UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
HOE VRIJWILLIG IS VRIJWILLIGE REPATRIATIE? EEN CASE STUDY OVER AFRIKAANSE VLUCHTELINGEN IN ISRAEL
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 22072
ANDREA BONGERS
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: PROF. DR. Christopher Parker COMMISSARIS: PROF. DR. Bruno De Cordier
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
2
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende,
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening
Andrea Maria Sarah Bongers
17 augustus 2015, Gent
Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.
----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft.
(**) Schrappen wat niet past.
3
4
Voorwoord Door het schrijven van mijn masterscriptie voor de Master Na Master Conflict and Development Studies heb ik ontzettend veel geleerd over het internationaal vluchtelingenbeleid en de situatie waarin vele asielzoekers en vluchtelingen zich bevinden. Door mijn voorgaande studie Sociologie had ik al te maken gehad met theorieën over de gevoelens van dreiging die een maatschappij kan voelen voor een migrantenpopulatie. Door deze scriptie heb ik dit van dichtbij gezien en heeft mij enorm voor geleerd over de wereld om mij heen. Mijn dank gaat uit naar mijn mentor Christopher Parker. Verder gaat hij uit naar de medewerkers van de mensenrechtenorganisaties ASSAF, ARDC en Hotline for Refugees and Migrants die zich blijven vechten voor de rechten van de asielzoekers in Israël en de tijd hebben genomen om mij te woord te staan. Maar verre uit gaat mijn grootste dank uit naar de vluchtelingen uit Soedan en Eritrea die mij hun verhaal wilden vertellen in tijden van onzekerheid. Ik draag mijn thesis op aan de vluchtelingen in Israël.
Andrea Bongers Gent, 17 augustus 2015
5
6
Abstract In this paper I analyze the efficiency of the international refugee policy. The international community has agreed upon the 1951 Convention Relating to the Status of Refugees and its 1967 Protocol. With this agreement numerous countries have made themselves responsible for protecting people who are not protected by their own government. The current attitude in most countries is becoming more and more negative towards giving the asylum seekers and refugees shelter and most governments want the asylum seekers gone sooner better than later. The policy of voluntary return is seen as the ideal way to accomplish this. But what is voluntary return? What policies are there for a country to use to coerce ‘voluntary’ return? This concept and the application of the international agreements are applied to a case study, to examine them in practice. Following exploration of the international laws and theories on refugee policy, I will frame six criteria for a truly voluntary return of a refugee or asylum seeker: safety, dignity, access to services and rights in the country of asylum, a legal status, reliable information on the country of arrival and the social situation and discrimination in the asylum country. I have applied these benchmarks on the situation and the polity in Israel. My results will show that the decision of the asylum seekers in Israel to leave Israel to go back to their own country or to a third country, cannot be made on a voluntary basis. Israel is there for ignoring its obligations towards the asylum seekers and refugees and is in violation of international rules. This paper shows the demand for an efficient and just refugee system and the current lack of one today.
7
8
I NHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 – Inleiding Hoofdstuk 2 – Methodologie 2.1 De kwalitatieve casestudybenadering 2.2 De bronnen 2.2.1 Literatuur 2.2.2 Interviews` Hoofdstuk 3 – Het internationaal ‘vluchtelingenprobleem’ 3.1 Het ‘vluchtelingenprobleem’ 3.2 De repatriatie 3.3 Het vrijwillige karakter van repatriatie Hoofdstuk 4 – Israëls vluchtelingenprobleem 4.1 Inleiding 4.2 De invloed van de joodse aard van Israël 4.3 De situatie in Darfur, Soedan 4.4 De situatie in Eritrea 4.5 Het Israëlisch asielbeleid en de zes criteria 4.5.1 Het ontstaan van het huidige beleid 4.5.2 De zes criteria Hoofdstuk 5 – Conclusie Literatuurlijst Bijlagen
13 17 17 18 18 18 20 21 23 26 32 32 34 36 37 40 41 43 53 58 63
9
10
“DOVSTOJEVSKY MERKTE OOIT OP DAT JE DE GRAAD VAN BESCHAVING IN EEN LAND KAN AFMETEN AAN HOE HET MET ZIJN GEVANGENEN OMGAAT. DAT GELDT OOK VOOR VLUCHTELINGEN: DE MANIER WAAROP EEN LAND VLUCHTELINGEN BEHANDELT, ZEGT VEEL OVER ZIJN SOCIALE EN POLITIEKE GEZONDHEID” DE STANDAARD, 2014
“NO ONE LEAVES HOME UNLESS HOME IS THE MOUTH OF A SHARK.” WARSAN SHIRE, TEACHING MY MOTHER HOW TO GIVE BIRTH
11
12
HOOFDSTUK 1. INLEIDING Op zaterdag 23 mei kwam ik vol goede moed aan in Tel Aviv om data te gaan verzamelen voor mijn dissertatie. Direct bleek dat ik er geen rekening mee had gehouden dat het een staat is, waar de richtlijnen van het jodendom zeer strikt worden gevolgd, zelfs in een progressieve stad als Tel Aviv. Het was sjabbat en ik moest een taxi naar het centrum van de stad nemen, aangezien bussen en treinen daarom niet rijden op zaterdag. De Arabische taxichauffeur zette mij af op het centraal busstation. Daar aangekomen herinnerde ik me meteen de vreemde sfeer die er rond dit station hangt. De wijk Neve Sha’anan is een wereld op zich, waar je meer donkere mensen ziet dan in heel Israël bij elkaar. De kleine winkeltjes worden bestierd door Afrikanen, in het Levinskypark liggen mensen die duidelijk van het park hun huis hebben gemaakt en de armoede straalt van veel delen de van de buurt af. Tijdens mijn verblijf in het hostel in de hippe wijk Florentine hoorde ik veel reizigers zich afvragen waarom de wijk rond het station zo anders is dan de rest van Tel Aviv. De reden hiervoor is dat vluchtelingen uit Eritrea en Soedan na de detentie bij aankomst in Israël op de bus werden gezet met bestemming Tel Aviv. Hier bleven zij hangen en proberen sindsdien zo goed en kwaad als het kan een leven op te bouwen in deze staat. Ze zijn terecht gekomen in een land dat niet alleen de richtlijnen van het jodendom zeer streng volgt, maar waarin ook demografisch en ideologisch gezien de religie een zeer belangrijke rol speelt. Een vluchteling uit Eritrea vertelde mij dat hij dacht dat Israël een land door vluchtelingen voor vluchtelingen was. Hier was hij op teruggekomen: “Het is enkel een land voor joodse vluchtelingen”. Israël heeft een unieke relatie met de niet-joodse asielzoekers die in het laatste decennia het land binnen zijn gekomen. Vanaf 2005 begon een significant aantal asielzoekers vanuit Egypte het land binnen te komen (Human Rights Watch, 2014). Hier voor heeft het land relatief weinig met niet-joodse migratie te maken gehad en had het haar migratiebeleid vooral gefocust op de joodse migratie naar Israël van mensen die ‘Aliya’ wilden maken. Door de opkomende migratiestroom vanuit Egypte werd Israël uitgedaagd om haar veiligheidsbeleid en haar demografische doelen – het behouden van een veilige, democratische joodse staat – samen te laten gaan met haar verplichtingen ten opzichte van het internationaal vluchtelingenrecht, met name ten opzichte van de 1951 Conventie Betreffende de Status van Vluchtelingen (1951 Conventie), die het land in 1954 heeft ondertekend (Perry, 2010). Historisch gezien heeft Israël altijd haar veiligheids- en demografische doelen voor haar verplichtingen naar het internationaal recht gesteld. Het zionistische gedachtegoed bepaalde de missie van de staat Israël: het beschermen van alle joden in het algemeen en specifiek tegen de gepercipieerde Palestijnse en Arabische dreiging (Yiftachel, 2006). Israël heeft een asielbeleid ontwikkeld dat op gelijke voet staat met haar immigratiebeleid, waarbij joden worden voorgetrokken en niet-joodse vluchtelingen worden gediscrimineerd (Perry, 2010). Deze dubbele standaard in de behandeling van joodse ten opzichte van
13
niet-joodse vluchtelingen raakt de kern van het existentiële dilemma van Israël – hoe te bestaan als een joodse democratische staat, waar demografisch gezien een joodse meerderheid voor nodig is. Israël is niet het enige land wat worstelt met de verantwoordelijkheid nemen voor het opnemen van asielzoekers en vluchtelingen uit crisissituaties (Kritzman-Amir en Spijkerboer, 2013). Het is eveneens niet het enige land wat zich niet (geheel) houdt aan de internationale afspraken en wat weigert bepaalde vluchtelingen bescherming te bieden (UNHCR, 2015; Crock, 2003; Perry, 2010). Veel staten hopen dat de aanwezige vluchtelingen zich gedwongen voelen weg te gaan wanneer zij niet de hulp krijgen die ze nodig hebben of proberen hen te verhinderen naar het land te komen, door de grenzen te sluiten. Een voorbeeld van dit fenomeen is de huidige situatie van duizenden vluchtelingen die via de Middellandse Zee Europa binnenkomen en de reactie van de Europese landen hierop. Sinds het begin van 2015 zijn 137000 mensen Europa binnen gekomen (De Standaard, 2015). Volgens de UNHCR (2015) bestaat de meerderheid uit vluchtelingen van de situaties in Syrië en Eritrea. Omdat Italië en Griekenland de grote stroom asielzoekers niet aankunnen, hebben de andere Europese landen de plicht om deze mensen op te nemen. Echter, de Europese landen komen niet tot een strikt akkoord over de verdeling van de asielzoekers, die ondertussen in erbarmelijke omstandigheden in overvolle centra zitten of wanhopig proberen illegaal andere Europese landen binnen te komen (De Standaard, 2015). Wanneer de Europese landen deze verantwoordelijkheid niet op zich nemen, is dat een bedreiging voor het gehele humanitaire systeem (UNHCR, 2015). Omdat juridische verplichtingen pas ontstaan wanneer een asielzoeker binnen de territoriale jurisdictie van een land is, proberen veel staten te voorkomen dat ze het land binnenkomen. In 2001 heeft Australië verhinderd dat een boot met 400 Afghaanse vluchtelingen de haven binnen kon varen (Crock, 2003). Ook dit jaar heeft Australië boten met vluchtelingen teruggestuurd naar landen als Sri Lanka, waar deze mensen het risico lopen op vervolging (De Standaard, 2015). Ook het discriminatoire karakter van het beleid van Israël jegens de niet-joodse Afrikaanse asielzoekers is niet uniek. De Verenigde Staten heeft bijvoorbeeld asielzoekers uit Haïti en Cuba op verschillende manier behandeld. Waar Cubaanse asielzoekers worden erkend als politieke vluchtelingen en asiel krijgen, worden mensen uit Haïti economische migranten genoemd, onderschept op zee en teruggestuurd (Perry, 2010). De situatie van vluchtelingen in Israël kan dus gezien worden als een voorbeeld van een globaal probleem. In 2010 werden door middel van een programma, in het leven geroepen door de Franse president Sarkozy, meer dan 8000 Roma verwijderd uit Frankrijk, waarbij ook de kampen van deze groep met bulldozers vernietigd werden (Webber, 2011). Als inwoners van de EU heeft de Roma bevolking het recht om zich vrij te beweging in Europa en kunnen enkel gedeporteerd worden wanneer zij een serieuze dreiging vormen voor de belangen van de gastsamenleving. Sarkozy stelde dat de deportaties vrijwillig waren. Deze deportaties representeren een extreme poging om de terminologie van ‘vrijwillige terugkeer’ te gebruiken om illegale acties te camoufleren. Vrijwillige terugkeer wordt
14
als de ideale oplossing voor het vluchtelingenprobleem gezien (Bakewell, 1996; Blitz et al, 2005; Harrell-Bond, 1989; Chimni, 1999; Bradley, 2008). Het woord ‘vluchtelingenprobleem’ geeft de algemene sfeer rond deze populatie aan. Het wordt als een tijdelijke afwijking gezien in het systeem van natiestaten dat zo snel mogelijk opgelost moet worden, waarbij de ervaring van een vluchteling een begin - de vlucht -, een middenstuk - tijdelijk asiel -, en een einde – repatriatie -, heeft (Black en Koser, 1999). Doordat vrijwillige terugkeer als het logische ideaalbeeld gezien wordt, blijven kritische stemmen tegen deze oplossing vaak uit. De onderliggende vraag bij de vorming van asielbeleid lijkt te zijn ‘hoe keren vluchtelingen terug naar huis?’ in plaats van ‘waarom keren vluchtelingen terug naar huis?’. Sinds repatriatie verwacht wordt automatisch plaats te vinden wanneer de politieke en sociale situatie in het land van afkomst is veranderd, wordt onderzoek naar factoren die invloed hebben op de keuze van de vluchteling om terug te keren verwaarloosd (Kibreab, 1996). De vraag waarom vluchtelingen terugkeren naar het land van herkomst of verder trekken naar een ander land is cruciaal om repatriatie te begrijpen en beleid te ontwikkelen om dit in goede banen te leiden. In landen van asiel waar er onder de vluchtelingenpopulatie weinig animo is voor repatriatie, worden alternatieven vaak door de nationale overheid geblokkeerd, totdat terugkeer als enige optie overblijft. Terugkeer, met name naar conflictsituaties, is vaak onvrijwillig en vindt plaats onder druk, het is echter niet eenvoudig is om de dunne lijn tussen acceptabele en onacceptabele druk, aanmoediging en dwang te bepalen. Het bestuderen van de motivaties voor repatriatie kan gevallen van gedwongen terugkeer aan het licht brengen. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de mate van vrijwilligheid bij de repatriatie van vluchtelingen. Hierboven is naar voren gekomen dat landen verschillende strategieën er op na houden om het ‘vluchtelingenprobleem’ in hun land te bedwingen. Er zijn tevens door deze zelfde landen afspraken gemaakt met de Verenigde Naties over de bescherming van vluchtelingen en de verantwoordelijkheid die de landen voor deze mensen hoort te dragen. In hoeverre worden internationale wetten en afspraken na gekomen en in welke mate is er sprake van vrijwilligheid wanneer asielzoekers en vluchtelingen het leven op verschillende manieren zo moeilijk wordt gemaakt in het asielland waardoor ze terugkeren naar situaties waarin ze gevaar lopen? Na deze inleiding zal ik eerst de onderzoeksopzet van mijn masterthesis bespreken. Er zal gekeken worden naar de keuze om te werken met een casestudy en de bronnen die zijn gebruikt. In het volgende gedeelte van dit onderzoek worden de internationale regels en afspraken over de opvang en bescherming van vluchtelingen en asielzoekers uiteengezet, waarbij tevens wordt gekeken naar bestaande theorieën over de gedwongen migratie, vrijwillige repatriatie en rechtvaardige terugkeer. Hierna zal ingegaan worden op de situatie van vluchtelingen uit Eritrea en Soedan die asiel hebben gezocht in Israël. In dit gedeelte zullen de bestaande afspraken en theorieën getoetst worden in een de casestudy naar het beleid van Israël en naar de vraag gekeken worden of de terugkeer van de
15
voornamelijk Eritrese en Soedanese vluchtelingen vrijwillig genoemd kan worden. Hierna zullen de conclusies getrokken worden uit het onderzoek en voorstellen voor vervolgonderzoek en beleid besproken worden.
16
HOOFDSTUK 2 - METHODOLOGIE In dit onderdeel zal ik de onderzoeksopzet beschrijven; De aanpak en uitvoering van dit onderzoek zal gedemonstreerd worden. Hieronder zal de keuze voor een kwalitatieve casestudybenadering onderbouwd worden, de verschillende soorten bronnen zullen uiteengezet worden die gebruikt zijn voor dit onderzoek en zal ik de keuze voor deze bronnen beargumenteren.
2.1 DE KWALITATIEVE CASESTUDYBENADERING Om inzicht te krijgen in de werking van het internationale vluchtelingenbeleid wat betreft de mate van vrijwilligheid in de repatriatie van asielzoekers en vluchtelingen, heb ik gekozen voor een casestudybenadering. Door deze benadering kan er meer inzicht komen in de werking van globale wetten en afspraken die gemaakt zijn met instituten als de Verenigde Naties. Tevens kan er door de casestudybenadering onderzocht worden in welke mate deze afspraken daadwerkelijk toegepast worden door een specifiek land. Kortom, door het gebruik van een casestudy kan gedetailleerd geanalyseerd worden of bepaalde globale regelingen in de praktijk de bedoelde uitwerking hebben. Als casestudy om het concept van vrijwillige repatriatie te onderzoeken, heb ik gekozen voor het asielbeleid van de staat Israël. Zoals gesteld in de inleiding lijken de motieven van dit land om een restrictief asielbeleid uit te voeren verschillend dan die van (andere) westerse landen. Israël is echter verre van het enige land dat moeite heeft met het nemen van verantwoordelijkheid voor asielzoekers en vluchtelingen die toevlucht zoeken in een westers land en dat hen liever ziet gaan dan komen. De strategieën die verder in het onderzoek uiteen worden gezet die Israël aanwendt om asielzoekers te ‘motiveren’ om het land te verlaten, beperken zich evengoed niet tot Israël. Het feit waarom mijn keuze op Israël viel komt doordat het door drie verschillende mechanismen een overzichtelijke situatie is. Het grote merendeel van de asielzoekers komt uit twee landen, waarvan de internationale gemeenschap erkent dat bepaalde burgers duidelijk risico lopen op vervolging vanwege van religie, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke mening en geen aanspraak kunnen maken op bescherming van de eigen staat (UNHCR, 2014). Tevens heeft Israël in 2012 de grens met Egypte gesloten, waardoor het enkel op de repatriatie van de asielzoekers focust en niet op het demotiveren van potentiele nieuwe migranten. Mijn laatste argument voor de keuze van Israël is de eerlijkheid waarop politici het restrictieve en – zal ik beargumenteren – racistische beleid uitdraagt naar het publiek. De achterliggende redenen voor het beleid, waar internationaal recht wordt overschreden, worden niet met een laag politieke correctheid gebracht, maar met een bijna trotse en, in mijn ogen, arrogante openheid (Hotline, 2012; interview bijlage 5; Liss, 2012, geciteerd in Hotline, 2012; ARDC, 2012; ASSAF/Hotline, 2015).
17
2.2 DE BRONNEN 2.2.1 LITERATUUR Om de onderzoeksvraag, uiteengezet in de inleiding, te kunnen beantwoorden heb ik gebruik gemaakt van drie soorten informatiebronnen, namelijk wetenschappelijke literatuur, rapporten van mensenrechtenorganisaties en instituten als de Verenigde Naties en ten derde diepte-interviews met asielzoekers en medewerkers van mensenrechtenorganisaties. Om een correct beeld te krijgen van de huidige stand van het internationaal vluchtelingenrecht en de internationale verdragen heb ik gebruik gemaakt van zowel wetenschappelijk onderzoek als rapporten van de Verenigde Naties, met name van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). De UNHCR heeft de verantwoordelijkheid om vluchtelingen te beschermen en een duurzame oplossing voor hen te vinden (Gerver, 2013). Daarnaast is wetenschappelijke literatuur gebruikt voor het definiëren van bepaalde concepten en voor het schetsen van de specifieke situatie in Israël. Echter, aangezien het vluchtelingenprobleem in Israël voornamelijk een fenomeen van het laatste decennium is en omdat situatie door voortdurende beleidswijzigingen almaar veranderd, waren rapporten van Israëlische mensenrechtenorganisaties zeer belangrijk voor dit onderzoek. De drie belangrijkste bronnen kwamen van Hotline for Refugees and Migrants (Hotline), ASSAF (Hebreewse afkorting voor Hulporganisatie voor vluchtelingen en asielzoekers in Israël) en African Refugee Development Center (ARDC). Dit zijn Israëlische organisaties die de asielzoekers helpen met de asielaanvragen, medische zorg en opvang. Ook werken ze aan een betere bewustwording bij de Israëlische burgers voor de situatie van de vluchtelingen en contesteren zij het beleid van de staat door middel van aanklachten en petities. Voor verduidelijking en specifieke vragen heb ik interviews afgenomen met medewerkers van deze organisaties. Hiernaast zijn er interviews afgenomen met asielzoekers om hun persoonlijke visie te verduidelijken en de waargenomen druk op deze mensen om het land te verlaten te onderzoeken.
