PENSIOEN
12 JULI 2013
Wet versterking bestuur pensioenfondsen Op 9 juli jl. heeft de Eerste Kamer de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (de "Wet") aangenomen. Door deze Wet gaat de huidige bestuursstructuur van pensioenfondsen op de schop. Deze Legal Alert belicht achtereenvolgens: de bestuursmodellen die de Wet introduceert voor ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen, een globaal plan van aanpak voor de implementatie van één van de bestuursmodellen en enkele andere onderwerpen die de Wet regelt. Het inwerkingtredingsbesluit (het "KB") is nog niet gepubliceerd. De artikelen van het KB zijn als concept opgenomen in de Nota naar aanleiding van het verslag. In deze Legal Alert zijn wij uitgegaan van de conceptartikelen van het KB, zoals opgenomen in voornoemde Nota.
Keuze uit bestuursmodellen Pensioenfondsen kunnen voortaan kiezen uit drie bestuursmodellen: het paritaire model, het onafhankelijke model en het one tier-model. De samenstelling van het bestuur zal in veel gevallen wijzigen. De deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan en het intern toezicht, zoals deze op dit moment bestaan, zullen verdwijnen. Hieronder bespreken wij deze modellen en geven wij een schematische weergave van de samenstelling en taken van elk van de organen in het desbetreffende model.
Het paritaire bestuursmodel Het bestuur in het paritaire bestuursmodel bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en pensioengerechtigden. Daarnaast kunnen in het bestuur – ten hoogste – twee onafhankelijke bestuurders, de zogenoemde beroepsbestuurders, plaatsnemen. De onafhankelijke
bestuurders mogen geen directe vertegenwoordigers zijn van belanghebbenden bij het pensioenfonds. Uit het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en enige andere besluiten (het "Ontwerpbesluit") waarvan is aangekondigd dat het tegelijk met de Wet inwerking zal treden, blijkt dat een pensioenfonds moet voorkomen dat sprake is van personele unies op het niveau van beleidsbepalers of medebeleidsbepalers tussen het fonds en derden waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. Er is sprake van een personele unie wanneer een (mede)beleidsbepaler zitting heeft in het bestuur, de raad van toezicht, de raad van commissarissen of de directie van de organisatie waaraan door het pensioenfonds werkzaamheden zijn uitbesteed, of als hij werknemer is van die organisatie. Dit betekent dat onafhankelijke bestuurders niet tevens bij of voor een uitvoeringsorganisatie van het desbetreffende pensioenfonds werkzaam mogen zijn.
Naast het bestuur kent het paritaire bestuursmodel een verantwoordingsorgaan en een raad van toezicht die intern toezicht houdt of een visitatiecommissie die jaarlijks visiteert. De raad van toezicht heeft bepaalde goedkeuringsrechten. Overigens tast het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of bestuurders niet aan. De keuze voor een visitatiecommissie zal mogelijk op den duur komen te vervallen.
Het onafhankelijke bestuursmodel Het onafhankelijke bestuursmodel creëert de mogelijkheid om het bestuur enkel uit onafhankelijke bestuurders te laten bestaan. Het intern toezicht bij het onafhankelijke model is op dezelfde manier vormgegeven als bij het paritaire model. Daarnaast kent het onafhankelijke model een belanghebbendenorgaan. Het belanghebbendenorgaan heeft bepaalde goedkeuringsrechten. Net als bij de raad van toezicht, tast het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of bestuurders niet aan.
Het one tier-model Het one tier-model kent drie varianten: het paritaire gemengd model, het onafhankelijke gemengd model en het omgekeerd gemengd model. In elk van deze varianten bestaat het bestuur uit uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders zijn belast met het intern toezicht in plaats van een raad van toezicht of de visitatiecommissie. Daarnaast kent het one tier-model een verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan.
Globaal plan van aanpak In onderstaand schema schetsen wij de onderwerpen waarover een pensioenfonds zich zal moeten buigen bij de implementatie van een nieuw bestuursmodel conform de Wet. De Nederlandsche Bank N.V. ("DNB") zal toezien op de voortgang die pensioenfondsen maken met het treffen van voorbereidingen op de implementatie van de Wet.
