WOORD VOORAF
Beroepsprofielen en basiscompetenties voor leraren geven aan welke eisen onderwijs en maatschappij stellen aan respectievelijk de ervaren en de beginnende leerkracht. In het decreet betreffende het beroepsprofiel voor de leraar stelt minister F. Vandenbroucke, Vlaams ministerie van werk, onderwijs en vorming, dat de basiscompetenties de kwaliteitsstandaard blijven waarop de lerarenopleidingen zich moeten oriënteren (2007)1. De opleiding professionele bachelor in het onderwijs – lager onderwijs heeft ervoor geopteerd de implementatie van de basiscompetenties in haar opleiding te koppelen aan een empirischwetenschappelijke en conceptueel onderbouwde vertaling naar een eigen opleidingsprofiel. In een diepgaand onderzoek, gesponsord door ESF en het Vlaams Fonds2, heeft zij bij een brede steekproef van mentoren lager onderwijs gepeild naar de relevantie van de decretale competenties voor het eigen beroep. Daarnaast wil de opleiding aan het opleidingsprofiel in een aantal accenten haar visie op recente onderwijskundige en maatschappelijke ontwikkelingen toevoegen (leerzorg, cultuureducatie, wetenschapspopularisering, talensensibilisering, multimedia, participatiegedachte en zelfsturing,...). De resultaten van deze beide invalshoeken brengen het profiel van de leraar naar voor als een geleed geheel dat we in de opleiding interpreteren als een boomstructuur. Deze structuur willen we duiden met volgende metafoor. De stam vormt als het ware de visie van de leraar, zijn opvattingen, kortom zijn professionele identiteit. De takken van de boom beschouwen we als de verantwoordelijkheden van de leraar. De zijtakken zijn de taakvelden. De knoppen en de blaadjes vergelijken we met de competenties en concrete gedragingen. Ze geven zuurstof aan de stam, versterken de professionele identiteit. In deze inleiding willen we vooreerst de invulling en samenhang in het profiel verantwoorden en aftoetsen aan de basiscompetenties voor leraren. Vervolgens lichten we het gebruik ervan in opleidingscontext toe. Namens de opleidingscommissie BaLO Diest-Heverlee,
Kristien Carnel Opleidingshoofd en projectverantwoordelijke Professionele bachelor in het onderwijs – lager onderwijs KHLeuven Departement Lerarenopleiding
1
Vlaams Parlement, Decreet tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse regering VOLWAARDIG EVENWAARDIG – ESF project 2005 doelstelling 3 – zwaartepunt 4 en hefboomkrediet met dossiernummer 04/EPD3/4.3/012 project ID 3437-2677) 2
1
De auteurs willen omwille van hun medewerking aan het tot stand komen van dit werk, hun oprechte dank uitdrukken aan -
het beleid van KHLeuven, DLO én het ESF voor de sponsoring van dit initiatief;
-
Jos Vanwingh, medeauteur van de eerste uitgave en grondlegger voor het gebruik van de competentiematrix als referentiekader voor de opleiding (ACCO 2005);
-
Dorien Macquoi en Eline Janssens die tijdens hun langdurige stage Pedagogische Wetenschappen K.U.Leuven 2006-2007 meehielpen aan verzameling en selectie van indicatoren;
-
de studenten BaLO 2006-2008 voor het helpen zoeken naar medewerkers;
-
Prof. J. Fontaine, Ugent, en Mevr. N. Hooge, Dienst Kwaliteitszorg van de KHLeuven, voor hun expertise inzake te gebruiken onderzoeksmethodologie;
-
de mentoren van partner- en los meewerkende stagescholen voor hun bijdrage aan het validiteitsonderzoek en hun kritische lezing van proefversies;
-
Prof. A. Aelterman, Ugent, voor haar advies om evenwicht te vinden tussen de spanningsvelden decretale verplichting – onderzoeksresultaten – autonomie van de opleiding;
-
de opleidingscommissie, lectorenteams en opleidingssecretaresse Diest-Heverlee voor hun input, ondersteuning en kritische lezing;
-
experts voor hun gericht deskundig advies bij het operationaliseren en formuleren van bepaalde competenties en indicatoren: Anje Claes, Irene Devrieze, Bern Martens, An Peeters, Jo Roels, Heleen Vandenhoutte, Lieve Vanderheyden, Lieve Van den Wijngaerde;
-
de collega-instellingen die zich ertoe willen engageren om gedurende vijf jaar hun studenten, mentoren en lectoren te laten meewerken aan een longitudinaal vervolgonderzoek dat de stabiliteit van de competentiematrix en de bruikbaarheid ervan als evaluatieinstrument moet bevestigen.
Zonder hun bijdrage was dit monnikenwerk beslist nooit zo onderbouwd en uitgebalanceerd geworden.
“Volwaardig – Evenwaardig. Het herkennen en beoordelen van onderwijzerscompetenties bij werkenden” is een project van de KHLeuven en wordt medegefinancierd door het Europees Sociaal Fonds en de Vlaamse Gemeenschap. ESF investeert in jouw toekomst
DUIDING VAN HET OPLEIDINGSPROFIEL Basis van het leraar zijn, is binnen het opleidingsprofiel van de KHLeuven de professionele identiteit van de leraar. Deze vertaalt zich in een aantal professionele houdingen die zijn competent handelen aansturen. Die houdingen vormen als het ware het waardekader dat elke leraar in zijn handelen inspireert3. De stam van de boomstructuur die het opleidingsprofiel visualiseert, vindt zijn wortels in de zogenaamde KHLeuven identiteit (bezieling, respect, samenwerken, leren en zin voor initiatief) en in de decretale beroepshoudingen (beslissingsvermogen, relationele gerichtheid, kritische ingesteldheid, verantwoordelijkheidszin en flexibiliteit). De opleiding voegt hier zelf nog ‘creatieve gerichtheid’ aan toe. De ‘stam van de leraar’ of wat een goed leraar typeert draagt alles. Hij blijkt in de praktijk echter niet zo gemakkelijk te vatten. Men spreekt over een goed leraar vaak in termen van ‘hij heeft het of hij heeft het niet’. De leraar lager onderwijs blijft een polyvalente leerkracht die in zijn denken, willen en doen moeilijk van elkaar te onderscheiden competenties vertoont. Dit geeft meteen aan dat we in het beroepsprofiel voor leraren wel een aantal domeinen kunnen onderscheiden, maar dat die niet van elkaar kunnen gescheiden worden. Een leraar is tegelijk opvoeder, begeleider, lid van een team, taalleraar, ... en geëngageerd ten aanzien van de samenleving.
Vier verantwoordelijkheden Het decretaal beroepsprofiel en de basiscompetenties zijn geordend omwille van de functionaliteit en de overzichtelijkheid. Die samenhang verwijst naar de drie niveaus waarop een leraar verantwoordelijkheid opneemt ten aanzien van de lerende, de school en onderwijsgemeenschap en de maatschappij. Volgens ons onderzoek blijkt het globaal functioneren van een leraar zich in de perceptie van leerkrachten te vertakken in vier verantwoordelijk-heden: samen school maken binnen een (klas)groep functioneren kwaliteit borgen onderwijs ontwikkelen. Deze domeinen sluiten eigenlijk nauw aan bij de onderwijsvisie van onze hogeschool en bij de verruimde professionaliteitsvisie die de basiscompetenties ondersteunt. Daarin krijgt de leraar wel autonomie, empowerment, maar vanuit een perspectief om samen met collega’s school te maken. We gaan inderdaad uit van een participatief opleidingsmodel waarbij de leden van de organisatie elk in hun functie, met hun competentieprofiel, vanuit een gedragen visie in onderlinge afstemming de zorg voor de lerende op zich nemen. De kerntaken van opvoeden en lesgeven zijn in een eigentijdse wijze van schoolvoeren immers gedeelde verantwoordelijkheden en niet louter opdrachten voor de individuele leraar. In het tweede verantwoordelijkheidsgeheel ‘binnen de klasgroep functioneren’ als opvoeder en als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen situeren zich de interacties tussen leerlingen en leraar, de kern van het leraarschap. Uit de laatste twee clusters aan verantwoordelijkheden merken we dat een leraar niet zomaar een uitvoerder is van wat anderen voorschrijven. Hij is erop gericht zelf de kwaliteit en het effect van zijn handelen te versterken en dit niet zomaar aan het schoolbestuur over te laten. Als lid van een school als lerende organisatie is hij zelfs mee verantwoordelijkheid voor de toekomstige ontwikkeling van het onderwijs. We achten het onze maatschappelijke en morele plicht als opleidingsinstituut om deze innovatieve taak op ons te nemen door te anticiperen op onderwijsontwikkelingen en onderwijsvernieuwing te stimuleren. Ontwikkelingsperspectief is dus sterker dan vroeger ingebouwd in ons opleidingsprofiel. Hiermee onderschrijven we het belang van veranderingsbekwaamheid van onze afgestudeerden en kiezen we duidelijk voor een emancipatorisch concept van beroepsvoorbereiding.
Twaalf taakvelden/rollen Het KHLeuven onderzoek in het werkveld van de lagere school brengt aan het licht dat elke verantwoordelijkheid zich verder vertakt tot een twaalftal taakvelden die wijzen op een zinvol samenhangend leraarsprofiel. 3
Omwille van een vlot taalgebruik spreken we over de leraar in termen van hij/zijn/hem waarmee eveneens zij/haar wordt bedoeld.