2.2.2 INTERVIEWS Ik heb de keuze gemaakt om mijn dataverzameling in Tel Aviv uit te voeren, aangezien in Tel Aviv zich de grootste concentratie asielzoekers bevindt. Hierdoor hebben de hulporganisaties met name in deze stad zich gevestigd en in het bijzonder in de wijk rond het centraal busstation van Tel Aviv, waar ze naar toe werden gestuurd door de autoriteiten na de detentie bij aankomst, genaamd Neve Sha’anan (Kalir, 2015). De interviews zijn zowel in april 2014 als in mei en juni van het jaar 2015 afgenomen. Omdat de legale status van de asielzoekers zeer fragiel en veranderlijk is, heb ik er voor gekozen om de namen van de asielzoekers niet weer te geven in mijn dissertatie. Enkel het tijdstip van het interview en het geslacht en nationaliteit van de geïnterviewde zullen getoond worden. Bij de interviews met de medewerkers van de organisaties zal het tijdstip van het interview, de naam van de geïnterviewde en
18
de naam van de organisatie weergegeven worden. Ik heb tijdens mijn verblijf in Israël menig overheidsinstituut aangeschreven om een interview te plannen, zodat mijn onderzoeksvraag ook vanuit het perspectief van de staat bekeken kon worden. Helaas heb ik op mijn verzoeken geen of enkel negatieve reacties gekregen.
19
HOOFDSTUK 3 – HET INTERNATIONAAL ‘VLUCHTELINGENPROBLEEM’ In dit gedeelte van mijn thesis zal het internationale vluchtelingenbeleid uit een worden gezet en zal het concept ‘vrijwillige repatriatie’ voor dit onderzoek gedefinieerd worden. Het is van belang om eerst naar het vluchtelingenfenomeen te kijken vanuit de landen van asiel die de verantwoordelijkheid hebben om de asielzoekers en vluchtelingen op te vangen. Chimni (1993) stelt dat de huidige interesse van de ontwikkelde wereld ligt in het verzekeren dat de groeiende globale vluchtelingenpopulatie de grenzen niet overstromen en hun rijkdommen niet verminderen. Deze tendens is ontstaan na het einde van de Koude Oorlog. Vluchtelingen hebben sindsdien geen ideologische of geopolitieke waarde meer (Chimni, 1993). De focus van de UNHCR ging liggen op het voorkomen en oplossen van de problemen in het land van herkomst. De ambitie kwam te liggen bij het verminderen van de oorzaken van het vertrek als het verminderen of het beteugelen van grensoverschrijdende
en interne
verplaatsingen. Wanneer het hoofddoel wordt om het vluchtelingenfenomeen te beteugelen, brengt dit de meest fundamentele principes van vluchtelingenbescherming in gevaar, zoals het recht van vluchtelingen om hun landen te ontvluchten, om asiel te zoeken om vervolging te voorkomen en om niet in de handen van hun vervolgers terug te komen. Een andere dimensie en gevolg van deze trend is het beleid om degenen die hun land zijn ontvlucht, te repatriëren naar het land van herkomst. Op dit beleid wordt in dit onderzoek verder op in gegaan. Om te voorkomen dat asielzoekers en vluchtelingen gedeporteerd worden naar een land waar ze het risico lopen om vervolgd te worden, wordt door vele instanties en experts vrijwillige repatriatie als de ideale oplossing voor het vluchtelingenprobleem gezien (Bakewell, 1996; Blitz et al, 2005; Harrell-Bond, 1989; Chimni, 1999; Bradley, 2008). Om dit concept te onderzoeken, zijn er verschillende componenten waar naar gekeken moet worden. In de eerste plaats zal gekeken worden naar het ‘vluchtelingenprobleem’; wanneer wordt een persoon als een vluchteling gezien, wat zijn de verplichtingen van staten ten opzichte van een vluchteling en wat maakt het een probleem? Op de tweede plaats kijk ik naar het concept repatriatie; welke richtlijnen stelt de UNHCR aan terugkeer en wat betekent deze terugkeer precies? Ten derde is het van belang om te kijken naar de redenen van een vluchteling of asielzoeker om terug naar het land van afkomst te gaan of om het land van eerste asiel te verlaten voor een derde land. In welke mate kan deze beslissing in totale vrijheid gemaakt worden, welke factoren beïnvloeden deze mate van vrijwilligheid en wat zijn dwangmiddelen die door overheden gebruikt kunnen worden om deze keuze te sturen? Deze vragen zullen in dit hoofdstuk beantwoord worden.
20
3.1 HET ‘VLUCHTELINGENPROBLEEM’ Volgens het rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) zijn er momenteel wereldwijd bijna 14 miljoen mensen op de vlucht (Global Trends Report, 2014). Dit is een recordhoogte en de verwachting is dat het zal blijven stijgen. De UNHCR (2015) voorspelt dat de vluchtelingenpopulatie in 2015 zal oplopen tot 15 miljoen mensen. In 2014 werden 42500 mensen per dag vluchteling of asielzoeker (UNHCR Global Trends, 2014). In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog heeft de internationale gemeenschap de 1951 Conventie Betreffende de Status van Vluchtelingen (1951 Conventie) opgesteld, waar de basisstandaarden voor asiel- en vluchtelingenbescherming in staan voor slachtoffers van de Holocaust en vluchtelingen van het Oostblok (Perry, 2010). In de loop van de 20e eeuw hebben de vluchtelingencrises zich vermenigvuldigd en werd in 1967 het Protocol Betreffende de Status van Vluchtelingen (1967 Protocol) toegevoegd aan het verdrag. Door deze aanvulling werd de 1951 Conventie ook geldig voor vluchtelingen van crisissen na 1 januari 1951. De 1951 Conventie definieert een vluchteling als volgt:
“elk persoon die [..] door gegronde angst voor vervolging op basis van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke mening, buiten het land van zijn nationaliteit is en niet in staat is of, door de angst, niet bereid is om gebruik te maken van de bescherming van dat land” (1951 Conventie, art. 1(A)).
In andere woorden, een vluchteling is iemand wiens overheid faalt om zijn basisnoden te beschermen, die daardoor geen andere optie ziet dan internationale hulp te zoeken om deze basisnoden te verkrijgen en die zo is gesitueerd dat internationale hulp mogelijk is (Shackenove, 1985). Verder wordt de vluchtelingenstatus in Artikel 3 expliciet vrijgesteld van discriminatie van vluchtelingen op basis van ras, religie of land van afkomt en een verschillende behandeling op basis van deze gronden wordt als illegitiem beschouwd. De UNHCR (1993) stelt dat elke vluchteling aanvankelijk een asielzoeker is. Om vluchtelingen te kunnen beschermen, moeten asielzoekers behandeld worden met het idee dat ze een vluchtelingenstatus kunnen krijgen wanneer hun aanvraag geaccepteerd wordt. Asielzoekers waarvan de asielprocedure nog gaande is, mogen derhalve ook niet teruggestuurd worden. Economische migranten worden enkel bewogen door economische redenen en werkgelegenheidsvooruitzichten (Perry, 2010). De grens tussen een vluchteling en een economische migrant is niet altijd helder. Wat op het eerste gezicht een economisch argument voor het vertrek lijkt, kan een onderliggend politiek element hebben (UNHCR, 1992). Wanneer iemand asiel zoekt in een specifiek land, omdat daar de arbeidskansen het hoogst zijn, betekent dit niet dat deze persoon geen risico loopt op vervolging in het land van afkomst.
21
Door het gebrek aan bescherming door sommige overheden, komen er vluchtelingenstromen opgang en vormt zich een nieuwe kwestie, namelijk de vraag waar deze gevluchte mensen naartoe moeten. Door het ondertekenen van de 1951 Conventie en het 1967 Protocol, hebben 148 landen de verantwoordelijkheid over deze mensen geaccepteerd en hebben zich hiermee verplicht om vluchtelingen
te
beschermen
tegen
vervolging
(UNHCR,
2011;
UNHCR,
2015).
Deze
verantwoordelijkheid wordt echter niet altijd genomen door de internationale gemeenschap en de vluchtelingen worden dikwijls als een probleem gezien (Crock, 2003; Hathaway, ….; Webber, 2011). Bakewell (2002) stelt dat dit ‘vluchtelingenprobleem’ uit drie aspecten bestaat. De eerste is dat de aanwezigheid van vluchtelingen voor een abnormaliteit zorgt in de moderne wereld die helder is ingedeeld in natiestaten en waarbij elk individu toebehoord aan een bepaalde staat. Vluchtelingen wijken van deze regel af. Doordat elke staat die de 1951 Conventie heeft ondertekend hen moet opvangen en hen rechten moet geven ook al is de persoon geen burger van de staat, vormt de vluchteling een onvolkomenheid in het systeem. Het tweede aspect is humanitair. Vluchtelingen vluchten van hun huizen onder vreselijke omstandigheden, worden gescheiden van familie, hebben weinig bezit om zich te kunnen onderhouden. Wanneer de crisis voorbij is en de vluchtelingen zich tijdelijk hebben kunnen vestigen in lokale gemeenschappen of in een ander land, is er nog steeds sprake van chronisch lijden door de ballingschap van hun thuis. Ten derde, vluchtelingen worden gezien als een bedreiging voor de gemeenschap waarin ze zich vestigen, als een last voor de zorgstaten en vaak als een bedreiging voor de lokale economie en werkgelegenheid (Hathaway, 1997; Bakewell, 2002). Hier komt het Malthusiaans perspectief kijken dat stelt dat een groei in de populatie tot meer armoede zal leiden op de lange termijn. Echter, de impact van de komst van asielzoekers en vluchtelingen is op elke samenleving anders en kan voor de arbeidsmarkt een extra influx van arbeidskrachten betekenen, wat de economie ten goede kan komen (Bakewell, 2002). Permanente vestiging in het land van asiel wordt als een van de duurzamere oplossingen gezien voor een vluchteling om een beter bestaan op te bouwen (UNHCR, 2009). Door de geschiedenis heen zijn een groot aantal van de vluchtelingen gebleven in het land van asiel (Rogge, 1994). De landen van asiel hebben verschillende redenen om deze permanente verhuizing tegen te willen gaan. In het UNHCR-rapport Strategy towards 2000 (Geneva, 1997) stelt de organisatie dat bevolkingsverplaatsing meer dan ooit als een dreiging worden gezien voor de economische, sociale stabiliteit en politieke veiligheid. De assumptie en de wens dat een vluchteling altijd zijn thuisland verlaat met de verwachting dat hij op een dag terug zal keren, heeft niet altijd bestaan. In het klimaat van de Koude Oorlog werden vluchtelingen gezien als welkom bewijs gezien van het falen van het socialistische systeem (HarrellBond, 1989). Vluchtelingen worden niet langer enkel gezien als indicatoren van de onderdrukking op de wereld en van tolerantie, maar worden steeds meer gezien als dreigingen voor de eigen stabiliteit (Harrell-Bond, 2001). Kortom, tegenwoordig wordt de gedwongen migratie van mensen eerder als een
22
oorzaak van de onveiligheid in het land gezien, dan als gevolg en slachtoffers van onveiligheid. Tevens gebruiken of misbruiken sommige gastlanden de reden dat onder vluchtelingen infiltranten zitten uit vijandige landen (Harrell-Bond, 1989). Andersom gebruikt het land waar de vluchtelingen vandaan komen en naar terug gaan deze zelfde reden om argwanend te zijn en maatregelen te nemen tegen de terugkomende bevolking. De komst van asielzoekers in Europa en Noord-Amerika heeft gevoelens van xenofobie aangewakkerd, waardoor overheden hun migratie- en asielbeleid aanscherpen. De meerderheid van de hedendaagse media geeft het beeld dat vluchtelingenpopulatie uit grote ‘massa’s’ of ‘stromen’ bestaat en niet langer uit een groep individuen met persoonlijke geschiedenissen, doelen en pijn (Harrell-Bond, 1986). Conservatieve politici stellen dat de grenscontroles strenger moeten worden, mensenhandel voorkomen moet worden en dat asielzoekers die vluchten voor armoede of oorlog gestopt moeten worden om de staatsveiligheid in het potentiële asielland te kunnen blijven garanderen (Adelman, 2001). Door vluchtelingen te zien als een grote dreiging voor de staatsveiligheid, wordt de onveiligheid voor de vluchtelingen juist verhoogd in de gastlanden. Doordat deze gevoelens van onveiligheid door gevoerd worden in het migratiebeleid van de landen, heeft de trend van toenemende xenofobie ernstige gevolgen voor de vluchtelingen. Het feit dat de overheid openlijk vluchtelingen kan detineren en deporteren, toont hoe dramatisch de standaarden voor menselijke rechtvaardigheid zijn verlaagd (Harrell-Bond, 1989).
3.2 DE REPATRIATIE De terugkeer naar het land van afkomst moet als een recht beschouwd worden; elke vluchteling moet het recht hebben om vrijwillig terug te keren naar het thuisland (Bradley, 2008, Harrell-Bond, 1989). Het grondbeginsel van de 1951 Conventie is non-refoulement (Perry, 2010). Dit principe verbiedt staten om vluchtelingen of asielzoekers naar andere staten te sturen waar hun levens in gevaar zijn vanwege hun ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke opinie (UNHCR, 2011). De UNHCR beschrijft dit beginsel als de meest belangrijke maatregel en hoeksteen van internationale bescherming. Refoulement kan direct en indirect plaatsvinden. Indirecte refoulement betekent dat een vluchteling naar een derde land, een ander land dan land van origine, wordt gestuurd waar hij het risico loopt op vervolging of op gedwongen terugkeer naar het eigen land. Een ander onderscheid dat gemaakt kan worden is tussen georganiseerde repatriatie en spontane repatriatie (Bakewell, 1996). Spontane terugkeer vindt plaats op individuele basis zonder hulp van organisaties en is op initiatief van de vluchteling zelf. Georganiseerde terugkeer wordt bewerkstelligd door overheden en internationale instanties, zoals UNHCR. Er is hiervoor een driehoeksovereenkomst nodig tussen UNHCR, het land van asiel en het land van afkomst. Er zijn een aantal condities waaraan voldaan moet zijn als UNHCR aan de repatriatie mee gaat werken: een verandering in de situatie in het thuisland,
23
garantie van veiligheid voor de vluchtelingen en totale toegang voor UNHCR om hun situatie te monitoren en programma’s op te zetten. Het recht op terugkeer zit impliciet in het principe dat de legitimiteit van een staat ontleend wordt aan haar soevereine rol als beschermer van haar burgers. Om de repatriatie rechtmatig te laten zijn, moet er sprake zijn van een veilige situatie in het land van afkomst waar mensenrechten worden gerespecteerd en redelijke vooruitzichten op economische ontwikkeling zijn om deze condities te kunnen behouden. Met andere woorden, de staat moet haar legitieme soevereine rol over haar burgers terug hebben gewonnen, zodat ze vrij zijn van gevaar op vervolging. Wanneer de situatie in het land van origine zo dermate veranderd is dat het risico op vervolging verdwenen is, wordt repatriatie van de vluchteling als de ideale oplossing gezien voor het vluchtelingenprobleem. Over het algemeen worden er drie oplossingen als duurzaam gezien: ten eerste, vrijwillige terugkeer naar het land van afkomst; ten tweede, vestiging in het land van het eerste asiel of ten derde, hervestiging in een derde land (UNHCR, 2009; Bakewell, 1996; Adepoju, 1982; Warner, 1994). Er zijn drie redenen om de eerste oplossing aan te moedigen (Sales en Blitz, 2003). Een reden is dat het rechtvaardig is. Terugkeer wordt hierbij gezien als een manier om conflicten op te lossen en de orde in het land te herstellen. Verzoening en de transitie van oorlog naar vrede is hier het doel. Dit discourse is echter te optimistisch. Velen hebben moeilijkheden met het terugkeren naar de plaats waar ze vandaan komen door het verlies van documenten of omdat hun huis ingenomen is door anderen. Het wordt hen kwalijk genomen dat ze gevlucht zijn of worden geassocieerd met het vorige regime. Het tweede argument is het menselijk kapitaal dat is opgebouwd in het land van asiel gebruikt kan worden. Vluchtelingen brengen vaardigheden terug die kunnen helpen in de (her)opbouw van het land. Echter, vaak kunnen de nieuwe vaardigheden niet gebruikt worden in het land van herkomst. Ten derde is er het lasten-verlichtend argument, waarbij vanuit het perspectief van de landen van asiel gekeken wordt. De asielzoekers en vluchtelingen worden als een last beschouwd, die sociale en politieke problemen in het gastland kunnen veroorzaken. Dit discours lijkt in het hedendaagse klimaat het meest te worden aangehangen en als belangrijkste reden voor repatriatie gezien. Dit argument brengt het gevaar mee dat de belangen van staten voor het belang van de vluchteling gesteld, waardoor ruimte gecreëerd wordt voor gedwongen repatriatie en refoulement (Chimni, 1993). Bij het laatste discours wordt repatriatie zo een antwoord op de vraag van de asiellanden om hen te verlichten van de verantwoordelijkheid en om de angst weg te nemen dat de vluchtelingen zich permanent in hun land gaan vestigen, terwijl het in beginsel een antwoord zou moeten zijn op de wens van mensen op terug te keren naar huis (Webber, 2011; Chimni, 1993; Kibreab, 2003). De repatriatie lijkt hierdoor een goede oplossing voor het ‘vluchtelingenprobleem’, maar niet direct de beste oplossing voor de individuele vluchtelingen.
