime te overtuigen van hun zaak, en nu was volgens hen jihad nog de enige manier om de koers van de machthebbers te veranderen. Volgens de Moslimbroeders was het ultieme doel het vestigen van een
77
Van Dam 2011: 48-61 Ibid, p. 71 79 Ibid, p. 72 80 Ibid, p. 89 81 Drysdale 1982: 7 78
20
islamitische staat geregeerd met de sharia82. Zij waren zeer expliciet met betrekking tot de Alawieten. Ze noemden hen Nusayrische ongelovigen83. De politieke moorden werden door het regime beantwoord met vergelijkbaar geweld. Dit was ook het geval met de zogenaamde ‘Slachting van Aleppo’. Bij deze gebeurtenis op 16 juni 1979 stormden een aantal mannen een artillerieschool binnen. Er vielen minstens 32 doden en 54 gewonden, waarvan de meesten volgens verschillende bronnen Alawieten zouden zijn84. Het regime beweerde echter dat er ook een aanzienlijk aantal soennitische en christelijke slachtoffers waren gevallen85. Door deze gebeurtenis werd duidelijk dat gewapende leden van de soennitische oppositie geïnfiltreerd waren in het Syrische leger, tot grote verontrusting van het regime86. Na deze gewelddadige gebeurtenis in Aleppo sprak president Hafez al-Asad op 30 juni 1979 het volk toe in een poging de steun voor de Baath-partij te vergroten en de steun voor de Moslimbroederschap te verminderen. Dit deed hij door de Islam aan te halen en expliciet naar zichzelf te verwijzen als zijnde een moslim. Hiermee wilde hij vooral aanduiden dat de weg van de Moslimbroederschap niet de islamitische weg was, opdat degenen die sympathiseerden met de Moslimbroederschap ervoor zouden kiezen dit niet meer te doen. Hij zei bijvoorbeeld: ، وقد كان النبي صلى هللا عليه وسلم يعتز بالعروبة كما يعتز باالسالم،ان العروبة تربط بين جميع ابناء هذا البلد ونحن نقود البلد، وهذه المساواة من صميم االسالم،والوطن يفقد معناه كوطن اذا لم يعش فيه المواطنون متساوين وليس باسم دين او، وانا اقود بصفتي أمينا عاما للحزب ورئيسا للجمهورية،باسم حزب البعث العربي االشتراكي وشعارات الوحدة والحرية واالشتراكية يؤمن بها البعثى كما يؤمن بها كل، مع أن االسالم هو دين االكثرية،طائفة ويبتعدون عن جوهره ويجمدون عند هذا، ان الذين يأخذون من الدين الصور والمظاهر٠٠٠ من يؤمن بوطنه ( 0791 ) إنما يجعلون من الدين معيقا للتقدم وقد أكدنا منذ بدء الحركة التصحيحية (في نوفمبر (تشرين الثاني،الحد وقد عملنا كل ما من شأنه أن يعز، وأن االساس هو أن تكون هناك قيم واخالق،أن الدين محبة وعمل وانجاز ولكننا اآلن بصدد مؤامرة على بلدنا وبصدد٠ الدين ويرسخ قيمه في النفوس وأكدنا أن االسالم دين حياة وتقدم 82
Al-Nadhīr, geciteerd in Van Dam 2011: 89-90 De term die voor 1920 werd gebruikt voor de Alawieten, en verwijst naar de grondlegger van het Alawisme, Ibn Nusayr. Alawieten gaven zelf de voorkeur aan de benaming Alawieten, door verwijzing naar Ali. Door fundamentalistische moslims wordt de term Nusayri gebruikt om aan te tonen dat de Alawieten geen moslims zijn, in Talhamy 2010: 175 84 Van Dam 2011: 91 85 Financial Times, 28 June 1979 , geciteerd in van Dam 2011: 91 86 Drysdale 1982: 8 83
21
وانما ارتكبه تنظيم سياسي،عمل اجرامي لم يرتكبه شخص حقود فنقول انها نزوة فردية ونضرب صفحا عنه وهو يقف هذا حتى ولو كنا مالئكة بل انه، وله سياسة مقررة هي سياسة القتل،اسمه جماعة االخوان المسلمين أي أنهم يريدون احتكار االسالم،)يعتبر ثلث الناس غير مسلمين (أي العلويين والدروز واالسماعيليين والمسيحيين النفسهم مع انه ليس من حق اي حزب ان يحتكر االسالم او اي دين من االديان ان هؤالء استغلوا جو الحرية إلغواء بعض الناشئة وليدفعوهم الى درب الجريمة وليجعلوا منهم أعداء وال يمكن التساهل مع هذه الجماعة التي ارتكبت أعمال القتل وارتكبت مجزرة من أبشع ما عرف تاريخ،لالسالم ٠٠٠ وال يمكن التساهل مع من يفعلون ذلك باسم االسالم،العرب واالسالم ولكنهم اتخذوا قرارهم في، وال يمكن أن نسمح بأي عمل طائفي،فال االغتياالت يمكن أن تقلب النظام فكان قرارهم تطبيقا الستراتيجية هدفها اثارة، عندما اتضح الخط الفاصل بيننا وبين نظام السادات0791 عام االقتتال الطائفي كما ذكروا في افاداتهم والذين يثيرون الطائفية ال بد من معاقبتهم وتصفية منظمتهم في وال بد أن يوضع حد نهائي ألعمالهم، النهم ضد حركة التقدم وضد حركة التاريخ،سوريا
“Het Arabisch nationalisme verbindt de burgers [de zonen van dit land]. De profeet – vrede en zegeningen zij met hem – was trots op het Arabisme zoals hij trots was op de Islam. Het concept ‘vaderland’ verliest zijn betekenis als de burgers van dit vaderland niet gelijk zijn. Deze gelijkheid is een onderdeel van de Islam. We leiden het land in de naam van de Arabische socialistische Baath-partij. Ik leid Syrië zo goed ik kan als Secretaris-generaal van de partij en als president van de republiek. Ik leid het land niet in de naam van een religie of van een religieuze gemeenschap, ondanks het feit dat de Islam de religie van de meerderheid van de bevolking is. Baathisten en degenen die in hun vaderland geloven, geloven allemaal in de principes van vrijheid, eenheid en socialisme… Degenen die de religie zien als een zaak van rituelen, die de essentie ervan verwaarlozen en op dit punt bevriezen, zorgen ervoor dat de religie een obstakel wordt voor vooruitgang. Sinds het begin van de Correctieve Beweging [machtsovername Hafez al-Asad, november 1970] hebben wij steeds bevestigd dat religie liefde, werk en prestatie is. Wat belangrijk is, is de aanwezigheid van morele waarden en principes. We hebben altijd gewerkt om de religieuze waarden in de harten van onze burgers te versterken. We hebben bevestigd dat de Islam een religie van leven en vooruitgang is. Maar nu zijn wij getuige van een samenzwering tegen ons land en van een criminele daad die niet gepleegd is door een persoon die wij kunnen vergeven, maar door een politieke organisatie genaamd de Moslimbroederschap, die een opzettelijk beleid van criminele daden heeft. Deze bende zou zich op dezelfde manier opgesteld hebben als wij engelen waren geweest. Het beschouwt een derde van de mensen als niet-moslims [de heterodoxe groeperingen,
22
bijvoorbeeld de Alawieten, de christenen en de Druzen]. De leden van deze bende willen de Islam voor zichzelf opeisen, ondanks het feit dat geen enkele partij het recht heeft om de Islam of enige andere religie voor zichzelf mag opeisen… Ze hebben de sfeer van vrijheid uitgebuit om jongeren te verleiden criminele daden te verrichten en zodoende een vijand van de Islam te worden. We kunnen ons niet mild opstellen ten opzichte van deze groep, die verschillende moorden op zijn geweten heeft en daarnaast een van de meest weerzinwekkende slachtingen die de geschiedenis van de Islam ooit gekend heeft. Pogingen tot moord zullen dit regime niet doen vallen, en wij zullen sektarische daden niet toestaan. De Broederschap heeft zijn keuze gemaakt in 1975, toen de scheidslijn tussen ons en het al-Sadat regime duidelijk werd. Hun beslissing was de strategie toe te passen die een sektarische strijd zou creëren. Dit is ook erkend door leden van de Moslimbroederschap tijdens verhoren… Degenen die het sektarisme steunen en moeten gestraft worden en hun organisatie in Syrië moet worden vernietigd, want zij verzetten zich tegen de vooruitgang en de geschiedenis. Wij moeten een einde maken aan hun daden.” Aan het slot van deze toespraak benadrukte hij zijn moslimidentiteit door het volgende te zeggen: ان حزب البعث العربي االشتراكي حزب قومي اشتراكي٠ ان االسالم والمسلمين شيء وهذه الجماعة شيء آخر فهما، واني كمسلم مؤمن اشجع على االيمان واشجع على مكافحة التزمت والتعصب،ال يفرق بين دين وآخر وأن المسيحي الحقيقي هو أخو، وانا اعتقد أن المسلم الحقيقي هو أخو المسلم والمسيحي،يتناقضان مع حقيقة الدين ولو لم تكن سوريا دائ ًما فوق الطائفية لما كانت سوريا، وهذا مصدر قوة لنا اذا فهمنا الدين،المسيحي والمسلم موجودة اآلن “Islam is iets en deze bende is iets anders. De Arabische Socialistische Baath-partij is een nationalistisch-socialistische partij die geen onderscheid maakt tussen religies. Als een gelovige moslim moedig ik iedereen aan te geloven en om starheid en fanatisme te bestrijden, omdat zij tegenstrijdig zijn aan de Islam. Ik geloof dat een ware moslim de broeder is van zijn islamitische en christelijke broeders en dat een ware christen de broeder is van de christenen en de moslims. Als Syrië niet altijd al boven sektarisme had gestaan, dan zou het [Syrië] nu niet bestaan hebben.”87
87
Hafez al-Asad. Toespraak voor Radio Damascus, op 30 juni 1979, geciteerd in van Dam 2011: 94-95
23
Naast de bovenstaande toespraak deed Hafez al – Asad ook andere pogingen om zijn legitimiteit als moslimheerser te bewijzen aan de soennitische meerderheid. Hij begon zijn toespraken in deze periode met “Allāhu akbar!”88 en haalde citaten aan uit de Koran. Daarnaast hoopte Hafez al-Asad door het tonen van islamitisch gedrag toegewijde (soennitische) moslims die sympathie hadden voor de Moslimbroederschap ervan te overtuigen dat dit een verkeerde keuze was vanuit hun islamitische principes en dat zij het regime moesten steunen. De andere pogingen die het regime deed om de Moslimbroederschap uit te roeien waren echter uiterst gewelddadig en het regime was dan ook niet in staat om deze groep voor zich te winnen in hun campagne. Ook toespraken waarin hij de Moslimbroederschap en hun Islam vervloekte hadden niet het door hem gewenste effect op soennitische meerderheid89. Toen er in het jaar na de ‘Slachting van Aleppo’ in 1979, begin 1980, een groot aantal gewelddadige incidenten plaatsvonden die het werk zouden zijn van soennitische fundamentalisten, werden deze om verschillende redenen dikwijls gesteund door een deel van de soennitische moslims. Dit boezemde het regime angst in. De president sprak het volk weer toe, ditmaal om aan te duiden dat slechts een kleine splintergroepering van de Moslimbroederschap betrof die tot dergelijke daden in staat was, in tegenstelling tot de meerderheid van de leden90. Het geweld van het regime hield onderwijl aan; opstandige steden werden omsingeld door het leger en demonstranten werden beschoten en gearresteerd. Ook van de kant van de soennitische oppositie bleef het geweld voortduren. Er werden aanslagen gepleegd, die steeds gewelddadiger en sektarischer van aard werden. Uiteindelijk ontkwam Hafez al-Asad in juni 1980 ternauwernood aan een moordaanslag. Hierop reageerden troepen loyaal aan het regime en met name aan de broer van de president, Rifaat al-Asad door honderden islamistische gedetineerden in de gevangenis van Tadmur (Palmyra) om het leven te brengen. De maand erna werd Wet 49 ingevoerd, waarin lidmaatschap van de Moslimbroederschap werd beschouwd als een misdaad waarop de doodstraf stond91. De opstanden van de islamisten bleven aanhouden, ook na alle maatregelen van het regime om deze te stoppen. De Moslimbroederschap bleef overheidsdoelen met bommen bestoken in
88
“God is de Grootste”, een bekende uitdrukking bij moslims wereldwijd. Van Dam 2011: 95 90 Van Dam 2011: 95-96 91 Lund 2011: 10 89
24