3
Om de inpasbaarheid van het KHLeuven leraarsprofiel in de decretale structuur herkenbaarder te maken, is zoveel mogelijk gezocht naar formuleringen die verwijzen naar de decretale typefuncties (de leraar als …). Verantwoordelijkheden leraar (lager onderwijs) Samen school maken als
KHLeuven Taakvelden/rollen voor de leraar als
Binnen een (klas)groep functioneren als
partner in een team partner van collega’s, ouders en zorgverstrekkers met het oog op inhoudelijke afstemming zorgverstrekker opvoeder begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Kwaliteit borgen als
taalleraar
Onderwijs vernieuwen als
reflectieve practicus professional lid van de onderwijsgemeenschap onderzoeker en vernieuwer cultuurparticipant coach in het gebruik van ICT
Decretaal Typefuncties voor de leraar als
lid van een schoolteam is uitgesplitst over drie typefuncties, nl. partner van ouders, lid van een schoolteam en lid van de onderwijsgemeenschap zit vervat in begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen opvoeder is uitgesplitst over drie typefuncties nl. begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, inhoudelijk expert en organisator zit vervat in begeleiden van leer- en ontwikkelingsprocessen, lid van het team als partner van ouders innovator/onderzoeker innovator/onderzoeker lid van de onderwijsgemeenschap innovator/onderzoeker gespreid over cultuurparticipant en partner van externen vervat in begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De lezer zal na vergelijking met het beroepsprofiel en de basiscompetenties constateren dat een aantal andere rollen naar voor komen dan de decreetgever onderscheidt of dat ze conceptueel anders geordend zijn (cursief gedrukt). Toch kunnen we stellen dat ze zinvol samenhangen met de verantwoordelijkheid waaraan ze verbonden zijn. Over een aantal verschillen duiden we de zienswijze van de opleidingscommissie. Dat ‘leraar als zorgverstrekker’ volgens het empirisch onderzoek clustert binnen ‘samen school maken’ en niet onder ‘begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen’ wijst er volgens ons op dat het werkveld – terecht – de begeleiding van leerzorg als een teamgerichte, op elkaar afgestemde aanpak beschrijft in een onderwijs dat tegemoet komt aan een grote diversiteit tussen de kinderen en hun specifieke ontwikkelings- en leerbehoeften. Om kinderen breed te helpen ontplooien moet een leraar deskundig zijn. In tegenstelling met het decretale profiel wordt inhoudelijke expert niet als een afzonderlijk taakveld benaderd; ondersteunende kenniselementen zijn door het werkveld opgenomen binnen de taak van leraar als ‘begeleider van leeren ontwikkelingsprocessen in een krachtige leeromgeving’. Het past bij de opleidingsvisie om inhoudelijke expertise in eerste instantie te integreren in het perspectief van begeleiding van leerlingen lager onderwijs. Dit neemt niet weg dat we van de afstuderenden blijven verwachten dat ze basiskennis van de leergebiedspecifieke en de leergebiedoverschrijdende thema’s beheersen op het niveau van een professionele bachelor. Dat moet hen immers toelaten om op een kwaliteitsvolle manier onderwijs te verstrekken. De rest van deze cluster van competenties verwijst naar de verschillende componenten van het didactisch handelen zoals ze doorheen de opleiding ingevuld worden en moeten leiden tot het realiseren van krachtige leeromgevingen voor kinderen. Dat de leraar als taalleraar in het werkveld als een aparte rol naar voor geschoven wordt, sluit aan bij het toenemend belang dat beleidsmatig aan taal wordt gegeven4. Vanuit onderwijskundig standpunt hoort de competentie ‘stimuleren van taal bij leerlingen’ duidelijk thuis onder het taakveld ‘begeleiden van leer- en ontwikkelingsprocessen’. Het onderzoek plaatst echter alle taalcompetenties samen. Ook in de competentiematrix zijn ze samengehouden omdat dit de samenhang in beoordeling door de begeleiders ten goede komt en in het vernieuwde curriculum ‘taalvaardigheid’ tot een apart creditbewijs leidt. Dat het werkveld oog heeft voor rendement en efficiëntie staat borg voor de leraar als professional. In combinatie met reflecties over onderwijs en eigen handelen biedt deze profielinvulling garanties voor kwaliteitsvol onderwijs. Deze competenties opnemen in een opleidingsprofiel bereidt toekomstige leerkrachten voor zelfstandig te functioneren in deze taakvelden eens supervisie hierover na een periode van aanvangsbegeleiding wegvalt. Vanuit het werkveld wordt de functie van lid van onderwijsorganisatie in sterke mate gereduceerd tot het nakomen van administratieve en wettelijke verplichtingen. In het perspectief van de decretale verwachtingen is dit taakveld inhoudelijk wel verruimd binnen andere taakvelden in het opleidingsprofiel. Vanuit de idee van (zelf)verantwoording en zelfontplooiing moet de leraar bekwaam zijn om deel te nemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's, ook niveau-overstijgend. Vanuit deze participatie aan het onderwijsdebat reflecteert de leraar over zijn beroep en is hij in staat de plaats en het belang van dit beroep te situeren binnen de context van de gehele samenleving. Indicatoren hiervoor zitten in het KHLeuven profiel evenwel meer vervat bij functioneren in teamverband, participatie in opvoedingsproject en schoolwerkplan en in de clusters van leraars als reflectieve practicus en cultuurparticipant. 4
De lat hoog voor talen. Talenbeleid in het onderwijs in Vlaanderen (299 KB)
4
De leraar als cultuurparticipant verwijst naar de verbondenheid van het onderwijs met de samenleving. Het onderwijs heeft duidelijk een maatschappelijk mandaat. De innoverende kracht van het onderwijs zit in de interactie en dialoog die de leraar in de klas en op school op gang brengt, geïnspireerd door de maatschappelijke omgeving waar de school deel van uitmaakt. Door zich binnen die omgeving te positioneren en te engageren neemt de leraar zijn rol als cultuurparticipant op. Vanuit de opleiding was het niet de bedoeling ICT-gebruik als apart taakveld te onderscheiden maar de hieraan gekoppelde competenties eerder te integreren in de verschillende rollen die een leraar opneemt. Toch kan de opleiding zich vinden in het resultaat van het empirisch onderzoek dat deze rol clustert binnen de verantwoordelijkheid van bijdragen aan onderwijsontwikkeling. De concretiserende indicatoren in de matrix zelf maken duidelijk dat hier inderdaad wel meer betracht wordt dan ICT als medium.
Per verantwoordelijkheid en taakveld competenties en indicatoren Binnen de KHLeuven benaderen we een competentie, conform de omschrijving van de associatie K.U.Leuven, als een geïntegreerd geheel van kennis, vaardigheden en attitudes – vaak gekoppeld aan iemands persoonlijkheid – waardoor iemand in staat is om effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een bepaalde functie / rol. Die prestaties zijn zichtbaar in concrete handelingen verbonden met een bepaalde context5. De basiscompetenties als afgeleide van het beroepsprofiel van de leraar beschrijven alle competenties die nodig zijn om startbekwaam te worden. Per decretaal onderscheiden typefunctie heeft de Vlaamse overheid rechtstreeks uit het beroepsprofiel vijfenveertig basiscompetenties voor de leraar lager onderwijs afgeleid6. In het opleidingsprofiel voor de leraar lager onderwijs van de KHLeuven is omwille van de herkenbaarheid zo nauw mogelijk aangeleund bij de formulering van die basiscompetenties. Wanneer gekozen is voor een andere benaming, dan is dit omwille van expliciteren van eigen opleidingsprioriteiten of om recht te doen aan de empirische onderbouw van het gevoerde onderzoek. De reductie tot negenendertig competenties is gebeurd op basis van conceptuele verwantschap tussen de onderzoeksitems uit elk taakveld. Wanneer onderscheid tussen competenties geen meerwaarde biedt in opleidingscontext, is ervoor geopteerd de onderstelde vaardigheden, kennis en attitudes samen te ballen. De lezer vindt gemakkelijkheidshalve in de beschrijving van het opleidingsprofiel steeds een verwijzing naar de basiscompetenties. Competentie
Verwijzing naar basiscompetentie
Indicatoren voor beheersingsniveau competentie
De opsomming van indicatoren is exemplarisch bedoeld en is bijgevolg zeker niet exhaustief. Het is geenszins de bedoeling dat ze in gebruikscontext als aanvinklijst gaat fungeren. De indicatoren hebben de intentie begeleiders en studenten op het spoor te brengen van wat de opleiding verwacht aan concrete handelingen, vaardigheden en houdingen van iemand die de competentie beheerst. De opgenomen indicatoren zijn geïnventariseerd van algemeen naar concreet. Door het onderscheid te maken tussen beroepsprofielen en basiscompetenties maakt de overheid duidelijk dat van een beginnende leraar niet hetzelfde niveau van beroepsuitoefening kan verwacht worden als van een leraar met enige ervaring. Hiermee wordt aangegeven dat ‘leraar zijn’ een proces is van levenslang leren. Waar de basiscompetenties gerelateerd aan het beroepsprofiel louter zijn opgesomd, worden ze binnen de KHLeuven opleiding voor leraar lager onderwijs geoperationaliseerd voor verder gebruik in begeleidings- en beoordelingscontext. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wijze waarop kennis, inzicht, taaktoepassing, leerhouding, reflectievermogen, attitudes, ... op de vier niveaus worden ingevuld. Dit bevordert niet alleen de betrouwbaarheid van (zelf)beoordeling, het biedt studenten en studietrajectbegeleiders ook een duidelijk groeiperspectief bij het uitzetten van individuele studietrajecten.
5 6
Raad van bestuur, Associatie K.U.Leuven, 2004 Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de basiscompetenties van de leraar, 27 oktober 2007
5
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Elementair niveau
Doorgroeiniveau
Integratieniveau
Professioneel niveau
Notie hebben van
Basisbeginselen beheersen
- voor afstuderenden: beheersen op geïntegreerd niveau - voor beginnende leraar: uitvoeren in aanvangsbegeleiding Gevorderde toepassing
- voor afstuderenden: zich profileren als heel degelijk voor een beginneling - voor leraren: niveau van de ervaren leraar
Verdieping en verbreding
Bewust van bredere sociale en maatschappelijke context
Ethisch en maatschappelijke reflectie: integreer persoon, beroep en maatschappij
Inzien waarom en waartoe
Waarom, wat, wanneer en hoe gebruiken (transfer en generalisering)
Doelgericht, planmatig onderbouwd, kan alternatieven vergelijken, gegevens gebruiken in een nieuwe context
Genuanceerd, adequaat, gepland, terugkoppelend
Manifesteert inventiviteit en originaliteit (creativiteit) in problem solving
Nog geen ervaring
Reeds bewust van eigen sterktes en zwaktes
Bewust van sterktes en zwaktes
Onafhankelijk en zelfkritisch leerder
Beheersing in (ver)eenvoudig(d)e, voorspelbare, gestructureerde situaties
Beheersing in matig complexe, afgebakende welomschreven situaties
Beheersing in complexe en diverse situaties
Beheersing in hoog complexe, sterk variërende, minder voorkomende of onverwachte situaties
Duidelijke omschrijving van taakuitvoering (gestuurd of onder begeleiding)
Zekere mate van zelfstandigheid mits nodige ondersteuning (begeleid)
Zelfsturend leren (zelfstandig of onder supervisie)
Structuren creëren die nodig zijn om taken tot uitvoering te brengen
Uitvoering vergt nog ondersteuning en expliciete begeleiding
Een duwtje in de rug, een ondersteunende hand is nodig
Toch blijven er nog enkele punten die bijkomend leerervaring en begeleiding vragen, voornamelijk via aangepaste praktijkopdrachten.
Externe sturing: toepassing verloopt volgens – door anderen voorgeschreven protocollen of modellen
Gedeelde sturing: doen wat verwacht wordt, maar met eigen accenten
Zelfsturing: kan zelf leerpunten formuleren en alternatieven benoemen en beargumenteren
Zelfsturend: is zich bewust van eigen sterktes en zwaktes, maar is bereid collega’s te betrekken in ontwikkelingsprocessen
Verantwoord, bewust van persoonlijke verantwoordelijkheid
Verantwoord, kwaliteitsbewakend
Verkenning, eerste notie, oriëntatie, exploratie, noodzakelijke basiskennis, openheid voor, erover gelezen, erover gehoord, …
Kennis
Beheerst de belangrijkste referentiekaders
Spontane inzet en initiatief, flexibel, doorgedreven kennis
Naar: Bosao project KHLeuven 2005-2006 Omdat het curriculum van de opleiding professionele bachelor KHLeuven voor het eerste en tweede jaar nog vrij cursorisch is opgebouwd en pas het derde jaar een meer geïntegreerde benadering kent, is het hoofdzakelijk zo dat de respectieve niveaus grotendeels overeenkomen met wat studenten achtereenvolgens realiseren in het eerste, tweede of derde jaar van hun opleiding. Dit neemt niet weg dat onder invloed van bepaalde contexten studenten/leraars soms een terugval kunnen hebben in hun professionele groei.
6
GEBRUIK VAN HET OPLE IDINGSPROFIEL IN OPLEIDINGSCONTEXT Referentiekader voor de opleiding Het decreet op de beroepsprofielen biedt de opleiding een conceptueel onderbouwd kader. We hopen in de voorstelling van de competentiematrix van de opleiding professionele bachelor in het onderwijs – lager onderwijs van de KHLeuven een empirisch onderbouwd operationeel instrument aan te leveren. Lectoren, mentoren en studenten kunnen op basis hiervan leeromgevingen creëren die de beschreven indicatoren uitlokken met redelijke kans op succes. Zo draagt de matrix bij aan het uitstippelen en realiseren van studietrajecten in een flexibele, competentiegerichte opleiding. De in het boek aangegeven volgorde van de competenties weerspiegelt niet de lineaire opbouw van het opleidingsprogramma van de professionele bachelor in het onderwijs aan de KHLeuven. Sommige taakvelden en competenties verlopen immers gelijktijdig, andere cyclisch of cursorisch. Concordantiematrices zijn binnen de opleidingscommissie opgesteld om aan te geven hoe de realisatie van taakvelden en basiscompetenties vanuit de opleiding gestalte krijgt, zowel voor de respectieve opleidingsonderdelen als voor praktijk. In de studiewijzers zijn de indicatoren nog verder vertaald naar operationele doelen en evaluatiecriteria voor de respectieve opleidingsonderdelen. Dit heeft het voordeel dat alle betrokkenen (studenten, lectoren, mentoren, begeleiders) vooraf expliciet weten wat verwacht wordt en dat ze hiervoor ook eenzelfde taal hanteren.