24
De algemene tendens in het vluchtelingendiscours is dat het uiteindelijk teruggaan naar het thuisland het hoogste doel is van vluchtelingen (Kibreab, 2003). Dit brengt het stereotype beeld naar voren dat mensen die gedwongen waren hun land te verlaten, ook weer terug naar huis willen wanneer het kan (Bakewell, 2002). De meerderheid van de mensen die asiel hebben gekregen in de westerse wereld zijn er gebleven, ook al zijn de redenen voor het vertrek uit eigen land opgelost. Echter, in situaties waarin de vluchtelingen burgerlijke, sociale en economische rechten krijgen, zodat ze kans hebben op een baan en toegang tot sociale diensten en veiligheid, zal voor de vluchteling repatriatie minder belangrijk worden. In veel ontwikkelingslanden blijven mensen met een andere nationaliteit vreemdelingen, waardoor ze geen beroep kunnen maken op bepaalde rechten, ze worden buitengesloten van de arbeidsmarkt en vaak moeten verblijven in afgezette gebieden. Hierdoor is er geen kans om sociaal of economisch te interacteren met de lokale bevolking. Voor deze mensen is er meer reden om terug te keren naar het eigen land, omdat zij zich niet kunnen voorzien van duurzaam levensonderhoud. De situatie in het land van asiel zal zodoende grotendeels bepalen of de vluchtelingen willen terugkeren naar het eigen land of zullen proberen te blijven in het gastland (Kosher, 1993). Zelf-repatriatie zou zodoende het resultaat moeten zijn van het vergelijken door de vluchteling van de condities in het land van asiel en die in het thuisland. Naast de vraag of repatriatie de beste keuze is voor de vluchteling zelf, is het van belang om te kijken naar wat repatriatie precies inhoudt. Het concept ‘vluchteling’ suggereert impliciet dat mensen van nature thuis horen op een bepaalde locatie (Bakewell, 2002;. De scheiding van mensen met deze geografische plaats vormt de kern van het vluchtelingenprobleem en de hereniging van de vluchteling met deze plek wordt gezien als de optimale oplossing (Bakewell, 2002; Warner, 1994). Het recht op terugkeer naar deze plaats is in deze redenering van groot belang. UNHCR (1985) stelt dat vluchtelingen het recht hebben om terug te keren naar het land van origine en idealiter naar de vroegere stad, dorp en huis. In bestaande literatuur wordt dit denkbeeld echter veelvuldig besproken en bekritiseerd. Warner (1996; 1994) stelt dat repatriatie niet enkel het terug gaan naar het eigen land is, maar dat het een thuiskomst moet betekenen naar zowel het eigen huis als de eigen gemeenschap. Het gevoel van ‘thuis’ is de associatie van een individu binnen een (homogene) groep en de associatie van deze groep met een bepaalde geografische plaats (Warner, 1994) en deze associatie verschilt tussen culturen en individuen (Bakewell, 2002). Door crises en conflict is de gemeenschap veranderd of uiteengevallen en de huizen zijn dikwijls ingenomen door de overwinnende of dominante groep. Tevens zijn de vluchtelingen zelf veranderd in hun tijd in het buitenland en is het, zoals hierboven aangehaald, niet vanzelfsprekend dat zij terug willen naar het land van afkomst wanneer de vluchtoorzaak verdwenen is (Bakewell, 1996; Kibreab, 2003). Sommigen zijn gewend geraakt aan de sociale diensten van een zorgstaat, ze hebben een transnationaal sociaal netwerk opgebouwd en hebben vaardigheden geleerd die zij ‘thuis’ niet kunnen benutten (Kibreab, 2003). Door het nieuwe
25
sociale netwerk buiten de eigen gemeenschap verandert de manier van leven en er vormt een nieuwe gemeenschap met eigen normen en waarden (Cuny, Stein en Reed, 1992). Hierdoor hoeft de notie van ‘thuis’ en het land van herkomst niet hetzelfde te betekenen (Warner, 1994). De wens om terug te keren is vaak gebaseerd op nostalgie (Bakewell, 1996). Vluchtelingen in ballingschap omschrijven hun thuisland vaak als ‘het beloofde land’; het is een geïdealiseerd idee van een thuis in een bepaalde cultuur, geschiedenis en gemeenschap (Powles, 1993; Bascom, 1994). Wanneer terugkeer praktisch gezien de beste oplossing is, betekent dit niet dat het direct de gewenste oplossing is voor de vluchteling (Bakewell, 2002).
3.3 HET VRIJWILLIGE KARAKTER VAN REPATRIATIE Wat onder andere de situatie van vluchtelingen zeer mensonterend maakt, is dat het mensen hun capaciteit om beslissingen te nemen over hun eigen leven grotendeels afneemt (Bradley, 2013). Een rechtvaardig proces zou deze geforceerde situatie waar vluchtelingen in zitten moeten tegengaan door vluchtelingen hun leven en de beslissing voor repatriatie in eigen hand te laten nemen. Het concept van ‘veilige terugkeer’ (safe return) neemt aan dat alle vluchtelingen terug willen naar het land van herkomst (Chimni, 1993). Bij veel vluchtelingen is dit niet het geval, zoals hierboven gesproken, met name bij de tweede en derde generatie vluchtelingen is er een gebrek aan deze wil. De terugkeer naar het land van herkomst betekent voor hen niet een terugkeer naar huis. Bij veilige terugkeer is de wil van de vluchteling echter niet langer cruciaal voor de beslissing hen terug te laten keren. In artikel 1C van de 1951 Conventie staat enkel dat een veilige terugkeer vereist is; wanneer de motieven voor het vluchten verdwenen zijn in het thuisland, kan de persoon geen aanspraak meer maken op de bescherming van het land van asiel. Wanneer principes van vrijwillige repatriatie vervangen worden door de principe van ‘veilige terugkeer’, en wanneer daardoor het oordeel van staten en instituten het oordeel van de vluchtelingen zelf vervangt, wordt er ruimte gecreëerd voor dwang, wat gelijkgesteld kan worden aan het schenden van en kernprincipe van non-refoulement (Chimni, 1993). Van de drie eerder genoemde duurzame oplossingen, wordt vrijwillige terugkeer als het ideaal gezien. Om de terugkeer vrijwillig te laten zijn, moet er een mate van eigen keus zijn voor de vluchtelingen in de beslissing om terug te gaan. Het is de enige vorm van repatriatie die overeenkomt met het internationaal recht. UNHCR (2009) stelt dat het de meest gewilde oplossing voor het vluchtelingenprobleem is. Gedwongen terugkeer wordt over het algemeen afgekeurd (Bakewell, 1996). De grens tussen vrijwillige en gedwongen repatriatie is echter niet geheel helder en de meningen zijn sterk verdeeld. Sommigen stellen dat er enkel sprake is van gedwongen repatriatie wanneer er fysiek geweld gebruikt wordt bij de uitzetting van de asielzoekers en vluchtelingen. Voor anderen is de definitie van dwang veel breder dan enkel fysieke dwang. Wat in dit onderzoek gezien wordt als vrijwillige terugkeer, zal ik hieronder uiteenzetten.
26
De eis voor het vrijwillige karakter van de terugkeer wordt vaak gezien als het resultaat van de kernregel van het vluchtelingenbeleid: het non-refoulement principe (Bradley, 2013). De eerste significante vermelding van gedetailleerde aspecten van vrijwillige terugkeer wordt gevonden in de Conventie van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid over de specifieke dimensies van het vluchtelingenprobleem in Afrika uit 1969. Het benadrukt de essentiële vrijwilligheid van repatriatie (Artikel 5.1). UNHCR stelt in haar richtlijnen over vrijwillige terugkeer dat het principe van vrijwilligheid de hoeksteen is van de internationale bescherming van vluchtelingen en dat het moet bekeken worden in relatie met zowel de situatie in het land van herkomst – de beslissing om terug te gaan moet een geïnformeerde keuze zijn – en de situatie in het land van asiel – er moet ruimte zijn voor een vrijwillige keuze (Webber, 2011). Artikel 13(2) van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vermeldt het recht op terugkeer, maar stelt geen eisen aan de kwaliteit van deze terugkeer. De normen die ontwikkeld zijn door UNHCR voor vrijwillige en veilige terugkeer, geven het juridisch en politiek kader aan waarin een rechtvaardige terugkeer plaats hoort te vinden (Bradley, 2013). UNHCR heeft vier criteria voor het vrijwillige repatriëren van een vluchteling. Er moet sprake zijn van a) een fundamentele verandering in de situatie in het land van herkomst, b) totale vrijwilligheid in de beslissing op terug te keren, c) een driehoeksovereenkomst tussen de staat van herkomst, de staat van asiel en UNHCR en d) een repatriatie die op een ‘veilige en waardige’ manier gebeurt (UNHCR, 2009; Chimni, 1993). De vrijwillige aard van terugkeer en het vermogen om te kiezen zijn sterk verbonden aan artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat stelt dat alle mensen vrij geboren zijn en gelijk zijn in waardigheid en in rechten (geciteerd in Bradley, 2013). Er is echter geen algemeen geaccepteerde definitie van waardigheid in nationaal of internationaal recht. Ook in de Leidende Beginselen van Interne Verplaatsing (Principe 28.1) wordt de plicht vermeldt om intern verplaatste personen op een veilige en waardige manier terug te laten keren naar huis. Wat betekenen deze voorwaarden van veiligheid en waardigheid nu precies? Volgens de filosoof Meyer (1989) houdt waardigheid de capaciteit tot zelfcontrole in: “Een persoon met menselijke waardigheid is fundamenteel een persoon die zichzelf kan controleren, hij heeft tenminste de mogelijkheid om richting te geven aan zijn eigen leven”. Hij stelt verder dat een te overheersende en een mishandelende staat een ernstige bedreiging vormt voor de waardigheid van de individu. Zulke staten ondermijnen het vermogen van een burger om haar eigen leven in te richten en kan haar legitieme eisen negeren. Goodwill-Gill (1989) stelt dat het doel van de internationale bescherming het hulp bieden aan vluchtelingen moet zijn, en de poging om hun waardigheid te herstellen en hen toegang te bieden aan hun essentiële rechten. Volgens de UNHCR zijn er drie vormen van veiligheid, die onderling afhankelijk zijn (Bradley, 2008). Fysieke veiligheid houdt een veilige omgeving in waar er bescherming is tegen aanvallen en intimidatie, gegarandeerde bewegingsvrijheid en veilige toegang tot grond zonder mijnen. Legale veiligheid is de gelijke erkenning van de vluchteling als burger en materiele veiligheid
27
houdt toegang tot humanitaire hulp en essentiële diensten in op korte termijn en op langere termijn duurzame re-integratie en mogelijkheden tot economische ontwikkeling. De UNHCR stelt in het Handboek van Vrijwillige Repatriatie (1996) dat het concept van waardigheid minder vanzelfsprekend is dat die van veiligheid en suggereert dat het in ieder geval moet inhouden dat de vluchtelingen niet mishandeld mogen worden, dat ze onvoorwaardelijk kunnen terugkeren en dat, als ze spontaan terugkeren, dat kunnen doen op hun eigen tempo, dat ze niet willekeurig worden gescheiden van familieleden en dat ze behandeld worden met respect en volledige acceptatie door hun eigen overheid, inclusief het volledig herstel van hun rechten. UNHCR (1997) vermoedt sterk dat een groot deel van de globale vluchtelingen teruggekeerd is naar het land van herkomst onder een vorm van dwang. Het vrijwillige en individuele karakter van de terugkeer en de nood om dit altijd in absolute veiligheid uit te voeren zou altijd gerespecteerd moeten worden (Chimni, 1993). Vluchtelingen horen de voornaamste actoren te zijn in de beslissing om terug te keren naar het land van afkomst. Het zou een zelfregulerend proces moeten zijn, waarbij vluchtelingen hun eigen criteria toepassen op een situatie in het gastland en op de situatie in het land van herkomst en zullen enkel terugkeren wanneer dit veiliger en beter is volgens hun criteria (Cuny, Stein en Reed, 1993; Kosher, 1993). In andere woorden, instanties als UNHCR moet enkel de terugkeer faciliteren, niet organiseren, met respect voor de keuzevrijheid van de vluchteling. Naast veiligheid en waardigheid zijn er nog andere mechanismes in het spel die de vrijwilligheid van de terugkeer beïnvloeden. Het land van asiel heeft veel macht over de condities waarin asielzoekers en vluchtelingen leven. De afhankelijkheid van de vluchtelingen van de gastoverheid wat betreft hun status, toegang tot land, diensten en hulp is zeer groot. Afhankelijk van de politieke situatie in het land van asiel, kunnen deze condities namelijk veranderen en stop gezet worden. De rechten en diensten die asielzoekers en vluchtelingen in het land van asiel tot hun beschikking hebben, zijn van grote invloed op de mate van vrijheid in de keuze om te repatriëren. Repatriatie kan niet als vrijwillig worden gezien wanneer het alternatief voortdurende armoede in het land van asiel is, met weigering van accommodatie, rechten en de mogelijkheid om te werken (Blitz et al., 2005; Webber, 2011; Chimni, 1993; Crisp, 1986). Omdat in deze situatie de rechten van vluchtelingen geschonden worden, komt de vrijwilligheid van de terugkeer op het spel te staan. Ook UNHCR (1996) stelt dat er geen sprake van vrijwilligheid is, wanneer de autoriteiten van het gastland de asielzoekers en vluchtelingen van enige keuzevrijheid beroven door het afschaffen van bepaalde diensten en het aanmoedigen van xenofobische sentimenten onder de bevolking. Naast de beperkte toegang tot diensten en rechten in het asielland, is de mate van vrijwilligheid ook beperkt wanneer er geen redelijk vooruitzicht is op het verkrijgen van een vluchtelingenstatus. Dit kan komen door het asielbeleid in een land; door de bewuste onderfinanciëring van het asielsysteem, discriminatoire wetten en door het onthouden van juridische
28
steun aan asielzoekers. De uitvoerende commissie van UNHCR (2009) stelt dat de repatriatie enkel mag plaatsvinden wanneer de wens om terug te gaan vrijwillig is uitgesproken. Echter, volgens Barnett (2001) is het feit dat vluchtelingen een document ondertekenen als bewijs van vrijwillige terugkeer niet voldoende. De keuze moet authentiek zijn en niet geïnduceerd (UNHCR, 2009). Dit houdt meestal in dat de repatriant een legale basis heeft om in het land van asiel te blijven (Webber, 2011). Uit een onderzoek in 2003 in Engeland over de mening van Afghaanse vluchtelingen over de beslissing om terug te keren naar Afghanistan bleek dat de verblijfsstatus de meest belangrijke factor was in de beslissing om terug te keren (Blitz, Sales en Marzano, 2005). Degenen die een veilige status hadden in Engeland, bleken het meest geïnteresseerd om terug te gaan. De reden hiervoor is dat een veilige status vertrouwen geeft dat ze terug kunnen keren naar Engeland wanneer de situatie in Afghanistan niet volgens verwachting is. Het geeft de ruimte om een persoonlijke beslissing te nemen. Van de andere factoren die van invloed blijken te zijn op de keuze om ‘vrijwillig’ op individuele basis terug te keren is de dreiging voor deportatie (Black et al., 2004). Ook de voortdurende angst door het irreguliere leven breekt mensen op ten duur op en is een grote invloed op de keuze (Collyer et al., (2009). Uit ander onderzoek (Koser en Kuschminder, 2015) kwam dat het recht om te werken in het land van asiel een belangrijke factor is in de beslissing om te blijven of terug te keren. De tweede factor is een negatief antwoord op een asielaanvraag. Verder werden een gebrek aan veiligheid en waargenomen discriminatie genoemd als factoren, samen met het gebrek aan sociale diensten. Het laatste criterium voor een vrijwillige terugkeer is de hoeveelheid en de betrouwbaarheid van de informatie die vluchtelingen tot hun beschikking hebben over de situatie in het land van herkomst of een derde land. Het is over het algemeen onmogelijk voor de repatriant om zich goed te informeren over het land en gebied waar hij naar terugkeert om een juiste beslissing te kunnen maken. Informatie over de situatie wordt gezien als een belangrijke component in de mate van vrijwilligheid (Gerver, 2013; Blitz, Sales en Marzano, 2005), wat de overheid van het asielland verplicht om de vluchtelingen van zo betrouwbaar mogelijke informatie te voorzien, voordat zij de keuze maken om het gastland te verlaten. De vrijwillige aard van de terugkeer kan in vraag gesteld worden, wanneer vluchtelingen terugkeren naar het eigen land waar het conflict nog niet voorbij is of naar een derde land waar ze risico lopen op vervolging of deportatie. Zoals ik in het begin van dit hoofdstuk uiteen heb gezet, kunnen of willen staten in situaties waar grote aantallen vluchtelingen in een relatief korte periode ontstaan, deze last niet op zich nemen. De verdeling van deze asielzoekers en vluchtelingen over verschillende landen zou hiervoor een oplossing zijn, maar vaak wordt dit geweigerd door staten (Chimni, 1993). Wanneer het land van asiel maatregelen neemt om asielzoekers te demotiveren om naar het land te komen of om ze te motiveren om het land te verlaten, komt er een druk te staan op de vluchtelingen, waarmee het risico op gedwongen repatriatie groeit. Hierdoor keren vluchtelingen
29
terug naar gebieden waar het nog niet veilig is of waar ze niet voorbereid zijn op deze mensen (Rogge, 1991). Een fundamentele kritiek op geassisteerde repatriatieprogramma’s is dat ze vaak niet geheel vrijwillig zijn (Webber, 2011). In het huidige beleid in Europa worden deze programma’s als een relatief pijnloos alternatief gezien voor aanhoudende armoede in het land van asiel en een uiteindelijk gedwongen deportatie. Er kunnen grote vraagtekens bij de intentie van de overheden bij deze programma’s gezet worden. Vaak is het leven in ballingschap voor velen een leven van miserie, armoede, afhankelijkheid en frustratie (UNHCR, 1993). De programma’s worden opgesteld als antwoord op een gepercipieerde nood om de verantwoordelijkheid van gastlanden over ‘excessieve’ aantallen asielzoekers en vluchtelingen te verminderen, terwijl het een antwoord zou moeten zijn op de wens van bepaalde groepen om terug te keren naar het land van herkomst (Webber, 2011). Deze ontwikkeling vindt plaats in de context van groeiende publieke vijandigheid ten opzichte van asielzoekers, met populistische campagnes tegen asielzoekers in de media als oorzaak en restrictief beleid tot gevolg (Blitz, Sales en Marzano, 2005). Deze programma’s en de terugkeer van vluchtelingen in het algemeen worden uitermate problematisch wanneer de situatie voor de vluchtelingen en asielzoekers hopelozer wordt bij vertrek uit het land van asiel (Gerver, 2013). Onder deze omstandigheden zou de deporatie niet uitgevoerd moeten worden, desondanks de eventuele uitgesproken wens van de vluchteling om het land te verlaten. Detentie of de constante angst voor deportatie kan het oordeel aantasten. Wanneer de juist condities om terug te keren aanwezig zijn, zoals veiligheid, respect voor mensenrechten en het vooruitzicht op ontwikkeling, zullen vluchtelingen vaker zelf de keuze maken om vrijwillig terug te keren. Door dit proces wordt het concept van gedwongen repatriatie onnodig gemaakt (Bradley, 2013). Vluchtelingen hebben het recht om waardig en met respect voor hun rechten bescherming te krijgen tot en tenzij condities in de staat van origine het toelaat om te repatriëren zonder risico op vervolging (Hathaway, 1997). Repatriatie is ethisch onjuist als de staat de terugkeer faciliteert, terwijl het asielzoekers basisvrijheden, diensten en toegang tot het proces naar een vluchtelingenstatus ontzegt (Bradley, 2013). Hiermee worden tevens de belangrijkste criteria genoemd waardoor in dit onderzoek de keuze voor vertrek uit het asielland als vrijwillig wordt gezien. Samengevat zijn er zes criteria voor de vrijwilligheid. Ten eerste moet er sprake zijn fysieke, legale en materiële veiligheid in het land van herkomst of het derde land waar de vluchteling heen wil of gaat. Ten tweede is het van belang dat de vluchteling waardig wordt behandeld, wat inhoudt dat hij niet mishandeld wordt, op eigen tempo de beslissing kan maken en dat hij door de nieuwe overheid volledig geaccepteerd wordt. Het derde criterium is dat er toegang moet zijn tot diensten, hulp en rechten in het land van asiel en ten vierde mag de overheid in het land van asiel niet opzettelijk gevoelens van xenofobie aanwakkeren onder de lokale bevolking, waardoor er zo een racistische cultuur ontstaat dat het leven van de asielzoeker vermoeilijkt wordt. De vluchteling moet een legale
30
status hebben in het asielland of de redelijke verwachting dat de asielaanvraag middels een eerlijke asielprocedure wordt behandeld. Als laatste moet de asielzoeker of vluchteling betrouwbare informatie tot zijn beschikking hebben alvorens hij de beslissing kan maken om het asielland te verlaten.