Stap 0: Sterkte / zwakte-analyse Het pensioenfonds gaat samen met belanghebbenden na welke wijzigingen noodzakelijk of wenselijk zijn om het pensioenfonds beter te laten functioneren. De vraag die zij zouden moeten beantwoorden, is welke wijzigingen in bestuur, toezicht, medezeggenschap en verantwoording eraan bijdragen dat de kwaliteit van de afwegingen en de besluitvorming verbetert.
Stap 1: Keuze voor een bestuursmodel De keuze voor een nieuw bestuursmodel vindt plaats op basis van de uitkomsten van 'Stap 0' en na een evenwichtige belangenafweging.
Stap 2: Wijzigingstraject statuten en reglementen In de statuten moet in ieder geval worden opgenomen: I.
het bestuursmodel van het pensioenfonds (inclusief de toekenning van eventuele bovenwettelijke rechten aan bepaalde organen);
II.
de wijze waarop de leden van de organen en de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen (zie paragraaf 3.2);
III.
een geschillenregeling in verband met bestuursbesluiten die goedkeuring behoeven van de raad van toezicht en het belanghebbendenorgaan, indien aanwezig; en
IV.
overgangsbepalingen.
De organen die ná 1 juli 2014 verdwijnen, kunnen in de periode waarop de overgangsbepalingen zien blijven opereren. Hun reglementen kunnen tot het aftreden van de leden van die organen van kracht blijven. In deze overgangsfase kan het bestuur de conceptreglementen voor de nieuwe organen voorbereiden. Op basis van die conceptreglementen kan de implementatie van het bestuursmodel in de organisatie verder worden vormgegeven. Eventuele organen die in de statuten zijn opgenomen, zoals een vergadering van deelnemers, kunnen overigens ook ná 1 juli 2014 gehandhaafd blijven. Deze organen kunnen de statutaire bevoegdheden die aan hen zijn toegekend, behouden.
Stap 3: Overgangsfase: "oude organen" bereiden implementatie bestuursmodel verder voor De overgangsfase kan worden gebruikt om de volgende acties voor te bereiden: a) het opstellen van een profielschets voor nieuwe kandidaten; b) de werving van kandidaten voor verschillende organen en eventueel het organiseren van verkiezingen; en c) de voordracht van kandidaat-bestuurders en kandidaten voor het intern toezicht ter toetsing door DNB.
Benoeming en ontslag Bestuur en belanghebbendenorgaan Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur en kan een kandidaat afwijzen als deze niet aan de profielschets voldoet. De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden vindt plaats via rechtstreekse of via getrapte verkiezingen, op voordracht van de vertegenwoordigers van verkozen
pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De wetgever heeft geen specifieke procedure in het leven willen roepen voor benoeming en ontslag van bestuurders, behalve voor de benoeming van vertegenwoordigers van werknemers(verenigingen). Het onderwerp benoeming en ontslag van bestuurders zal naar verwachting verder worden uitgewerkt in de code voor goed pensioenfondsbestuur die momenteel wordt ontwikkeld door de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid. De leden van het belanghebbendenorgaan worden op dezelfde wijze benoemd als de verschillende vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden, werkgevers en werknemers in het bestuur. Overigens stelt het belanghebbendenorgaan zijn eigen reglement vast. Het reglement van het belanghebbendenorgaan kan nadere regels bevatten over de kandidaatstelling, de inrichting van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag daarvan, en over de vervulling van tussentijdse vacatures in het belanghebbendenorgaan. Dit reglement mag niet in strijd zijn met de statuten. De raad van toezicht heeft een goedkeuringsrecht ten aanzien van de profielschets voor bestuurders. Er komt nog een regeling op grond waarvan bestuurders bij disfunctioneren kunnen worden ontslagen door de raad van toezicht, maar het is op dit moment nog niet duidelijk hoe deze procedure zal worden vormgegeven.