Normeringskader voor een gestandardiseerd toetsenbeleid in de opleiding Met de beroepsprofielen en de basiscompetenties doet de overheid uitspraken over de wijze waarop leraren dienen te functioneren. Hiermee geeft ze uitdrukking aan een onderwijsvisie en geeft ze te kennen dat het beroepsprofiel en de basiscompetenties wel degelijk normatief zijn. Bij de ontwikkeling van het beroepsprofiel voor de leraar is gekozen voor een bepaald type leraar in een bepaald soort onderwijs. Die visie moet dan ook geëxpliciteerd worden in het toetsenbeleid van elke opleiding. De boomstructuur van de professionele bachelor lager onderwijs van de KHLeuven laat toe het functioneren van een toekomstig leraar in evaluatiecontext gedifferentieerd te benaderen. Onderzoeksmatig is aangetoond dat de opleiding over de twaalf onderscheiden taakvelden met relatieve zekerheid stabiele uitspraken kan doen. De onderliggende competenties wil de opleiding zeker niet als afvinklijst gebruiken. Het geheel is overigens meer dan de som van de delen en een tekort kan gecompenseerd worden door een kwaliteit op een ander vlak. In wat volgt willen we duidelijk maken hoe we te werk gaan. Per semester worden uit de respectieve taakvelden een aantal kerncompetenties centraal gesteld. Deze zijn van cruciaal belang in de leeromgeving waarvoor de opleidingsonderdelen en praktijk van die periode oefenkansen bieden. De concordantiematrices van de opleiding en de competentiekaarten voor praktijk geven aan hoe dit opleidingsprofiel als een competentiekompas richting geeft aan de curriculumopbouw (zie studiegids en praktijkgroei-boeken van de opleiding). Per taakveld wordt het verwachte minimumbeheersingsniveau voor die fase in de opleiding vastgelegd. Bedoeling is dat afstuderenden tegen het einde van de opleiding globaal beheersingsniveau drie halen voor het competentieprofiel dat de opleiding hanteert. We realiseren ons echter dat niet elke afgestudeerde in alles even sterk kan/moet zijn. Er zijn geen perfecte leraren! Het is belangrijk dat een student zich doorheen de opleiding gaandeweg bewust wordt van zijn sterktes en zwaktes en daarmee op constructieve wijze leert werken. De basiscompetenties vormen immers geen ideaaltypisch profiel dat elke afstuderende integraal moet realiseren7. Collega’s binnen de werkplek kunnen dus mee helpen bewaken dat elk team in zijn school als lerende organisatie instaat voor het realiseren van het beroepsprofiel. Compensaties op individueel niveau zijn dus mogelijk; leraren kunnen complementair zijn. Als opleidingsinstituut blijft het onze maatschappelijke opdracht te oordelen of iemand kan toegelaten worden tot het leraarsberoep of niet. Vanuit een gegronde opleidingsvisie, inzicht in groeiprocessen en vertrouwen in groeipotentieel en verantwoordelijkheid van elke student is het onze taak cesuren (minimumvereisten) vast te leggen en uit overleg met het werkveld compensatiemogelijkheden voor individuele afstuderenden te bepalen. De professionele houdingen worden in opleidingscontext als dusdanig niet rechtstreeks beoordeeld. 7
VLOR, Advies over de ontwerpen van besluit van de Vlaamse regering betreffende het beroepsprofiel en basiscompetenties van de leraren, 2007, p. 5-6
7
Ze worden wel mee geselecteerd in de aandachtspunten van een bepaalde periode en zijn dus onderwerp van coaching vanuit het opleidingsinstituut. In de mate dat ze gerelateerd zijn aan functionele taken en zodoende de realisatie van de beoogde kerncompetenties sterk bevordert/afremt, zal hun beoordeling bij de geïntegreerde evaluatie van kennis, vaardigheden en attitudes - typisch voor competentiebeoordeling - aan het licht komen. De opleiding hoedt zich er met andere woorden voor om evaluatieve uitspraken te doen over persoonlijkheidskenmerken. In de beoordelingsformulieren wordt eenzelfde format gebruikt voor zowel de reflectieverslagen van studenten, stageverslagen van mentoren als syntheseverslagen van de studietrajectbegeleiders. Op die manier willen we onderlinge communicatie en informatiedoorstroming en transparantie van de beoordeling bevorderen.
8
PROFESSIONELE BACHELOR IN HET ONDERWIJS: LAGER ONDERWIJS ACADEMIEJAAR … Naam student: REFLECTIE-/STAGE-/SYNTHESEVERSLAG SEMESTER … PROGRAMMAJAAR … THEMA ...
1. Feedback op professionele identiteit van de leraar: professionele houdingen Professionele houdingen (per semester een aantal aangeduide en gekozen professionele houdingen in functie van relevantie binnen de gegeven stagecontext)
Argumentatie waarom de aangegeven professionele houding het beheersingsniveau voor bepaalde competenties bevordert of afremt (verwijzing naar indicatoren of ander bewijsmateriaal)
Bezieling Beslissingsvermogen Creatieve gerichtheid Flexibiliteit Leergierigheid Respect Kritische ingesteldheid Relationele gerichtheid Verantwoordelijkheidszin Zin voor initiatief
2. Feedback op de kerncompetenties Kerncompetenties (per taakveld vermelding van een tiental kerncompetenties typisch voor dat bepaald semester)
Beheersingsniveau (*) Verwacht vanuit de opleiding
Enkel in te vullen indien afwijkend
Argumentatie (verwijzing naar indicatoren of ander bewijsmateriaal) in te vullen door - student (reflectieverslag) - mentor (stageverslag) - studietrajectbegeleider (syntheseverslag)
(*) Indien niveau 1 niet behaald wordt, geeft men ‘0’ aan (onvoldoende).
3. Andere relevante informatie over de stage Andere oefendoelen of succeservaringen/ aandachtspunten/werkpunten uit het studietrajectplan van de student
Argumentatie (verwijzing naar indicatoren of ander bewijsmateriaal)
9
4. Besluit Sterke kanten (± 3 items met verwijzing naar bepaalde taakvelden/competenties):
Aangewezen werkpunten (± 3 items met verwijzing naar bepaalde taakvelden/competenties):
Datum:
Handtekening student (ter kennisneming en met intentie tot engagement in het studietrajectplan):
OPLEIDINGSPROFIEL PROFESSIONELE BACHELOR LERAAR IN HET ONDERWIJS – LAGER ONDERWIJS KHLEUVEN Professionele identiteit Professionele houding
BC
Bezieling
Beslissingsvermogen
Omschrijving Zich betrokken voelen op de stageplaats en de rol die men daarin heeft ten aanzien van kinderen, collega’s, ouders, … met hart en ziel opnemen.
A1
Creatieve gerichtheid
Durven een standpunt innemen of tot een handeling over gaan en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen. Erop gericht zijn om nieuwe en/of ongebruikelijke oplossingen te vinden voor bestaande situaties/problemen.
Flexibiliteit
A8
Bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
Leergierigheid
A4
Actief op zoek gaan naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen in functie van de eigen professionele en persoonlijke ontwikkeling.
Respect
A2
Handelen vanuit een positieve basishouding tegenover zichzelf, anderen, het materiële, andere visies en waarden.
Kritische ingesteldheid
A3
Relationele gerichtheid
A2
Bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens stelling in te nemen. In contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie tonen.
Verantwoordelijkheidszin
A7
Zin voor initiatief
Zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van kinderen te bevorderen. Uit eigen beweging acties ondernemen.
10
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Verantwoordelijkheid 1. Taakveld 1. 1.
Functioneren in teamverband
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Samen school maken
De leraar als lid van het schoolteam 7.1 7.2 A2 A5 A6 A7
Een open, collegiale communi- catie aangaan met mede-studenten, klasmentoren en studietrajectbegeleider.
Anderen aanmoedigen open te zijn over eigen meningen, gevoelens, ... door zelf een respectvolle houding voor te leven tegenover anderen.
Goede communicatie met collega’s, directie, ... bewaken.
Goede communicatie met collega’s, directie, ... bevorderen.
Initiatief nemen om samen te werken in bepaalde contexten.
Teamgeest stimuleren.
Erin slagen een goed evenwicht te vinden tussen het zelfstandig functioneren en samenwerken binnen het schoolteam.
Een evenwicht vinden tussen persoonlijke belangen, belangen van collega’s en van de school.
Zicht hebben op factoren die het groepsfunctioneren beïnvloeden in opleidingscontext.
Groepsfunctioneren op positieve wijze beïnvloeden.
Pijnpunten in groepsfunctioneren bespreekbaar maken in de groep.
Alternatieven formuleren om een beter groepsfunctioneren te realiseren in een school (en deze ook uitvoeren).
Verantwoordelijkheid nemen voor eigen beslissingen en inzet.
Verantwoordelijkheid opnemen voor het groepsproces en –product.
Verantwoordelijkheid opnemen voor groepsbeslissingen.
Meningen en besluiten verde-digen in het belang van de organisatie, ook al verschillen ze van de eigen mening.
Actief meewerken tijdens overleg-momenten.
Op overlegmomenten een verantwoord standpunt durven innemen tegenover medestudenten/mentoren/le ctoren.
Binnen de respectieve groepen waartoe men behoort wisselende rollen opnemen (leiderschap, secretarisfunctie, ...).
Op vergaderingen en in werk- groepen leiderschap op zich nemen.
Afgesproken taakverdeling met medestudenten, klasmentor, ... naleven.
Actief meewerken aan het opstellen/uitvoeren van een taakverdeling binnen een groep. Eigen gedrag bijsturen in functie van constructief functioneren in een groep.
De nodige zelfbeheersing bewaren in langdurige stress- en conflictsituaties.
Constructief omgaan met conflictgedrag in een groep.
Een effectieve persoonlijke conflicthanteringstijl ontwikkelen.
Onder supervisie beslissingen nemen rekening houdend met de eigen positie en die van de anderen in de organisatie.
Zelfstandig beslissingen nemen rekening houdend met de eigen positie en die van de anderen in de organisatie.
De nodige zelfbeheersing bewaren in de confrontatie met assertief gedrag van medestudenten, mentor(en) en studietrajectbegeleider.
De hiërarchische verhoudingen in een opleidings- en stagecontext respecteren.
Zijn verantwoordelijkheid op-nemen in de opleidings- en stagecontext.
Zich kritisch engageren in overlegen participatieorganen (ouderraad, scholenraad, ...) of werkgroepen binnen de scholengemeenschap en daarbuiten in functie van de realisatie van het schoolproject.
11
Competenties
Taakveld 2. 2.
Participeren in de ontwikkeling en realisatie van het opvoedingsprojec t en het schoolwerkplan
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
7.1 10.1 A6 A7 A8
Weten dat elke school een eigen opvoedingsproject/school werkplan heeft en realiseert.
Respect tonen voor het opvoedingsproject en initiatieven van de school.
Zich een gefundeerde mening vormen over het opvoedingsproject van de school. Loyaliteit tonen ten aanzien van het opvoedingsproject van de school waarin men functioneert.
Op vraag engagement opnemen voor klasoverstijgende en school-ondersteunende taken (school-feesten, opendeurdagen, sportdagen).
Horizontale en verticale samenhang in het programmaaanbod bewerkstelling en
Niveau 4
De leraar als partner van collega’s, ouders, externe zorgverstrekkers met het oog op inhoudelijke afstemming
8
3.
Niveau 3
Spontaan klasoverstijgende en schoolondersteunende taken op zich nemen (schoolfeesten, opendeurdagen, sportdagen, ...).
Het opvoedingsproject van de school in zijn klaspraktijk concretiseren en integreren. Zich actief en doorleefd engageren in de realisatie van het levensbeschouwelijk opvoedings-project van de school waarin men functioneert.
Actief deelnemen aan de orga-nisatie van schoolevenementen die het schoolproject ondersteunen.
Initiatief nemen in de organisatie van schoolevenementen die het schoolproject ondersteunen.
Participeren aan het vereni-gingsleven in zoverre dit raakt aan het opvoedingsproject van de school.
Zich actief en gedreven enga-geren in het verenigingsleven in zoverre dit raakt aan het opvoedingsproject van de school.
Weten dat de planning van een individuele leerkracht en het schoolwerkplan samenhangen.
Samenwerken met collega’s om het schoolwerkplan te realiseren.
Zich kritisch engageren in overlegen participatieorganen (ouderraad, scholenraad, ...) of werkgroepen binnen de scholengemeenschap en daarbuiten in functie van de realisatie van het schoolproject.