de jaren na de mislukte moordaanslag op president al-Asad. Begin 1982 centreerden de opstanden zich rondom de centraal gelegen stad Hama. Dit was niet verwonderlijk, aangezien Hama altijd al een centrale plek innam in de oppositie tegen het regime. De bevolking was overwegend orthodox soennitisch en er waren meer sektarische spanningen in de regio ontstaan doordat het regime een aanzienlijk aantal arme Alawieten vanuit het nabijgelegen gebergte had gestimuleerd om te gaan wonen op de landbouwgronden nabij Hama. Dit zorgde voor woede bij de soennieten die als gevolg hiervan ontheemd raakten en daarnaast zorgde het voor vijandige gevoelens ten opzichte van de Alawieten, die hun plaats ingenomen hadden en ten opzichte van het regime dat deze intocht van Alawieten in hun gebied had mogelijk gemaakt92. De strijd brak daadwerkelijk los na een confrontatie van een voornamelijk Alawitische legersectie en soennitische militanten toen de eerstgenoemde een wapendepot van de Moslimbroederschap plunderde. Hierop werd er via de minaretten in de stad opgeroepen tot de jihad tegen het regime. Er was echter geen bewijs dat dit gebeurde in opdracht van de Moslimbroederschap. Daarna brak er een ware sektarische strijd los waarbij soennitische opstandelingen Alawieten aanvielen en waarbij het regime steeds meer (voornamelijk Alawitische) elitetroepen richting de stad stuurde93. Uiteindelijk werden er door de troepen van het regime in de strijd om Hama, die plaatsvond in februari 1982, tussen de 5.000 en 25.000 mensen om het leven gebracht, voornamelijk mensen uit de stad zelf94. Volgens rapporten van de Moslimbroederschap werden er door het regime binnen de legereenheden verschillende voorzorgsmaatregelen genomen om een opstand binnen het leger te voorkomen. Ze werd ervoor gezorgd voor een sektarische balans binnen de verschillende eenheden die de stad omringd hadden. Deze balans verschilde al naar gelang de positie van de eenheid. De legereenheden op de meest strategische locaties bestonden voornamelijk uit Alawieten. Zo stond er in een van deze rapporten van de Moslimbroederschap: يشير إلى خوف السلطة من حصول أعمال تمرد تقوم بها بعض التشكيالت والقطعات،إن هذا التوزيع بهذه النسب متعذرا فالتمرد الجماعي يقوده أمرا ً ً حيث تصبح إمكانية التمرد الجماعي استنادًا إلى النسب المذكورة،والوحدات وهذا ما، والمتجانسين في األرضية اإلجتماعية،مجموعة من الضباط المتفاهمين والمنسجمين في أسلوب التفكير اختلف التوزيع، حتى من عناصر الطائفة غير الموالين لعائلة أسد،تم ضربه تما ًما ولما كانت السلطة تخاف وقد اختير عناصر سرايا الدفاع من عائلة أسد وأقربائها والموالين،العشائري في الوحدات الخاصة وسرايا الدفاع 92
Drysdale 1982: 9 Ibid. 94 Van Dam 2011: 111 93
25
بحيث باتوا يشكلون أكثر من ثمانين بالمائة من حجم السرايا كلها،لها حص ًرا وأفراد أمن سريون قد جعلت من، وصف ضباط أمن، والتي يدخل ضمنها ضباط أمن،هذه السلسلة من النسب بحكم، وإن حصل فإن سرايا الدفاع جاهزة إلحباط هذا التمرد في الوقت المناسب،المتعذر القيام بتمرد جماعي وبحكم قربها من مسرح العمليات في المدينة،كونها مشاركة في عملية الحصار
“De [sektarische] indeling volgens deze verhoudingen wijst erop dat het regime vreesde voor de mogelijkheid dat er een opstand zou uitbreken binnen bepaalde eenheden: de genoemde [sektarische] percentages [percentages variërend van 70 procent tot 90 procent Alawieten binnen een eenheid] maakten een collectieve opstand onmogelijk. Collectieve ongehoorzaamheid [aan het regime] onder leiding van een groep officieren met dezelfde manier van denken en met dezelfde sociale achtergrond werd daardoor absoluut onmogelijk. Als het regime bang was geweest voor [Alawitische] sektarische elementen die niet zeer loyaal waren aan de al-Asad familie, dan zou de tribale samenstelling binnen speciale eenheden en de defensiebrigades gewijzigd worden en zouden de elementen van de defensie brigades uitsluitend gekozen worden binnen de al-Asad familie, hun familieleden en hun aanhangers, zodanig dat zij meer dan 80 procent van alle afdelingen zouden vormen. Deze rij van percentages, inclusief de beveiligingsofficieren, de niet officieel aangestelde beveiligingsofficieren en de particulieren van de geheime dienst, maakte het voorvallen van een collectieve opstand een onmogelijkheid. Mocht het desondanks toch gebeuren [het uitbreken van een opstand], dan zou het defensieapparaat in staat zijn een dergelijke opstand binnen de juiste [korte] tijd te dwarsbomen, omdat zij deelnemen in de belegeringsoperatie. Zij zouden dan ook dichtbij het toneel van deze operaties in de stad zijn. 95 Er is dus altijd al een sektarisch bewustzijn geweest onder de Syrische bevolking. Dit bewustzijn was er al in het Ottomaanse rijk en tijdens het Frans mandaat (1920-1946), maar leidde niet tot grootschalige conflicten. Er was echter wel sprake van onderlinge discriminatie, bijvoorbeeld bij het toekennen van belangrijke functies aan minderheidsgroepen toen de soennieten aan de macht waren96. Voor de machtsovername van de Baath-partij waren de soennieten het sterkst vertegenwoordigd binnen de regering. Na de machtsovername werden de minderheidsgroepen (en vooral de Alawieten) bevoordeeld. Zij kregen de belangrijke posities, ten koste van de 95 96
Hamā, Maʿsa al-ʻAsr, geciteerd in van Dam, p. 115 Van Dam 2011: 1-14
26
soennitische meerderheid, die hier uiteraard niet blij mee was. Ook dit leidde niet tot een sektarisch conflict op grote schaal. Pas vlak na de Syrische interventie in Libanon (1976) brak er sektarisch geweld los in Syrië, waarbij vooral Alawieten die onderdeel uitmaakten van het Baath-regime en soennieten met elkaar in conflict waren. De strijd werd steeds heviger en vond zijn dieptepunt in februari 1982, toen troepen van Rifaat al-Asad in de centraal gelegen stad Hama, die bekendstond om zijn anti-regime sentiment, minstens 5.000 mensen om het leven brachten. Dit was dan ook het punt dat er een eind kwam aan het grootschalige islamistische verzet. De oppositie had gehoopt in dit sektarische geweld soennitische eenheden van het leger voor zich te winnen, maar dit was tevergeefs. Het regime van Hafez al-Asad overleefde het verzet en is tegenwoordig nog steeds aan de macht97.
97
Lund 2011: 10
27
Hoofdstuk 3: De opstand tegen het regime van Bashar al-Asad [2011-heden] 3.1
Historisch overzicht
Op 18 maart 2011 gingen burgers in de zuidelijke stad Dar‘a de straat op98. Ze demonstreerden tegen de marteling van een aantal jongeren die, geïnspireerd door de opstanden in Tunesië en Egypte, anti-regeringsleuzen op een muur hadden geschreven. Een aantal dagen daarvoor, op 15 maart 2011, had er al een demonstratie in de oude binnenstad van de Syrische hoofdstad Damascus plaatsgevonden, waarin de betogers meer vrijheden eisten99. Toen de veiligheidstroepen hard ingrepen tegen de demonstranten, brak er een enorme woede los onder de betogers. Er vielen doden en bij iedere uitvaart braken er weer nieuwe demonstraties uit, die vervolgens weer uitmondden in nieuwe doden, waardoor er een escalatie ontstond van gedode demonstranten en nieuwe demonstraties naar aanleiding van deze doden. Al gauw verspreidden de demonstraties zich ook naar andere steden. In eerste instantie naar de kuststeden Baniyas en Lattakia. Al gauw werd er ook in de centraal gelegen steden Homs en Hama geprotesteerd. Zelfs in de verste uithoeken van Syrië, zoals in de oostelijke provincie Deir el-Zor en de noordoostelijke provincie Hasakah (in de stad Qamishli), vonden demonstraties plaats tegen het huidige beleid. In de twee grootste en belangrijkste steden van het land, Aleppo en Damascus, bleef het aanvankelijk redelijk rustig. In bepaalde buitenwijken van Damascus kwam het echter ook met enige regelmaat tot schermutselingen tussen demonstranten en veiligheidstroepen.100 In eerste instantie werden er hervormingen geëist van het regime en bleef de status van president Bashar al-Asad onaangetast, maar naarmate er meer doden en gewonden vielen en het aantal demonstranten toenam, veranderde de eis van de oppositie. De status van president Bashar al-Asad als leider van het land had een enorme deuk opgelopen door het harde ingrijpen van zijn troepen, ondanks het feit dat de mensen om hem heen hem in bescherming namen door te zeggen dat hij verboden had om op demonstranten te schieten. De bewering dat het geweld niet in opdracht van de president geschiedde mocht echter niet baten. Voor het eerst sinds het uitbreken van de revolutie werd tijdens demonstraties de welbekende slogan:
98
LCC Media 2011: 6 Ibid. 100 Lund 2011: 5 99
28
“Ash-sha‘b yurīd isqāṭ al-niḍhām”101 geroepen. De demonstranten hadden genoeg van de onderdrukking en wilden af van het regime dat verantwoordelijk was voor deze onderdrukking102. In het begin negeerde president Bashar al-Asad de opstanden ten opzichte van de buitenwereld en maakte hij, onder andere in interviews, kenbaar dat het gehele volk van hem hield en hem steunde.103 Er werden in het jaar 2011 door het regime verschillende pro-Asad demonstraties georganiseerd in verscheidene steden in het land om aan de buitenwereld te tonen dat al-Asad gesteund werd door het Syrische volk.104 Dit weerhield de demonstranten van de oppositie er echter niet van om in steeds grotere getale de straat op te gaan om de val van het regime te eisen. Hoewel het aantal demonstranten aanvankelijk veel kleiner was dan het aantal demonstranten in bijvoorbeeld Egypte, waren deze aantallen voor een land als Syrië ongekend, gezien het feit dat de veiligheidstroepen in Syrië al vanaf de eerste dag veel geweld gebruikten bij het beëindigen van de demonstraties105. Het nieuws over de demonstraties bereikte de wereld in eerste instantie door middel van social media als Facebook, waar groepen ontstonden waar opposanten hun verhaal of beeldmateriaal konden plaatsen. Van deze mogelijkheid werd gretig gebruik gemaakt. Daarnaast worden er met grote regelmaat videobeelden geplaatst, veelal gemaakt met een mobiele telefoon, op sites als Youtube. Ook werden er media opgericht, zoals Ugarit News, waar beelden te zien zijn van de daden van het regime ten opzichte van demonstranten. Tegenover deze ontwikkeling staat het feit dat de Syrische regering inmiddels erkent dat er opposanten van het regime zijn. Volgens de spreekbuis van het regime, de staatstelevisie, wordt echter beweerd dat het hier gaat om buitenlandse terroristen die het land binnengedrongen zijn om Syrië door middel van hun geweld te vernietigen. De militairen van het regime, die het land proberen te beschermen, zouden door hen zonder genade om het leven gebracht, aldus de Syrische staatstelevisie106. De onafhankelijke buitenlandse media zijn gedwongen het land te verlaten en de media die wel toegelaten worden, worden onder strenge begeleiding meegenomen naar een aantal plaatsen waar men kan zien hoe groot de steun voor het regime is en hoe zeer de bevolking 101
“Het volk wil de val van het regime.” Lund 2011: 6 103 ABC News. Interview met Bashar al-Asad 104 New York Times, 2012; Al-Jazeera, s.a. 105 Lund 2011: 6 106 General Organization of Radio and TV- Syria, 2012 102
29
