UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
SOCIALISERING TOEGEPAST OP DE INTERPARLEMENTAIRE RELATIES TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RUSSISCHE DOEMA: EEN VOORBEELD VAN "NORMATIVE SUASION"?
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 21 363
LOES VERBEECK
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: DR. FABIENNE BOSSUYT COMMISSARIS: SARAH DELPUTTE COMMISSARIS: BRUNO VANDECASTEELE
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
Abstract Deze Masterproef onderzoekt de interparlementaire relaties tussen het Europees Parlement (EP) en de Russische Doema. Het Parlementair Samenwerkingscomité (PCC) is het institutioneel kader voor deze betrekkingen. De interparlementaire ontmoetingen van het PCC vormen een forum voor politieke dialoog. De onderzoeksvraag die hierbij gesteld wordt, is of het EP de Doema tracht te socialiseren en of het daarin succesvol is. Om dit te beantwoorden wordt eerst en vooral de theorie van socialisering toegelicht. Deze theorie houdt in dat het EP door middel van argument en debat de Doema zal proberen te overtuigen van de Europese normen en waarden. Indien een vijftal condities vervuld zijn, heeft socialisering meer kans om te slagen. Ook binnenlandse en internationale factoren spelen een rol in het succes van socialisering. Aan de hand van drie indicatoren kan socialisering geëvalueerd worden. Bij het toetsen van het theoretisch kader aan de relaties tussen de EU en Rusland enerzijds en het EP en de Doema anderzijds, wordt de vraag of het EP de Doema zal trachten te socialiseren positief beantwoord. Maar wanneer we de factoren en condities toetsen, blijkt dat deze grotendeels niet gerealiseerd zijn. Daardoor blijft de vraag of socialisering succesvol zal zijn, voorlopig onbeantwoord. Dit zet ons ertoe aan om een hypothese te formuleren die stelt dat de kans op socialisering eerder klein is. Door middel van drie casestudies wordt deze hypothese getest. De onderwerpen van de cases zijn: de Russische parlementsverkiezingen, mensenrechten en civiele samenleving, en onderwijs en jeugd. De evaluaties van de casestudies aan de hand van de drie indicatoren, leiden ertoe dat de hypothese in de eindconclusie wordt aangenomen.
–1–
Voorwoord Het schrijven van deze Masterproef is niet zonder slag of stoot gegaan. Ik heb heel wat hulp gehad bij het voltooien van dit werk, en deze mensen zou ik graag willen bedanken. Mijn oprechte dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotor, dr. Fabienne Bossuyt. Dankzij haar tips en ideeën kon ik mijn Masterproef gestalte geven en uitwerken. In het bijzonder ben ik dankbaar voor de snelle reactie op al mijn vragen en mails. De uitgebreide feedback waaraan ik me steeds kon verwachten, stelde mij in staat om mijn thesis bij te schaven en te verbeteren. Verder zou ik mijn ouders, vriend, Koen en Fleur willen bedanken. Zij hebben mijn teksten nagelezen, de taalfouten eruit gehaald en opbouwende kritiek gegeven. Ook dank aan mijn vrienden die me regelmatig aanmoedigden om dit werk tot een goed einde te brengen. Tenslotte draag ik deze Masterproef op aan oma en opa: bedankt voor jullie steun en liefde; voor de lange, fijne gesprekken en de vele mini-colleges (al dan niet via email). Oud Goud koester ik sinds anno 2010 voor altijd.
–2–
Inhoudsopgave Lijst met afkortingen............................................................................................................ 5 I. Inleiding............................................................................................................................. 6 II. Theoretisch model: Socialisering....................................................................................8 II.1. Kenmerken en Definities..........................................................................................................8 II.2. Mechanismen van Socialisering...............................................................................................9
III. Toetsen van het theoretisch kader aan de relaties tussen de EU & Rusland en het Europees Parlement & de Russische Doema....................................................................14 III.1. EU-Rusland...........................................................................................................................14 III.1.1. Politieke relaties.......................................................................................................................14 III.1.2. Perspectief op socialisering?.....................................................................................................17
III.2. EP-Doema.............................................................................................................................19 III.2.1. Tracht het EP de Doema te socialiseren? .................................................................................20 III.2.2. Slaagt het EP erin om de Doema te socialiseren?......................................................................22 III.2.3. Het Parlementaire Samenwerkingscomité.................................................................................27
III.3. Besluit en Hypothese............................................................................................................29
IV. Empirisch onderzoek....................................................................................................30 IV.1. Casestudie 1: De Russische parlementsverkiezingen in december 2011..............................31 IV.1.1. Inleiding....................................................................................................................................31 IV.1.2. Verloop van de gebeurtenissen..................................................................................................31 IV.1.3. Socialisering?............................................................................................................................32 IV.1.4. Evaluatie en besluit...................................................................................................................36
IV.2. Casestudie 2: Mensenrechten en civiele samenleving in Rusland........................................38 IV.2.1. Inleiding....................................................................................................................................38 IV.2.2. Verloop van de gebeurtenissen..................................................................................................39 IV.2.3. Socialisering?............................................................................................................................41 IV.2.4. Evaluatie en besluit...................................................................................................................45
IV.3. Casestudie 3: Onderwijs en jeugd.........................................................................................46 IV.3.1. Inleiding....................................................................................................................................46 IV.3.2. Verloop van de gebeurtenissen..................................................................................................47 IV.3.3. Socialisering?............................................................................................................................48 IV.3.4. Evaluatie en besluit...................................................................................................................51
IV.4. Besluit...................................................................................................................................52
–3–
V. Conclusie......................................................................................................................... 54 VI. Bibliografie...................................................................................................................56 VI.1. Officiële documenten............................................................................................................56 VI.2. Wetenschappelijke Artikels en boeken ................................................................................60 VI.3. Krantenartikels......................................................................................................................61
–4–
Lijst met afkortingen AFET DG EXPO DROI EC EEAS EHRM ENB ENPI EP EPP EU EVRM GBVB HV LDPR ODIHR OPPD OVSE PCA PCC PPC Raad S&D TACIS VEU VWEU WTO
– Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement – Directoraat-Generaal voor Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement – Directorate-General for External Policies – Subcommissie voor Mensenrechten van het Europees Parlement – Europese Commissie – Europese Dienst voor Extern Optreden – European External Action Service – Europees Hof voor de Rechten van de Mens – Europees Nabuurschapsbeleid – Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument – Europees Parlement – European People's Party – Europese Unie – Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid – Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid – Liberaal-Democratische Partij van Rusland – Office for Democratic Institutions and Human Rights – Bureau voor de Promotie van Parlementaire Democratie – Office for Promotion of Parliamentary Democracy – Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa – Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst – Partnership and Cooperation Agreement – Parlementair Samenwerkingscomité – Parliamentary Cooperation Committee – Permanente Partnerschapsraad – Permanent Partnership Council – Raad van de Europese Unie/Raad van Ministers – Progressive Alliance of Socialists and Democrats – Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States – Verdrag van de Europese Unie – Verdrag van de Werking van de Europese Unie – Wereldhandelsorganisatie – World Trade Organisation
–5–
I. Inleiding Interparlementaire relaties en parlementaire diplomatie in het algemeen en, meer concreet, de banden tussen het Europees Parlement (EP) en de parlementen van landen die geen lid zijn van de Europese Unie (EU) is een onderbelicht thema in de academische literatuur. Deze Masterproef zal de focus net leggen op dit onderwerp, m.n. op de interparlementaire relaties tussen de EU en Rusland. De Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PCA) die in 1997 in werking trad, vormt het wettelijke kader voor deze betrekkingen. In de PCA (1997: Arts. 95-97) werd besloten tot de oprichting van een Parlementair Samenwerkingscomité (PCC). Er werd bepaald dat in dit PCC delegaties van beide parlementen elkaar zouden ontmoeten en vergaderen over zeer uiteenlopende onderwerpen. De nadruk zou daarbij op politieke dialoog liggen (PCA, 1997: Arts. 6-9). Vermits het PCC de institutionele basis vormt voor de interparlementaire relaties tussen het Europees en Russische Parlement1, zal dit werk zich daarop concentreren. De parlementaire diplomatie die de PCC-ontmoetingen kenmerkt, is een interessant gegeven. Deze Masterproef zal dan ook het instrument van parlementaire diplomatie bestuderen en, specifieker, hoe het wordt aangewend door de Europese zijde in het PCC. Om dit te kunnen onderzoeken, zal gebruik worden gemaakt van de theorie van socialisering en het mechanisme van normative suasion. Het uitgangspunt hierbij is dat een geviseerde actor overtuigd kan worden van nieuwe normen en waarden door middel van dialoog en argumentatie (Checkel, 2001; 2005). De centrale onderzoeksvraag die gesteld wordt in deze Masterproef is: In hoeverre tracht het Europees Parlement de Russische Doema te socialiseren en hoe succesvol is het in deze pogingen om de Doema te overtuigen van de Europese normen en waarden? Deze vraag is tweeledig en kan bijgevolg onderverdeeld worden in twee deelvragen: In hoeverre tracht het EP de Doema te socialiseren en Is het succesvol in die pogingen? De structuur van de Masterproef is de volgende: in het eerste hoofdstuk wordt het theoretisch model opgebouwd. De verschillende kenmerken, definities en mechanismen van socialisering worden hier uitgelegd. Het tweede hoofdstuk zal het theoretisch kader toetsen aan ons onderzoeksdomein. Daarbij wordt in een eerste deel aandacht besteed aan de algemene relaties tussen de EU en Rusland en aan de vraag of deze betrekkingen een perspectief bieden op socialisering. Het tweede deel zal 1 Het Russische Parlement bestaat enerzijds uit de Staatsdoema en anderzijds uit de Federatieraad. De Doema is veruit de belangrijkste kamer van beiden. Dit komt ook tot uiting in de vergaderingen van het PCC. Omwille van deze reden en om de leesbaarheid van de Masterproef te garanderen, zal enkel de term Doema worden gehanteerd wanneer over het Russische Parlement wordt gesproken.
–6–
focussen op de relaties tussen het EP en de Doema. Hierbij worden de deelvragen uit de centrale onderzoeksvraag beantwoord. Op basis van deze gegevens zal vervolgens een hypothese worden geformuleerd. Deze zal getest worden in het derde hoofdstuk door middel van drie casestudies. De eerste casestudie behandelt de Russische parlementsverkiezingen in december 2011. In de tweede worden mensenrechten en de civiele samenleving in Rusland bestudeerd. Onderwijs en jeugd komen in de derde casestudie aan bod. Aan de hand van deze casestudies zullen we in staat zijn om de hypothese te verwerpen of aan te nemen. In het laatste hoofdstuk zullen de conclusies worden uiteengezet. In dit werk zullen zowel primaire als secundaire bronnen gebruikt worden. Tot de primaire bronnen behoren ten eerste officiële documenten, waarvan voornamelijk resoluties, verslagen en rappporten van het EP en het PCC zullen worden geraadpleegd. Het interview met Michal Czaplicki, de secretariaatsmedewerker aan EP-zijde van het PCC valt hier ook onder. Ten derde maken de notities die genomen werden tijdens het bijwonen van een aantal vergaderingen van het PCC ook deel uit van de primaire bronnen. De secundaire bronnen zijn grotendeels opgebouwd uit academische literatuur. Daarnaast wordt ook veel informatie gehaald uit Russische krantenartikels. Deze zullen enorm nuttig blijken om het standpunt van de Doema te begrijpen en te analyseren.
–7–
II. Theoretisch model: Socialisering Voor deze Masterproef zal worden onderzocht of het EP via het PCC met de Russische Staatsdoema de Russische parlementsleden van het comité tracht te socialiseren en of het daarin succesvol is. Om dit te onderzoeken wordt in deze Masterproef het theoretisch model van socialisering gebruikt, wat in dit hoofdstuk wordt toegelicht. Hieronder zullen eerst de algemene kenmerken en definities van de socialiseringstheorie uit de doeken worden gedaan. Daarna wordt er dieper ingegaan op de verschillende mechanismen die kunnen worden gebruikt om socialisering te meten en te analyseren. Aan één van die mechanismen, m.n. normative suasion, zal er extra aandacht worden besteed, omdat dit het mechanisme is waarop het eigenlijke onderzoek zal gebaseerd worden.
II.1. Kenmerken en Definities Volgens Checkel (2005: 804-805) is socialisering een proces waarbij actoren worden ingewijd in de normen en regels van een bepaalde gemeenschap. Het resultaat van zo'n socialiseringsproces is langdurige gehoorzaamheid die voortvloeit uit het zich eigen maken van deze nieuwe normen en regels, ook wel internalisering genoemd. Bij het overnemen van de gemeenschapsregels, impliceert socialisering dat de actoren omschakelen van een logic of consequences naar een logic of appropriateness. Deze omschakeling blijft men langdurig aanhouden en is niet het gevolg van materiële drijfveren of sancties (Checkel, 2005: 804). Belangrijk om op te merken is dat men doelt op internationale socialisering waarbij internationale instellingen agenten gaan proberen te socialiseren. De instellingen kunnen zowel onderdelen van de organisaties als de gehele instelling zijn, de agenten kunnen zowel individuen als staten zijn. De relatie tussen beiden is van intergouvernementele aard. Er zal dus steeds van worden uitgegaan dat deze instellingen van Europese aard zijn en bijgevolg de Europese normen en waarden zullen uitdragen. Verder maakt Checkel (2005: 804) een onderscheid tussen Type I en Type II socialisering. Type I wordt gekenmerkt door de actoren die zich op een sociaal correcte manier gedragen. Dit doen ze door een bepaalde rol te leren, waarbij ze in overeenstemming met bepaalde verwachtingen handelen. Of ze akkoord gaan met deze rol of niet is niet belangrijk. Wat wel telt is dat de actoren beseffen wat sociaal geaccepteerd is. De logic of appropriateness wordt hier dan gekarakteriseerd door een bewust rollenspel. Bij type II socialisering gaan de actoren verder dan het spelen van een rol en aanvaarden ze de normen en waarden van de gemeenschap als 'het enige juiste om te doen'. Ze nemen de interesses van de gemeenschap over en misschien zelfs de identiteit. Checkel (2005:
–8–
804-805) benadrukt dat het belangrijk is om deze twee types van socialisering in gedachten te houden bij een analyse. Ze betekenen beiden dat de gesocialiseerde actor een omschakeling maakt, weg van een logic of consequences. Beide types vereisen een logic of appropriateness en omvatten verschillende aspecten van de socialiseringsdynamieken in het hedendaagse Europa. Een andere auteur, m.n. Schimmelfennig (2009) vat samen dat socialisering opgebouwd is uit drie principes. Deze zijn intergouvernementeel sociaal leren, constructieve impact en communicatie. Aldus zal men geen gebruik maken van dwang en wordt de nadruk gelegd op communicatie om zo normen en waarden over te brengen. Volgens Youngs (2001: 359) start het socialiseringsproces met bescheiden verwachtingen. De EU heeft dan als doel om de woordenschat van democratie te introduceren in het binnenlandse discours van de geviseerde actoren. Verder wil men de politieke elites zover krijgen dat ze, op zijn minst publiekelijk, democratie ondersteunen. Pardo Sierra (2011: 236) somt een aantal internationale en binnenlandse factoren op die het succes van socialisering kunnen beïnvloeden. Bij de internationale factoren haalt hij twee aspecten aan, namelijk 'regionale competitie' en 'linkage' met een regionale macht. Indien de geviseerde agent het voordeel heeft dat hij kan kiezen tussen verschillende regionale grootmachten, dan wordt het voor de socialiserende actor moeilijker om een consistent beleid aan te houden en haalt de geviseerde staat daar zijn voordeel uit. Socialisering wordt dan moeilijker. Anderzijds zorgt linkage ervoor dat socialisering gemakkelijker wordt. Hoe meer politieke en sociale banden er zijn tussen de socialiserende en geviseerde actor, hoe meer de geviseerde agent afhankelijk is van de socialiserende en hoe meer kans er is dat deze laatste de eerste kan beïnvloeden (Pardo Sierra, 2011: 236). Dit kan gemeten worden door te kijken naar de handelsstromen en de buitenlandse investeringen op economisch niveau. Op sociaal niveau kan gekeken worden naar migratie en op politiek niveau naar de informele linken van de politieke elite. Bij de binnenlandse factoren is vooral de politieke structuur van belang. De indicatoren zijn hier het aantal vetospelers, de checksand-balances en de macht van de verschillende politieke actoren. Indien men een meer gecentraliseerd en autocratisch bestuur heeft, zal socialisering moeilijker worden (Pardo Sierra, 2011: 236).