De leefregels van een school respecteren.
De leefregels van de school passend integreren in het eigen handelen.
De betrokkenheid bij de leefregels van de school uitstralen in ge-sprekken, discussies met leerlingen, collega’s en externe contacten.
Leefregels helpen opstellen/ kritisch evalueren in overleg met leerlingen, collega’s, ouders, ...
Uit gebruik van geselecteerde leerplannen en eindtermen aan-tonen dat er verbanden bestaan binnen eenzelfde leergebied.
Uit gebruik van leerplannen en eindtermen aantonen dat er verbanden bestaan tussen verschillende leergebieden.
In overleg de logische opbouw van een lessenreeks afstemmen op een voorhanden zijnde jaarplan en schoolwerkplan.
In overleg met collega’s leerinhouden structureren en vertalen in een samenhangend, zinvol onderwijsaanbod dat aansluit bij de leefwereld van de leerlingen.
Verwijzen naar leergebiedoverschrijdende eindtermen in de lesontwerpen.
8
Studenten moeten zich ervan bewust zijn dat een engagementsverklaring (mandaat) verplicht is door de kerkelijke overheid om het vak rooms-katholieke godsdienst te mogen geven.
12
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
In overleg met een mentor een zinvol weekrooster uitwerken.
9
Ouders9 als volwaar-dige partners betrekken
Niveau 4
In overleg met betrokken colle-ga’s een eigen week-, maand-, jaarprogramma opstellen.
In overleg met het team flexi-bele weekplannen en uurroos-ters opmaken vertrekkend van het jaarplan.
Samenwerken met medestudenten/collega’s van een parallelklas om de horizontale samenhang en doorstroming in een eigen weekprogramma te bewerkstelligen. Integrerend werken afstemmen binnen aanliggende leerjaren of parallelklassen.
Samenwerken met collega’s van parallelklassen om de horizon-tale samenhang en doorstroming in een eigen week-, maand-, jaarprogramma te bewerkstel-ligen.
Inzicht hebben in de moeilijk-heden die de overgang tussen kleuter- en lagere school en lagere- en secundaire school met zich mee kunnen brengen.
Participeren in overgangsprojec-ten tussen kleuter- en lagere school en lagere- en secundaire school.
In overleg met de kleuterschool en de secundaire scholen con-crete maatregelen nemen om de overgang vlotter te laten verlopen. Indien gewenst, proactief inspelen op wensen van ouders om problemen te voorkomen. Ervaringsdeskundighe id van de ouders erkennen en benutten.
Integrerend werken binnen de eigen klas.
4.
Niveau 3
Samenwerken met collega’s van opeenvolgende jaren om leerjaaroverstijgende groeilijnen te ontwikkelen/ bewaken op vlak van leerinhouden, werkvormen, materiaal, ...
6.2 6.3 6.4 6.5
Zich ervan bewust zijn dat ouders eerst partners zijn in de opvoe-ding van de leerlingen.
Beseffen dat er verschillende thuissituaties bestaan.
Inspanningen leveren om contact te hebben met alle ouders.
A2 A6 A7 A8
Accepteren dat een goed contact aangaan met volwassenen cruciaal is voor een leerkracht.
Initiatief nemen om in gesprek te treden met ouders, in de mate dat de stagecontext dit toelaat.
Initiatief nemen om zich een beeld te vormen van de thuissituatie van de leerlingen.
In overleg met de mentor, in een eenvoudige briefwisseling de doelen van de stage aan ouders voorstellen.
In overleg met mentor/collega een informatieavond voor ouders ondersteunen.
In team diverse ouderavonden organiseren.
Betrokkenheid van ouders op het leren van hun kinderen appreciëren.
Strategieën inzetten om moeilijke gesprekken aan te gaan met ouders.
Constructieve dialoog aangaan met ouders op kwetsbare momenten en over delicate onderwerpen.
Waar mogelijk en in overleg met de mentor/collega, ouders betrekken bij logistieke en materiële ondersteuning of bij de begeleiding van bepaalde leeractiviteiten (bijvoorbeeld niveaulezen, knutselatelier, …).
Initiatief van ouders stimuleren.
Ouders stimuleren bij de onder-steuning
Ouders advies geven over het
Met ouders bedoelen we iedereen die verantwoordelijkheid opneemt als ouders (pleegouders, verzorgers, voogden, ...).
13
Competenties
5.
Multidisciplinai r werken
Nr basiscomp.
Niveau 1
1.10 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 A2 A6
10 11
Niveau 2
Doel, procedures, betrokkenen van het zorgbeleid van een lagere school kennen. Beseffen dat een multidisciplinaire aanpak een meerwaarde heeft in de zorg voor leerlingen.
Niveau 3
Niveau 4
van het leerproces van de leerlingen.
ondersteunen van het leren thuis (opvolging huiswerk, tips voor goede boeken of uitstappen, …).
Leervorderingen en attitudes van de leerlingen rapporteren aan mentor, ouders,…rekening houdend met hun totaalontwikkeling.
Op een verantwoorde en tactvolle manier een evaluatie formuleren over leervorderingen, gedrag en attitudes van leerlingen in functie van hun totale ontwikkeling en onderlinge verscheidenheid.
Resultaten van een evaluatie, multidisciplinair overleg met leerlingen en ouders bespreken rekening houdend met de totaalontwikkeling van het kind.
Binnen het team rapporterings-vormen selecteren in afstemming op het opvoedingsproject van de school.
In overleg treden met ouders om mogelijkheden en moeilijkheden bij leerlingen correct in te schatten.
Verduidelijken hoe men de doorgroeimogelijkhed en in een volgend leerjaar inschat uitgaande van het totaalbeeld van de leerling.
Beseffen dat ouders de eindverantwoordelijkheid voor het leertraject van het kind dragen.
De vrije keuze en verantwoor-delijkheid van ouders in beslissingen over kinderen erkennen.
Begrip opbrengen voor de kwetsbaarheid van ouders met kinderen met bijzondere leeren ontwikkelingsvragen.
Gepast reageren op de kwetsbaarheid van ouders van kinderen met bijzondere leeren ontwikkelingsvragen.
Zicht hebben op diverse vormen van geïnstitutionaliseerde en informele ouderparticipatie. Kennis hebben van hulpverleningsinstanties.
Rekening houden met de inbreng/aanbevelinge n van ouders op de ouderraad.
Externen contacteren (CLB11, pedagogische begeleidingsdienst, logopedist, andere hulpverleners …) om de begeleiding van indivi-duele leerlingen te optimaliseren.
Samenwerken met (CLB, peda-gogische begeleidingsdienst, logopedist, andere hulpverleners, ...) in de begeleiding van individuele leerlingen.
In overleg met het MDT10, team, ouders/ verzorgers in contact brengen met hulpverleners.
MDT: multi-discplinair team / MDO: multidisciplinair overleg CLB: Centrum voor leerlingenbegeleiding
14
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Informatie over vorderingen in de ontwikkeling van de leerlingen laten doorstromen naar alle betrokken partijen (leerlingen, ouders, directie en collega’s).
Taakveld 3. 6.
Een zorgbrede visie uitdragen
In overleg met alle betrokkenen van het MDO ouders advies geven over de studievoortgang van hun kind aan de hand van toets-resultaten en observaties (overgang naar volgend leerjaar, oriëntatie naar secundair onderwijs,...).
In overleg met het CLB adviesgesprekken voeren over leerzorg (remediërende, compenserende, dispenserende maatregelen, doorverwijzing naar buiten-gewoon onderwijs, ...).
Overleggen met collega’s, zorgcoördinatoren of externe professionele instanties over de aanpak van leerlingen met speciale noden (onderwijsbehoeften, gedrags-problemen, sociaal-emotionele problemen, ...).
In het uitstippelen van een zorg-traject rekening houden met inbreng/aanbevelinge n van ouders in verband met aanpak van hun kind met een specifieke hulpvraag.
De leraar als zorgverstrekker 1.7 1.8 1.10 6.3 A2 A6 A7
Beseffen dat verschillen tussen leerlingen een gegeven is en dat een andere aanpak nodig kan zijn.
Geloven in de groeikansen van alle leerlingen.
Groeikansen van leerlingen met bijzonder leer- en ontwikkelings-vragen stimuleren.
Gevoelig zijn voor welbevinden van de leerlingen.
In overleg met de mentor wel-bevinden van leerlingen in kaart brengen en bevorderen.
Expertise opbouwen rond de bele-ving en welbevinden van kwets-bare doelgroepen (kansarmen, kinderen met gedrags- en emotionele problemen, cultureeletnische minderheden, …).
Op de hoogte zijn van decretale ‘zorgkaders’ (leerzorg, buitengewoon onderwijs, gelijke onderwijskansen).
De doelen, achtergronden en begrippen van de decretale zorgkaders en hun samenwerkingsverbanden (leerzorg, buitengewoon onderwijs, gelijke onderwijskansen, CLB) grondig kennen.
Samen met collega’s en andere betrokkenen een coherent en doelmatig zorgbeleid uitbouwen en realiseren.
15
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Leerlingen opmerken die moeilijk-heden ervaren met de leerinhoud.
7.
Differentiëren in aanpak
Differentiëren in beoordeling
Zich informeren bij de mentor over verschillen in de beginsituatie van leerlingen in specifieke leergebieden en hierop gepast anticiperen tijdens de lessen.
1.4 1.7 1.10 1.12
1.8 1.9 1.10 A1 A2 A3 A7
Niveau 3
Niveau 4
In overleg met de zorgcoör-dinator, CLB, ... zijn beeld van leerlingen met specifieke behoef-ten verfijnen met het oog op handelingsplanning.
Expertise opbouwen rond de beleving en de zorgvragen van individuele leerlingen met specifieke behoeften (bij primaire leerproblemen en/of functiebeperkingen).
Klasprofielen die tot stand zijn gekomen op basis van een leerlingvolgsysteem en/of foutenanalyses lezen en interpreteren.
Een ruimer beeld van leerlingen verkrijgen en synthetiseren (op basis van instrumenten als een leerlingvolgsysteem, diagno-stiek, observatieschalen, gesprekken met externen…) met het oog op een systematische opvolging en handelings-planning.
De rol van de ouders erkennen in het uitbouwen van een zorgbeleid op microen op mesoniveau.
In overleg met collega’s kritisch kijken naar de thematieken bin-nen de decretale ‘zorg-kaders’.
In overleg met mentoren/ collega’s, externen zoals GONbegeleiders, CLBbegeleiders, verdergaande differentiatie toepassen (leerzorgniveau 2 en 3).
Afspraken rond onderwijs op maat in een handelingsplan formaliseren, uitvoeren en bij-sturen in overleg met onder-steunende leerkrachten, ouders en andere medewerkers. In team individuele leertrajecten uitstippelen aangepast aan de leerbehoeften en leerstijlen van de leerlingen.
Op basis van informatie van een mentor basis- en differentiële doelen onderscheiden.
In overleg met de mentor concrete maatregelen nemen om zowel de basis- als de differentiële doelen te bereiken.
Actief deelnemen aan en bijdragen aan handelingsplanning voor individuele leerlingen met specifieke behoefte.
Extra toelichting geven aan leerlingen die moeilijkheden ervaren met de leerinhoud.
In overleg met de mentor aange-paste remediëring voorzien op basis van individuele controlemomenten. In overleg met de mentor basisdifferentiatie toepassen (leerzorgniveau 1 met onder andere tempodifferentiatie, niveaudif-ferentiatie, coöperatief leren, gedifferentieerd hoeken- en contractwerk).
Aangepaste remediëring voorzien voor de leerlingen op basis van individuele foutenanalyse of controle. Gedifferentieerde doelen bepalen rekening houdend met de ver-schillen tussen leerlingen (verrijkingsdoelen en extra doelen).
Openstaan voor de idee van een gedifferentieerde beoordeling.
Gedifferentieerde beoordelings-criteria vastleggen op basis van een vergelijking van eindtermen en leerplandoelen.
Tempodifferentiatie inbouwen.
8.
Niveau 2
Binnenklasdifferentiatie afstem-men op het zorgbeleid van de school.