31
HOOFDSTUK 4 – ISRAËLS VLUCHTELINGENPROBLEEM In het vorige hoofdstuk heb ik met behulp van de 1951 Conventie, het 1967 Protocol en bestaand onderzoek een zestal criteria opgesteld die aanwezig moeten zijn wil er sprake zijn van vrijwillige repatriatie. Hier zal ik nagaan in welke mate er sprake is van vrijwillige repatriatie wanneer asielzoekers die verblijven in Israël het land verlaten om verder te trekken naar een derde land of naar het land van afkomst. Hieronder de migranten “asielzoekers” noemen. Dit is in de situatie van Israël een ongewone keuze, aangezien in het land zelf er niet geaccepteerd wordt dat deze mensen asiel zoeken om een bepaalde situatie te ontvluchten. Opinieleiders noemen hen systematisch economische migranten en infiltranten (Hotline, 2012). Na een korte inleiding over de niet-joodse migratiegeschiedenis naar Israël zal de invloed van het joodse karakter van Israël op haar asielbeleid uiteengezet worden. Hierna zal de situatie in Eritrea en Soedan besproken worden, waarna de situatie in Israël uiteengezet zal worden en het Israëlisch beleid ten opzichte van asielzoekers kritisch besproken worden met behulp van de zes opgestelde criteria.
4.1 INLEIDING De positie van de staat Israël is dat het geen migratieland is, maar een land voor ‘Aliya’, de joodse migratie naar de joodse staat Israël (Raijman en Semyonov, 2007). Deze joodse migratie wordt dan ook actief aangemoedigd door het beleid van de staat (Raijman, Semyonov en Schmidt, 2003). Volgens het Recht op Terugkeer uit 1950 en de Wet van Nationaliteit uit 1952 heeft elk joods persoon ter wereld het recht om zich te vestigen in Israël en wanneer de joodse achtergrond bewezen wordt, kan burgerschap verkregen worden bij aankomst. Dit beleid sluit niet-joodse migranten buiten en negeert de noden van deze niet-joodse migranten, omdat erkenning van deze mensen kan leiden tot de vraag naar burgerschap (Raijman en Semyonov, 2007). De niet-joodse migratie naar Israël begon op gang te komen eind jaren ’80 (Willen, 2007). Met de start van de grote Palestijnse opstand in 1987, de eerste Intifada, werd de Palestijnse arbeidsbevolking onstabieler mede door de hermetische sluiting van de grenzen tussen Israël en de bezette gebieden (Sabar, 2004; Kemp, 2004). Om dit arbeidstekort op te vullen begon Israël actief buitenlandse arbeidskrachten te werven uit Roemenië, Thailand en de Filipijnen (Raijman en Semyonov, 2004; Kalir, 2014). Deze buitenlandse arbeidskrachten zijn uitermate kwetsbaar en Israël begon een deportatieprogramma eind jaren ’90 om het gevaar weg te nemen dat deze mensen in Israël wilden blijven (Kemp, Raijman, Resnik en Schammah Gesser, 2000). Het deporteren van 1000 migranten per maand was het doel van dit beleid en in relatief korte tijd werden meer dan 100 000 niet-joodse migranten ‘succesvol’ gedeporteerd (Kalir, 2000). In 2003 is de migratie van Eritrese en Soedanese asielzoekers naar Israël langzaam op gang gekomen. Redenen voor de start van deze vluchtelingenstromen zijn hoogstwaarschijnlijk de start van
32
de crisis in Darfur, Soedan en de onderdrukking van bepaalde religieuze groepen in Eritrea sinds 2002 (Buchanan, 2008; UNHCR, 2014). Echter, er bestaat geen officiële informatie over de motieven van deze migranten vanwege een inefficiënt Israëlisch asielzoekersbeleid (Hotline, 2015). Tot 2005 kwamen er niet meer dan enkele honderden niet-joodse asielzoekers het land binnen per jaar (Gerver, 2013). Het aantal asielzoekers in 2005 wordt geschat op 453 (Perry, 2010). Tussen januari 2006 en 2013 hebben de Israëlische autoriteiten 64498 buitenlandse nationaliteiten geregistreerd die op een irreguliere manier het land zijn binnen gekomen, vaak via de Egyptische grens, waarvan begin 2014 er 52961 asielzoekers van over waren. Door verschillende maatregelen van de Israëlische overheid ten opzichte van deze asielzoekers hebben 9000 mensen het land verlaten en is dit aantal teruggedrongen tot ongeveer 44000 (Human Rights Watch, 2014; Hotline, 2015). Hiervan hebben 66% de Eritrese nationaliteit en 25% de Soedanese nationaliteit (Amnesty International, 2014; HRW, 2014). De wreedheden die miljoenen Soedanese burgers dwongen om hun thuisland te verlaten op zoek naar bescherming zijn uitgebreid gedocumenteerd (Perry, 2010; Buchanan, 2008). In de laatste 15 jaar, als gevolg van de grensoorlog met Ethiopië, is in Eritrea een autoritair regime ontstaan. Dit regime werd de oorzaak van een door angst en onveiligheid geplaagd land, waar mensenrechtenschendingen aan de orde van de dag zijn (Perry, 2010). Deze ernstige situatie heeft al honderdduizenden mensen vluchteling gemaakt (UNHCR, 2014). De reis naar Israël is zeer risicovol, waarbij mensenhandel en ontvoering veelvuldig voor komt. Aangekomen bij de zwaar bewaakte grens, vormen de kogels van de Egyptische douane een gevaar, waardoor er regelmatig doden vielen voordat de grens tussen Egypte en Israël werd afgesloten (Human Right Watch, 2008). Deze vluchtelingenstroom vanuit Egypte kwam met name op gang na een demonstratie van vluchtelingen in Cairo voor het bureau van UNHCR in 2005 waarbij minstens 27 demonstranten gedood werden door politiekogels (HRW, 2014). Zij protesteerden tegen het besluit van UNHCR om geen vluchtelingenstatusaanvragen meer te behandelen en voelden zich onveilig in Egypte. Dit waren veelal vluchtelingen uit Darfur en zochten, via de gevaarlijke Sinaï woestijn, in Israël een veiligere basis met meer werk en minder discriminatie (HRW, 2014; Buchanan, 2008). In een brief aan de toenmalige Minister-President Ehud Olmert uiten 30 soldaten van het Israëlische leger (Israel Defence Forces) hun frustratie en onvrede over de situatie bij de grens (Ynetnews, 2007). De soldaten bekritiseren de druk die Israël legt op Egypte om te verhinderen dat iemand de grens oversteekt, met als gevolg dat de asielzoekers voor hun machteloze ogen worden neergeschoten. Ze trekken de lijn met het lijdzaam toekijken van landen tijdens de Holocaust met het beleid van Israël om zich te onttrekken van haar morele plicht om deze vluchtelingen te helpen (World Refugee Survey, 2008; Ynetnews, 2007). Voordat er verder wordt gegaan op het asielbeleid en de situatie van de asielzoekers in Israël, is het van belang om de situaties te schetsen in de twee landen waar de meeste asielzoekers in Israël vandaan komen, te weten Soedan (met name Darfur) en Eritrea. Door deze situatieschetsen wordt het
33
duidelijk waarom Israël zich schuldig maakt aan refoulement wanneer de asielzoekers teruggestuurd zouden worden naar deze landen zonder het ondergaan van een eerlijke asielprocedure. De acceptatie van het non-refoulement principe is immers de belangrijkste blokkade voor Israël om van deze mensen af te komen.
4.2 DE INVLOED VAN DE JOODSE AARD VAN ISRAËL In 2012 sprak minister-president Netanyahu zich uit over invloed van de asielzoekers op de Israëlische samenleving: “Als we niet voorkomen dat zij [Afrikaanse asielzoekers] het land binnen komen, groeit het probleem van 60 000 mensen naar 600 000 mensen en dat is een dreiging voor ons bestaan als Joodse en democratische staat” (Nesher, 2012). De gepercipieerde dreiging van de asielzoekers voor de Israëlische staat kan bijvoorbeeld komen door toegenomen competitie door de relatief recente migratie voor schaarse goederen, zoals werk. Het kan echter ook komen door een sterke nationale identiteit, met name wanneer de homogeniteit van de gemeenschap op het spel staat. Deze waargenomen dreiging zal ervoor zorgen dat buitenlanders in meer of mindere mate buitengesloten worden van publieke goederen en diensten (Scheepers et al., 2002; Pettigrew, 1998). Vreemdelingen worden vaak als een bedreiging voor economisch succes, de nationale identiteit en de sociale orde beschouwd en worden vaak het doelwit van vijandelijkheid, vooroordelen en discriminatie (Pettigrew, 1998). De culturele dreiging reflecteert de angst voor het binnendringen van vreemde en potentieel gevaarlijke normen en waarden. In Israël is dit met name het geval, aangezien de lidmaatschap van een bepaalde groep (de joodse gemeenschap) een voorwaarde is voor de lidmaatschap van de Israëlische staat (Raijman en Semyonov, 2007). Juist in de twee cruciale beginselen van de staat Israël die Netanyahu aanhaalt in het citaat hierboven ontstaat spanning: aan de ene kant het joodse karakter van de staat en aan de andere kant de democratische regeringsvorm van de Israëlische regering. Israël kan gezien worden als een land gebaseerd op gemeenschap van afkomst en religie, waardoor de democratische grondslagen van het land bedreigd worden. Volgens het Recht op Terugkeer uit 1950 en de Wet van Nationaliteit uit 1952 heeft elk joods persoon ter wereld het recht om zich te vestigen in Israël (Raijman, Semyonov en Schmidt, 2003). De situatie van de Eritrese en Soedanese asielzoekers toont hierdoor de kern van de staat Israël, waar het doel is om de joodse aard van de staat te behouden en waar niet-joden door verschillende beleidsmaatregelen worden ontmoedigd om zich er (tijdelijk) te vestigen. Voor de democratische staat is het van groot belang om een joodse meerderheid in het land behouden. Hierdoor wordt, volgens Hadas Yaron van het ARDC demografie het doel van het Israëlische beleid (interview bijlage 8). De angst voor grote stromen niet-joodse asielzoekers, waaraan Israël haar joodse meerderheid zou kunnen verliezen, wordt aangewakkerd door politici en de media (Perry, 2010), waar de uitspraak van Netanyahu een voorbeeld van is. Voormalig minister-president Olmert refereerde aan de komst van asielzoekers als een “tsunami” (Sofer, 2008) en Israëlische ambtenaren
34
stellen dat een positieve behandeling van asielzoekers een aantrekkingsfactor zou vormen voor andere migranten (Perry, 2010). Het joodse karakter van de staat maakt de opname in de maatschappij van niet-joodse migranten zeer moeilijk, zo niet onwaarschijnlijk (Raijman en Semyonov, 2007). Perry (2010) stelt dat er nog een reden is voor de visie van Israël op de asielzoekers, namelijk het beveiligen van de staat tegen terroristische aanvallen. Vanuit Egypte zijn regelmatig mensen de grens over gekomen die, tussen 2000 en 2007, in totaal 542 mensen doodden door middel van zelfmoordaanslagen (Ministerie van Binnenlandse Zaken Israël, 2010, geciteerd door Perry, 2010). De achterdocht ten opzichte van Soedan kan komen uit het feit dat de Verenigde Staten Soedan als een sponsor van terrorisme classificeert en door de verdenking van Israël dat wapens en explosieven vanuit Soedan, via Egypte en Israël, Gaza zijn binnengesmokkeld (Ben-Dor en Kagan, 2006). De houdingen ten opzichte van Eritrea kunnen voortkomen uit de angst van Israël om Eritrea, waar Israël een handelsrelatie mee heeft, te beledigen. Hadas Yaron, toenmalig medewerkster bij ARDC, stelt tevens dat er nog een reden is voor Israël om terughoudend te zijn in hun vluchtelingenbeleid (interview bijlage 8). Wanneer er iets verandert in de ene sfeer, kan er ook iets veranderen in een andere sfeer. Wanneer Israël het vluchtelingenbeleid versoepelt voor de Afrikaanse asielzoekers, loopt het land het risico dat Palestijnen ook meer grond hebben om op te staan wanneer zij een vluchtelingenstatus aanvragen in Israël. Yaron stelt dat schendingen in dit gebied het ook toelaat om mensenrechten te schenden in andere gebieden, zoals bij de Palestijnen. Er vindt een paradoxale dynamiek plaats in de houding van Israël ten opzichte van asielzoekers en vluchtelingen: het feit dat een joodse staat – opgericht na de historische buitensluiting en vervolging van joodse mensen, waaronder vluchtelingen, vanwege etnische en religieuze redenen – institutioneel asielzoekers en vluchtelingen inhumaan behandeld en wetten maakt om hun bewegingsvrijheid en fundamentele mensenrechten in te perken (Kalir, 2014). In mijn interview met Sanna Bloechinger, medewerkster bij ASSAF, legt ze uit hoe zij deze dynamiek ziet. Na voortdurende vervolging in de geschiedenis van het joodse volk, heeft het eindelijk een eigen staat opgericht. Terugkijkend op de gruwelijkheden die begaan zijn in de Tweede Wereldoorlog jegens de Europese joodse bevolking, roepen alle landen: “Dit nooit meer!”. Ook in Israël roept men “dit nooit meer”, maar waar de andere landen bedoelen dat ze nooit meer zulke wreedheid zullen toelaten, bedoelt Israël hiermee dat de joodse bevolking nooit meer slachtoffer zal worden (interview bijlage 9). Kalir (2014) stelt dat het exclusieve beleid van Israël sterk samenhangt met een ingewortelde angst die aan de basis ligt van de constructie van een niet-joodse Ander als abject figuur wiens aanwezigheid een dreiging vormt voor de joodse staat. De bron van deze angst zou met name liggen in de joodse geschiedenis van vervolging, die bedwongen is door de oprichting van de joodse staat. Wanneer de situatie van de asielzoekers naast de Jodenvervolging, in het bijzonder naast de Holocaust (door het discours wat Israëlische mensenrechtenorganisaties aannemen) wordt gezet, ontstaat er een
35
vergelijking en zelfs competitie tussen het slachtofferschap van joden door de geschiedenis heen en het slachtofferschap van de asielzoekers uit Afrika. De vijandelijke conceptualisatie van migranten en asielzoekers door de Israëlische staat is tevens kenmerkend voor de globale trend van een verhoogde angst voor de Ander die als een dreiging wordt gezien voor de veiligheid van een land (Kapur, 2003). Na de aanslagen op 11 september 2001 vindt er een significantie poging plaats om asielzoekers in diskrediet te brengen in de VS, Australië en landen in Europa. Ze worden geassocieerd met criminaliteit en het misbruiken van de zorgstaat (Basaran, 2008). Deze stemmen komen meestal van de (extreem-)rechtse kant van het politieke spectrum. Het is daarom zo kenmerkend voor Israël, waar asielzoekers nooit betrokken zijn geweest bij enige vorm van terrorisme, ook mainstream politici regelmatig naar asielzoekers refereren als een existentiële dreiging voor de joodse staat (Kalir, 2014).