lijdt onder de aanwezigheid van de buitenlandse terroristen. Er waren echter ook andere journalisten die – met gevaar voor eigen leven – in het geheim de grens over gingen om de andere kant van het verhaal vast te leggen, de kant van de tegenstanders van het regime. Dit was niet zonder risico. In februari 2012 werden er nog twee Westerse journalisten gedood in Homs bij een beschieting door regeringstroepen.107 In de tussentijd probeerde de oppositie zich te organiseren. Zo werd een paar maanden na het uitbreken van de eerste onlusten de Syrian National Council opgericht. In deze groep, gevestigd in Istanbul, hebben de diverse oppositiegroepen, waaronder de Moslimbroederschap en de seculieren, zich verenigd om op deze wijze een sterke en eensgezinde oppositie te kunnen vormen tegen Bashar al-Asad.108Daarnaast kent het verzet een militaire tak in de vorm van de Free Syrian Army (het Vrije Syrische Leger). Deze groep, gevormd uit vrijwilligers en dissidenten uit het Syrische leger, voert in Syrië een strijd tegen de veiligheidstroepen van het regime en de shabbīha109, gewapende bendes die uitzonderlijk loyaal zijn aan het regime en bereid zijn zeer veel en extreem geweld te gebruiken tegen de tegenstanders van het regime110. Het feit dat een deel van de oppositie de wapens oppakte nu bleek dat vreedzame protesten niets opleverden, zorgde ervoor dat de strijd zich verhevigde. Zo vond er begin 2012 een hevige strijd plaats tussen het Vrije Syrische leger en de regeringstroepen in de centraal gelegen stad Homs. In eerste instantie werd de wijk Bābā ʻAmr ingenomen door de oppositie, maar na een hevige strijd met veel bloedvergieten kwam de wijk weer in handen van het regime. De gewapende oppositie begint te groeien, maar is niet sterk genoeg om een gelijkwaardige strijd aan te gaan met de troepen van president al-Asad. Er zijn minder militaire dissidenten dan waar de oppositie aanvankelijk gehoopt had. Deze dissidenten zouden de positie van het Vrije Syrische Leger kunnen versterken111. Hierdoor lijkt het een voortdurende en uitzichtloze strijd te worden, waarin beide partijen elkaar de schuld geven van het geweld dat in het land plaatsvindt. Dit wordt bijvoorbeeld ook duidelijk uit de gebeurtenis die ook wel de ‘slachting van Houla’ wordt genoemd. Dit wordt beschreven als het voorlopige dieptepunt van de Syrische opstanden. Op 25 mei 2012 werden er in de stad 107 108
110 111
BBC, 2012 Officiële website Syrian National Council. BBC, 2012 NRC Weekend, 2012
30
Houla minstens 92 mensen om het leven gebracht, waaronder vele kinderen. De oppositie en de internationale gemeenschap beschuldigen het Syrische leger van deze moorden, terwijl de Syrische regering dit stellig ontkent en de ‘terroristen’ de schuld geeft van deze wandaden112. Er lijkt voorlopig dus nog geen doorbraak te komen in het conflict waarin het Vrije Syrische Leger en het leger van het regime elkaar bestrijden. Tot die tijd zullen de protesten naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet stoppen113. 3.2
Relevante factoren
Net als tijdens de opstanden van de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw tegen het regime van Hafez al-Asad, zijn er ook tijdens deze opstand verschillende oorzaken en factoren die een rol spelen, in eerste instantie bij het ontstaan van de onrust, en in de tweede plaats factoren die een rol spelen bij het voortduren van deze opstanden. Deze factoren zullen worden behandeld in de volgende paragrafen. 3.2.1 Economische factoren Een van de factoren die een rol speelde in het ontstaan van de opstanden in Syrië is de economische factor. Met name sinds het aantreden van Bashar al-Asad als president van de Arabische republiek is er veel veranderd op economisch gebied. In verschillende bronnen wordt gesproken over de invloed van het nieuwe beleid114. In het jaar 2000, na de dood van vader Hafez al-Asad werd hij opgevolgd door zijn zoon Bashar. Bij zijn machtsovername was hij vastbesloten de voornamelijk socialistische lijn die zijn vader had aangehouden, te doorbreken. Zijn vader had na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de liberalisering van de wereldwijde economie slechts beperkte maatregelen genomen om enigszins mee te kunnen gaan in deze ontwikkelingen. Met Bashar al-Asad kwam daar een eind aan. Hij was ervan overtuigd dat het noodzakelijk was succesvolle elementen uit buitenlandse economieën in het nieuwe Syrië te importeren. Hij wilde op deze manier ook de Syrische economie meer laten lijken op andere (neo-liberale) economieën wereldwijd. Zo maakte hij het makkelijker – ook voor buitenlanders- om te investeren in de Syrische economie115116. Er werd een situatie geambieerd waarin er liberalisering zou plaatsvinden binnen de Syrische economie, maar met behoud van de publieke sector. Hierbinnen zouden dan de gewenste 112
Willems mei 2012; General Organization of Radio and TV- Syria 2012; al-Jazeera 2012 Al-Jazeera 2012 114 Goulden 2011; Lesch 2005; Harbā 2011 115 Goulden 2011: 188 116 Harbā 2011: 2-3 113
31
ontwikkelingen moeten plaatsvinden, waardoor de Syrische economie zou kunnen concurreren met de andere geliberaliseerde economieën. Naar aanleiding van deze wens werd er op een bijeenkomst van de Baath-partij besloten tot het ontwikkelen en het invoeren van een sociale markteconomie. Deze economie zou de verschillen tussen het nieuwe (Syrische) kapitalisme het oude militaire regime van Hafez al – Asad moeten overbruggen.117. Uiteindelijk zou deze sociale markteconomie zich moeten ontwikkelen tot een volledige vrije markteconomie, waarin vele buitenlandse investeringen gedaan zouden worden en waarin buitenlandse banken gevestigd zouden worden, met name uit de Golfstaten. De waarheid was echter minder rooskleurig dan de ambities van president Bashar al-Asad. Door de liberalisering van de socialistisch georiënteerde economie ontstond er een burgerij, die zeer bureaucratisch van aard was. Deze klasse bekommerde zich niet om de publieke sector – wat aanvankelijk wel de bedoeling was – en profiteerde van de corruptie binnen het ambtelijke apparaat. Syrië werd een land van politieke tirannie met een deels geliberaliseerde economie, waarvan vooral de zakenmensen en mensen die gelieerd waren aan het regime profiteerden. De gewone Syrische burger had vrijwel geen profijt van deze nieuwe economie. De economische ontwikkelingen hadden namelijk invloed op een proces van wijdverspreide verarming binnen Syrië, met name onder de arbeidersklasse118. Een ander gevolg van de economische veranderingen in Syrië was dat de rol van de eens zo belangrijke publieke sector steeds minder groot werd. De regering liet met zeer grote regelmaat controles uitvoeren op de publieke sector. Door de grote corruptie binnen de regering verloor de publieke sector circa zeven miljard dollar, geld dat in handen kwam van belangrijke personen binnen de Syrische heersende klasse, zoals Rāmī Makhlūf, die naast een belangrijk man in de Syrische zakenwereld, een neef van president Bashar al-Asad is119. Ook de agrarische sector werd getroffen door deze geliberaliseerde economie. De regering verhoogde de brandstofprijzen, wat ertoe leidde dat een groot aantal van de veelal eenvoudige boeren niet meer in staat was om hun land te bewerken. Dit resulteerde erin dat Syrië terechtkwam in een situatie waarin het niet meer in staat was om in haar eigen graanbehoefte te voorzien. Voor het eerst sinds decennia werd Syrië afhankelijk van de import van graan120.
117
Ibid. Ibid. 119 Ibid, p. 3 120 Ibid. p.3 118
32
Sinds de economische hervormingen in Syrië geïmplementeerd werden, veranderde er nog iets in de Syrische samenleving. Ondanks dat Syrië nagenoeg sloppenwijk vrij is, woont een steeds groter deel van de Syrische bevolking in informele woningen121. Het feit dat Syrië sloppenwijk vrij is, wordt gewijd aan de socialistische politiek van Baathpartij, die na de machtsovername in 1963 een totale economische omslag in het land teweegbracht. Zo vertienvoudigde het BBP, de kindersterfte nam met 76 procent af, de infrastructuur in het gehele land werd verbeterd en het alfabetisme onder volwassenen groeide met 40 procent122. Daarnaast werd er in veel meer basisbehoeften van de bevolking voorzien, door het aanbieden van educatie en gezondheidszorg en het aanleggen van elektriciteit en waterleidingen door het gehele land. Zo nam in de rurale gebieden de elektriciteitsvoorziening toe van 2% in 1963 naar 95% in 1992123. Door de nieuwe geliberaliseerde economie van Bashar al-Asad nam de rol van de overheid bij het voorzien in deze basisbehoeften aanzienlijk af. Deze rol was al kleiner geworden ten tijde van de marginale economische liberalisering ten tijde van het regime van Hafez al-Asad124. Na het aantreden van Bashar al-Asad werd ook de woningmarkt vrijgegeven. Hierdoor werden er door particulieren veel minder huizen gebouwd die geschikt waren voor de middenen arbeidersklasse. Aan dit type woningen was wel grote behoefte door het groeiende aantal mensen in de stad, mede door migratie vanuit de rurale gebieden en de hoge geboortecijfers ontstond er een tekort van 1,5 miljoen woningen125. De crisis, die al tijdens het regime van Hafez al-Asad gaande was, verergerde door het woningtekort en veel woningzoekenden zochten hun toevlucht in de informele sector. Dit houdt in dat men land toe-eigent dat niet van hem is (in vele gevallen is het eigendom van de staat) of men koopt een perceel of een woning op privégrond, dat door gebrek aan de juiste papieren informeel en in principe illegaal is. De percentages van stedelingen die deze informele woningen bewonen, lopen in sommige steden zelfs op tot veertig à vijftig procent126. De informele woningen vormen vaak een volledige wijk, waar het met de voorzieningen meestal slecht gesteld is. Er is geen permanente watertoevoer en elektriciteit is met enige 121
Goulden 2011:187
122
Ibid, p. 192 Ibid, p. 193 124 Ibid. 125 Syrian Economic Center, Mushkilat al-Sakan al-‘Ashwa’i fi Suriya. wa-Istimrar al-Azma, geciteerd in Goulden 2011: 188 126 ‘Al-Sakan al-‘Ashwa’i. wa-l-Hulul al-Wa’ida’, geciteerd in Goulden, 2011: 188 123
33
regelmaat niet beschikbaar. Hoewel deze situatie al gaande was in de jaren ‘90 toen Hafez alAsad aan de macht was, was de weerstand hiertegen niet zo groot als ruim tien jaar later. De reden hiervan is, dat terwijl een Syriër uit de midden- of arbeidersklasse vrijwel onmogelijk een woning in de formele sector kan bemachtigen, er wel op grote schaal luxueuze huizen en hotels gebouwd worden, die alleen door de allerrijksten betaald kunnen worden.127 Een tweede gevolg hiervan was dat boeren hun land voor torenhoge prijzen aan deze investeerders verkochten. Vaak blijft het land onbebouwd, maar door deze investeringen stijgen de prijzen van grond en woningen in Syrië enorm. Een rapport van het Kuwaiti Financial Center vergelijkt de huizenprijzen in Damascus zelfs met de huizenprijzen in Europese hoofdsteden128. Dit terwijl de inkomens in Syrië aanzienlijk lager liggen dan Europa, wat de contoversie van de situatie schetst. De elite, die de minderheid van de Syrische bevolking vormt, krijgt gemakkelijk een huis in de formele sector, en degenen die minder bedeeld zijn moeten hun toevlucht zoeken in informele woningen omdat er vrijwel geen woningen meer voor hun klasse gebouwd worden. De vergrote kloof tussen de elite en de gemiddelde Syrische burger is een bron van frustratie voor de laatstgenoemde. Het feit dat dit proces veroorzaakt wordt door economische hervormingen van het regime, draagt bij aan een gevoel van ontevredenheid jegens het regime en is daardoor ook een van de oorzaken van de opstanden die begin 2011 begonnen.