In samenspraak met collega’s gedifferentieerde beoordelingscriteria bepalen rekening houdend met de individuele vorderingen van leerlingen.
16
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
In overleg met de mentor gedifferentieerde beoordelingscriteria hanteren.
Niveau 3
In overleg met collega’s gebruik maken van bestaande beoordelingsinstrumenten aangepast aan de individuele noden van leerlingen.
Niveau 4
Verschillende beoordelingsinstrumenten maken aangepast aan de individuele noden van leerlingen.
Na grondig overleg met onder-steunende leerkrachten, het zorgteam en de ouders leerlingen met specifieke behoeften vrij-stellen van bepaalde leerdoelen en aangepaste doelen opstellen (dispenseren).
17
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Verantwoordelijkheid 2. Taakveld 4. 9.
10.
Voorbeeldged rag stellen voor de leerlingen
Een positief leefklimaat creëren
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Binnen een (klas)groep functioneren
De leraar als opvoeder 2.3 A2 A7
2.1 2.3
Verzorgd, ordelijk voorkomen, aangepast aan een onderwijscontext.
Stagetaken geëngageerd en met enthousiasme uitvoeren.
Positief gebruik maken van de invloed die leerkrachten op hun leerlingen kunnen hebben.
Een voorbeeldfunctie nastreven in het licht van het opvoedingsproject en het schoolreglement, ook buiten een directe school-context.
Zich op beleefde wijze gedragen tegenover leerlingen, ouders en derden.
De eigen houding aanpassen aan de sociale setting. In contacten met anderen kenmer-ken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
De positieve waarden toepassen die men zegt te beleven of na te streven.
Waarden voorleven en bespreek-baar maken, geïnspireerd door het opvoedingsproject en het schoolreglement.
Oog hebben voor de attitudes van leerlingen.
Leerlingen op onaangepaste attitudes durven aanspreken.
Expliciet aandacht besteden aan attitudevorming bij de leerlingen.
Op expressieve wijze voor de klas staan.
Een aangename, dynamische klas-sfeer bevorderen waarin kinderen zich goed voelen.
Een groep enthousiasmeren en zo de ontwikkeling van leerlingen positief bevorderen.
Naar spontane verhalen/vertelsels van leerlingen luisteren.
Leerlingen een luisterend oor bieden wanneer ze hier nood aan hebben.
Zich als vertrouwenspersoon be-schikbaar stellen.
Op gepaste wijze omgaan met de gevoelens van leerlingen.
Een klasklimaat tot stand brengen waarin gevoelens geuit worden.
Leerlingen waarderen om wie ze zijn.
Leerlingen taakgericht en per-soonsgericht bevestigen.
Leerlingen zowel taakgericht als persoonsgericht bevestigen al naar gelang hun ontwikkelingsniveau, leerstijl.
Geduld opbrengen met leerlingen.
Leerlingen opnieuw kansen geven wanneer ze een grens hebben overschreden.
Non-verbale communicatie benut-ten om zijn talige boodschappen kracht bij te zetten.
Inpikken op nonverbale signalen van de leerlingen.
Een ondersteunend oogcontact maken met alle leerlingen.
Individueel oogcontact maken in probleemsituaties.
Conflicten/spanningen onder leer-lingen opmerken en bespreken met de mentor.
A2
Een klimaat scheppen waarin leerlingen mekaar respecteren en accepteren zoals ze zijn.
Leerlingen bewustmaken van het effect van hun non-verbaal gedrag.
De eigen verbale en non-verbale communicatiestijl continu afstem-men op de doelgroep en de eigenheid van anderen.
Conflicten/spanningen zien en in overleg met de mentor een aanzet geven tot oplossing.
Ervoor zorgen dat meningsver-schillen, moeilijkheden, … worden uitgepraat in de klas
Conflicten met respect voor alle betrokkenen proberen op te lossen.
Inzicht hebben in groepsvormings-
De groepssamenhang in de klas versterken.
Een plan opstellen om te werken aan sociale
18
Competenties
11.
12.
13.
Een klaslokaal sfeervol en stimulerend inrichten
Een gestructureer d werkklimaat scheppen
Het fysiek welzijn van leerlingen bevorderen
Nr basiscomp.
4.4
2.1 4.1
Niveau 1
De klasschikking aanpassen aan de lesactiviteit.
A7
processen binnen de klas. Een klas/hoek zo inrichten dat ze uitnodigt tot interactie.
Niveau 3
De klasruimte functioneel en stimulerend benutten rekening houdend met veiligheidsvoorschriften.
Niveau 4
vaardigheden van leerlingen. Houvast en structuur bieden door een doordachte klasinrichting.
In overleg met de mentor een klas/hoek inrichten zodat verschillende vaardigheden/ interesses van leerlingen aangesproken worden.
Klaslokalen/speelplaat s/refter/ schoolgebouw gezellig en sfeervol doch kostenbewust inrichten in overleg met het team.
Zorgvuldig, spaarzaam en duur-zaam omgaan met infrastructuur en didactische uitrusting.
Leerlingen stimuleren om zorg-vuldig, spaarzaam en duurzaam om te gaan met infrastructuur en leermiddelen.
Leerlingen zelf verantwoordelijk-heid laten opnemen voor de gebruikte materialen.
Duurzame elementen integreren (groenplanten, kostenbewuste materialen, ...) waarvoor kinderen zelf verantwoordelijkheid opnemen.
Een globaal klasoverzicht hebben.
Op een vlotte en doordachte wijze het klasgebeuren organiseren.
Zelfstandig een klas leiden.
Een eigen stijl ontwikkelen in het leiden van een klas.
Inzicht hebben in de basisregels van een goed klasmanagement.
Klasafspraken opstellen en consequent hanteren, ook in complexe situaties.
Afspraken tot stand brengen in overleg met de leerlingen zodat ze zich mee verantwoordelijk voelen voor de spelen leersfeer.
De heersende klasregels over-nemen van de mentor.
Onder supervisie van de mentor met de klas gemaakte afspraken/ interactieregels consequent laten naleven.
Momenten van ‘gezonde’ chaos toelaten in zijn klas.
Eigen klasregels en routines af-stemmen op het opvoedingsproject van de school en de eigenheid van de klas.
Een gepaste reactie durven geven wanneer leerlingen de afspraken niet naleven.
Sturend optreden bij storend gedrag.
Flexibel inspelen op onvoorziene/ wisselende omstandigheden in de klas, het lesverloop.
Op een humoristische, relativerende wijze leerlingen grenzen laten aanvoelen en laten respecteren.
Oog hebben voor de veiligheid van de leerlingen.
Risicogehalte van activiteiten correct inschatten.
Maatregelen nemen om activiteiten veilig te laten verlopen rekening houdend met de eigen burgerlijke aansprakelijkheid.
Meewerken aan een veiligheids-beleid binnen de school.
EHBO op elementair niveau toepassen.
Basisprincipes van eerste hulpverlening beheersen in het uitvoeren van dringende verzorgingstaken.
Bijdragen tot een actief gezondheidsniveau op school.
Openstaan voor een gezonde levenswijze.
Observeren of leerlingen een gezond ontwikkelingsverloop vertonen.
Een gezonde levenswijze bij leerlingen stimuleren.
Op een planmatige manier de gezondheid en de fysieke ontplooiing van leerlingen bevorderen.
Zijn eigen houding verzorgen bij het lesgeven.
Oog hebben voor een correcte zit- en schrijfhouding van de
De juiste zit- en schrijfhouding/ ICTergonomie stimuleren
A5 A8
2.6
Niveau 2
19
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
leerlingen en voor ICTergonomie.
Niveau 3
Niveau 4
bij leerlingen.
20
Competenties
14.
15.
De emancipatie van de leerlingen bevorderen: leerlingen stimuleren tot mondigheid, zelfstandighei d, eigen initiatief, verantwoorde lijkheid en participatie
Adequaat omgaan met leerlingen in sociaalemotionele probleemsituaties en met leerlingen met gedragssmoeilijkhede n
Nr basiscomp.
2.2 2.3 2.6
Niveau 1
A1 A2 A7
Niveau 3
Niveau 4
Creatieve en activerende tussendoortjes op gepaste tijden inlassen.
Evenwichtige dag- en weeksche- ma’s opstellen rekening houdend met de spanningsboog van leerlingen.
Aandacht hebben en bewondering hebben voor de creativiteit van de leerlingen.
De leerlingen de mogelijkheid bieden hun eigen creativiteit en fantasie de vrije loop te laten.
Creativiteit van de leerlingen uit-dagen door hen de kans te geven om wat ze zijn, doen en/of maken op een persoonlijke wijze te rea-liseren.
De participatie van leerlingen in de klas aanmoedigen.
Waar mogelijk de leerlingen bij zijn beslissingen betrekken.
Leerlingen actief laten participeren en verantwoordelijkheid laten nemen op klasniveau.
Leerlingen actief laten partici-peren en verantwoordelijkheid nemen op schoolniveau.
Leerlingen stimuleren hun ideeën/ meningen te uiten.
Tijdens de lessen de leerlingen de kans geven om hun eigen ideeën te vormen.
De kritische zin van leerlingen stimuleren.
Leerlingen aanzetten tot reflec-teren over hun leren/ontwikkeling om het zelfstandig bij te sturen.
De inbreng van de leerlingen inte-greren in de geplande activiteiten.
Leerlingen stimuleren om hun expressiemogelijkhed en te ontdekken en te verruimen.
Leerlingen stimuleren om hun creatieve mogelijkheden te ontplooien en te benutten.
Verschillende keuzemogelijkheden inbouwen in de lessen.
Leerlingen helpen om keuzes te maken, eigen mogelijkheden en interesses te ontplooien.
Leerlingen enthousiasmeren voor onbekende domeinen.
Leerlingen stimuleren om zelfstandig hun eigen leef- en ervaringswereld uit te breiden.
Bewust geduldig en gemoedelijk omgaan met leerlingen die een zekere weerstand oproepen.
Signalen van probleemgedrag bij leerlingen tijdig signaleren en in overleg met ouders en team benaderen.
Eigen grenzen aanvaarden ten aanzien van leerlingen bij wie het toekomstperspectief bedreigd is.
De basisprincipes van gedrags-beïnvloeding kennen.
De basisprincipes van gedrags-beïnvloeding hanteren in het kader van klasmanagement.
Verschillende vormen van indi-viduele gedragsbeïnvloeding hanteren rekening houdend met de eigen persoonlijkheid en die van de leerlingen.
A2 A3 A7
2.5
Niveau 2
Signalen van probleemgedrag bij leerlingen herkennen en in overleg met de mentor benaderen.
21
Competenties
Taakveld 5. 16.
17.
18.
Inspelen op de beginsituatie van lerenden
Doelen kiezen en formuleren
Basiskennis beheersen in functie van didactische vertaling naar kinderen12
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen binnen een krachtige leeromgeving 1.1 A2
1.2
1.3 1.4 3.13
Inzicht hebben in de ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen.
De beginsituatie grondig bevragen, observeren en concreet beschrijven.
In overleg met de mentor capaci-teiten van individuele leerlingen/de klas/de groep correct inschatten.
Afwegen of belangen van indivi-duele leerlingen of van de groep moeten doorwegen in een gegeven situatie.
De beginsituatie afleiden uit infor-matie uit leerplannen, handleidingen, agenda en gesprekken met de mentor.
Rekening houden met observatie-gegevens van de beginsituatie bij het uitbouwen van een volgende onderwijsleersituatie.
Informatie over persoonlijke gegevens en achtergrondgegevens van individuele leerlingen verzamelen uit taken, leerlingvolgsysteem, leerlingendossier, gesprekken met collega’s, ouders, begeleiders, ...
Informatie over leerlingen/ groepen verzameld via eigen observatie en bevraging bij alle betrokkenen (collega’s, ouders, CLB, GON,...) functioneel gebruiken.
Zich inleven in de leefwereld van 6- tot 12jarigen.
Voortbouwen op de leef- en ervaringswereld van de leerlingen om hun betrokkenheid te verhogen. In overleg met de mentor de belevingsen ervaringswereld van de leerlingen verwerken in de keuze van de leerinhouden.
Gepaste, effectieve maatregelen nemen wanneer de vereiste of verwachte beginsituatie nog niet blijkt te bestaan.