Intern toezicht: raad van toezicht of visitatiecommissie De wetgever schrijft geen specifieke procedure voor de benoeming en ontslag van leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie voor. Wel is geregeld dat de raad van toezicht voor zijn leden een profielschets opstelt. Voor de visitatiecommissie geldt dit echter niet. De nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur zal naar verwachting nader uitwerken op welke wijze de leden van de raad van toezicht en visitatiecommissie kunnen worden benoemd en ontslagen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever het niet wenselijk acht wanneer de leden van de raad van toezicht uitsluitend door het bestuur zelf worden benoemd en de andere organen daarop geen invloed kunnen uitoefenen.
Verantwoordingsorgaan De statuten moeten een regeling bevatten voor de benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur van het pensioenfonds gaat op eigen initiatief over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen en ook ingeval dit wordt verzocht door ten minste 1% van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het verantwoordingsorgaan heeft net als het belanghebbendenorgaan een eigen reglement.
Overige onderwerpen De Wet introduceert ook bepalingen die zien op onder meer het tijdsbeslag, beloningsbeleid, doelstellingen en beleidsuitgangspunten, de rapportage van het beleggingsbeleid en de instemmingsrechten van de ondernemingsraad. Op deze onderwerpen gaan wij hierna kort in.
Tijdsbeslag bestuurders en toezichthouders pensioenfondsen Het Ontwerpbesluit wijzigt onder meer het Besluit Financieel Toetsingskader, het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het Ontwerpbesluit schrijft voor dat de bestuurders en toezichthouders van pensioenfondsen niet kunnen worden benoemd als zij hierdoor meer dan een voltijd equivalent ("fte") aan werkzaamheden als bestuurder of toezichthouder zouden verrichten. Een overschrijding van 1 fte heeft tot gevolg dat de benoeming nietig is. Ook als de grens van 1 fte nog niet is bereikt, kan DNB de benoeming weigeren omdat zij het feitelijk tijdsbeslag te groot acht. Het Ontwerpbesluit schrijft voor hoe de samenstelling van 1 fte wordt berekend, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen functies bij rechtspersonen en bij pensioenfondsen. Rechtspersonen zijn ondernemingen die voldoen aan minimaal twee van de drie volgende criteria:
a) de waarde van de activa is hoger dan 17,5 miljoen euro; b) de netto-omzet over het boekjaar is hoger dan 35 miljoen euro; en/of c) het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt meer dan 250. Voor pensioenfondsen worden functies bij grote fondsen (beheerd vermogen meer dan 10 miljard euro) anders gewogen dan functies bij kleine fondsen (beheerd vermogen van 10 miljard euro of minder). Onderstaand diagram geeft een overzicht van de wegingscriteria.
Voor de bepaling van het tijdsbeslag telt de benoeming bij verschillende rechtspersonen die met elkaar in één groep zijn verbonden, als één benoeming. Pensioenfondsen zullen bij elke (her-) benoeming na moeten gaan of de te benoemen persoon binnen de tijdsbeslagnorm blijft. Naar verwachting brengt deze norm mee dat veel pensioenfondsen nieuwe bestuurders moeten aantrekken. Deze bepaling is niet van toepassing op benoemingen tot bestuurder of lid van de raad van toezicht van een pensioenfonds voor 1 juli 2014.
Beloningsbeleid bij pensioenfonds en in het kader van uitbesteding Het Ontwerpbesluit heeft ook gevolgen voor het beloningsbeleid van pensioenfondsen. Dit beloningsbeleid mag niet aanmoedigen tot het nemen van meer risico's dan voor het fonds aanvaardbaar is. Daarnaast moet een pensioenfonds zicht hebben op het beloningsbeleid van een derde organisatie waaraan werkzaamheden worden uitbesteed, en moet een pensioenfonds dit beloningsbeleid betrekken bij de keuze voor deze organisatie.
Doelstellingen en beleidsuitgangspunten Het bestuur zal – in overleg met de andere organen van het pensioenfonds – moeten zorgdragen voor vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. Deze doelstellingen en uitgangspunten moeten de organen vervolgens gebruiken bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding (uitvoeringsovereenkomst), besluitvorming, verantwoording, advies en toezicht binnen het pensioenfonds. Het bestuur zorgt voor de formele
opdrachtaanvaarding van de uitvoeringsovereenkomst en toetst als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de opgestelde doelstellingen en uitgangspunten.