II.2. Mechanismen van Socialisering Om deze theorie te analyseren wordt er gebruik gemaakt van verschillende mechanismen. Checkel (2005: 808) beschrijft mechanismen als een reeks hypothesen die de verklaring kunnen vormen voor een sociaal fenomeen. Die verklaring komt tot uiting in de interacties tussen individuen of tussen individuen en een sociale gemeenschap. Deze mechanismen functioneren op een analytisch –9–
niveau dat lager ligt dan de meer alomvattende theorie. Doordat ze meer verfijnde verklaringen geven, verhogen ze de geloofwaardigheid van de theorie. Mechanismen zorgen met andere woorden voor de connectie tussen bepaalde initiële condities en een specifiek resultaat. In dit geval zal het resultaat het aannemen van nieuwe rollen (type I socialisering) of het veranderen van waarden en interesses (type II socialisering) zijn. Checkel (2001; 2005) maakt een onderscheid tussen drie mechanismen, met name strategic calculation, role playing en normative suasion. De eerste twee mechanismen zullen voor de volledigheid kort worden toegelicht, maar zullen verder niet gebruikt worden in dit onderzoek. Voor de empirische toepassing wordt gebruik gemaakt van normative suasion, waardoor er aan de uitleg van dit mechanisme meer aandacht zal worden besteed. De keuze is op dit derde mechanisme gevallen omdat het voornamelijk focust op het discours van de verschillende actoren. Indien normative suasion succesvol plaatsvindt, is er sprake van de meest vergevorderde vorm van socialisering. Het doel van deze Masterproef is om te meten of er een vergevorderde vorm van socialisering plaatsvindt of niet. Bijgevolg is het logisch om gebruik te maken van dit mechanisme. Strategic Calculation Het mechanisme van strategic calculation is meteen een buitenbeentje binnen de theorie van socialisering omdat er bij dit mechanisme in de eerste plaats geen switch naar een logic of appropriateness optreedt. Maar aangezien de actoren wel hun gedrag aanpassen, kan dit in een later stadium nog gebeuren (Checkel, 2005: 809; Schimmelfennig, 2005: 831). Bij strategic calculation is er sprake van een rationalistische benadering van socialisering. De actoren gaan uit van een kosten-batenanalyse. Indien zij meer denken te winnen door te gehoorzamen aan bepaalde normen en waarden zullen zij dit doen, anders niet. De actoren blijven bijgevolg handelen in een logic of consequences en zijn er vooral op uit om hun eigen belangen na te streven. Bij dit mechanisme speelt het beginsel van voorwaardelijkheid een grote rol. De socialiserende actor zal dan een beloning geven op voorwaarde dat de geviseerde actor gehoorzaamt aan een aantal normen. Indien dit niet gebeurt, volgt er een sanctie. Deze beloningen variëren en kunnen bijvoorbeeld financiële steun inhouden of betere handelsvoorwaarden (Schimmelfennig, 2005; Checkel, 2005; Warkotsch 2007). Schimmelfennig (2005) en Schimmelfennig en Sedelmeier (2005) argumenteren dat de kandidaatlidstaten voornamelijk op basis van het principe van voorwaardelijkheid hun gedrag hebben aangepast. Vooral de belofte van toetreding heeft invloed uitgeoefend, meer dan overtuigingskracht
– 10 –
of role playing. Uiteindelijk zijn er aanwijzingen dat er toch een switch naar een logic of appropriateness is opgetreden. Role Playing Dit mechanisme vindt zijn oorsprong zowel in de organisatietheorie als in de sociale psychologie. Actoren worden hier slechts als gedeelte rationeel beschouwd. Men gaat ervan uit dat men niet in staat is om van alle mogelijkheden een kosten-batenanalyse te maken. Binnen de groep of organisatie waarin men functioneert, gaat men zijn gedrag gedeeltelijk automatisch aanpassen aan de omgeving. De focus ligt hierbij wel op het individu maar dan in zijn sociale omgeving. Die omgeving bepaalt mee de interesses, normen en regels waar het individu zich aan gaat houden. Dit wordt role playing genoemd. Op het moment dat role playing zich voordoet, begint de verandering van een logic of consequences naar een logic of appropriateness. Agenten gaan zich op een bepaalde manier gedragen omdat hun dat de meest geschikte houding lijkt en omdat ze zich bekommeren om allerlei informele normen en regels. We kunnen hier spreken van een logic of appropriateness omdat de actoren deze switch maken zonder daarbij na te denken en zonder dat er communicatieve processen aan vooraf zijn gegaan. De agenten nemen bepaalde gewoonten en denkpatronen aan als zijn ze vanzelfsprekend en niet omdat ze voortvloeien uit een situatie waarin overtuiging en debat wordt gebruikt. Dit is ook het grote verschil met normative suasion. Vandaar dat we bij het mechanisme van role playing spreken van type I internalisering of socialisering (Checkel, 2005; Beyers, 2005). Normative Suasion Het principe van normative suasion wordt door verschillende auteurs beschreven. Het houdt een sociaal-constructivistische benadering van socialisering in en bouwt voort op de sociale theorie van Habermas en op sociale psychologie (Checkel, 2005: 812; Warkotsch, 2007: 499). Normative suasion houdt in dat de ene actor de andere ervan gaat proberen te overtuigen dat zijn normen en waarden de juiste zijn. Bij zo'n socialiseringsproces worden aan de geviseerde actor de normen en waarden van de socialiserende gemeenschap geleerd. Na verloop van tijd zal de actor overtuigd worden door de argumenten van de socialiserende gemeenschap. In eerste instantie zal hij de nieuwe normen en waarden accepteren en in een latere fase zal hij die zelfs aannemen en mogelijk zijn identiteit aanpassen aan de nieuwe normen. Wanneer men dit punt bereikt heeft, is het socialiseringsproces voltooid en is de overgang naar een logic of appropriateness compleet (Pardo Sierra, 2011: 235; Schimmelfennig, 2009: 8; Warkotsch, 2007: 499). De geviseerde actor is zich dus
– 11 –
bewust van dit proces en denkt actief na over de nieuwe normen en regels. In tegenstelling tot role playing, waarbij de actoren nieuwe rollen op een passieve en onbewuste manier aannemen. Het is mogelijk om dan te spreken van type II socialisering (Checkel, 2005: 812). De regels en normen van de socialiserende gemeenschap moeten als legitiem worden gezien door de geviseerde staat (Pardo Sierra, 2011: 235). De belangrijkste instrumenten die gebruikt worden bij normative suasion zijn overtuiging en argumentatie. Deze worden op een constructieve manier gehanteerd, waarbij er een debat ontstaat tussen de socialiserende actor en de geviseerde actor. Wanneer de geviseerde actor de socialiserende gemeenschap als zijn 'meerdere' erkent, is de kans bestaande dat hieruit socialisering zal voortvloeien. De bedoeling van deze dialoog is dat door middel van overtuiging en argumentatie het meest fundamentele gedachtegoed van de actor wordt veranderd. Deze instrumenten van overtuiging en argumentatie worden ook wel 'sociaal leren' genoemd. Men heeft dus als doel om te debatteren over de legitimiteit van de regels van de socialiserende actor en over het correcte gedrag dat verwacht wordt van de geviseerde actor (Warkotsch, 2008: 838; Checkel, 2005: 812). Belangrijk hierbij is om te onthouden dat dit een proces is waarbij de ene actor probeert om een verandering teweeg te brengen in het gedachtegoed of het gedrag van de andere actor, en dat dit gebeurt in een context waarbij de geviseerde actor nog steeds een eigen keuze heeft. Het gaat met andere woorden niet om manipulatie maar om een proces van overtuigen door middel van een debat (Checkel, 2001: 562). Om dit proces van 'sociaal leren' tot een goed einde te kunnen brengen, is het noodzakelijk dat de dialoog op erg regelmatige basis wordt gevoerd. Daartoe gaan de actoren een erg geïnstitutionaliseerde relatie aan, waarbij binnen de formele akkoorden de verschillende mogelijkheden tot dialoog worden vastgelegd (Pardo Sierra, 2011: 235; Schimmelfennig, 2009: 12). Het is essentieel dat deze dialoog wordt gevoerd in verschillende verbanden (consultatie- en trainingsprogramma's, workshops, expertengroepen) en op diverse niveaus (lokaal, nationaal) (Warkotsch, 2007: 499). Onder andere Checkel (2001; 2005) heeft het over vijf condities. Wanneer deze vervuld zijn, zouden de actoren moeten openstaan voor socialisering. In de eerste plaats moet de geviseerde actor zich in een nieuwe en onzekere omgeving bevinden en daardoor openstaan voor nieuwe informatie. Ten tweede zou socialisering aanslaan indien de geviseerde actor weinig voorafgaande, ingewortelde geloofsovertuigingen heeft die inconsistent zijn met de boodschap van de socialiserende actor. Een derde conditie die vervuld dient te worden, is dat de socialiserende actor
– 12 –
een dominante positie heeft binnen de gemeenschap waartoe de geviseerde actor behoort of zal behoren. De socialiserende actor leest de geviseerde actor de les niet of eist niets van hem, maar is net geïnteresseerd in een serieus en overleggend debat. Dit is de vierde conditie. Het laatste punt waar Checkel het over heeft, is dat de interactie tussen beide actoren dient te gebeuren in een minder gepolitiseerde en meer private omgeving. De tweede conditie wordt door Warkotsch (2007: 499) omschreven als zijnde in overeenstemming met het concept common life-world, dat werd uitgedacht door Habermas. Hierbij gaat het om een collectieve interpretatie van de wereld en van de normen en regels die als legitiem worden ervaren. Een laatste punt wordt aangebracht door Gheciu (2005: 982). Hij spreekt over een aantal indicatoren waarmee het mogelijk is om te meten of socialisering succesvol is gebleken. Een eerste indicator dat socialisering geslaagd is, is wanneer de gesocialiseerde actor consistent is in de herdefiniëring van zijn identiteit en interesses en dat deze overeenstemmen met de nieuwe ideeën. Ten tweede moet de gesocialiseerde actor deze nieuwe definitie van ideeën ten aanzien van verschillende toeschouwers en in diverse omstandigheden bevestigen. Wanneer het gaat over politieke beleidsvorming, dan is de kans groot dat deze de nieuwe ideeën zullen worden verankerd in instituties, wetgeving en in de praktische uitvoering van hun beleid. Dit vormt de derde indicator. In het volgende hoofdstuk zal het theoretisch model een eerste maal getoetst worden aan het onderwerp van deze Masterproef, m.n. de interparlementaire relaties tussen het EP en de Doema. Dit zal zowel op het niveau van de EU en de Rusland, als op het niveau van het EP en de Doema gebeuren.
– 13 –
III. Toetsen van het theoretisch kader aan de relaties tussen de EU & Rusland en het Europees Parlement & de Russische Doema Dit hoofdstuk is een aanzet naar de toepassing van de theorie van socialisering op de interparlementaire relaties tussen de EU en Rusland. Onder meer de condities, voorwaarden en factoren die door verschillende auteurs werden uiteengezet zullen worden bekeken. Zowel de kenmerken van socialisering in het algemeen, als die van het mechanisme normative suasion zullen onder de loep worden genomen. Op het einde van dit deel zal er een hypothetisch antwoord op de onderzoeksvraag worden geformuleerd dat in het volgende hoofdstuk empirisch zal worden getoetst. In dit hoofdstuk werd ervoor geopteerd om een onderscheid te maken tussen enerzijds de relaties tussen de EU en Rusland, en anderzijds tussen het Europees Parlement en de Russische Doema. De reden hiervoor is dat het aangeraden is om eerst de globale relatie te bekijken, om dan specifieker in te zoomen op het EP en de Doema. Ook zal er in het bijzonder aandacht worden besteed aan de karakteristieken van het Parlementaire Samenwerkingscomité.
III.1. EU-Rusland III.1.1. Politieke relaties Politiek, institutioneel en wettelijk kader In 1994 sloten de EU en Rusland een PCA2. Dit akkoord trad op 1 december 1997 in werking. Deze PCA vormt de juridische grondslag voor de relaties tussen de EU en Rusland. De nadruk wordt gelegd op een aantal gemeenschappelijke waarden zoals democratie, rechtsstaat, mensenrechten en markteconomie (PCA, Art. 1). Verder geeft de PCA de mogelijkheid om samen te werken op verschillende politieke gebieden, waaronder handel in goederen en diensten; investeringen; financiële samenwerking; wetenschap en technologie; onderwijs en opleiding; energie; milieu en transport; cultuur; preventie van illegale activiteiten (EEAS, 2012a). Politieke dialoog vormt tevens een belangrijk onderdeel van de PCA (Art. 6-9). Op basis van de PCA werden verschillende institutionele structuren opgericht waardoor regelmatig ontmoetingen worden georganiseerd tussen de EU en Rusland. Twee maal per jaar wordt een EURusland Top georganiseerd, waarbij de politieke leiders elkaar ontmoeten. Daarnaast zijn er de 2 De EU heeft nog met andere landen PCA's afgesloten, niet enkel met Rusland.
– 14 –
Permanente Partnerschapsraden (PPC). Deze geven de mogelijkheid aan de verschillende ministers om elkaar zo vaak als nodig te ontmoeten in hun specifiek expertisegebied. De interparlementaire ontmoetingen tussen het EP en de Doema passen hier ook in. Sinds 2005 wordt twee maal per jaar het EU-Rusland mensenrechtenoverleg georganiseerd. Ook de EU-Rusland Energiedialoog is een voorbeeld waarbij men besloten heeft om erg intensief te gaan samenwerken (EEAS, 2012a). In mei 2003 werd op de EU-Rusland Top in Sint-Petersburg besloten om 'vier Gemeenschappelijke Ruimtes' te creëren in het kader van de PCA en op basis van gemeenschappelijke waarden en interesses. Deze strategie was bedoeld om de samenwerking nieuw leven in te blazen. De gemeenschappelijke economische ruimte omvat economische- en handelsrelaties. Ook milieu en energie zijn hierin opgenomen. De samenwerking van energie wordt in het kader van de energie dialoog gevoerd. De Gemeenschappelijke Ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie houdt zich bezig met mensenrechten, justitie en binnenlandse zaken. Men gaat hier vooral samenwerken om gezamenlijke problemen zoals georganiseerde misdaad, terrorisme en illegale migratie aan te pakken. De derde Gemeenschappelijke Ruimte, die van externe veiligheid, gaat zich richten op buitenlandse politiek en veiligheid. Conflict preventie en crisis management vormen de belangrijkste samenwerkingsverbanden. Een belangrijk item zijn de bevroren conflicten in Nagorno-Karabach, Transnistrië, Abchazië en Zuid-Ossetië. De Gemeenschappelijke Ruimte van onderzoek, onderwijs en cultuur gaat zich vooral richten op een betere samenwerking in deze gebieden, bijvoorbeeld door het stimuleren van uitwisselingsprojecten (EEAS, 2012a & b). De Road Maps dienen als instrument voor de implementatie van deze ruimtes. In de Road Maps gaat men de objectieven vastleggen voor de verschillende ruimtes en kijkt men naar de vooruitgang die tot nu toe geboekt is (EEAS, 2011a). In de Road Map van 2011 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van de vooruitgang die geboekt is in verband met de onderhandelingen over een nieuw samenwerkingsakkoord EU-Rusland. Over dit nieuwe akkoord wordt al sinds 2008 onderhandeld, maar het blijkt moeilijk om een consensus te vinden. Het doel van deze overeenkomst is om de bestaande PCA te vervangen, aangezien deze is afgelopen in 2007 en op jaarlijkse basis wordt vernieuwd zolang er geen nieuw verdrag is (EEAS, 2012a & b). In juni 2010 werd op de EU-Rusland Top het Partnerschap voor Modernisering afgesloten. Dit partnerschap zal dienen als een flexibel kader om hervormingen te promoten en richt zich vooral op economische doelen. Het zal verder bouwen op de resultaten die bereikt zijn in de vier Gemeenschappelijke Ruimtes (Council, 2010). Sinds 1994 bestaat ook het EU-Rusland Samenwerkingsprogramma. Dit programma richt zich
– 15 –
vooral op financiële coöperatie en steunt verschillende projecten in zowel de institutionele en administratieve als de privésector. Voornamelijk economische en sociale hulp en technisch advies worden op die manier geleverd. Tot 2006 werd het Samenwerkingsprogramma gefinancierd via het in 1991 opgestarte programma Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States (TACIS). Aangezien TACIS verliep in 2007, wordt de financiering nu voortgezet via het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) (EEAS, 2012a). Beoordeling relatie EU-Rusland Uit het voorgaande blijkt dat de EU en Rusland een behoorlijk netwerk aan institutionele banden hebben opgebouwd. Maar dit blijkt geen garantie te vormen voor een positieve en gemakkelijke samenwerking. Integendeel, de relaties tussen de EU en Rusland zijn regelmatig onderhevig aan spanningen en conflicten. Dit wisselt af met rustigere periodes waarin de relaties verbeteren. Dat er zoveel ups-and-downs zijn, is een gevolg van de gemeenschappelijke belangen en tegelijk tegengestelde visies van beide partners. Maar de verscheidenheid aan relaties blijkt al bij al toch een stabiliserende factor te zijn, zeker op het moment dat de spanning toeneemt (Coolsaet, 2011: 281). Volgens Hughes (2006: 2) zijn er drie fases in de relaties tussen de EU en Rusland. De eerste fase begon in 1991, vlak na de implosie van de Sovjet-Unie. Op dat moment deelde de EU Oost-Europa op in twee delen. Enerzijds waren er de Centraal- en Oost-Europese landen, die het vooruitzicht hadden op hulp en integratie en anderzijds waren er de voormalige Sovjetrepublieken, waar ook Rusland toe behoorde. Deze laatsten konden rekenen op hulp en samenwerking. De tweede fase vatte aan in 1994. In dit stadium werd er volgens Hughes meer aandacht besteed aan partnerschap. Een rechtstreeks gevolg daarvan was de PCA-overeenkomst met Rusland. In een derde fase, die aanbrak in 2000, zien we niet alleen een assertiever Rusland dat zijn plaats in de wereld had teruggevonden, maar ontstonden er in de EU zelf meer tegenstellingen tussen de oude en de nieuwe lidstaten in hun beleid ten aanzien van Rusland. De oude lidstaten legden daarbij meer de nadruk op economische stabiliteit. Dit in tegenstelling tot de nieuwe lidstaten, die meer belang hechtten aan waarden en normen zoals mensenrechten en democratie. Vooral de overgang van de tweede naar de derde fase was een enorme ommekeer. De eerste keer dat duidelijk werd dat Rusland opnieuw een grootmacht was geworden waar de EU rekening mee diende te houden, was toen Poetin duidelijk maakte dat hij geen deel wilde uitmaken van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB). Als gevolg daarvan werden de vier Gemeenschappelijke Ruimtes gecreëerd. Dit is een enorme verandering in vergelijking met 1994, toen de PCA werd afgesloten. Doordat Rusland zich toen nog in een onzekere positie bevond, kon de EU gemakkelijk – 16 –
de nadruk leggen op waarden en normen waar de EU belang aan hechtte, zoals mensenrechten en democratie (Coolsaet, 2011). Ook de onderhandelingen voor een nieuw akkoord dat de PCA moet vervangen verlopen stroef. Dit heeft te maken met het feit dat er de afgelopen jaren regelmatig spanningen waren tussen de EU en Rusland. Zo was er de Russisch-Georgische oorlog van 2008, de gascrisis in Oekraïne in 2009, de onafhankelijkheid van Kosovo in 2008 en de concurrentie om meeste invloed in de Kaukasus en Centraal-Azië (Coolsaet, 2011; Leonard & Popescu, 2007). Sinds 2010 zijn de diplomatieke relaties toch weer verbeterd. Getuige daarvan het partnerschap voor modernisering en het feit dat de diplomatieke onderhandelingen voor het nieuwe akkoord werden voortgezet (Coolsaet, 2011; EEAS, 2011a). Toch is niet iedereen positief over dit partnerschap. Volgens Barysch (2010: 29-30) zal er geen echte modernisering plaatsvinden in Rusland zolang de economie van bovenaf bepaald wordt en er enkel oog is voor grootse projecten. Hoe de relatie voort zal evolueren, zal de toekomst uitwijzen. We kunnen aannemen dat de controverse rond de verkiezingen in de Doema en de herverkiezing van Poetin de relatie niet van een leien dakje laat lopen. Toch zijn er aanwijzingen dat alles de positieve richting uitgaat. Er is een akkoord over de Russische toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO), er is vooruitgang op het gebied van visapolitiek en het partnerschap voor modernisering wordt verder geïmplementeerd. In het volgende deel zullen we een eerste keer aftasten of de relatie tussen de EU en Rusland mogelijkheden biedt voor socialisering. III.1.2. Perspectief op socialisering? Zoals aangehaald is de relatie tussen de EU en Rusland regelmatig onderhevig aan spanningen. Toch werd er sinds de intreding van de PCA een enorme waaier aan banden opgebouwd. In deze wirwar aan overeenkomsten, instrumenten en instituties lijkt het denkbaar dat socialisering kan plaatsvinden. Daarom is het niet onverstandig om al eens een eerste beoordeling te maken van de EU-Rusland relaties en of socialisering er succesvol zou kunnen zijn. Hiervoor maken we gebruik van de factoren die door Pardo Sierra (2011: 236) worden opgesomd en die terug te vinden zijn in hoofdstuk II. Zowel de internationale als de binnenlandse dimensie wordt bekeken. Als deze factoren positief worden beantwoord, kunnen we concluderen dat socialisering meer kans op slagen heeft dan wanneer ze negatief worden beantwoord. Internationale factoren Deze factoren worden verder onderverdeeld in twee elementen. Deze zijn de mate van regionale – 17 –
competitie en van linkage. In het eerstgenoemde geval is het voor socialisering voordeliger indien er weinig regionale competitie is. Indien staten de mogelijkheid krijgen om andere modellen en interesses te volgen, zal het moeilijker worden om een staat te socialiseren (Pardo Sierra, 2011: 236). Dit zorgt in de situatie EU-Rusland direct voor een duidelijke uitkomst. We stellen namelijk vast dat de EU en Rusland beide regionale grootmachten zijn. Rusland heeft zich onder Poetin terug ontpopt tot een supermacht in de huidige wereldorde. Op internationaal vlak wilde Poetin dit bevestigd zien door invloed terug te winnen in de voormalige Sovjetrepublieken. Rusland heeft een klassieke staatscentrische kijk op de wereld, tegenovergesteld aan de visie van de EU, die normen als democratie en de rechtsstaat hoog in het vaandel draagt (Coolsaet, 2011; Pardo Sierra, 2011; Leonard & Popescu, 2007). Aangezien Rusland zelf een regionale grootmacht is, die bovendien een eigen wereldbeeld uitdraagt, kunnen we niet stellen dat er weinig regionale competitie is. Juist in tegendeel. Vermits zowel de EU als Rusland regionale grootmachten zijn met eigen modellen en interesses, wordt het moeilijker om socialisering toe te passen. Rusland zal zich niet zo snel laten beïnvloeden. Het tweede luik meet de dichtheid van politieke, economische en sociale banden tussen de EU en Rusland. Hoe meer er sprake is van linkage, hoe meer kans op socialisering. Hoe meer contacten er zijn tussen de twee, hoe meer de mogelijkheid ontstaat dat de EU invloed op Rusland kan uitoefenen en de Europese normen en waarden kan aanleren. Op politiek niveau zien we dat er inderdaad sprake is van intense banden tussen de EU en Rusland. De politieke elites zien elkaar op regelmatige basis en in verschillende verbanden (EEAS, 2012a). Er is ook sprake van diepe economische banden. Dit kan gemeten worden aan de hand van de handelsstromen en de buitenlandse investeringen (Pardo Sierra, 2011: 236). Volgens het Directoraat-Generaal van Handel van de Europese Commissie (EC) is de EU de belangrijkste handelspartner van Rusland en zou het goed zijn voor 47.1% van de totale omzet in 2010. Ook op vlak van buitenlandse investeringen is de EU de belangrijkste partner voor Rusland. Ongeveer 75% van de totale investeringen zouden uit EU-lidstaten afkomstig zijn (EC, 2012a). De mate van sociale verweving kan volgens Pardo Sierra (2011: 236) gemeten worden door de migratiestromen te bestuderen. De bevindingen van Eurostat (EC, 2011: 18) tonen aan dat er in 2008 ongeveer 50 000 immigranten uit Rusland naar de EU trokken. Daarmee staat Rusland op de negende plaats van immigranten uit niet EU-staten. Aan de hand van deze korte bespreking kunnen we vaststellen dat er veel politieke, sociale en economische banden zijn tussen de EU en Rusland. De linkage is dus hoog. Dit verhoogt dan weer de kansen op socialisering. Aangezien sociale contacten enorm belangrijk zijn om socialisering te laten slagen, is het een positief vooruitzicht dat de verbondenheid tussen de EU en Rusland zo groot is. – 18 –
Binnenlandse factoren Pardo Sierra (2011: 236) argumenteert dat de binnenlandse factoren het meest doorslaggevende element vormen om mogelijke koerswijzigingen in het beleid te begrijpen. Dit komt omdat het de binnenlandse context is die uiteindelijk bepaalt of een land bereidwillig is om zich aan te passen aan nieuwe normen en waarden. Door naar het politieke systeem van een staat te kijken, is het mogelijk om de binnenlandse context te situeren en er meer over te weten te komen. Dit kan gemeten worden door het aantal vetospelers in aanmerking te nemen en door te kijken hoe de macht verdeeld is over de politieke spelers. Freedom House is niet positief over Rusland. Het beoordeelt de staat als “niet vrij”. Hiermee wordt bedoeld dat fundamentele politieke rechten afwezig zijn en dat fundamentele burgerlijke vrijheden systematisch worden ontzegd (Freedom House, 2012a: 4). Rusland is een presidentieel systeem waarin officieel checks-and-balances zijn ingebouwd voor het parlement. De facto is het echter een gecentraliseerd systeem waarbij het beleid bepaald wordt door de persoonlijke autoriteit van Poetin. De macht van de Doema is met andere woorden nagenoeg onbestaand. Corruptie tiert weelderig en zowel de media als het juridische systeem worden door de staat gecontroleerd (Freedom House, 2012b). We kunnen ervan uitgaan dat Rusland weinig bereidwillig zal zijn om zijn beleid aan te passen aan nieuwe normen. Besluit Bij het analyseren van de bovenstaande factoren krijgen we een niet zo rooskleurig vooruitzicht te zien. Van de drie dimensies kunnen we er slechts één positief beoordelen. Enkel de linkage tussen de EU en Rusland is zo intens dat er een mogelijkheid is dat hier socialisering uit voortvloeit. De binnenlandse factoren en de regionale competitie maken socialisering erg onwaarschijnlijk. Rusland lijkt er niet voor open te staan om gesocialiseerd te worden. In het volgende deel gaan we dieper in op de banden tussen het EP en de Doema. Ook hier zullen we kijken hoe de relatie tussen beide instellingen beoordeeld kan worden en of er een mogelijkheid is voor het EP om de Doema te socialiseren.