4.3 DE SITUATIE IN DARFUR, SOEDAN Darfur is de grootste regio van Soedan met ongeveer 6 miljoen inwoners en met de Fur en de Masalit de als dominante etnische groepen. De rest van Darfur bestaat uit nomadische Arabische stammen. Zowel de Arabieren als de Afrikanen zijn islamitisch, toch hebben zij een lange geschiedenis van conflict over land, oogst en hulpbronnen (Strauss, 2005; Buchanan 2008). De centrale overheid in Khartoem, de hoofdstad van Soedan, heeft de Arabieren in Darfur jarenlang voorgetrokken, wat leidde tot wantrouwen bij de leiders van de Fur (Strauss, 2005). Toen de overheid van Sadiq El Mahdi (19861989) een beleid aannam waarbij Arabische milities uit Darfur en Kordofan bewapend werden, werd dit wantrouwen nog sterker. Deze milities staan bekend onder de naam Murahaleen en werden gebruikt om rebellen uit het zuiden des lands neer te slaan. Nadat het Nationaal Islamitisch Front (NIF) de macht overnam na een coup in 1989 met Hassam Ahmed al-Bashir als leider, werden de Murahaleen geïntegreerd in het leger en paramilities die deelnamen in de aanvallen tegen de Fur gemeenschap in Darfur en de Dinka en Nuer bevolking in wat nu Zuid-Soedan is. Tevens werden nietArabische stammen ontwapend, terwijl de pro-regering Arabische stammen gewapend mochten blijven. De crisis in 2003 begon voornamelijk als een gevolg van acties van rebellenmilities, de Sudan Liberation Army (SLA) en later de Justice en Equality Movement (JEM), vooral bestaande uit de Fur, Zaghawa en Masalit bevolking (Buchanan, 2008). De SLA en JEM beschuldigden de overheid ervan de etnisch Afrikaanse bevolking al decennia lang te verwaarlozen en te onderdrukken en eisten dat de overheid de marginalisatie van de Afrikaanse bevolking in Darfur zou aanpakken. Op 24 en 25 april 2003 viel de SLA milities van de overheid aan in Noord-Darfur. Omdat het leger grotendeels in het zuiden van het land zat, zou de overheid milities uit loyale Arabische stammen, de “Janjaweed”, gesteund hebben om te reageren op de rebellen (Strauss, 2005; Olsson, 2011; Buchanan, 2008). Met
36
deze actieve steun van de overheid viel de Janjaweed systematisch de burgers in Darfur aan die dezelfde etniciteit hadden als de rebellen, met vreselijke misdaden tot gevolg, zoals verkrachting, moord, verwoesting van huizen en het opgang brengen van een enorme vluchtelingenstroom (Human Rights Watch, 2014). In de twee jaar die erop volgde, vond er een etnische zuivering plaats met 200 000 tot 400 000 doden tot gevolg. Vanuit verschillende hoeken wordt er een parallel getrokken met de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog en de genocide in Darfur (Strauss, 2005; Udombana, 2005). De overheid ontkent dat zij de Janjaweed milities hebben gesteund, maar er is bewijs te over en leden van de Janjaweed zijn opgenomen in het politieapparaat (Hagan en Rymond-Richmond, 2009; Strauss, 2005). Doordat de regering geen verantwoordelijkheid neemt en de schuld bij de Janjaweed legt, is de frustratie binnen de Janjaweed met de Soedanese regering toegenomen, waardoor nieuwe rebellengroepen ontstaan zijn (Buchanan, 2008). Eind 2014 waren er 665954 geregistreerde Soedanese vluchtelingen en 36047 geregistreerde Soedanese asielzoekers wereldwijd (UNHCR, 2014). Uit deze gegevens blijkt dat 94% van alle Soedanese asielzoekers al erkend zijn door hun asiellanden als vluchteling. Veel vluchtelingen zochten hulp in nabijgelegen landen als Chad (UNHCR Global Appeal, 2005) en Egypte (HRW, 2014). Vele vluchtelingen die aanvankelijk naar Egypte waren gevlucht, verlieten het land om verder te trekken naar Israël (Human Rights Watch, 2014). Het strafrechtboek in Soedan stelt dat Soedanezen die een vijandelijke staat bezoeken een straf tot 10 jaar gevangenis kunnen krijgen (HRW, 2014). Officieel zijn Israël en Soedan vijandelijke staten (Buchanan, 2008). In oktober 2007 stelde de Soedanese vluchtelingencommissaris dat mensen die naar Israël waren gevlucht het Zionisme naar Soedan willen brengen en verzocht de Egyptische autoriteiten om de vluchtelingen die naar Israël probeerde te vluchten via Egypte streng aan te pakken (HRW, 2014) . Israël wordt door Soedan als vijandelijke staat gezien, waardoor Soedanezen die in Israël hebben verbleven bij terugkomst in Soedan van spionage worden verdacht en daardoor automatisch vervolging riskeren (Buchanan, 2008). Hierdoor is het non-refoulement principe van kracht en moeten deze Soedanezen derhalve een vluchtelingenstatus krijgen (HRW, 2014). Dit houdt een ‘prima facie’ erkenning van Soedanezen als vluchtelingen in. Dit betekent dat staten burgers van bepaalde landen als vluchteling erkennen enkel door hun nationaliteit en de ernst van de situatie in het land van herkomst. Israël aan de andere kant beweert op haar beurt dat de Soedanese asielzoekers economische migranten zijn, omdat zij naar Israël zijn vertrokken omdat ze in Egypte niet aan werk konden komen. Het is ontoereikend van Israël om dit te stellen. Het land heeft de plicht om via een effectief migratiesysteem te bepalen wie een vluchteling is en wie een economische migrant (Buchanan, 2008). Een economische migranten is een persoon die vrijwillig zijn of haar land heeft verlaten exclusief met economische redenen. Zoals eerder aangehaald kan een persoon aan de criteria van de 1951 vluchtelingenconventie voldoen, wanneer er tevens bepaalde economische motivaties
37
zijn geweest om naar het land van asiel te komen. Daarom is het incorrect om te beweren dat een asielzoeker op zoek naar betere economische omstandigheden automatisch geen vluchteling kan zijn. De huidige situatie in Soedan blijft ernstig (Amnesty International, 2013). Gewapende conflicten blijven een verwoestend effect te hebben op grote delen van het land. In Darfur dwong het geweld in de eerste helft van 2013 alleen al meer dan 300 000 mensen te vluchten. Regeringstroepen en geallieerde milities blijven in strijd met verschillende gewapende rebellengroepen. Strijd tussen met name etnisch Arabische stammen over land en andere natuurlijke hulpbronnen zorgen voor doden, gewonden, verwoesting van dorpen en vluchtelingen. De regering faalt in het beschermen van zijn burgers en regeringsmachten hebben deelgenomen in de gevechten. De overheid blijft de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties en non-gouvermentele organisaties toegang tot gebieden die verwoest zijn beperken, zodat humanitaire hulp onmogelijk maakt. Soedan heeft de beperkingen op vrijheid van meningsuiting, religie, vereniging en vergadering versterkt, wat een poging lijkt om onafhankelijke dialoog in het land te stoppen. De regering blijft veiligheidsdiensten inzetten om vermeende tegenstanders van de regering vast te zetten, de media te censureren en publieke fora en protesten tegen te houden. Tevens implementeert de regering lijfstraffen uit de Sharia wet, zoals zweepslagen en amputatie van lichaamsdelen, wat een schending is van het internationaal verbod op marteling en inhumane straffen. Door de voortdurende gevechten en de (vermeende) betrokkenheid van de overheid hierbij en het gebrek aan bescherming van de overheid ten opzichte van haar burgers, hebben al meer dan een half miljoen mensen het land ontvlucht (UNHCR, 2014). De aangehaalde mensenrechtenschendingen in Soedan maakt duidelijk dat de burgers vanwege hun ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke opinie risico lopen op vervolging, met marteling en een oneerlijk proces als gevolg. Het principe van non-refoulement is dan ook duidelijk van toepassing op de meerderheid van de gevluchte Soedanezen en de internationale gemeenschap heeft de plicht om hen te beschermen.
4.4 DE SITUATIE IN ERITREA Eritrea won in 1993 zijn onafhankelijkheid na een 30 jarige oorlog met Ethiopië na gekoloniseerd te zijn door Italië en Ethiopië. Een gevolg van deze jaren lange strijd en kolonisatie was dat de economie en samenleving van het land waren verwoest (Farewell, 2001). Ter wereld zijn er 363077 Eritrese vluchtelingen en 53662 Eritrese asielzoekers (UNHCR, 2014). Wereldwijd hebben meer dan 87% van Eritrese asielzoekers al een vluchtelingenstatus gekregen. In 2008 waren vluchtelingen uit Eritrea de grootste groep, op vluchtelingen uit Zimbabwe, ter wereld die asielaanvragen indienden in andere landen. In 2004 waren er in het Midden-Oosten ongeveer 70 000 mensen uit Eritrea (Kibreab, 2007). In 2014 verbleven er ongeveer 29 000 in Israël. Deze vluchtelingen en asielzoekers zijn vanaf 2004 naar Israël gekomen (HRW, 2004).
38
Er zijn verschillende redenen voor de vluchtelingenstroom uit dit land. Eritrea is een van de weinige autocratische regimes na de Koude Oorlog (Kibreab, 2007). Door de een-partij dictatuur in het land is er sprake van een absoluut gebrek aan mensenrechten. Velen vluchten dan ook weg voor de vele schendingen van mensenrechten, zoals de oneindige dienstplicht, martelingspraktijken, onrechtmatige arrestaties en beperkingen op vrijheid van meningsuiting en vereniging. De overheid heeft zowel oppositiepartijen als niet-gouvernementele organisaties verboden en staat zeer intolerant ten opzichte van kritische stemmen. Er bestaat geen officiële rechtspraak en uitspraken of acties van de overheid kunnen niet tegengesproken worden. Mensen die deserteren van het leger, riskeren een dermate strenge straf dat het door kan gaan voor vervolging (HRW, 2014). Mensen die verdacht worden van het protesteren tegen, bevragen of publiek bekritiseren van de overheid en haar beleid worden systematisch het zwijgen op gelegd (OHCHR, 2015). Ook onafhankelijke kranten worden gesloten en journalisten worden vastgezet, gemarteld en sommigen zijn verdwenen. De meeste vluchtelingen zijn Christenen, aangezien deze sinds 2002 onderdrukt worden. Het land staat op de 182e plaats (van de 187 meegenomen landen) bij de Human Development Index van het United Nations Development Programme in 2014. In 1995 moesten alle religieuze organisaties in Eritrea zich registeren bij de overheid (Kagan, 2010). Aanvankelijk werden alleen registraties van soennitische islamitische bewegingen, de Eritrese orthodoxe kerk, de rooms-katholieke kerk en de Lutherse kerk aanvaard. Andere aanvragen werden uitgesteld en een aantal organisaties registreerden zich niet om bemoeienis van de overheid te beperken. In 1997 werd een wet van vrijheid van religie aanvaard, maar deze werd in praktijk niet uitgevoerd. In 2002 stelde de overheid dat alle nietgeregistreerde gemeenschappen hun activiteiten moest stoppen en enkel de vier hierboven genoemde organisaties mochten blijven bestaan. De leden van andere religieuze organisaties werden gearresteerd en onrechtmatig vastgehouden. Eind 2008 werden er 3225 mensen hierdoor vastgehouden, dit is ongeveer 10% van de leden van niet-geregistreerde kerken (Amnesty International, 2008). De situatie in de gevangenissen is bijzonder ernstig (OHCHR, 2015). Wanneer de gevangenen niet in eenzame opsluiting zitten of gebruikt worden als arbeidskracht, worden de gedetineerden dag en nacht opgesloten in overvolle cellen in zeer onhygiënische omstandigheden. Toiletten zijn vaak niet aanwezig en gedetineerden moeten in uitwerpselen slapen. Om de gedetineerden te straffen of om informatie uit hen te krijgen zijn er veel gevallen van mishandeling en verkrachting. Veel van de gevangenen ervaren schade hiervan op lange termijn of in sommige gevallen volgt de dood. Amnesty International (2008) ziet deze onderdrukking als een uiting van de algemene onderdrukking en intolerantie van de Eritrese overheid van de vrijheid van meningsuiting en vereniging. De voornaamste daders van deze schendingen zijn onder andere het Eritrese leger, de nationale veiligheidsdienst, de politiemacht en de president (OHCHR, 2015). Door de vermeende
39
hopeloze situatie ontvluchten honderdduizenden Eritreeërs hun land. Door hun keuze om te vertrekken enkel toe te schrijven aan economische redenen, wordt de verschrikkelijke situatie van mensenrechten en het lijden van de mensen genegeerd. Eritreeërs ontvluchten de ernstige schendingen van mensenrechten in hun land en hebben internationale bescherming nodig. Als gevolg van het enorme spionage en veiligheidsapparaat leeft de bevolking in constante angst dat hun gedrag wordt waargenomen door veiligheidsagenten en dat de verzamelde informatie gebruikt wordt om hen te arresteren, martelen of te doden. Om te voorkomen dat mensen het land onrechtmatig verlaten om de legerdienst te vermijden, beperkt de regering het reizen naar de grensgebieden en straft iedereen streng die over de grens gaat. In 1995 verklaarde de overheid dat alle 18-jarige Eritreers in dienstplicht moesten (OCHCR, 2015). In 2002 werd de Warsai Yikealo Ontwikkelingscampagne gelanceerd. Deze campagne houdt in dat alle kinderen wanneer ze in de 6e klas zitten of 18 jaar zijn voor minstens 12 maanden het leger in moeten. in de realiteit worden kinderen gedwongen gerekruteerd en dienstplichtigen moeten voor onbepaalde tijd in het leger, waarbij ze een zeer laag loon krijgen. De commissie heeft individuen ondervraagd die na 17 jaar eindelijk besloten om te vluchten. De tijd in het leger is bijzonder moeilijk. Het gebrek aan goed voedsel, hygiënische faciliteiten en medische zorg kan leiden tot ernstige handicaps, psychologische moeilijkheden of de dood. Tijdens de dienstplicht worden de mensen gebruikt voor gedwongen arbeid. Seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes is een ernstig probleem in de militaire trainingskampen. Het is praktisch onmogelijk om onder de legerdienst uit te komen. Zelfs mensen met een handicap moeten het leger in. Het verlaten van het leger is net zo moeilijk, waarbij deserteren en vluchten vaak de enige optie is. Vanwege de vele mensenrechtenschendingen door het dictatoriale regime in Eritrea en vanwege de automatische vervolging bij terugkeer vanwege desertie, wordt ook het deporteren van vluchtelingen naar Eritrea gezien als een schending van het non-refoulement beginsel. Met enkele uitzonderingen, mensen die gedwongen terug zijn gestuurd naar het land zijn gearresteerd en hebben marteling ondergaan. Deze beperkingen op reizen zijn een schending van de vrijheid van beweging.
4.5 HET ISRAËLISCH ASIELBELEID EN DE ZES CRITERIA Israël heeft de 1951 Conventie Betreffende de Status van Vluchtelingen op 1 oktober 1954 als een van de eerste landen ter wereld ondertekent en heeft tevens ingestemd met het eerder genoemde 1967 Protocol (Perry, 2010). Israël heeft echter de 1951 Conventie niet opgenomen in haar grondwet. Dit houdt in dat de conventie niet geldig is in de rechtbank, maar wel geaccepteerd wordt als richtlijn. Het principe van non-refoulement daarentegen is bindend in het Israëlische recht. Met de informatie in de bovenstaande paragraven kan vastgesteld worden dat het een schending betekent van internationale afspraken en principes wanneer asielzoekers uit Eritrea of Soedan zonder zorgvuldige asielprocedure teruggestuurd worden naar het land van herkomst of naar een derde land waardoor ze risico lopen op
40
indirecte refoulement. Wanneer Israël dus de Afrikaanse asielzoekers het land uitstuurt waarna ze terecht komen in het eigen land waar ze risico op vervolging lopen of in een derde land waar ze het risico op vervolging lopen of het risico om teruggestuurd te worden naar het eigen land, maakt Israël zich schuldig aan het schenden van het non-refoulement principe.
4.5.1 HET ONTSTAAN VAN HET HUIDIGE BELEID Tot 2001 werd iedereen die zich in Israël bevond zonder geldig visum vastgezet tot deportatie mogelijk was. De naam van deze wet is de Entry of Israel Law (Hotline for Refugees and Migrants, 2015). Door een petitie in 2001 van de Vereniging voor Mensenrechten in Israël werd de wet gewijzigd en is er een sectie toegevoegd, waarin staat dat de detentie niet plaats mocht vinden zonder enig juridisch proces. Er waren condities waarin mensen werden vrijgelaten van detentie, waaronder humanitaire gronden zoals leeftijd, medische situatie en speciale condities. Als er 60 dagen voorbij waren gegaan sinds de persoon in detentie zat en de deportatie nog niet in zicht was, dan werd het recht op vrijheid van de buitenlander boven het recht van de staat om hem vast te zetten gesteld. In de praktijk baseerde de lengte van detentie op de beschikbaarheid van bedden in de centra. In 2010 was ongeveer de helft van de gevangenen langer dan 60 dagen gedetineerd en ongeveer 25% van de mensen zat er al een jaar. Tijdens de detentie werd hun land van origine vastgesteld en werden de asielzoekers medisch onderzocht om besmettelijke ziektes te detecteren (Kalir, 2014). Hierna werden de meesten bij het centrale busstation in de nabije stad, BeerSheva, afgezet met een buskaartje voor het centrale busstation van Tel Aviv. Tevens kregen de asielzoekers bij de vrijlating een ‘conditioneel vrijlatingsvisum’ (conditional release visa). Dit betekende dat ze niet gedeporteerd mochten worden totdat de omstandigheden ernaar zijn (Kalir, 2014; Hotline, 2015). Het betekende echter ook dat zij geen recht op werk, sociale hulp of diensten hadden. Op het visum staat “Dit is geen werkvergunning”. Toch worden werkgevers die visumhouders aannemen niet meer gestraft na een uitspraak van het hoger gerechtshof van Israël (Hotline, 2015). Na deze uitspraak stelde de Minister-President Netanyahu in de media dat er een campagne tegen illegale immigratie was gestart en dat mensen die ‘infiltranten’ aannamen beboet zouden worden bouwen (Yaron, Hashimshony-Yaffe en Campbell, 2013). Deze ambigue status van de asielzoekers samen met discriminatie maakt dat zij erg moeilijk aan werk kunnen komen, vaak het slachtoffer worden van uitbuiting en niet de mogelijkheid hebben om een leven op te. Dit tijdelijke visum en dus het tijdelijke uitstel van deportatie zorgde er lange tijd voor dat Israël individuele asielaanvragen kon negeren. Zo kon Israël aan de minimale verplichtingen tot het non-refoulement principe voldoen en tegelijkertijd de noden van de asielzoekers negeren en potentiële nieuwe asielzoekers ontmoedigen om naar Israël te komen. De 1951 Conventie stelt echter dat een land elke asielaanvraag individueel moet bekijken. Tot eind 2013 werden deze aanvragen
41
genegeerd door de Israëlische staat. In april 2014 hadden in totaal twee Eritreeërs en geen één Soedanees de vluchtelingenstatus gekregen. Nadat bleek dat het ontnemen van rechten en diensten niet hielp om de asielzoekers tegen te houden om naar Israël te komen of het land te verlaten, werd in juni 2012 door de regering een wijziging aan gebracht in de zogeheten Preventie van Infiltratie Wet (Anti-Infiltratie Wet) van 1954. Deze wet was aanvankelijk ontworpen om na de oprichting van de Israëlische staat in 1948 gewapende ‘infiltranten’ uit Libanon, Egypte, Syrië, Saudi Arabië, Trans-Jordanië, Jemen of afkomstig uit Palestina die Israël binnen kwamen met het doel om mensen te verwonden of te doden te kunnen tegenhouden (Yaron, Hashimshony-Yaffe en Campbell, 2013). Na de wijziging in 2012 werd het legaal om asielzoekers die Israël binnenkwamen zonder vorm van proces gevangen te zetten voor een periode van drie jaar. Deze wet werd nietig verklaard in september door het hoger gerechtshof (Hotline, 2015; Kalir, 2014). Als antwoord hierop probeerde de regering een tweede wijziging aan de Anti-Infiltratie Wet door te voeren. In deze tweede versie konden de asielzoekers voor een jaar gevangen genomen worden zonder proces. Hierna zou de asielzoeker naar een asielzoekerskamp gestuurd worden, wat door de Israëlische staat een “open detentiecentrum” wordt genoemd. Doordat het een ‘opendetentiecentrum’ wordt genoemd voldoet het aan het recht op vrijheid. Het ‘open detentiecentrum’ is genaamd Holot en is gelegen midden in de Negev woestijn dicht bij de grens van Egypte en is de situatie binnen het centrum inhumaan voor de asielzoekers die er leven (HRW, 2014). Israël noemt het een ‘open’ detentiecentrum, maar de gedetineerden moeten zich drie keer per dag melden en de nacht in het centrum doorbrengen (Hotline, 2014). Naast nieuwkomers konden asielzoekers die al verbleven in Israël ook naar dit centrum worden gestuurd. Ook deze versie werd door het hoger gerechtshof nietig verklaard. Om deze nietigverklaring te omzeilen, werd er door de Israëlische regering, de Knesset, een derde versie van de wet opgesteld, die tot heden van kracht is (Hotline, 2015). Door deze wet, in werking vanaf 8 december 2014, kunnen asielzoekers bij binnenkomst in Israël drie maanden zonder proces vastgezet worden. Hierna worden zij overgebracht naar het detentiekamp Holot voor een periode van 20 maanden. De detentie is administratief, wat betekent dat de asielzoekers niet verdacht worden van een misdaad en ze geen proces krijgen. De grote meerderheid van de mensen in Holot zijn echter mensen die al jaren in Israël wonen en naar Holot gestuurd worden wanneer ze hun tijdelijke visum willen verlengen bij het Ministerie van Binnenlandse zaken. De geldigheidsduur van het visum wordt de laatste jaren steeds verder ingekort van vier maanden naar elke maand. Organisaties als Amnesty International stellen dat dit tijdelijk visum in essentie een uitgesteld deportatiebevel is en noemen Israël het enige ontwikkelde land dat tijdelijke bescherming gebruikt als een alternatief voor een individuele asielprocedure (Kalir, 2014). Ze worden weggerukt uit hun leven, werk en vrienden en worden voor 20 maanden naar Holot gestuurd. Het doel van de wet is om de asielzoekers te dwingen om Israël ‘vrijwillig’ te verlaten. Het is
42
Israël namelijk niet toegestaan om hen onder dwang te deporteren. De gedetineerden zijn verplicht om de nacht in Holot door te brengen en worden driemaal per dag gecontroleerd. De dichtstbijzijnde stad, Be’er Sheva is anderhalf uur rijden met de bus (Hotline, 2014). Ze mogen de 20 maanden niet werken. Wanneer de regels van Holot worden overtreden, worden ze gevangen gezet voor maximaal 120 dagen in de Saharonim gevangenis aan de overkant van de straat. De strafmaat wordt bepaald door ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken die geen juridische training hebben genoten. Volgens criteria opgesteld in 2014 moeten alle Eritreeërs die voor eind mei 2009 Israël binnen kwamen (ongeveer 19% van de Eritreeërs in Israël) en alle Soedanezen die voor eind mei 2011 in Israël kwamen (ongeveer 56%) gedetineerd worden in Holot, blijkt uit een rapport van de mensenrechtenorganisaties Hotline for Refugees and Migrants en Physicians for Human Rights (Kovaliyov-Livi, Rozen en Malikovsky, 2014). Minderjarigen, vrouwen en mannen die kunnen bewijzen dat ze kinderen hebben in Israël of dat ze getrouwd zijn kunnen niet naar Holot gestuurd worden. Volgens gegevens van het Ministerie van Binnenlandse Zaken kunnen met deze criteria ongeveer 12000 mensen naar Holot gestuurd worden. Dit is 3,5 keer zoveel als er bedden zijn in het detentiecentrum. Er zijn in 2014 enkele verbeteringen gekomen in Holot, zoals de verbetering van het voedsel en de kortere rijen bij de controles bij de binnenkomst en het verlaten van het centrum. Een deel van deze verbeteringen kan toegerekend worden aan het feit dat eind juni 2014 bijna de helft van de gedetineerden uit protest naar Egypte liepen. 756 van hen werden hiervoor gestraft en in de Sahanorim gevangenis gestopt. Hierdoor verbleven er minder gedetineerden in Holot en is het niet meer overvol en zijn de rijen korter. Maar omdat er niets veranderd en de wekelijkse vluchten naar Afrika die asielzoekers deporteren door blijven gaan, wordt de wanhoop groter en is de registratie voor ‘vrijwillige’ terugkeer naar Soedan, Eritrea, Oeganda en Rwanda enkel groter geworden. Volgens gegevens van de Immigratie Autoriteit konden eind augustus 2014 3360 gedetineerden in Holot, maar er zaten toen maar 1658 in, te weten 288 uit Eritrea en 1370 van Soedan. Hiervan hebben uiteindelijk 409 asielzoekers het centrum verlaten.
