2013
Jaarverslag 2013
voorwoord Beste lezer,
2013 is een bewogen jaar geweest voor het Gouverneur Kinsbergencentrum. Om te beginnen vormen het Gielsbos en het Gouverneur Kinsbergencentrum sinds 1 januari 2013 niet langer één overkoepelende vzw, maar werden ze elk in een eigen vzw-structuur ondergebracht. Uiteraard verandert dit niets aan de uitstekende samenwerking tussen de twee centra. Daarnaast zijn de herstructureringen die noodzakelijk zijn om de toekomst van het centrum optimaal te garanderen in volle gang. Er werden onderhandelingen opgestart met diverse partners om de verschillende dienstverleningen van het Gouverneur Kinsbergencentrum te continueren. We willen natuurlijk ook verder kijken dan deze herstructureringen. Het is onze ambitie om de rest van de lopende legislatuur te gebruiken om het Gouverneur Kinsbergencentrum te laten groeien. Enerzijds tot een geïntegreerd expertisecentrum rond diagnostiek dat complementair kan zijn bij het toekomstige Vlaamse Kwaliteitscentrum Diagnostiek. Anderzijds tot een incubatiecentrum waar kleine, startende non-profitorganisaties de nodige ademruimte kunnen vinden om te experimenteren en te groeien. We willen de jarenlang opgebouwde expertise van het Gouverneur Kinsbergencentrum zo goed mogelijk ter beschikking blijven stellen, ter ondersteuning van het brede welzijns- en gezinsbeleid.
Peter Bellens Voorzitter
2
Jaarverslag 2013
Diagnostiek & advies
In dit onderdeel van het jaarverslag leest u over de werking van het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen en het Oriëntatiecentrum. Beide teams richten zich tot een verschillende doelgroep, maar de aard van de activiteiten is dezelfde. Er is dan ook veel kruisbestuiving tussen de teams op vlak van processen en procedures, kwaliteitszorg, vorming & opleiding,….
3
Jaarverslag 2013
Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen
Het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen (COS) in Wilrijk is één van de vier Centra voor Ontwikkelingsstoornissen in Vlaanderen. De hoofdopdracht van een COS is een zo vroegtijdig mogelijke detectie, diagnosestelling en oriëntering van kinderen met een (vermoeden van) ontwikkelingsstoornis. Om zo snel mogelijk op de meest gepaste manier ondersteuning te bieden, dient een ontwikkelingsstoornis of vertraging vroegtijdig onderkend te worden. Daartoe voeren artsen, psychologen, kinesisten, maatschappelijk werkers en logopedisten een diepgaand, gespecialiseerd, multidisciplinair onderzoek uit. Het onderzoek heeft als doel de mogelijkheden en beperkingen van het kind in kaart te brengen en indien nodig de juiste diagnose te stellen. Volgende aspecten komen daarbij aan bod:
evaluatie van de verdere ontwikkelingsmogelijkheden het al dan niet bevestigen van het vermoeden van een stoornis vaststelling van de graad en ernst van de beperkingen opsporing van de oorzaak van de stoornis het vinden en typeren van bijkomende problemen aanduiden van sterktes en ontwikkelingsmogelijkheden
Op basis van de onderzoeken geeft het COS advies met betrekking tot de best passende ondersteuningsvorm. Dit omvat:
oriëntatie naar het best aansluitende hulpaanbod op het vlak van begeleiding, behandeling en/of onderwijs beoordelen of het kind nood heeft aan therapie en/of een specifieke pedagogische aanpak advies over het gebruik van materiële of didactische hulpmiddelen.
Meer algemeen heeft het COS ook een wetenschappelijke opdracht. De systematische registratie en follow-up van hulpvragen resulteert immers in een veelheid aan gegevens. Deze gegevens zijn waardevol voor verder onderzoek naar de ontwikkelingsprognose van kinderen met ontwikkelingsstoornissen.
DOELGROEP
4
Jaarverslag 2013 Het COS richt zich tot kinderen tussen 0 en 7 jaar (bij aanmelding) behorend tot één van de volgende doelgroepen:
prematuur geboren baby’s (te vroeg) dysmatuur geboren baby’s (te licht/te klein volgens de duur van de zwangerschap) voldragen baby’s met ernstige perinatale problemen (problemen rondom de geboorte) kinderen bij wie uit de familiale voorgeschiedenis of uit klinisch onderzoek blijkt dat er een verhoogd risico bestaat op het ontwikkelen van een ernstige handicap kinderen bij wie een ontwikkelingsachterstand of -stoornis wordt vermoed of al werd vastgesteld kinderen bij wie de stoornis zo ernstig of complex is dat een grondig multidisciplinair onderzoek nodig is kinderen bij wie de aard van de stoornis aangepaste onderzoekstechnieken vereist.
WERKING Wanneer een diepgaand multidisciplinair onderzoek van een kind aangewezen is, kunnen ouders en/of verwijzers telefonisch contact opnemen met de sociale dienst van het COS. De medewerkers beluisteren en verhelderen de hulpvraag en bepalen of het aangemelde kind binnen de doelgroep valt. Zodra een onderzoek ingepland kan worden, neemt het COS contact op met de ouders of verwijzers. De onderzoeksprocedure start op dat moment met een intakegesprek op basis waarvan het verdere onderzoekstraject wordt bepaald. Afhankelijk van de vraagstelling en van de beschikbare diagnostische gegevens, worden de niveaus op de verschillende ontwikkelingsdomeinen in kaart gebracht en/of gebeurt er specifiek onderzoek in functie van het gedrag. Het onderzoek wordt opgesplitst in een aantal deelonderzoeken vanuit verschillende disciplines (arts, psycholoog, kinesist, logopedist) en verspreid over verschillende onderzoeksdagen. Na de onderzoeken leggen de medewerkers van de verschillende disciplines hun resultaten en bevindingen samen en bespreken die. Zo komen ze tot een uitgebreide advies en besluit. In een eindgesprek met de ouders lichten de arts en de psycholoog de resultaten toe en geven ze advies voor de verdere aanpak en begeleiding. Tenslotte krijgen de ouders en de betrokken professionele hulpverleners (mits toestemming van de ouders) een schriftelijk verslag met het resultaat van het onderzoek en de inhoud van het advies. Indien zinvol en gewenst door de ouders maakt het COS ook een aanvraagdossier op (multidiscplinair verslag – MDV) voor ondersteuning van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Die ondersteuning kan individuele materiële bijstand
5
Jaarverslag 2013 zijn (hulpmiddelen), een persoonlijk assistentiebudget (PAB) of gespecialiseerde zorg in natura (bvb. thuisbegeleiding). Het COS-team voert ook onderzoeken uit in het kader van het follow-upprogramma van het UZA voor pre- en/of dysmatuur geboren baby’s en risicobaby’s. Dit follow-upprogramma richt zich specifiek tot kinderen geboren met een geboortegewicht van minder dan 1.500 gram en/of geboren na een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken of die ernstige problemen rondom de geboorte hebben ervaren. Deze kinderen worden op vaste leeftijden uitgenodigd voor onderzoek (op 3 en 12 maanden gecorrigeerde leeftijd en eventueel tussentijds op 7 maanden) bij een kinderarts (neonatoloog), een kinesist en een psycholoog. Op basis van de onderzoeksgegevens geeft het follow-up team gericht advies. In 2013 bedroeg de bijdrage van de ouders voor de dienstverlening van het COS € 60. Het merendeel van de kosten voor een multidisciplinair onderzoek wordt gedragen door het VAPH en Provincie Antwerpen.
TEAM
In 2013 maakten volgende medewerkers deel uit van het COS-team Antwerpen: Functie
Naam
teamleider COS/OC
Kathrine Goffart
kwaliteitscoördinator COS/OC
Kathrine Goffart
artsen - kinderarts, -neuroloog
dr. Inge Schramme dr. Viki Vanderstraeten dr. Sandra Kenis
- kinderpsychiater - neonatologe
dr. Helena Van Roosbroeck
Psychologen
Nele Coertjens
dr. Sabrina Laroche
Nienke Deblonde Ann Eyskens Kristel Liesens
6
Jaarverslag 2013 Marthe De Leeuw kinesitherapeuten
Caroline De Gand Inge Laurent Hilde Van Impe Anja Jansen
logopedisten
Stephanie Gillebert Marlies Kerschot Miek Claes
sociaal verpleegkundige
Annemie Michielsen
maatschappelijk werker
Dulcineia (Meneia) Steel Lebre
planningsmedewerker
Marleen Van Dyck
administratief medewerker
Nancy Celis, Tinne Krijnen
onthaalmedewerkers
Annika De Bruyn
CIJFERS ONDERZOEKEN In 2013 vonden 1.061 multidisciplinaire onderzoeken plaats in het COS. Dit betekent dat 92% van het door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap opgelegde programmatiecijfer van 1.149 onderzoeken werd gerealiseerd. Dit is hetzelfde percentage als in 2014. Gezien de moeilijke omstandigheden is dit een goed resultaat. In de verdere analyse van de gegevens werd enkel rekening gehouden met de onderzoeken bij 0 – 12 jarige kinderen, wat een totaal is van 1.037 onderzoeken. De multidisciplinaire onderzoeken worden opgesplitst in de onderzoeken die het COS in het kader van het follow-upprogramma (pre- en/of dysmatuur geboren baby’s en risicobaby’s) uitvoert en de onderzoeken van kinderen met (het vermoeden van) ontwikkelingsproblemen. Het onderzoek in het kader van het follow-upprogramma voor pre- en/of dysmatuur geboren baby’s en risicobaby’s vindt het eerste levensjaar plaats op de termleeftijd van 3 maanden, 12 maanden en indien nodig gevonden op 7 maanden. Bij de overige ontwikkelingsonderzoeken gaat het deels om kinderen die via andere kanalen tot bij het COS komen (zie overzicht verwijzers) en deels om kinderen die uit het follow-upprogramma komen, waarbij tijdens het ontwikkelingsonderzoek op 12 maanden een heronderzoek op latere leeftijd kan gepland worden. Afhankelijk van de problematiek 7
Jaarverslag 2013 vindt dit onderzoek plaats op de leeftijd van 18 maanden, 30 maanden of op kleuterleeftijd.
2013 aard van het onderzoek
aantal
onderzoeken in het kader van follow-up (op 3, 7 of 12 maanden) + INOT 27 Ontwikkelingsonderzoeken Totaal
2012 %
aantal
%
260
25,00%
297
29,20
777
75,00%
720
70,80
1037
100,00%
1017
100,00%
We constateren een stijging met 57 onderzoeken wat betreft het aantal multidisciplinaire onderzoeken in de groep van de ontwikkelingsonderzoeken (720 in 2012 t.o.v. 777 in 2013). In het kader van het Referentiecentrum Autisme (RCA) werden bijkomend 59 onderzoeken gerealiseerd. In de groep kinderen van het follow-upprogramma realiseerden we minder onderzoeken. In vergelijking met 2011 is dit een daling met een 53 onderzoeken. Bij de 1037 multidisciplinaire onderzoeken van kinderen onder de 12 jaar waren meerdere disciplines betrokken, die elk vanuit hun deskundigheid het kind onderzochten. In concreto blijkt dat de COS-medewerkers in 2013 in totaal ongeveer 5.653 deelonderzoeken uitvoerden. Dit zijn er ook 272 meer dan in 2013. Onder het begrip deelonderzoek verstaan we:
een intake of huisbezoek een psychosociale en medisch-etiologische anamnese een medisch-klinisch en ontwikkelingsgericht neurologisch onderzoek een ontwikkelingsonderzoek (met intelligentiebepaling) een bijkomend psychopedagogisch onderzoek, bestaande uit aandacht- en concentratieonderzoek, onderzoek naar theory of mind en sociale cognitie of onderzoek naar schoolse vaardigheden een gerichte spelobservatie (ADOS) een motorisch onderzoek met onderzoek naar de grof- en fijnmotorische vaardigheden een psychomotorisch onderzoek een video-opname en analyse van de general movements een taal-communicatief onderzoek een pragmatiekonderzoek een voedingsobservatie een thuis-, kribbe- of klasobservatie een nabespreking van de onderzoeksresultaten met de ouders (en eventueel het kind) een nabespreking van de onderzoeksresultaten met de school, het CLB, eventueel GON, paramedici en andere betrokken instanties.
8
Jaarverslag 2013 Naast deze hier beschreven deelonderzoeken behelst een onderzoek bij het COS nog heel wat andere activiteiten zoals:
het ontvangen van de telefonische aanmelding het opvragen van gegevens bij externe diensten het multidisciplinair bespreken van de testresultaten de verslaggeving het plannen en organiseren van aanvullende medische onderzoeken het opmaken van een MDV (2014: A-document) voor het Vlaams Agentschap (2014: ITP) het opstellen van een PAB- of IMB-dossier het opmaken van attesten voor de inschrijving in het buitengewoon onderwijs. Het geven aan ouders van advies over en/of concrete tips bij de aanpak van hun kind …
9
Jaarverslag 2013
deelonderzoeken
aantal
percentage t.o.v. de
2012
totale populatie intake of huisbezoek
268
25,84%
23,79%
1.037
100,00%
100,00%
klinisch-neurologisch onderzoek
661
63,74%
69,81%
Kinderpsychiatrisch onderzoek
133
12,82%
12%
Ontwikkelingsonderzoek
624
60,17%
60,08%
taal-communicatief onderzoek
438
42,24%
41,40%
(psycho)motorisch onderzoek
956
92,19%
74,24%
opname en analyse van general
103
9,93%
11,01%
277
26,71%
23,60%
bijkomend psychopedagogisch onderzoek
70
6,75%
7,87%
kribbe-, klas- of thuisobservatie
39
3,76%
4,62%
nabespreking ouders/derden
1.037
100,00%
100,00%
totaal
5.653
Anamneses
movements gerichte spelobservatie
Het aantal deelonderzoeken en de verhoudingen zijn niet gewijzigd.Enkel het aantal psychomotorisch onderzoeken is in verhouding terug gestegen. Dit was in 2011 gedaald. Sinds de start van het ReferentieCentrum Autisme (RCA) Antwerpen, gebeurt een deel van de bijkomende onderzoeken (o.a. spelobservatie en klasobservatie) in het kader van een vermoeden van een autismespectrumstoornis onder de noemer van het RCA. Deze deelonderzoeken zijn niet terug te vinden in deze tabel. De 1.037 onderzoeken staan voor 781 verschillende kinderen, waarvan 555 probleemkinderen die voor een ontwikkelingsonderzoek kwamen en 226 prematuren in het kader van het follow-upprogramma. Dit betekent dat het COS in 2013 in het totaal 60 kinderen jonger dan 12 jaar meer wist te bereiken dan in 2011 maar 46 kinderen minder zag in het FU-programma. Van die 781 kinderen kwamen er in 2013 474 (of 61 %) voor een eerste maal op onderzoek in het COS. Dit is een daling tegenover 2012, waar 65% van de kinderen voor een eerste onderzoek in het COS werden aangemelden in 2011 waar dit zo was voor 60%. De verhouding nieuwe aanmeldingen en heronderzoeken blijft een aandachtspunt waar het COS er naar streeft om zoveel mogelijk nieuwe kinderen te zien. 10
Jaarverslag 2013 Wat de heronderzoeken betreft, gaat het om kinderen die in het kader van het followupprogramma terugkwamen (dus geen heronderzoek om uitzonderlijke redenen) of om andere kinderen die reeds eerder in het COS werden onderzocht en waarbij een heronderzoek zinvol was. In grote lijnen kent het COS drie instroommogelijkheden voor heronderzoeken: o
Ouders of verwijzers doen na verloop van tijd opnieuw een beroep op het COS voor herevaluatie van een kind. Het COS-team bekijkt deze vragen tot heronderzoek met de ouders en de eventuele verwijzers om te bepalen welke rol het COS kan opnemen in het kader van diagnostiek en advisering.
o
Het COS neemt zelf het initiatief voor een heronderzoek. Door de verjonging van de populatie, is het soms nodig om de betreffende kinderen op een later tijdstip terug te zien voor een nieuw onderzoek. Het betreft hier heel jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen waarbij de ouders nog niet kunnen terugvallen op de omkadering van een thuisbegeleidingsdienst, school en CLB, semi-internaat en/of therapeuten of waarbij het nog te vroeg is om definitieve uitspraken te doen en de ontwikkeling dient te worden opgevolgd.