127 128
Goulden 2011: 191 Boom Town, Syria Today, geciteerd in Goulden 2011: 192
34
3.2.2 Politieke factoren Naast de economische factoren, die uiteraard een directe uitwerking hebben op de toestand van het volk en hun mening ten opzichte van de regering, spelen ook andere factoren een rol in het ontstaan en verergeren van de ontevredenheid onder de Syriërs. Een daarvan is de politieke situatie. Op het gebied van politiek was er begin 2011 in vrijwel alle opzichten weinig veranderd ten opzichte van de periode waarin de vorige opstand, die in 1982 onder andere in de stad Hama tot militair ingrijpen leidde. Dit is voor veel Syriërs een reden van frustratie, omdat zij hierdoor in hun vrijheden beperkt worden. Daarnaast infiltreert de veiligheidsdienst al jaren in de levens van de Syrische burgers. Aangezien niet bekend is wie precies onderdeel is van de veiligheidsdienst, leven de Syriërs vaak met wantrouwen tegenover elkaar. Men weet niet wie te vertrouwen is. Iemand die men als beste vriend beschouwt, kan onderdeel zijn van het veiligheidsapparaat. Hierdoor zijn veel Syriërs achterdochtig ten opzichte van iedereen. Ze voelen met zeer grote regelmaat angst om gezien of gehoord te worden, terwijl zij bijvoorbeeld hun ongenoegen uiten over het regime. Een andere bron van ergernis onder de Syrische bevolking is het voortbestaan van de noodtoestand die in Syrië van kracht is sinds de machtsovername door de Baath-partij in 1963. Onder het voorwendsel van het voorkomen van een oorlog met Israël of een staatsgreep werden de rechten van de Syrische burgers drastisch ingeperkt en vrijwel alle bevoegdheden bij het regime neergelegd. Zo mochten de Syriërs bijvoorbeeld geen oppositie voeren en was de Baath-partij de enige toegestane partij in het land. Verder was demonstreren verboden. In maart 2011 werd de noodtoestand uiteindelijk opgeheven, na veel kritiek erop van zowel de opstandelingen als de internationale gemeenschap129. Dit was volgens vele Syriërs echter te laat, mede doordat het regime aankondigde een nieuwe wetgeving met betrekking tot demonstreren te zullen vormen. Hierdoor zou er in de praktijk weinig tot niets veranderen aan het harde optreden van de veiligheidstroepen tegen betogers, aangezien demonstreren door de onmogelijke voorwaarden van het regime in feite nog steeds verboden was130. Daarnaast was het niet alleen zo dat de Baath-partij de enige toegestane partij was. Er was geen wetgeving die de partij en hun leden kon organiseren en er was geen verkiezingswetgeving die ervoor kon zorgen dat er eerlijke, pluralistische verkiezingen 129 130
NOS 2011; Algemeen Dagblad 2011; NRC 2011; Volkskrant 2011 Harbā 2011: 3
35
konden plaatsvinden. Om deze reden was het zo dat Bashar al-Asad, die na zijn vaders overlijden simpelweg was aangewezen als opvolger, in 2007 probleemloos kon worden herkozen. Er werd gezorgd dat er geen andere kandidaten waren van binnen de Baath-partij, waardoor er geen andere mogelijkheid was dan een herverkiezing van de huidige president 131. Syrië kent wel een uitvoerende macht in de vorm van een parlement, maar dit parlement heeft vrijwel geen macht en wordt meestal slechts gebruikt om besluiten van de regering te legaliseren. Ook de rechterlijke macht heeft te lijden onder bureaucratie van bovenaf, onder andere van het veiligheidsapparaat. Ze mogen bijvoorbeeld geen functie aannemen bij een orgaan dat niet aangesloten is bij de socialistische Baath-partij132. Er is veel sprake van corruptie133. De macht wordt verdeeld onder familieleden en kennissen van de machthebbers rondom president Bashar al-Asad. Als er een situatie ontstaat waarin anderen die machtsposities in gevaar brengen, bestaat de kans dat deze personen in de gevangenis belanden, zoals het geval was met de parlementsleden Riyāḍ Sayf en Ma´mūn alḤomṣī, die in 2001 werden veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf ten gevolge van het ‘verzwakken van het nationale gevoel’. De daadwerkelijke reden was echter dat een van hen een neef van de president, die tevens in een machtspositie verkeert, namelijk Rāmī Makhlūf, in een kwaad daglicht heeft gezet door te spreken over de enorme financiële verliezen die hij zou hebben geleden134135. Deze vorm van misbruik van de uitvoerende en rechterlijke macht is een voortzetting van het beleid van vader al-Asad. Maar waarom dan nu pas weer deze woede omtrent de situatie? Het antwoord op deze vraag ligt in de beloofde politieke hervormingen die Bashar al-Asad bij zijn aantreden in het jaar 2000 aankondigde. Zoals in de vorige paragraaf vermeld, kondigde hij economische hervormingen aan. Hier bleef het echter niet bij. De nieuwe president beloofde een Syrië dat democratiserende ontwikkelingen zou doorlopen, een Syrië waarin de bevolking meer vrijheden zou hebben, zij het op een manier die passend zou zijn voor Syrië en niet het blindelings adapteren van de Westerse democratie. Tijdens zijn inauguratie in 2000 zei hij hierover het volgende:
131
Ibid. p. 3 Ibid, p.4 133 Hinnebusch 2012: 99 132
134 135
Harbā 2011: 4 SHRC 2001
36
والفكر الديمقراطي هو األساس.فإذا الديمقراطية واجب علينا تجاه اآلخرين قبل أن تكون حقا لنا فان البناء، وبكل تأكيد جميعنا يعلم أن األساس عندما يكون ضعيفا.والممارسات الديمقراطية هي البناء وبمعنى آخر أن كل أساس.يكون مهددا بالتداعي والسقوط عند أول هزة أو من دون أي سبب ظاهر ]...[ أي هذا األساس لهذا البناء وذاك األساس لذاك البناء.صمم لبناء معين ليناسب ما سيحمله 136
.وبالتالي ال يجوز أن نطبق ديمقراطية اآلخرين على أنفسنا
“Dit betekent dat democratie een plicht ten opzichte van anderen is voordat het een recht voor ons (Syriërs) wordt. Democratisch denken is het gebouw en het fundament. We weten allen dat wanneer de fundamenten van een gebouw zwak zijn, de kans bestaat dat het gebouw instort door een onbeduidende oorzaak. Daarom is ieder gebouw op een bepaalde manier ontworpen en heeft het een fundament dat in staat is het verwachte gewicht te dragen. Namelijk dit fundament voor dit gebouw en dat fundament voor dat [het andere] gebouw […] En om deze reden kunnen wij de democratie van anderen niet op onszelf toepassen.”
De bovenstaande woorden waren, ondanks dat er geen concrete beloftes uit voortvloeiden, voor veel Syriërs hoopgevend. Zij hoopten op geleidelijke, doch ingrijpende hervormingen waardoor zij op den duur meer vrijheden zouden krijgen. Na elf jaar te hebben geleefd onder het regime van president al-Asad blijkt er van deze aangekondigde hervormingen weinig terecht te zijn gekomen. Zoals eerder vermeld in het hoofdstuk over de factoren die een rol speelden in de opstanden in de jaren ’70 en ‘80, had voormalig president Hafez al-Asad een politieke elite om zich heen verzameld die loyaal aan hem was. Na zijn overlijden was zijn zoon van mening dat deze ‘oude garde’ van overtuigde socialistische Baathisten zijn voorgenomen hervormingen in de weg stonden137. Hierdoor ontdeed hij zich al vrij snel van hen. Niet veel later verzamelde hij echter een nieuwe kliek om zich heen van onder andere bourgeoisie, die profiteerden van de liberalisering. Deze bourgeoisie was zeer loyaal aan de nieuwe president. En terwijl zij een redelijk grote bewegingsvrijheid hadden en in grote welvaart leefden, leefde het grootste deel van de bevolking in zeer geringe vrijheid. Van welvaart was veelal geen sprake. Hoewel de opstanden klein en vreedzaam begonnen in de zuidelijke stad Daraa, grepen de veiligheidstroepen van het regime keihard in. Hieruit bleek dat er in feite vrijwel niets veranderd was en dat het uiten van enige vorm van kritiek jegens het regime nog steeds dodelijk kon zijn. Deze gebeurtenissen schudden veel Syriërs wakker en ook in andere steden
136 137
Inauguratie president al- Asad 2000 Hinnebusch 2012: 98-99
37
kwam men in opstand, onder andere tegen het repressieve ingrijpen van het regime, wat een uiting was van het gebrek aan vrijheid van meningsuiting in het land. 3.2.3 Sektarische factoren Zoals eerder vermeld, is Syrië een multireligieus land met een soennitische meerderheid. Hiernaast wonen er nog Druzen, Ismaili’s, christenen en Alawieten. Deze laatste groep vormt al een aantal decennia de meerderheid van de regerende groep binnen het land, ondanks het feit dat zij slechts een minderheid van circa twaalf procent van de Syrische bevolking vormen138, ten opzichte van bijvoorbeeld de soennieten, die de grote meerderheid van de Syrische bevolking vormen met meer dan 70 procent139. Deze machtsverdeling is uiteraard curieus en een deel van de soennieten is dan ook van mening dat de macht niet op de juiste wijze verdeeld is. Zo zijn veel religieuze soennieten van mening dat de leider van een islamitisch land een moslim dient te zijn. De groepering waartoe de al-Asad presidenten behoren, de Alawieten, wordt gezien als een sekte die buiten de Islam valt door hun buitensporige verering - en in sommige gevallen zelfs verafgoding - van de neef en schoonzoon van de profeet Mohammed, ‘Alī ibn abī Ṭālib140. Een Alawiet kan daarom volgens veel soennieten geen leider zijn van een land waarin een meerderheid moslim is141. Na het aantreden van Bashar al-Asad volgde er een nieuw tijdperk met betrekking tot sektarische politiek (hoewel deze natuurlijk niet als zodanig beschreven werd)142. Zo probeerde de president invloedrijke geleerden te beïnvloeden, opdat hun volgelingen een positieve visie zouden creëren dan wel behouden met betrekking tot de regering en de Baathpartij. Tevens werd er gestreefd naar een meer pluralistische religieuze samenleving, waardoor de kans dat een grote groep in opstand komt, kleiner is143. Het regime van Bashar al-Asad onderhoudt innige banden met het sjiitische Iran en de eveneens sjiitische Hezbollah uit Libanon144. In dit opzicht was het beleid een voortzetting van het beleid van Hafez al-Asad. Een van de gevolgen van deze ‘alliantie’ met de sjiitische bolwerken in de regio was bijvoorbeeld het (uiteindelijk tijdelijk) geven van een meer 138
Middle East Policy Council 2012 Reuters 2012 140 Lesch 2005: 5 139
141
Drysdale 1982: 7 Pinto 2012: 189-205 143 Ibid. p. 190 144 Al-Akhbar 2011 142
38
sjiitische identiteit aan bepaalde heilige plekken in Syrië, zoals de Omayyadenmoskee in Damascus. Deze maatregel, die tevens bedoeld was om het islamitische karakter van president Bashar al-Asad te benadrukken, resulteerde in een toestroom van sjiitische pelgrims uit verschillende landen, onder andere Pakistan en Iran. De aanwezigheid van deze mensen zorgde voor veel ergernissen bij de soennitische moskeebezoekers omdat de betreffende sjiitische pelgrims vaak gemengd (mannen en vrouwen) hun rouwrituelen voor de kleinzoon van de profeet Mohammed, Hoessein, wiens hoofd in de Omayyadenmoskee zou liggen opgebaard, verrichten. Daarnaast vervloekten zij in deze rituelen met enige regelmaat metgezellen van de profeet, die door de soennieten als belangrijke personen worden gezien. Tot slot leidden deze rituelen tot geluidsoverlast voor andere bezoekers, die in de moskee hun gebeden wilden verrichten. Naast dit alles speelde in mindere mate ook het sektarisch geweld in buurland Irak na de invasie van de Amerikaanse troepen een rol bij het vormen van irritaties ten aanzien van de aanwezigheid van de sjiitische pelgrims. Een deel van de soennitische bevolking stoorde zich er dermate aan, dat het regime uiteindelijk ook inzag dat het wellicht de komst van sjiitische pelgrims teveel gestimuleerd had. Er werden borden geplaatst om aan te geven dat men de rust in de moskee moest bewaren en de borden in het Farsi verdwenen ook geleidelijk. Al met al stopte het regime met het actief stimuleren van sjiitische pelgrimage naar de heiligdommen in Syrië145. Uit het bovenstaande blijkt al dat het beleid van Bashar al-Asad minder seculier was dan dat van zijn vader. De nieuwe president bemoeide zich veel meer met de religieuze aangelegenheden in het land, om zodoende de visie van de geestelijken en hun volgers ten opzichte van het regime te sturen. De Islam werd gebruikt als factor die het Syrische volk zou verenigen, als een manier om patriottische gevoelens te creëren onder de Syriërs. Zo werden er op billboards allerlei religieus getinte spreuken, zoals: “Allāh yaḥmīki yā Sūriyā”146 geplaatst, waardoor de bevolking het nationalisme en de eenheid die daaruit voortvloeide, ondanks de sektarische verschillen, zou gaan waarderen147. Daarnaast liet Bashar al-Asad zich – in navolging van zijn vader – met enige regelmaat fotograferen en filmen met een Koran in zijn hand of biddend in de moskee. Hij deed dit overigens veel frequenter dan zijn vader. Met deze gebaren wilde de president laten zien dat hij ook een vrome kant had, opdat de
145
Pinto 2011: 196-200 “Moge God Syrië beschermen.” 147 Pinto 2011: 191 146
39
