“Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester.” Aangezien het proces van LTAD voor sport evolueert, ontstaan gaandeweg evenveel antwoorden als nieuwe vragen. Eén kwestie die iedere keer weer opduikt is de behoefte om de wedstrijden en competities meer te stroomlijnen. Wedstrijden zijn een belangrijk onderwerp in alle sporten, vooral in teamsporten. Jammer genoeg werd het competitiesysteem in vele sporten nooit behoorlijk ontworpen; het ‘evolueerde’ gewoonweg op een geïmproviseerde basis, zonder te kijken naar beschikbare kennis in de sportwetenschap over de ontwikkeling van individuele sporters. Veel van de competitieprogramma's worden tegenwoordig beschouwd als een onderdeel van de traditie van bepaalde sporten, en deze gebruikelijke patronen worden gepassioneerd aangehangen. "Dit is de manier waarop wij het altijd gedaan hebben." Eén van de meest voorkomende problemen is dat competitieprogramma's voor volwassenen vaak op jonge sporters worden toegepast. Volgens de LTADprincipes, zouden sportorganisaties en -bonden: - moeten verzekeren dat de competitieplanning in overeenstemming is met de ontwikkeling van de capaciteiten van (jonge) sporters, zoals die in een technische matrix zou moeten zijn vastgelegd (meerjaren opleidingsplannen) - moeten bepalen wat voor trainings- en wedstrijdomgeving wordt vereist voor de ontwikkeling van sporters voor het hoogste (inter)nationale niveau - moeten vaststellen wat de optimale verhouding van training en wedstrijden in elke fase van LTAD is - moeten verzekeren dat in de competitieprogramma’s een optimale periodisering mogelijk is.
Uitsluiten van talent Er zijn veel factoren waarmee sportbeleid talent van speelplaats tot podiumplaats uitsluit; sommige oorzaken liggen binnen sport, andere erbuiten. Het inkomen, de cultuur, het sociale milieu, en de geografische nabijheid van faciliteiten, zijn hoofdzakelijk oorzaken die buiten de controle van de sport liggen; andere factoren zoals relatieve leeftijd in plaats van de kalenderleeftijd en opgroeien, kunnen wel worden benoemd door de sport zelf. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat er een significante relatie is tussen spelers geboren in het eerste kwartaal van het jaar ten opzichte van die in het laatste kwartaal. Als het winnen op jonge leeftijd voorrang wordt gegeven, is die relatie sterker, aangezien jongere sporters niet geselecteerd zullen worden (te klein, te licht etc.). Hoewel er niet veel onderzoek is gedaan naar uitsluiting op basis van het groeiproces van kinderen (vroeg bloeiers vs. laat bloeiers), levert het beperkte onderzoek wel verhalen en bewijsmateriaal op, dat een gelijk effect ook optreedt in relatie tot “laatbloeiers”, en kinderen die in het laatste kwartaal van het jaar geboren zijn. Daarom betekent het beperken van het aantal sporters dat mee mag doen in de vroege fasen, het uitsluiten van talent op de lange termijn.
Voor dit artikel, wordt competitie gedefinieerd als de gesanctioneerde, geplande competitie die tot een stand, rangschikking, of kwalificatie bijdraagt en/of tot een kampioenschap leidt. Dit sluit oefenwedstrijden, of competities van minder belang uit.
www.knzb.nl
Bij het ontwikkelen van modellen voor LTAD, zien we vaak de wedstrijden/competities in de dominante leidende rol. Daarmee is de ontwikkeling van de sporter op de lange termijn niet gediend. Coaches voelen vaak de druk om te winnen, maar het op korte termijn resultaatgericht trainen, werkt negatief op de factoren achter LTAD. De problemen zijn: - de beschikbare trainingstijd in de leren-trainenfase wordt gebruikt voor (vooral tactische) voorbereidingen op wedstrijden in plaats van voor het ontwikkelen van vaardigheden - beperkt gebruik van wisselspelers in de drive om te winnen, hetgeen de ontwikkeling van alle beschikbare spelers beperkt - de druk om te winnen wordt vaak vergroot door toernooi- en competitiereglementen die regels kennen die bepalend zijn bij het gelijk eindigen van teams, zoals het aantal doelpunten voor en tegen gescoord. Dit moedigt coaches aan basisspelers niet te vervangen om zoveel mogelijk doelpunten te scoren en te voorkomen. LTAD adviseert hier vaardigheidswedstrijdjes van doorslaggevende waarde te laten zijn.