o
Een uitgebreider onderzoek is nodig. Veel kinderen worden aangemeld met een complexe gedragsproblematiek aangemeld. Het is vaak onmogelijk om dit in één multidisciplinair onderzoek uit te klaren. Het betreft dan in hoofdzaak gedragsdiagnoses zoals autismespectrumstoornis, ADHD, hechting, …. Bij deze kinderen is dan 2x een multidisciplinair onderzoek nodig. Tijdens het eerste onderzoek vindt een algemeen ontwikkelingsonderzoek plaats om de verstandelijke, verbale en motorische vaardigheden in kaart te brengen, naast een uitgebreide anamnese en medisch-klinisch onderzoek. Tijdens het tweede onderzoeksmoment gebeurt er een klasobservatie, een gestandaardiseerde spelobservatie, indien nodig aangevuld met het bepalen van de schoolse vaardigheden, neuropsychologisch onderzoek, …
CLIËNTEN De populatie kinderen die door het COS werd gezien in 2013 ziet er qua leeftijd als volgt uit: leeftijd
follow-up
probleemkinderen
totaal
%
0
156
10
166
16,00%
1
97
48
145
13,98%
2
4
188
192
18,51%
3
3
39
42
4,05%
11
Jaarverslag 2013 4
-
70
70
6,75%
5
-
128
128
12,34%
6
-
112
112
10,80%
7
-
93
93
8,97%
8
-
59
59
5,69%
9
-
15
15
1,45%
10
-
12
12
1,16%
11
-
2
2
0,20%
12
-
1
1
0,10%
260
777
1.037
100,00%
totaal
Zoals het ook in de vorige jaren het geval was, blijkt uit bovenstaande gegevens dat de groep van de jonge kinderen (0 t/m 2 jaar) zeer sterk vertegenwoordigd is. We zien in 2013 dat 48,49 van de totale populatie uit baby’s en peuters tot en met 2 jaar bestaat. De groep kleuters (3 t/m 6 jaar) bedroeg 33,94% van de totale populatie. In de leeftijdsgroep tussen 7 en 12 jaar verrichte het COS 182 multidisciplinaire onderzoeken, of 17,57 % van het totaal. Deze cijfers liggen in de lijn met de doelstelling van het COS Antwerpen om zich in hoofdzaak te richten naar heel jonge kinderen zodat een vroegtijdige en adequate ondersteuning kan gestart worden. In 2014 zal het COS zich nog meer gaan richten op heel jonge kinderen. 600 500 400
0 (t/m) 2 jaar
300
3 (t/m) 6 jaar
200
7 (t/m) 12 jaar
100 0 2009 2010 2011 2012 2013 Tabel evolutie leeftijden
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat het aandeel onderzoeken bij baby’s/peuters en kleuters in 2013 aanzienlijk hoger lag dan het aandeel lagere schoolkinderen. Het COS 12
Jaarverslag 2013 kiest er voor om de aanmeldingsleeftijd te beperken tot 7 jaar. Ontwikkelingsonderzoek bij +zesjarigen is tijdsintensief omwille van zeer complexe vragen en de beperkte capaciteit, de beperkte middelen per onderzoek en de opdracht van het COS om preventief te werken, verplichten het COS deze grens te hanteren. Uitzonderingen op deze leeftijdsbegrenzing zijn heronderzoeken van kinderen die in het verleden al in het COS onderzocht werden. Toch is het COS Antwerpen er van overtuigd dat ook een aantal lagere schoolkinderen en adolescenten gebaat zouden zijn bij multidisciplinair onderzoek bij een COS. De vaak schrijnende onzekerheid bij de kinderen en hun ouders en de weinige alternatieven die voor schoolkinderen voorhanden zijn, bevestigen dit. Als we evolutie bekijken zien we dat het aantal onderzoeken bij 0-2 jarige gestegen is, het aantal bij 3-6 jarig lichtjes gedaald en het aantal onderzoeken bij kinderen boven de 7 jaar lichtjes gestegen is over de jaren heen. De verhouding onderzoeken bij jongens - meisjes bedroeg in 2013 voor de totale groep 65% - 35%. Bij de verhoudingen per leeftijdsgroep blijkt de verhouding jongens - meisjes in de groep pre- en/of dysmatuur geboren baby’s in vergelijking met vorig minder in evenwicht: 59% jongens ten opzichte van 41% meisjes. Vorig jaar was dit 51% jongens ten opzichte van 49% meisjes. In de groep kinderen met het vermoeden van ontwikkelingsproblemen is dit verschil er ook: het COS zag in deze groep 66% jongens voor een globaal multidisciplinair onderzoek ten opzichte van 34% meisjes, wat overeenstemt met de in wetenschappelijk onderzoek en literatuur gekende spreiding van ontwikkelingsproblemen tussen jongens en meisjes. aard van het onderzoek
jongens
meisjes
totaal
onderzoeken in het kader van follow-up
153 (59%)
107 (41%)
260 (100%)
Ontwikkelingsonderzoeken
516 (66%)
261 (34%)
777 (100%)
Totaal
669 (64,51%)
368 (35,49%)
1.037(100%)
Ook in 2013 blijkt dat bij het overgrote deel van de onderzoeken (90,16%) de kinderen in de provincie Antwerpen wonen. Slechts een kleine minderheid is afkomstig uit de aangrenzende provincies. Het COS-team ervaart de vrij sterke provinciale afbakening als een positief gegeven. Het is immers onmogelijk om op de hoogte te blijven van alle nieuwe initiatieven in het hulpverleningsaanbod in heel Vlaanderen. Bovendien blijven verplaatsingen in functie van huisbezoeken en klasobservaties op die manier haalbaar. Regio
follow-up
gedrag/
totaal
populatie
ontwikkeling provincie Antwerpen
218
717
13
percentage t.o.v. totale
935
90,16%
Jaarverslag 2013 provincie Oost-Vlaanderen
22
26
48
4,63%
provincie Vlaams-Brabant
4
17
21
2,03%
provincie Limburg
6
2
8
0,77%
Nederland
8
9
17
1,64%
andere landen
2
6
8
0,77%
260
777
1.037
100,00%
Totaal
AANMELDING Van de 474 kinderen die in 2013 voor een eerste evaluatie in het COS terechtkwamen, maakten er 127 deel uit van het follow-upprogramma. De overige 347 waren kinderen die voor een algemeen ontwikkelingsonderzoek en/of gedragsonderzoek kwamen. Bijna alle kinderen opgenomen in het follow-upprogramma werden rechtstreeks verwezen door de dienst neonatologie van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA). 2 kinderen werden door hun arts-specialist of andere dienst verwezen. In 2014 zal vermoelijk de Riziv conventie voor de opvolging van prematuren (zie ) starten en zal er een intensievere samenwerking zijn met de andere diensten intensieve neonatologie in Antwerpen. Wat de nieuwe ontwikkelingsonderzoeken betreft, waren de CLB’s en de scholen de belangrijkste aanmelders. Vervolgens komen de ouders vaak op eigen initiatief naar het COS. Dit echter vaak op aanraden van een andere instantie. Voorts zien we dat kinderartsen en de diensten van het UZA een zeker aandeel hebben in de doorverwijzingen. De rest van de doorverwijzingen is afkomstig van verschillende hulpverlenende instanties die een beroep doen op het COS voor aanvullend, voor meer gespecialiseerd en/of voor meer diepgaand onderzoek.
Verwijzers
follow-up
gedrag/
totaal
%
ontwikkeling dienst neonatologie UZA
125
4
129
27,22%
CLB’s, scholen
-
100
100
21,10%
eigen initiatief
1
75
76
16,04%
Kinderartsen
-
45
45
9,50%
dienst kinderneurologie UZA
1
41
42
8,87%
dienst pediatrie UZA
-
8
8
1,69%
14
Jaarverslag 2013 vroegbegeleidingsdiensten
-
11
11
2,32%
consultatiedienst Kind en Gezin en CKG’s
-
14
14
2,95%
Huisartsen
-
4
4
0,84%
psychologen/orthopedagogen
-
4
4
0,84%
sociaal netwerk
-
8
8
1,69%
Kinesitherapeuten
-
5
5
1,05%
andere diensten UZA
-
8
8
1,69%
andere artsen
-
4
4
0,84%
Observatiecentra
-
1
1
0,21%
Logopedisten
-
5
5
1,05%
Revalidatiecentra
-
4
4
0,84%
andere diensten
-
1
1
0,21%
MPI
-
4
4
0,84%
bijzondere jeugdbijstand (CBJ, SD JRB)
-
1
1
0,21%
127
347
Totaal
474
100,00%
Het uitgangspunt in het diagnostisch proces is de hulpvraag van de ouders. Vaak blijkt dat deze aanmeldingsvraag slechts betrekking heeft op een deelaspect van de ontwikkeling: ‘Mijn kind kan nog niet alleen zitten of stapt nog niet, mijn kind praat nog niet, mijn kind stoort de klas, …’. Uit het multidisciplinair onderzoek blijkt vaak dat deze signalen te kaderen zijn in een ruimere ontwikkelingsproblematiek. Toch is het belangrijk om in een eindgesprek terug te grijpen naar de oorspronkelijke aanmeldingsvraag, waarna de problematiek in een ruimer kader kan worden geschetst. Uit analyses van de aanmeldingsvragen komt een grote verscheidenheid aan vragen tot uiting.
reden van aanmelding
aantal
Gedragsproblemen
459
44,27%
42,48%
follow-up prematuren
260
25,07%
28,91%
globaal ontwikkelingsbilan
241
23,24%
19,56%
31
2,99%
4,33%
alg. ontwikkelingsvertraging en/of mentale handicap
15
%
vergelijking met 2012
Jaarverslag 2013 spraak- en taalproblemen
19
1,83%
2,75%
motorische problemen
13
1,25%
1,18%
schoolse problemen en schooloriëntatie
5
0,48%
0,29%
administratieve vragen
6
0,58%
0,10%
Risico ontwikkelingsproblemen
3
0,29%
0,10%
1.037
100,00%
Totaal
100,00%
Ongeveer 44% van de onderzoeken in het COS gebeurde in functie van vragen van kinderen met gedragsproblemen en 20% waren vragen naar een globaal ontwikkelingsbilan (en/of ontwikkelingsvertraging). Dit betekent dat ongeveer 22% van de kinderen werd aangemeld met een gedragsvraag. De verhoudingen komen overeen met deze in 2012. Logischerwijs vertegenwoordigen de kinderen uit het follow-upprogramma eveneens een belangrijke groep. DIAGNOSES Onderstaande tabellen geven een overzicht van de in 2013 vastgestelde stoornissen en van de meest gestelde diagnoses, zowel op vlak van de verstandelijke, motorische, mentale, verbale als gedragsmatige ontwikkeling. Het percentage is in vergelijking met het aantal onderzochte kinderen, maar bij sommige categorieën is er een overlap en daarom is het totaal aantal kinderen niet hetzelfde als het totaal aantal diagnoses. Voorzichtigheid bij de interpretatie van de percentages is noodzakelijk. Zo kan bij een kind bij een eerste onderzoek een vermoeden van diagnose en/of stoornis gesteld zijn, die bij een tweede onderzoek wel of niet werd bevestigd. Pre- en perinatale aandoeningen Stoornissen
aantal
P07.2: prematuriteit 28 – 37 weken
183
23,4%
P22.2: RDS
149
19,1%
P52.1-4: hersenbloeding graad I - IV
37
4,7%
O30.1: tweeling
81
10,4%
P29: PDA
40
5,1%
O68: foetale distress
48
6,1%
P05.1: dysmaturiteit
34
4,4%
P35-36-37: (congenitale) infecties
57
7,3%
P92: voedingsproblemen van de neonaat
57
7,3%
P27: BPD
71
9,1%
P07.1: prematuriteit < 28 weken
82
10,5%
O41.1: chorioamnionitis
25
3,2%
16
%
Jaarverslag 2013 P91.10-11-12: peripartale asfyxie graad I - II – III
31
4%
O14: pre-eclampsie
36
4,6%
P05: intra-uteriene groeiretardatie
23
3%
medisch begeleide conceptie
29
3,7%
O26.9: HELPP (zwangerschapscomplicaties)
10
1,3%
P90: convulsies
13
1,7%
P25.1: pneumothorax
3
0,4 %
P91.2: leucomalacie
12
1,5%
P11.1-5: bloeding
8
1%
P28: apnoe/bradycardie syndroom
4
0,5%
P94.2: congenitale hypotonie/hemiplegie
1
0,1%
P77-78: gastro-intestinale problemen
15
2%
H35.1: retinopathie van de prematuur
28
3,6
Congenitale aandoeningen Stoornissen
aantal
%
Q02: microcefalie
4
0,5%
Q04.0: corpus callosum afwijkingen
4
0,5%
Q05.1: spina bifida aperta
2
0,3%
Q07.0: Arnold-chiari
1
0,1%
Q31: cong. afwijking van de larynx
1
0,1%
Q67.3: plagiocephalie
1
0,1%
Q68.1: cong. afwijkingen van de hand
2
0,3%
Q87.0: multisysteemaantastingen
3
0,4%
Q75.3: macrocefalie
2
0,3%
Q87.9: syndromale aandoening nos
4
0,5%
Q54: hypospadias
3
0,4%
Q90: syndroom van Down
15
E16.1: hypoglycemie nos
9
1,2%
Q93: Catch 22 (velocardiofaciaal syndroom)
3
0,4%
Q99.9: chromosomale afwijking, nos
6
0,7%
Q20: afwijking van de hartkamers en verbindingen
2
0,3%
Q21.1: ASD
7
0,9%
Q21.0: VSD: ventrikel septum defect
3
0,4%
17
2%
Jaarverslag 2013 Q21.3: tetralogie van Fallo
1
0,1%
Q43.1: ziekte van Hirschprung
3
0,4%
Q35 - 27 : gespleten verhemelte en/of lip
2
0,3%
170
21,8%
E80.7: hyperbilirubinemie (geelzucht)
Aandoeningen van het zenuwstelsel Stoornissen
aantal
%
G91.1: obstructieve hydrocefalie
2
0,3%
G93.4: encephlopathie, niet gespecifieerd
4
0,5%
R90: abnormale bevindingen bij diagnostische beeldvorming
17
2,2%
G40: epilepsie
14
1,8%
centraal motorische stoornis
18
2,3%
G80.0: congenitale spastische tetraplegie
2
G80.1: congenitale spastische diplegie
5
G80.2: congenitale spastische hemiplegie
6
G80.4: congenitale ataxie tetraplegie
1
G81.9: verworven spastische hemiplegie
4
Overige medische aandoeningen Stoornissen
aantal
percentage
D18: hemangioom
5
0,6%
D33.2: Benigne hersentumor: niet gespecifieerd
1
0,1%
R63.3: eet- en drinkproblemen nos
2
0,3%
N18: chronisch nierfalen
3
0,4%
aantal
percentage
28
3,6%
Sensoriële aandoeningen Stoornissen visuele stoornissen H50.9: strabisme, niet gespecificeerd
6
H47.9: centraal visuele inperking
2
H53.9: vermoeden van CVI
6
H53.9: visuele stoornissen, niet nader
7
18
Jaarverslag 2013 gespecificeerd H52.1: myopie (bijziend)
1
H52.2: astigmatisme
1
H54.7: slechtziendheid, niet gespecifieerd
2
H55: nystagmus/onregelmatige oogbewegingen
2
H32: chorioretinale stoornis, nos
1
auditieve stoornissen
18
H91.9: gehoorstoornis, niet gespecificeerd
12
H90.2: geleidingsdoofheid
2,3%
6
Cognitieve, (psycho)motorische, taal/spraak-, gedrags- en emotionele stoornissen en verstandelijke ontwikkeling Stoornissen
aantal
autismespectrumstoornissen
503
F84.A: vermoeden van ASS
277
F84.0: autisme
212
F84.B: autistiforme kenmerken, niet passend binnen autisme
percentage 64,40%
10 4
F9.A: regulatiestoornis taal- en communicatiestoornissen
349
F47.8: verbale ontwikkelingsdyspraxie
21
F80: fonetische/fonologische stoornis
20
F80.1: expressieve taalontwikkelingsstoornis
14
F80.2: receptieve taalontwikkelingsstoornis
13
F80.9: vertraagde spraak- en taalontwikkeling F80.A: risico taalontwikkelingsstoornis
246 16
F98.5: stotteren
3
R47.1: dysarthria
5
F47.A: risico verbale ontwikkelingsdyspraxie
10
R49.8: stemstoornis niet nader omschreven
1
verstandelijke ontwikkeling
335
F7.B: hoogbegaafdheid (IQ>130)
44,69%
42,89%
6
F7.C: ontwikkelingsvertraging
66
F7.C: lichte ontwikkelingsvertraging
42
F7.C: ernstige ontwikelingsvertraging
46
F7.D: disharmonisch profiel
62
F79: zwakbegaafdheid
50
F70: lichte verstandelijke handicap
41
F71: matige verstandelijke handicap
22
stoornissen in de motorische vaardigheden
324
R62: vertraagde motorische ontwikkeling
322
19
41,49%
Jaarverslag 2013 R27.01: mineure neuromotorische stoornis
2
aandachts- en gedragsstoornissen
95
F90.A: vermoeden van ADHD
53
F90.0: ADHD – gecombineerd type
30
F91.A: risico gedragsstoornis
6
F98.2: eet- en drinkprobleem
5
F92.9: gemengde stoornis van gedrag en emotie nos
1
psychomotorische stoornissen
71
F82.9: psychomotorische ontwikkelingsstoornis of vertraging nos
9,09%
6
F82: DCD – ontwikkelingscoördinatiestoornis
41
F82: risico neuromotore/psychomotorische ontwikkelingsstoornis
24
Leerstoornissen
36
F81.0+9: leesprobleem en -stoornis
7
F81.1+8+9: spellingprobleem en –stoornis
4
F81.2+9: rekenprobleem
5
F81.A: vermoeden van leerstoornis
20
overige stoornissen
55
F94.A: vermoeden van hechtingsstoornis
10
F95.A: vermoeden van ticstoornis
12,16%
4,61%
7,04%
2
Z60.9: problemen in sociale context, niet gespecificeerd
17
Z63.9: problemen gerelateerd aan de gezinsomstandigheden, niet gespecificeerd
22
Z61.9: problemen gerelateerd aan een negatieve gebeurtenis in de kinderjaren Z62.1: Munchausen by proxy
3 1
Het aantal diagnoses van autismespectrumstoornissen of een vermoeden ervan is hoog (64%). De diagnose werd 200 keer effectief gesteld bij bijna 25% van het aantal onderzoeken. Dit komt door de specialisatie van het COS en de participatie aan het Referentiecentrum Autisme. ADVIEZEN In het gesprek met de ouders en/of betrokkenen worden de onderzoeksresultaten en de mogelijks gestelde diagnose(s) uitgelegd. Er wordt een zo goed mogelijk beeld geschetst van de mogelijkheden en kwetsbaarheden van het kind. Ook wordt getracht zo goed mogelijk aan de vraag naar ondersteuning tegemoet te komen door advies te geven over de beschikbare ondersteuning. Indien mogelijk zal het COS ook ondersteuning bieden bij het 20
Jaarverslag 2013 aanvragen van de nodige zorg en ondersteuning. Onderstaande tabellen geven een overzicht van het aantal keer dat het COS aan ouders een bepaalde hulpverleningsvorm adviseerde. Dit overzicht is beperkt tot de professionele hulpverlening. Uit onderstaande tabel blijkt dat het percentage kinderen waarbij het COS voorstelde om kinesitherapie/psychomotoriek of logopedie op te starten of de al gestarte therapie verder te zetten ongeveer 33% (n =343) bedraagt. Dit is een daling in vergelijking van 2012 met 10%. paramedische begeleiding
Kinesitherapie
aantal followup-kinderen
aantal gedrag/ontwikkeling
totaal
percentage t.o.v. de totale populatie n=1037
55
119
174
16,78%
Logopedie
2
119
121
11,67%
revalidatiecentrum
3
45
48
4,63%
60
283
343
Totaal
33%
Het starten of voortzetten van al gestarte thuisbegeleiding was in 2013 een advies bij ongeveer 24% van de onderzochte kinderen. Zoals ook voorgaande jaren het geval was, blijkt uit onderstaande gegevens dat thuisbegeleiding voor kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) een vaste plaats heeft ingenomen in de adviesverlening door het COS-team. Bij ongeveer 14% van de onderzoeken kreeg het gezin het advies thuisbegeleiding. Daarnaast wordt dit advies gegeven bij 7,5% van de kinderen met een verstandelijke of motorische beperking. Wanneer er naast een bijv. een mentale of motorische stoornis ook een diagnose autisme is gesteld, is meestal de keuze voor een thuisbegeleidingsdienst beperkt tot een dienst erkend door de doelgroep autisme. Thuisbegeleidingsdiensten richten zich vaak op een bepaalde doelgroep waardoor het moeilijker is om jonge kinderen waar de problemen niet duidelijk zijn, gericht door te verwijzen.