III.2. EP-Doema In dit gedeelte wordt de aandacht gericht op de twee deelvragen die in de onderzoeksvraag naar voor kwamen: tracht het EP de Doema te socialiseren via het PCC en indien ja, is het daar succesvol in? Aan de hand van de antwoorden die op deze vragen worden gegeven, zullen we een hypothese formuleren die we dan in het volgende hoofdstuk zullen testen door middel van enkele case studies.
– 19 –
III.2.1. Tracht het EP de Doema te socialiseren? Om de mate van socialisering tussen het Parlement en de Doema te kunnen peilen, moeten we zekerheid hebben dat het EP de Doema effectief zal proberen te socialiseren. Indien dit niet het geval is, is verder onderzoek niet mogelijk. Het antwoord op deze vraag zal tweeledig zijn. Enerzijds bekijken we of er een wettelijke basis is voor ontmoetingen tussen het EP en de Doema en of die socialisering toelaten. Anderzijds wordt de rol van het Parlement binnen de EU onderzocht. Op die manier komen we te weten welke plaats het EP inneemt als verdediger van de Europese normen. Zoals reeds besproken, sloten de EU en Rusland in 1997 een PCA af. In deze overeenkomst werd een voorname rol weggelegd voor politieke dialoog (Art. 6-9). Artikel 9 maakt expliciet melding van de oprichting van een Parlementair Samenwerkingscomité. Artikels 95-97 leggen de grondbeginselen vast voor deze interparlementaire delegatie. Zo wordt uitdrukkelijk vermeld dat het zal bestaan uit leden van het Europees Parlement en van het Federale Parlement van de Russische Federatie (Art. 96) en dat het PCC het recht heeft om aanbevelingen te doen aan en informatie te krijgen van de Samenwerkingsraad (die in 2003 de PPC is geworden) (Art. 97). De Doema en het EP ontmoeten elkaar dus op regelmatige en geïnstitutionaliseerde basis in het kader van het PCC. Concreet houdt dit in dat het PCC jaarlijks samenkomt in een van de lidstaten van de EU en dat daarnaast een drietal keer per jaar ontmoetingen tussen werkgroepen worden georganiseerd (EP, n.d.-a). Verder voorziet het EP link tussen het PCC en de andere organen van het Parlement. Het Reglement van het Europees Parlement (EP, 2012a) legt in Artikel 198 de instellingen en taken van de interparlementaire delegaties vast. Hier wordt onder meer bepaald dat er regelmatig overleg moet plaatsvinden tussen de voorzitter van de bewuste delegatie en de verschillende commissies van het EP. De voorzitter moet aan deze commissies ook op gezette tijden verslag uitbrengen. Artikel 200 voorziet dat het PCC aanbevelingen kan richten tot de betrokken parlementen. Op basis van deze informatie kunnen we besluiten dat er een solide basis is voor politieke dialoog tussen het Europees Parlement en de Doema door middel van het PCC. Het gehele EP wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in de delegatie. Binnen de PCC-ontmoetingen is er dus een mogelijkheid tot socialisering. Om de vraag of het EP de Doema via het PCC zal trachten te socialiseren positief te kunnen beantwoorden, moeten we te weten komen of het EP geneigd zal zijn om Europese normen en waarden te leren aan zijn Russische tegenhanger. Hiervoor is het aangewezen om ten eerste te kijken welk belang het EP hecht aan die Europese normen. Ten tweede zullen we onderzoeken of de Europarlementariërs die lid zijn van de PCC het nodig achten dat hun Russische tegenhangers – 20 –
gesocialiseerd worden. Als we een blik werpen op de verschillende initiatieven en organen die door het Parlement zijn opgericht, lijken we in de goede richting te evolueren. Het EP (n.d.-b) haalt op zijn website zelf aan dat het verdedigen van mensenrechten een prioriteit is voor het Parlement. Hiervoor werd in 2004 een Subcommissie voor Mensenrechten (DROI) opgericht. DROI handelt binnen de Parlementaire Commissie voor Buitenlandse Zaken (AFET) en neemt daarin verschillende taken op zich. Zo wordt er jaarlijks een rapport over de mensenrechten situaties in landen buiten de EU opgesteld en overhandigt DROI ieder jaar de Sacharov-prijs voor de vrijheid van gedachte. Deze prijs wordt sinds 1988 uitgereikt aan uitzonderlijke persoonlijkheden die strijden tegen intolerantie, fanatisme en onderdrukking (EP, n.d.-c). Daarnaast bestaan er Delegaties voor Verkiezingswaarnemingsmissies, is er een Bureau voor de Promotie van Parlementaire Democratie (OPPD) en wordt er steeds gedebatteerd over schendingen van mensenrechten tijdens de maandelijkse plenaire sessies. Een gevolg hiervan zijn de vele resoluties over mensenrechten schendingen (EP, n.d.-b). Met deze gegevens in het achterhoofd kunnen we concluderen dat het EP een belangrijke verdediger is van de normen en waarden van de EU en dat het steeds het belang van mensenrechten, democratie en andere fundamentele waarden zal verdedigen. Het tweede luik van deze vraag spitst zich toe op de houding van de Europarlementariërs tegenover hun Russische gesprekspartners. Indien zij vinden dat het noodzakelijk is om de Doemaleden te socialiseren in het PCC, kunnen we de vraag of het EP de Doema tracht te socialiseren positief beantwoorden. Verschillende feiten laten een gunstig licht op de zaak schijnen. Zo is er de Resolutie van 16 februari (EP, 2012c) waar het EP in Artikel 3 het PCC oproept om consequent de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat met hun Russische tegenhangers te bespreken. Dit toont aan dat het EP in zijn geheel een belangrijke rol weggelegd ziet voor de politieke dialoog die het PCC kan voeren. Verschillende elementen binnen het PCC zelf bevestigen dit. M. Czaplicki (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni), secretariaatsmedewerker van Directoraat-Generaal voor Buitenlandse Zaken (DG EXPO) en verantwoordelijk voor het EU-Rusland PCC, stelt dat voornamelijk de EP-zijde aan het woord is tijdens de PCC-vergaderingen en dat bijgevolg de EPafgevaardigden het meest proberen om de Doema-afgevaardigden te overtuigen. Zeker wanneer zaken aan bod komen die het EP nauw aan het hart liggen. Het PCC laat zich echter vooral kenmerken door parlementaire diplomatie, waardoor er slechts een gestage vooruitgang te merken is. Toch zijn de ontmoetingen noodzakelijk, omdat ze een mogelijkheid creëren waar beide kanten kunnen communiceren en waar ze elkaar beter leren begrijpen. Deze parlementaire diplomatie staat gelijk aan socialisering, wat het eigenlijke doel is van het PCC (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). Deze houding vinden we eveneens terug bij de voorzitter van het PCC aan Europese zijde, – 21 –
Knut Fleckenstein. In een interview met de persdienst van het EP op 6 maart (2012i) geeft Fleckenstein aan dat hij vindt dat de EU de politieke dialoog met Rusland moet versterken, inclusief die tussen het EP en de Doema. Volgens hem is het dankzij een regelmatige dialoog mogelijk om een betere samenwerking en een sterkere overtuiging ten aanzien van normen en waarden te bekomen. Ook tijdens de vergadering van de Europese zijde van het PCC van 27 maart (persoonlijke mededeling, 2012, 27 maart) wordt deze mening weerspiegeld. Het merendeel van de Europarlementariërs is het erover eens dat de dialoog met Rusland moet worden verder gezet, zelfs indien het EP moeite heeft met de manier waarop de Doemaverkiezingen in december verliepen. De vraag of het EP de Doema zal trachten te socialiseren kan bijgevolg positief beantwoord worden. Er is een institutionele basis voor politieke dialoog waar de Europese normen en waarden kunnen worden aangeleerd en het Parlement zal dit naar alle waarschijnlijkheid ook doen gezien de mate waarin het aandacht besteedt aan mensenrechten en democratie evenals de mate waarin de Europarlementariërs in het PCC belang hechten aan de noodzaak om de dialoog met Rusland in stand te houden. III.2.2. Slaagt het EP erin om de Doema te socialiseren? Om deze vraag te beantwoorden grijpen we terug naar de vijf condities van Checkel (2001; 2005). Deze condities meten in hoeverre de geviseerde actor openstaat voor socialisering. De socialiserende actor is in dit geval het Europees Parlement en de geviseerde actor is de Doema. In het achterhoofd houden we dat het EP de Doema zal trachten te socialiseren. Indien alle condities gunstig worden beantwoord, is er een grote kans dat socialisering succesvol zal zijn. Conditie 1: De geviseerde actor bevindt zich in een nieuwe en onzekere omgeving en staat daarom open voor nieuwe informatie. Zoals reeds aangehaald brak er in 2000, met het aantreden van Poetin, een nieuwe fase aan in de EU-Rusland relaties (Hughes, 2006). De nieuwe president had tot doel om van Rusland opnieuw een grootmacht te maken. Een ambitie die hij ook heeft waargemaakt (Coolsaet, 2011; Leonard & Popescu, 2007). Wat betreft de Doema geldt dezelfde vaststelling. Sinds 2003 is de partij van Poetin, Verenigd Rusland, oververtegenwoordigd in de Doema. In 2003 haalden ze 306 van de 450 zetels binnen, in 2007 waren dat er 315 en in 2011 238. De andere partijen die in de Doema zetelen zijn Rechtvaardig Rusland, de Liberaal-Democratische Partij van Rusland (LDPR) en de Communistische Partij. Daar komt nog eens bij dat er sinds 2007 nieuwe kiesregels gelden. Zo is er – 22 –
een kiesdrempel van zeven procent, is lijstverbinding verboden en moeten nieuwe partijen minimum 40 000 leden hebben vooraleer ze aan de verkiezingen mogen deelnemen. Daar komt nog bij dat Rusland een gecentraliseerd presidentieel systeem is, waar maar heel weinig macht is weggelegd voor het parlement (Freedom House, 2012b). Conditie 1 is met andere woorden niet verwezenlijkt. De Doema bevindt zich niet in een nieuwe en onzekere situatie. Conditie 2: De geviseerde actor heeft weinig voorafgaande, ingewortelde geloofsovertuigingen die inconsistent zijn met de boodschap van de socialiserende actor. Om deze conditie te onderzoeken, zullen we bekijken wat de respectievelijke geloofsovertuigingen zijn van de EU en Rusland en of deze overeenkomen of eerder incompatibel zijn. In 2005 gaf Poetin een opvallende speech waarin hij aangaf dat Rusland en de EU dezelfde idealen van vrijheid, mensenrechten, rechtvaardigheid en democratie delen (Putin, 2005). Aan de waarheid van deze woorden kan enorm getwijfeld worden. Het is namelijk duidelijk dat Rusland elke poging van het Westen om democratische hervormingen door te voeren verwerpt (Alfred & Evans, 2008). Daar komt bij dat vanaf 2006 het begrip 'soevereine democratie' werd geïntroduceerd door de administratie van Poetin. Dit begrip wordt gekenmerkt door een sterke nadruk op de term 'soeverein' en houdt in dat Rusland geen invloed van buitenaf kan waarderen. Non-interventie moet gevrijwaard blijven (Alfred & Evans, 2008; Averre, 2007). Verder ligt de klemtoon op het feit dat Rusland wel een democratie is, maar dit doet door een sterke rol te geven aan de staat, met name een gecentraliseerd bestuur dat controle behoudt over zijn inwoners en waarbij niet direct ruimte is voor pluralisme, maar eerder voor paternalisme en collectivisme (Alfred & Evans, 2008; Klitsounova, 2009). Door dit begrip te introduceren wou Poetin bereiken dat Rusland niet langer de morele autoriteit van het Westen moet erkennen (Trenin, 2007). Dit houdt echter niet in dat Rusland geen deel wil uitmaken van die Westerse wereld, maar enkel op basis van haar eigen voorwaarden en niet zoals het wordt voorgeschreven door de Westerse regeringen (Alfred & Evans, 2008). Deze korte uiteenzetting maakt duidelijk dat Rusland en de lidstaten van de EU andere belangen hechten aan normen en waarden. De EU legt de nadruk op multilateralisme en samenwerking waarbij begrippen als democratie, mensenrechten en rechtsstaat centraal staan (EU, 2010). Vermits de Doema een onderdeel vormt van het politiek stelsel van Rusland en de meerderheid van de parlementsleden bestaat uit partijen die het Kremlin steunen, kunnen we ervan uitgaan dat de Doema dezelfde geloofsovertuigingen zal overnemen.
– 23 –
Dit betekent dan ook dat conditie 2 niet vervuld is. Conditie 3: De socialiserende actor heeft een dominante positie binnen de gemeenschap waartoe de geviseerde actor behoort of zal behoren. Om te bepalen of deze conditie klopt, moeten we onderzoeken welke rol het EP heeft binnen de EU. De meeste auteurs zijn het erover eens dat het Europees Parlement sinds het Verdrag van Lissabon meer macht heeft gekregen. Ook het werk van Judge en Earnshaw (2008) handelt hierover. Door enerzijds te focussen op de formele macht van het EP en anderzijds op de invloed die het Parlement heeft op de besluitvorming van de EU, staven ze hun bevindingen dat het EP machtiger is geworden. Een eerste verandering die ze opmerken is dat sinds het Verdrag van Lissabon het medebeslissingsrecht de gewone wetgevingsprocedure is geworden. De raadplegingsprocedure is daarentegen de speciale wetgevingsprocedure geworden en wordt nog slechts in een aantal gevallen toegepast. Deze zijn terug te vinden in de Artikels 27 en 48 van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) en in de Artikels 23, 77 en 81 (3) van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU) (EU, 2010). Hiermee argumenteren ze dat het EP een veel belangrijkere rol heeft ingenomen bij de besluitvorming van de EU en dat het op gelijke voet wordt gesteld met de Raad van de Europese Unie/Raad van Ministers (Raad). Andere instrumenten die de macht van het EP vergroten zijn: de mogelijkheid om geschreven verklaringen uit te vaardigen, de controle over het budget en het nazicht op de EC door middel van mondelinge en geschreven vragen, debatten en hoorzittingen (Judge & Earnshaw, 2008; Keukeleire & MacNaughtan, 2008). Wanneer de rol van het Parlement in het buitenlands beleid van de EU wordt onderzocht, zien we dat daar zijn macht minder groot is. Wat betreft het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) is de rol van het EP zo goed als onbestaand. Enkel in Artikel 36 (EU, 2010) wordt vermeld dat het EP regelmatig dient geraadpleegd te worden door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (HV). Daarnaast kan het EP ook vragen of aanbevelingen tot de Raad en de HV richten. Zanon (2005) geeft toe dat het Parlement weinig formele macht bezit wanneer het gaat over het buitenlands beleid van de EU, maar haalt aan dat het toch een autonoom buitenlands beleid heeft ontwikkeld. Dat focust zich voornamelijk op het verspreiden van de Europese waarden en legt de nadruk op mensenrechten. Om dit te kunnen verwezenlijken gaat het Parlement zich voornamelijk verlaten op de mogelijkheden die het heeft binnen de vroegere eerste pijler en niet binnen het GBVB. Op die manier slaagt het erin om toch druk uit te oefenen op de Raad om bepaalde standpunten in te nemen. Deze conclusie vinden we ook terug bij Trauner en Kruse (2008). Zij onderzochten in hoeverre de
– 24 –
onderhandelingen van de EC in verband met het vergemakkelijken van de visaprocedures een nieuw instrument van buitenlands beleid van de EC is geworden. Daarbij kwamen ze tot de conclusie dat het Parlement erin geslaagd was om druk uit te oefenen op de EC om in een bepaalde clausule expliciet de nadruk te leggen op mensenrechten en de internationale verplichtingen van de landen, ook al heeft het Parlement geen expliciete bevoegdheden in dit gebied. Ook Keukeleire en MacNaughtan (2008) sluiten zich aan bij de voorgaande auteurs. Ze erkennen weliswaar dat het EP slechts een beperkte rol speelt in het buitenlands beleid, maar benadrukken anderzijds dat het Parlement zich op zo'n manier heeft georganiseerd dat het zoveel mogelijk inspraak heeft. De auteurs halen vooral de comités en de delegaties aan als de voornaamste instrumenten van parlementaire diplomatie. Vooral dit laatste is een belangrijke opmerking met betrekking tot deze Masterproef. Als besluit kan worden aangenomen dat de mogelijkheden van het Parlement in het buitenlands beleid van de EU eerder beperkt zijn. Formeel geven de verdragen weinig macht aan het EP. Toch heeft het EP de machtsinstrumenten die het bezit altijd ten volle benut waardoor het niet afwezig is in het Europese buitenlands beleid. Wanneer de rol van het EP belicht wordt in verhouding met de drie andere instellingen, dan is het zo dat de macht van het Parlement sinds het Verdrag van Lissabon gevoelig is uitgebreid. Conditie 3 is gedeeltelijk gerealiseerd. Het EP heeft een belangrijke positie binnen de EU, maar het is niet de meest dominante instelling en in het GBVB verdwijnt zijn rol nog meer naar de achtergrond. Conditie 4: De socialiserende actor leest de geviseerde actor de les niet of eist niets van hem, maar is net geïnteresseerd in een serieus en overleggend debat. Het kader van de PCC-ontmoetingen vormt het meest aangewezen uitgangspunt om conditie 4 te onderzoeken. Zoals reeds vermeld is de wettelijke basis van deze ontmoetingen de PCA van 1997. Hierbij wordt meermaals aandacht besteed aan het belang van politieke dialoog. Omwille van het belang dat wordt gehecht aan politieke dialoog, heeft men besloten tot de oprichting van interparlementaire ontmoetingen, waar het PCC het rechtstreekse gevolg van is. Verder wordt bepaald dat er twee voorzitters zijn, één van de Europese en één van de Russische zijde (Art. 9 & 95-97). In het Reglement van het Europees Parlement (EP, 2012a) bepaalt Artikel 200 dat het EP met die landen waarmee het een PCA heeft afgesloten een gemengde parlementaire commissie kan instellen. Het PCC EU-Rusland is daar een voorbeeld van. Er is sprake van pariteit in de delegatie. Daarnaast wordt het reglement ter goedkeuring voorgelegd aan het Bureau van het Europees – 25 –