4.5.2 DE ZES CRITERIA Na deze uiteenzetting van het ontstaan van het juridische kader van het asielbeleid van Israël, kijk ik naar de zes criteria voor vrijwillige terugkeer die opgesteld zijn in hoofdstuk 3. Israël heeft herhaaldelijk gesteld dat het de expliciete intentie heeft om uiteindelijk degenen die nu tijdelijke bescherming hebben te deporteren (Kalir, 2014). Yaron van ARDC maakte duidelijk dat er een heldere strategie achter het beleid van Israël zit, die samen werd gevat door voormalig Minister van Binnenlandse zaken Eli Yishai. Hij stelde in 2012 dat hij het leven van de asielzoekers zo moeilijk mogelijk ging maken, totdat ze weggingen of totdat ze gedeporteerd konden worden (interview bijlage 8; Ynetnews, 2012, HRW, 2014). In juni 2012 legde dezelfde minister de volgende verklaring af aan de pers: “Wanneer gekozen
43
moet worden tussen ‘verlicht en liberaal’, maar het verliezen van de joodse en zionistische staat en ‘onwetend en racistisch’, maar het zijn van een trotse burger, dan kies ik de tweede optie. Het tijdperk van leuzen is voorbij, het tijdperk van acties is aangebroken” (Weiler-Polak, 2012, geciteerd in Kalir, 2014). In hoeverre kan Israël spreken van vrijwillige repatriatie van haar asielzoekers?
Veiligheid Zoals eerder is gesteld in hoofdstuk 3, zijn er drie vormen van veiligheid volgens de VN: fysieke, juridische en materiële veiligheid (Bradley, 2008). Wanneer een persoon in het land risico loopt om vervolgd te worden op basis van zijn of haar ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke opinie, wordt dit hier ook gezien als een vorm van onveiligheid. In paragraven 4.3 en 4.4 zijn de situaties in Eritrea en Soedan uiteengezet. Uit deze informatie kwam dat vele mensenrechten geschonden worden in deze landen en dat de burgers het risico lopen om vervolgd te worden vanwege hun ras – Afrikaanse afkomst versus Arabische afkomst in Soedan –, religie – leden van niet-toegestane religieuze groepen in Eritrea –, lidmaatschap van een groep – leden van bepaalde stammen in Darfur en leden van kritische groepen in Eritrea –, en hun politieke opinie – kritische stemmen in Eritrea. Wanneer Israël de asielzoekers deporteert naar de landen van afkomst, betekent dit een duidelijke schending van het non-refoulement principe. In het verleden heeft het land zich al aan schuldig gemaakt aan zowel directe als indirecte refoulement. Uit verschillende voorbeelden blijkt asielzoekers en vluchtelingen in Egypte risico op vervolging lopen of op refoulement naar het land van afkomst (Borchelt, 2002). In 2008 heeft Egypte ongeveer 30 mannen en tenminste 11 vrouwen, die door de UNHCR erkend waren als vluchtelingen of asielzoekers, gedeporteerd naar hun thuisland wat nu Zuid-Soedan is (Human Rights Watch, 2008). In hetzelfde jaar stuurde Egypte 1200 Eritreeërs terug naar Eritrea, waar ze het risico lopen op marteling en andere schendingen van hun mensenrechten (Amnesty International, 2008). Toch weerhield dit Israël niet om twee maanden later een groep Eritreeërs terug te sturen naar Egypte, zonder hun asielaanvraag eerst te behandelen (Human Rights Watch, 2008), wat een schending is van het indirecte non-refoulement beginsel. Een ander voorbeeld is de schaamteloze deportatie van mensen naar Zuid-Soedan. In 2012, enkele weken na de onafhankelijkheidsverklaring van Zuid-Soedan, nam Israël de tijdelijke beschermingsvisa af van de Zuid-Soedanese asielzoekers in het land en begon met de deportatie van ongeveer alle 1200 ZuidSoedanezen naar ‘hun’ land (Gerver, 2013; Kalir, 2014). Israël negeerde hiermee alle internationale onderzoeken waaruit bleek dat de situatie in Zuid-Soedan levensgevaarlijk was en tevens het feit dat alle andere Westerse landen zich van het repatriëren van deze asielzoekers en vluchtelingen weerhielden. In juli 2013 is Israël gestart met een ‘vrijwillige terugkeer’-procedure (ASSAF/Hotline, 2015). De deportatie van asielzoekers naar derde landen is deel van deze procedure. Israël heeft volgens
44
mensenrechtenorganisaties onder de tafel afspraken gemaakt met enkele Afrikaanse landen om, in ruil voor geld, hulp en andere goederen, de Eritreeërs en Soedanezen van Israël op te nemen (Kalir, 2014; Efraim, 2013; Hotline, 2015; ASSAF/Hotline, 2015). Uit informatie van de asielzoekers blijkt dat het gaat om twee landen, namelijk Oeganda en Rwanda. Volgens de procedure kunnen asielzoekers met een paspoort terugkeren naar het land van herkomst. Wanneer zij geen paspoort hebben, kunnen zij naar Oeganda of Rwanda gaan. Vóór augustus 2014 hebben al 8000 asielzoekers via deze procedure Israël verlaten (Hotline, 2015). Deze deportatie naar de derde landen verloopt niet volgens de regels blijkt uit het rapport “Where there is no free will”
van de organisaties ASSAF en Hotline (2015). De
mensenrechtenorganisaties die hulp bieden aan de asielzoekers in Israël horen pas 24 uur van te voren als er iemand wordt gedeporteerd. Na toe te hebben gezegd om het land te verlaten loopt de asielzoeker veel risico. Een asielzoeker uit Eritrea verliet Israël in juli 2014 om naar Oeganda te gaan. Bij hun overstap in Egypte werden hij en twee andere Eritreeërs gearresteerd en gedeporteerd naar Eritrea. Human Rights Watch meldde in 2014 dat zeven Soedanezen die via de ‘vrijwillige terugkeer’procedure terug zijn gekeerd naar Soedan bij aankomst gearresteerd werden. Vijf hiervan werden lang vastgehouden, één hiervan is gemarteld en één is aangeklaagd voor landsverraad, omdat hij naar Israël was gegaan (HRW, 2014). Wanneer een asielzoeker naar Rwanda of Oeganda vertrekt met de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure, krijgt hij Israëlische reisdocumenten mee, die geen garantie zijn voor een legale status in de landen (ASSAF/Hotline, 2015). Uit gegevens blijkt dat deze documenten ingenomen worden bij aankomst in Rwanda of Oeganda door medewerkers van de Israëlische immigratiedienst. In Oeganda worden de eerste twee nachten in een hotel betaald, in Rwanda niet eens. Na deze twee nachten verblijven ze officieel illegaal in de landen, waarna ze gearresteerd kunnen worden en gedeporteerd naar het land van afkomst. Yaron van ARDC vertelde dat zij persoonlijk maar één jongen kende die terug was gekeerd naar Soedan. Een tijd lang kon ze geen contact met hem krijgen en na lang wachten kwam er bericht dat hij gevangen was genomen (interview bijlage 8). Wanneer de asielzoekers Israël verlaten, wordt door de Israëlische overheid niet gecontroleerd wat er met hen gebeurd (ASSAF/Hotline, 2015). Er zijn veel verhalen van mensen die verdwenen na het vertrek. Een man uit Eritrea vertelde me dat een half jaar geleden een vriend van hem uit Israël vertrokken was. Hij vertelde: “Ik weet niet waar hij nu is, hij neemt zijn telefoon niet op. Al een half jaar niet. Ze [de Israëlische overheid] weten dat het gevaarlijk daar voor ons is. Wij vluchten niet voor niets, ze zullen ons gevangen nemen. In Egypte, in Soedan. Ik zal nooit teruggaan naar Eritrea” (interview bijlage 2). In de wijk Neve Sha’anan, Tel Aviv, raakte ik in gesprek met een 31-jarige winkelier uit Eritrea. Ik vroeg hem over zijn verwachtingen over zijn toekomst in Israël. Hij vertelde mij dat hij het liefst naar Europa of Amerika zou gaan, maar dat hij verwachtte dat hij teruggestuurd zou worden naar Afrika. Vluchtelingen uit Eritrea zijn van een bepaald
45
volk genaamd Habesha. Dit volk heeft een andere cultuur en een ander uiterlijk dan de rest van de Afrikanen, vertelde hij wijzend naar zijn huidskleur en zijn smalle schouders. Voor hen is geen enkel Afrikaans land veilig, iedereen zou hen haten. Toen hij in Soedan verbleef liepen mensen met een boog om hem heen (interview bijlage 3). In het hostel waar ik verbleef in Tel Aviv werkt een Eritrese jongen als schoonmaker, waar ik veel gesprekken mee heb gevoerd. Hij vertelde mij op een dag dat drie jongens uit Eritrea Israël hadden verlaten een aantal maanden terug op weg naar Europa via Libië. In Libië zijn zij ontvoerd door de Islamitische Staat en onthoofd. Hij vertelde dat 86 Eritrese vluchtelingen op het moment in handen van IS zijn. Hij kende niemand uit Eritrea die terug naar Eritrea is gegaan: te gevaarlijk, iedereen gaat sowieso de gevangenis in (interview bijlage 1). Uit het interview met een Soedanese asielzoeker bleek dat alle Soedanezen die terug zijn gegaan naar Soedan bij aankomst direct gearresteerd zijn en het eventuele geld wat ze van de Israëlische overheid hebben meegekregen, werd afgenomen. Hij legde uit dat het voor Soedanezen kiezen is tussen de pest en de cholera: of verblijven in Holot, waar een normaal leven leiden onmogelijk is, óf terugkeren naar Soedan en worden opgesloten (interview bijlage 5). Uit deze voorbeelden blijkt dat er veel gevaren zitten aan het vertrek van asielzoekers uit Israël, of ze nu terugkeren naar het eigen land of vertrekken naar een derde land. Aangezien Israël hun veiligheid niet kan garanderen, kan er geen sprake zijn van een totaal vrijwillig vertrek. Volgens de richtlijnen van de VN moet de vrijwillige repatriatie op een veilige (en waardige) manier plaats vinden (UNHCR, 2009; Chimni, 1993). Het veiligheidsprincipe wordt door Israël geschonden.
Waardigheid Het andere concept in de richtlijn van de VN is waardigheid (UNHCR, 2009; Chimni, 1993). Dit houdt in dat de asielzoekers en vluchtelingen niet worden mishandeld en de beslissing om te vertrekken op eigen tempo kunnen maken (UNHCR, 1996). Men kan niet op eigen tempo beslissing, wanneer zij zich gedwongen voelen tot een beslissing. Sanna stelde dat asielzoekers totaal geen alternatief meer zien wanneer ze terug naar Afrika gaan. Het is echt de laatste optie (Sanna Bloechinger, ASSAF, 2015). Het rapport van ASSAF en Hotline (2015) onderscheidt drie motieven voor vertrek. Ten eerste wordt gevangenschap genoemd als invloed op de beslissing om uit Israël te vertrekken. De andere twee motieven zullen hieronder aan bod komen. Deze gevangenschap kan daadwerkelijke gevangenschap in Saharonim of Holot zijn of de angst voor Holot, wanneer de oproep binnenkomt. In Saharonim en Holot worden de asielzoekers zeer regelmatig aangemoedigd om te vertrekken uit Israël. De ‘vrijwillige terugkeer’-procedure stelt dat gevangenen in de Saharonim-gevangenis een gedocumenteerd interview moeten ondergaan en een document moeten ondertekenen wat stelt dat zij zelf Israël willen verlaten. Uit getuigenissen van asielzoekers blijkt dat zij geïnstrueerd worden om te zeggen dat ze niet in het land willen blijven, zelfs als ze vrijgelaten zouden worden uit de gevangenis (ASSAF/Hotline,
46
2015). Tevens wordt door de autoriteiten vragen over het seksleven van de gedetineerden gesteld om hen zo ongemakkelijk mogelijk te maken. In Saharonim wordt intensief gewerkt aan het overtuigen van gedetineerden om Israël te verlaten. De regering heeft 100 miljoen NIS (bijna 24 miljoen euro) uitgetrokken voor het ‘terugkeer aanmoedigend beleid’. Voor asielzoekers buiten Saharonim geldt de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure niet, aangezien het enkel geldt voor gevangenen. In Holot wordt de asielzoekers desondanks vele malen aangeboden door de autoriteiten om te vertrekken. Ze werden bijvoorbeeld verteld dat wanneer zij voor eind augustus 2014 zouden vertrekken, ze naar een derde land konden en een vertrekbonus zouden krijgen. Na augustus zou deze deal niet meer gelden. Dit laatste is niet de waarheid, bij vertrek krijgen de asielzoekers hun reispapieren en een vertrekbonus van meer dan 13000 NIS (ruim 3000 euro) op het vliegveld (ASSAF/Hotline, 2015). Ook is de angst voor de opsluiting in Holot dikwijls al genoeg voor mensen om Israël te verlaten. Volgens Idan Moldavksi, een medewerker van de ARDC, wordt Holot gebruikt om het moreel van de asielzoekers te breken, zodat ze ‘vrijwillig’ weg gaan uit Israël (interview bijlage 7). Een Soedanese asielzoekers verwoordde het als volgt: “De boodschap van Holot is: je hebt geen hoop in Israël. Als je wel hoop wilt om te leven, moet je ergens anders naartoe” (interview bijlage 5). 861 mensen zijn vertrokken toen ze ontboden werden naar Holot. De schoonmaker van mijn hostel vertelde mij dat als hij ontboden werd om naar Holot te gaan, hij niet van plan is om daarheen te gaan. De situatie is verschrikkelijk daar (interview bijlage 1). De omstandigheden in Holot zijn inhumaan. Uit het rapport van Hotline “From one prison to another” (2014) blijkt dat er bijvoorbeeld niet genoeg toiletpapier is, gevangenisstraf in Saharonim wanneer iemand iets verkeerd doet, er wordt vaak geen rekening gehouden van voedselwensen (medische of religieuze) en de medische zorg is verre van voldoende. De medische staf bestaat uit één persoon, die enkel Arabisch spreekt (Physiscians For Human Rights, 2014). 70% van de gedetineerden gaven aan een vorm van depressie te hebben. Asielzoekers hebben relatief in hoge mate last van hun mentale gezondheid door depressie en posttraumatische stress-stoornissen. Yaron vertelde dat er twee manieren zijn om weg te komen uit Holot: ‘vrijwillig’ terugkeren naar het eigen land of vertrekken naar een derde land, wanneer er familie leeft in een derde land en er familiehereniging plaats kan vinden (interview bijlage 8). Sanna vertelde mij dat de Israëlische staat bezig is met een nieuw beleid te laten erkennen. Dit beleid houdt in dat Eritrese asielzoekers hun visa niet meer verlengen, waarna ze naar Holot worden gestuurd. Als ze vanuit Holot niet ‘vrijwillig’ Israël verlaten, worden ze naar de Saharonim-gevangenis gestuurd. Wanneer ze dan nog niet mee willen werken aan de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure, worden ze gedeporteerd. Dit beleid is nog niet officieel goedgekeurd, maar in stilte is dit al in volle gang bezig (interview bijlage 9). De Eritrese winkelier beschreef een zelfde soort beleid. Hij was bang dat hij snel gedeporteerd zou worden, want volgens hem waren de mensen die in 2008 naar Israël zijn gekomen allemaal gedetineerd en waarschijnlijk gedeporteerd. Hij is in 2009 het land binnengekomen en was erg bang dat de lichting van 2009 aan de beurt was (interview bijlage 3).
47
Naast detentie in Holot of Saharonim zijn er verschillende andere mechanismen die de waardigheid van het verblijf in en het vertrek uit Israël ernstig in vraag stellen. Een ander deel van de Anti-Infiltratie Wet is bedoeld om de salarissen van de asielzoekers te verlagen en tevens bedoeld als extra pressiemiddel om hen Israël uit te krijgen. Dit deel stelt dat werkgevers 16% van het salaris op een door de staat beheerde bankrekening moeten storten in plaats van in een zorg- of pensioenfonds. Wanneer de asielzoekers het resterende salaris krijgt, is hij verplicht om hiervan nog 20% van het geld op dezelfde rekening te zetten. De asielzoekers krijgen pas toegang tot hun geld wanneer zij Israël verlaten (Hotline, 2015). Er kan gesteld worden dat Israël verschillende aanmoedigingsmechanismen of in hardere woorden, dwangmiddelen inzet zodat de asielzoekers zich gedwongen voelen om Israël te verlaten. Hierdoor kan de beslissing om te vertrekken niet op eigen tempo gemaakt worden en kan tevens niet gezegd worden dat de asielzoekers goed behandeld worden door de Israëlische staat.