Thuisbegeleiding
aantal followup-kinderen
aantal gedrag/ontwikkeling
totaal
percentage t.o.v. de totale populatie n=1037
autismespectrumstoornis
1
139
140
13,50%
Mentaal
9
42
51
4,92%
14
21
35
3,37%
Auditief
1
13
14
1,35%
Visueel
-
4
4
0,38%
Bijzondere jeugdzorg
-
1
1
0,10%
Motorisch
21
Jaarverslag 2013 Totaal
25
220
245
23,62%
Het aandeel kinderen doorgestuurd voor psychologische of psychiatrische begeleiding is 112% , waarbij het bij 9% om een doorverwijzing ging naar een privépraktijk van een kinderpsychiater of psycholoog. begeleiding
aantal followup-kinderen
aantal gedrag/ontwikkeling
totaal
percentage t.o.v. de totale populatie
CGG
2
16
18
1,73%
kinderpsychiatrische dienst
1
2
3
0,30%
ander begeleidingscentrum
-
11
11
1,06%
privé-therapeuten
9,16%
4
91
95
(kinder)psychiater
1
12
13
Psychologen
3
79
81
11
210
221
Totaal
12,25%
Bij een aantal kinderen blijkt ambulante begeleiding ontoereikend en dient er gezocht te worden naar meer intensieve begeleiding. Het percentage kinderen waarvoor een (semi-) residentiële opvang nodig was, bleef ook in 2012 aan de lage kant. Dat komt o.a. door de erg jonge gemiddelde leeftijd, maar weerspiegelt ook de keuze van de huidige generatie ouders om te zoeken naar inclusieve ondersteuningsmogelijkheden.
(semi-)residentiële opvang
aantal followup-kinderen
aantal gedrag/ontwikkeling
totaal
percentage t.o.v. de totale populatie
CKG
4
26
30
2,9%
(gespecialiseerd) kinderdagverblijf
3
10
13
1,3%
(gewoon)
-
2
2
0,2%
MPI voor nietschoolgaanden
-
12
12
1,2%
MPI semi-internaat
2
10
12
1,2%
ander internaat
-
5
5
0,5%
Totaal
9
65
74
7,3%
Kinderdagverblijf
In 2013 gaf het COS aan ongeveer 36% van de kinderen een schooladvies waarvan aan 39% van de kinderen een vorm van buitengewoon onderwijs en aan 54 % gewoon onderwijs al dan niet met GON-begeleiding geadviseerd werd. 22
Jaarverslag 2013 Onderwijs
aantal followup-kinderen
aantal gedrag/ontwikkeling
Totaal
percentage t.o.v. de totale populatie
GON-begeleiding
-
122
122
11,8%
gewoon onderwijs
-
77
77
7,4%
BKO type 2
1
51
52
5,0%
BLO type 8
-
25
25
2,4%
BLO type 1
-
25
25
2,4%
BLO type 7
-
26
26
2,5%
BKO type 4
-
6
6
0,6%
BKO type 7
-
9
9
0,9%
BLO type 4
-
3
3
0,3%
Klasje overdoen
-
4
4
0,4%
Taakleerkracht
-
11
11
1,1%
BLO type 2
-
10
10
1,0%
BLO type 3
-
3
3
0,3%
BLO type 6
-
1
1
0,1%
BuSO type 2
-
1
1
0,1%
Totaal
1
370
371
35,7%
In 2013 werd bij ongeveer 12,5% van de onderzoeken een advies tot verdere medische opvolging of medicatie gegeven .
medische adviezen
aantal followup-kinderen
aanvullend medischklinisch onderzoek
6
18
24
2,3%
aanvullend medischtechnisch onderzoek
11
28
39
3,8%
advies tot medicatie
1
40
41
3,9%
opvolging door kinderarts
3
23
26
2,5%
21
109
130
12,5%
Totaal
aantal gedrag/ontwikkeling
totaal
percentage t.o.v. de totale populatie
In 2012 werd bij 11,6% van de onderzoeken een advies voor aanschaf van hulpmiddelen of een doorverwijzing naar een referentiecentrum voor verdere ondersteuning gegeven.
23
Jaarverslag 2013 ondersteunende adviezen
aantal followup-kinderen
aantal probleemkinderen
totaal
Communicatiehulpmiddelen
-
1
1
0,1%
orthopedische hulpmiddelen
3
14
17
1,6%
10
34
44
4,2%
Referentiecentrum Autisme
-
68
68
6,5%
Totaal
3
117
120
11,6%
CP-referentiecentrum
percentage t.o.v. de totale populatie
MDT-WERKING Naast de rol als ambulant diagnostisch centrum was het COS in 2013 ook erkend als multidisciplinair team (MDT M55) door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Vanaf 1 maart 2014 zal het COS erken worden door het Agentschap Jongerenwelzijn in het kader van de Integrale Toegangspoort van de Integrale Jeugdhulp. In 2013 diende het COS 78 multidisciplinaire verslagen (MDV) in bij het VAPH voor ZIN. Dit zijn er 8 meer dan in 2012. Bij enkele dossiers werden twee zorgvragen aangevraagd, wat het totaal aantal aanvragen op 91 brengt. Het grootste deel van de MDV’s betreft vragen naar thuisbegeleiding (62%). Het COS Antwerpen is ook bevoegd voor het opmaken van dossiers in het kader van het Persoonlijk Assistentie Budget (PAB) en dossiers in het kader van de Individuele Materiële Bijstand (IMB). Samen waren dit 28 dossiers in 2013. Sinds 2011 gebeuren de IMB aanvragen in samenwerking met het OC dat hiervoor meer expertise in huis heeft.
Aanvraag
aantal
aantal goedgekeurd
aantal afgekeurd
nog geen beslissing
Thuisbegeleiding
48
37
-
11
semi-internaat
35
33
-
2
Internaat
6
6
-
-
Pleegzorg
1
-
1
-
Kortverblijf
1
1
-
-
91
77
1
13
Totaal
24
Jaarverslag 2013
Aanvraag
aantal
aantal goedgekeurd
aantal afgekeurd
nog geen beslissing
PAB
14
2
12
IMB
14
3
1
10
Totaal
28
5
1
22
25
Jaarverslag 2013
Oriëntatiecentrum ALGEMEEN MISSIE Het Oriëntatiecentrum (OC) streeft ernaar om personen met (het vermoeden van) een handicap te helpen om een optimale integratie in de maatschappij mogelijk te maken. We doen dit door de mogelijkheden en beperkingen te evalueren, een verklaring te zoeken voor de moeilijkheden en advies te verlenen op de verschillende levensdomeinen, op maat van de cliënt. Het OC biedt de cliënt een onafhankelijk, laagdrempelig en gespecialiseerd diagnostisch en adviesverlenend aanbod met een specialisatie op het vlak van differentiaaldiagnostiek (ontwikkelingsstoornissen, psychische stoornissen, …). DOELGROEP Het OC had in 2013 een aanbod voor personen tussen de 12 en 65 jaar die:
bij zichzelf een ontwikkelingsstoornis vermoeden en dit willen laten onderzoeken een ontwikkelingsstoornis hebben en hun mogelijkheden en beperkingen in kaart willen brengen en hierover een professioneel advies wensen een aanvraag rond zorg, hulpmiddelen of persoonlijk assistentiebudget willen indienen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH)
WERKING Het OC is een onafhankelijk, laagdrempelig en gespecialiseerd diagnostisch centrum met een specialisatie in differentiaaldiagnostiek. In 2013 kregen 299 personen een individueel onderzoek.Het Oriëntatiecentrum kan deze vragen beantwoorden met behulp van de Provincie Antwerpen. Maar gezien de grote nood aan diagnostiek voor jongeren en volwassenen zijn de wachtlijsten voor diagnostisch onderzoek lang. Bovendien besliste de provincie in 2013 de subisidies voor het Gouverneur Kinsbergencentrum substantieel te verminderen waardoor het OC in 2014 minder onderzoeken zal kunnen realiseren en de keuze werd gemaakt om de doelgroep te beperken tot (jong-) volwassenen. Het OC is dan ook actief op zoek naar samenwerking met partners en naar nieuwe projectmogelijkheden om aan het hoge aantal reële noden tegemoet te komen. Het OC is vandaag reeds partner in het Referentiecentrum Autisme voor de provincie Antwerpen, samen met Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (ZNA). Sinds december 2013 heeft het 26
Jaarverslag 2013 Oriëntatiecentrum een samenwerkingsovereenkomst met de Universiteit Antwerpen (zie verder). Een diagnostisch onderzoek bij het OC is steeds multidisciplinair en omvat o
een intakegesprek,
o
een psychologisch (neuropsychologisch onderzoek, intelligentiebepaling, sociaal emotioneel onderzoek, …),
o
anamnese, medisch onderzoek, klinisch onderzoek
o
een ergotherapeutisch (psychomotoriek, handvaardigheid, ..)
o
en indien nodig een logopedisch onderzoek.
De onderzoeksresultaten van de verschillende disciplines worden bij elkaar gelegd, vertaald naar een besluit en een advies aan de cliënt op verschillende levensdomeinen (onderwijs, zorg, tewerkstelling …) De resultaten worden in een adiesgeprek met de cliënt besproken. Indien zinvol en gewenst door de cliënt wordt een aanvraag opgemaakt voor ondersteuning door het VAPH. Die ondersteuning kan individuele materiële bijstand zijn (hulpmiddelen), een persoonlijk assistentiebudget (PAB) of zorg in natura. Het OC is daartoe erkend als multidisciplinair team (MDT).
TEAM Samenstelling van het team in 2013: Functie
Naam
Teamleider
Kathrine Goffart
Kwaliteitscoördinator
Kathrine Goffart
Artsen - neuroloog-revalidatiearts - psychiater - kinder- en jeugdpsychiater Psychologen
Dr. Patrick Castelein Dr. Karin Heyde Dr. Ellen Verguts May Van Gool Inge Verbruggen Roel D’Hollander
Orthopedagoog
Ilse Vanmaldegem
27
Jaarverslag 2013 Ergotherapeut
Greet Du Bois
Logopedist
Marijke Peelmans
maatschappelijk assistent
Veroniek Vandenrijdt
administratieve medewerkers
Nancy Celis, Tinne Krijnen
onthaalmedewerkers
Annika De Bruyn
CIJFERS ONDERZOEKEN In 2013 behandelde het Oriëntatiecentrum in totaal 299 individuele onderzoeken. Dit zijn zowel onderzoeken in kader van diagnostiek en aanvragen bij het VAPH waar meerdere onderzoeksmomenten nodig zijn. Individuele onderzoeken worden steeds multidisciplinair besproken. We lichten de resultaten en het advies toe in een individueel gesprek aan de cliënt en eventueel rechtstreeks betrokkenen. We zien op het totale aantal onderzoeken een daling met 13 onderzoeken in vergelijking met het aantal onderzoeken in 2012. Dit is te verklaren door de inschalingen met het zorgzwaarteinstrument (ZZI) in 2012. Het aantal volledige onderzoeken is echter gestegen. Dit zijn de diagnostische onderzoeken waarbij minimaal 2 disciplines betrokken zijn. aantal onderzoeken
2012
2013
volledige onderzoeken
200
221
onvolledige onderzoeken
112
78
totaal
312
299
Bij .58% van de personen die op onderzoek kwam, waren minimaal 3 disciplines betrokken en vond steeds een sociaal, een medisch ((jeugd-)psychiatrisch, klinisch neurologisch), een psychologisch en ergotherapeutisch onderzoek, een vraagverduidelijking en bevraging van de zelfredzaamheid plaats. Indien nodig werd dit aangevuld met een logopedisch onderzoek. De inhoud van de onderzoeken wordt bepaald door de vraag van de personen. CLIENTEN In deze paragraaf bespreken we de kenmerken van de populatie die in het Oriëntatiecentrum aan een individueel onderzoek deelnam en waarvan we over voldoende gegevens beschikken (n=299). De populatie jongeren en volwassenen die door het OC werd gezien in 2013 ziet er qua leeftijd als volgt uit: Leeftijdscategorie
Aantal
Percentage
28
Jaarverslag 2013 12 - 18 jaar
66
22%
19 - 25 jaar
78
26%
26 - 35 jaar
52
17,5%
36 - 45 jaar
55
18,5%
+ 46 jaar
48
16%
In vergelijking met 2012 is er een lichte daling van het aantal onderzoeken in de categorieën 19 tot 25 jaar en 26 tot 35 jaar en een stijging in de categorie 12 tot 18 jarigen. Dit komt omdat in 2012 de kinderpsychiater minder beschikbaar was dan in 2013. Omwille van een vermindering van subsidies zal het OC in 2014 geen jongeren onder de 16 jaar meer zien. Het Oriëntatiecentrum richt zich in eerste instantie naar de inwoners van de provincie Antwerpen. De cliënten uit andere provincies stellen voornamelijk een vraag naar diagnostiek. Het is de keuze van het Oriëntatiecentrum om zoveel mogelijk cliënten van buiten de provincie door te verwijzen naar andere diensten. Regio provincie Antwerpen
aantal
Percentage
285
95%
provincie Oost-Vlaanderen
9
3%
provincie Vlaams-Brabant
3
1%
provincie Limburg
2
1%
provincie West-Vlaanderen
0
0%
Binnen de provincie Antwerpen komen de meeste cliënten uit de regio Antwerpen (70%). Ruim 16,% komt uit de regio Turnhout, 9% uit de regio Mechelen en 4,7% uit de regio Boom.