In overleg met de mentor doelen uit leerplannen en handleidingen vertalen in functie van individuele leerlingen, diversiteit van de groep, beschikbare tijd, ...
In overleg met een mentor doelen kiezen en formuleren op basis van ontwikkelings- en leerlijnen, leerstrategieën, leerplannen, pedagogisch project en schoolwerkplan.
Binnen het team doelen kiezen en formuleren op basis van ontwikkelingslijnen, interesses en geobserveerde leerprocessen van leerlingen, leerplannen, pedagogisch project en schoolwerkplan.
Het lesgebeuren flexibel afstem-men op de vooropgestelde doelen.
Leerdoelen op gepaste wijze kenbaar maken aan leerlingen.
Leer(plan)doelen koppelen aan leervragen van kinderen.
Wat men wil bereiken uitdrukken in een beperkt aantal doelen per les.
Leerdoelen kiezen die diepgaand leren beogen.
Doelen formuleren op korte en lange termijn.
De leerinhouden beheersen tot niveau eind zesde leerjaar.
Een brede waaier aan domein-specifieke kennis beheersen om leerprocessen bij lerenden goed te begeleiden.
De leerstof zodanig beheersen om een optimale uitdaging te bieden aan zowel inhoudelijk zwakkere als sterkere leerlingen.
Leerinhouden op een uitdagende en levensechte wijze structureren.
De eindtermen/leerplannen van de lagere school kennen.
De eindtermen/leerplanne n vlot hanteren bij het uitwerken van zijn lessen.
Doelen uit leerplannen/eindtermen concretiseren tot lesdoelen in termen van concrete inhoud en observeerbaar leerlingengedrag.
A4
12
De ondersteunende kennis van de leerinhouden en vaardigheden is gekoppeld aan de leergebieden Frans, L.O., Muzische Vorming, Nederlands, W.O., Wiskunde en de leergebiedoverstijgende thema’s Leren leren, Sociale Vaardigheden en ICT
22
Competenties
19.
20.
Gepaste werkvormen hanteren
Leermiddelen adequaat gebruiken (bord, werkbladen, didactische materialen,…)
Nr basiscomp.
1.5 A5
1.6 A5
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Hoofdzaken uit de leerstof onder-scheiden van bijzaken.
Leerlingen leren om hoofd- en bijzaken te onderscheiden.
Onder begeleiding zoekvaardig-heden ontwikkelen die leiden tot bijkomende kennis.
Zelfstandig leerinhouden verwerven uit uiteenlopende bronnen (internet, boeken, tijdschriften,…) .
Met behulp van uiteenlopende bronnen (internet, boeken, tijdschriften,…) de inhouden die aan bod komen diepgaand uitwerken.
Kennis gepast aanwenden om in te spelen op problemen en niet verwachte vragen van de leerlingen.
In situaties waarin met niet kan terugvallen op handboeken of voorbereidingen, erin slagen om zijn kennis en vaardigheden gepast te gebruiken.
Onder supervisie van een mentor, werkvormen variëren in functie van de doelen, inhouden en de beginsituatie.
Zelfstandig werkvormen variëren in functie van de doelen, inhouden en de beginsituatie.
Verantwoorden waarom men kiest voor een bepaalde werkvorm/ groeperingsvorm (met verwijzing naar de beginsituatie en de vooropgestelde doelen).
Regelmaat en routine voldoende afwisselen met variatie en uitdaging.
Werkvormen flexibel aanpassen om gepast te differentiëren en remediëren indien de lesrealisatie dit vraagt.
Inzicht hebben in de rol van de leerkracht en leerlingen in de verschillende werkvormen.
Sturend of begeleidend optreden in functie van de gekozen werkvorm.
Leerlingen ondersteunen in het leren werken met activerende werkvormen.
Creatief omgaan met materiële of logistieke beperkingen binnen de school zodat er geen beperkingen zijn m.b.t. keuze van werkvorm.
Een aantal eenvoudige werkvormen vlot hanteren met inzicht in de organisatorische implicaties ervan.
Met ondersteuning van de mentor meer complexe werkvormen (hoekenwerk, complementair groepswerk, CLIM,…) goed uitvoeren.
Zelfstandig meer complexe werkvormen goed uitvoeren.
Inzicht hebben in de verscheiden-heid aan didactische werkvormen.
In overleg met de mentor aantrek-kelijk, functioneel en lowcost materiaal voorzien.
Erin slagen om lesinhouden en handelen flexibel aan te passen aan wisselende omstandigheden.
Aandacht besteden aan de noodzaak om leerlingen vertrouwd te maken met nieuwere werkvormen.
Strategieën ontwikkelen om kinderen met nieuwe werkvormen te leren werken.
Op kritische wijze leermiddelen selecteren in functie van kwaliteit.
Kosten en rendement van leer-middelen tegenover elkaar afwegen en in overleg met mentor/ collega’s correct beslissen.
Wetend dat financiële middelen van een school beperkt zijn, onderwijsleermiddelen prijs-bewust en ecologisch verantwoord gebruiken.
De keuze van leermiddelen afstemmen op doelen, leerstijl, en beginsituatie van de leerlingen.
Leerlingen helpen zich te organiseren in het gebruik van hun leermaterialen.
Samen met collega’s leermid-delen aanpassen/maken die tegemoet komen aan noden van de leerlingen.
Ervoor zorgen dat de behande-lende leerinhouden op
Materiaalkeuze aanpassen aan noden van kinderen (visuele
23
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 3
Niveau 4
sobere en herkenbare wijze gevisualiseerd worden in de klasruimte.
ondersteuning, prikkelarme informatie, gradatie in struc-turering).
Bordplan vlot aanvullen tijdens de lesactiviteiten.
Het bord op een vlotte wijze integreren in het lesgebeuren.
Op creatieve wijze gebruik maken van het bord.
Kennis hebben van de eindtermen leren leren.
Onder begeleiding van een mentor de eindtermen leren leren toepassen.
De integratie van leren leren bij de leerlingen bevorderen.
Weten hoe betrokkenheid van leerlingen kan bevorderd worden.
In overleg met de mentor de betrokkenheid van de leerlingen bevorderen (keuze werkvormen, interactie, aanbod,…).
De betrokkenheid van de leer-lingen bevorderen (keuze werk-vormen, interactie, aanbod, ...).
Realistische contexten aanbieden om transfer te bevorderen.
Leerlingen uitdagende opdrachten geven om transfer te bevorderen.
Een verzorgd en functioneel bord-plan hanteren als ondersteuning van de les.
Niveau 2
Een vlot en verzorgd bordschrift hanteren. 21.
Leerprocessen begeleiden
1.7 2.2 2.6 5.3 A3 A4 A6 A7
Leerlingen ondersteunen tijdens zelfstandig werk. Zicht hebben op verschillende oplossingsstrategieën.
Oog hebben voor kennisopbouw van leerlingen.
Leerstof van makkelijk naar moeilijk ordenen.
22.
Evaluatie voorbereiden en uitvoeren procesevaluat ie productevalua tie
1.8 1.9 A1 A3 A7
Leerlingen/opdrachten inhouden laten herhalen of zelf laten ver-woorden.
Leerlingen gericht begeleiden tijdens zelfstandig werk. Leerlingen stimuleren om hun oplossingsstrategieën te expliciteren. Kennisopbouw van leerlingen stimuleren door het stellen van doelgerichte vragen.
Creativiteit, denkstrategieën/ probleemoplossend vermogen bij leerlingen bevorderen. Vraagsequensen opbouwen in functie van de beoogde doelen.
Leerlingen bevestigen in wat goed gaat of tips en suggesties formuleren ter verbetering zodat ze vorderen in hun leerproces.
Leerlingen aanzetten tot reflecteren over het eigen leergedrag (stimuleren te verwoorden hoe iets gegaan is, wat het leren bevordert en belemmert,…).
Bij geobserveerde moeilijkheden teruggrijpen naar een voorgaand leerstofniveau.
Aanvoelen waar voor leerlingen moeilijkheden in de leerstof liggen en hierop anticiperen. Werken aan thema’s of projecten, waarvan de inhoud gedeeltelijk door de leerlingen gestuurd wordt.
Regelmatig synthesemomenten inlassen.
Voldoende ruimte en tijd voorzien voor de vastzetting van de leer-stof.
Zicht krijgen op de leerprocessen van elk kind a.h.v. tussentijdse individuele en klassikale controlemomenten.
In overleg met collega’s zinvol toetsmomenten inpassen.
Werken aan thema’s of projecten waarvan de inhoud volledig door de leerlingen wordt gestuurd. Evalueren niet als eindpunt maar als vertrekpunt van een krachtige leeromgeving zien. Leerlingen actief betrekken bij de evaluatie van hun eigen leer-proces ter ondersteuning van hun zelfinschatting.
24
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Eenvoudige taken en werkbladen nakijken met de correctiesleutel van de klasmentor.
Complexe taken en werkbladen nakijken met de correctiesleutel van de klasmentor.
Zelf opgestelde controletaken en correctiesleutels opstellen en hanteren. Oorzaken van fouten van leer-lingen nagaan met het oog op bijsturing van de lessen.
Veel voorkomende fouten van leerlingen klassikaal bespreken.
23.
Planmatig werken: samenhang en opeenvolging bewaken
1.4 4.2 A5 A8
Leerlingen die niet mee zijn op-merken en hen individueel ondersteunen/bijsturen.
Zelfcorrectie van leerlingen stimuleren en ondersteunen.
Inzicht verwerven in de verscheidenheid aan evaluatievormen.
Gebruik maken van verschillende evaluatievormen aangepast aan de doelen.
Een doordacht en logisch gestruc-tureerd lesverloop voorzien in het lesontwerp.
Lesontwerp flexibel hanteren tijdens de lesrealisatie.
De opbouw van het lesverloop verantwoorden aan de hand van (vak)didactische principes en inzichten.
De opbouw van de lesgang didac-tisch diepgaand verantwoorden vanuit leren en ontwikkelen van leerlingen. In overleg met een mentor de hoeveelheid leerstof die in een les aan bod komt realistisch inschatten.
Met beperkte voorbereidingstijd erin slagen om een doordacht en logisch lesverloop te voorzien. Gegevens van de geïndividuali-seerde beginsituatie integreren in het lesverloop.
Niveau 4
Zelf beoordelingsinstrume nten ontwerpen aangepast aan de doelen.
Zelfstandig de hoeveelheid leerstof die in een les aan bod kan komen realistisch inschatten.
Een haalbare timing vooropstellen in overleg met de mentor.
De voorziene timing van de les-fasen bewaken.
Een vlot lestempo hanteren.
Een lesmoment vlot afronden.
Vlotte, gevarieerde en gestruc-tureerde lesovergangen realiseren.
Een soepel en efficiënt lesverloop creëren dat past in een korte en lange termijnplanning.
Korte en lange termijnplanning met de nodige flexibiliteit hanteren.
Gelijktijdig uiteenlopende activiteiten uitvoeren.
Gelijktijdig uiteenlopende activiteiten coördineren.
25
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Verantwoordelijkheid 3. Taakveld 6. 24.
Correct gebruiken van het Standaardnederlands in de mondelinge en schriftelijke communicatie
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Kwaliteit bewaken
De leraar als taalleraar 1.11 A3 A4
Standaardnederlands correct gebruiken (formulering, woordkeuze, zinsbouw, uitspraak, schrijfwijze,…) met bewuste aandacht voor niet-dialectisch taalgebruik.
Zich genuanceerd, gevarieerd uit-drukken.
Zelfstandig zijn taalgebruik up-todate houden (verandering spelling, nieuwe woorden, ...).
In correct Standaardnederlands een gesprek voeren/een schriftelijke boodschap opstellen rekening houden met gesprekssoort, doel en gesprekspartner.
Doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
Strategieën ontwikkelen om beter te communiceren met anders-talige ouders (in grootstedelijke context, nabijheid taalgrens,…).
Adequaat communiceren met ouders van diverse achtergronden.
Spontaan gepast communiceren met mensen uit doelgroepen die met achterstelling te maken hebben.
Bij twijfel over correctheid van het eigen taalgebruik (zowel schriftelijk als mondeling) de nodige naslagwerken hanteren. 25.