soennitische meerderheid van de bevolking hem zou accepteren als hun leider, ondanks zijn afwijkende Alawitische religie148. Een ander aspect van de Syrische soennitische samenleving waar de president zich in mengde was de verkiezing van de Groot Moefti van het land. Na de machtsovername door de Baathpartij in 1964 werd de soefistische shaykh Kuftārū gekozen tot Groot Moefti. Hij had innige banden met het regime en zorgde er zodoende voor dat zijn beleid hiermee in overeenstemming was. Ook wordt het Soefisme vaak gezien als een zeer gematigde en vredelievende tak binnen de Islam. Hij bleef in zijn functie tot 2004, toen hij overleed. Er moest een nieuwe Groot Moefti worden aangewezen, maar dit lukte door onenigheid onder de andere religieuze geleerden niet. Een jaar later wees president Bashar al-Asad, zonder met deze geleerden te overleggen, de uit Aleppo afkomstige shaykh Ḥassūn als opvolger aan. Deze zette het beleid van zijn voorganger voort. Ook hij behoorde tot een Soefi-orde en onderhield innige banden met het Syrische regime. Het feit dat hij zijn keuze voor Ḥassūn niet met de andere geleerden overlegd had, zorgde bij een deel van de soennieten, bijvoorbeeld de geleerden in het land, voor een gevoel van wantrouwen. Hun autoriteit werd tenslotte terzijde geschoven bij het kiezen van een opvolger voor Groot Moefti Kuftārū. Bashar al-Asad maakte hiermee, bedoeld of onbedoeld, duidelijk dat de religieuze autoriteiten in het land geen autonomie bezaten, maar dat hij degene was die hier de macht over had149. Veel wetenschappers en journalisten die iets hebben geschreven met betrekking tot sektarisme in Syrië, zijn van mening dat het in verhouding niet vergelijkbaar is met de sektarische situaties in de buurlanden Libanon en Irak. Ondanks de verschillen tussen de groepen, het gebrek aan onderlinge huwelijken en het feit dat ze vaak in aparte wijken wonen, zijn ze redelijk verdraagzaam ten opzichte van elkaar150. Na het uitbreken van de opstanden is het sektarische wantrouwen echter aangewakkerd, mede door het regime dat het volk angstig maakt door middel van een verdeel en heers strategie, bijvoorbeeld in de Syrische (staats-) media. Hierin worden de demonstranten niet als zodanig benoemd, maar als veelal (soennitische) terroristen. De staatstelevisie benadrukt telkens het ‘feit’ dat deze terroristen erop uit zijn om het land te verdelen en te vernietigen, met name doordat buitenlandse terroristen van al-Qaida het land zijn binnengedrongen. Dit zorgt ervoor dat veel minderheden in Syrië bang zijn voor een sektarische oorlog of een islamitische staat waarin ze de vrijheden
148
Ibid. p 192 Pinto 2011: 196-200 150 Naṣr 2011 149
40
die ze nu hebben zouden verliezen151. Verder bestaat de oppositie in Syrië vooral uit soennieten, ze vormen de meerderheid van de Syrische bevolking en hebben desondanks het minste profijt bij het huidige regime van Bashar al-Asad, met name in de rurale gebieden. Verder zijn zij ondervertegenwoordigd in de regering en hun religieuze autoriteit ligt, zoals eerder in dit hoofdstuk vermeld, grotendeels bij het seculiere regime van de Baath-partij. Deze factoren, samen met andere politieke en economische factoren zorgen ervoor dat veel Syriërs de straat op zijn gegaan om hun ontevredenheid te uiten, de meerderheid onder hen bestaat uit soennieten en de rest is een samenstelling van christenen, Alawieten en andere minderheden. Door het ingrijpen van de veiligheidstroepen van Bashar al-Asad worden dan ook voornamelijk soennitische burgers het slachtoffer. Naast de veiligheidstroepen, die grotendeels uit Alawieten bestaan, is er ook een andere groep actief, namelijk de shabbīḥa. Dit zijn gewapende bendes, uitzonderlijk loyaal aan het regime. De leden van deze bendes melden zich vrijwillig aan, maar vaak worden zij ook geworven onder Alawitische jongemannen. Het geweld dat deze shabbīḥa gebruikt is vaak uitzonderlijk wreed152. Ook wordt er door verschillende bronnen gesproken over de aanwezigheid van sjiitische strijders van Hezbollah en de eveneens Libanese al-Amal. Ook zouden er strijders aan de kant van het regime vechten van de Iraanse revolutionaire garde en van de Iraakse sjiitische geestelijk leider Muqtadā al-Ṣadr.153 Deze worden dan ook weer bevochten door de soennitische opstandelingen die de wapens opgepakt hebben, bijvoorbeeld in de vorm van het Vrije Syrische Leger, dat voornamelijk uit soennieten bestaat154. Deze berichten van sjiitische strijders die de soennitische strijders ombrengen zorgen voor grote afschuw binnen een deel van de soennitische wereld. Ook vanuit de rest van de Arabische wereld zijn steeds meer stemmen te horen van soennitische geleerden die het Alawitische, sjiitische geweld veroordelen en oproepen tot een jihad tegen dit ongelovige regime dat de soennieten uitmoordt. Zo zijn er vrijdagspreken gehouden door verschillende geleerden die veelal bekend zijn van hun uitzendingen op de satellietkanalen, waaronder de Egyptische shaykh al-Zughbī. Hij verscheen in een televisie-uitzending en zei het volgende over de toestand in Syrië155:
151
Syrian Arabic News Agency 2012 NOS 2012 153 Al-Jazeera 2012 154 Ibid. 155 Shaykh al-Zughbī 2012 152
41
وعليك بأعوانهم وعليك بأنصارهم وعليك بهذه الشرذمة النجسة الكافرة.اللهم عليك بال األسد جميعا اللهم أحرق أجسادهم اللهم إنهم عمالء اليهود فاقضي عليهم.اللهم دمرهم تدميرا . لم تكونوا رجاال بحق إذا لم تقتصوا بهؤالء بعد انتصاركم:اللهم ال تقبي منهم أحدا وأقول ألهل سوريا يا أهل سوريا جاهدوا.لن يكتب لكم التاريخ حقا أبدا إال إن تقنتم من هؤالء المجرمين العابثين الكافرين يا أهل سوريا اعلموا أن جهادكم لهذه الكافر. إنه جهاد مقدس.الكافر هذا بأموالكم وأنفسكم وألسنتكم مقدم على جهاد هؤالء اليهود يا أهل. أقصد الطائفة التي معه،ولهذا قال ابن تيمية رحمه هللا أن النصيريين أكفر من اليهود والنصارى في النهاية اعلموا أن جهادكم فرض عين ضد هذا المجرم الكافر وضد...سوريا أقول لكم في النهاية أهله و ستنتصرون
Oh God, straf de gehele familie al-Asad en straf hun medewerkers en degenen die hen steunen. Oh God, straf deze smerige ongelovige groepering. Oh God vernietig hen. Oh God laat hun lichamen branden. Zij zijn de medewerkers van de joden, berecht hen. Oh God, laat geen een van hen [levend] overblijven. Ik zeg tegen het Syrische volk: “Jullie zijn geen echte mannen als jullie als jullie geen wraak op hen nemen na jullie overwinning. Jullie zullen nooit jullie rechten krijgen, behalve wanneer jullie wraak nemen op deze ongelovige criminelen. Oh Syriërs, strijdt tegen deze ongelovige met jullie bezittingen, jullie zielen en jullie tongen. Waarlijk, het is een heilige strijd. Oh Syriërs, weet dat jullie strijd tegen deze ongelovige heeft voorrang op de strijd tegen die joden. Hierover heeft Ibn Taymiya (moge God hem genadig zijn) gezegd dat de Nusayri’s [Alawieten] meer ongelovig zijn dan de joden en de christenen. Ik bedoel de sekte die erbij hoort. Oh Syriërs, concluderend… concluderend zeg ik tegen jullie dat jullie strijd tegen deze ongelovige crimineel en zijn mensen een religieuze plicht is, en jullie zullen overwinnen. Al met al waren was er al voor de opstanden in Syrië sprake van sektarische bewustheid, maar niet in zoverre dat het voor hevige spanningen zorgde. Men verdroeg elkaar maar ging niet in die mate met elkaar om dat een huwelijk tussen de verschillende groeperingen gebruikelijk was. Dit geldt voor zowel soennieten, Alawieten als christenen. Uiteraard zullen er individuele gevallen zijn geweest waarin het kwam tot een conflict tussen de verschillende groepen.
42
Pas na het uitbreken van de opstanden werden de sektarische verschillen van groter belang, mede door de handelswijze van het regime, de verdeel en heers tactiek. De (soennitische) terroristen van al-Qaida (irhābiyyūn) willen volgens de staatsmedia het land en het Syrische volk vernietigen. Het regime wordt, met name door soennitische geleerden elders in het Midden-Oosten, ervan verdacht te handelen in samenwerking met de sjiietische bolwerken in de regio om zodoende de soennitische bevolking van Syrië te bestrijden. Uit het bovenstaande blijkt dat de strijd voornamelijk gaat tussen de soennitische meerderheid en de Alawitische machthebbende minderheid, wanneer het de sektarische strijd betreft. De andere minderheden, waaronder de christenen, proberen zich zo neutraal en afzijdig mogelijk te houden. Er zijn echter wel gevallen bekend waarin christelijke opposanten van het regime zich aansluiten bij de gewapende opstandelingen van het Vrije Syrische Leger, of gevallen waarin christenen zich juist profileren als aanhanger van het regime van Bashar al-Asad. zoals een aantal christelijke geestelijken in Syrië hebben gedaan, onder andere uit angst voor de mogelijkheid van een islamitische staat na de val van Bashar al-Asad156. 3.2.4 Overige factoren Naast de economische, politieke en sektarische factoren die een rol spelen bij zowel de opstanden van de jaren ’80 van de vorige eeuw als de huidige opstanden, is er ook een factor die specifiek toegeschreven kan worden aan de huidige revolutie. Het gaat hier om de rol van het internet en de invloed die de opposanten van regimes elders in het Midden-Oosten via dit medium hebben gehad op het uitbreken van de opstanden in maart 2011. Toen Bashar al-Asad in 2000 aan de macht kwam, was een van de eerste hervormingen die hij doorvoerde het introduceren van het internet aan de Syrische burgers. De Syriërs kregen, zij het met een aantal beperkingen, toegang tot hetgeen dat hiervoor nog vrijwel onbekend voor ze was. Ze ontvingen deze hervorming dan ook met vreugde. Bashar al-Asad had er naar alle waarschijnlijkheid geen rekening mee gehouden dat het openstellen van het internet voor het Syrische volk nog voor problemen zou kunnen zorgen op het moment dat er in andere delen van de Arabische wereld volksopstanden zouden uitbreken. In januari 2011 braken er in respectievelijk Tunesië en Egypte volksopstanden uit naar aanleiding van verschillende incidenten. De burgers gingen massaal de straat op en scandeerden leuzen waarin zij de val van het regime eisten. Het feit dat de burgers in zulke groten getale de straat opgingen werd mede veroorzaakt door het internet. Vooral in Egypte, waar de revolutie ook wel bekend staat 156
Barry 2012
43
als de ‘Facebook-revolutie’, werden op Facebook oproepen geplaatst om te komen demonstreren op een bepaalde plek en op een bepaald tijdstip. Mensen gaven massaal gehoor aan deze oproepen en dit werd uiteraard vastgelegd door de grote (buitenlandse) nieuwsstations die door middel van een satelliet ook in andere landen te bekijken zijn, bijvoorbeeld al-Jazeera. De oproepen en discussies op de Facebookpagina’s waren tevens in verschillende landen te bekijken. Al met al zorgde dit ervoor dat een aantal jonge jongens in maart 2011 een muur in de zuidelijke stad Daraa bekladden met een zo dikwijls gehoorde leus tijdens de demonstraties in Tunesië en Egypte, namelijk: “Al-shaʻb yurīd isqāṭ al-niḍhām”, ofwel “Het volk wil de val van het regime”. Deze jongens werden hardhandig behandeld door veiligheidsmensen van het regime, en die gebeurtenis was uiteindelijk het startschot voor de revolutie. Aangezien het regime vanaf dag één hardhandig ingreep bij de demonstraties, vielen er gelijk al doden en gewonden. Het regime ontkende echter stellig geweld te gebruiken tegenover de vreedzame demonstranten. Het gevolg was dat de drang onder de demonstranten en andere activisten om aan te tonen dat het regime buitensporig geweld gebruikte, groot werd. Hierop begonnen de demonstranten met het vastleggen van demonstraties en het ingrijpen van de veiligheidstroepen door middel van hun mobiele telefoons. Deze filmpjes werden dan later op Youtube gezet. Zodoende zag ook de rest van de wereld wat er gaande was in Syrië. Het probleem was echter dat het regime aan de hand van de locatie van de mobiele telefoon degene die het filmpje geplaatst had kon lokaliseren. Deze persoon werd als gevolg van het vastleggen van deze beelden vaak gearresteerd en gemarteld. Een andere tactiek was noodzakelijk, waardoor de activisten steeds vindingrijker werden met het uploaden van filmpjes op Youtube. Zo werden er, nadat het internet regelmatig afgesloten werd, satelliettelefoons het land in gesmokkeld waardoor de activisten alsnog filmpjes konden plaatsen waarin de misstanden van de regeringstroepen aan het licht kwamen. Door sommigen wordt de revolutie in Syrië, in navolging van de Facebook-revolutie in Egypte, ook wel eens de Youtube-revolutie genoemd. 157 Naast deze activiteit op Youtube door de opposanten van het regime, wordt ook op Facebook veel moeite gedaan om nieuwsberichten, filmpjes en oproepen te verspreiden. Er is een pagina genaamd The Syrian Revolution 2011, in het Arabisch ook wel genaamd al-thawra alsūriyya ḍidda Bashār al-´Asad. Op deze pagina worden dagelijks tientallen filmpjes geplaatst
157
Sterling 2012: 1-3
44
vanuit het gehele land waarin demonstraties te zien zijn. Ook worden er martelingen door het regime getoond, net als het hardhandig ingrijpen van veiligheidstroepen tijdens vreedzame demonstraties. Tot slot worden er familieleden getoond van mensen die gedood zijn door het regime en worden er steeds meer beelden getoond van het Vrije Syrische Leger, hun toespraken en acties die zij ondernemen tegenover het regime. Naast de filmpjes van Youtube worden er ook nieuwsberichten geplaatst die te maken hebben met de opstand in Syrië. Ook verschijnen er met enige regelmaat karikaturen die de draak steken met de president en zijn bondgenoten158. Er zijn ook Facebook-pagina’s die zijn opgericht naar aanleiding van een ‘martelaar’, iemand die omgekomen is ten gevolge van geweld van het regime. Een voorbeeld hiervan is de Facebook-pagina opgericht naar aanleiding van de dood van de jongen Hamza al-Khatib. Hij werd door het regime ontvoerd en een aantal dagen later weer thuis afgeleverd, dood en vrijwel onherkenbaar.159 Hij werd hierdoor een van de belangrijkste symbolen van de Syrische opstand. Ook op deze pagina worden voornamelijk Youtube-filmpjes en relevante nieuwsberichten geplaatst160.