29
Jaarverslag 2013 80% 70%
69,9%
60% 50% 40% 30% 16,4%
20% 10%
4,7%
9,0%
0%
Antwerpen
Boom
Mechelen
Grafiek 1: Verdeling provincie Antwerpen
30
Turnhout
Jaarverslag 2013 50% van de cliënten verblijft nog in het ouderlijk gezin. Daarnaast zijn 35% van de vragen afkomstig van alleenwonende, samenwonenden of mensen met een eigen gezin. Ongeveer 11% krijgt begeleiding bij het zelfstandig wonen (alleenwonend of met eigen gezin). 12% verblijft in een voorziening of een ziekenhuis. En1% in een pleeggezin. 45% 38%
40% 35% 30% 25% 20% 15%
13%
10%
12%
11%
12%
6% 4%
5%
1%
1%
Grafiek 2: woonsituatie
31
samenwonend
pleeggezin
ouderlijk gezin (wel begeleiding)
ouderlijk gezin (geen begeleiding)
instelling/ziekenhuis
eigen gezin (wel begeleiding)
eigen gezin (geen begeleiding)
alleenwonend (wel begeleiding)
alleenwonend (geen begeleiding)
0%
Jaarverslag 2013 Het grootste deel van de cliënten van het Oriëntatiecentrum volgt of volgde BuSO onderwijs (24%). Al zien we wel een daling met 8% tegenover 2012 en dit in het voordeel van de cliënten die ASO (17%) of BSO (17%) volgt of volgde. Een 15 % van de cliënten brak hun opleiding af alvorens een diploma middelbaar onderwijs te behalen, 8% volgt of volgde TSO en 12% hoger onderwijs.
30% 24%
25% 20%
17%
17%
15%
15% 8% 3%
2% BLO
5%
GLO
10%
8% 4%
2% Opleiding niet afgemaakt
Niet bekend
UNI
HOBU
BuSO
BSO
TSO
ASO
0%
Grafiek 3: Opleidingsniveau
We zien dat 34% van de cliënten van het Oriëntatiecentrum schoolgaand en 4% in opleiding is. Als we kijken naar de leeftijd dan zien we dat in de groep 12-18 jarigen de meerderheid nog schoolgaand is (92%). Bij de groep 18-25 jarige is dit nog 51% en 31% is werkzoekend. Bij de schoolgaande heeft 47% een vraag naar diagnostiek en 35% een vraag naar ondersteuning bij het VAPH. Verder is van de totale groep 27,4% werkloos of werkzoekend en is ongeveer 14% aan het werk. Een kleine 7% ontvangt een ziektuitkering en ruim 10% verblijft in een voorziening of ziekenhuis. Binnen de groep beroepsactieven1 is 58% inactief of heeft een ziekte-uitkering, 13% verblijft in een instelling, 12% werkt als bediende, 11% als arbeider, 6% in een beschutte werkplaats, 2% in een sociale werkplaats en 3% een dagbesteding in de categorie andere2. Van de groep betaalde tewerkstelling is 67 % tewerkgesteld in het normaal economisch circuit (NEC) als bediende of arbeider. Bij deze groep heeft 55,5% een vraag naar 1 2
Meerderjarige personen die niet in opleiding zijn. Zelfstandige, vrijwilligerswerk, … 32
Jaarverslag 2013 diagnostiek, 19% een vraag naar ondersteuning bij het VAPH (vooral bij de arbeiders), 21% heeft een vraag in de categorie andere en 4,5% een vraag naar advies op vlak van het domein wonen. Bij de tewerkstelling in beschutte of sociale werkplaatsen zien we dat ongeveer de helft een vraag heeft naar een diagnostisch onderzoek en de andere helft een vraag naar ondersteuning bij het VAPH. Ook bij de personen in opleiding stellen de meeste een vraag naar diagnostiek (75%). Bij de personen die een ziekte-uitkering ontvangen is dit zelfs 83%. Personen die in een voorziening verblijven stellen voornamelijk de vraag naar ondersteuning van het VAPH. Bij de groep inactieven die geen ziekte-uitkering ontvangen en niet in een voorziening verblijfen heeft 55% een vraag naare een diagnostisch onderzoek, 26% een vraag naar ondersteuning door het VAPH en 15% een vraag in de categorie andere.
33,8%
10,4% 4,3%
sociale werkplaats
geen (verblijft in instelling/ziekenhuis)
0,7% schoolgaand
andere
ziekte-uitkering
4,0%
6,7%
inactief (werkloos/werkzoekend)
3,0%
in opleiding
bediende
3,3%
6,4%
beschutte werkplaats
27,4%
arbeider
40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
Grafiek 4: Beroepen
De vraag naar differentiaaldiagnostiek is de belangrijkste reden waarom personen zich wenden tot het Oriëntatiecentrum (47%), gevolgd door de aanvragen naar ondersteuning door het VAPH (35%).Bij deze laatste categorie is vaak aanvullend diagnostisch onderzoek nodig. aanmeldingsvraag arbeidsoriëntatie + dagbesteding differentiaaldiagnostiek
Aantal 4 132
Percentage 1,5% 47%
evaluatie mogelijkheden
4
1,5%
schooloriëntatie
4
1,5%
Wonen
8
2,5%
33
Jaarverslag 2013 Andere VAPH
30
11%
100
35%
34
Jaarverslag 2013
VERWIJZERS Een groot deel van de aanmeldingen blijft op particuliere basis (37%). Zoals vroegere jaren al werd aangegeven, komen veel mensen in het Oriëntatiecentrum terecht via mond aan mond reclame. Het betreft vooral vragen naar diagnostiek. De problematiek is vaak zo complex dat er weinig laagdrempelige en deskundige diensten zijn waar mensen met zo’n vraag kunnen aankloppen (privéconsulten zijn duur, psychiatrie is alleen bij acute problemen en minder gericht op ontwikkelingsstoornissen, centra geestelijke gezondheidszorg bieden vnl diagnostiek gekoppeld aan behandeling,…). Toch zien we in 2013 een daling van meer dan 10%. We zien een stijging bij doorverwijzingen door artsen en door diensten. Deze trend zal zich in 2014 verderzetten. Het Oriëntatiecentrum kiest ervoor om meer en meer op doorverwijzing te werken. Dit om de schaarse middelen in te zetten voor die personen die er het meeste nood aan hebben en om er voor te zorgen dat het diagnostisch onderzoek in een hulpverleningstraject ingebed is.
Verwijzers
Percentage
Particulier
37%
GA
2%
Dienst
22%
arts/paramedicus
28%
Diensten VAPH (tehuis, begeleid wonen, DC)
11%
DIAGNOSES Bij ongeveer 20% van de onderzochte personen werd een autismespectumstoornis gediagnosticeerd, bij 8% werd een eerdere diagnose autisme bevestigd, bij ongeveer 20% is AD(H)D vastgesteld, 26% had een verstandelijke beperking en bij 18% is een psychiatrische stoornis gediagnosticeerd. Meerdere diagnoses kunnen voorkomen bij één cliënt. Het percentage van diagnoses ASS en AD(H)D is hoog. Dit kadert binnen de bekendheid van het Oriëntatiecentrum i.v.m. differentiaaldiagnostiek bij adolescenten en volwassenen en de betrokkenheid bij het ReferentieCentrum Autisme. In vergelijking met 2012 zien we een lichte stijging bij de bijkomende psychiatrische diagnoses. Diagnose
Aantal
autismespectrumstoornis
Percentage
85
23,9%
psychiatrische problematiek
53
14,9%
stemmingsstoornis
24
(waarvan 26 reeds gesteld)
35
Jaarverslag 2013 persoonlijkheidsstoornis
2
psychotische stoornis
3
verslavingsproblematiek
4
gedragsstoornis
15
hechtingsstoornis
5
mentale handicap
77
zwakbegaafd
12
licht mentale handicap
33
matig mentale handicap
11
ernstig mentale handicap
14
diep mentale handicap
21,5%
7
medisch-somatische problematiek
21
sensorische stoornis
5,9%
3
andere
18
motorische problematiek
15
parese
8
andere
7
4,2%
ADD
17
ADHD
44
Leerstoornis
16
4,5%
neurologische problematiek
20
5,6%
epilepsie
10
andere
10
geen diagnose of diagnose uitgesteld
9
Totaal
357
17%
2,5% 100%
Diagnose Autismespectrum stoornis Algemeen In totaal onderzocht het Oriëntatiecentrum in 2013 90 personen die rechtstreeks vroegen of er sprake zou kunnen zijn van een autismespectrumstoornis. In 2012 waren dit er 75 en in 2011 waren er dit 67. Bij 54 personen bevestigden we deze diagnose. Bij 27 van deze personen was er sprake van comorbiditeit. Bij 29,6% van deze groep werd bijkomend een psychiatrische problematiek gesteld, bij 26% een diagnose van AD(H)D, bij 18,5% was er sprake van zowel AD(H)D als een psychiatrische problematiek en bij 3,7 % van AD(H)D in combinatie met een leerstoornis, bij 3,7% van AD(H)D in combinatie met een mentale handicap, bij 14,8% werd een mentale beperking vastgesteld en bij 3,7% een leerstoornis in combinatie met een mentale handicap. Bij de cliënten waar geen diagnose ASS werd gesteld, bleek er bij 13 personen sprake te zijn van AD(H)D (bij 6 hiervan een bijkomende diagnose van een mentale beperking, 36
Jaarverslag 2013 psychiatrische problematiek en/of leerstoornis) en bij 5 personen van een psychiatrische aandoening en/of mentale beperking. Bij 18 personen werd geen diagnose gesteld of werd ze uitgesteld. Bij 4 personen stelden we de diagnose autisme zonder dat ze deze specifieke vraag stelden. Deze personen stelde echter wel de vraag naar differentiaaldiagnostiek. Bij 26 personen herbevestigden we een eerder gestelde diagnose ASS. We zien een daling bij het aandeel diagnoses voor de leeftijdscategorie 12 -18 jarigen. Het aandeel van de categorie 26-45 en ouder stijgt dan weer. In 2014 zal het OC geen jongeren tussen 12- en 16 jaar meer onderzoeken. Leeftijd We zien een daling bij het aandeel diagnoses voor de leeftijdscategorie 12 -18 jarigen. Het aandeel van de categorie 26-45 en ouder stijgt dan weer. In 2014 zal het OC geen jongeren tussen 12- en 16 jaar meer onderzoeken.
leeftijd diagnose autisme
Percentage
12 - 18 jaar
15%
19 - 25 jaar
31%
26 - 45 jaar
42%
> 46 jaar
12%
Niveau van functioneren Personen met autisme met goede intellectuele vaardigheden kunnen in het dagelijkse leven toch opvallend onderpresteren. Het merendeel van de onderzochte personen met autisme functioneert op vlak van zelfredzaamheid op een lager niveau dan we op basis van hun verstandelijke mogelijkheden zouden verwachten. Onderstaande resultaten zijn gebaseerd op gegevens van 69 cliënten bij wie de diagnose gesteld werd in het Oriëntatiecentrum of die reeds een diagnose hadden. Van de personen die de diagnose autisme kregen en bij wie we over IQ-gegevens beschikten, hadden 11 personen een bijkomende verstandelijke beperking en 13 personen waren zwakbegaafd.
57,5% van de normaal tot goed begaafden functioneren in het dagelijkse leven op een verstandelijk beperkter niveau. Een belangrijk deel hiervan functioneert op niveau van personen met een zwakke begaafdheid. In de groep zwakbegaafde personen functioneert ongeveer 50% op een lager niveau en dit voornamelijk op niveau van personen met een matig mentale handicap In de groep personen met een lichte verstandelijke beperking functioneert 83% op een lager verstandelijk niveau. 37
Jaarverslag 2013 Diagnostiek verstandelijke handicap Bij 26,6% van de onderzochte personen waarvan het IQ gekend is, is er sprake van een verstandelijke beperking. Het grootste deel van hen behoort tot de groep van personen met een lichte verstandelijke handicap. Bij 22,5% is er sprake van een zwakke begaafdheid.
I.Q.
Aantal
20 – 34 (ernstig verstandelijk)
0– %
35 – 49 (matig verstandelijk)
3 – 1,8%
50 – 70 (licht verstandelijk)
40 – 24,8%
71 – 85 (zwakbegaafdheid)
36 – 22,5%
86 – 100
40 – 24,8%
101 – 115
26 – 16,1%
> 115
16 – 10%
Totaal
161
Psychiatrische problematiek Bij de psychiatrische diagnoses blijven de stemmingsstoornissen de grootste groep uitmaken gevolgd door gedragsstoornissen. Het aantal diagnoses persoolijkheidsstoornissen werd minder gesteld dan in 2012. Van de groep personen met een psychiatarische problematiek heeft de meerderheid een vraag naar een diagnostisch onderzoek (67,5%). In deze groep is de comorbiditeit hoog (92%). Personen die aanmelden met enkel de vraag of er sprake is van een psychiatrische problematiek worden immers doorverwezen. Bij 70% was er naast een psychiatrische problematiek sprake van een ontwikkelingsstoornis en bij ruim 35% van een verstandelijke beperking waar de combinatie ontwikkelingsstoornis met bijkomend een verstandelijke beperking voorkwam bij 13% van de totale groep.
ADVIEZEN We zien dat de meerderheid van de adviezen betrekking heeft op bijkomende individuele begeleiding of onderzoek (53%). 18% van de adviezen heeft betrekking op tewerkstelling of dagbesteding, 25% op ondersteuning op het vlak van wonen en 4% van de adviezen heeft betrekking op schooloriëntatie. Dit overzicht geeft duidelijk aan dat het Oriëntatiecentrum advies tracht te geven op verschillende levensdomeinen.