26.
Gericht communicere n: in Standaardned erlands adequaat in interactie treden met volwassenen en lerenden (zijn boodschap afstemmen op het doelpubliek
Mondeling en schriftelijk taalgebruik van leerlingen stimuleren
1.11 2.17 6.5 6.6 7.5 8.2
Zijn gespreksbijdragen zowel vormelijk als inhoudelijk bijsturen op basis van feedback van gesprekspartners.
A2 Met een gepast taalregister communiceren met stagementor, studietrajectbegeleider en mede-studenten. Een uiteenzetting ondersteunen met effectief gebruik van schrift en beeld/ICT.
Een heldere uiteenzetting geven voor medestudenten.
Een heldere uiteenzetting geven voor ouders/collega’s.
Zijn taalgebruik aanpassen aan het niveau van de leerlingen.
Vragen/opdrachten afstemmen op het (begrips-/lees/spreekniveau) van de leerlingen.
Complexe opdrachten opsplitsen in duidelijke deelopdrachten.
Teksten beoordelen op hun toe-gankelijkheid en talige complexiteit voor leerlingen en indien nodig aanpassingen aanbrengen.
Taalaanbod beoordelen op zijn toegankelijkheid voor leerlingen en indien de nodige aanpassingen aanbrengen.
Beseffen dat (school)ltaal drempels kan opwerpen in het verwerven van kennis/vaardig-heden. Leerlingen stimuleren om deel te nemen aan een gesprek.
Gepast inspelen op ervaren talige moeilijkheden van leerlingen.
Feedback geven op (talige) uitspraken en leerprocessen van leerlingen in functie van gespreks-doel, gesprekspartner, situatie.
Bewust de vele mogelijkheden benutten die er zijn om taal van leerlingen te verbeteren en te verrijken.
Op zoek gaan naar goede praktijkvoorbeelden van talensensibili-sering en vreemdetaleninitiatie.
Een aanbod doen aan talensensibilisering en vreemdetaleninitiatie.
1.13 2.7
Ruimte scheppen voor gespreks-bijdragen van leerlingen.
Een kritische talige houding stimuleren bij de leerlingen.
Gericht aan talensensibilisering en vreemdetaleninitiatie werken.
26
Competenties
Taakveld 7. 27.
Reflecteren over onderwijsopv attingen
Nr basiscomp.
Niveau 1
5.2 9.1 9.2
Zijn subjectieve onderwijstheorie expliciteren en vergelijken met de onderwijsopvatting van de op-leiding. Openstaan voor verschillen in onderwijsstandpunten en onder-wijsstijlen (van medestudenten en/of mentoren).
Zich een mening vormen over de kwaliteitscriteria en opdracht-formulering van een goed leraar.
Reflecteren in functie van professionele groei
Niveau 3
Niveau 4
De leraar als reflectieve practicus
A3 A8
28.
Niveau 2
5.3 7.3 A3 A8
Een eigen kritische onderwijsop-vatting ontwikkelen.
Door dialoog met medestudenten, mentoren en lectoren zich bewust worden van persoonlijke vooronderstellingen die het eigen handelen bepalen.
Praktijkervaringen verbinden met de theoretische kennis uit de opleiding.
Zijn onderwijsopvattingen kritisch afstemmen op het opvoedingsproject van de stage/werkplek. In dialoog treden met medestudenten/begeleiders of collega’s en buitenstaanders over het beroep van onderwijzer en de plaats van het onderwijs in de samenleving. Door te reflecteren zijn (deels uitgesproken) denken over op-voeding en onderwijs en de eigen plaats daarin onder woorden brengen.
Erin slagen als leerkracht zijn visie op het beroep uit te dragen en kritisch bespreekbaar te maken.
Zijn (deels onuitgesproken) denken over opvoeding en onderwijs en de eigen plaats daarin toetsen aan andere opvattingen of praktijkervaringen (historische ontwikkelingen, nieuwe stromingen, decretaal opgelegde vernieuwingen, adviezen van inspectie en pedagogische begeleiding).
Met collega’s spreken over hun visie op onderwijs en ervaringen uit eigen klaspraktijk.
Zijn verwachtingen t.a.v. die eigen toekomst integreren in een loopbaanplanning.
Op de hoogte zijn van actuele onderwijsontwikkelin gen in binnen- en buitenland.
De eigen ondervisie toetsen aan (inter)nationale ontwikkelingen.
Beleidskaders en internationale evoluties als referentiekader hanteren in eigen reflecties.
Educatieve ideeën, materialen,… uitwisselen met onderwijsbe-trokken partners in binnen- en buitenland.
Kennis hebben van de basiscom-petenties van de leraar lager onderwijs en het opleidingsprofiel.
Met ondersteuning van een mentor, studietrajectbegeleider, … zichzelf realistisch situeren in de beheersing van de basis-competenties.
Op een constructieve wijze om-gaan met de eigen sterktes en zwaktes ten aanzien van de basiscompetenties.
Geloven in eigen veranderbaarheid en de rol van reflectie hierin zien.
Geloven in eigen kunnen.
Zichzelf en zijn omgeving in vraag stellen in functie van persoonlijke groei.
Beseffen dat de eigen betekenisgeving/opvattingen kunnen verschillen van die van de mentor.
Afstand nemen van de eigen per-soonlijk mening en openstaan voor de mening/opvattingen van de mentor of lector.
Inzien dat om het gedrag van anderen te veranderen men vaak zijn eigen gedrag moet aanpassen.
Zijn professioneel functioneren evalueren in termen van zelfwaardegevoel, taakopvatting en functioneren.
27
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Constructief omgaan met advies, suggesties en opmerkingen.
Zijn handelen bijsturen op basis van feedback van bege-leiders en medestudenten.
Feedback van directie, ouders, pedagogische begeleiders gebruiken om eigen gedrag bij te sturen.
Zelf een lerende, onderzoekende houding aannemen.
Eigen groei in handen nemen.
Voor zichzelf uitdagingen creëren met de intentie het eigen leer-proces bewust verder te zetten.
In overleg met studietrajectbegeleider/mentor zoeken naar eigen sterke en zwakke punten deze vertalen in leerpunten.
Moeilijkheden/ervaren knelpunten in zijn klas bespreekbaar durven maken met derden.
Eigen weerstanden en spanningen i.v.m veranderingsprocesse n bespreekbaar maken.
Conclusies van reflecties over eigen functioneren in concrete acties vertalen.
Zelf actief op zoek gaan naar mogelijkheden om het eigen handelen te optimaliseren.
Initiatief durven nemen om hulp in te schakelen bij aanhoudende problemen.
In dialoog met anderen (supervisie, functioneringsgesprekken,…).diepg aand reflecteren over zijn leervragen.
Niveau 4
Zich bij zijn zoeken naar bijsturing laten leiden door onder zoeksgegevens (literatuur, resultaten uit eenvoudig actieonder-zoek,…).
Morele dilemma’s bespreekbaar maken in het team.
Op zoek gaan naar kritische vriendschappen, coaching-groepen,… om te reflecteren over zijn visie op onderwijs om ervaringen uit zijn klaspraktijk uit te wisselen.
Zich bewust zijn van de mogelijk-heden om eigen beperkingen te compenseren.
Taakveld 8. 29.
Effectiviteit en efficiëntie van eigen handelen opvolgen
De leraar als professional 5.2 5.3 A1 A3 A7
Inzicht hebben in de relaties tussen de componenten van het didactisch handelen.
Samen met de mentor het didac-tisch handelen flexibel afstemmen op de geobserveerde relatie tussen de componenten van het didac-tisch handelen. Zich houden aan aangegeven doelen.
Samen met de leerlingen nagaan of men zijn vooropgestelde doelen ook echt bereikt.
13
In overleg met mentoren/collega’s, alternatieven en strategische oplossingen zoeken voor de zich aandienende didactische problemen. Nagaan of de vooropgestelde doelstellingen bereikt zijn en indien nodig bijsturen (PDCAcyclus)13.
Alternatieven zoeken, materiaal ontwikkelen, strategische oplossingen zoeken voor zich aan-dienende complexe didactische problemen.
Oog hebben voor het effect van onderwijsontwikkelin gen op het groeiproces en leren van leerlingen.
Oog hebben voor het effect van onderwijsontwikkeling en op het eigen leerproces, het leren van leerlingen en de doelen van de organisatie.
Zich verantwoordelijk stellen voor geleverde kwaliteit.
Cyclus voor kwaliteitszorg: Plan, Do, Check, Act.
28
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Zicht krijgen op kwaliteit van geleverde prestaties van leerlingen.
Niveau 3
Met behulp van het leerplan verifiëren of leerlingen bereiken wat ze op het einde van het jaar moeten verworven hebben.
Niveau 4
Bewaken of zijn onderwijsaanbod bijdraagt tot de realisatie van de eindtermen.
Leerlingenprestaties beoordelen met betrouwbare beoordelingsinstrumenten.
30.
Eigen professionele ontwikkeling sturen
3.1 5.1 5.3
Het belang van planning en coördinatie onderschrijven voor het succesvol afwerken van een complexe taak.
Een soepele en efficiënte tijdsplan-ning hanteren om doelgericht te werken.
Prioriteiten stellen in de planning en adequaat bijsturen in functie van wat dringend/belangrijk is.
Gezond evenwicht vinden in de complexe taakuitvoering waarmee men in een organisatie belast is.
Blijk geven van zelfsturing bij het vaststellen van eigen inhoudelijke beperktheid.
Blijk geven van zelfstandigheid in het leren.
Een positieve houding aannemen t.a.v. levenslang leren.
Zijn kennis van de leergebieden van de lagere school verdiepen14.
Actief op zoek gaan naar mogelijk-heden om zijn kennis en vaardigheden te verbreden/te verdiepen.
Voor zichzelf uitdagingen creëren met de bedoeling het eigen leer-proces bewust verder te zetten. Kennis gebruiken als basis voor vernieuwende ontwikkelingen en toepassingen van ideeën.
Recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden volgen, analyseren en verwerken.
Vormingsnoden van de school helpen inventariseren om een professionaliseringspl an voor het team in kaart te brengen.
Professionaliseringsini tiatieven nemen die passen bij de eigen leerstijl en de gestelde doelen.
Vanuit inzicht in eigen sterktes/zwaktes als school met het team gepaste nascholing volgen.
A3 A4 A7
Meewerken aan het tot stand brengen van leernetwerken binnen de scholengemeenschap en over de scholengemeenschap heen.
Taakveld 9. 31.
14
Administratie ve taken uitvoeren als uiting van respect voor de organisatie
De leraar als lid van de onderwijsorganisatie 4.3 A5 A7
Accepteren dat correcte uitvoering van administratieve taken bijdraagt aan een optimaal functio-neren van de klasorganisatie.
Het uitvoeren van administratieve taken interpreteren vanuit organi-satiebelang.
Punctueel zijn in de opleidings- en stageadministratie.
Het belang van planning, coördinatie en stiptheid bij het functioneren in een organisatie onderkennen en handelen naar deze inzichten.
Administratieve taken efficiënt en consistent aanpakken onder super-visie van een mentor.
Een persoonlijk administratief systeem uitwerken in overleg met collega’s.
Achtergrondkennis over de leergebieden van de lagere school reikt verder dan wat eindtermen van leerlingen vragen.
29
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Eenvoudige klasadministratieve taken aanpakken met hulp van een mentor.
Bij de uitvoering van admini-stratieve taken zinvol gebruik maken van ICT-toepassingen.
32.
Zijn aanpak afstemmen op wettelijke bepalingen
7.4 A2 A3 A8
Niveau 4
In overleg de volledige klasadministratie voor zijn rekening nemen (agenda, aanwezigheidsregister,…).
Zich zelfstandig organiseren in het uitvoeren van administratieve taken.
Weten waar wettelijke informatie verkregen/bevraagd kan worden.
Ondersteunende organisaties (o.a. vakbond) raadplegen voor informatie/advies over wettelijke bepalingen, rechten, plichten,….
Onder supervisie opdracht – schoolopdracht – lesopdracht leren combineren.
Opdracht – schoolopdracht – lesopdracht vlot weten te combineren.