Parlement enerzijds en aan het parlement van de betrokken staat anderzijds. Hiermee wordt aangetoond dat het wettelijke kader een samenwerking vooropstelt die gebaseerd is op gelijkheid en waar er inderdaad ruimte is voor een serieus debat. Er zijn voldoende redenen om aan te nemen dat dit ook in werkelijkheid het geval is. In een interview met de voorzitter van de PCC aan EU-zijde, Knut Fleckenstein, dat op de website van de Parliamentarians Network for Conflict Prevention (PN, 2011, 11 juli) verscheen geeft hij aan dat de discussies beter geworden zijn de afgelopen twee jaar. Fleckenstein verwijst naar het feit dat men niet meer gewoon iets afleest maar dat er een atmosfeer ontstaan is waarbij men bereid is om kwesties werkelijk grondig te bespreken. Op de vraag of het EP een brug kan zijn tussen de EU, Amerika en Rusland antwoordt Fleckenstein dat het noodzakelijk is om gezamenlijk de punten te definiëren die moeten worden besproken om de Russen niet het gevoel te geven dat de Europeanen en Amerikanen hen alles gewoon zullen leren, zonder dat de Russen daar enige inbreng in hebben (PN, 2011, 11 juli). Volgens Czaplicki (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni) is het PCC wel degelijk een plaats waar ruimte is voor dialoog en waarbij geen eisen worden gesteld aan de andere partij. Een voorbeeld dat deze uitspraak ondersteunt is het feit dat er onder de vorige voorzitter van het PCC, Camiel Eurlings, minder slotverklaringen en aanbevelingen werden aangenomen. Dit kwam omdat Eurlings vaak een heviger standpunt innam tegen de Russen, waardoor de Doema niet akkoord ging met het ondertekenen van de slotverklaringen. Dit voorbeeld toont aan dat de Russische zijde in het PCC tot niets wordt gedwongen. Vandaar dat we kunnen aannemen dat conditie 4 vervuld is. Conditie 5: De interactie tussen beide actoren gebeurt in een minder gepolitiseerde en meer afgeschermde omgeving. Om deze conditie te bespreken is het aangewezen om te kijken naar de werking van het PCC. Het reglement bepaalt dat het PCC twee maal per jaar bij elkaar komt, eenmaal binnen de EU en eenmaal in Rusland (EP, 2004). Deze ontmoetingen zullen openbaar zijn, tenzij het PCC daarover anders beslist (regel 6). In de praktijk blijkt echter dat men slechts een keer per jaar een PCC organiseert en dat men voor de rest gebruik maakt van werkgroepen. Deze werkgroepen vinden drie keer per jaar plaats in Rusland. Het idee achter deze werkgroepen is dat men op een meer efficiënte manier kan samenwerken, er is meer mogelijkheid om Rusland te bezoeken en om elkaar op een meer informele manier te leren kennen en begrijpen. De vergaderingen van de werkgroepen worden dan ook afgewisseld met culturele uitstappen. Door elkaar regelmatig te ontmoeten neemt de interesse voor de andere toe en krijgt politieke dialoog een betere kans van slagen (EP, 2009). Het – 26 –
voordeel van die werkgroepen is dat de parlementsleden meer de kans krijgen om meer te discussiëren, vandaar dat ze vaak productiever zijn dan het PCC, waar de nadruk ligt op het formuleren van de slotverklaringen (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). Hieruit kunnen we afleiden dat de interactie grotendeels gebeurt in een meer private omgeving. Dat is ook het doel van de werkgroepen, om op deze manier een beter debat tot stand te brengen. Conditie 5 is dan ook ingelost. Besluit De vraag of het EP erin slaagt om de Doema te socialiseren, kan niet eenduidig worden beantwoord. Slechts twee van de vijf condities zijn volledig gerealiseerd en eentje is gedeeltelijk verwezenlijkt. We nemen voorlopig aan dat er nog steeds een kans is op succesvolle socialisering. III.2.3. Het Parlementaire Samenwerkingscomité Met het voorgaande in het achterhoofd, wordt in dit deeltje een korte uiteenzetting gegeven over het PCC. Meer bepaald wordt gekeken naar de structuur, de parlementsleden en hun verschillende achtergronden, de sfeer tijdens de ontmoetingen en andere zaken die dienen vermeld te worden. Op die manier ontstaat de mogelijkheid om een betere kijk te krijgen op het functioneren en de werking van het PCC. Het overzicht dat hier gegeven wordt, zal ook steeds gelinkt worden aan bovenstaande inzichten om zo een beter begrip te krijgen van het PCC en de mogelijkheid tot socialisering. Het is treffend voor het belang dat het EP hecht aan het PCC met Rusland dat de eerste vergadering al direct op 1 december 1997 werd georganiseerd, een dag nadat de PCA in werking trad. Tussen 1997 en 2004 waren er 57 vergaderingen. Dit is het grootste aantal van eender welke delegatie. Dat met Rusland een intensiever samenwerking wordt nagestreefd, wordt bewezen door het feit dat men ertoe besloten heeft om drie maal per jaar een werkgroep in te richten, naast de jaarlijkse PCC. In de meeste andere gevallen wordt er één of twee keer per jaar een PCC georganiseerd en is er geen plaats voor werkgroepen. Naast het PCC en de werkgroepen, vinden er ongeveer maandelijks voorbereidende vergaderingen plaats. Deze vergaderingen bereiden de werkgroepen en de PCContmoetingen voor en bestaan enkel uit de Europese parlementsleden. Vaak worden er andere sprekers uitgenodigd, die met hun expertise over de kwestie ter zake, een grondiger inzicht kunnen geven (EP, 2009). Een voorbeeld van dit laatste is dat tijdens de vergadering van 4 maart 2012, die onder meer over de Russische verkiezingen ging, de Russische verkiezingswaakhond GOLOS werd uitgenodigd. GOLOS is de enige electorale waakhond in Rusland die onafhankelijk opereert van de overheid. Het EP hoopte om via GOLOS een beter begrip te krijgen van de laatste verkiezingen in – 27 –
Rusland (persoonlijke mededeling, 2012, 4 maart). Daarnaast worden ook vaak mensen uitgenodigd van de EC, de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS), de Raad, ngo's en andere organisaties. De Conferentie van voorzitters van het EP heeft enkele richtlijnen uitgeschreven die betrekking hebben op het werk van de delegaties. In Artikel 12 (EP, 2011a) staat geschreven dat de Europarlementariërs aanwezig moeten zijn tijdens de vergaderingen van de interparlementaire delegaties waarbij beide partijen aanwezig zijn. Dit is een opvallend gegeven, aangezien tijdens de voorbereidende vergadering van 27 maart 2012 voor de werkgroep in Moskou op 4 en 5 april slechts een derde van de Europarlementariërs aanwezig was (persoonlijke mededeling, 2012, 27 maart). Aangezien aan deze vergadering de Russische zijde niet deelnam, was het geen inbreuk op de plichten van de Europarlementariërs om aanwezig te zijn tijdens de vergaderingen van interparlementaire delegaties, maar het is merkwaardig dat de meesten onder hen zo'n voorbereidende vergadering niet al te serieus lijken te nemen. Deze opmerking kan niet veralgemeend worden, vermits het gebaseerd is op een persoonlijke ervaring van één vergadering, maar het was toch frappant genoeg om het te vermelden. Als we een blik werpen op de parlementsleden die lid zijn van het PCC, zijn er een aantal zaken die in het oog springen. Zo zijn de meeste leden afkomstig uit de European People's Party (EPP, twaalf leden) en de Progressive Alliance of Socialists and Democrats (S&D, acht leden). De voorzitter is ook afkomstig van de S&D. Dat deze twee partijen zo aanwezig zijn is niet zo vreemd, aangezien het de belangrijkste Europese partijen zijn. Wat de verdeling van de Europarlementariërs over de landen betreft, zien we dat 17 van de 27 landen zetelen in het PCC. Hier springt direct in het oog dat alle Centraal- en Oost-Europese landen vertegenwoordigd zijn. Polen heeft vijf Europarlementariërs die zetelen in het PCC, waarmee het meteen ook de grootste vertegenwoordiging heeft. Dit kan verklaard worden door het feit dat de landen uit Centraal- en Oost-Europa de meeste belangen hebben om aanwezig te zijn tijdens de vergaderingen met Rusland. Een opmerkelijke afwezige is het Verenigd Koninkrijk. Men zou verwachten dat het als een van de grote lidstaten aanwezig zou zijn in de EU-Rusland PCC (EP, 2012b). Aan Russische zijde is het niet zo'n grote verrassing dat Verenigd
Rusland
hoofdzakelijk
vertegenwoordigd
is.
Van
Rechtvaardig
Rusland,
de
Communistische Partij en LDPR is er elk één parlementslid aanwezig in het PCC. Knut Fleckenstein is de huidige voorzitter van het PCC. Onder zijn voorzitterschap is er meer samenwerking gekomen tussen het EP en de Doema. Concreet houdt dit in dat de vergaderingen plaatsvinden en dat de slotverklaringen worden aangenomen. De reden hiervoor is dat Fleckenstein
– 28 –
zich minder hard opstelt tegenover Rusland dan de vorige voorzitter. Er is meer coöperatie en minder confrontatie. Daardoor krijgen de Russen meer het gevoel dat er ruimte is voor debat en eigen inbreng, waardoor ze zich meer openstellen voor overtuiging en argumentatie. Dit zou kunnen wijzen op socialisering (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). De houding van de andere Europarlementariërs is zeer verschillend. Sommigen hebben een open houding, spreken Russisch en voelen zich erg op hun gemak bij de Russen. Deze Europarlementariërs gaan vaker vriendschappelijke banden aanknopen met hun Russische gesprekspartners. Een goed voorbeeld hiervan is de vriendschap die ontstaan is tussen de twee voorzitters, Fleckenstein en Klimov. Dit zal socialisering zeker bevorderen. Daarnaast zijn er ook diegenen die zich vijandig opstellen tegenover de Russen, waardoor er meer kans is op confrontatie. Dit heeft ook betrekking op de manier waarop bepaalde kwesties worden aangebracht. Indien de Europarlementariërs op een agressieve manier de Russen zullen proberen te overtuigen, dan zal er weinig constructiefs uit voortkomen. Indien ze op een rustigere manier hun standpunten uiteenzetten, zullen de Doemaleden hier sneller over nadenken. Aan de hand van deze korte beschouwing kunnen we tot de conclusie komen dat het PCC zich er wel toe leent om socialisering toe te laten. Er wordt veel aandacht besteed aan verschillende vergaderingen. Veel hangt af van de houding van de Europarlementariërs ten aanzien van hun Russische gesprekspartners, maar onder de huidige voorzitter lijkt zich een trend af te tekenen die gunstig is voor socialisering.
III.3. Besluit en Hypothese Als algemeen besluit van dit hoofdstuk kunnen we stellen dat er veel argumenten tegen, maar ook enkele voor socialisering spreken. Uit de analyse aan de hand van de factoren van Pardo Sierra (2011) kunnen we concluderen dat socialisering eerder niet zal plaatsvinden. De condities van Checkel (2001; 2005) zijn grotendeels niet vervuld. Slechts twee van de vijf spreken zich duidelijk uit voor socialisering. De voorwaarden voor de context waarin socialisering kan optreden, zijn dan weer wel gerealiseerd. De hypothese probeert rekening te houden met al deze bevindingen en zal dan ook als volgt worden geformuleerd: De kans dat het EP binnen het kader van het PCC succesvol is in zijn pogingen om de Doema te socialiseren, is eerder klein. Om de hypothese te toetsen, zullen er in het volgende hoofdstuk een aantal casestudies worden uitgewerkt. In deze cases zullen we op zoek gaan naar pogingen tot socialisering en of deze succesvol zijn.
– 29 –
IV. Empirisch onderzoek In dit hoofdstuk zullen we aan de hand van enkele casestudies bovenstaande hypothese toepassen. Deze hypothese stelt dat de kans dat het EP erin slaagt om de Doema te socialiseren eerder klein is. Bij elke casestudie zal telkens dezelfde structuur worden aangehouden. Na een korte inleiding wordt het objectieve verloop van de gebeurtenissen beschreven. Daarna zal worden nagegaan of socialisering al dan niet plaatsvindt en wordt er een evaluatie opgemaakt met behulp van de indicatoren van Gheciu (2005) (zie supra en infra). De casestudies werden geselecteerd uit de reeks gespreksonderwerpen die aan bod kwamen tijdens de PCC-vergaderingen van 2010 en 2011. Bij de uiteindelijke selectie werd rekening gehouden met drie factoren: variatie op vlak van politieke gevoeligheid, in de plaats op de politieke agenda en in de mate van samenwerking tussen de EU en Rusland. Dit leidde uiteindelijk tot de selectie van de volgende drie cases: de Russische parlementsverkiezingen van december 2011, respect voor mensenrechten in Rusland en het overkoepelende thema ‘jeugd, sport en cultuur’. Van hieruit zal dan onderzocht worden of er socialisering plaatsvond. Dit zowel op het niveau van de PCContmoetingen als op het hogere parlementaire niveau. Deze verbinding kunnen we maken aangezien het Reglement van het Europees Parlement (EP, 2012a) in Artikel 198 vastlegt dat er overleg moet plaatsvinden tussen het PCC en de andere comités van het EP. Zoals reeds aangehaald, zal het specifieke socialiseringsmechanisme van normative suasion onderzocht worden. Volgens dit mechanisme wordt socialisering toegepast door middel van debat en argumentatie. Indien socialisering succesvol is, zien we bij de geviseerde actor verandering in ideeën, identiteit en gedrag. Om de drie casestudies te analyseren zal gebruik worden gemaakt van de process-tracing methode. Hierbij wordt gekeken naar de oorzakelijke mechanismen en of dit oorzakelijke proces terug te vinden is in de opeenvolgende variabelen in een case. Er wordt met andere woorden een link gelegd tussen mogelijke oorzaken en hun veronderstelde uitkomst (Checkel, 2008; George & Bennett, 2005). Concreet worden de oorzakelijke mechanismen ingevuld door debat en argumentatie, en wordt onderzocht of de uitkomst overeenkomt met de geformuleerde hypothese, waarbij dus wordt verondersteld dat de kans op socialisering eerder klein is (zie supra). In de casestudies zullen we trachten om het proces te achterhalen en bloot te leggen tussen deze oorzakelijke mechanismen en de uiteindelijke uitkomst. Daarbij wordt aandacht besteed aan de debatten binnen het PCC evenals de houding van het EP en de Doema, en tot slot wat de concrete gevolgen zijn van deze gebeurtenissen. – 30 –
IV.1. Casestudie 1: De Russische parlementsverkiezingen in december 2011 IV.1.1. Inleiding Op 4 december 2011 vonden er parlementsverkiezingen plaats in Rusland. Deze werden door Verenigd Rusland gewonnen met 49.32%. Rechtvaardig Rusland stond op de tweede plaats met 13.42% van de stemmen (Central'naja Izbiratel'naja Kommisija, 2011). Vlak na de verkiezingen doken berichten van fraude en corruptie op (Freedom House, 2012b; OVSE, 2012). Omwille van het belang van dit thema, is het vanzelfsprekend dat het zou behandeld worden tijdens de PCCvergadering van september 2011 in Warschau. Het lijkt dan ook aangewezen om een casestudie uit te voeren over dit thema en te kijken (i) hoe het aan bod kwam in de PCC-vergaderingen, (ii) wat de reactie was van het EP hierover en (iii) hoe de Doema de houding van het Parlement opvatte. Eerst zal een chronologisch verloop van de gebeurtenissen worden weergegeven om dan op zoek te gaan naar aanwijzingen van socialisering. IV.1.2. Verloop van de gebeurtenissen In 2011 waren er twee vergaderingen van werkgroepen, een in Astrakhan en een in Sochi. Tijdens deze twee ontmoetingen werd slechts kort melding gemaakt van de opkomende verkiezingen in Rusland (EP, 2011c). Op 7 juli 2011 nam het EP een Resolutie aan over de voorbereidingen voor de verkiezingen van de Russische Staatsdoema (EP, 2011d). In deze Resolutie riep het EP op om de parlementsverkiezingen te laten verlopen volgens de verkiezingsstandaarden die door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) worden voorgeschreven en om vrije en eerlijke verkiezingen uit te schrijven die toegankelijk zijn voor alle oppositiepartijen (arts. 3-5). De 14de PCC-vergadering (EP, 2011e), die plaatsvond op 19 en 20 september 2011 in Warschau, wijdde een topic aan parlementaire verkiezingsstandaarden in de EU en Rusland (arts. 19-24), zoals die door de OVSE zijn bepaald. Men ging daarbij niet specifiek in op de nakende verkiezingen in Rusland. Op 4 december 2011 vonden de verkiezingen van de Doema plaats in Rusland. Verenigd Rusland won met een overweldigende meerderheid op de andere partijen. Er was sprake van fraude en corruptie (Freedom House, 2012b; OVSE, 2012). In Rusland zelf vonden er betogingen plaats tegen de verkiezingsuitslag en klonk de eis voor nieuwe en eerlijke verkiezingen. Het zou gaan om de grootste betogingen sinds de val van de Sovjet-Unie, met als hoogtepunten 10 en 24 december, waarbij tienduizenden betogers zich verzamelden in onder andere Moskou en Sint-Petersburg (Al Jazeera, 2011; Moscow Times, 2011; NY Times, 2011a).