38
Jaarverslag 2013 Adviezen
Aantal
advies
196
individuele begeleiding
100
hulpgroep
52
financiële ondersteuning
36
bijkomend onderzoek
7
coördinatiesessie
1
Tewerkstelling NEC BTOM (VOP) opleiding beschutte werkplaats
65
53%
18%
7 25 6 6
dagcentrum
13
arbeidszorg
1
activeringsbegeleiding
1
vrijwilligerswerk
3
niet toeleidbaar
1
loopbaanbegeleiding
2
Woonvorm
91
begeleid wonen
27
beschermd wonen
25
beschut wonen
1
tehuis werkenden
5
tehuis niet-werkenden
27
reguliere ondersteuning
4
OBC
1
Dienst Bijzondere Jeugdzorg
1
Schooloriëntatie
Percentage
15
gewoon onderwijs
4
bijzonder onderwijs
6
Gon-begeleiding
4
MPI
1
25%
4%
Tewerkstelling/dagbesteding Bij 49% van het aantal adviezen op het domein tewerkstelling/dagbesteding betrof het een advies voor tewerkstelling in het normaal economisch circuit (NEC) met of zonder een bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregel (VOP) van VDAB. 9% van de adviezen tewerkstelling was een advies voor tewerkstelling in een beschutte werkplaats en 9% van de adviezen betrof het een advies naar een niet betaalde dagbesteding. Het aandeel van het advies naar het NEC nam toe waar hetadvies voor niet betaalde tewerkstelling veel minder werd gegeven. Hier is niet direct een verklaring voor.
39
Jaarverslag 2013 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verdeling over de verschillende adviezen tewerkstelling per doelgroep. VOP
Beschutte Werkplaats
Dagcentrum
verstandelijke handicap
13%
33%
54%
Ontwikkelingsstoornis
64%
16%
20%
psychiatrische problematiek
67%
8%
25%
medische problematiek
45%
-
55%
Wonen Ongeveer 25% van de adviezen betrof het domein wonen. Zoals vorig jaar situeert het grootse deel van de adviezen ( 58%) over wonen zich op het vlak van een vorm van begeleid en zelfstandig wonen. Dit is te relateren aan het algemeen hoger niveau van cliënten die zich aanbieden. Toch kreeg 35% het advies tehuis (niet) werkende wat we kunnen verklaren door het aandeel vragen naar een VAPH ondersteuning op vlak van wonen. Schooloriëntatie We adviseerden 4 jongeren BuSO, 6 gewoon onderwijs zonder GON begeleiding en 4 met Gon-begeleiding. Hulpverlening Bij 53% van de adviezen gaven we een advies in de hulpverlening. Dit advies was heel verscheiden en afhankelijk van de problematiek. De grootste groep is de doorverwijzingen voor individuele begeleiding (in totaal 51% van het totaal aantal adviezen voor hulpverlening) waaronder psychotherapeutische begeleiding, psychiatrische dagbehandeling of hospitalisatie, begeleiding leerproblematiek, … PARTICIPATIE We gaven al eerder aan dat het niveau van dagelijks functioneren sterk kan verschillen van de zuiver intellectuele mogelijkheden. Het Oriëntatiecentrum besteedt steeds aandacht aan het functioneren van de cliënten op de verschillende levensdomeinen. Dankzij een registratiesysteem gebaseerd op ICF domeinen, kunnen we momenteel per afzonderlijke problematiek of zorgvraag kijken op welke domeinen van het dagelijkse leven de cliënten de meeste ondersteuning nodig hebben. Dit is weliswaar een vrij subjectieve beoordeling. Tijdens de multidisciplinaire bespreking overlopen we samen in welke mate er beperkingen zijn in de participatie voor de betrokken cliënt ((zeer) ernstig-matig-licht-geen)) op de verschillende domeinen. Als we naar de beperkingen in de participatie kijken bij de totale groep dan zien we dat er voor alle domeinen de beperking hoog is. De beperkingen situeren zich voornamelijk op het vlak van tussenmenselijke interacties en relaties, communicatie en arbeidsparticipatie. 40
Jaarverslag 2013 Ongeveer 75% van de onderzochte personen heeft matig tot ernstige beperkingen op het domein tussenmenselijke interacties en relaties, 68% op het domein communicatie en ongeveer 79% op het domein arbeidsparticipatie. Ongeveer 65% van de onderzochte personen heeft matig tot ernstige beperkingen op het domein van maatschappelijke interactie en relaties ,62 % op vlak van leren en toepassen van kennis, 50% op vlak van economisch leven en 65% op vlak van de organisatie van het huishouden. De minste (matig tot ernstige) beperkingen vinden we op het vlak van mobiliteit (46%) en zelfzorg (37%). Bij de personen die kwamen met een vraag naar diagnose en zorg worden op alle domeinen matig tot ernstige beperkingen aangegeven. Voor het domein arbeidsparticipatie heeft 91% matig tot ernstige beperkingen en dit is 62% bij het domein leren en toepassen van kennis en 53% op het domein huishouden. Bij het domein tussenmenselijke interacties en relaties is dit 70%. Dit is 57% bij beperkingen op het vlak van het maatschappelijke interactie en relaties. Op het domein van mobiliteit, economisch leven en zelfzorg worden de minste ernstige tot matige beperkingen aangegeven. Zo zou 32% matige tot ernstige problemen ervaren in mobiliteit, 36% op vlak van economisch leven en 34% voor het domein zelfzorg. Bij de personen die kwamen met een vraag naar diagnose en/of zorg die onderzocht werden in het kader van het referentiecentrum autisme worden de meeste beperkingen aangegeven op vlak van tussenmenselijke interacties en relaties en arbeidsparticipatie (telkens 77%). Gevolgd door het domein communicatie (68%). Voor het domein maatschappelijke interactie en relaties is dit 67% en voor de organisatie van het huishouden 62%. Ook hier worden de minste ernstige tot matige beperkingen aangegeven op de domeinen mobiliteit, economisch leven en zelfzorg. Bij de personen die uiteindelijk de diagnose autisme kregen, blijkt zoals verwacht hoge nood aan ondersteuning op het vlak van tussenmenselijke interacties en relaties. Ongeveer 84% heeft matig tot ernstige beperkingen en 14% lichte beperkingen op dit domein. Slechts 1% heeft geen problemen op het vlak van tussenmenselijke interacties en relaties. Maar ook voor de andere domeinen wordt de nood aan ondersteuning heel hoog geschat. Voor het domein arbeidsparticipatie heeft 81% matig tot ernstige beperkingen.67% heeft matig tot ernstige problemen op vlak van communicatie. Dit is 67% bij beperkingen op het vlak van het maatschappelijke interactie en relaties. 63% heeft matige tot ernstige beperkingen op het vlak van huishouden. Op het domein van mobiliteit en zelfzorg worden de minste ernstige tot matige beperkingen aangegeven. Zo zou 45% matige tot ernstige problemen ervaren maar 37% heeft wel een lichte beperking bij mobiliteit. Voor het domein zelfzorg heeft 38% ernstig tot matige beperkingen maar ook 29% lichte beperkingen. Personen met een diagnose AD(H)D ervaren de meeste beperkingen op het domeinen arbeidsparticipatie (84%) en communicatie (70%) gevolgd door de domeinen tussenmenselijke interacties en relaties (67%) en leren en toepassen van kennis (69,5%). Voor maatschappelijke interactie en relaties is er bij 60% sprake van matig tot ernstige beperkingen en 32% lichte. Bij het domein het huishouden heeft 66% ernstige tot matige beperkingen en 32% lichte problemen. Voor zelfzorg heeft 40% ernstige tot matige beperkingen en 40% voor mobiliteit. 41
Jaarverslag 2013 Bij personen waar een licht verstandelijke beperking werd gediagnosticeerd zien we matige tot ernstige beperkingen op alle domeinen maar voornamelijk voor wat betreft arbeidsparticipatie (81%) en economisch leven (76%). Verder ook voor leren en toepassen van kennis (70%), mobiliteit (70%), communicatie (73%), huishouden (73%), Maatschappelijke interactie en relaties (67%) en tussenmenselijke interacties en relaties (70%).Op vlak van zelfzorg worden de minste matige tot ernstige beperkingen aangegeven (33%) maar er worden dan wel bij 40% lichte beperkingen aangegeven. Bij personen met een matige tot ernstige verstandelijke handicap worden bij bijna alle personen matige tot ernstige beperkingen gezien op alle domeinen. MDT-WERKING In 2013 maakte het Oriëntatiecentrum 127 dossiers op voor het VAPH, goed voor 142 aanvragen. Dit zijn 9 dossier meer dan in 2012. Vragen over wonen maken 57% uit en 14% was een aanvraag voor gebruik van een dagcentrum. We stelden 24 dossiers op voor Individuele Materiële Bijstand (16%) en dienden 5 dossiers in voor een aanvraag PAB (3%). Van de aanvragen waar al een beslissing voor ontvangen is, werd 83% goedgekeurd. Hieronder vallen ook de dossiers die na heroverweging positief werden geadviseerd. VAPH aanvragen
Aantal
percentage
Tewerkstelling Dagcentrum
21
wonen
85
begeleid & beschermd wonen
54
36,2%
tehuis (niet-)werkenden
31
20,8%
IMB
24
16,1%
PAB
5
3,4%
semi-internaat
1
0,7%
MPI
2
1,3%
OBC
1
0,7%
uitbreiding doelgroep
1
0,7%
thuisbegeleiding
9
6%
Totaal
VAPH-beslissingen
14,1%
149
positief
Negatief
nog geen beslissing
IMB
18
1
5
begeleid wonen
24
8
3
tehuis (niet-)werkenden
25
2
4
beschermd wonen
10
4
5
Dagcentrum
16
4
1
42
Jaarverslag 2013 PAB
1
-
4
semi-internaat
1
-
-
MPI
2
-
-
uitbreiding doelgroep
1
-
-
OBC
1
-
-
Thuisbegeleiding
5
3
1
104
22
23
Totaal
43
Jaarverslag 2013
Activiteitenverslag 2013 was een bewogen jaar voor het Gouverneur Kinsbergencentrum (GKC). Op 1 januari 2013 werd het GKC een onafhankelijke vzw. Het GKC maakt niet langer deel uit van de grotere vzw Gouverneur Kinsbergen waar de campus in Wilrijk sinds 1986 deel van uitmaakte onder de vleugels van de voorziening Het Gielsbos. Het GKC werd een EVAP van de provincie Antwerpen. Dit zou nieuwe kansen bieden aan het centrum in Wilrijk. Mede door de interne staatshervoming die een aantal bevoegdheden van de provincies overhevelde naar de Vlaamse overheid, en daarmee ook de budgetten, werd al snel duidelijk dat de provincie Antwerpen het GKC niet in dezelfde mate zou kunnen blijven ondersteunen. Voor de verschillende entiteiten in het GKC moest een oplossing gezocht worden en dit ook voor het COS en het OC. Voor het COS werden onderhandelingen gestart met het UZA met de bedoelingen het COS over te dragen aan het UZA. De kijk op organisatie en functie van een COS verschilde echter te sterk waardoor de onderhandelingen afsprongen eind 2013. De uitdaging voor het COS in 2014 is om de werking zo te optimaliseren dat het COS als een onafhankelijke vzw verder kan blijven bestaan. Ook in 2013 sloot het GKC een samenwerkingsovereenkomst af met de Universteit Antwerpen (UA) met de bedoeling het Oriëntatiecentrum verder te laten evolueren naar een expertisecentrum diagnostiek (zie verder). Duidelijk is dat in 2013 niet veel ruimte was voor bijkomende projecten. We geven in wat volgt toch graag een overzicht van activiteiten.
PROJECTEN In 2013 zijn werden geen nieuwe projecten opgestart. Er werden wel voorbereiding getroffen voor activiteiten die opgestart zullen worden in 2014 zoals de start van de Riziv conventie voor de opvolging van prematuren, de start op 1 maart 2014 van de Integrale Jeugdhulpverlening (IJH) en de samenwerkingsovereenkomst met de Universiteit Anwerpen. RIZIV CONVENTIE In oktober 2010 besliste de federale regering, op voorstel van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, mevrouw Laurette Onkelinx, om een jaarlijks budget van 2 miljoen EUR vrij te maken om die follow-up van ernstig prematuur geboren kinderen op federaal niveau te blijven verzekeren. Op basis van overleg tussen de betrokken partijen zowel aan Vlaamse als Waalse kant werd een model van overeenkomst besproken en uitgewerkt. De overeenkomst beoogt een eenvormig beleid in te voeren op het vlak van de 44
Jaarverslag 2013 follow-up van prematuur geboren kinderen. Het Verzekeringscomité heeft een model van overeenkomst voor de follow-up van ernstig prematuur geboren kinderen opgemaakt en goedgekeurd. Dit model staat echter ver af van het eerder voorstel dat met de diensten actief in de huidig FU actief zijn. Belangrijkste bekommernis is dat er in het model onvoldoende tijd wordt voorzien om de kinderen te onderzoeken en de voorziene financiering onvoldoende is om de huidige praktijken verder te zetten. Toch verscheen in 2013 de oproep tot kandidaatstelling als follow-upcentrum. Het UZA diende zijn kandidatuur in met het COS als belangrijkste partner. Het voornaamste doel van de follow-upcentra zal bestaan uit de invoering of voortzetting van een minimaal, systematisch en eenvormig multidisciplinair follow-upsysteem voor ernstig premature kinderen, waardoor een vroegtijdige diagnose kan gesteld worden van mogelijke ontwikkelingsstoornissen ten gevolge van de ernstige prematuriteit. INTEGRALE JEUGDHULP Het idee van een integrale jeugdhulp startte in 1998. Het Vlaamse parlement organiseerde een kamerdebat om de ervaren problemen in de bijzondere jeugdbijstand.aan te pakken. In 2000 werd een plan gemaakt om de jeugdhulpverlening te verbeteren. Dit plan werd de integrale jeugdhulpverlening’ genoemd. Dit plan werd in 2002 in de praktijk gebracht door middel van experimenten in een aantal regio’s in Vlaanderen. Eind 2003 werd gerapporteerd over de resultaten van de experimenten en mede op die basis keurde het Vlaamse parlement in mei 2004 de IJH-decreten goed. Zo werd integrale jeugdhulp uitgebreid tot heel Vlaanderen. In februari 2006 komt de Vlaamse regering met een meerjarenplan voor de jeugdzorg. In maart 2009 wordt dit opgevolgd door het plan Perspectief! om in de zomer van 2013 te resulteren in het nieuwe decreet op de integrale jeugdzorg. Dit decreet gaat van start 1 maart 2014 en legt de nadruk op een andere werkwijze van aanvraag en indicatie, een gewijzigde toegangspoort en modulering van de jeugdhulp. Het COS is opgenomen in de modulering (module diagnostiek) en situeert zich voor de toegangspoort. Zowel het OC als het COS zijn erkend als MDT binnen Integrale jeugdhulp. COS medewerkers hebben in 2013 opleidingen gevolgd om gebruik te kunnen maken van Insisto (Informaticasysteem Intersectorale Toegangspoort ) en de moduledatabank als ook om te leren werken met modules om cliënten goed te kunnen adviseren.
SAMENWERKINSOVEREENKOMST UA In december 2013 sloot het Gouv. Kinsbergencentrum een samenwerkingsovereenkomst af met de UA. Drijfveer achter deze overeenkomst is de gezamenlijke bezorgdheid voor een goed ambulant en betaalbaar diagnostisch aanbod voor personen met beperkingen. Beide partners bouwde in het verleden kennis en expertise uit op het gebied van 45
Jaarverslag 2013 ontwikkelingsstoornissen van kinderen, jongeren en volwassenen. Door het sluiten van een overeenkomst kan kennis en ervaring samengebracht worden tot een sterk expertisecentrum voor diagnostiek en begeleiding van kinderen (vanaf 7 jaar), jongeren en volwassenen met ontwikkelingsstoornissen of een beperking in de provincie Antwerpen.