Inzicht hebben in de participatiestructuren, overlegorganen binnen de scholengemeenschap .
Binnen de participatiestructuren en overlegorganen langetermijnbeslissingen helpen nemen in het belang van de hele organisatie.
Kennis hebben van het lestijden-pakket en bijkomende omkaderingsmiddelen.
Participeren in de discussie over het organisatiemodel van een school.
Op de hoogte zijn van relevante en actuele info over rechten en plichten van de leraar en van de leerling.
Relevante regelgeving over personeelsbeleid en leerlingenreglementering raadplegen in functie van leerlingenbegeleiding en participatie in de school.
De privacy van leerlingen, ouders en collega’s respecteren.
De privacy van leerlingen, ouders en collega’s bewaken.
Courante ICTtoepassingen beheersen om op efficiënte manier administratieve taken uit te voeren.
Zichzelf op de hoogte stellen van opleidings- en stageinformatie.
Het verschil kennen tussen opdracht – schoolopdracht – lesopdracht van een leraar.
Niveau 3
Geleidelijk onder supervisie van een mentor schoolopdrachten combineren met lesopdracht.
De hiërarchische verhoudingen in een schoolorganisatie kennen en respecteren.
Zich in regel stellen met de wettelijke voorschriften voor gezondheidspreventie.
De wetgeving op auteurs- en kopierechten naleven. Respectvol omgaan met informatie uit gegevensbanken en persoons-gegevens van leerlingen en leerkrachten.
Respectvol/discreet omgaan met vertrouwelijke informatie.
30
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Verantwoordelijkheid 4. Taakveld 10. 33.
Nieuwere onderwijspad en betreden
Niveau 4
De leraar als onderzoeker en vernieuwer 3.2 5.1
Interesse tonen voor nieuwe ervaringen en ideeën.
Enige notie hebben van en inte-resse tonen voor actuele vernieuwingstendensen in het onderwijs.
Met de mentor in dialoog treden over de implementatie van recente didactische ontwikkelingen. Enig inzicht hebben in de complexiteit van veranderingsprocessen in onderwijs.
Onderwijsontwikkeling en inte-greren in zijn praktijk.
Wanneer anderen hun ervaringen i.v.m een aanpak vertellen, zich aangesproken voelen om ze ook uit te proberen.
Eigen grenzen verleggen door in overleg met begeleiders te experimenteren in de klas.
In overleg met teamgenoten durven afwijken van routines en gewoontes.
Vindingrijk zijn in het bedenken van andere benaderingen voor bestaande situaties.
Op zoek gaan naar goede praktijkvoorbeelden.
In overleg met een mentor om harmonische vorming (evenwicht, kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes) en stimulerend leren (activerende werkvormen) in de eigen activiteiten inbouwen.
In overleg met een mentor experimenteren met vormen van leer-linggericht werken (zelfontdekkend leren, coöperatief leren, nieuwe media, integrerend werken, CLIM, …). Zelfstandig handleidingen verrijken met een persoonlijke inbreng.
Optimale kansen geven aan zelfverantwoordelijkheid , interactief en samenwerkend leren.
De uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden bevorderen. Alternatieve organisatievormen voor het jaarklassysteem zinvol en kritisch uitproberen.
Onder supervisie handleidingen verrijken met eigen creatieve ideeën (kindvriendelijke werk-blaadjes, motiverende materialen, herkenbare voorbeelden,…).
Onderzoeksge richt werken aan onderwijsontwikkelinge n
Niveau 3
Onderwijs ontwikkelen
A3 A4 A8
34.
Niveau 2
5.2 5.3
Creatief te werk gaan bij het ontwikkelen van nieuwe leerstrategieën en materialen.
Met nieuwe ideeën en oplossings-richtingen het belang van de hele organisatie verstevigen.
(In stages) een bijdrage leveren aan vernieuwing in het werkveld.
(Onderzoeks)projecte n uitbouwen in samenwerking met werkveld/ schoolbetrokken instanties/ scholengemeenschap.
Onderzoeksdata op correcte wijze interpreteren.
Nieuwe onderwijsinformatie toetsen naar betrouwbaarheid.
Onderzoeksvragen formuleren over didactische problemen of eigen functioneren.
Eenvoudige vormen van actie-onderzoek hanteren om eigen handelen/resultaten te toetsen aan alternatieven.
Ontwikkelde inzichten van eigen actieonderzoek publiek maken binnen de school/scholengemeen -schap en daarbuiten.
Onder begeleiding een strategie uitdenken om vooropgestelde hypothesen en werkvragen te toetsen.
Vertrouwd zijn met achtergronden en methodes van praktijkgericht onderzoek. In overleg verklaringen zoeken voor discrepanties in onderzoeksresultaten.
Nieuwsgierig zijn naar de wijze waarop anderen als leraar functioneren.
A4 A8 Technieken beheersen voor dataverzameling (interview, observatie, vragenlijsten,…).
Nauwgezet numerieke gegevens en rapporten bijhouden in functie van eenvoudig praktijkonderzoek.
31
Competenties
Taakveld 11. 35.
Bewust omgaan met diversiteit
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Concrete acties ondernemen om leerlingen te leren omgaan met diversiteit in de klas. Gebruik maken van de sociale en culturele diversiteit binnen de groep om zijn onderwijspraktijk gestalte te geven (ICO).
Kinderen een goede balans helpen vinden tussen diversiteit en gemeenschappelijkhei d. Goede praktijkvoorbeelden zoe-ken die inzicht in het omgaan met (sociale, culturele en talige) di-versiteit verdiepen en integreren in de eigen schoolcontext.
Concrete acties ondernemen om bij de leerlingen een open houding te stimuleren ten aanzien van diversiteit. In overleg met professionele instanties inspelen op de proble-matiek van doelgroepen die met achterstelling te maken hebben (kansarmen, allochtonen, asielzoekers, ...).
Meewerken aan initiatieven om een open multiculturele school-visie te ondersteunen.
Actuele thema’s met kritische blik bespreken. In zijn lessen aansluiten bij actuele maatschappelijke thema’s.
Leerlingen stimuleren om de actualiteit te volgen. De actualiteit van de school-omgeving en de maatschappelijke context verwerken in de keuze van de leerinhouden.
Leerlingen kritisch leren omgaan met actualiteit.
Zijn persoonlijke opvattingen over kunst en cultuur ontwikkelen door de eigen culturele omgeving te verkennen.
Leerlingen stimuleren een open houding aan te nemen tegenover kunst en cultuur.
De verbeeldingskracht van leer-lingen stimuleren aan de hand van een cultureel aanbod.
Een interessant kunst- en cultuuraanbod samenstellen voor leerlingen.
Meer complexe vormen van kunst en cultuur aanbieden op niveau van de leerlingen. Een bijdrage leveren aan schoolbeleid op vlak van kunst- en cultuureducatie.
De leraar als cultuurparticipant 1.1 1.7 1.12 2.2 2.3 2.7 A2
Appreciëren dat leerlingen een eigenheid hebben en verschillend zijn in hun beleving van de dingen. Zich bewust worden van het eigen referentiekader en op grond hiervan zijn eigen (voor)oordelen bijstellen.
Zijn handelen aanpassen aan de heterogeniteit van de groep.
De rijkdom van multiculturaliteit appreciëren.
Gepast durven reageren op uitspraken of handelingen van leerlingen die niet getuigen van respect voor anderen.
Eigen inzichten en ervaringen over omgaan met diversiteit bespreekbaar maken.
De problematiek begrijpen van doelgroepen die met achterstelling te maken hebben (kansarmen, allochtonen, asielzoekers, ...).
36.
Zich cultureel engageren15
2.4 10
Op de hoogte zijn van de actua-liteit.
A3 A4
Inspelen op actualiteit tijdens de lessen als het zich spontaan aanbiedt.
Het cultureel aanbod in de brede omgeving van de school kennen.
37.
Samenwerken met externe instanties die onderwijsbetr okken initiatieven aanbieden
9. 10.1 A2 A3 A6
Op de hoogte zijn van het bestaan van externe onderwijsondersteunende instanties.
Samenwerkingsmogelij kheden met buurt, ondersteuningsstructur en , ... verkennen om de participatie van externen te verhogen.
Voldoende assertief zijn om contact te leggen met externe instanties.
Leerlingen de kans geven om op actieve wijze kennis te maken met de brede school (bezoeken, inter-views,
In dialoog met anderen zich een mening vormen over doelen van kunst- en cultuureducatie in het basisonderwijs. Een beroep doen op socio-culturele verenigingen bij het uitwerken van (les)activiteiten.
Buurt en omgeving betrekken bij het opvoedingsproject de school met als doel achtergestelde gezinnen kans te geven.
Plaatselijke en regionale net-werken die belangrijk zijn voor de samenwerking met de eigen organisatie tot stand helpen brengen.
15
De leraar als cultuurparticipant situeert zich decretaal op sociaal-politiek, sociaal-economisch, levensbeschouwelijk, cultureelesthetisch, cultureelw-wetenschappelijk domein
32
Competenties
Nr basiscomp.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Bewust omgaan met logistieke en financiële implicaties van leer-uitstappen en buitenschoolse activiteiten ten behoeve van leerlingen uit economisch zwakkere gezinnen.
Deelnemen aan structureel over-leg tussen participanten in de schoolomgeving met het oog op ontwikkeling en implementatie van een gemeenschappelijke visie.
...).
Taakveld 12. 38.
ICT met inbegrip van multimedia doelmatig inzetten als leermiddel
De leraar als begeleider in het gebruik van informatie- en communicatietechnologie 1.7 5.1 A5 A8
Een positieve houding hebben om ICT te gebruiken als ondersteuning bij het leren.
Educatieve websites en software op een efficiënte manier gebruiken in de klas.
Educatieve software inschakelen als middel om te differentiëren.
ICT zien als middel om kansen te bieden aan coöperatief en zelfontdekkend leren.
Moderne media gebruiken als ondersteuning en verrijking van lesactiviteiten.
Leerlingen in een door ICTondersteunende leeromgeving aanzetten tot zelfstandig leren. Op een kritische wijze multimediale leermiddelen kiezen op basis van kwaliteitscriteria en deze leermiddelen ook flexibel hanteren.
Kindvriendelijke werkbladen opstellen met behulp van ICT.
Leermiddelen aanpassen/ ontwerpen die tegemoet komen aan de noden van de leerlingen en een oplossing bieden aan allerlei leerproblemen.
Een beroep doen op de ICT-coördinator bij de keuze, aanschaf en implementatie van educatieve software en websites.
ICT gebruiken op eigen ideeën creatief/attractief vorm te geven en opdrachten efficiënt aan te pakken.
Collega’s aanzetten tot en ondersteunen bij het gebruik van ICT.
Leerlingen op een verantwoord en veilig internetgebruik voorbereiden door hen te wijzen op gevaren en door het goede voorbeeld te geven. Oog hebben voor tekenen van ICTverslavingsgevaar bij leerlingen en hierop adequaat inspelen.
In samenwerking met de ICT-coördinator zorgen voor een veilige omgeving voor ICT- en internetgebruik in de klas en op school.
ICT gebruiken om informatie voor te stellen.
39.
Veilig, ethisch verantwoord gebruik maken van ICT en multimedia
9.1 A1 A3 A7
Kinderen leren omgaan met en verantwoordelijkheid opnemen voor de gebruikte (ICT)materialen.
Ethisch gebruik maken van media en online verkrijgbare informatie.
Leerlingen bewust maken van de gevaren van onveilig en/of onverantwoord internetgebruik.
Leerlingen aanzetten tot ethisch gebruik van online verkrijgbare informatie en media.
Een beroep doen op de ICT-coördinator bij de keuze, aanschaf en implementatie van educatieve software en websites.
33
Het blijft een hele uitdaging voor het opleidingsinstituut om het bovenstaande competentieprofiel zodanig in te vullen dat de afgestudeerden na het doorlopen van hun leertraject volledig startbekwaam de onderwijspraktijk van de lagere school kunnen binnenstappen.
EINDDOEL effectieve, geïnformeerde en reflecterendeleraren die in staat zijn geëngageerd, autonoom maar coöperatief hun functioneren in het werkveld van de lagere school ten dienste te stellen van het leren van kinderen
34