– 31 –
Ook het EP droeg zijn steentje bij. Op 7 december liet Jerzy Buzek (2011), de voormalige voorzitter van het Parlement, een verklaring rondgaan waarbij hij zijn bezorgdheid uitdrukte over het oneerlijke verloop van de verkiezingen. Op 14 december 2011 nam het voltallige Parlement een Resolutie aan waarbij het opriep tot nieuwe verkiezingen (EP, 2011f, Art. 17). Deze Resolutie werd uitgebracht vlak voor de EU-Rusland Top, die op 15 december plaatsvond. Deze Resolutie viel niet in goede aarde bij de Russen. Zowel in de Doema als bij de voormalige president, Dimitri Medvedev, weerklonk de boodschap dat de Europarlementariërs zich niet dienen in te mengen in interne Russische aangelegenheden (EUobserver, 2011a; Gazeta, 2011; Peterburg Delovoj, 2011; Vzgljad, 2011). Op 16 februari 2012 bracht het EP (2012c) een andere Resolutie uit, waarin opnieuw de ontevredenheid met betrekking tot de voorbije verkiezingen werd geuit. Na de Russische presidentsverkiezingen van 4 maart 2012 vaardigde het EP wederom een Resolutie uit, ditmaal op 15 maart (EP, 2012e). Ook hier komen de verkiezingen in de Doema aan bod en betreurt men het oneerlijke verloop van de verkiezingen. Binnen het PCC lag het werk evenmin stil. Op 4 maart 2012 was er een vergadering aan Europese zijde over de Russische parlementsverkiezingen (persoonlijke mededeling, 2012, 4 maart). Hierbij werden verschillende experten uitgenodigd die hun standpunt over de verkiezingen kwamen verduidelijken. Een dag later volgde een persverklaring waarbij Fleckenstein benadrukte dat de situatie in Rusland na de verkiezingen een topic op de agenda van volgende PCC-vergaderingen zal zijn (EP, 2012d). De voorbereidende vergadering van 27 maart (persoonlijke mededeling, 2012, 27 maart) voor de werkgroep in Moskou had als agendapunt de situatie in Rusland na de verkiezingen (EP, 2012g). Tijdens deze voorbereidende vergadering besprak Werner Schulz, vice-voorzitter van het PCC, een ontwerpvoorstel voor een verklaring over verdere samenwerking na de verkiezingen in Rusland (EP, 2012h). IV.1.3. Socialisering? Als uitgangspunt nemen we de slotverklaringen en aanbevelingen van de 14 de PCC-vergadering tussen het EP en de Doema in Warschau in september 2011 (EP, 2011e). Het laatste onderdeel van deze ontmoeting (Art. 19-24) is gewijd aan parlementaire verkiezingsstandaarden in de EU en Rusland. Op het eerste gezicht lijkt dit een opvallend gegeven, aangezien de werkgroepen in Astrachan en Sochi (EP 2011b & c), die vooraf gingen aan het PCC, geen aandacht besteedden aan dit onderwerp. In de verslagen wordt slechts een korte verwijzing naar de op til zijnde verkiezingen in Rusland gemaakt: “Mr Klimov pointed out that this was the last Working Group meeting of the current legislature of the Russian Duma, as the parliamentary eletions will take place in
– 32 –
December” (EP, 2011c). Dit zou dan ook kunnen worden geïnterpreteerd alsof er geen socialisering plaatsvindt, maar uit het interview met Czaplicki blijkt dat aan elke PCC-vergadering een nieuw thema wordt toegevoegd, wat in dit geval parlementaire verkiezingsstandaarden in de EU en Rusland was (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). Het is vooral de titel die in deze slotverklaring de interesse opwekt. “Parlementaire verkiezingsstandaarden in de EU en Rusland” is erg algemeen en behandelt niet expliciet de Russische verkiezingen. Geen enkel Artikel bevat kritiek van het EP op de Russische situatie met betrekking tot verkiezingen. Dit is vreemd, aangezien het Parlement wel degelijk kritisch staat ten aanzien van de democratie in Rusland en met name het democratische gehalte van de Russische verkiezingen. Dit blijkt reeds uit de Resolutie van 7 juli 2011 (EP, 2011d). Deze bespreekt de voorbereidingen voor de verkiezingen van de Doema. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de moeilijkheden die politieke partijen ondervinden om zich te laten registeren voor de verkiezingen waardoor de keuzemogelijkheden voor de kiezers beperkt worden en waardoor politiek pluralisme belemmerd wordt (Art. 4). Verder betreurt het EP dat de registratie van Parnas werd afgewezen (Art. 3), wordt er op aangedrongen om vrije en eerlijke verkiezingen te organiseren (Art. 3), onderstreept het EP het belang van de implementatie van de verkiezingsnormen van de Raad van Europa en de OVSE (Art. 5), en dringt het erop aan dat de Russische autoriteiten toestemming geven voor een verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/Raad van Europa (Art. 5). Ook na de verkiezingen komt deze kritiek tot uiting. Zo is er de verklaring van Buzek (2011) waarin hij zegt teleurgesteld te zijn door de beperkte politieke competitie en de berichten over onregelmatigheden tijdens de verkiezingen. Soortgelijke bezwaren zijn terug te vinden in de Resoluties van 14 december (EP, 2011f) en van 16 februari (EP, 2012c). Opvallend hier is het verzoek van het EP om nieuwe en vrije verkiezingen te houden, na registratie van alle oppositiepartijen (EP, 2011f, Art. 17). De Resolutie van 16 februari roept in Artikel 3 op om in het PCC de dialoog met de niet-parlementaire oppositie en de civiele samenleving te intensiveren. Opnieuw wordt afkeurend gereageerd op de moeilijkheden die oppositiepartijen ondervinden om zich te registeren en deel te nemen aan de verkiezingen en wordt er gevraagd om de standaarden van de OVSE ter harte te nemen. Met dit in het achterhoofd, zou men dus verwachten dat het EP binnen het PCC argumenten zou aanhalen om de Doema te overtuigen van de noodzaak van eerlijke verkiezingen. Vermits daarover in de slotverklaringen niets wordt teruggevonden, en in vergelijking met het harde standpunt van het EP voor en na de verkiezingen, zouden we kunnen concluderen dat het EP er niet in slaagt om de Doema te overtuigen en bijgevolg te socialiseren. Wanneer we de ontwerpversie (EP, 2011g) van het rapport van het PCC vergelijken met de – 33 –
slotverklaring (EP, 2011e) springen er een aantal zaken in het oog. Zoals reeds vermeld, gaat het verslag enkel algemeen in op verkiezingsstandaarden zoals de noodzaak aan eerlijke en vrije verkiezingen, politiek pluralisme, de waarnemingsmissies en expertise van de OVSE. Artikel 20 van de slotverklaring onderstreept het belang om verkiezingen waar te nemen en dit in overeenstemming met internationale organisaties en nationale wetgeving. De ontwerpversie vernoemt hierbij nog de civiele samenleving en heeft het niet over de nationale wetgeving. Artikel 23 van de slotverklaring neemt kennis van de expertise van Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) in het assisteren van de lidstaten van de OVSE om hun verplichtingen ten aanzien van verkiezingen na te komen. De ontwerpversie heeft het daarentegen over het goede werk dat ODIHR levert bij het opstellen van verkiezingswaarnemingsmissies en bij het inschatten van de manier waarop de verkiezingen werden georganiseerd. In Artikel 24 van de slotverklaring wordt aangehaald dat het de taak van ODIHR is om basisprincipes en regels uit te werken met betrekking tot verkiezingswaarneming. In de ontwerpversie wordt echter een scherpere houding aangenomen. Er wordt geschreven dat ODIHR standaarden moet uitwerken die passen bij moderne democratieën en dat deze niet mogen worden opgesteld volgens de kleinste gemene deler. Dit lijkt erop te wijzen dat het EP er niet in geslaagd is om zijn mening door te drukken en dat het regelmatig heeft moeten toegeven aan Russische druk om een gematigder standpunt in te nemen. Aan de andere kant wordt wel datgene besproken dat ook in de resoluties naar voor komt en dat voor het Parlement erg relevant is: het belang van de OVSE/ODIHR en de Raad van Europa (Art. 20 & 23-24), van politiek pluralisme (Art. 22), en van vrije en eerlijke verkiezingen (Art. 19). Nog een aantal zaken nuanceren de bovenstaande vaststelling dat hier geen socialisering aan het werk is. Zo was het het EP dat opperde om het onderwerp over de verkiezingsstandaarden toe te voegen aan de PCC-vergadering. Hetzelfde kan gezegd worden van de keuze om het PCC te laten doorgaan in Warschau en aansluitend een bezoek te brengen aan de gebouwen van ODIHR (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). De Russen gingen akkoord met al deze voorstellen. Dit kan wijzen op socialisering, zeker omdat ze, in tegenstelling tot het EP, niet zoveel belang hechten aan de standaarden die de OVSE/ODIHR voorschrijft. Wat betreft de slotverklaringen moet de opmerking worden gemaakt dat het EP bewust niets schreef over de situatie in Rusland om de simpele reden dat er anders geen slotverklaringen zouden worden aangenomen, wat in het verleden vaak het geval was (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). De huidige voorzitter, Fleckenstein, koos er daarom voor om een minder scherpe toon aan te slaan om op die manier de slotverklaringen te ondertekenen en zo vooruitgang te boeken. Indien hij dit niet zou doen zouden de Russen waarschijnlijk zo scherp reageren dat socialisering in de toekomst nog moeilijker zou worden. De – 34 –
slotverklaringen van de 14de PCC kunnen bijgevolg op twee manieren geïnterpreteerd worden. Of er vindt geen socialisering plaats, aangezien het EP in het PCC zijn standpunten niet kan doordrukken en alles veel gematigder moet aanpakken. Of er is juist wel een mate van socialisering, aangezien het Parlement in het PCC probeert om via de zachte weg normen over te brengen en een blijvende dialoog te voeren. Wanneer we terug de Resolutie van het EP van 14 december onder de loep nemen, valt dus op dat hier een veel hardere toon wordt aangeslagen dan in het PCC. Dit komt omdat het Parlement in zijn resoluties eerlijker kan zijn dan in de PCC-verslagen. De reactie van de Doema op deze Resolutie doet ons echter vermoeden dat socialisering toch geen effect heeft. Bij het bekijken van de Russische pers valt op dat de Doema furieus reageert op de beschuldigingen van het EP. Een aantal citaten maken dit duidelijk. Zo stelt de voormalige vice-voorzitter van de Doemacommissie Internationale Zaken, Leonid Sloetskij, dat “het EP zoals altijd twee standaarden en een afgezaagd scenario tentoon spreidt” Gazeta (2011). Ook in de Peterburg Delovoj (2011) is deze harde houding terug te vinden, wederom van Sloetskij. Hier benadrukt hij dat “het EP, door te proberen om een balans op te maken van de verkiezingsresultaten in Rusland, zijn bevoegdheden overschrijdt”. Verder is hij ervan overtuigd dat “de Russen zelf in staat zijn om de toekomst van hun land te bepalen”. Dat de reacties op het niveau van de Doema erg scherp zijn is niet onlogisch aangezien Rusland niet graag de les wordt gespeld en dat de Resolutie van 14 december bijgevolg geen goed voorbeeld van socialisering is. Verder zal het moeilijker zijn om de Doema in zijn geheel te socialiseren, en zal dit waarschijnlijk eerst gebeuren binnen de PCC-vergaderingen aangezien daar plaats wordt gemaakt voor politieke dialoog. Achter deze veronderstelling moeten we al direct een vraagteken plaatsen bij het bekijken van de mening van Klimov over de Resolutie van 14 december. Het is van belang om te onthouden dat Klimov naast voorzitter van het PCC ook vice-voorzitter is van de Doemacommissie Internationale Zaken. In Vzgljad (2011) argumenteert hij dat zulke vragen niet binnen de competenties van het EP vallen en dat hij dit beledigend vindt voor zijn land. Rusland moet zelf over deze zaken beslissen. Ook op de Resolutie van 16 februari (EP, 2012c) kwam er reactie van Klimov. Op de website van Verenigd Rusland (2012) stelt Klimov dat hij de indruk heeft dat het EP van tijd tot tijd op elkaar gelijkende resoluties over Rusland uitbrengt. Het heeft volgens hem geen zin om daar nog op te reageren. Deze uitspraken stellen in vraag of het EP er in slaagt om de Doema te socialiseren. Bij het begin van de vergadering van 27 maart die de werkgroep in Moskou voorbereidde, haalde Fleckenstein aan dat dit de grootste werkgroepvergadering ging worden tot nu toe. Zowel van de Europese als de Russische zijde, was er erg veel interesse (persoonlijke mededeling, 2012, 27 – 35 –
maart). De items die tijdens deze vergadering besproken werden zijn de Russische verkiezingen en migratie. Wanneer we de vergelijking maken, zien we dat tijdens de werkgroepen in Astrakhan (EP, 2011b) en Sochi (EP, 2011c) respectievelijk 7 en 9 Europarlementariërs aanwezig waren. Voor de werkgroep in Moskou tekenden 13 Europarlementariërs present (persoonlijke mededeling, 2012, 10 april). Tijdens deze vergadering werd tevens aangekondigd dat de Russen instemden met de vraag van het EP om oppositiepartijen toe te laten tijdens de werkgroepvergadering in Moskou. Ook Parnas was welkom (persoonlijke mededeling, 2012, 27 maart). Dit is een zeer opmerkelijk feit en een goed voorbeeld van socialisering. In de verschillende resoluties, verklaringen en PCCvergaderingen kwam namelijk meermaals de hoop van het EP naar voor om aan de oppositie de kans te geven een stem te hebben in de verkiezingen. Dat de Russische zijde nu gedeeltelijk aan deze wens tegemoet komt, heeft te maken met de wil om aan te tonen dat Rusland bereid is mee te werken en dat ze zich niet enkel willen focussen op hun eigen manier van werken, maar open staan voor verzoeken van het EP (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). Het blijft wel belangrijk om deze situatie te nuanceren. De uitnodiging op de werkgroep in Moskou van oppositiepartijen zoals Jabloko was op ad-hoc basis en zal niet de normale gang van zaken worden. Zoals verschillende Europarlementariërs aanhaalden, zou dit niet in goede aarde vallen bij de Russen en zouden ze daar niet mee akkoord gaan (persoonlijke mededeling, 2012, 27 maart & 7 juni). Een laatste opmerking die gemaakt kan worden, betreft de protesten die plaatsvonden vlak na de verkiezingen. Deze protesten werden zowel in de EP-resoluties als in de interne PCC-vergaderingen aan Europese zijde positief onthaald en gezien als een teken dat het Russische volk eindelijk van zich liet horen. Deze gebeurtenissen zouden ook op socialisering kunnen wijzen, maar dan van de massa. Het zou dan een voorbeeld van transnational lesson-drawing zijn, waarbij het Russische volk de regels en normen van de EU imiteert omdat deze geschikte oplossingen lijken te geven voor hun problemen (Schimmelfennig, 2009). Dit valt echter buiten het onderwerp van deze Masterproef en zal niet verder onderzocht worden, maar het is een interessant punt om aan te halen. IV.1.4. Evaluatie en besluit Om bovenstaande gegevens te kunnen analyseren, zal gebruik worden gemaakt van de drie indicatoren die Gheciu (2005) aanhaalt: (i) de gesocialiseerde actor dient consistent te zijn in de herdefiniëring van zijn nieuwe ideeën en interesses, (ii) dient deze te verkondigen ten aanzien van verschillende toeschouwers en in diverse omstandigheden, en (iii) zal deze omzetten in wetgeving en een verandering in het beleid. Indien deze drie indicatoren vervuld zijn, is socialisering succesvol gebleken. Zoals we in onderstaande analyse van de casus van de parlementsverkiezingen zullen
– 36 –
zien, zijn echter geen van deze drie indicatoren volledig vervuld. In antwoord op de Resolutie van 14 december (EP, 2011f) riepen verscheidene Doemaleden het EP op om zich niet te moeien in Russische binnenlandse aangelegenheden. Daarbij kwam meermaals de klacht naar boven dat dit al te vaak het geval is geweest in het verleden. Tekenend hierbij is dat ook de Russische voorzitter van het PCC, Klimov, deze mening deelt (Gazeta, 2011; Peterburg Delovoj, 2011; Vzgljad, 2011, Verenigd Rusland, 2012). Bovendien komt in de resoluties en verklaringen van het EP de vrees tot uiting dat de verkiezingsuitslag geen verbeteringen zal teweeg brengen wat de rol en invloed van de Doema in het Russische politieke systeem betreft (EP, 2012c, Art. 2; EP 2012g). Toch blijft er een waterkans bestaan dat de Doemaleden beïnvloed worden door de socialisering van het EP. Tijdens de werkgroepvergadering in Moskou benadrukte Oleg Morozov, de vice-woordvoerder van de Doema, dat het politieke systeem in Rusland meer open en transparant is dankzij recente wetgeving. Andrey Klimov, de Russische voorzitter van het PCC, verklaarde dat hervormingen worden doorgevoerd, maar voegde daar onmiddellijk aan toe dat dit hoe dan ook het geval is, ongeacht de resoluties die het EP uitvaardigt en dat democratie niet kan worden beoordeeld aan de hand van het aantal partijen dat vertegenwoordigd is (persoonlijke mededeling, 2012, 10 april). Het discours over hervormingen lijkt positief te zijn op het eerste gezicht, maar nuancering is noodzakelijk en we kunnen bijgevolg niet besluiten of dit het gevolg is van socialisering door het EP. De derde indicator stelt dat de geviseerde actoren hun nieuwe ideeën zullen omzetten in wetgeving en een verandering in het beleid. Ook deze indicator wordt niet gerealiseerd. Hierbij wordt opnieuw verwezen naar de vrees die uit de resoluties en verklaringen blijkt dat er geen noemenswaardige veranderingen zullen plaatsvinden na de verkiezingen. Toch is er ook hoop op verandering. De Resolutie van 15 maart (EP, 2012e) heeft het in Artikel 8 over de goedkeuring die de Doema gaf aan de ontwerpswetten die gericht zijn op veranderingen in het politieke systeem, waaronder een vereenvoudiging van de regels met betrekking tot de registratie van politieke partijen en hun toegang tot de verkiezingen. Het EP is voorts overtuigd dat nieuwe verkiezingswetgeving en de registratie van oppositiepartijen de basis kunnen leggen voor vrije en eerlijke verkiezingen in de Doema. Dit laatste zou kunnen wijzen op socialisering, aangezien er dan wetten worden aangenomen die in overeenstemming zijn met datgene dat het EP predikt. Maar de vraag is natuurlijk of het ooit zover zal komen. Om te besluiten kunnen we stellen dat er meer argumenten tegen dan voor socialisering zijn. Het PCC slaagt er niet in om de Russische zijde te overtuigen van de Europese normen en waarden en
– 37 –
moet alles met fluwelen handschoentjes aanbrengen. Daar komt bij dat de Doema geen oren heeft naar de beschuldigingen van het EP en liever zou zien dat het zich niet zou moeien in binnenlandse aangelegenheden. Het EP is zelf ook niet erg positief over de toekomst van Rusland wat betreft de verkiezingen. Toch zijn er een aantal aanwijzingen die in de goede richting wijzen. Zo heeft het PCC het onderwerp van verkiezingsstandaarden op de agenda gekregen, werden de slotverklaringen aangenomen en buigt de Doema zich over nieuwe verkiezingswetgeving. Het belangrijkste voorbeeld van socialisering is echter de uitnodiging die de oppositiepartijen kregen op de laatste werkgroep in Moskou. Het betreft wel een regeling op ad-hoc basis en wat dit in de toekomst zal brengen is dus onzeker. De weg die in het PCC wordt bewandeld, is er een van gestage vooruitgang zonder dat dit onmiddellijke resultaten geeft op het niveau van de Doema.
IV.2. Casestudie 2: Mensenrechten en civiele samenleving in Rusland IV.2.1. Inleiding Over de situatie van de mensenrechten en de civiele samenleving in Rusland is de internationale gemeenschap het er grotendeels over eens dat er nog veel verbeteringen nodig zijn. Volgens Amnesty International is er geen volledige persvrijheid, wordt het recht op vereniging geschonden, worden mensenrechtenverdedigers en journalisten onder druk gezet, blijven er meldingen van foltering binnenlopen ondanks politiehervormingen en is de situatie in de Noord-Kaukasus bijzonder gewelddadig en onveilig (Amnesty International, 2012). Freedom House (2012b) geeft een gelijkaardige beoordeling van de situatie. Voor het EP is de situatie van de mensenrechten en de civiele samenleving in Rusland een heet hangijzer. Het vaardigt over dit thema regelmatig resoluties en verklaringen uit. Het is dan ook logisch dat dit onderwerp aan bod komt in het PCC. Dat was onder meer het geval voor de 13 de PCC-vergadering van december 2010, die plaatsvond in Straatsburg. Voor de uitwerking van deze casestudie zal opnieuw dezelfde structuur worden aangehouden, waarbij eerst een verloop van de gebeurtenissen wordt weergegeven, om dan dieper in te gaan op de vraag of er sprake is van (succesvolle) socialisering. Aangezien het een erg breed onderwerp is, zal voor het onderzoek over mensenrechten in Rusland de focus worden gelegd op één specifiek voorbeeld, de zaak rond Sergei Magnitski. Deze affaire sleept al lange tijd aan en zorgt regelmatig voor spanningen tussen Rusland en andere landen. De EU, en vooral het EP, hebben zich hier ook al herhaaldelijk over uitgesproken. Anderzijds zal ook aandacht worden besteed aan het thema civiele samenleving in Rusland.
– 38 –
IV.2.2. Verloop van de gebeurtenissen Rusland nam in 2008 een wet aan waardoor openbare toezichtcommissies werden opgericht. De leden
van
deze
commissies,
waarin
onder
andere
vertegenwoordigers
van
ngo's,
mensenrechtenactivisten en advocaten zetelen, hebben het recht om gevangenissen te bezoeken en na te gaan of de mensenrechten van de gevangenen niet worden geschonden. De Publieke Kamer van de Russische Federatie en de Ombudsman voor Mensenrechten coördineren en controleren de activiteiten van de commissies (EEAS, 2011b). Op 15 januari 2010 ratificeerde Rusland Protocol 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dankzij de Russische ratificering kon Protocol 14 eindelijk in werking treden. Hierdoor werd een grondige revisie van de procedures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) mogelijk (Council of Europe, 2010). Deze positieve evoluties in Rusland werden aangehaald tijdens de vergadering van de werkgroep van het PCC, die plaatsvond op 27 en 28 mei 2010 in Perm (EP, 2010a). De werkgroep focuste op mensenrechten, de civiele samenleving en het visumregime tussen de EU en Rusland. De leden van het PCC waren tevreden over de ontmoeting in Perm en gaven het een goede beoordeling. Op 15 en 16 december 2010 vond in Straatsburg de 13 de vergadering van het PCC (EP, 2010b) plaats, op hetzelfde moment als de plenaire zitting van het EP. Het PCC besprak onder andere de resultaten van de werkgroep in Perm. Het EP nam tijdens deze plenaire vergadering, op 16 december, een Resolutie aan over de mensenrechten in de wereld in 2009 (EP, 2010c). Rusland werd in Artikel 120 (EP, 2010c) aangemaand om werk te maken van het onderzoek naar de dood van Sergej Magnitski op 16 november 2009. Magnitski was een Russische advocaat die fraude aan het licht wilde brengen waarbij agenten, rechterlijke- en belastingambtenaren, bankiers en maffia betrokken zouden zijn. Hij werd echter zelf beschuldigd en gearresteerd in november 2008 op verdenking van belastingontduiking. Een jaar later, op 16 november 2009, stierf Magnitski in een Russische gevangenis, nadat medische zorg hem meermaals was ontzegd. Ook zou hij het slachtoffer geworden zijn van foltering. In november 2009 startten de Russische autoriteiten met een officieel onderzoek dat de verantwoordelijken voor de dood van Magnitski moest bepalen. Mogelijk zijn een groot aantal Russische functionarissen betrokken in deze zaak. Dit zou kunnen verklaren waarom het officiële onderzoek nog steeds niet is afgehandeld. In juli 2011 werd voor het eerst toegegeven dat Magnitski gestorven is omdat hem geen medische zorg werd toegediend, maar er zijn nog altijd geen schuldigen aangeduid. Meer nog, in februari 2012 was er sprake van dat Magnitski postuum vervolgd zou worden voor belastingontduiking (BBC, 2009; The Telegraph, 2009; NY Times 2011b & 2012).