De individuele dienstverlening aan kinderen en (jong)volwassenen met een beperking of met het vermoeden van een ontwikkelingsstoornis zal worden verdergezet. Een belangrijk nieuw aandachtspunt is de groeiende groep jongvolwassenen met een beperking, die zich inschrijven in het hoger onderwijs. We denken daarbij aan studenten al of niet met de diagnose van leerstoornissen zoals dyslexie, aandachtstekortstoornissen zoals ADHD maar ook studenten met een autismespectrumstoornis. Een specifieke project is de begeleiding die we willen bieden voor studenten met een autismespectrumstoornis- en dit ook door samenwerking met het OC en het Referentiecentrum Autisme Antwerpen. Voor studenten met een beperking of een ontwikkelingsstoornis, kan niet alleen een diagnostisch onderzoek worden uitgevoerd maar ook een advies worden gegeven inzake het toekennen van bijzondere faciliteiten. Vanuit de gezamenlijke expertise, wenst het samenwerkingsverband kennis en deskundigheid inzake diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen of een beperking verder te ontwikkelen en te verspreiden via opleidingen. Ook zal de post-academische opleiding rond het thema “interdisciplinaire benadering van mensen met een beperking” verder worden uitgebouwd. Ook zullen deskundigen vanuit Universiteit Antwerpen en het OC samen projecten ontwikkelen. De universiteit kan daarbij academische ondersteuning bieden, het OC de inhoudelijke expertise. Dit kunnen zowel wetenschappelijke projecten en praktijkgericht onderzoek als projecten voor zorgvernieuwing. Van daaruit zullen we beleidsaanbevelingen doen over het thema diagnostiek en begeleiding van deze belangrijke doelgroep aan de Vlaamse en Federale overheid. Door het versnipperd landschap qua verantwoordelijkheden, is er geen coherent beleid inzake diagnostiek. Meer dwarsverbindingen zijn nodig tussen multidisciplinaire diagnostiek en de concrete advisering naar behandeling en begeleiding toe. Daartoe moet via projecten een meer integrale beleidsvisie worden ontwikkeld. SAMENWERKING GGZ Het Oriëntatiecentrum biedt vandaag laagdrempelige kwaliteitsvolle individuele dienstverlening, zijnde psychodiagnostiek aan mensen met een vermoeden van een ontwikkelingsstoornis en/of vraag naar advies of ondersteuning van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Het Oriëntatiecentrum heeft hier een degelijke expertise in opgebouwd. De geestelijke gezondheidszorg (Centra voor geestelijke gezondheidszorg, initiatieven voor beschut wonen, psychiatrische verzorgingstehuizen, …) is gericht op de psychische gezondheid van mensen om de kwaliteit van leven van de mens te bevorderen en/of te herstellen en op het voorkómen van psychische problemen. Deze diensten leggen niet de focus op diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen. Dit is vaak in het kader van behandeling of opname. Ervaring betreffende diagnostiek van specifieke ontwikkelingsstoornissen is eerder beperkt. De expertise is gericht op psychiatrische 46
Jaarverslag 2013 stoornissen zoals o.a. persoonlijkheidsstoornissen. Ook binnen de geestelijke gezondheidszorg is er nood aan meer aanbod psychodiagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen. Het uitbouwen van deze expertise in de eigen dienst is echter financieel niet evident gezien de specifieke deskundigheid en de eerdere beperkte case-load in de individuele diensten en organisaties. Het Oriëntatiecentrum zocht in 2013 contact met een aantal psychiatrische ziekenhuizen en CGGZ om samenwerking te bespreken. Door de krachten te bundelen kunnen de GGZ en het OC perfect inspelen op een reële nood aan diagnostiek van complexe ontwikkelingsstoornissen én de zorgvernieuwingsplannen van Vlaanderen. PUBLICATIE: “DIAGNOSTIEK: EIKES” Het aantal multidisciplinaire diensten die gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid en zich toeleggen op de specifieke diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij adolescenten en volwassenen is beperkt tot onbestaand. Hierdoor zijn de wachtlijsten bij deze diensten lang (1 tot 2 jaar en langer). Met het maken van een publicatie over diagnostiek ontwikkelingsstoornissen bij adolescenten en volwassenen wilden we aandacht voor deze problematiek en de maatschappelijk noodzaak aantonen van een kwaliteitsvolle diagnostiek voor deze doelgroep. We benadrukken het belang voor een vroegtijdige onderkenning maar ook op latere leeftijd is het stellen van een diagnose belangrijk om de juiste ondersteuning te kunnen bieden en secundaire problemen te vermijden. Er werd een werkgroep opgericht, bestaande uit Roel D’Hollander, May Van Gool en Kathrine Goffart, die de coördinatie opnam van de publicatie. In juni 2013 werd de brochure “diagnostiek eikes” uitgebracht. In deze publicatie brengen we vanuit diverse invalshoeken een genuanceerd beeld van diagnostiek met boeiende artikels en getuigenissen en interviews met o.a. Min. Monica de Koninck, Fons Leroy (VDAB), Chris Dillen (psychiater), … . (http://oc.kinsbergenvzw.be/). KANSARMOEDE BIJ JONGE KINDEREN Midden oktober 2013 lanceerde minister Ingrid Lieten (SP.A) samen met de Koning Boudewijnstichting en een hoop experts het Kinderarmoedefonds, onder leiding van kinderpsychiater Peter Adriaenssens met de aankondiging dat er in 2014 een projectoproep zou zijn voor initiatieven die zich richten op het jonge kind. Met het COS willen we in 2014 meer aandacht hebben voor deze doelgroep.
OPLEIDINGSMODULES HUISARTSEN In september 2013 werd een toelichting gegeven aan een huisartsenkring over o.a. de aanvraag van een integratie of inkomensvervangende tegemoetkoming en over diagnostiek autismespectrumstoornissen door dr. Karin Heyde.
47
Jaarverslag 2013 In 2013 werd toelichting gegeven aan huisartsen en psychiaters door Dr. Inge Schramme over diagnostiek autismespectrumstoornissen in samenwerking met thuisbegeleidingsdienst Het Raster.
OPLEIDING FOLLOW UP PREMATUREN Op 26 september en 1, 3 & 11 oktober 2013 gaf Hilde Van Impe een lessenreeks rond de positionering van prematuren aan de verpleegkundigen van de NICU op het UZA. Op 19 november 2013 gaf Hilde Van Impe een les over “General Mouvements en positionering en advies voor ouders” aan assistenten pediatrie en neonatologie in het UZA. In december 2013 gaven Hilde van Impe en Nele Coertjes een uiteenzetting voor de Banabaopleiding in de pediatrische gezondheidszorg, verpleegkundigen en vroedvrouwen van Thomas Moor over de follow up van prematuren en de gevolgen van prematuriteit op de latere ontwikkeling.
INTERNE WERKING KWALITEITSBELEID Het COS is gebonden door het kwaliteitsdecreet voor de welzijnssector. Dit geldt niet voor het OC omdat de basiswerking van dat team niet gefinancierd wordt door de Vlaamse overheid. Voor de erkenning van het multidisciplinair team heeft het VAPH kwaliteitsrichtlijnen geformuleerd die van kracht gingen op 01/01/2011. Het Oriëntatiecentrum en het COS hebben een intern kwaliteitsbeleid, dat aangestuurd is door het kwaliteitsdecreet voor de welzijnssector. Er werd reeds voldaan aan de kwaliteitsrichtlijnen voor de MDT’s. Bovendien beschikt het Gouverneur Kinsbergencentrum over een ESF kwaliteitslabel. Voor de kwaliteitswerking in 2013 verwijzen we naar de kwaliteitsplannen van 2013 van het Oriëntatiecentrum en het COS. Belangrijkste topics waren in 2013 de kwaliteitsverhoging van de interne werking zoals de interne reorganisatie, compententiebeleid en het uitbreiden van de MDT-werking, het publiceren van een publicatie om belang van diagnostiek voor volwassen te benadrukken, meer samen te werken met andere sectoren, …. Door de onzekerheid in 2013 (zie inleiding) was er weinig ruimte om een goed kwaliteitsbeleid te voeren. Op 14 maart 2013 werd er door de zorginspectie van de Vlaamse overheid een audit uitgevoerd voor de MDT werking van het OC en het COS. Er werden een aantal aanbevelingen geformuleerd en een tweetal tekorten. De tekorten zijn toe te wijzen aan de specifieke werking van de teams en zijn de kwaliteitseisen in deze flexibel te hanteren. TEVREDENHEIDSONDERZOEK 48
Jaarverslag 2013 Ook in 2013 werd een tevredenheidsmeting georganiseerd. De doelstelling van het tevredenheidsonderzoek is een zicht te krijgen op de tevredenheid van het volledige onderzoeksproces zodat later eventueel kan bijgestuurd worden op specifieke deelgebieden waar de cliënt minder tevreden over blijkt te zijn. De resultaten zijn gebaseerd op een tevredenheidsmeting bij de cliënten en de verwijzers over een periode van 12 maanden. Algemeen bleek zowel bij het OC als bij het COS een hoge mate van tevredenheid bij de respondenten. INTERNE OPLEIDINGEN Opleiding van onze medewerkers is belangrijk. Naast opleidingen en studiedagen aangeboden door andere organisaties, trachtten we ook opleidingen op maat te organiseren en de medewerkers aan te moedigen elkaars deskundigheid te versterken. Dit laatste kan door intervisie maar ook door het geven van opleiding aan elkaar. In het OC – COS was er o.a. een intervisie rond het gebruik DC 0-3, positionering van CP kinderen bij onderzoek (Inge Laurent en Anja Janssen) en het CHC-model bij intelligentiebepaling. Binnen het GKC als geheel organiseren we ook een paar keer per jaar een “broodje plus”: een uurtje tussen de middag waar een spreker wordt uitgenodigd of een medewerker van het GKC een korte toelichting geeft over een onderwerp. Zo werd in 2013 op 5 maart een lezing over spierziekten gehouden door het Neuromusculair referentiecentrum van het UZA, op 3 september kwam Martine Thys een toelichting geven bij Het luik 3 van de website participate (RCA), op 4 juni was en een voorstelling van Jonckelinckxhof koca: thuisbegeleiding. Tweejaarlijs is er een studiedag met de 4 erkende COS centra in Vlaanderen. Dit jaar vond deze plaats in Jette op 17 mei. Er werden lezingen en workshops gegeven over volgende thema’s: Integrale Jeugdhulp, DC O-3, Epilepsie, differentiaaldiagnostiek ASS – psychotische stoornissen,intelligentieonderzoek, onderzoek en behandeling bij kinderen met gehoorstoornissen en CVI. Op de jaarlijkse interne studiedag in december werden de resultaten van 2013 besproken, werd het kwaliteistplan besproken en werden plannen voor 2014 besproken. Voor het COS was er een lezing van Wilfried Peeters over diagnostiek ASS en het OC besprak het CHC model voor intelligentiebepaling.
49
Jaarverslag 2013
Samenwerking
UNIVERSITAIR ZIEKENHUIS ANTWERPEN Ook in 2013 is de samenwerking tussen het COS en de dienst Intensieve Neonatale zorg van het UZA en het CePRA verdergezet. Het COS-team voert onderzoeken uit in het kader van het follow-upprogramma van het UZA voor pre- en/of dysmatuur geboren baby’s en risicobaby’s. Hiervoor wordt Dr. S. Laroche, neonatologe, vanuit het UZA gedetacheerd naar het COS. Het follow-up team bestond in 2013 verder uit Nele Coertjens Kristel Liessens (Ma. psychologie), Hilde Van Impe, Inge Laurent (Ma kinesitherapie), Dr. Viki Vanderstraeten en Dr. I. Schramme (kinderarts-kinderneurologe). Vanuit het COS wordt Hilde Van Impe naar de dienst Intensieve Neonatale zorg van het UZA gedetacheerd. Dr. Sabrine Laroche neonatolge van de dienst Intensieve Neonatale zorg van het UZA volgt de kinderen mee op in het COS. Op deze manier wordt de continuïteit en opvolging ten aanzien van de cliënten gegarandeerd. In 2011 lag er een voorstel tot conventie voor bij het Riziv voor de oprichting van een referentiecentrum of centra voor prematurenopvolging in België. Een werkgroep deed in 2011 een voorstel aan het Riziv betreffende de organisatie en de werking van de op te richten referentiecentra. In Vlaanderen zijn de 4 Centra voor ontwikkelingsstoornissen actie bij de opvolging van prematuren (zie vorige paragraaf). Om de mogelijkheden te bekijken tot de oprichting van een referentiecentrum in de provincie Antwerpen, organiseerde het COS Antwerpen ook in 2013 samen met dienst Intensieve Neonatale zorg van het UZA nogmaals een overleg met alle diensten in de provincie die een followupprogramma hebben. Het was de bedoeling om in 2013 met al deze diensten samen te werken. De conventie is niet opgestart in 2013 (zie ook projecten, riziv conventie) Het Cerebral Palsy Referentiecentrum Antwerpen (CePRA) heeft tot doel om voor patiëntjes een zo volledig mogelijk diagnostisch en functioneel bilan op te stellen. De taak van het COS in dit partnerschap is het opmaken van een volledig functioneel bilan op de leeftijd rond 2,5 en 5,5 jaar. In 2012 zorgde dr. Sandra Kenis, kinderneurologe; en Inge Laurent (Ma kinesitherapie) voor de continuïteit en opvolging van een groep kinderen met cerebral palsy die zowel in het UZA als in het COS opgevolgd worden. Zij worden bijgestaan door Nele Coertjens (Ma. Psychologie COS), Annemie Michielsen (Sociaal verpleegkundige COS) en Miek Claes (logopediste UZA).
50
Jaarverslag 2013 In 2013 werkte het COS ook samen met downteam van het UZA o.l.v. Dr. Wojceichowski . Het multidisciplinaire downteam van het UZA begeleidt en behandelt kinderen en volwassenen met Down - vaak al vanaf de geboorte - op medisch en op sociaal vlak. Met aandacht voor het gedrag en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de persoon. Het COS onderzocht kinderen met het syndroom van Down op ASS met de bedoeling een screeningsinstrument te evalueren. Daarnaast werd ook gekeken of er met een systematische follow-up van kinderen met het syndroom van down in het COS gestart kon worden.
REFERENTIECENTRUM AUTISME Het Referentiecentrum Autisme Antwerpen (RCA) is gestart op 1/9/2005 onder leiding van de directeur dr. Hans Hellemans van het Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie (UCKJA). Zowel het Oriëntatiecentrum als het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen (COS) zijn partners in het RCA voor de provincie Antwerpen. Het doel van het RCA bestaat erin personen, zowel kinderen als volwassenen, met een ernstig vermoeden van een autismespectrumstoornis de beste kansen te bieden op een snelle, grondige diagnose. De overeenkomst biedt bovendien de mogelijkheid om eens de diagnose gesteld is, via individuele coördinatiesessies de noodzakelijke zorgtrajecten op elkaar af te stemmen. De RCA-werking biedt aan onze cliënten en voor onze dienst een duidelijke meerwaarde. Cliënten worden na het stellen van een diagnose niet onmiddellijk en uitsluitend doorverwezen, maar kunnen verder begeleid worden bij de eerste verwerking van de diagnose. Voor het centrum betekent dit de mogelijkheid om de specialisatie in diagnostiek van autisme steeds verder te versterken. Op Vlaams niveau wordt de werking van het RCA gestuurd door het Vlaams Overleg RCA samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende partners. Het Oriëntatiecentrum is binnen het RCA één van de enige diensten die zich specialiseren in volwassenen. In 2013 werd een nieuwe overeenkomst van kracht met de bedoeling de administratieve last te verminderen. 6de staatshervorming Op 11 oktober 2011 werd het Vlinderakkoord gesloten en dit akkoord werd een onderdeel van het federaal regeerakkoord. Dit akkoord bevat onder meer de overheveling van een aantal bevoegdheden in verband met gezondheidszorg en hulp aan personen van de federale overheid naar de gemeenschappen en gewesten. Het akkoord bepaalt onder meer: “De volgende revalidatieovereenkomsten zullen naar de deelstaten worden overgeheveld: NOK, PSY, verslaafden, slechthorenden, gezichtsstoornissen, psychosociale revalidatie voor volwassenen, functionele revalidatie vroegtijdige stoornissen interactie ouders kinderen, autisme, revalidatie-instellingen voor kinderen met een ernstige medischpsychologische aandoening, instellingen voor motorische revalidatie.” In dit verband is belangrijk voor het COS en het OC dat het niet duidelijk is hoe de Referentiecentra autisme zich zullen verhouden tot COS’en, revalidatiecentra, kinderpsychiatrie … Er zijn een aantal opties om de nieuwe bevoegdheden op lange termijn te kunnen regelen maar deze zijn niet uitgewerkt. In 2013 startten de RCA’s overleg op met de andere sectoren om voor de lange termijn optie een gezamenlijk voorstel aan de overheid te kunnen doen. 51
Jaarverslag 2013
SAMENWERKING CLB De ontwikkelingen binnen VAPH (Besluit rond de financiering van en de kwaliteitseisen voor de MDT’s, het zorgzwaarteinstrument voor de meerderjarigen) en de ontwikkelingen binnen de Integrale Jeugdhulpverlening dwingen de CLB’s om na te denken over het takenpakket van hun MDT’s. CLB’s hebben een belangrijke draaischijffunctie (zoals beschreven in de operationele doelstellingen). Voor minderjarige zorgvragen willen de CLB’s een belangrijk begeleidingsproces blijven opnemen die via de toegangspoort van de IJH zullen lopen. Voor meerderjarige zorgvragen (M+) wordt de opdracht moeilijk gezien de tijdsinvestering, verplichting tot opleiding en opvolging en het afnemen van de ZZI. Daarom zocht het CLB GO! Brasschaat naar samenwerking met het Oriënteringscentrum. In 2011 werden afspraken gemaakt over de samenwerking die in 2012 startte. Het Oriëntatiecentrum begeleidde in 2013 een 15-tal leerlingen van het CLB bij hun vraag naar ondersteuning van het VAPH voor meerderjarigen. In het najaar van 2013 werd samenwerking positief geëvalueerd. Deze samenwerking wordt verder gezet in 2014.