Toegang tot diensten en rechten Doordat het tijdelijke verblijfsvisum geen werkvergunning is, kunnen de asielzoekers die wel werk hebben gevonden niet terugvallen op een juridisch systeem wanneer hun werkomstandigheden niet goed zijn. Tevens hebben ze veel moeite met werk vinden, aangezien de legaliteit van het inhuren van een asielzoeker niet duidelijk is voor werkgevers (Yaron, Hashimshony-Yaffe en Campbell, 2013). Door het gebrek aan (goed betaald) werk, is de woningsituatie erg slecht voor de vluchtelingen. Sanna kent een alleenstaande vrouw met kinderen, die samenwoont met 5 mannen in heel klein appartement met 1,5 slaapkamer. Sanna denkt dat de vrouw seksuele diensten moet verlenen aan de mannen om daar te kunnen wonen (interview bijlage 9). Een man uit Eritrea lichtte mij dit probleem verder toe. Hij was schoonmaker in een restaurant. Doordat zijn visum vorige week verlopen was, is hij illegaal in het land en kan niet meer werken. Hij vertelde: “Verdien 15 NIS per uur [ongeveer 3,50 euro]. Niet genoeg om te leven, dus ik kan niets sparen of terugsturen. Het is moeilijk. Nu helpen mijn vrienden me. Ik kan niet meer werken. Ik wilde dat ik naar jouw land was gegaan, naar Europa. Dit land maakt het onmogelijk om te leven. Je kan alleen overleven en wegblijven van de politie […] Ze willen dat we weggaan. Wij krijgen geen werkvergunning, maar het is legaal om ons aan te nemen. Krijgen niet genoeg geld en kunnen ontslagen worden zonder reden” (interview bijlage 4). Hij deelt zijn appartement met 6 andere Eritreeërs, waardoor er geen ruimte of privacy is. Voor hulp en diensten zijn asielzoekers totaal afhankelijk van mensenrechtenorganisaties en de eigen gemeenschap. Deze organisaties krijgen geen financiële hulp van de Israëlische overheid en worden gefinancierd door de VN, particuliere donoren en fondsen (Hotline, 2015; interview bijlage 9). Bloechinger vertelde in mijn interview met haar dat alleenstaande moeders overleven door geld van familie vrienden en soms van de ex-man. Doordat ze geen geld hebben voor kinderopvang, kunnen ze niet werken. Om toch een baan te kunnen behouden, sturen de moeders hun kinderen soms naar een
48
publieke kinderopvang, genaamd “Babysitters”, omdat deze erg goedkoop is. De omstandigheden bij deze opvang zijn verschrikkelijk, de kinderen verblijven in kooien en zes maanden geleden zijn er drie kinderen van asielzoekers overleden in de opvang (interview bijlage 9). Een Soedanese vrouw met wie ik aan de praat raakte bij het centraal busstation vertelde mij dat zij hetzelfde probleem had. Ze probeerde handgemaakte sieraden te verkopen en woonde al 4 jaar in Israël samen met haar man en twee kinderen. In hun appartement woonden nog drie andere mannen. Haar gezin moest één kamer delen. Ze vertelde me over haar zorgen: haar man was ontslagen en een van de andere mannen had een brief voor Holot gekregen. Normaal kan zij niet weg van huis, aangezien haar jongste kind nog niet oud genoeg is om naar school te gaan en kinderopvang te duur is. Nu paste haar man met tegenzin op het kind. Ze snapte niet hoe alleenstaande moeders konden overleven, al probeerde de Soedanese gemeenschap elkaar zoveel mogelijk te helpen. Iedereen is echter arm en ze kunnen geen aanspraak maken op geld van de overheid (interview bijlage 6). Ook voor gezondheidszorg zijn de asielzoekers voornamelijk aangewezen op de mensenrechtenorganisaties. De Israëlische staat is verplicht om medische zorg te geven bij levensbedreigende situaties, echter, de nazorg is minimaal (ARDC, 2012). Slachtoffers van seksueel geweld, asielzoekers met HIV/AIDS of asielzoekers gediagnostiseerd met kanker kunnen niet aankloppen bij de overheid voor behandeling.
Vaste legale status Een motief van asielzoekers om mee te werken aan de “vrijwillige terugkeer-procedure”, naast gevangenschap, is het gebrek aan een vaste legale status (ASSAF/Hotline, 2015). Met name de moeilijkheden die komen met het verlengen van het tijdelijke visum worden genoemd als reden. Het aantal bureaus waar asielzoekers hun visum kunnen verlengen is teruggebracht van 24 naar 3 bureaus in heel Israël. In Tel Aviv, waar veruit de meeste asielzoekers zich bevinden, is er sinds twee jaar één enkel bureau (ASSAF/Hotline, 2015; Interview bijlage 9). Tevens is de geldigheid van het visum geleidelijk teruggebracht van een half jaar naar vier maanden naar tegenwoordig één of twee maanden. Hierdoor ontstaan er enorme rijen voor de schaarse bureaus, waar de asielzoekers vroeg in de ochtend in zich bij moeten voegen om een kans te hebben om op tijd het visum te verlengen. Wanneer dit niet lukt, worden zij veelal ontslagen van hun eventuele baan en lopen zij het risico om naar Holot gestuurd te worden. Toen ik de jonge Eritrese schoonmaker voor het eerst sprak over zijn situatie in Israël was zijn visum nog maar enkele dagen geldig. Hij vertelde dat hij die dag om 5 uur in de morgen in de rij moest gaan staan bij het bureau om de verlenging van zijn visum aan te vragen. Zijn visum moet elke twee maanden verlengd worden. Vorig jaar kreeg hij een brief dat hij naar Holot moest. Omdat hij toen nog getrouwd was, hoefde hij niet te gaan. Enkel alleenstaande mannen kunnen naar Holot gestuurd worden (ASSAF, 2014). Nu dat de Eritrese man gescheiden is, was hij erg bang dat hij snel naar Holot gestuurd zou worden. Een vriend van hem woonde nu bij hem, omdat hij ‘ontsnapt’
49
was uit Holot, waardoor hij niet kan werken (interview bijlage 1). Een andere Eritrese man vertelde mij waarom hij dacht dat veel bureaus gesloten waren: “Elke twee maanden moet ik mijn visum verlengen, lange rijen. Totaal niet nodig, enkel om ons leven moeilijker te maken […] Het is gewoon moeilijk hier”. Nu zijn visum verlopen was, was hij pessimistisch over de toekomst: “Ik moet waarschijnlijk naar de gevangenis of naar Holot. Ik denk niet dat ik een nieuw visum krijg. Ze willen ons hier weg hebben, weet je? Ik wil hier ook niet blijven. Het is beter dan in Eritrea, maar ik wil naar Europa. Naar Zweden, ik heb het opgezocht op de landkaart. Het zal er koud zijn, maar daar kan je werken. Ik ben daar een vluchteling en geen infiltrant” (interview bijlage 4).
Toegang tot informatie over land waar ze naartoe gaan Een asielzoeker moet voldoende betrouwbare informatie hebben over het land waar ze naartoe gaan, om een afgewogen beslissing te kunnen maken (Gerver 2013; Sales en Marzano, 2005). Idan vertelde echter dat sommige mensen niet weten wat er met hen zal gebeuren als ze terugkeren naar het land van herkomst (interview bijlage 7). Sanna legde uit dat de mensen die teruggaan naar Eritrea vastgezet en gemarteld worden. Er zijn geen goede cijfers over de asielzoekers die Israël hebben verlaten en waar ze naartoe zijn gegaan. De Eritrese overheid houdt deze informatie geheim, maar velen gaan dood (interview bijlage 9). Zoals eerder uiteengezet is de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure in praktijk niet wat het lijkt. De asielzoekers moeten een document ondertekenen dat stelt dat ze vrijwillig naar Oeganda of Rwanda vertrekken (ASSAF/Hotline, 2015). De verwachting van de asielzoekers is dat ze een vergunning krijgen om in een van deze landen te verblijven. Bij aankomst worden echter de reisdocumenten ingenomen en komen de asielzoekers in de illegaliteit terecht, waarna ze óf gearresteerd worden en gedeporteerd naar het eigen land, óf verder moeten trekken in de hoop asiel te krijgen in een ander land. Tevens wordt de vertrekbonus dikwijls afgepakt wanneer ze aankomen in een ander land (interview bijlage 5). Uit deze informatie is op te maken dat de asielzoekers geen betrouwbare informatie ter beschikking hebben om een verantwoordelijke keuze te maken.
Haatzaaiing en racisme Als derde reden onderscheiden de twee mensenrechtenorganisaties haatmisdaden en racisme tegen de asielzoekers als motief om het asielland te verlaten (ASSAF/Hotline, 2015). In 2012 werd er een significante vermeerdering in haatmisdaden geobserveerd, volgend op aansporingen van religieuze en politieke leiders. Door invloedrijke opinieleiders worden de asielzoekers uitgemaakt voor infiltranten, vijanden, ziektebrengers en voor kanker voor het land (Hotline, 2012). Het discours van de overheid jegens de vluchtelingen begon in 2011 om te slaan. Ze werden bestempeld als infiltranten, een term die in Israël dankzij de Palestijnse kwestie een zeer beladen term was (interview bijlage 5). Ministerpresident Netanyahu stelde begin 2012 dat de grote meerderheid [van de asielzoekers] geen
50
vluchtelingen zijn, maar arbeidsinfiltranten (Liss, 2012, geciteerd in Hotline, 2012). Een ander vooroordeel dat breed wordt uitgedragen door leiders van de gemeenschap is dat de asielzoekers meer geneigd zijn naar crimineel gedrag en daardoor een dreiging vormen voor de maatschappij. In politiestatistieken is echter te zien dat crimineel gedrag relatief meer voorkomt onder de Israëlische bevolking dan onder de asielzoekers (Hotline, 2012). In het rapport van Hotline wordt tevens aangehaald dat en de media, wanneer een asielzoekers verdacht wordt van een misdrijf, de nationaliteit er expliciet bij wordt gezet, wat een schending is van de ethische code van de Israëlische persraad. Op 23 mei 2012 vond er een demonstratie plaats tegen de asielzoekers, waarbij 5 leden van de Knesset aanwezig waren. Miri Regev, lid van de politieke partij van minister-president Netanyahu genaamd Likoed, noemde in haar toespraak de asielzoekers “kanker in het lichaam” en stelde dat ze niet zou rusten voordat elke ‘infiltrant’ terug was gegaan naar het eigen land (TheRealNews, 2012). In de interviews die ik gehouden heb met de Afrikaanse asielzoekers komt regelmatig discriminatie en racisme in de Israëlische samenleving naar voren. Vanaf 2011 begon de situatie in Zuid-Tel Aviv er sterk op achteruit te gaan wat betreft discriminatie, legde een Soedanese asielzoeker uit. In deze periode arriveerden er om en nabij 2000 asielzoekers per maand, waarvan een groot deel in het Levinksy Park, dichtbij het busstation, leefden (Sabar, 2004). De omwonenden begonnen zich steeds meer tegen de Afrikaanse asielzoekers uit te spreken, omdat zij niet meer van het park gebruik konden maken en ’s avonds niet meer over straat zouden durven. De inwoners staken de schuld op de migranten, terwijl de schuld volledig bij de overheid lag. De asielzoekers hadden er niet voor gekozen om naar Tel Aviv te gaan, maar werden daarheen gestuurd. De wijk in Zuid-Tel Aviv was al een gemarginaliseerde wijk, met veel armoede. De inwoners hadden het gevoel dat zij eerst recht hadden op steun van de overheid en dat zij niet met de problemen die kwamen van de grote aantallen werkloze asielzoekers opgescheept hoefden te zitten (interview bijlage 5). Terwijl ik met de Soedanese vrouw bij het busstation stond, kwam er een Israëlische man naar ons toe en onderbrak ons gesprek. Hij woonde al heel zijn leven in de wijk Neve Sha’anan en zei dat zij [de asielzoekers] de buurt en de joodse samenleving helemaal verpesten. Hij was van mening dat de oorlog in Soedan allang voorbij was en dat de mensen enkel naar Israël komen om geld te verdienen. Hij gaat door, stelt dat de asielzoekers alles stelen en vertelt over een groepsverkrachting een paar jaar geleden door een aantal Afrikaanse mannen, waardoor zijn vrouw nu niet meer over straat durft (interview bijlage 6). Verder werd er verteld dat ze voor verkrachters en dieven uitgemaakt worden en voor mistanenim (Hebreeuws voor infiltrant). Soms worden er asielzoekers mishandeld. Een Eritreeër vertelde me: “Soms worden mensen geslagen. Ik liep in het donker over straat en twee jongens volgden me. Ik ben een kleine straat in gerend en toen verloren ze me” (interview bijlage 2). Hadas Yaron van het ARDC legde uit dat het racistisch beleid in Israël veel belangrijker is dan het economisch beleid. Daarom wordt geprobeerd de asielzoekers weg te krijgen in plaats van hen te
51
betrekken in de arbeidsmarkt. Blanke illegalen zijn in veel grotere getalen in Israël, maar daar wordt niet zo een groot probleem van gemaakt dan van de vluchtelingen uit Afrika. Ze vertelde over een poll die tijd geleden was gehouden onder Israëlische werkgevers. Hieruit bleek dat dat mensen eerder blanke illegalen of Arabieren aan zouden nemen, dan Ethiopische (joodse) burgers (interview bijlage 8). Sanna van ASSAF vertelde me over een incident kortgeleden waarbij een soldaat van Ethiopische afkomst in elkaar was geslagen door een blanke man. Ze stelt dat er veel discriminatie is; Wanneer een joodse Ethiopiër al in elkaar ingeslagen wordt en gediscrimineerd, dan worden de niet-joodse Afrikaanse vluchtelingen al helemaal gediscrimineerd (interview bijlage 9). De inwoners van Zuid-Tel Aviv, waarschijnlijk overgehaald door de wijdverspreide anti-vluchtelingenopmerkingen van politici, overtuigden in juli 2010 tientallen rabbijnen in Tel Aviv (die in Israël werknemers van de staat zijn) om een brief op te stellen aan alle Israëlisch met de oproep om geen appartementen te verhuren aan asielzoekers. Dit initiatief verspreidde zich snel over het hele land. In december 2010 gaven honderden rabbijnen een religieus bevelschrift uit wat stelde dat joodse mensen hun huizen en appartementen niet mochten verkopen of verhuren aan niet-joodse mensen, inclusief asielzoekers (ARDC, 2012). Het is uit de bovenstaande informatie duidelijk geworden dat er veel racisme en discriminatie ten opzichte van de asielzoekers plaats vindt in Israël en dat dit racisme aangewakkerd wordt door verschillende belangrijke opinieleiders en politici.
52
HOOFDSTUK 5 - CONCLUSIE
In dit hoofdstuk zal ik terugkijken op de onderzoeksvraag en zal ik met behulp van de informatie uiteengezet in de vorige hoofdstukken ingaan op de onderzoeksbevindingen. Hierna zal de bespreking van dit onderzoek volgen.