Uitsluiten van talent
In many team sports during the LT LTAD process there has been
In veel teamsporten blijkt dat er bijlack talentcoaches frustratie is a frustration expressed at the of physical,forse technical and over het gebrek aan fysieke, technische en tactische capaciteiten tactical abilities demonstrated by athletes entering national team programs. In some sportsals the has nationale been to create van spelers. Dat uit zich vooral hetresponse niveau van national programs U15Innational younger age jeugdselecties wordt(i.e. bereikt. sommigeteams) sportenfor heeft dat geleid athletes giving them the much needed international level tot speciale programma's (d.w.z. o.15, o.17 nationale jeugdteams) expertise national coaches bring as well as exposing them to die moeten helpen sporters op niveautheir te krijgen dat international leveldeze competition to het address development internationaal vereist is. Het is echter hetthe dramatisch needs. The end result is eindresultaat a dramatic narrowing player development resulting tot in limited level players in later verkleinen vanpool het potentieel slechts top die kleine groep, wat later stages. in een (ook door uitval) nog beperkter aantal spelers voor resulteert het hoogste niveau. - te sterke nadruk op verdedigingssystemen om fouten te beperken en zo wedstrijden te winnen (de tegenstander het spel beletten i.p.v. zelf spelen), ten koste van het aanvalsspel en creativiteit om te winnen, omdat elk punt in de stand van invloed kan zijn op het kwalificeren voor bijvoorbeeld een NK(-voorronde)! - het selectieve gebruik van wisselspelers om tekortkomingen te verbergen, in plaats van het ontwikkelen van een goed opleidingsplan om zwakheden te versterken. Vroeg of laat, vallen zwakkere spelers anders toch wel af, omdat op het volgende competitieniveau ze hun zwakheden niet langer kunnen verbergen - competitieprogramma’s worden toegepast op jongeren - en zo kunnen we deze lijst oneindig lang maken...
Competitie paradigma’s De bovengenoemde voorbeelden concentreren zich op het speelveld, maar de feitelijke competitiestructuren in Nederland moeten ook worden herzien. Ook hier geldt opnieuw dat sommige huidige paradigma's volgens het LTAD-proces simpelweg niet rationeel zijn; daarom zouden deze structuren moeten worden geanalyseerd om te bepalen of er een beter cq. passender model is. Een voorbeeld: In veel teamsporten worden NK’s voor verschillende leeftijden georganiseerd. In de meeste gevallen wordt eerst in een district een competitie afgewerkt, waarna de kampioenen deelnemen – soms via een voorselectie – aan de eindronde. Hoewel dit sociaal correct lijkt, is het voor de ontwikkeling van spelers meestal niet goed. Het aantal spelers dat in een optimaal trainingsmilieu actief is, is immers lang niet altijd evenredig over Nederland verdeeld. Het is dus denkbaar dat de beoogde “sporters in opleiding tot topsporter” niet aan het kampioenschap deelnemen, en andersom.
www.knzb.nl
Canadian Sport for Life
Periodisering Dubbele of meervoudige competitieprogramma's (kring, district, bond, etc.) leiden nogal eens tot wrijving. Dit komt doordat de besluiten meestal vanachter een bureau worden genomen, en vrijwel altijd tot doel hebben alle programma's te beheersen en in stand te houden, in plaats van te kijken wat goed is voor de sporter. Problemen doen zich dan ook nog eens voor, doordat internationale programma’s zich simpelweg weer niets aantrekken van nationale programma’s, en deze weer niet zijn afgestemd op het internationale circuit. Het resultaat laat zich raden: “over-competitie”. Verder is het effect van deze situatie dat vele sporters uiteindelijk zich in al die programma’s laten trekken vanwege uiteenlopende belangen van verschillende partijen. Dit resulteert dan weer in wedstrijden het hele jaar door, of in een (te) korte tijd. Deze dubbele en vaak zelfs meervoudige vraag wordt fysiek en geestelijk dan meestal te veel, resulterend in blessures, burn out en uitval uit de sport.