– 39 –
Internationaal kreeg deze zaak veel aandacht. Op 22 juli 2011 legden de VS in alle stilte een visumverbod op aan zestig Russische functionarissen die ervan verdacht worden een rol te hebben gespeeld in de dood van Magnitski (EUobserver, 2011b). In Nederland stemden de 150 leden van de Tweede Kamer voor een Resolutie die opriep om sancties uit te vaardigen tegen Rusland. De minister van Buitenlandse Zaken besloot echter om hier geen gehoor aan te geven (EUobserver, 2011c). Gelijkaardige stemmen gingen onder andere op in de parlementen van het Verenigd Koninkrijk, Polen, Italië, Zweden en Duitsland (EUobserver, 2012). Momenteel wordt in de verschillende commissies van het Congres gestemd over de Magnitsky Rule of Law Accountability Act. Indien deze wet erdoor komt, dan zullen de VS in staat zijn om bij wet een visumverbod en bevriezing van financiële tegoeden op te leggen aan diegenen die in verband kunnen worden gebracht met de dood van Magnitski. Deze wet zou kunnen worden toegepast op iedereen die schuldig is aan schendingen van mensenrechten (EUobserver, 2012). Ook het EP maande de Russische autoriteiten in verschillende resoluties aan om werk te maken van het onderzoek naar de dood van Magnitski en verzocht de Raad om te overwegen om sancties af te kondigen tegen de Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak (EP, 2010c; 2011f; 2012c). In de lente van 2012 werd Europarlementariër Ojuland, tevens lid van het PCC, als rapporteur aangesteld om een aantal aanbevelingen op te stellen voor de Raad met betrekking tot deze zaak. Op 4 juli (EP, 2012j) diende ze een ontwerpversie in. De aanbevelingen die hier worden voorgesteld houden onder andere een visumverbod en de bevriezing van financiële tegoeden in van de Russische functionarissen die medeverantwoordelijk zijn voor de dood van Magnitski. Dat het een erg levendig debat is in het EP bewijst eveneens het aantal parlementaire vragen dat werd gesteld aan de HV, Catherine Ashton. Op 18 mei 2011 (EP, 2011h) stelden Europarlementariërs Werner Schulz, vice-voorzitter van het PCC, en Heidi Hautala aan de HV de vraag welke acties er reeds ondernomen zijn tegen deze kwestie. Hetzelfde vroegen Marek Migalski en Kristiina Ojuland, beiden lid van het PCC, op 23 januari en 28 maart 2012 (EP, 2012m & k). Uit de verslaggeving in de Russische pers blijkt dat de Doemaleden allerminst tevreden zijn met deze gang van zaken. Klimov, medevoorzitter van het PCC en vice-voorzitter van de Doemacommissie Internationale Zaken, doet hierover meermaals zijn mening uit de doeken (RBK, 2010; 2011). De Europese zijde van het PCC ondernam ook de nodige acties. Op 28 mei 2011 vond een buitengewone vergadering plaats van het PCC over de zaak Magnitski (Schulz, 2011). Voor die vergadering was Bill Browder uitgenodigd om te komen spreken over de kwestie. Browder was
– 40 –
directeur van het bedrijf waarvoor Magnitski werkte. Op 28 februari 2012 (EP, 2012l) legde de Europese zijde van het PCC een verklaring af waarin ze opriep om verdere actie te ondernemen tegen de Russische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Magnitski. IV.2.3. Socialisering? Uit twee databronnen blijkt dat de Europarlementsleden tijdens de werkgroep in Perm hun Russische tegenhangers ervan trachtten te overtuigen dat er op het vlak van mensenrechten en civiele samenleving nog veel zaken moesten verbeteren, m.n. uit het interview met Czaplicki (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni) en het verslag van de werkgroep (EP, 2010a). Schulz, bijvoorbeeld, kaartte aan dat voor een visumvrij regime eerst grondwettelijke rechten zoals vrijheid van vereniging en bijeenkomst moeten worden gegarandeerd. Severin, rapporteur voor AFET, en Fleckenstein richtten zich beiden op de angst die Rusland lijkt te hebben wanneer het op mensenrechten en de civiele samenleving aankomt. Severin nodigde de Russen uit om niet te vrezen voor destabilisatie met betrekking tot mensenrechten. Hij benadrukte tevens dat mensenrechten een doel moeten zijn, en geen geopolitiek instrument. Fleckenstein zei op zijn beurt dat solidariteit en een sterke civiele samenleving de basis moet vormen van elke Europese gemeenschap. Hij voegde daaraan toe dat staten met een sterke civiele samenleving van binnenuit versterkt zullen worden. Een interessante reactie wordt gegeven door Moskalkova, lid van de Doema en behorende tot de partij Rechtvaardig Rusland. Zij stelt dat de civiele samenleving een belangrijke rol kan spelen in het rehabilitatieproces van diegenen die vervolgd zijn geweest tijdens de Sovjet-Unie. Bovendien vindt ze dat de autoriteiten publiekelijk hun verontschuldigingen moeten aanbieden en de slachtoffers dienen te vergoeden. Daarnaast vermeldde ze dat er nieuwe bepalingen werden goedgekeurd die de strafwet meer in overeenstemming met mensenrechtenstandaarden zullen brengen. Een ander Doemalid, Gorbunov, betoogde dat de tijd rijp is om de civiele samenleving in Rusland verder te ontwikkelen en stelde voor dat de werkgroepen van het PCC verschillende nuttige ervaringen van lidstaten van de EU zouden kunnen vergelijken (EP, 2010a). Tijdens de vergadering konden ook minder positieve kwesties worden besproken. Zo haalde Avarkiev, de voorzitter van de burgerlijke kamer in Perm, aan dat de civiele samenleving nog steeds erg zwak ontwikkeld is in Rusland, dat mensenrechten vaak geschonden worden en dat censuur blijft bestaan. Kunadze, hoofd van het bureau van de Russische Ombudsman, bevestigde dat de civiele samenleving in Rusland erg ongelijk ontwikkeld is. Verder werd geregeld aangekaart door de Europarlementariërs dat de mensenrechtensituatie in Rusland verre van ideaal blijft, voornamelijk in de Noord-Kaukasus (EP, 2010a). In hun besluit stellen beide kanten van het PCC
– 41 –
dat de werkgroep in Perm zeer goed verliep en dat het een constructieve en nuttige vergadering was, waarbij er ruimte was voor een open debat en dialoog (EP, 2010a). Het bovenstaande bevestigt dat dit pogingen tot socialisering zijn. De voorbeelden van de uitspraken van de Europarlementariërs en van de Russische civiele samenleving tonen aan dat ze probeerden om de Russische Doemaleden te overtuigen van het belang van de civiele samenleving en mensenrechten en dat Rusland niets te verliezen heeft indien ze deze waarden verder zou ontwikkelen. De Europese zijde sprak ook lof over de mensenrechtensituatie in Perm. Deze behoort tot een van de beste van Rusland en het EP complimenteerde dit (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni). Ook dit laatste is een voorbeeld van een poging tot socialisering. De uitspraken van enkele Doemaleden doen vermoeden dat de pogingen tot socialisering aanslaan. Het belang van de civiele samenleving wordt bevestigd, evenals de noodzaak om deze te ontwikkelen. Er is ook erkenning voor het feit dat de autoriteiten in het verleden in de fout zijn gegaan en dat dit moet worden recht gezet. Als hier wordt bijgeteld dat Rusland in 2010 Protocol 14 van het EVRM ratificeerde en dat in 2008 een wet werd aangenomen waardoor openbare toezichtcommissies konden worden opgericht, dan zouden we kunnen speculeren dat socialisering op het gebied van mensenrechten langzaam haar intrede begint te doen bij de Doema. Bij de vergelijking tussen de ontwerpversie (EP, 2010d) en de slotverklaring (EP, 2010b) van de 13de PCC-vergadering in Straatsburg in december 2010 lijkt deze positieve tendens zich voort te zetten. Er worden duidelijke doelen en werkpunten naar voor geschoven en de indruk wordt gegeven dat het EP zijn invloed kon laten gelden bij het opstellen van de slotverklaring. In Artikel 6 van de slotverklaring wordt bijvoorbeeld het begrip 'fundamentele vrijheden' opgenomen, iets wat het EP voorstelde in de ontwerpversie, om zo het rijtje aan te vullen naast democratie, mensenrechten en de rechtsstaat als de gemeenschappelijke waarden van de EU en Rusland. Het PCC drukt in de slotverklaring in Artikel 10 zijn bezorgdheid uit over tendensen tot nationalistische en totalitaire cultussen, discriminatie van minderheden in de EU en Rusland. Het PCC roept de overheden op om maaatregelen te nemen tegen alle vormen van discriminatie. In tegenstelling tot de ontwerpversie wordt hier een veel mildere toon aangeslagen. De Russische zijde had namelijk een tekst voorgesteld die gedetailleerd inging op de discriminatie van Russische minderheden in de Baltische Staten en over levendige manifestaties van nazisme, eveneens in de Baltische Staten. Het EP heeft deze tekst dus kunnen reduceren tot een kort artikel, waar een vagere toon werd gehanteerd en geen rechtstreekse schuldigen in de EU werden aangewezen. Artikel 8 van de slotverklaring herhaalt dat vrijheid van vereniging en media en andere fundamentele vrijheden essentiële voorwaarden zijn voor een democratische maatschappij. Het EP voegde in de ontwerpversie toe dat – 42 –
het PCC bezorgd is over aanvallen op mensenrechtenverdedigers, advocaten en journalisten in Rusland en dat het oproept tot een compleet en onafhankelijk onderzoek van deze zaken. Verder liet het EP optekenen dat het PCC de beslissing van de Russische autoriteiten verwelkomt om misdaden tegen journalisten harder te bestraffen. Deze voorstellen werden grotendeels overgenomen. Dit is opmerkelijk, aangezien de Russische zijde meestal niet toestaat dat er zo openhartig wordt gesproken over de situatie in Rusland. Wat wel wordt geschrapt is de expliciete verwijzing naar Rusland wanneer men het heeft over de aanvallen op mensenrechtenverdedigers, advocaten en journalisten. Maar het artikel is zo opgebouwd dat de lezer begrijpt dat het over Rusland gaat. Artikel 7 van de slotverklaring verwelkomt dan weer de constructieve en waardevolle ontmoetingen met vertegenwoordigers van ngo's, nationale minderheden en staatsinstellingen tijdens de werkgroep in Perm. Het EP voegt hier in de ontwerpversie toe dat de situatie van de civiele samenleving in de Russische Federatie verschilt van regio tot regio en dat Perm als model kan dienen voor verdere interregionale integratie in Rusland. Dit wordt slechts gedeeltelijk en in minder onomwonden bewoordingen overgenomen in de slotverklaring. Daar wordt gesproken over het feit dat de situatie van de civiele samenleving verschilt van regio tot regio, zowel in de EU als in de Russische Federatie. Algemeen genomen lijkt het EP de bovenhand gehad te hebben bij het opstellen van de slotverklaring. Veel van de voorstellen van het EP werden overgenomen, sommige van de verwoordingen zijn vrij direct, en wanneer de tekst toch werd aangepast naar een mildere vorm veranderde dit weinig aan de boodschap die werd overgebracht. Bovendien slaagden de Russen er niet in om datgene door te drukken waar ze in de ontwerpversie straffe bewoordingen voor gebruikten: de problematiek van nazisme en minderheden in de Baltische Staten. Dezelfde trend die we hebben vastgesteld bij het analyseren van de werkgroep in Perm, lijkt zich hier verder te zetten, m.n. het ontluiken van socialisering op het vlak van mensenrechten en de civiele samenleving bij de leden van de Doema. Deze veronderstelling wordt in vraag gesteld wanneer we de situatie op een hoger niveau bekijken. Op het moment dat de 13de PCC-vergadering doorging, vond er eveneens een plenaire zitting plaats van het EP. Tijdens deze zitting nam het EP zijn eerste Resolutie met betrekking tot de zaak Magnitski (EP, 2010c). Artikel 120 dringt er bij de Russische juridische autoriteiten op aan werk te maken van het onderzoek naar de dood van Sergej Magnitski en vraagt aan de Raad om te overwegen sancties uit te vaardigen tegen de Russische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor zijn dood. Dezelfde wensen vinden we terug in de Resolutie van 14 december 2011 (EP, 2011f). Artikel I herinnert eraan dat het al een jaar geleden is dat het EP de Russische autoriteiten – 43 –
verzocht om een degelijk onderzoek in te stellen en de Raad adviseerde om sancties te overwegen. Artikel 13 van de Resolutie van 16 februari 2012 (EP, 2012c) brengt wederom diezelfde punten en eisen aan. De gebeurtenissen in de zaak Magnitski (zie supra) en de harde houding van het EP daarover in verschillende resoluties doen vermoeden dat er bij de Doemaleden helemaal geen socialisering op het gebied van mensenrechten en civiele samenleving plaatsvindt. Het is opmerkelijk dat er in het verslag van de werkgroep in Perm en in de slotverklaring van het PCC niets over wordt teruggevonden. Indien socialisering daadwerkelijk aanwezig is, zouden we verwachten dat de Europarlementsleden hierover zouden gesproken hebben met hun Russische tegenhangers en dat dit zou worden vermeld in de rapporten van de vergaderingen. Dat dit niet gebeurd is, is tekenend, zeker omdat het ook een belangrijk onderwerp is voor de Europese zijde van het PCC. Dit blijkt uit de verschillende parlementaire vragen die door enkele PCC-leden werden gesteld over deze kwestie. Op 18 mei 2011 (EP, 2011h) stelde Schulz aan de HV de vraag welke acties er reeds ondernomen zijn door de EEAS en de Raad. Migalski en Ojuland vroegen hetzelfde op 23 januari en 28 maart 2012 (EP, 2012k & m). Bovendien besliste AFET om Ojuland, die zowel tot AFET als het PCC behoort, als rapporteur aan te stellen om een aantal aanbevelingen op te stellen voor de Raad ivm de kwestie Magnitski. De ontwerpversie daarvan is klaar (EP, 2012j) en de Raad wordt aanbevolen om sancties af te kondigen. Ook in het PCC zelf ondernam de Europese zijde reeds enkele acties in verband met de affaire Magnitski. De buitengewone vergadering van 25 mei 2011 (Schulz, 2011) en de verklaring van 28 februari 2012 (EP, 2012l) bevestigen dat het PCC de resoluties van het EP met betrekking tot Magnitski steunt en dat het instemt met het uitvaardigen van sancties. Deze feiten, waarbij de Europarlementariërs van het PCC voorstander blijken te zijn van een strenge aanpak van de EU ten aanzien van de kwestie Magnitski, laten het vermoeden dat er mogelijk sprake is van socialisering bij de Doemaleden verdwijnen. Ze slagen er namelijk niet in om deze wensen te verzilveren in hun gesprekken met de Russische zijde van het PCC. De zaak Magnitski op zich, evenals de mening van het EP en de Europese zijde van het PCC daarover, zijn allemaal aanwijzingen dat er geen socialisering plaatsvindt op gebied van mensenrechten. Wanneer de reactie van de Doema over deze topic onder de loep wordt genomen, wordt deze speculatie bevestigd. We zullen ons hier vooral richten op de uitspraken van Klimov. Aangezien hij zowel medevoorzitter is van het PCC, als vice-voorzitter van de Doemacommissie Internationale Zaken, telt voornamelijk zijn opinie in deze affaire. RBK (2010) vermeldt op zijn website dat de Doemacommissie Internationale Zaken aan de Russische delegatie van het PCC de gevraagd heeft om de Europese zijde op de hoogte te brengen van het standpunt van de Doemaleden – 44 –
dat de oproep van het EP om Russische onderdanen te sanctioneren onwettig is, evenals de mogelijkheid van het EP om druk uit te oefenen op Russische rechtsorganen. Klimov noemde in datzelfde artikel het voorstel van het EP een terugkeer naar de tradities van terreur van de jaren 1930. Hij sloot niet uit dat de Russische kant ook een lijst zou kunnen opstellen van Europese functionarissen die de uitvoering van de Russische justitie belemmeren (RBK, 2010). Dit werd geschreven nadat in november 2010 duidelijk werd dat het EP op het punt stond de zaak Magnitski te bespreken in een resolutie. Op het nieuws dat het voltallige Parlement in Nederland voor sancties tegen Russische functionarissen had gestemd, zei Klimov dat een dergelijk besluit veel vragen oproept bij Russische afgevaardigden (RBK, 2011). Klimov reageerde ook scherp tegen de Magnitsky Rule of Law Accountability Act die momenteel in de VS wordt gestemd. In Izvestia (2012) getuigde hij dat deze wet in de eerste plaats winstgevend is voor de vroegere werkgever van Magnitski, die betrokken is bij enkele strafzaken in Rusland. De opmerkingen van Klimov zijn treffend. In geen enkel artikel klaagt hij de manier waarop het onderzoek wordt gevoerd aan of stelt hij zich vragen bij de situatie waarin Magnitski gestorven is. Op de website van Verenigd Rusland (2011) benadrukte Klimov dat de VS zich druk maken om één, weliswaar spijtig, voorval. Integendeel, hij laat zijn ongenoegen over de sancties die zijn afgekondigd in de VS en de oproepen hiertoe in het EP en Nederland, duidelijk blijken. Indien er daadwerkelijk socialisering zou zijn bij de Doemaleden op gebied van mensenrechten, dan zou toch mogen worden verwacht dat de Russische voorzitter van het PCC een ander discours zou hanteren. Het feit dat dit niet het geval is, onderstreept de stelling dat socialisering niet aanslaat. IV.2.4. Evaluatie en besluit Bij de evaluatie aan de hand van de drie indicatoren van Gheciu (2005) moeten we besluiten dat deze opnieuw niet vervuld zijn. Er is duidelijk geen herdefinitie van de ideeën en interesses van de leden van de Doema. Klimov is zichtbaar ontevreden met de resoluties en verklaringen van het EP en stelt de wettigheid ervan in vraag (RBK, 2010 & 2011; Izvestija, 2012). Hij is ook niet echt onder de indruk van de onrechtvaardigheid die Magnitski is aangedaan, aangezien hij het heeft over “één, weliswaar spijtige, zaak” (Verenigd Rusland, 2011). De verschillende resoluties van het EP, de verklaring van het PCC, de oproepen tot en het instellen van sancties van een aantal parlementen, dit alles toont aan dat de EU en haar lidstaten zich ervan bewust zijn dat Rusland in deze zaak niet te overtuigen is. De pogingen hiertoe draaien allemaal op niets uit en zorgen voor veel irritatie in het Russische kamp. De reactie van de Doema op de beslissing van de VS om een visumverbod uit te vaardigen, bevestigt dit. De Doema dreigt ermee om een Russische variant op de Magnitski lijst uit te brengen, waarin Amerikaanse burgers worden opgenomen die de rechten van Russische – 45 –
onderdanen hebben geschonden (Izvestia, 2012). De Russische ambassadeur bij de EU, Chizhov, waarschuwde ook dat de EU best niet het voorbeeld volgt van de VS. Hij haalde eveneens aan dat de Doema mogelijk tegenmaatregelen zal nemen (EUobserver, 2012). Nieuwe wetgeving omtrent dit onderwerp staat vast en zeker niet op de agenda. Integendeel, in juli 2012 stemde de Doema over een wet waardoor smaad opnieuw onder de strafwet valt. Deze overtreding was nog maar net, sinds december 2011, uit de strafwet gehaald. Daarnaast heeft een meerderheid van de Doemaleden (323 van de 450 stemden voor) een wet goedgekeurd waardoor ngo's, die buitenlandse fondsen ontvangen en zich inlaten met politieke activiteiten, zich moeten registreren als buitenlandse agenten en dit dienen te vermelden op hun website en in hun publicaties (FIDH, 2012; UNCUT, 2012). Dit alles zorgt juist voor een strengere controle op de civiele samenleving, waardoor deze de kans niet krijgt om zich verder te ontwikkelen. Indien socialisering succesvol zou zijn geweest, zouden deze wetten er nooit door zijn gekomen. De conclusie op het einde van deze casestudie is dat er geen socialisering optreedt tussen het EP en de Doema binnen het PCC op het gebied van mensenrechten en civiele samenleving. De Europarlementariërs ondernemen wel pogingen tot socialisering, maar deze slaan niet aan bij hun Russische gesprekspartners. Verschillende feiten ondersteunen dit op gebied van mensenrechten: de zaak Magnitski, de reactie van medevoorzitter Klimov in de Russische pers en de recent aangenomen wetten in de Doema. Met betrekking tot de civiele samenleving valt op dat het discours in het PCC positief lijkt, waarbij erkend wordt dat verdere ontwikkeling van de civiele samenleving noodzakelijk is. In de praktijk komt dit echter niet tot uiting, zo getuige de recent aangenomen wetten waardoor de vrijheid van de civiele samenleving ernstig beknot wordt. Dat socialisering zich met betrekking tot mensenrechten en de civiele samenleving moeilijk voordoet, heeft te maken met het feit dat dit thema erg gevoelig ligt bij Rusland en de Doema. Het is ook een onderwerp waarvan de normen en waarden door beide zijden op een andere manier worden geïnterpreteerd. Bovendien haalde Czaplicki aan dat het voor de Russen erg moeilijk is om normen en waarden die zij niet accepteren, als legitiem te ervaren (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni).