52
Jaarverslag 2013
Overleg
REGIONAAL OVERLEG GEHANDICAPTENZORG Aan het Regionaal Overleg (ROG) participeren vertegenwoordigers van VAPH-voorzieningen en diensten voor personen met een handicap, de vertegenwoordigers van verwijzers en de vertegenwoordigers van gebruikers en vertegenwoordigers van de provincie Antwerpen dienst Welzijn coördinatiepunt handicap. Door middel van zorgbemiddeling, zorgafstemming en zorgplanning wil het regionaal overleg zich engageren om een geïntegreerd geheel van hulp- en dienstverleningsvormen tot stand te brengen. Het ROG is provinciaal georganiseerd. In 2013 nam de teamleider OC-COS van het Gouverneur Kinsbergencentrum deel aan het overleg van de MDT’s van de provincie Antwerpen en zetelde zij namens de MDT’s in de provinciale stuurgroep van het ROG en namens het COS in het ROG Antwerpen stad.
VERWIJZERSPLATFORM In het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de Zorgregie is de mogelijkheid tot de oprichting van een vereniging van verwijzende instanties voorzien met als opdracht de vertegenwoordiging van deze instanties in het ROG en in de Permanente Cel van het VAPH te organiseren. Vertegenwoordigers van diverse koepelorganisaties en federaties die beschikken over diensten of centra die erkend zijn als MDT hebben getracht deze nieuwe vzw gestalte te geven. Het Oriëntatiecentrum is vertegenwoordigd via de Federatie van de Consultatiebureaus door de teamleider OC-COS van het Gouverneur Kinsbergencentrum.
OVERLEG CENTRA VOOR ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN De directies/coördinatoren van de vier Centra voor Ontwikkelingsstoornissen kwamen in 2013 een 4-tal keer samen om de inhoudelijke werking verder op elkaar af te stemmen en te optimaliseren.
OVERLEG SOCIALE KAART
53
Jaarverslag 2013 Dit overleg werd éénmaal georganiseerd in 2013. Het betreft een dienstoverschrijdend overleg (het Raster, Indigo, het COS en het OC) rond de sociale kaart ivm autisme. In 2010 werd een eerste en bundeling gemaakt van gegevens. In 2011 werd er gewerkt aan de opmaak van de sociale kaart om gegevens van organisaties, diensten, privéinitiatieven, … weer te geven. In 2012 werden informatie en ervaringen uitgewisseld over (nieuwe) initiatieven en werden adressen aangevuld of verbeterd. Tot slot werd uitgezocht hoe het registratiesysteem gebruiksvriendelijker gemaakt kon worden.In 2013 werden enkel gegevens uitgewisseld en werd de sociale kaart verder uitgebreid. Voor het OC en het COS namen Ilse Vanmaldegem en Kristel Liessens deel aan het overleg.
OVERLEG MET DE KLEINE BEER Jaarlijks wordt een overleg gepland met de Kleine Beer(vroeg- en thuisbegeleidingsdienst) om kinderen die in het COS onderzocht werden en begeleid worden door de Kleine Beer te bespreken. In 2013 gaf Hilde Van Impe ook een toelichting aan de Kleine Beer over de werking van de follow up van prematuur geboren kinderen.
ANDERE EXTERNE VERTEGENWOORDIGING Het Gouverneur Kinsbergencentrum is via haar medewerkers vertegenwoordigd in diverse vormen van overleg, intervisies, stuurgroepen, … . We geven een kort overzicht van de belangrijkste zaken die nog niet hoger vermeld werden.
Vlaamse Vereniging Psychiaters sectie ontwikkelingsstoornissen (Dr. Karin Heyde) Algemene vergadering en Raad van bestuur Vlaams Forum voor Diagnostiek (Kathrine Goffart) Permanente werkgroep Inschrijving en Evaluatie van het VAPH (Kathrine Goffart) Permanente werkgroep Individuele Materiële Bijstand van het VAPH (Du Bois Greet) Permanente werkgroep IJH van het VAPH (Kathrine Goffart) Intersectorale stuurgroep VAPH inschrijving en evaluatie (Kathrine Goffart) Intervisie ADHD ROG (Kathrine Goffart, Annemie Michielsen) Vlaams Overleg RCA (Dr Inge Schramme, Dr. Karin Heyde, Kathrine Goffart) Tweemaandelijkse vergadering van de MDT’s mbt IMB, Verwijzersplatform (Greet Du Bois) Ad hoc overleg tussen voorzieningen VAPH en Bijzondere jeugdzorg over de afstemming tussen deze voorzieningen vanuit vaststelling dat men elkaars ‘werelden’ onvoldoende kent en om te zoeken naar goede manieren om samen te werken (Meneia Steel).
54
Jaarverslag 2013
GA (Gespecialiseerde Arbeidsonderzoeksdienst)
DOELGROEP GA Antwerpen maakt deel uit van een netwerk van diensten voor gespecialiseerde dienstverlening voor werkzoekenden met een arbeidshandicap in de provincie Antwerpen. VDAB of GTB (Gespecialiseerde Trajectbepalings- en Begeleidingsdienst) kunnen een beroep doen op GA Antwerpen voor o
het in kaart brengen van arbeidscompetenties en ondersteuningsbehoeften van de werkzoekende en werkenden met een arbeidshandicap
o
en advies en begeleiding op vlak van tewerkstelling en opleiding.
Concreet betekent dit dat GA Antwerpen een profiel opmaakt van de werkzoekende en werkende en advies geeft met betrekking tot ontwikkelings- en tewerkstellingsmogelijkheden voor de cliënt en tewerkstellingsondersteunende maatregelen. Daarnaast biedt GA Antwerpen ook loopbaanbegeleiding aan werkenden.
WERKING
BASISSCREENING EN GESPECIALISEERD ARBEIDSONDERZOEK GA Antwerpen biedt diverse soorten van screening en onderzoek aan: o o o
diverse vormen van basisscreening gespecialiseerd arbeidsonderzoek in groepsverband individueel gespecialiseerd arbeidsonderzoek
Een basisscreening is per definitie een korte screening. VDAB en GTB kunnen om diverse redenen een basisscreening vragen: o o o o o
om te bepalen of de trajectbegeleiding best door VDAB of GTB gebeurt om informatie te verzamelen in functie van de trajectbepaling (onderzoek van één domein van functioneren zoals intelligentie, motoriek, interesses,…), om na te gaan of de werkzoekende een arbeidshandicap heeft om de aanvraag voor tewerkstellingsondersteunende maatregelen te vervolledigen …. 55
Jaarverslag 2013 GA Antwerpen kan voor het onderzoek van de motoriek beroep doen op de Sapphire (Work Capacity Assessment System). Een Sapphire-onderzoek maakt gebruik van gestandaardiseerde testen, bestaande uit gedefinieerde werkactiviteiten die gelijk zijn aan fysieke activiteiten zoals die in een werksituatie daadwerkelijk voorkomen. Wanneer VDAB of GTB meer diepgaand inzicht wil verwerven in de mogelijkheden en beperkingen van de werkzoekende, wordt GA ingeschakeld voor gespecialiseerd arbeidsonderzoek. Dit onderzoek kan georganiseerd worden in groepsverband of helemaal individueel. Bij de Gespecialiseerde Oriënterende Screening (GOS) worden de mogelijkheden en beperkingen van een persoon geëvalueerd. Op basis van gedragsproeven in groepsverband, medisch onderzoek en individuele testen (schoolse vaardigheden, handvaardigheid, IQbepaling enz.) verkrijgen we een beeld van (arbeids)competenties met voorspellende waarde voor de toekomstige tewerkstelling. Dit functieprofiel vormt de basis van een goede trajectbegeleiding door trajectbegeleiders van VDAB en GTB. Een individueel gespecialiseerd arbeidsonderzoek is net zoals de GOS een onderzoek naar de mogelijkheden (cognitief, motoriek, sociaal-emotioneel enz.) van een persoon in functie van oriëntering en advies op het vlak van tewerkstelling/dagbesteding en nodige ondersteuning op vlak van werk, maar eventueel ook op andere levensdomeinen. Via een individueel gespecialiseerd arbeidsonderzoek wordt een profiel opgemaakt met als doel de persoon te situeren op het continuüm van tewerkstelling in het normaal economische circuit (NEC) tot arbeidszorg. Zowel de GOS als het individueel gespecialiseerd arbeidsonderzoek zijn multidisciplinair georganiseerd en kunnen aanvragen voor Bijzondere Tewerkstellingsondersteunende Maatregelen (BTOM) ondersteunen.
TEAM
Functie
Naam
algemeen directeur Gouverneur Kinsbergencentrum
Lieve Heene
teamleider
Lenie Vanooteghem
artsen - neuroloog-revalidatiearts - arbeidsgeneesheer
Dr. Patrick Castelein Dr. Lena Van Hoeymissen
56
Jaarverslag 2013 psychologen
Anne Bleumers Ilse Vanmaldegem Karin Verstockt Joke Evrard Demelza Weterings Tine Seghers Joke Leenknecht Ilse Cuijt (vervanging Anne Bleumers)
ergotherapeut
Fien Cnudde
maatschappelijk assistent
Veronique Verreijt
administratieve medewerkers
Tanja Janssens, Sandra Verheyen
onthaalmedewerkers
Annika De Bruyn
CIJFERS Het aantal aanmeldingen in 2013 is lichtjes gedaald ten opzichte van 2012 dat een sterke daling kende ten opzichte van 2011. Aanmeldingen GA
Aantal
2011
920
2012
654
2013
646
De VDAB meldt in 2013 nog steeds de meeste cliënten aan: 86% van de cliënten van GA Antwerpen zijn doorverwezen door de VDAB. Dit cijfers is stabiel gebleven tegenover 2012. Verklaringen hiervoor zijn niet eenduidig te stellen. VDAB profileert zich sterk als eerste aanspreekpunt voor alle werkzoekenden. Zij krijgen de boodschap zich aan te melden bij de VDAB. Daar gebeurt een eerste triage op basis van een intakegesprek met de werkzoekende en wordt de eerst volgende stap bepaald. GA Anmelders VDAB
Aantal
Percentage 2012
Percentage 2013
565
85 %
86%
GTB
40
11 %
6%
DAH
26
1%
57
4,5%
Jaarverslag 2013 Derden
17
< 1%
2,5%
Met de categorie derden wordt onder ander het OCMW bedoeld, als ook andere door VDAB erkende trajectbegeleidingsdiensten zoals SBS Skillbuilders, Levanto, Randstad, Plus Jobhit. We merken in 2013 een stijging van het aantal aanmeldingen door derden en een stijging van het aantal werkenden voor DAH. In 2013 zijn 610 dossiers op “uitgevoerd” gezet in het registratiesysteem van VDAB. Dit betekent dat we een resultaat van 101% hebben neergezet ten opzichte van de vooropgestelde doelstellingen. 313 cliënten werden een basisscreening toegekend in 2013. Daarvan werd 30 % uitgenodigd voor een verkennende screening en 50% van de cliënten kwam voor een medisch onderzoek. 20% kwam in functie voor uitklaren van het vermoeden voor een indicatie. Soorten basisscreeningen Allocatie Medisch onderzoek BS ifv indicatie
Aantal
percentage
91
30 %
152
50%
62
20
Het aantal medisch onderzoeken is gestegen ten opzichte van 2012. Een basisscreening blijft een eerder korte verkennend onderzoek. Indien het vermoeden werd uitgeklaard maar er nog over onvoldoende duidelijkheid is over de arbeidsmogelijkheden van de cliënt, kan er altijd nog verder doorverwezen worden naar een gespecialiseerd arbeidsonderzoek. Dit om zoveel mogelijk op maat van de cliënt te werken en de onderzoeken waar nodig multidisciplinair af te werken. In 2013 werd voor 40 cliënten een bijkomstig onderzoek ingepland. Dit kan verdere individuele screening zijn of een doorverwijzing naar een groepsscreening. Cliënten komen al maar meer met brede tewerkstellingsvragen naar het GA waardoor een basisonderzoek vaak te eng is om hen voldoende op weg te helpen. In 2013 werden er 326 gespecialiseerde arbeidsonderzoeken toegewezen. Van de 326 gespecialiseerde arbeidsonderzoeken waren 57% individuele onderzoeken en werden 42% van de cliënten gezien in het kader van een screening in groepsverband. Het aantal GAO’s stijgt lichtjes ten opzichte van 2012 en de verhouding individueel onderzoek of onderzoek in groepsverband is in het voordeel van het indivduele onderzoek. Dit is een verandering met vorig jaar. Het aantal aanmeldingen daalt jaarlijks maar de 58
Jaarverslag 2013 aanmeldingsvragen worden complexer waardoor er grondiger en diepgaander onderzoek nodig is. Dit resulteert in meer gespecialiseerde individuele screeningen. Adviezen niet betaalde arbeid: o
Een groot deel van de cliënten kreeg het advies activeringsbegeleiding (40%). Binnen de activeringsbegeleiding worden de nodige acties ondernomen om de belemmeringen van de cliënt aan te pakken ter voorbereiding van een traject naar werk of een toeleiding naar minimaal arbeidszorg.
o
Ongeveer 33% werd gelabeld als “niet toeleidbaar” naar enige vorm van tewerkstelling binnen de 2 jaar, ook niet mits intensieve begeleiding.
o
25% kreeg het advies arbeidszorg. Dit omvat een continuüm aan ondersteunende maatregelen die het gewaarborgde recht op arbeid aanbieden aan die personen die, omwille van persoons- en/of maatschappijgebonden redenen, niet (meer) kunnen werken onder arbeidscontract in het reguliere of beschermende tewerkstellingscircuit. Dit gebeurt door het aanbieden van arbeidsmatige activiteiten in een productieve en/of dienstverlenende werkomgeving.
Adviezen betaalde arbeid o
14% kreeg het advies “beschutte werkplaats” een daling met 10%. Dit kan te maken hebben met het feit dat trajectbegeleiders de medewerkers wijzen op de verstrengende eisen van de BW’s ivm de competenties van de cliënten. 3% kreeg het advies “sociale werkplaats.
o
20% personen kregen het advies “normaal economisch circuit”, 27% van de personen kreeg het advies “normaal economisch circuit met VOP”, 1,6% met arbeidspostaanpassing, 12% met GOB begeleiding en 22% met GTB begeleiding.
Adviezen
Percentage 2012
Percentage 2013
Activeringsbegeleiding
37 %
40%
Niet toeleidbaar
39 %
33%
Arbeidszorg
23 %
25%
BW
27 %
14%
SW
4%
3%
NEC
27%
20%
NEC + APA
1,6 %
1.6%
NEC + VOP
44%
27%
NEC + GOB
29%
12%
59
Jaarverslag 2013 NEC + GTB
39%
22%
PROCEDURES AANVRAGEN BTOM (Bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen) In 2011 werd met de DAH (Dienst Arbeidshandicap VDAB) al rond te tafel gezeten om een betere samenwerking te stand te brengen. In 2012 heeft het GA werk gemaakt om de huidige aanvraag procedure voor BTOM te herevalueren, 4 jaar na de overheveling. Er werd een voorstel tot vernieuwing gedaan. Dit is 2013 verder opgenomen met de betrokken diensten maar dit is een zeer traag proces. Het GA heeft zich verder bezint over de visie rond het aanvragen van BTOM en dit is een nota neergeschreven. De fusie met GTB die in 2014 zal plaatsvinden, zal bepalen of er voldoende draagvlak is voor hetgeen in de nota is uitgeschreven. Er is verder gewerkt rond een duidelijke procedure voor het aanvragen van tolken door het GA. Waar dit vroeger telkens via de trajectbegeleider moest gebeuren, wat omslachtig was, kan dit nu rechtstreeks door het GA bij de verschillende tolkendiensten gebeuren en dit voor heel de provincie.