Individuele sporten versus teamsporten: geselecteerde wedstrijdprogramma’s versus opgelegde competities In individuele sporten kunnen de coach en de atleet selecteren welke wedstrijden of competities voor de ontwikkeling van de atleet optimaal zijn. In teamsporten wordt het programma gedicteerd door de competitiekalender, die vaak niet in het belang is van de “topsporter in opleiding”. Op internationale programma’s kan meestal weinig invloed worden uitgeoefend; echter, in de vroege fasen van LTAD, hebben landelijke en regionale sportorganisaties de mogelijkheid om competitieprogramma’s te veranderen. De mogelijkheid bestaat dus wel degelijk om de verhouding van training en wedstrijden beter op elkaar af te stemmen, en zo spelers beter te ontwikkelen.
www.knzb.nl
Wat is de juiste aanpak voor waterpolo?
Het veranderen van competities brengt significante uitdagingen met zich mee. Het is dus belangrijk dat met de juiste feitelijke gegevens wordt gewerkt, zodat de verschillende regionale en landelijke partijen overtuigd kunnen worden. Als norm wordt het MOW gebruikt. Dat is steeds de meetlat. De simpele constatering dat we met 12 teams x 13 spelers dus 156 topspelers in de hoofdklasse hebben is uiteraard niet voldoende. Als hulpmiddel kan de volgende deductieve analyse worden gebruikt: Stap één Identificeer de volgende drie factoren: 1. Bepaal het niveau waarop sporters voor Nederland moeten spelen om internationaal een topland te kunnen zijn. Bijvoorbeeld: Welke topcompetities zijn er in de wereld, waaraan we succesvol willen deelnemen? 2. Bepaal hoeveel sporters er in de hoogste competities in de wereld moeten spelen om internationaal succesvol te zijn. Over het algemeen is dit het dubbele aantal spelers dan dat voor een team nodig is. Bijvoorbeeld: voor waterpolo zijn 13 spelers per wedstrijd nodig. Optimaal gezien zouden dan 26 spelers in hoogste competities moeten spelen om te verzekeren dat er altijd 13 spelers beschikbaar zijn. Daarbij wordt dan rekening gehouden met zaken zoals vorm, contractuele verplichtingen van spelers, en bijvoorbeeld blessures die het beschikbare aantal spelers zullen beperken. 3. Bepaal de huidige participatiegraad in de vroege LTADstadia (d.w.z. FUNdament, en de leren-trainen-fase). Hoeveel jonge spelers zijn er, of zijn als instroom in waterpolo nodig voor een toekomstige potentiële sportersgroep op het hoogste niveau?
Stap twee 1. Bepaal de gemiddelde duur van een topsportcarrière op het hoogste niveau. 2. Bepaal globaal hoeveel professionele spelers (full time sporters) u wenst om het noodzakelijke aantal in de hoogste competities. 3. Bepaal het uitvalpercentage van sporters in opleiding in de trainen-voor-wedstrijden-fase. (B.v. recent meldde de UEFA dat slechts 15% van 16 jarige voetballers die een profcontract tekende, nog een profcontract had op 21 jarige leeftijd). Stap drie Neem het aantal profspelers dat nodig is in hoogste competitie, gedeeld door de duur van een topsportcarrière, gedeeld door het percentage dat de top daadwerkelijk haalt, gedeeld door het uitvalspercentage dat de volgende LTAD-fase haalt. Bijvoorbeeld: als 30 spelers in de top nodig zijn, en een topsportcarrière 6 jaar is, en 25% van “de profs” speelt in topcompetities (-clubs), en 15% van de16-jarige wordt daadwerkelijk volledig prof, dan is de sportbehoefte (aanvoer) aan debutanten jaarlijks 20 spelers, waarvan 5 in de hoogste competities (topclubs). Om dit aantal te bereiken, moeten 133 16-jarigen in een topsport opleidingsomgeving zitten.
Formule: 30 / 6 = 5 5 / 25% = 20 20 / 15% = 133
Dus om 30 professionele spelers te produceren, heeft een sport 133 16 jarigen nodig in een trainings- en wedstrijdomgeving die deze spelers voorziet van een optimale weg naar de top. Deze uitkomsten zullen uiteindelijk de competitiestructuren bepalen.