Concluderend kan gezegd worden dat Internet een middel is geweest dat (voornamelijk) jongeren geïnspireerd heeft om in opstand te komen tegen het onderdrukkende regime, in navolging van hun voorgangers in onder andere Tunesië en Egypte. Tevens was, en is het nog steeds, een middel om de daden van het regime aan het licht te brengen. Bij de vorige grote opstand en de onderdrukking ervan in 1982 was dit nog niet mogelijk, waardoor de wandaden van het regime jegens haar bevolking niet (voldoende) bewezen konden worden. Nu kan dit echter wel en daardoor is het internet een zeer sterk wapen van de opstandelingen in hun strijd tegen de onderdrukking van het Syrische regime.
158
Facebook. The Syrian Revolution Al-Arabiya 2012 160 Facebook. We are all Hamza al-Khatib Facebook: Kullunā al-Shahīd al-Ṭifl Ḥamza ʿAlī al-Khaṭīb 159
45
Hoofdstuk 4: Conclusie 4.1
Recapitulatie
In de voorgaande hoofdstukken heb ik een overzicht gegeven van de opstanden tegen het regime van Hafez al-Asad en tegen het regime van zijn zoon, Bashar al-Asad. Daarnaast heb ik de factoren behandeld die een rol speelden, en in het geval van de opstanden tegen Bashar al-Asad nog steeds spelen in het ontstaan en het continueren van deze opstanden. In hoofdstuk 2 worden de opstanden tegen Hafez al-Asad beschreven, die in zijn hevigste vorm plaatsvonden tussen 1976 en 1982. Al voor het jaar 1976 waren er opposanten van het Baath-regime die zich verzetten tegen de regering, maar vanaf 1976, het jaar waarin het regime van Hafez al-Asad zich mengde in het (sektarische) conflict in Libanon, werd de oppositie in eigen land gewelddadiger. De troepen van de president reageerden met gewelddadige repressie, waardoor het conflict steeds heviger werd. De strijd bereikte zijn hoogtepunt in de slag om Hama. Deze werd uiteindelijk gewonnen door het regime. De oppositie verdween grotendeels naar de achtergrond. Bij de opstanden van 1976 tot 1982 speelden voornamelijk sektarische factoren een rol. Een deel van de soennitische meerderheid voelde zich achtergesteld ten opzichte van de Alawitische minderheid, die het grootste deel van de belangrijke posities binnen het regime innam. Daarnaast waren deze opposanten van mening dat de Alawitische Hafez al-Asad niet geschikt was om het land, dat voornamelijk bewoond werd door soennitische moslims, te regeren. Een land dat voornamelijk bewoond werd door moslims moest geleid worden door een moslim en volgens hen was Hafez al-Asad, door zijn Alawitische achtergrond, geen moslim. De sektarische verschillen waren echter niet de enige oorzaak voor de opstanden. Ook de economische en politieke situatie van het land zorgden voor ontevredenheid bij de Syrische bevolking. Na een aantal jaren van economische vooruitgang, ging het vanaf de Syrische interventie in Libanon in 1976 bergafwaarts. Buitenlandse investeerders bleven weg, en de private sector leed onder het uitbreiden van de publieke sector, waardoor kleine ondernemers en hun arbeiders in een ondergeschikte positie geraakten ten opzichte van de arbeiders in de publieke sector. De groei van de publieke sector was ook voor de hogere klassen een bron van ergernis, omdat er nu beperkingen werden gesteld aan hun bezittingen. Naarmate de economische rol van de overheid groter werd, verloren de landeigenaren en fabriekseigenaren een deel van hun macht en invloed.
46
Ook op politiek gebied ging het in de tweede helft van de jaren ’70 steeds minder voorspoedig. De banden met omringende landen, die aanvankelijk verbeterden na de machtsovername van Hafez al-Asad, verslechterden naarmate de president zijn invloed in de regio probeerde te vergroten, bijvoorbeeld door de interventie in Libanon in 1976 en door zijn vergeefse pogingen president Sadat van Egypte ervan te weerhouden een vredesverdrag te sluiten met Israël. Op het gebied van binnenlandse politiek was het vooral het gebrek aan vrijheid, bijvoorbeeld op het gebied van oppositie voeren, dat de weerstand van het volk ten opzichte van het regime veroorzaakte. Sinds de machtsovername door de Baath-partij in 1963 was de Noodtoestand van kracht waardoor alle politieke partijen met uitzondering van de Baath-partij verboden waren. Tevens was er een verbod op demonstraties, en als deze wel gehouden werden, dan werden ze door de troepen van het regime hard neergeslagen. In hoofdstuk 3 worden de opstanden tegen de regering van de zoon van Hafez al-Asad, Bashar beschreven. Deze begonnen in maart 2011, toen er geprotesteerd werd tegen het hardhandige ingrijpen van de veiligheidsdiensten tegen een aantal jongeren die revolutionaire leuzen op een muur had geschreven. Toen deze demonstraties op gewelddadige wijze beëindigd werden, verplaatsten de demonstraties zich door het gehele land. Ook bij dit verzet spelen zowel economische, politieke als sektarische factoren een rol. Bashar al-Asad was na zijn aantreden vastbesloten om de economie te hervormen. Hij wilde deze liberaliseren, zodat Syrië mee zou kunnen doen op de wereldmarkt en interessant zou worden voor investeerders. De liberaliserende maatregelen zorgden er echter voor dat er steeds minder voorzien werd in de behoeften van de minderbedeelde Syriërs. Zo werden er minder huizen gebouwd die geschikt waren voor de arbeiders- en middenklasse. Voor de elite werden daarentegen luxueuze huizen en hotels gebouwd. Een van de gevolgen van de hervormingen van Bashar al-Asad was dat de kloof tussen arm en rijk in het land groter werd. De lagere klassen, die gehoopt hadden er met dit nieuwe beleid financieel op vooruit te gaan en waren teleurgesteld te zien dat dit beleid hun financiële positie slechts verslechterde. Op politiek gebied was er een gebrek aan vrijheid. Zo was de Noodtoestand in 2011 nog steeds van kracht in Syrië, waardoor er geen oppositie gevoerd kon worden tegen het Baathregime en waardoor demonstreren verboden was. De regering is daarnaast zeer corrupt en verdeelt de hoge functies onder de familieleden en kennissenkring van de machthebbers rondom de president. Hoewel Bashar al-Asad tijdens zijn inauguratie in 2000 aankondigde het land geleidelijk te zullen democratiseren, gebeurde dit niet. Na elf jaar bleek er nog
47
vrijwel niets te zijn veranderd. De in eerste instantie vreedzame demonstraties werden hard uiteen geslagen, een teken dat er nog steeds geen oppositie getolereerd werd in Syrië. Tijdens het presidentschap van Bashar al-Asad ligt de macht voornamelijk bij de Alawitische minderheid. De nieuwe president was vanaf het begin van zijn aantreden zeer betrokken bij de religieuze zaken in het land. Zo probeerde het regime geleerden te beïnvloeden, opdat zij een positieve visie omtrent het regime over zouden brengen aan hun volgelingen. Daarnaast koos Bashar al-Asad in 2005 persoonlijk de nieuwe grootmoefti, waardoor hij de geleerden buiten spel zette.. Bashar al – Asad liet zich regelmatig fotograferen en filmen terwijl hij een moskee bezocht waar hij het gebed verrichtte, bijvoorbeeld op islamitische feestdagen. Verder werden er billboards langs de wegen geplaatst met daarop bijvoorbeeld, “Moge God Syrië beschermen”, in de hoop dat het Syrische volk het nationalisme en de Syrische eenheid zou omarmen, ongeacht de sektarische verschillen. De sektarische verschillen spelen tijdens de eerste tien jaar van het presidentschap van Bashar al-Asad nog geen fundamentele rol, ondanks het feit dat er sprake is van een sektarisch bewustzijn onder de Syrische burgers. Pas sinds het uitbreken van de opstanden worden de sektarische verschillen vanuit beide partijen benadrukt, waardoor de opstanden steeds meer lijken uit te monden in een sektarische strijd tussen de Alawitische machthebbers en de soennitische meerderheid, waarbij men elkaar de schuld geeft van het conflict. Het Syrische regime beschuldigt het soennitische al-Qaida en de soennitische geleerden die over dit onderwerp spreken, beschuldigen het Alawitische ongelovige regime van het uitmoorden van soennitische moslims. Het als een zuiver sektarisch conflict omschrijven is echter incorrect, gezien het feit dat het regime niet volledig uit Alawieten bestaat, maar slechts grotendeels. In de opstand tegen Bashar al-Asad spelen de economische en politieke factoren namelijk ook een grote rol. Daarnaast is de volkswoede deels aangewakkerd door de opstanden die aan het begin van het jaar 2011 plaatsvonden in respectievelijk Tunesië en Egypte. Met name de Egyptische oppositie was tijdens deze revolutie zeer actief op het internet, met name op social media als Facebook. Hier werden oproepen geplaatst om te demonstreren en er werden revolutionaire leuzen geplaatst. Diezelfde leuzen, bijvoorbeeld “Het volk eist de val het regime”, die ook veel te horen waren op de Arabische satellietzender al-Jazeera verschenen op de muren in de zuidelijk gelegen stad Daraa. Ook tijdens de Syrische opstand speelt het internet een belangrijke rol. Met zeer grote regelmaat worden er, zowel op Youtube als op Facebook, videofragmenten geplaatst van het geweld dat het regime en hun shabbīḥa gebruiken tegenover het volk. Uiteraard laait de woede door het zien van dergelijke
48
fragmenten op, wat een van de redenen is voor het continueren van de demonstraties door het gehele land. 4.2
Bevindingen
Het doel van dit onderzoek is te achterhalen welke de verschillen en overeenkomsten zijn in de opstanden tegen de regimes van respectievelijk Hafez en Bashar al-Asad en welke verschillen en overeenkomsten er zijn in de factoren die een rol spelen bij het ontstaan en het voortduren van de opstanden. Beide opstanden kenden zowel economische, politieke als sektarische factoren. In de aanloop naar de opstand tegen Hafez al-Asad was er aanvankelijk sprake van economische vooruitgang in de eerste jaren na zijn aantreden. De economie werd echter steeds meer een onderdeel van de publieke sector, waardoor veel kleine ondernemers en arbeiders in de private sector benadeeld werden ten opzichte van de eigenaren van de staatsbedrijven en de arbeiders die er werkzaam waren. Er was slechts een kleine groep van elite die het financieel zeer goed had en die profiteerde van de economische maatregelen ten tijde van het presidentschap van Hafez al-Asad, de arbeidersklasse ondervond geen financiële vooruitgang. Dit laatste geldt eveneens voor de elite onder Bashar al-Asad. In tegenstelling tot zijn vader, die een redelijk socialistisch economisch beleid voerde in jaren ’70, wilde Bashar al-Asad de economie liberaliseren. Er werd besloten tot het invoeren van een sociale markteconomie, maar het resultaat van deze maatregel was dat er een zeer bureaucratische burgerij ontstond, die het financieel zeer goed had. Onder de arbeidersklasse en een deel van de middenklasse vond er echter een verarming plaats, waardoor de kloof tussen arm en rijk steeds groter werd, net zoals dat gebeurde tijdens de eerste tien jaar dat Hafez al-Asad aan de macht was. Het verschil was echter dat deze situatie bij Hafez al-Asad veroorzaakt werd door het invoeren van grotendeels socialistisch georiënteerde maatregelen waaronder de private sector leed, en dat het bij Bashar al-Asad juist veroorzaakt wordt door zijn liberaliserende maatregelen, wat voor veel frustratie zorgde bij de lagere klassen. In dit opzicht komen de economische factoren voor de opstanden overeen. Wat betreft de huizenmarkt was het zo dat deze vanaf het jaar 2000, toen Bashar al-Asad aan de macht kwam, steeds minder toegankelijk was voor de arbeiders- en middenklasse. De huizenprijzen stegen zo ver dat de huurprijzen te vergelijken waren met die van de Europese grote steden zoals Parijs. Dit leidde uiteraard tot grote problemen voor deze klassen, en het is dan ook een van de factoren die een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van de woede tegen het Syrische regime, ook omdat er tegelijkertijd