5.1 DE BEVINDINGEN In het vorige hoofdstuk is de situatie van de asielzoekers in Israël uiteengezet. Wanneer ik deze situatie naast de richtlijnen opgesteld door de Verenigde Naties en de internationale gemeenschap leg, komen er een aantal belangrijke bevindingen uit deze oefening. Allereerst zal ik kijken naar de mate waarin Israël de verplichting tot non-refoulement na komt. Hierna zal ik de opgestelde zes criteria voor vrijwillige repatriatie bespreken. De grote meerderheid van de asielzoekers in Israël komen uit Eritrea en Soedan. In beide landen is er sprake van ernstige schending van mensenrechten en heeft de overheid haar legitimiteit ten opzichte van bepaalde bevolkingsgroepen verloren en weigert of kan geen bescherming bieden aan haar burgers (HRW, 2014; OHCHR, 2015). De burgers lopen gevaar om vervolgd te worden vanwege religie, ras, door lidmaatschap van een bepaalde sociale groep en politieke opinie, zowel in Darfur als in Eritrea. Door deze vervolging zijn er ruim 350 000 Eritrese mensen het land ontvlucht en hebben ruim 665 000 Soedanezen hun land verlaten. Wereldwijd krijgen de overgrote meerderheid van deze asielzoekers een vluchtelingenstatus in het land van asiel, te weten 94% van de Soedanezen en 87% van de Eritreeërs (UNHCR, 2014). Hierdoor is er met redelijke logica te stellen dat de meerderheid van de Eritrese en Soedanese asielzoekers in Israël eveneens recht heeft op een vluchtelingenstatus. De reden waarom ze deze status niet hebben gekregen is het gebrek in Israël aan een verantwoordelijk, niet-discriminatoir en effectief asielbeleid. Israël negeert hiermee haar plicht aan de internationale gemeenschap om mensen die hun land moesten ontvluchten te beschermen. Zoals we hebben gezien in hoofdstuk 3 verbiedt het principe van non-refoulement staten om vluchtelingen of asielzoekers naar andere staten te sturen waar risico lopen op vervolging vanwege hun ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke opinie (UNHCR, 2011). Het is officieel niet duidelijk of Israël asielzoekers gedwongen heeft om terug te keren naar Eritrea of Soedan. Wel zijn er gegevens van de gedwongen repatriatie van 1200 Zuid-Soedanezen naar het gloednieuwe Zuid-Soedan in 2012, terwijl bewezen was dat de situatie in Zuid-Soedan verre van veilig was en elk ander land zich weerhield van de repatriatie (Gerver, 2013; Kalir, 2015). Het feit dat er na de onafhankelijkheid een burgeroorlog woedt, waar vele mensenrechten bij worden geschonden, geeft aan dat de repatriatie van deze asielzoekers een voorbarige en onrechtvaardige
53
beslissing was van de Israëlische regering (UNHCR, 2015). Hiermee heeft Israël naar mijn mening het verbod op refoulement geschonden. Ook negeert het land het verbod op indirecte refoulement. Met de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure opgezet door de overheid, worden ze dikwijls teruggestuurd naar het eigen land, waar hen gevangenschap, marteling en vervolging te wachten kan staan (interview bijlage 8; bijlage 1; bijlage 2). Israël heeft onofficiële afspraken gemaakt met Oeganda en Rwanda om in ruil voor geld en steun de Afrikaanse asielzoekers op hen te nemen (ASSAF/Hotline, 2015). Uit diverse bronnen blijkt dat deze regeling de asielzoekers terug in een gevaarlijke situatie brengt (ASSAF/Hotline, 2015). Na enkele dagen in het land verbleven te hebben, wordt de asielzoekers hun veilige status afgenomen en worden zij voor de zoveelste keer in hun leven vogelvrij geacht in een wereld waar niemand hen in bescherming neemt. Het is vastgesteld dat Israël haar afspraken met de internationale gemeenschap niet bepaald serieus neemt. De vraag is echter of het Israëlisch asielbeleid mensen dwingt om het land te verlaten en terug te gaan naar het eigen land of naar een derde land. In hoeverre is het een vrijwillige keuze van de asielzoekers wanneer zij vertrekken uit Israël? Deze vraag is met behulp van zes maatstaven te toetsen, wat ik heb gedaan in het vorige hoofdstuk. Laten we naar deze bevindingen kijken. Het eerste criterium was dat de terugkeer in volledige veiligheid plaatsvindt. Hiermee wordt bedoeld dat de situatie in het land van aankomst compleet veilig is voor de asielzoeker. Wanneer de situatie voor de asielzoeker gevaarlijker wordt bij het vertrek uit het land van asiel, is de beslissing om te vertrekken hoogstwaarschijnlijk niet geïnformeerd en vrijwillig gemaakt. Zoals Gerver (2013) het stelt: De repatriatie wordt problematisch wanneer de situatie van de vluchteling nog hopelozer wordt als hij vertrekt. Onder deze omstandigheden zou de repatriatie niet uitgevoerd moeten worden. Wanneer de asielzoeker toch aangeeft om te willen vertrekken, is dit waarschijnlijk beïnvloed door detentie of de angst voor uiteindelijke deportatie. Dit criterium valt grotendeels samen met het verbod op non-refoulement, wat hierboven is besproken. Om het kort samen te vatten, uit de informatie vervaardigt in dit onderzoek blijkt dat wanneer de asielzoekers een significant gevaar op vervolging in het land van aankomst. Dit is het geval zowel wanneer de mensen terugkeren naar het land van herkomst – Eritrea of Soedan – als wanneer ze vertrekken naar een derde land – bijvoorbeeld Oeganda of Rwanda. Aan dit criteria houdt Israël zich niet bij haar ‘vrijwillige terugkeer’-procedure. Ten tweede moet er gekeken worden naar de manier waarop de asielzoeker de beslissing om te vertrekken maakt. Het beslissingsproces moet op een waardige manier gebeuren, wat inhoudt dat de asielzoeker de beslissing op eigen tempo kan moeten maken en goed behandeld moet worden in de tussentijd (UNHCR, 2009; Chimni, 1993; UNHCR, 1996). Dit betekent in andere woorden dat er niet gebruik gemaakt mag worden van dwangmiddelen door het asielland om de vertrek te bespoedigen. Er kan gesteld worden dat Israël ook niet voldoet aan dit criterium van vrijwilligheid. Uit getuigenissen blijkt dat het detentiecentrum Holot en de Saharonim-gevangenis gebruikt worden om de asielzoekers
54
te ‘overtuigen’ om Israël te verlaten. Binnen deze instellingen worden de gedetineerden zacht gezegd herhaaldelijk aangemoedigd om te vertrekken. Uit de informatie van een medewerkster van ASSAF blijkt dat er onofficieel al een deportatie-procedure op gang is gekomen, waarbij de asielzoeker in verschillende fases wordt verzocht om Israël te verlaten. Weigering van deze verzoeken betekent gedwongen deportatie (interview bijlage 9). De asielzoeker of vluchteling moet toegang hebben tot rechten en diensten in het land van asiel. Repatriatie kan niet als vrijwillig worden gezien wanneer asielzoekers in continue armoede leven in het land van asiel en wanneer diensten, rechten en de mogelijkheid om te werken hen geweigerd worden (Blitz et al., 2005; Webber, 2011; Chimni, 1993; Crisp, 1986). Doordat het tijdelijke verblijfsvisum geen werkvergunning is, kunnen de asielzoekers die werk hebben niet terugvallen op een juridisch systeem wanneer hun werkomstandigheden niet goed zijn. Tevens hebben veel asielzoekers moeite met werk vinden, aangezien de legaliteit van het aannemen van een asielzoeker niet helder is voor werkgevers (Yaron, Hashimshony-Yaffe en Campbell, 2013). Uit interviews met een Soedanese vrouw en met een medewerkster van ASSAF bleek dat kinderopvang niet door de overheid geregeld wordt en uit documenten van mensenrechtenorganisaties blijkt dat de asielzoekers onvoldoende toegang hebben tot medische zorg bij ziekten (ARDC, 2012; interview bijlage 9; bijlage 6). Aangezien Israël de Afrikaanse asielzoekers geen (voldoende) toegang biedt tot sociale diensten en rechten, wordt er niet voldaan aan dit derde criterium. De beslissing om terug te keren naar Afrika moet authentiek zijn en niet geïnduceerd (UNHCR, 2009). Wanneer de asielzoeker een legale basis heeft in het land van asiel is er een grote kans dat deze keuze vrijwillig is en niet gedwongen door het gebrek aan zekerheid (Webber, 2011). Een motief van asielzoekers om mee te werken aan de “vrijwillige terugkeer-procedure” is volgens de mensenrechtenorganisaties ASSAF en Hotline (2015) het gebrek aan een vaste legale status. Dit gebrek kan komen door het asielbeleid in een land. Het aantal bureaus waar asielzoekers hun visum kunnen verlengen is teruggebracht van 24 naar 3 bureaus in heel Israël en de duur van de geldigheid van het visum is verkort van 6 maanden naar 4 maanden naar 1 á 2 maanden (ASSAF/Hotline, 2015; Interview bijlage 9). Israël verandert deze regels voortdurend, waardoor de frustratie en spanning onder de vluchtelingenbevolking toeneemt. Door deze – in mijn ogen – opzettelijk aangedreven onzekerheid over het verblijf in Israël, kan de beslissing om te vertrekken niet in alle rust en vertrouwen worden gemaakt. Uit verschillende getuigenissen over de werking van het ‘vrijwillige terugkeer’-programma van de Israëlische staat blijkt dat de meerderheid van de asielzoekers niet goed weten waar ze aan beginnen wanneer ze hun medewerking toezeggen (interview bijlage 7; interview bijlage 5; ASSAF/Hotline, 2015). Een asielzoeker moet voldoende betrouwbare informatie hebben over het land waar ze naartoe gaan, om een afgewogen beslissing te kunnen maken (Gerver 2013; Sales en Marzano,
55
2005). Gekeken naar de gegevens uiteengezet in hoofdstuk 4, kan opgemaakt worden dat er geen redelijke toegang is tot betrouwbare informatie, wanneer de asielzoekers meewerken met het repatriatieprogramma. De laatste maatstaaf voor de vrijwilligheid van de beslissing om het land van asiel te verlaten is de sociale situatie in dit land. De overheid in het land van asiel mag niet opzettelijk gevoelens van xenofobie aanwakkeren onder de lokale bevolking, waardoor er een racistische cultuur ontstaat die het leven van de asielzoeker moeilijker maakt. Uit verschillende citaten van politici en initiatieven vanuit de bevolking blijkt dat opinieleiders zich expliciet en onredelijk uitspreken jegens de asielzoekers land (Hotline, 2012; interview bijlage 5; Liss, 2012, geciteerd in Hotline, 2012; ARDC, 2012; ASSAF/Hotline, 2015). Haat zaaien kan gedefinieerd worden als het (opzettelijk) beledigen of discrimineren van een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, zonder een bijdrage te leveren aan het publieke debat (Tienstra, 2008). Uit de voorbeelden blijkt dat de asielzoekers gediscrimineerd worden vanwege hun godsdienst, afkomst en huidskleur. Door de uitspraken van belangrijke leidersfiguren in de samenleving ontstaat binnen deze samenleving een cultuur van aanvaarding voor racisme. Met name het initiatief van de rabbijnen om mensen aan te sporen niet-joden niet te huisvesten, is een duidelijk voorbeeld van discriminatie waardoor het leven van niet-joden, hier de asielzoekers, uitermate vermoeilijkt wordt. Gekeken naar de zes bovenstaande standaarden voor vrijwilligheid in de beslissing om het asielland te verlaten, is met zekerheid te zeggen dat er niet of nauwelijks sprake is van enige vrijheid in de keuze van de asielzoekers wanneer zij instemmen met de ‘vrijwillige terugkeer’-procedure of op eigen houtje het land verlaten. Dit onderzoek ging over de werking van het internationaal vluchtelingenbeleid en de hoedanigheid waarop de internationale afspraken worden nagekomen door de internationale gemeenschap. Om dit te toetsen heb ik gebruik gemaakt van een casestudy om de wetten en richtlijnen te kunnen onderzoeken in de praktijk. Uit het voorbeeld van Israël bleek dat dit land er alles aan doet om de gemaakte en erkende afspraken te omzeilen, zodat de eigen samenleving beschermd wordt tegen potentieel negatieve invloeden van buitenaf. De richtlijnen opgesteld door de verschillende internationale instituten zijn in realiteit ook niet meer dan dat, richtlijnen die genegeerd kunnen worden als dat een land beter uitkomt. Maar ook de conventies die als bindend gezien worden voor de landen die ze hebben ondertekend, blijken niet waterdicht te zijn. Mensenrechtenorganisaties doen er alles aan om de misstappen van landen aan de kaart te brengen, maar helaas is dit vaak voor dovemans oren. De nationale uitvoering van internationale beleid zou strenger gemonitord moeten worden, waardoor landen die de fout ingaan harder op de vingers getikt kunnen worden. In toekomstig onderzoek zou het erg interessant zijn om verschillende landen naast elkaar te leggen en te zien hoe de diverse landen omgaan met hun ‘vluchtelingenprobleem’. Te zien in de wantoestanden die op het
56
moment plaats vinden in het zuiden van Europa is dat het systeem wat we nu gebruiken om de asielzoekers en vluchtelingen op te vangen niet werkt. Er is nood aan een alternatief voor dit systeem, waarbij het recht om je land te ontvluchten en bescherming te vinden in een ander land ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.
57
LITERATUURLIJST Adelman, H. (2001). From Refugees to Forced Migration: The UNHCR and Human Security. International Migration Review, 35(1), 7-32. Adepoju, A. (1982). The dimension of the refugee problem in Africa. African Affairs, 21-35. Amnesty International (2008). Eritrea amnesty international report 2008: the state of the world’s human rights. Geraadpleegd op 28 maart 2015: http://archive.amnesty.org/report2008/document/101.pdf Amnesty International (2013, augustus). Human Rights Situation in Sudan: Amnesty International’s joint written statement to the 24th session of the UN Human Rights Council. ARDC (2012, januari). Israel’s violation of the Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination with regard to asylum seekers and refugees is Israel. Tel aviv: Auteur. ASSAF (2014, april). The effects of the Anti-infiltration law and detention at ‘Holot’ on the asylum seeker community in Israel. Tel Aviv: auteur. ASSAF en Hotline for Refugees and Migrants (2015, april). Where there is No Free Will. Tel Aviv: Auteurs. Bakewell, O. (1996). Refugee Repatriation in Africa–Towards a Theoretical Framework. Occasional paper, 4, 96. Bakewell, O. (2002). Document. Returning refugees or migrating villagers? Voluntary repatriation programmes in Africa reconsidered. Refugee Survey Quarterly, 21(1 and 2), 42-73. Bereshkovsky, A. (2007, 19 juni). IDF reserve soldiers act on behalf of refugees. Ynetnews. Geraadpleegd op 2 juli 2015: http://www.ynetnews.com/articles/0,7340,L-3414994,00.html Blitz, B. K., Sales, R., en Marzano, L. (2005). Non‐Voluntary Return? The Politics of Return to Afghanistan. Political Studies, 53(1), 182-200. Bradley, M. (2008). Back to basics: The conditions of just refugee returns. Journal of Refugee Studies, 21(3), 285-304. Buchanan, H. (2007). Escape from Darfur: Why Israel Needs to Adopt a Comprehensive Domestic Refugee Law. Chap. L. Rev., 11, 601. Chimni, B. S. (1993). The meaning of words and the role of UNHCR in voluntary repatriation. International Journal of Refugee Law, 5(3), 442-460.
58
Chimni, B. S. (1999). From resettlement to involuntary repatriation: towards a critical history of durable solutions to refugee problems. Centre for Documentation and Research, United Nations High Commissioner for Refugees. Crock, M. (2003). In the wake of the Tampa: Conflicting visions of International Refugee Law in the management of refugee flows. Pac. Rim L. & Pol'y J., 12, 49. De Standaard. (2015, 6 augustus). Dit jaar al meer dan 200 000 migranten via Middellandse zee naar Europa. Geraadpleegd op 7 augustus 2015: http://www.standaard.be/cnt/dmf20150806_01807369 De Standaard. (2015, 15 juni). Vluchtelingen proberen massaal in vrachtwagens te klimmen. Geraadpleegd op 15 juni 2015: http://www.standaard.be/cnt/dmf20150615_01731291 Efraim, O. (2012, 16 augustus). Yishai: next fase – arresting Eritrean, Sudanse migrants. Ynetnews. Geraadpleegd op 5 juli 2015: http://www.ynetnews.com/articles/0,7340,L-4269540,00.html
Farwell, N. (2001). ‘Onward through strength’: Coping and psychological support among refugee youth returning to Eritrea from Sudan. Journal of Refugee Studies 14.1, p.43-69. Gerver, M. (2013). Is Preventing Coerced Repatriation Ethical and Possible? The Case of NGO Repatriation of South Sudanese in Israel. International Migration. Hagan, J., Rymond-Richmond, W., & Rymond-Richmond, W. (2009). Darfur and the Crime of Genocide (p. 5). Cambridge: Cambridge University Press. Harrell-Bond, B. E. (1989). Repatriation: Under what conditions is it the most desirable solution for refugees? An agenda for research. African Studies Review, 32(01), 41-70. Hotline for Refugees and Migrants (z.d.). Israel’s asylum system. Geraadpleegd op 2 mei 2015: http://hotline.org.il/en/refugees-and-asylum-seekers-en/%e2%80%8fisraels-asylum-system/ Hotline for Refugees and Migrants (z.d.). Refugees. Geraadpleegd op 2 mei 2015: http://hotline.org.il/en/refugees-and-asylum-seekers-en/ Hotline for Refugees and Migrants (z.d.). Voluntary departure. Geraadpleegd op 2 mei 2015: http://hotline.org.il/en/refugees-and-asylum-seekers-en/voluntary-departure/ Hotline for Refugees and Migrants (2012). Cancer in Our Body. Tel Aviv: Auteur. Hotline for Refugees and Migrants (2014, juni). From one Prison to Another. Tel Aviv: Auteur. Human Rights Watch (2014, September). Make Their Lives Miserable. New York: Auteur. Israel Press Council (2012). Rules of Professional Ethics of Journalism. Geraadpleegd op 14 juli 2015: http://www.moaza.co.il/BRPortal/br/P102.jsp?arc=27521
59
Kagan, M. (2010). Refugee Credibility Assessment and the Religious Imposter Problem: A Case Study of Eritrean Pentecostal Claims in Egypt. Vand. J. Transnat'l L., 43, 1179. Kalir, B. (2014). The Jewish state of anxiety: Between moral obligation and fearism in the treatment of African asylum seekers in Israel. Journal of Ethnic and Migration Studies, 41(4), 580-598. Kemp, A. (2004). Labour Migration and Racialisation: labour market mechanisms and labour migration control policies in Israel. Social Identities,10(2), 267-292. Kemp, A., Raijman, R., Resnik, J., & Gesser, S. S. (2000). Contesting the limits of political participation: Latinos and black African migrant workers in Israel. Ethnic and Racial Studies, 23(1), 94-119. Kibreab, G. (2003). Citizenship rights and repatriation of refugees. International Migration Review, 37(1), 24-73. Kibreab, G. (2007). The Eritrean Diaspora, the War of Independence, Post-Conflict (Re)-construction and Democratisation. The Role of Diasporas in Peace, Democracy and Development in the Horn of Africa, 97. Koser, K. en Kuschminder, K. (2015). Comparative Research on the Assisted Voluntary Return and Reintegration of Migrants. International Organization for Migration (IOM). Geneva: IOM. Kovaliyov-Livi, M. en Rozen, S. (2014). From One Prison to Another. Rapport van Hotline for Refugees en Migrants. Kritzman-Amir, T., & Spijkerboer, T. (2013). On the Morality and Legality of Borders: Border Politics and Asylum Seekers. Harv. Hum. Rts. J., 26, 1. Liss, J. (2012, 6 januari). The infiltrators are an existential concern. Haaretz. Geciteerd in Hotline for Refugees and Migrants (2012). Cancer in Our Body. Tel Aviv: Auteur. OCHCR (2015, juni). Report of the commission of inquiry on human rights in Eritrea. United Nations General Assemble, 29e sessie, Agenda item 4. Perry, A. (2010). Solving Israel's African refugee crisis. Va. J. Int'l L., 51, 157. Physicians For Human Rights (2014). Worse than Saharonim. Tel Aviv: Auteur. Physicians for Human Rights en Hotline for Refugees and Migrants (2014). Managing the Despair. Tel Aviv: Auteurs. Raijman, R., & Semyonov, M. (2004). Perceived threat and exclusionary attitudes towards foreign workers in Israel. Ethnic and Racial Studies, 27(5), 780-799.
60
Raijman, R., Semyonov, M., & Schmidt, P. (2003). Do foreigners deserve rights? Determinants of public views towards foreigners in Germany and Israel. European Sociological Review, 19(4), 379-392. Sabar, G. (2004). African christianity in the Jewish State: Adaptation, accommodation and legitimization of migrant workers' churches, 1990-2003. Journal of religion in Africa, 34(4), 407-437. Straus, S. (2005). Darfur and the genocide debate. Foreign Affairs, p. 123-133. TheRealNews (2012, 6 juni). Incitement Against Refugees leads to Racist Attacks in Israel [videobestand]. Geraadpleegd op 28 mei 2015: https://www.youtube.com/watch?v=iZ8Va_jX8kA Tienstra, J. (2008). Cybercrime Haatzaaien. Leeuwarden: NHL. Udombana, N. J. (2005). When neutrality is a sin: the Darfur crisis and the crisis of humanitarian intervention in Sudan. Human Rights Quarterly, 27(4), 1149-1199. UNHCR (1993). Note on International Protection. UN Document. A/Ac.96/815. UNHCR (2011). The 1951 Convention relating to the status of refugees and its 1967 Protocol. Geneva: Auteur. UNHCR (2014, 31 december). http://reporting.unhcr.org/population
Population.
Geraadpleegd
op
15
juni
2015:
UNHCR (2015). 2015 UNHCR country operations profile – South Sudan. Geraadpleegd op 15 augustus 2015: http://www.unhcr.org/cgi-bin/texis/vtx/page?page=4e43cb466&submit=GO UNHCR (2015). Global Trends: Forced Displacement in 2014. Geneva: Auteur. UNHCR (2015, 1 juli). Mediterranean Crisis 2015 at six months: refugee and migrant numbers highest on record. Geraadpleegd op 5 juli 2015: http://www.unhcr.org/5592b9b36.html Warner, D. (1994). Voluntary repatriation and the meaning of return to home: a critique of liberal mathematics. Journal of Refugee Studies, 7(2-3), 160-174. Webber, F. (2011). How voluntary are voluntary returns?. Race & Class, 52(4), 98-107. Willen, S. S. (2007). Toward a critical phenomenology of “illegality”: State power, criminalization, and abjectivity among undocumented migrant workers in Tel Aviv, Israel. International migration, 45(3), 838. Yaron, H., Hashimshony‐Yaffe, N., & Campbell, J. (2013). “Infiltrators” or Refugees? An Analysis of Israel's Policy Towards African Asylum‐Seekers. International Migration, 51(4), 144-157. Yiftachel, O. (2005). Neither two states nor one: The disengagement and “creeping apartheid” in Israel/Palestine. The Arab World Geographer/Le Géographe du monde arabe, 8(3), 125-129.
61
Yves Delepeleire (2015, 2 juli). Bootvluchtelingen in Lesbos zitten in ‘camp from hell’. De Standaard. Geraapdpleegd op 3 juli 2015: http://www.standaard.be/cnt/dmf20150701_01758375
62