Fomule met aantal in opleiding op 16 jarige leeftijd, en met topsportcarrière van zeven jaar als uitgangspunt 45 in opleiding / 15 % = 6 6 / 25 % = 1 1/7=7 Fomule met topsportcarrière van zeven jaar als uitgangspunt 30 / 7 = 4 4 / 25 % = 16 16 / 15 % = 106
30 in opleiding / 15 % = 4 4 / 25% = 1 1/7=7 20 in opleiding / 15 % = 3 3 / 25 % = minder dan 1 per jaar
Met in opleiding zijn wordt hier bedoeld het aantal jongeren bij een WOC dat voldoet aan het voorgeschreven programma voor die leeftijd in het MOW.
www.knzb.nl
Canadian Sport for Life Benoemen van de druk op de KNZB om mee te doen aan internationale jeugdtoernooien (EJK, WJK, etc…)
Breng dit eens in verband met een topklasse landelijke competitie… In de waterpolo hoofdklasse in Nederland doen 12 teams mee. Dat zou bepalend moeten zijn voor het aantal sporters dat op weg kan zijn naar de top. Daarmee kan in feite worden bepaald hoeveel sporters er in een bepaald stadium van LTAD actief moeten zijn. Dit is hierna uitgewerkt. Ideaalbeeld voor competitieopzet Zouden we de formule van de vorige pagina verder uitwerken, en uitgaan van steeds 15 spelers per team in een topklasse, dan gelden de volgende gegevens: 8 topteams van 15 profspelers = 120 spelers 120 / 6 = 20 20 / 25 % = 80 80 / 15 % = 533 in opleiding 16 jaar e.o. / 8 centra = 67 533 / 50 % = 1066 in opleiding 12 jaar e.o. / 8 centra = 134 1066 / 50 % = 2132 in opleiding 8 jaar e.o. / 8 centra = 268 4 topteams van 15 profspelers = 60 spelers 60 / 6 = 10 10 / 25 % = 40 40 / 15 % = 267 in opleiding 16 jaar e.o / 8 centra = 34 267 / 50 % = 534 in opleiding 12 jaar e.o. / 8 centra = 67 534 / 50 % = 1068 in opleiding 8 jaar e.o. / 8 centra = 134 2 topteams van 15 profspelers = 30 30 / 6 = 5 5 / 25 % = 20 20 / 15 % = 133 in opleiding 16 e.o / 8 centra = 17 133 / 50 % = 266 in opleiding 12 jaar e.o. / 8 centra = 34 266 / 50 % = 532 in opleiding 8 jaar e.o. / 8 centra = 68 Zo wordt al snel duidelijk waar de knelpunten zitten. Te weinig kinderen in opleiding volgens de normen van het MOW en LTAD, betekent vanzelfsprekend te weinig teams op het hoogste niveau. Daar verandering in brengen is dan ook de grootste uitdaging. Gezien deze aantallen, zou de leeftijd voor waterpolo de leeftijd moeten zijn van de trainen-voor-wedstrijden-fase, (20-21 voor de heren, en 19-20 voor de dames) om te borgen dat er voldoende spelers in het juiste opleidingsprogramma zitten. Als waterpolo een jongere leeftijd zou hebben, zou dat te vroeg de pool van potentiële topspelers versmallen, met als resultaat een beperkt aantal sporters voor het laatste stadium van LTAD, de trainen-om-tewinnen-fase. Dit is helaas precies wat er gebeurt.
LEN en FINA organiseren jeugdkampioenschappen waar wij met enthousiasme aan deelnemen. Normaal zal de KNZB één team voorbereiden op deze toernooien, en door dat te doen, een kwalitatief hoogstaand opleidingsmilieu organiseren voor deze groep sporters. De KNZB heeft niet genoeg middelen om meer dan één team op te leiden. Dit versmalt echter significant de pool van sporters in ontwikkeling. Of dat een probleem is? Hebben niet alle landen die deelnemen deze problemen? Ja, maar het verschil is dat in toplanden geselecteerd wordt uit opleidingsprogramma’s (accademies) van professionele clubs. Zij hebben dus al meerdere teams in kwalitatief hoogstaande opleidingsmilieus waaruit bondscoaches kunnen selecteren. Dit in tegenstelling tot wat in Nederland de situatie is. Benoemen van de externe druk om aan (internationale) competities deel te nemen… Naast de vraag van internationale sportfederaties dat landen de internationale toernooien hosten, is er ook nog een aantal andere factoren die de druk vergroten om toernooien te organiseren. Sommige daarvan zijn economisch van aard, het organiseren van evenementen kan immers een serieuze inkomstenbron zijn voor bijvoorbeeld een stad (sporttoerisme, citymarketing) en de organisator (bond en internationale federatie). En sommige landen/overheden willen zichzelf meer en meer presenteren door het organiseren van grootschalige evenementen, zoals EK’s en WK’s, of zelfs de Olympische Spelen. Een ander economisch belang om (veel) wedstrijden te organiseren wordt veroorzaakt in het dienen van sponsor belangen. Wereldbekerwedstrijden en Euroleagues zijn daar voorbeelden van. Deze argumenten gaan echter niet op voor de meeste stadia van LTAD, met uitzondering van de trainen-om-te-winnen-fase. Al deze argumenten zijn op zichzelf wellicht legitiem, echter hebben vooral ook gemeenschappelijk dat zij wedstrijden/competities verkiezen boven trainen. Dit leidt de aandacht af van de noodzaak van het goed organiseren en uitvoeren van het proces van LTAD. De verhoudingen tussen trainen en wedstrijden De principes van periodisering en fitheid, zijn hetzelfde voor individuele sporters en teamsporters. Toch is de verhouding in atletiek, zwemmen, en bijvoorbeeld turnen 95:5, terwijl de verhouding in teamsporten vaak 40:60 is! Bij teamsporten, wordt tijdens de trainingen vaak sterk de nadruk gelegd op wedstrijdsituaties en tactiek, in plaats van op fysieke, technische en mentale voorbereiding. Het vinden van de juiste verhouding is essentieel om op een juiste wijze programma’s te kunnen samenstellen met een optimale periodisering voor de beste prestaties.