IV.3. Casestudie 3: Onderwijs en jeugd IV.3.1. Inleiding De derde en laatste casestudie zal zich richten op de samenwerking op het gebied van onderwijs en jeugd. Dit beleidsdomein maakt deel uit van de vierde Gemeenschappelijke Ruimte tussen de EU en – 46 –
Rusland, die focust op onderzoek, onderwijs en cultuur. Op het vlak van onderwijs streven de EU en Rusland naar betere samenwerking tussen universiteiten, meer mobiliteit tussen studenten en jeugd en de promotie van EU-studies in Rusland. Een aantal concrete voorbeelden van de instrumenten die worden aangewend om deze doelen te bereiken zijn de EU-programma's Tempus, Erasmus Mundus en Jeugd in Actie (EEAS, 2011a). Uitwisselingsprojecten vormen een belangrijk medium om samenwerking op het vlak van onderwijs en jeugd op punt te stellen. Onderwijs en jeugd betreft een onderwerp dat minder gevoelig ligt dan de twee voorgaande casestudies en dus is het interessant om na te gaan of socialisering hier meer kans van slagen heeft. Eerst zal er worden gefocust op de verschillende uitwisselingsprojecten die opgestart zijn tussen de EU en Rusland. Daarbij zal worden nagegaan wat de mening is van het EP hierover. Aan de hand van de verslagen van de 13 de en 14de PCC-vergaderingen zal worden onderzocht of er aanwijzingen zijn voor socialisering. Er moet echter een opmerking gemaakt worden bij het feit dat het gaat over een agendapunt dat politiek niet zo gevoelig ligt. Doordat er binnen de vierde Gemeenschappelijke Ruimte het beste wordt samengewerkt komen deze onderwerpen over het algemeeen minder uitgebreid aan bod bij de verschillende instellingen en actoren dan bijvoorbeeld het ‘moeilijkere’ thema mensenrechten en de civiele samenleving. IV.3.2. Verloop van de gebeurtenissen In 2003 trad Rusland toe tot het Bolognaproces, dat als doel heeft om het hoger onderwijs van de Europese landen meer op elkaar af te stellen. De nadruk ligt daarbij onder andere op het invoeren van gelijkaardige puntensystemen, op het gebruik van creditsystemen, op het instellen van een stelsel met twee cyclussen, op het verhogen van de mobiliteit van studenten/leraren en op het promoten van Europese samenwerking met betrekking tot kwaliteitsgarantie (EEAS, 2012c). Daarnaast zijn er twee internationale onderwijsprogramma’s van de EC waarvan Rusland gebruik maakt: Tempus en Erasmus Mundus. Tempus werd opgericht in 1990. Het ondersteunt de modernisering van het hoger onderwijs en creëert een platform voor samenwerking tussen de EU en de naburige landen (EC, 2012b). Erasmus Mundus is een uitwisselingsproject dat er zich op richt om een hogere mobiliteit te verkrijgen tussen Russische en Europese studenten en academici. Via Erasmus Mundus worden beurzen uitgereikt en projecten financieel ondersteund. Rusland is een van de landen waaraan de meeste beurzen worden toegekend (EEAS, 2011). Het programma Jeugd in Actie focust zich via de subactie Jeugd in de Wereld op samenwerking met naburige landen, zoals Rusland. De nadruk ligt hier op uitwisselings- en trainingsprojecten. Deze projecten moeten wel – 47 –
passen binnen een van de thema's die Jeugd in de Wereld nastreeft, bijvoorbeeld de civiele samenleving, racisme en xenofobie, rechten van minderheden, vrouwenrechten, regionale samenwerking en milieu (EC, 2012c). Het EP benadrukt in een studie die werd uitgevoerd door AFET en DG EXPO in 2008 (EP) over de gemeenschappelijke ruimtes tussen de EU en Rusland dat het noodzakelijk is dat er meer aandacht wordt besteed aan het normatieve debat in de vierde Gemeenschappelijke Ruimte. Volgens het EP lenen de activiteiten in het programma Jeugd in Actie zich daar het beste toe (EP, 2008: 17). De Resolutie van 12 mei 2011 (EP, 2011j) over het programma Jeugd in Beweging, focuste in Artikel 11 en 18 op het belang van mobiliteits- en jeugdprogramma's en vroeg de EC om in de toekomst te blijven investeren in deze programma's, aangezien ze bijdragen tot participatie van de jeugd. In de Resolutie van 2 februari 2012 (EP, 2012n) over het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van de BRICS-landen en andere opkomende wereldmachten, verzocht het EP in Artikel 30 de EU om een kader tot vereenvoudiging en bevordering van interpersoonlijke contacten en van culturele en academische uitwisseling te scheppen op basis van bestaande en ad-hocprogramma's om het onderling begrip te verbeteren en gemeenschappelijke acties en initiatieven te ontwikkelen. De laatste twee jaar werden tijdens de verschillende PCC-vergaderingen regelmatig kort maar krachtig de onderwerpen onderwijs en jeugd besproken. De werkgroep in Moskou (EP, 2010e) besprak het thema onderzoek, onderwijs en cultuur, waarbij de nadruk vooral op onderzoek en cultuur lag. De Europarlementariërs ontmoetten studenten van de European Youth Club gedurende de werkgroep in Perm. Thema's als mensenrechten, de Europese en Russische identiteit werden besproken (EP, 2010a). Tijdens de 13de PCC-vergadering in Straatsburg (EP, 2010b) werd jeugduitwisseling toegevoegd aan de agenda (Arts. 24-27). Hierbij werd dieper ingegaan op de verschillende samenwerkingsverbanden die de EU en Rusland aangegaan zijn op dit punt. Jeugdbeleid was een van de items die op het programma stonden van de werkgroep in Sochi (EP, 2011b). Op het einde van deze ontmoeting tekenden de twee voorzitters van het PCC een gezamenlijke verklaring waarin ze opriepen tot het creëren van een visumvrij regime voor mensen die geboren zijn in 1989 of later (EP, 2011i). De 14 de PCC-vergadering kwam in de slotverklaring (EP, 2011e) nog even terug op het thema jeugdbeleid. IV.3.3. Socialisering? Verschillende elementen in deze casestudie wijzen erop dat er een verhoogde kans is voor socialisering om succesvol te zijn. Allereerst blijkt uit de verslagen van de 13 de en 14de PCCvergadering dat onderwijs en jeugd een thema is waarover veel eensgezindheid bestaat. Dit valt – 48 –
reeds op door het feit dat jeugd het enige onderwerp was dat in beide ontmoetingen aan bod kwam. Daarnaast is het zo dat er geen aanpassingen werden gemaakt tussen de ontwerpversies (EP, 2010d; 2011g) en de slotverklaringen (EP, 2010b; 2011e) van beide bijeenkomsten. Ook inhoudelijk wordt de nadruk gelegd op samenwerking en verdere integratie (EP, 2010b, Arts. 25-26; EP, 2011e, Arts. 15-16). Czaplicki (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni) bevestigt dat de sfeer goed is met betrekking tot dit topic. Volgens hem ging iedereen grotendeels akkoord met elkaar tijdens de werkgroep in Sochi. Dit blijkt ook uit het rapport van de werkgroep (EP, 2011c), waarin geen opmerkelijke discussies worden beschreven. Een tweede reden is terug te vinden in het verslag over de werkgroep in Moskou (EP, 2010e). De vice-minister van Buitenlandse Zaken, Grushko, benadrukt in een ontmoeting met het PCC dat voor Rusland een drietal kwesties prioritair zijn in de relaties met de EU. Samenwerking inzake technologie, energie en (belangrijk voor deze case) onderwijs is er daar één van. Op dit gebied hebben de EU en Rusland gemeenschappelijke belangen. Deze Russische houding wordt bevestigd in de studie die AFET en DG EXPO uitvoerden over de vierde Gemeenschappelijke Ruimte. De auteurs halen aan dat voor Rusland samenwerking in de vierde Gemeenschappelijke Ruimte een onmiskenbare prioriteit is (EP, 2008). Aangezien de doelstellingen van het Russische beleid in het verlengde van de Europese liggen, kunnen we ervan uitgaan dat dit de kans op socialisering doet toenemen. Ten derde is het opmerkelijk dat met betrekking tot dit onderwerp erg concrete voorstellen werden gedaan in het PCC. Dit is onder andere het geval voor de verklaring die de voorzitters uitvaardigden in verband met een visumvrij regime voor personen die in 1989 of later geboren zijn (EP, 2011i). Het is één van de weinige gezamenlijke verklaringen die werden afgelegd. In het verslag van de 13de PCC-vergadering (EP, 2010b) werd besloten dat de voorzitters de mogelijkheden moeten aftasten om een forum voor jonge parlementariërs te creëren dat één maal per jaar zou samenkomen om kwesties van wederzijdse interesse te bespreken. Bij de andere onderwerpen was de samenwerking niet van die aard dat er nagedacht werd over gezamenlijke projecten of verklaringen. Tenslotte is het opvallend dat er omtrent dit thema geen resoluties of verklaringen van het EP zijn verschenen die rechtstreeks op Rusland waren gericht en waarin de negatieve zaken werden aangekaart. Hetzelfde geldt voor reacties in de Doema. Bij de vorige casestudies werden telkens een paar uitspraken van Doemaleden naar aanleiding van resoluties van het EP bekeken. De Russische parlementsleden waren steeds erg verontwaardigd over deze resoluties. Met betrekking tot jeugd en onderwijs is er echter niets in de Russische pers te vinden dat wijst op een afwijzende houding ten
– 49 –
aanzien van deze beleidsdomeinen. De afwezigheid van deze zaken is dus zeker een positief signaal. We kunnen aannemen dat de Europese zijde de Doemaleden zal proberen te socialiseren. Daar zijn een aantal redenen voor. Ten eerste omdat de context voor socialisering hoopgevend is, zoals werd besproken in het bovenstaande. Bovendien werd bij de vorige casestudies duidelijk dat de Europarlementariërs in het PCC steeds een poging tot socialisering waagden, zelfs bij moeilijke gespreksonderwerpen. Vandaar dat ze dit naar alle waarschijnlijkheid zeker zullen proberen wanneer het een thema betreft waar samenwerking vlotter gaat. De kans hierop wordt nog groter door het feit dat de samenwerkingsverbanden tussen de EU en Rusland op gebied van onderwijs en jeugd voornamelijk op initiatief van de EC tot stand kwamen. In het kader van de vierde Gemeenschappelijke Ruimte werden verschillende engagementen aangegaan met Rusland. Instrumenten zoals Erasmus Mundus, Tempus en Jeugd in Actie zijn Europees van oorsprong en worden ook gebruikt in de relaties van de EU met andere landen. De normen die steeds terugkomen bij deze instrumenten zijn onder meer tolerantie, mobiliteit, interpersoonlijke relaties, wederzijds begrip en samenwerking (EC, 2012c; EEAS, 2012c). Ook in de resoluties van het EP worden deze standaarden onderstreept en het belang van de programma's erkend (EP, 2011j; 2012n). We gaan er in het verdere verloop van de casestudie dus vanuit dat de Europese leden binnen het PCC de Doemaleden zullen proberen te overtuigen van deze normen. Bovenstaande normen en waarden komen aan bod in de verschillende verslagen van de PCCvergaderingen. Artikel 15 van de 14de PCC-ontmoeting (EP, 2011e) benadrukt dat het jeugdbeleid van de EU en Rusland erop gericht moet zijn om tolerantie en wederzijdse samenwerking te promoten, en dit op zo'n manier dat het zal leiden tot de verdere ontwikkeling van de civiele samenleving bij beide entiteiten. Artikel 26 van het 13 de PCC (EP, 2010b) roept op om coherente strategieën te ontwikkelen inzake jeugdbeleid en ontwikkeling van het onderwijs. De gezamenlijke verklaring (EP, 2011i) die na de werkgroep in Sochi werd ondertekend, benadrukt het belang van uitvoerige samenwerking en van wederzijds begrip en contact met andere volkeren. Het is ook belangrijk om hier te vermelden dat het voorstel voor deze verklaring door Klimov werd gedaan. Bovenstaande gegevens kunnen wijzen op socialisering. We gaan er immers van uit dat de Europese zijde de Doemaleden in het PCC zal proberen te socialiseren en daarnaast is de context meer vatbaar voor socialisering. Volgens Czaplicki (persoonlijke mededeling, 2012, 7 juni) is er wel degelijk sprake van een socialiseringsproces bij deze topics, maar dit is er dan voornamelijk op gericht om ook minder controversiële kwesties te behandelen en aan bod te laten komen, om op die
– 50 –
manier af te wisselen met de onderwerpen die hevigere discussies uitlokken. Het feit dat de normen die de EC en het EP ondersteunen, worden overgenomen in verschillende verslagen van het PCC, kan wijzen op socialisering, waarbij de Doemaleden zich akkoord hebben verklaard dat die normen de juiste zijn. Ook het feit dat de gezamenlijke verklaring dezelfde waarden opneemt en dat het een voorstel was van Klimov, zou kunnen wijzen op socialisering. IV.3.4. Evaluatie en besluit Het feit dat Klimov voorstelde om een gezamenlijke verklaring op te stellen, waarbij Europese normen werden opgenomen, kan wijzen op een vervulling van de eerste en zelfs de tweede indicator van het socialiseringsmodel, waarbij er een herdefiniëring is van nieuwe ideeën. Het is echter nodig dat deze herdefiniëring consistent en in verschillende omstandigheden worden toegepast. Wat in de positieve richting wijst, is het bestaan van de Youth Public Chamber in Rusland. Dit is een initiatief vanuit de civiele samenleving, waarbij jonge mensen de kans krijgen om hun mening over het beleid van de staat uit te drukken en om problemen aan te kaarten en deze te bespreken. Interessant hierbij is te onthouden dat een deel van de leden van de Youth Public Chamber ook behoren tot de politieke partijen die in de Doema vertegenwoordigd zijn en daar soms een prominente rol innemen (Molpalata, 2006). Het initiatief EU-Rusland Jeugdrondetafel: “Jeugd voor Modernisering” is een voorbeeld van de activiteiten die ze ondernemen. Zowel jonge parlementsleden van het EP en de Doema, als jonge journalisten, als leiders van publieke jeugdorganisaties en jonge ondernemers vanuit de EU en Rusland namen deel aan deze conferentie. Het doel was om te discussiëren over een aantal thema's die betrekking hadden op EU-Rusland relaties. Daarbij kwam de vraag voor een visumvrij regime voor jonge mensen sterk naar voor. De deelnemers legden sterk de nadruk op de noodzaak van een verdere samenwerking op vlak van onderwijs, cultuur en diplomatie. Opvallend is de uitspraak van een van de Russische kandidaten, tevens lid van de LDPR, dat democratie in Rusland zich moet ontwikkelen (Molpalata, 2011). De eerste en tweede indicator schijnen deels gerealiseerd te zijn. Ook de derde indicator lijkt gedeeltelijk vervuld. In 2009 trad een wet in werking die een Bachelor/Master structuur introduceerde in Rusland. Deze wet is aangenomen in overeenstemming met het Bolognaproces (EC, 2011a). In deze casestudie is de kans op succesvolle socialisering eerder groter dan kleiner. De dialoog wordt gevoerd in een zeer positieve context waar samenwerking en coöperatie erg makkelijk verlopen. De Doemaleden steunen deze thema's ook zelf, waardoor ze meer openstaan voor socialisering. Het feit dat in de documenten van het PCC dezelfde normen aan bod kwamen als de – 51 –
EC en het EP, kan wijzen op socialisering, zeker als daar wordt bijgeteld dat Klimov degene was die voorstelde om een gezamenlijke verklaring uit te brengen. Die gezamenlijke verklaring en het voorstel om een forum op te richten voor jonge parlementariërs kunnen op zich al het gevolg zijn van socialisering, aangezien ze een verregaande vorm van eensgezindheid en samenwerking demonstreren. Het blijft echter moeilijk om met zekerheid te zeggen of deze voorbeelden het gevolg zijn van socialisering. Omwille van de beperkte data rond dit thema, kunnen we hier echter geen uitsluitsel over geven.
IV.4. Besluit De hypothese die werd geformuleerd aan het einde van vorig hoofdstuk luidde: De kans dat het EP binnen het kader van het PCC succesvol is in zijn pogingen om de Doema te socialiseren, is eerder klein. In dit hoofdstuk werd de hypothese getest door middel van drie casestudies. De bevindingen die daarbij werden gemaakt, zullen kort worden besproken. De eerste casestudie ging over de Russische parlementsverkiezingen in december 2011. Op het einde konden we besluiten dat socialisering eerder niet dan wel succesvol was gebleken. Er waren enkele positieve signalen waarbij er sprake was van socialisering, maar over het algemeen genomen waren die niet voldoende om van een succesvolle toepassing van socialisering te spreken. Bijgevolg wordt de hypothese in de eerste case bevestigd. Mensenrechten en civiele samenleving in Rusland was het onderwerp van de tweede casestudie. Hoewel er op het eerste gezicht enkele aanwijzingen leken te zijn voor socialisering, moest dit idee worden aangepast op het moment dat er dieper werd ingegaan op de situatie. Socialisering bleek eerder niet succesvol. Ook in dit geval wordt de hypothese bekrachtigd. Voor de derde case werd het thema onderwijs en jeugd gekozen. Het besluit hier was dat socialisering eerder wel dan niet succesvol bleek te zijn. Een aantal tekenen wezen in de richting van succesvolle socialisering. Daarbij bleek de context een bepalende factor te zijn. Toch is voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies, aangezien we geen uitsluitsel hebben over onze bevindingen. Derhalve wordt de hypothese deels beaamd en deels verworpen. Uit de evaluatie van de drie casestudies vloeit voort dat de hypothese wordt aangenomen. De kans dat het EP erin slaagt om de Doema te socialiseren tijdens de PCC-vergaderingen, is eerder klein. Er wordt gestage vooruitgang geboekt, maar de resultaten daarvan zijn te verwaarlozen of niet met zekerheid toe te schrijven aan socialisering. Enkele conclusies kunnen worden getrokken uit het onderzoek. Het valt op dat bij onderwerpen die politiek erg gevoelig liggen, socialisering – 52 –
onwaarschijnlijk wordt. De eerste twee casestudies zijn dan ook beiden least likely cases voor socialisering. Thema's daarentegen die minder gevoelig zijn en waar beide kanten openstaan voor samenwerking, geven meer kans op succesvolle socialisering. De derde case is bijgevolg more likely voor socialisering. Daarnaast lijkt het vooral het beleid van de Russische regering te zijn dat invloed heeft op de bespreekbaarheid van een thema bij de leden van de Doema. De houding van de Russische overheid is met betrekking tot de eerste twee casestudies zeer negatief en dit schijnt ook af op de Doema en binnen het PCC. Onderwijs en jeugd, het thema van de derde case, is een gebied waar de Russische regering erg openstaat voor samenwerking en ook hier vinden we binnen het PCC meer bereidheid tot coöperatie. De ontmoetingen in het PCC lijken dus niet in staat te zijn om het gedachtegoed van de Doemaleden te veranderen. Bijgevolg zou de vraag kunnen worden gesteld of het PCC een nutteloos instrument is. Het antwoord is gelukkig ontkennend. Het PCC is een forum voor politieke dialoog dat bijdraagt aan wederzijds begrip en inzicht in elkaars leefwereld. Op die manier wordt er op een trage, gestage manier vooruitgang geboekt.
– 53 –
V. Conclusie Het doel van deze Masterproef was om de socialisering in de interparlementaire relaties tussen het EP en de Doema in het kader van het PCC te onderzoeken. De centrale onderzoeksvraag die daarbij gesteld werd was of het EP de Doema tracht te socialiseren en of het daarin succesvol is. Om tot een antwoord te komen, was het eerst en vooral noodzakelijk om een theoretisch model uit te werken. De kenmerken en definities van socialisering werden besproken, alsook het mechanisme van normative suasion, waar de analyse van de Masterproef op gebaseerd was. Daarnaast kwamen de condities, factoren en indicatoren aan bod die van fundamenteel belang bleken om socialisering te meten en te beoordelen. De kansen voor socialisering werden een eerste keer afgetast bij het bekijken van de relatie tussen de EU en Rusland. Aan de hand van een reeks internationale en binnenlandse factoren werd duidelijk dat Rusland er niet voor open lijkt te staan om gesocialiseerd te worden. De connecties tussen het EP en de Doema werden eveneens in detail onderzocht. Aan de hand van deze relaties konden we de twee deelvragen beantwoorden. Op de eerste deelvraag, namelijk of het EP de Doema tracht te socialiseren, kon een positief antwoord gegeven worden. Niet alleen leent de institutionele basis van het PCC zich tot socialisering, maar ook de aandacht die het EP besteedt aan Europese normen en waarden zoals mensenrechten en democratie, en het belang dat de Europarlementariërs hechten aan het PCC zorgen ervoor dat de EP-zijde binnen het PCC naar alle waarschijnlijkheid de Doemaleden zal trachten te socialiseren. Wat de tweede deelvraag betreft, namelijk of het EP ook succesvol is in die socialisering, kon geen eenduidig antwoord worden gegeven. De vraag werd beantwoord met behulp van een aantal condities. Slechts twee van de vijf condities bleken vervuld te zijn, waardoor we niet met zekerheid kunnen stellen dat het EP zal slagen in zijn pogingen om de Doema te socialiseren. Aan de hand van voorgaande bevindingen werd een hypothese geformuleerd. Deze stelde dat de kans dat het EP binnen het kader van het PCC succesvol is in zijn pogingen om de Doema te socialiseren, eerder klein is. In het empirisch onderzoek werd de hypothese getoetst aan de drie casestudies. Bij twee van de drie cases bleek de hypothese te worden bevestigd. Enkel bij de derde case kwamen een aantal twijfels naar voor en werd besloten om de hypothese deels aan te nemen en deels te verwerpen. Als eindbeoordeling werd besloten om de hypothese aan te nemen. De kans dat het EP erin slaagt – 54 –
om de Doema te socialiseren tijdens de PCC-vergaderingen, is eerder klein. Hier dient te worden opgemerkt dat deze conclusies werden getrokken aan de hand van drie casestudies. Het is met andere woorden niet correct om te veralgemenen. De mogelijkheid bestaat namelijk dat op andere beleidsdomeinen socialisering succesvoller is. Hiertoe is meer onderzoek nodig. Bovendien werden deze casestudies uitgevoerd met een beperkte toegang tot informatie en materiaal. Om socialisering diepgaand te meten is het noodzakelijk dat de onderzoeker gedurende langere tijd vergaderingen kan bijwonen van het PCC, waarbij zowel de bijeenkomsten aan Europese zijde als de ontmoetingen met de Russische delegatie van belang zijn. Verder zou het aangewezen zijn om diepte-interviews uit te voeren met leden van beide delegaties, en deze met tussenpozen opnieuw uit te voeren om mogelijke verschillen op te merken. Tenslotte is het essentieel om te onthouden dat de casestudies die in deze Masterproef werden uitgevoerd, slechts een momentopname zijn. Zoals meerdere malen werd aangehaald in dit werk, is socialisering een proces van lange adem waarbij de vorderingen langzaam verlopen. De kans bestaat dan ook dat dezelfde studie in de toekomst andere resultaten zou opleveren, waarbij socialisering wel succesvoller blijkt te zijn.