49
wel luxueuze huizen en hotels werden gebouwd voor de elite. Tijdens het presidentschap van Hafez al-Asad werd er juist veel aandacht besteed aan de huisvesting van de lagere klasse en werd ervoor gezorgd dat ook zij toegang hadden tot onder andere betaalbare woningen, stromend water en elektriciteit. In dit opzicht verschillen de regimes duidelijk van elkaar. Op politiek gebied bestond er aan het begin van de opstanden tegen het regime van Bashar alAsad vooral de frustratie dat er nog maar zo weinig veranderd was op het vlak van politieke vrijheden en corruptie. De noodtoestand die sinds de machtsovername van de Baath-partij in 1963 ingevoerd was om eventuele nieuwe staatsgrepen te voorkomen, was tijdens het presidentschap van Bashar al-Asad nog steeds van kracht. Hierdoor was er bijvoorbeeld sinds 1963 geen legale mogelijkheid tot het voeren van oppositie of het houden van demonstraties. De veiligheidstroepen van het regime konden dan ook in beide opstanden repressief ingrijpen. Zoals we in hoofdstuk 2 hebben kunnen zien werd door dit ingrijpen een deel van de oppositie tegen het regime van Hafez al-Asad uitgeschakeld. In de opstanden tegen Bashar al-Asad lijkt het omgekeerde echter het geval te zijn. De opstanden blijven in 2012 aanhouden, vanuit vele lagen van de samenleving, terwijl in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw vrijwel alleen de islamistische oppositie in stand bleef. Dit is een belangrijk verschil tussen de beide opstanden. Een belangrijke overeenkomst bij de betreffende opstanden is de woede over de corruptie van de beide regimes. Zowel tijdens het presidentschap van Hafez al-Asad als tijdens dat van Bashar al-Asad was er grote sprake van corruptie. Belangrijke functies binnen de overheid werden toebedeeld aan familieleden, naasten en kennissen van de leden van het regime. Een voorbeeld daarvan tijdens Hafez al-Asad was zijn broer Rifaat, die de gezaghebber was van vrijwel alle militaire eenheden binnen Syrië ten tijde van de opstanden. In het huidige regime van Bashar al-Asad geldt dit voor Rami Makhluf, die een belangrijke rol speelt binnen de zakenwereld in Syrië en een neef is van de president. Op het gebied van de machtsverdeling is er vanaf het aantreden van Bashar al-Asad nog weinig veranderd in verhouding tot de periode van 1976 tot 1982. Nog steeds is het grootste deel van de belangrijke posities in het land in handen van de Alawitische minderheid. Tijdens de machtsperiode van Hafez al-Asad leidde dit aspect tot grote woede onder een deel van de soennitische meerderheid en was dit een van de belangrijkste redenen voor de opstand. Bij het uitbreken van de opstanden van 2011 was dit echter nog geen fundamenteel punt, ondanks het feit dat de soennieten, die ook tijdens deze opstand de grootste groep van oppositie vormen, nog steeds een minderheid vormen binnen het regime. Vermoedelijk was het voor de huidige
50
oppositie geen fundamenteel punt door het feit dat een deel van de islamistische oppositie tegen de regering van Hafez al-Asad nog had meegemaakt dat de soennieten de meerderheid van de macht in handen hadden voor de machtsovername van de Baath-partij in 1963. Aan de huidige opstand van 2011-2012 nemen veel jongeren deel die deze periode niet hebben meegemaakt en voor wie de grotendeels Alawitische overheersing een situatie is zoals zij die altijd al gekend hebben. Mijns inziens is dat een van de verschillen, waardoor de huidige opstand van 2011-2012 in eerste instantie minder sektarisch van aard was dan de opstand tegen het regime van Hafez al-Asad in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw. Bashar al-Asad is zich vanaf zijn aantreden in 2000 wel al bewust van de sektarische verschillen binnen de bevolking en de rol van de soennieten als meerderheidsgroepering in een ondergeschikte positie. Zo laat hij zich, zoals zijn vader dit ook deed, met name vanaf de jaren ’90, fotograferen met een Koran of gebedskralen in zijn hand. Daarnaast verschijnen er op islamitische feestdagen als het Offerfeest beelden van de president die in de moskee het gebed verricht. Bashar al-Asad wilde op deze manier laten zien dat de Islam ook voor het regime belangrijk is en dat het een verenigende factor is voor het volk. Verder wilde hij zijn legitimiteit als heerser van een land met een soennitische moslimmeerderheid bewijzen. Uiteindelijk kon niet voorkomen worden dat, toen het volk eenmaal in opstand kwam, de sektarische achtergrond van de president en de meerderheid van het regime een rol ging spelen, ondanks de pogingen van Bashar al-Asad tot het creëren van een pluralistische seculiere staat. Ook Hafez al-Asad profileerde zichzelf in bepaalde gevallen als moslim, alleen deed hij dat voornamelijk pas na het uitbreken van de opstanden in 1976, toen er daadwerkelijk gevaar voor het regime dreigde vanuit de islamistische oppositie. In eerste instantie deed hij dit door toespraken te houden waarin hij zijn moslimidentiteit benadrukte, waarin hij verzen uit de Koran citeerde en waarin hij de Islam benoemde als een zeer belangrijk aspect van de Syrische samenleving. Op latere momenten in zijn legislatuur liet hij zich fotograferen en filmen in moskeeën. De beide presidenten deden hetzelfde om hun legitimiteit ten opzichte van de soennitische minderheid te bewijzen, zij het beide op verschillende momenten. Daarnaast hadden ze beide de voorkeur voor een soefistische soennitische grootmoefti, hoewel Hafez al-Asad hem niet zelf gekozen had. Het soefisme werd door het regime namelijk gezien als een vredelievende tak van de Islam, die geen gevaar voor het regime zou vormen. Een ander verschil tussen de opstanden tegen de beide regimes is de belangrijke rol die de Moslimbroederschap in de opstand tegen Hafez al-Asad speelde. Vanaf 1976 riep de
51
Broederschap namelijk al op tot het voeren van jihad tegen het ongelovige Alawitische regime en het leidde het gewapende verzet in de verschillende Syrische steden, met name in steden als Hama en Aleppo. In de opstanden van 2011 – 2012 lijkt de Moslimbroederschap echter een beperkte rol te spelen. Ze zijn wel onderdeel van de Syrian National Council, maar leiden geen gewapende opstand, zoals dat rond 1982 het geval was. De gewapende oppositie tegen Bashar al-Asad wordt geleid door het Vrije Syrische Leger, dat gevormd wordt door Syriërs met verschillende achtergronden. Tot slot is er een belangrijk verschil in de berichtgeving over de opstanden. In de tijd van de rebellie tegen Hafez al-Asad was de media heel beperkt in de berichtgeving omtrent de opstanden. Er waren nog geen onafhankelijke (Arabische) nieuwszenders die het nieuws vanuit de zijde van de opstandelingen konden uitzenden, zoals dat nu wel het geval is. De opstand van 2011-2012 wordt uitvoerig behandeld door de bekende satellietzenders, waaronder al-Jazeera en al-Arabiya. Ook hebben de opstandelingen zelf toegang tot allerlei media, met name het internet. Hierop plaatsen zij filmpjes, onder andere van het repressieve handelen van de veiligheidstroepen en degenen die loyaal zijn aan de president en het regime. Dit zorgt ervoor dat, ondanks het feit dat de Syrische regering en zijn media beweren dat er geen buitensporig geweld gebruikt wordt, er beelden zijn die het tegendeel beweren. Zo kan de wereld een waarheidsgetrouw beeld vormen van het conflict, omdat men via de verschillende media toegang heeft tot de mediakanalen van beide partijen. Dit was tijdens de opstanden tegen Hafez al-Asad niet het geval, waardoor het regime de mogelijkheid had te beweren dat er vrijwel niets gebeurd was, afgezien van een aantal incidenten. Hierdoor bleven de daden van het regime in de jaren ’80, waaronder de ‘slachting van Hama’, ook wel genoemd de ahdāth, geruime tijd een raadsel voor de rest van de wereld. Daarnaast is het verzet tegen het regime van Bashar al-Asad deels het gevolg van de beelden die beschikbaar waren via het internet of de eerdergenoemde satellietzenders van de revoluties in andere landen in het Midden-Oosten, waarin de het regime binnen een redelijk korte tijd omver werd geworpen. Dit is een van de oorzaken van de opstand in Syrië. De tegenstanders van het regime zagen dat verzet in andere landen in de regio succesvol was. Na het incident met de jongens in Daraa die revolutionaire leuzen op de muren schreven en het hardhandige ingrijpen van de veiligheidstroepen, leek het alsof de angst voor het regime deels verdwenen was en gingen Syriërs de straat op. In de periode dat het verzet tegen het regime van Hafez al-Asad plaatsvond, was er geen sprake van dergelijke media die het volk zouden kunnen inspireren om in opstand te komen tegen het regime.
52
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de opstanden tegen zowel Bashar al-Asad als tegen Hafez al-Asad vooral geleid werden door een drietal factoren; economische, politieke en sektarische elementen. De mate waarin deze factoren een rol speelden bij de verschillende opstanden liep uiteen. Zo was de opstand tegen Hafez al-Asad veel meer geleid door sektarische oorzaken dan de opstand tegen Bashar al-Asad, die meer sektarisch is geworden naarmate het verzet voortduurt. In de opstand tegen laatstgenoemde waren in eerste instantie vooral de economische en politieke factoren relevant. Een groot deel van de bevolking leefde de afgelopen jaren in armoede en daarnaast was er een enorm gebrek aan vrijheid, wat tot vele frustraties leidde onder de Syriërs. Het sektarische element was aanvankelijk veel minder aan de orde dan tijdens de opstand tegen Hafez al-Asad, maar dit is veranderd naarmate de opstand voortduurde, mede door de houding van het regime, dat middels de staatsmedia en toespraken van de president soennitische terroristen van al-Qaida de schuld geeft van de onlusten en het geweld in het land. Aan de andere kant geven een aantal bekende soennitische geleerden via verschillende media het Alawitische Baath-regime de schuld van al het geweld en beschuldigen zij het regime ervan dat ze de soennieten onderdrukken. In dit onderzoek heb ik een analytische vergelijking gemaakt tussen de opstanden tegen het regime van Hafez al-Asad in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw, en het verzet tegen het regime 30 jaar later, in 2011-2012. De opstanden tegen het regime van de laatstgenoemde zijn ten tijde van dit schrijven nog in volle gang, waardoor de factoren die een rol spelen bij dit verzet en het voortduren ervan nog kunnen veranderen. Het terrein dat hier open ligt voor een soortgelijk onderzoek als dat ik hierboven heb gedaan is in die zin interessant en relevant, vooral omdat de uitkomst van de huidige opstand nog niet bekend is en er momenteel ook nog geen zinvolle voorspellingen over kunnen worden gedaan.