www.knzb.nl
Benoemen van de interne druk om aan competities deel te nemen... De onderliggende “over-competitie” en het “te-weinig-trainen” zijn veelal het resultaat van de houding van ouders en coaches. De coaches moeten hun taak van opleider op een hoger niveau tillen, om de wens te overwinnen zich voorturend (wekelijks) te meten met anderen. Het excuus dat “de spelers houden van wedstrijden spelen, en zijn anders niet gemotiveerd om te trainen...”, is slechts een reflectie van hun onvermogen om kwalitatief hoogwaardige training aan te bieden. Dit wordt ook wel de “tereur van zaterdagmiddag” genoemd. Bij opleiding hangt de intensiteit van de capaciteiten van de coach af. Zonder LTAD en MOW te begrijpen, verwachten de ouders dat er aan wedstrijden wordt gedaan als zij hun kinderen bij een club aanmelden. Hun gebrek aan waardering voor de positieve effecten op lange termijn van een kwalitatief hoogwaardig trainingsprogramma moet toenemen. Geen ouder zou goede resultaten van z’n kind verwachten als het op school doorlopend wordt getest op bijvoorbeeld grammatica, als daar slechts zeer weinig lessen aan voorafgaan. Integendeel, zij zouden daar de school vermoedelijk op aanspreken. Ouders moeten worden opgeleid om te begrijpen dat de basis voor sport en bewegen op dezelfde manier wordt verkregen; veel oefenen, en af en toe testen.
Samenvatting Dit bespreekdocument zegt niet dat het spelen van wedstrijden, of competitie slecht is. Erkend is echer wel dat het teveel aan competities de ontwikkeling van sporters remt. Overigens is het ook zo dat te weinig spelen de ontwikkeling ook kan hinderen; daarom moet elke sport, via z’n specifieke LTAD-programma (in het geval van de KNZB dus het MOW), het optimale competitieprogramma voor elk stadium vinden. Dit zal ertoe leiden dat competitieprogramma’s niet te sterk benadrukt worden, en dat trainingsprogramma's zich niet uitsluitend focussen op tactiek ten koste van het ontwikkelen van de vijf kernwaarden (Snelheid, Uithoudingsvermogen, Vaardigheid, Kracht, en Souplesse). Door deze capaciteiten niet, of onvoldoende te trainen in de leer-trainen-fase en de train-trainen-fase hebben onze sporters later minder kans. Hun potentieel op lange termijn wordt beperkt en vele van hen zullen afvallen, of uitstromen voordat zij hun beste prestatieniveaus kunnen bereiken. Uitgesloten worden, of afvallen in een teamsport is bepaald niet leuk. Als we met sport in Nederland ook internationaal willen uitblinken (top 10-positie), en/of meer mensen willen laten deelnemen aan sport en bewegen, kan het belang om competitieprogramma’s te rationaliseren niet te weinig worden benadrukt! Het is onze hoop dat deze dialoog over te veel nadruk op competities en wedstrijden zal leiden tot een verschuiving, met als doel het tot een sterke ondersteuning in de “opleiding tot topsporter” te laten worden, in plaats van een slechte leermeester! Met dank aan het WOC Alphen aan den Rijn
www.knzb.nl