– 55 –
VI. Bibliografie VI.1. Officiële documenten Amnesty International. (2012). Annual Report 2012: the state of the world's human rights: Russian Federation. Geraadpleegd op 5 augustus 2012, op http://www.amnesty.org/en/region/russia/report-2012 Buzek, J. (2011, 7 december). Buzek on the elections in Russia. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, ophttp://www.europarl.europa.eu/former_ep_presidents/presidentbuzek/en/press/press_release/2011/2011-December/press_release-2011-December4.html;jsessionid=07D6D785D2B1F6597A731AEA4533A676 Central'naja Izbiratel'naja Kommisija. (2011). Сводная таблица результатов выборов (Overzichtstabel van de verkiezingsuitslag). Geraadpleegd op 31 juli 2012, op http://www.vybory.izbirkom.ru/region/region/izbirkom? action=show&root=1&tvd=100100028713304&vrn=100100028713299®ion=0&global= 1&sub_region=0&prver=0&pronetvd=null&vibid=100100028713304&type=233 Council of Europe. (2010, mei). Protocol 14: the Reform of the European Court of Human Rights. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.echr.coe.int/NR/rdonlyres/57211BCCC88A-43C6-B540-AF0642E81D2C/0/CPProtocole14EN.pdf Council of the European Union. (2010). Joint Statement on the Partnership for Modernisation EURussia Summit 31 May-1 June 2010. Geraadpleegd op 13 juli 2012, op http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/er/114747.pdf European Commission. (2011). Migrants in Europe: A Statistical Portrait of the First and Second Generation. Luxemburg, Publications Office of the European Union, pp. 148. European Commission. (2012a). DG Trade: Bilateral Relations with Russia. Geraadpleegd op 14 juli 2012, op http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/bilateralrelations/countries/russia/ European Commission. (2012b). Tempus: modernising higher education in EU neighbours. Geraadpleegd op 11 augustus 2012, op http://ec.europa.eu/education/external-relationprogrammes/tempus_en.htm European Commission. (2012c). Youth in Action Programme. Geraadpleegd op 11 augustus 2012, op http://ec.europa.eu/youth/youth-in-action-programme/youth-in-the-world_en.htm European External Action Service. (2011a, maart). EU-Russia Common Spaces Progress Report 2010. Geraadpleegd op 13 juli 2012, op http://eeas.europa.eu/russia/docs/commonspaces_prog_report_2010_en.pdf European External Action Service. (2011b, mei). The European Union and Russia cooperate to promote the role of Public Oversight Commissions in the social reintegration of prisoners. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://eeas.europa.eu/delegations/russia/press_corner/all_news/news/2011/20110531_01_en. htm European External Action Service. (2012a, april). Delegation of the European Union to Russia. Geraadpleegd op 13 juli 2012, op http://eeas.europa.eu/delegations/russia/index_en.htm European External Action Service. (2012b, juli). EU-Russia Common Spaces. Geraadpleegd op 13 juli 2012, op http://eeas.europa.eu/russia/common_spaces/index_en.htm European External Action Service. (2012c, april). Delegation of the European Union to Russia: Higher Education. Geraadpleegd op 10 augustus 2012, op http://eeas.europa.eu/delegations/russia/eu_russia/fields_cooperation/higher_education/index _en.htm – 56 –
European Parliament. (2004, 29 september). Draft Rules of Procedure of the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. Geraadpleegd op 18 juli 2012, op http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/fd/09/09en.pdf European Parliament. (2008). Implementation of the four common spaces: the space on research, education and culture. Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/note/afet/2008/406988/EXPO-AFET_NT %282008%29406988_EN.pdf European Parliament. (2009, 23 juli). Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee: Information Note on the Work of the Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation. Geraadpleegd op 18 juli 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/200908/20090810ATT59510/20090 810ATT59510EN.pdf European Parliament. (2010a, 27-28 mei). EU-Russia PCC Working Group 27-28 May 2010 Perm: Report. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201007/20100715ATT79030/20100 715ATT79030EN.pdf European Parliament. (2010b, 15-16 december). EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee 13th meeting 15-16 December 2010 Strasbourg: Final Statement and Recommendations. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201102/20110214ATT13647/20110 214ATT13647EN.pdf European Parliament. (2010c, 16 december). European Parliament resolution of 16 December 2010 on the Annual Report on Human Rights in the World 2009 and the European Union's policy on the matter. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20100489+0+DOC+XML+V0//EN European Parliament. (2010d). EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee 13h meeting 1516 December 2010 Strasbourg: Draft Final Statement and Recommendations. Nietgepubliceerd rapport. European Parliament: Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. European Parliament. (2010e, 31 maart-1 april). EU-Russia PCC Working Group 31 March-1 April 2010 Moscow: Report. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201201/20120125ATT36180/20120 125ATT36180EN.pdf European Parliament. (2011a, 10 maart). Implementing Provisions Governing the Work of Delegations: Decision of the Conference of Presidents of 10 March 2011). Geraadpleegd op 18 juli 2012, op http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/dcl/dv/3rulesdcljpc/3rulesdcljpcen.pdf European Parliament. (2011b, 26-28 april). EU-Russia PCC Working Group 26-28 April 2011 Astrakhan: Report. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201106/20110627ATT22652/20110 627ATT22652EN.pdf European Parliament. (2011c, 17-18 mei). EU-Russia PCC Working Group 17-18 May 2011 Sochi: Report. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201106/20110627ATT22654/20110 627ATT22654EN.pdf European Parliament. (2011d, 7 juli). European Parliament resolution of 7 July 2011 on the preparations for the Russian State Duma elections in December 2011. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference=P7TA-2011-0335&language=EN#def_1_1 – 57 –
European Parliament. (2011e, 19-20 september). EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee 14th meeting 19-20 September 2011 Warsaw: Final Statement and Recommendations. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201109/20110929ATT27897/20110 929ATT27897EN.pdf European Parliament. (2011f, 14 december). European Parliament resolution of 14 December 2011 on the upcoming EU-Russia Summit on 15 December 2011 and the outcome of the Duma elections on 4 December 2011. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference=P7-TA-20110575&language=EN European Parliament. (2011g, september). EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee 14th meeting 19-20 September 2011 Warsaw: Draft Final Statement and Recommendations. Nietgepubliceerd rapport. European Parliament: Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. European Parliament. (2011h, 18 mei). Parliamentary Question: Subject: Sanctions for Russian officials involved in the case of Sergey Magnitsky. Geraadpleegd op 9 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+WQ+E-2011004831+0+DOC+XML+V0//EN European Parliament. (2011i, 18 mei). Joint Statement of the Co-Chairmen of the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201105/20110519ATT19812/20110 519ATT19812EN.pdf European Parliament. (2011j, 12 mei). European Parliament resolution of 12 May 2011 on Youth on the Move: a framework for improving Europe's education and training systems. Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do? type=TA&reference=P7-TA-2011-0230&language=EN&ring=A7-2011-0169 European Parliament. (2012a, 3 juli). Rules of Procedure of the European Parliament. Geraadpleegd op 14 juli 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do? pubRef=-//EP//TEXT+RULESEP+20120703+RULE198+DOC+XML+V0//NL&navigation Bar=YES European Parliament. (2012b, 12 juni). Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. Geraadpleegd op 18 juli 2012, op http://www.europarl.europa.eu/delegations/en/d-ru/home.html#delegation_menu European Parliament. (2012c, 16 februari). European Parliament resolution of 16 February 2012 on the upcoming presidential election in Russia. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=EN&reference=P7TA-2012-54 European Parliament. (2012d, 5 maart). Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee: Press Statement. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201203/20120306ATT40103/20120 306ATT40103EN.pdf European Parliament. (2012e, 15 maart). European Parliament resolution of 15 March 2012 on the outcome of the presidential elections in Russia. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/dru/dv/dru_2012_0327_03_/dru_2012_0327_03_en.pdf European Parliament. (2012g, 27 maart). Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee: Draft Agenda. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/dru/dv/dru_2012_0327_01_/dru_2012_0327_01_en.pdf European Parliament. (2012h, 27 maart). Draft proposal of a statement on further cooperation after – 58 –
presidential and parliamentary elections in Russia. Niet-gepubliceerde verklaring. European Parliament: Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee. European Parliament. (2012i, 6 maart). Russia's elections: Putin wins amid signs of change. Geraadpleegd op 3 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/news/en/headlines/content/20120302STO39866/html/Russia %27s-elections-Putin-wins-amid-signs-of-change European Parliament. (2012j, 4 juli). Draft Report with a proposal for a European Parliament recommendation to the Council on establishing common visa restrictions for Russian officials involved in the Sergei Magnitsky case. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/afet/pr/908/908403/908403 en.pdf European Parliament. (2012k, 28 maart). Parliamentary Question: Subject: VP/HR — Sergei Magnitsky case. Geraadpleegd op 9 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+WQ+P-2012003338+0+DOC+XML+V0//EN European Parliament. (2012l, 28 februari). Delegation to the EU-Russia Parliamentary Cooperation Committee: Statement. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://russianuntouchables.com/rus/docs/D397.pdf European Parliament. (2012m, 23 januari). Parliamentary Question: Subject: VP/HR — Sergei Magnitsky case. Geraadpleegd op 10 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+WQ+E-2012000400+0+DOC+XML+V0//EN&language=NL European Parliament. (2012n, 2 februari). European Parliament resolution of 2 February 2012 on the EU foreign policy towards the BRICS and other emerging powers: objectives and strategies. Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20120017+0+DOC+XML+V0//EN European Parliament. (n.d.-a). Delegations: Russia. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/delegations/en/d-ru/home.html# European Parliament. (n.d.-b). About Parliament: Defending Human Rights. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/0076b966cf/Powersand-functions.html European Parliament. (n.d.-c). About Parliament: Sakharov Prize for Freedom of Thought. Geraadpleegd op 20 december 2011, op http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/002398d833/Sakharov-Prize-forFreedom-of-Thought.html European Union. (1997, 28 november). Agreement on partnership and cooperation establishing a partnership between the European Communities and their Member States, of one part, and the Russian Federation, of the other part - Protocol 1 on the establishment of a coal and steel contact group - Protocol 2 on mutual administrative assistance for the correct application of customs legislation - Final Act - Exchanges of letters - Minutes of signing. Official Journal, L327,3-69. http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.douri=CELEX:21997A1128%2801%29:EN: HTML Europese Unie. (2010, maart). Geconsolideerde Verdragen en Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Luxemburg, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, pp. 403. Freedom House. (2012a). Freedom in the World 2012: the Arab Uprisings and their Global Repercussions. Freedom in the World, 2012. New York: Freedom House. http://www.freedomhouse.org/sites/default/files/FIW%202012%20Booklet_0.pdf Freedom House. (2012b). Freedom in the World 2012: Russia. Geraadpleegd op 14 juli 2012, op – 59 –
http://www.freedomhouse.org/report/freedom-world/2012/russia-0 Organization for Security and Co-operation in Europe. (2012, januari). Russian Federation: Elections to the State Duma 4 December 2011: OSCE/ODIHR Election Observation Mission: Final Report. Geraadpleegd op 31 juli 2012, op http://www.osce.org/odihr/86959 Putin, V. (2005, 25 april). Address to the Federal Assembly. Geraadpleegd op 14 juli 2012, op http://archive.kremlin.ru/eng/speeches/2005/04/25/2031_type70029type82912_87086.shtml Schulz, W. (2011, 26 mei). Short note on the extraordinary meeting regarding the case of Sergey Magnitsky. Geraadpleegd op 9 augustus 2012, op http://www.werner-schulzeuropa.eu/englisch/48-englisch/288-short-note-on-the-extraordinary-delegation-meetingregarding-the-case-of-sergey-magnitsky.html
VI.2. Wetenschappelijke Artikels en boeken Alfred, B. & Evans, JR. (2008). Putin's Legacy and Russia's Identity. Europe-Asia Studies, 60 (6), 899-912. Averre, D. (2007). ‘‘Sovereign Democracy’’ and Russia’s Relations with the European Union, Demokratizatsiya, 15 (2), 173-190. Barysch, K. (2010). The EU-Russia Partnership for Modernisation. EU-Russia Centre Review, (15), 28-32. Beyers, J. (2005). Multiple Embeddedness and Socialization in Europe: The Case of Council Officials. International Organization, 59 (4), 899-936. Checkel, J.T. (2001). Why Comply? Social Learning and European Identity Change. International Organization, 55 (3), 553-588. Checkel, J.T. (2005). International Institutions and Socialization in Europe: Introduction and Framework. International Organization, 59 (4), 801-826. Checkel, J.T. (2008). Process Tracing. In Klotz, A. & Prakash, D. (Eds.), Qualitative Methods in International Relations: A Pluralist Guide. New York: Palgrave Macmillan. Coolsaet, R. (2011). Macht en Waarden in de Wereldpolitiek: Actuele Vraagstukken in de Internationale Politiek. Gent, Academia Press, pp. 454. George, A. & Bennett, A. (2005). Case Studies and Theory Development in the Social Sciences. Cambridge, MA: MIT Press. Gheciu, A. (2005). Security Institutions as Agents of Socialization? NATO and the 'New Europe'. International Organization, 59 (4), 973-1012. Hughes, J. (2006). EU Relations with Russia: Partnership or Asymmetric Interdependency? London: LSE Research Online, pp. 17. Judge, D. & Earnshaw, D. (2008). The European Parliament. Basingstoke: Palgrave Macmillan. Keukeleire, S. & MacNaughtan, J. (2008). The Foreign Policy of the European Union. Basingstoke: Palgrave Macmillan, pp. 474. Klitsounova, E. (2009). Russia's Response: Sovereign Democracy Strikes Back. In Emerson, M. & Youngs, R. (Eds.), Democracy’s Plight in the European Neighbourhood: Struggling Transitions and Proliferating Dynasties (pp. 103-111), Brussel: Centre for European Studies. Leonard, M. & Popescu, N. (2007, november). A Power Audit of EU-Russia Relations. London, European Council on Foreign Relations, pp. 74. Pardo Sierra, O.B. (2011). No Man's Land? A Comparative Analysis of the EU and Russia's Influence in the Southern Caucasus. Communist and Post-Communist Studies, 44, 233-243. Schimmelfennig, F. (2005). Strategic Calculation and International Socialization: Membership Incentives, Party Constellations, and Sustained Compliance in Central and Eastern Europe. International Organization, 59 (4), 827-860. Schimmelfennig, F. & Sedelmeier, U. (2005). The Europeanization of Central and Eastern Europe. New York, Cornell University Press, pp. 256. Schimmelfennig, F. (2009). Europeanization beyond Europe. Living Reviews in European – 60 –
Governance, 4 (3), 5-28. http://www.livingreviews.org/lreg-2009-3 (cited [13/12]). Trauner, F. & Kruse, I. (2008). EC Visa Facilitation and Readmission Agreements: A new Standard EU Foreign Policy Tool? European Journal of Migration & Law, 10 (4), 411-438. Trenin, D. (2007). Russia Redefines Itself and Its Relations with the West. Washington Quarterly, 30 (2), 95-105. Warkotsch, A. (2007). International Socialization in Difficult Environments: The Organisation for Security and Cooperation in Europe in Central Asia. Democratization, 14 (3), 491 508. Warkotsch, A. (2008). The OSCE as an Agent of Socialization? International Norm Dynamics and Political Change in Central Asia. Europe-Asia Studies, 59 (5), 829-846. Youngs, R. (2001). European Union Democracy Promotion Policies: Ten Years On. European Foreign Affairs Review, 6 (3), 355-373. Youngs, R. & Shapovalova, N. (2011). EU Human Rights Policy towards Russia. Brussels: European Parliament, pp. 1-30. Zanon, F. (2005). The European Parliament: An autonomous foreign policy identity? In Barbé, E. & Herranz, A. (Eds.), The Role of Parliaments in European Foreign Policy: Debating on Accountability and Legitimacy. Barcelona: Office of the European Parliament in Barcelona.
VI.3. Krantenartikels Al Jazeera. (2011, 11 december). Anti-Putin protests erupt across Russia. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.aljazeera.com/news/europe/2011/12/2011121053755418485.html Artemev, A. (2011, 14 december). Европарламент проголосовал за перевыборы в России. (Europees Parlement stemt over de verkiezingen in Rusland). Geraadpleegd op 18 december 2011, op http://www.gazeta.ru/politics/2011/12/13_a_3926674.shtml BBC. (2009, 24 november). Medvedev orders investigation of Magnitsky jail death. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/8376789.stm Dp.ru. (2011, 15 december). Депутаты Госдумы осудили вмешательство Европарламента в дела РФ (Afgevaardigden van de Doema veroordeelden de inmenging van het Europees Parlement in de aangelegenheden van de Russische Federatie). Geraadpleegd op 18 december 2011, op http://www.dp.ru/a/2011/12/15/Rossijskie_parlamentarii/ Edinaja Rossija (Verenigd Rusland). (2011, 16 augustus). В связи с санкциями по поводу «дела Магнитского» Россия поставит США перед «зеркалом» (Rusland plaatst de VS voor een “spiegel” met betrekking tot de sancties omwille van de zaak Magnitski). Geraadpleegd op 10 augustus 2012, op http://er.ru/news/2011/8/16/v-svyazi-s-sankciyami-po-povodu-delamagnitskogo-rossiya-postavit-ssha-pered-zerkalom/ Edinaja Rossija (Verenigd Rusland). (2012, 16 februari). Европарламент неуклюже старается оказать политическое давление на РФ (Het Europees Parlement probeert op onhandige wijze druk uit te oefenen op Rusland). Geraadpleegd op 5 augustus 2012, op http://er.ru/news/2012/2/16/evroparlament-neuklyuzhe-staraetsya-okazat-politicheskoedavlenie-na-rf-klimov/ EUobserver. (2011a, 15 december). Russian President: EU Parliament 'means nothing'. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://euobserver.com/24/114655 EUobserver. (2011b, 26 juli). US visa ban on Russian officials poses questions for EU. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://euobserver.com/foreign/32661 EUobserver. (2011c, 5 juli). Dutch minister ignores parliament on Russia sanctions. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://euobserver.com/foreign/32589 EUobserver. (2012, 6 juli). Russia: EU action on Magnitsky would 'poison' relations. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://euobserver.com/justice/116897 FIDH. (2012, 17 juli). Russian Duma adopts new laws curbing NGO, internet and media freedom. Geraadpleegd op 9 augustus 2012, op http://www.fidh.org/Russian-Duma-adopts-new-laws – 61 –
Izvestia. (2012, 29 juni). Госдума готовит ответ на «список Магнитского». (De Staatsdoema bereidt een antwoord voor op de Magnitski lijst). Geraadpleegd op 10 augustus 2012, op http://izvestia.ru/news/528906 Molpalata (2006). Oб Oрганизации / About Us. Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.molpalata.ru/about/ Molpalata (2011, 7 december). У молодёжи России и Евросоюза появится новая площадка для диалога (Bij de Russische en Europese jeugd ontstaat er een nieuw platform voor dialoog). Geraadpleegd op 12 augustus 2012, op http://www.molpalata.ru/news/more/?id=140# Parliamentarians Network for Conflict Prevention. (2011, 11 juli). Cross Continental Dialogue: An Interview with Knut Fleckenstein MEP on EU-Russia Relations. Geraadpleegd op 18 juli 2012, op http://www.parliamentariansforconflictprevention.net/articles/cross-continentaldialogue-interview-knut-fleckenstein-mep-eu-russia-relations RBK. (2010, 25 november). В Госдуме считают неправомерными санкции Европарламента по "списку С.Магнитского". (In de Staatsdoema vindt men de sancties van het Europees Parlement in verband met de zaak S. Magnitski onwettig). Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.rbc.ru/rbcfreenews/20101125160613.shtml RBK. (2011, 4 juli). Дело Магнитского: Амстердам ввел санкции в отношении чиновников из РФ (De zaak Magnitski: Amsterdam neemt sancties met betrekking tot functionarissen van de Russische Federatie). Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://top.rbc.ru/politics/04/07/2011/603786.shtml The Moscow Times. (2011, 24 december). Rally Suggests Protest Mood is Growing. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.themoscowtimes.com/news/article/rally-suggestsprotest-mood-is-growing/450414.html The New York Times. (2011a, 10 december). Tens of Thousands Protest in Moscow, Russia, in Defiance of Putin. Geraadpleegd op 1 augustus 2012, op http://www.nytimes.com/2011/12/11/world/europe/thousands-protest-in-moscow-russia-indefiance-of-putin.html?scp=1&sq=thousands The New York Times. (2011b, 4 juli). Poor Care Led to Death of Lawyer, Russia Says. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.nytimes.com/2011/07/05/world/europe/05moscow.html The New York Times. (2012,7 februari). Russia Plans to Retry Dead Lawyer in Tax Case. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.nytimes.com/2012/02/08/world/europe/russia-to-retry-sergei-magnitskyposthumously.html The Telegraph. (2009, 19 november). Russia refuses autopsy for anti-corruption lawyer. Geraadpleegd op 8 augustus 2012, op http://www.telegraph.co.uk/finance/newsbysector/banksandfinance/6608505/Russia-refusesautopsy-for-anti-corruption-lawyer.html UNCUT. (2012, 16 juli). Duma criminalises defamation in attempt to silence opposition. Geraadpleegd op 9 augustus 2012, op http://uncut.indexoncensorship.org/2012/07/russiadefamation-crime/ Vzgljad. (2011, 14 december). Депутат: Выборы в России находятся вне компетенции Европарламента (Afgevaardigde: de verkiezingen in Rusland bevinden zich niet binnen de competenties van het Europees Parlement). Geraadpleegd op 5 augustus 2012, op http://www.vz.ru/news/2011/12/14/546898.html
– 62 –