53
Bronvermelding Boeken: Dam, Nikolaos van. The Struggle for Power in Syria: Politics and Society under Asad and the Baʿth Party. London: Tauris, 2011 (1979) Dam, Nikolaos van. Al-Ṣirāʻ ʻalā al-salaṭa fī Sūriyā: al-Ṭā’ifiya wa al-Iqlimiya wa alʻashā’irya fī al-Siyāsa 2011 (1979) Lawson, Fred H. e.a. Demystifying Syria. London: SAQI, 2009 Lesch, David W. The New Lion of Damascus: Bashar al-Asad and Modern Syria. New Haven: Yale University Press, 2005 Krantenartikelen: Hinke, Bart. ‘Syrië heft na 42 jaar noodtoestand op.’ NRC, 19 april 2011 Littel, Jonathan. ‘Doelwit Baba Amro’ NRC Weekend, 3 maart 2012 Willems, Marije. ‘Syrische Autoriteiten ontkennen achter Bloedbad Houla te zitten.’ NRC, 27 mei 2012 -------------. ‘Noodtoestand Syrië na 48 jaar opgeheven.’ Algemeen Dagblad, 21 april 2011 ------------. ‘Syrië: Noodtoestand wordt opgeheven.’ Volkskrant, 27 maart 2011 Artikelen: Ahsan, Syed Aziz al-. ‘Economic Policy and Class Structure in Syria: 1958-1980.’ International Journal of Middle Eastern Studies, 16:3 (1984), 301-323 Batatu, Hanna. ‘Syria’s Muslim Brethern.’ MERIP Reports, 110 (1982), 12-20 + 34 + 36 Donker, Teije Hidde. ‘Enduring Ambiguity: Sunni Community – Syrian Regime Dynamics.’ Mediteranean Politics, 15:3, 435 – 452 Drysdale, Alasdair. ‘The Asad Regime and its Troubles.’ MERIP Reports, 110 (1982), 3-11 + 36 Goulden, Robert. ‘Housing, Inequality and Economic Change in Syria.’ British Journal of Middle Eastern Studies, 38:2, 187-202 Hadad, Dina. ‘Human Rights in Syria: The Never-Ending Emergency.’ International Journal Middle Eastern Studies 41 (2009), 545-547 Harbā, Mālik Aḥmad. ‘al-Thawra al-Sūriyya; al-´Asbāb, al-Tatawwurāt wa al-Tadāʻiyāt, al´Āfāq al-Mustaqbaliyya (paper gepresenteerd op Tweede Wetenschappelijke Conferentie voor Afgestudeerden, Cairo, 26 en 27 november 2011)
54
Hinnebusch, Raymond. ‘Syria, from ‘Authoritarian Upgrading’ to Revolution?’ International Affairs, 87:3 (2012), 95-113 Lawson, Fred H. ‘Social Bases for the Hama Revolt.’ MERIP Reports, 110 (1982), 24-28 Lund, Aron. ‘The Ghosts of Hama.’ Swedish International Liberal Centre (June 2011) Parker, J.S.F. ‘The United Arab Republic.’ International Affairs, 38:1 (1962), 15-28 Pinto, Paulo G. ‘‘Oh Syria, God protects you’: Islam as a Cultural Idiom under Bashar alAsad.’ Middle East Critique, 20:2 (2011), 189-205 Saleh, Yasin al-Haj. ‘The Political Culture of Modern Syria: Its Formation, Structure & Interactions. (2003) Shaery-Eisenlohr, Roschanack. ‘From Subjects to Citizens? Civil Society and the Internet in Syria.’ Middle East Critique, 20:2, 127-138 Sicherman, Harvey. ‘Hafez al-Asad: The Man who waited too long.’ Elsevier Limited (summer 2011), 463-471 Talhamy, Yvette. ‘The Fatwas and the Nusayri/Alawis of Syria.’ Middle Eastern Studies, 46:2 (2010), 175-194 Zisser, Eyal. ‘Syria, the Ba’th Regime and the Islamic Movement: Stepping on a New Path?’ The Muslim World, 95 (2005), 43-65 Websites: ABC. Barbara Walters Interview with Syria's President Bashar al-Assad: 'There Was No Command to Kill. http://www.youtube.com/watch?v=bsyQ442Xvnw ʻAbdullāh, Muḥammad. al-Tā´ifiya wa al-Thawra fī Sūriya. http://www.sorytna.com/index.php/permalink/5978.html Akhbar, al-. Why Hezbollah Supports Assad Regime. http://english.al-akhbar.com/content/why-hezbollah-supports-assad-regime Arab Media Society, Beyond Egypt’s “Facebook Revolution” and Syria’s “YouTube Uprising:” Comparing Political Contexts, Actors and Communication Strategies. http://www.arabmediasociety.com/?article=791
55
Arabiya, al-. Christians participated in all Revolution Activities: Syrian Opposition Figure. http://www.alarabiya.net/articles/2012/02/03/192355.html Arabiya, al-. al-Saʻīdī: Hamza al-Khatīb sayakūn li al-Sūriyīn Ramza Akbar min Khālid Saʻīd wa al-Bū ʻAzīzī. http://www.alarabiya.net/articles/2011/05/28/150906.html Arabiya, al-, Syria’s Alawites, a secretive ruling sect. http://english.alarabiya.net/articles/2012/01/31/191760.html BBC. The Arab Spring in Tunisia. http://www.bbc.co.uk/news/world-12482315 BBC. The Arab Spring in Egypt. http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-13313370 BBC. Profile President Bashar al-Asad. http://www.bbc.co.uk/news/mobile/10338256 BBC, Brītānyā tustadʻā al-Safīr al-Sūrī ʻalā Khalfiya Maqtal al-Ṣahafiyayn fī Ḥoms. http://www.bbc.co.uk/arabic/middleeast/2012/02/120222_syria_journalist_snc.shtml BBC. Who are the Shabiha? http://www.bbc.co.uk/news/world-middle-east-14482968 Beirut Observer. Sūriyā, Khayārāt Tā´ifiya am Waṭaniya? http://beirutobserver.com/index.php?option=com_content&view=article&id=70497:2012-0206-02-16-20&catid=56:2009-04-20-12-15-49 Chatham House. Meeting Summary: The Political Outlook for Syria. http://www.scpss.org/libs/spaw/uploads/files/Reports/ThePoliticalOutlookForSyria.pdf Barry. Russian Church opposes Syrian Intervention. http://www.nytimes.com/2012/06/01/world/europe/russian-church-opposes-syrianintervention.html?_r=3&ref=global-home Barnard, Anne. Damascus Puts on Pro-Assad Rally, but Protesters Won’t Be Silenced. http://www.nytimes.com/2012/03/16/world/middleeast/syria-mass-damascus-rally-forassad.html
56
Facebook. The Syrian Revolution. https://www.facebook.com/Syrian.Revolution Facebook. We are all Hamza al-Khatib https://www.facebook.com/hamza.alshaheeed Facebook. Kullunā al-Shahīd al-Ṭifl Ḥamza ʿAlī al-Khaṭīb https://www.facebook.com/hamza.alshaheed General Organization of Radio and TV- Syria. Tashyīʻ Jathāmīn 16 Shahīda min ʻAnāsir alJaysh wa Hifḍh al-Niḍhām. http://www.rtv.gov.sy/index.php?d=21&id=95328 General Organization of Radio and TV- Syria. Majlis al- Amn yudayin majzara al- Ḥūla. http://www.rtv.gov.sy/index.php?d=13&id=95344 General Organization of Radio and TV- Syria. Inaugurele toespraak Bashar al-Asad http://www.rtv.gov.sy/index.php?m=623&id=f1118750563
Ghannam, Jeffrey. Social Media in the Arab World: Leading up to the Uprisings of 2011. http://www.slideshare.net/shamkarama/ss-10683741 Haj, al-, Abdulrahman. Political Islam and the Syrian Revolution. http://studies.aljazeera.net/en/reports/2012/06/2012610962880192.htm Hani Syria Blog. Sūriya bayna sīnārīyū Hāfez al-´Asad wa sīnārīyū ´Atātūrk. http://hanisyria.wordpress.com/2011/08/28/%D8%B3%D9%88%D8%B1%D9%8A%D8%A9 -%D8%A8%D9%8A%D9%86%D8%B3%D9%8A%D9%86%D8%A7%D8%B1%D9%8A%D9%88%D8%AD%D8%A7%D9%81%D8%B8-%D8%A7%D9%84%D8%A3%D8%B3%D8%AF%D9%88%D8%B3%D9%8A%D9%86%D8%A7%D8%B1%D9%8A%D9%88/ Jazeera, al-. Mudhāharāt Mu’ayyida li al-´Asad wa didda al-Tadakhul. http://www.aljazeera.net/news/pages/36879230-12db-401f-a644-d98352933ec1 Jazeera, al-. ´Idānāt sha‘biya mutazāyada li-Majzara al- Ḥūla: http://aljazeera.net/news/pages/d41196e3-5da2-4eb2-a2b6-29ed7fb57f00?GoogleStatID=1
57
Jazeera, al-. Man yufajiru al-Ḥarb al-Ṭā´ifiya fī Sūriyā? http://www.aljazeera.net/pointofview/pages/653e9230-3b0e-47f7-bd6d-bc478a69689e Jazeera, al-. Ṣaḥīfa: Thawra Sūriyā sabaghatha Ṭā´ifiya. http://www.aljazeera.net/news/pages/a8bfadc1-1806-4274-9f77-9858e297b08b Jazeera, al-. Birā´a Thawra Sha‘b Sūriyā min Fitna Ṭā’ifiya. http://www.aljazeera.net/analysis/pages/31b6bfff-7f2d-4743-ae40-2eaf2181363a LCC Media office. Human Rights Violations Committed by the Syrian Regime. http://www.lccsyria.org/wpcontent/uploads/2011/11/SYR_HR_Violations_Mar15_Oct15_Final-3.pdf MidEastWeb. Bashar al-Asad’s speech after reelection in 2007. http://www.mideastweb.org/bashar_assad_inauguration_2007.htm Middle East Policy Council. The Syrian Uprising of 2011: Why the Asad Regime Is Likely to Survive to 2013. http://www.mepc.org/journal/middle-east-policy-archives/syrian-uprising-2011-why-asadregime-likely-survive-2013?print Nasr, Amjad. Man yufajiru al-Ḥarb al-Ṭā’ifiya fī Sūriyā? http://www.aljazeera.net/pointofview/pages/653e9230-3b0e-47f7-bd6d-bc478a69689e NOS. Shabiha – Huurmoordenaars op Steroïden. http://nos.nl/op3/artikel/381378-shabiha--huurmoordenaars-op-steroiden.html
NOS. Syrië heft Noodtoestand op. http://nos.nl/artikel/228787-syrie-heft-noodtoestand-op.html NU.nl. Dodental Syrië boven 17000. http://www.nu.nl/onrust-midden-oosten/2855650/dodental-syrie-boven-17000.html Phillips, Chris. Syria and the West: Another wasted Decade. http://www.guardian.co.uk/commentisfree/2010/jul/25/syria-and-the-west-wasted-decade Presidentassad.org. Inaugurele Toespraak Bashar al-Asad.
58
http://www.presidentassad.org/Bashar_Al_Assad/Bashar_Hafez_Al_Assad_Parliament_2000. htm Reuters. Syria's Alawites, a secretive and persecuted sect. http://www.reuters.com/article/2012/02/02/us-syria-alawites-sect-idUSTRE8110Q720120202 SANA. Thalātha Irhābiyyīn Tunisiyān wa Lībī yaqrūna bi-Tasalulihim ilā Sūriya li-Tanfīdh hujumāt irhābiya bi al-Tansīq bayna al-Qāʻida wa Mīlīshiyā mā yusamā al-Jaysh al-Ḥur. http://www.sana.sy/ara/336/2012/05/16/419316.htm SHRC, Muḥākama al Nā´ibayn al-Ḥomṣī wa Sayf: http://www.shrc.org/data/aspx/d6/976.aspx Sterling, For Syrian activists, YouTube is a Sword and Shield. http://articles.cnn.com/2012-03-14/middleeast/world_meast_syria-youtube-uprising_1_localcoordination-committees-syrian-uprising-cell-phones/2?_s=PM:MIDDLEEAST Syria Comment. Syria, the Dangerous Trap of Sectarianism. http://www.joshualandis.com/blog/?p=9129 Syria Comment. What do Sunnis intend for Alawis following Regime Change? http://www.joshualandis.com/blog/?p=10267 Syria National Council. official website. http://ar.syriancouncil.org/ Syria Comment. Asad’s Alawi Dilemma. http://faculty-staff.ou.edu/L/Joshua.M.Landis-1/syriablog/2004/10/asads-alawi-dilemma.htm YouTube. Sheikh Muhammad Al Zughbey calls for Jihad against the Alawites. http://www.youtube.com/watch?v=oSFzXAbpMQA&NR=1&feature=endscreen
59
60