Rapportageverplichting beleggingsbeleid Een pensioenfonds wordt verplicht om in zijn jaarverslag te vermelden hoe in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Deze bepaling is in de Wet opgenomen om fondsen bewust stil te doen staan bij hun beleid ten aanzien van deze onderwerpen en hierover te rapporteren.
Instemmingsrecht ondernemingsraad De Wet creëert nieuwe instemmingsrechten voor de ondernemingsraad (de "OR") bij voorgenomen besluiten van de ondernemer: a) tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds; b) tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een niet verplicht bedrijfstakpensioenfonds; en c) tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, voor het deel van de pensioenovereenkomst dat niet verplicht door dat bedrijfstakpensioenfonds hoeft te worden uitgevoerd; voor zover hetgeen in de pensioenovereenkomst is of wordt bepaald overeenkomt met hetgeen in pensioenovereenkomsten van alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen is of wordt bepaald. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het hierbij gaat om instemmingsrecht ten aanzien van de gemeenschappelijke elementen van de pensioenovereenkomsten van alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen. De introductie van deze nieuwe instemmingsrechten beoogt lacunes in de medezeggenschap op ondernemingsniveau te dichten.
Gefaseerde inwerkingtreding De Wet kent een gefaseerde inwerkingtreding. Het pensioenfonds zal op 1 juli 2014 volledig moeten voldoen aan de meeste bepalingen in de Wet. De Wet zal in werking treden op de dag na publicatie ervan in het Staatsblad. In de volgende tabel is schematisch weergegeven wanneer de bepalingen ten aanzien van de in deze Legal Alert besproken onderwerpen inwerking zullen treden en of een overgangsregime van toepassing is.
Dag na
Per 1
publicatie
juli
Wet in
2014
Overgangsregime
Staatsblad Bestuursmodellen
Rapportageverplichting diversiteit
Geschiktheidstoetsing in plaats van
(Mede-) beleidsbepalers die
deskundigheidstoetsing (mede-)
voorafgaand aan de
beleidsbepalers
inwerkingtreding van de Wet deskundig zijn, worden geacht geschikt te zijn tenzij sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot beoordeling van geschiktheid
Geschiktheidstoetsing en
Personen die op het tijdstip van
betrouwbaarheids-toetsing raad
inwerkingtreding Wet deel
van toezicht
uitmaken van de raad van toezicht worden geacht geschikt en betrouwbaar te zijn, tenzij er aanleiding bestaat voor een beoordeling van die geschiktheid / betrouwbaarheid
Beloningsbeleid Tijdsbeslag
Vanaf 1 juli 2014 van toepassing op (her)benoemingen bestuurders en leden van de raad van toezicht van een fonds
Instemmingsrecht
ondernemingsraad
Doelstellingen en beleidsuitgangspunten Rapportageverplichting beleggingsbeleid
Initiatiefwet Koşer Kaya en Blok De initiatiefwet Koşer Kaya en Blok (de "Initiatiefwet") is op 1 juli 2013 in werking getreden. De pensioenfondsen hebben een jaar de tijd om aan deze Initiatiefwet te voldoen. De bedoeling van de wetgever is echter dat pensioenfondsen per 1 juli 2014 voldoen aan de Wet en niet (meer) aan de Initiatiefwet. De samenloop met de Wet is daarom ongelukkig. Voor een groot deel komen de onderwerpen die de Initiatiefwet adresseert overeen met de Wet, maar er zijn enkele verschillen. Tegen deze achtergrond heeft de wetgever DNB verzocht om zich niet te concentreren op de monitoring van de implementatie van de Initiatiefwet.
Evaluatie De effecten van de implementatie van de Wet op de praktijk zullen naar verwachting na drie jaren worden geëvalueerd.
Contact Als u vragen hebt over of naar aanleiding van deze legal alert, kunt u contact opnemen met: René Maatman | T +31 20 577 1551 | E
[email protected] Anne-Marie Struycken-van Daelen | T +31 20 577 1576 | E
[email protected] Kees Kraaiveld | T +31 20 577 1827 | E
[email protected]
PRIVACY STATEMENT