PROJECTEN INZICHT Inzicht is een project van de federatie van de GA’s (fCB) met als promotor DGO Hasselt. De loopbaandienstverlening is bedoeld voor alle werkende personen die zich vragen stellen over hun loopbaan, die het gevoel hebben vast te lopen in hun baan of het evenwicht kwijt zijn tussen werk en privé. Inzicht richt zich voornamelijk tot werknemers uit de kansengroepen en in het bijzonder tot personen met een handicap. In 2012 heeft de subsidiegever (ESF) beslist om de financiering over te laten aan VDAB. Deze hebben gekozen voor een systeem van loopbaancheques. Elke werknemer heeft recht op 2 basispakketten van 4uur in een periode van 6 jaar. Voor specifieke doelgroepen zoals personen met een Pmah kan 1 of 2 basispakket extra worden toegekend. Inzicht heeft zich opnieuw laten mandateren als loopbaancentrum dat erkend is door VDAB. Dit is ingegaan in juli 2013. De eerste helft van 2013 verliep nog onder ESF erkenning en begeleidde Inzicht Antwerpen 34 personen voor een volledig traject (minimum 6u) en 2 personen kregen een nazorg traject: o 59% van de personen behoorden tot één van de kansengroepen
60
Jaarverslag 2013 Binnen de nieuwe mandatering werd door Inzicht Antwerpen 46 mensen begeleid die zich met loopbaancheques aanmeldden. In 2012 werd de aanzet gegeven om een loopbaandienstverlening uit te bouwen vanuit de verschillende partners van het gespecialiseerd netwerk (GA-GTB-GOB) voor personen met een arbeidsbeperking. Dit kreeg vorm onder de naam ‘Loopbaanclick’. Eind 2013 werd een samenwerkingsovereenkomst uitgewerkt waarbij er voor gezorgd wordt dat de werkenden met een arbeidsbeperking begeid zullen worden door één van de partners afhankelijk van zijn of haar vraag. Daarnaast gebeurt er onder de loopbaanbegeleiders van Loopbaanclick expertise uitwisseling en kennis deling rond deze specifieke doelgroep. Inzicht Antwerpen heeft ook meegewerkt aan een boek voor personen met ADHD waarin de methodiek van loopbaanbegeleiding wordt beschreven. Het boek wil hulpverleners in de sector kennis laten maken met de verschillende werkwijzen om met deze doelgroep aan de slag te gaan. Publicatie wordt verwacht in 2014.
ABC project De doelstelling van het project is dat elke persoon met een arbeidshandicap die deelneemt aan assessmentmodules, beschikt over een bruikbaar competentieprofiel als ondersteuning in zijn traject naar opleiding of werk. Met ‘bruikbaar’ wordt bedoeld dat de cliënt kennis heeft van zijn competenties (zelfinzicht) en dat het competentieprofiel een correcte en bruikbare beschrijving geeft, zodat het voor cliënt en trajectbegeleider hanteerbaar is als ondersteuning binnen de stappen naar werk / trajectbegeleiding en / of zodat de beschrijving van de competenties ondersteunend kan zijn bij de aanvraag van BTOM’s. Deze doelstelling zal gerealiseerd worden door enerzijds te sleutelen aan de huidige assessment-instrumenten, zodat ook normaal begaafde personen met psychiatrische problemenworden uitgedaagd om hun competenties maximaal in te zetten. Anderzijds zal ingezet worden op het professionaliseren van het assessment-team door vorming / bijscholing en goede opvolging. Om te garanderen dat de doelstelling van een 'bruikbaar' competentieprofiel behaald worden, wordt de samenwerking aangegaan met GTB en VDAB. GA Antwerpen maakt deel uit van dit project en samen met 5 andere GA’s vormen ze de focusgroep. Dit betekent dat we zullen meewerken aan het uittesten en verfijnen van de verschillende instrumenten die ontwikkeld worden binnen het ABC project. In 2013 heeft het GA actief deelgenomen aan vergaderingen met als doel het in kaart brengen waaruit het assessment moet worden opgebouwd. Dit gebeurde aan de hand een enquête voor medewerkers en trajectbegeleiders.
OVERLEG
61
Jaarverslag 2013
INTERVISIEGROEP ‘GEN’ = GESPECIALISEERD NETWERK In 2010 werd beslist om niet meer deel te nemen aan het intaketeam (bespreking van concrete dossiers) omdat dit voor GA praktisch niet haalbaar is. Maar er bleef wel een nood aan intervisie met de partners (GTB, VDAB, VDAB psychologische dienst, DAH, GOB). Doel van de intervisiegroepen is op basis van concrete dossiers tot nieuwe inzichten komen inzake verbeterpunten, valkuilen, noden waarop elk van de partners kan inspelen. Een bijkomend doel is op de hoogte te blijven van elkaars werking en nieuwe initiatieven. Dit wordt gecoördineerd vanuit GTB maar elke partner kan dossiers aanbrengen en thema’s aanbrengen. Dit is in 2013 maandelijks doorgegaan. Het wordt door alle partners als zeer zinvol beschouwd. De expertise van verschillende partners wordt samengelegd en er wordt aan kennis overdracht gedaan.
FEDERATIE VAN DE CONSULTATIEBUREAUS De federatie is een feitelijke vereniging van de Vlaamse Consultatiebureaus die erkend zijn als GA. fCB heeft als doel een hulpstructuur te zijn voor het realiseren van een aantal overkoepelende sectorspecifieke activiteiten: reflectie, debat, visie- en strategieontwikkeling en het uitwerken van concrete voorstellen op het vlak van inhoud en (Vlaams) beleid. De federatie positioneert zich als gesprekspartner voor het beleid via gezamenlijke (strategische) actie en communicatie en via coproductie in projectuitvoering en –management. Waar in 2012 de nood voor een Vlaamse of Provinciale schaalvergroting werd geconstateerd, domineerde deze vraag de agenda van FCB in 2013 volledig. Er zijn een tweetal overlegmomenten geweest waarbij de besturen van de verschillende GA’s bij betrokken zijn geweest. Het doel van deze vergaderingen was knoop te kunnen doorhakken over een Provinciale of Vlaamse structuur voor de GA’s. Nog voor hier definitief een antwoord op was geformuleerd, kwam er een derde piste naar voren: een fusie of overname door GTB. Na heel wat overleg tussen de besturen en Luc Henau van GTB, heeft onze Raad van Bestuur in december 2013 zich positief uitgesproken over een overname door GTB van de werkvorm GA. 2014 zal dus het jaar van de fusie worden.
INTERNE WERKING 62
Jaarverslag 2013 In 2013 werd door de medewerkers van het GA verder gewerkt rond het oplossingsgericht coachen. Op de teamvergaderingen komt telkens een aspect van deze benadering aanbod. Medewerkers die nog geen kans hadden gekregen om zich in te scholen, konden een opleiding volgen. Op het einde van 2013 kregen andere medewerkers al een opfrissingscursus. Er is een feedbackronde geweest waarbij de trajectbegeleiders van GTB een vragenlijst hebben kunnen invullen over de werking van het GA. Daar kwam voornamelijk naar voren dat er soms een spanning zit tussen trajectbegeleider die vertrekt vanuit de arbeidsmarkt en medewerker van het GA die het competentieprofiel voor ogen houdt. Er is om die reden nagedacht om de medewerkers nauwer te kunnen laten samen werken rond een dossier. Er is een procedure uitgewerkt waarbij de GTB trajectbegeleider betrokken wordt bij de adviesbepaling en het nagesprek van de cliënt. Zo kunnen beide partijen hun expertise samenbrengen ten voordele van een correct adviesverlening voor de cliënt. Daarnaast bleek dat onze verslaggeving niet voldoende beantwoord aan de verwachtingen van trajectbegeleiders van GTB. De argumenatie voor een bepaald advies is niet altijd even duidelijk. Om hier aan tegemoet te komen werd er besloten van een paar periodes per jaar verslagen van elkaar te lezen en al medewerker mekaar feedback te geven. De bevraging van de VDAB trajectbegeleiders gebeurde eind 2013. Resultaten worden besproken in 2014. In 2013 hebben de medewerkers van het GA ook gewerkt rond het opzetten van observatiestages. Dit zijn stages die een GA medewekers kan organiseren op een externe werkvloer. Er is een procedure door VDAB uitgeschreven maar er zijn een aantal drempels. Zo is er een terughoudendheid van werkgevers omdat ze het GA niet voldoende kennen, is er een adminsitratieve opvolging nodig en is de procedure niet voldoende gekend. Er is een project ingediend bij de Provincie Antwerpen om hierrond te werken dat in december 2013 pas is goedgekeurd.
63
Jaarverslag 2013
Modem
Modem richt zich tot mensen (kinderen, jongeren, volwassenen) met beperkingen op vlak van communicatie en computergebruik en hun omgeving (familie, hulpverleners,…).
Informatie, advies en ondersteuning De kerntaken van Moden zijn het geven van individueel advies op maat, het informeren van mensen via mail en het organiseren van vorming en bijscholing. In onderstaande tabel vind je de evolutie van het aantal individuele consultaties in de demoruimte van Modem of op verplaatsing. Er waren in 2013 iets meer consultaties dan in 2012. We zien hierbij dat het aantal verplaatsingen in verhouding blijft met voorgaande jaren. Het is vooral de ernst van de aandoening en mobiliteit van de cliënt die bepaalt of een consultatie plaats vindt bij Modem of op een andere locatie.
350 342 340 329
330
331
324 317
320 310 310 298
300 290 280 270 2007
2008
2009
2010
64
2011
2012
2013
Jaarverslag 2013 Een consultatie bij Modem duurt gemiddeld vier uur exclusief verplaatsing. Wanneer Modem ingeschakeld wordt als gemachtigd expert duurt een consult gemiddeld zes uur. Modem is sinds 2002 erkend als gemachtigd expert door het Kennis- en Ondersteuningscentrum van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Hierdoor kunnen het VAPH en multidisciplinaire teams (MDT) Modem inschakelen in het kader van aanvragen voor terugbetaling van hulpmiddelen binnen de wetgeving van de Individuele Materiële Bijstand. 90 80
80 70 59
60 50
56 48
45
42
40
35 28
30
19
20 10
8
8
2011
2012
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2013
Het aantal dossiers als gemachtigd expert is sinds 2013 weer in stijgende lijn maar blijft laag. Modem hoopt dezelfde positieve evolutie te mogen zien in 2014 gezien de stijging van de complexe dossiers waarvoor specifieke kennis nodig is, zou dit logisch moeten zijn. Modem spendeert ook heel veel tijd in het delen van informatie via mail en telefoon. De inhoud van deze vragen kan erg wisselend zijn, gaande van het maken van een afspraak, informatie over mogelijke hulpmiddelen tot informatie over de terugbetalingsprocedure. De meerderheid van deze contacten neemt minder dan 30 minuten tijd in beslag. We zien deze vragen elk jaar stijgen. In 2013 zien we deze vragen stijgen tot 1642 ten opzichte van 1449 vragen in 2012. Modem verspreidt maandelijks tot zeswekelijks een nieuwsbrief waarin we enkele interessante en belangrijke nieuwtjes in de kijker zetten. Er wordt ook steeds een communicatie- en computertip gegeven. Deze nieuwsbrief wordt aan een 7000-tal ingeschrevenen gemaild. Ook onze website biedt heel wat informatie rondom communicatiehulpmiddelen en computeraanpassingen te vinden.
65
Jaarverslag 2013 Vanaf oktober 2012 trad COM@RENT in werking. COM@RENT is een uitleenproject waarmee Modem de periode tussen aanvraag en terugbetaling van een hulpmiddel wil overbruggen. In de praktijk duurt deze overbruggingsperiode gemiddeld zo’n 6 tot 9 maanden. We willen mensen die beroep doen op Modem voor deskundig advies niet zo lang in de kou laten staan en een aantal hulpmiddelen uitlenen Met de huidige budgetten voor onze uitleendienst kan een beperkt aantal hulpmiddelen aangekocht worden. In 2013 werd een aantal nieuwe communicatiehulpmiddelen aangekocht voor COM@RENT. De dienstverlening van COM@RENT bleek erg succesvol in 2013, waarbij de nadruk ligt op de ontlening van communicatiehulpmiddelen.
Doelgroep We zien nog steeds dat de overgrote meerderheid van de cliënten uit de provincie Antwerpen (49,3%) komt. De naburige provincies Brabant en Oost-Vlaanderen volgen met 17,5 en 14,8 %, en Limburg en West-Vlaanderen vertegenwoordigen 7,2% en 11,2 %. Momenteel is in de andere provincies nog steeds een gebrek aan onafhankelijke adviesverlening. Om hieraan tegemoet te komen heeft Modem in 2013 zeven zitdagen op verplaatsing georganiseerd in de provincies Oost Vlaanderen, Limburg en West Vlaanderen. Tijdens zo’n dag bieden we op een vaste locatie consultaties aan. Mensen dienen zich hiervoor op eenzelfde manier aan te melden als voor een andere consultatie. Modem wil hiermee de service in andere provincies verbeteren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de beperking van de cliënt waarvoor hij Modem contacteerde. Het gaat vaak over meervoudige aandoeningen en in die gevallen worden een “hoofdbeperking” geregistreerd en “bijkomende beperkingen”. De tabel hieronder geeft de verhoudingen weer tussen de “hoofdbeperkingen”. Net zoals de andere jaren blijven de groepen met een motorische of communicatieve hoofdbeperking de grootste.
beperking
percentage
motorisch
44,3%
communicatie
42,1%
leerprobleem
13,6%
Deze groep mensen met een verstandelijke beperking contacteert Modem vaak voor een gecombineerd advies rond communicatiehulpmiddelen en motorische/mentale vereenvoudigingen van de computer, vandaar dat deze groep niet apart terug te vinden is. We zien net als de vorige jaren dat het aantal vragen die zowel betrekking hebben op computergebruik als communicatie gestegen zijn in 2013. Vaak is door de complexiteit van de vraag de inzet van meerdere disciplines nodig. 66
Jaarverslag 2013 De doorverwijzers via de welke de cliënten bij Modem terecht komen, zijn erg divers. De belangrijkste doorverwijzers zijn zelfstandige therapeuten, ziekenhuizen (en alle relateerde professionelen en scholen. We zien dat dit reeds verschillende jaren zo blijft. Slechts 5% van de cliënten worden rechtstreeks doorverwezen door het MDT. De MDT’s worden echter ook dikwijls vermeld als mededoorverwijzer (bv. door zelfstandige therapeuten) in functie van de opstart van de aanvragen voor terugbetaling aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.
Doorverwijzers
Percentage
Scholen
18,9%
Afdelingen van ziekenhuizen (ook neuromusculaire referentiecentra)
17,2%
Zelfstandige therapeuten
14,9%
Instelling: woonvoorziening, dagcentrum, RVT, …
12,6%
Gekend op Modem (dus geen specifieke doorverwijzing)
10,4%
Thuisbegeleiding, arbeidstrajectbegeleiding
8,2%
Multidisciplinaire teams
5,2%
Niet-professionelen
4,9%
Externe netwerking: web, lezing, opleiding, artikel, beurs
4,5%
Andere (bv. na beurs, artikel, lezing, …)
2,6%
VAPH / PA / BBC / KOC
0,6%
De verdeling van de doelgroep naargelang leeftijd is eveneens weinig veranderd: ruim 50% is jonger dan 18 jaar en de andere zijn ouder.
leeftijd
percentage
kleuter (<7j)
12,6%
LO (7j - 12j)
26,3 %
MO (12j - 18j)
15,1%
18j – 30j
7,2%
67
Jaarverslag 2013 30j – 40j
4,9%
40j – 65j
24,3%
>65j
6,2%
niet precies gekend
3,4%
VORMING & BIJSCHOLING In 2013 omvatte de vorming & bijscholing net zoals in de voorgaande jaren een eigen aanbod en een vormings/begeleidingsaanbod op vraag: o
de com@modemdag en meer dan 15 bijscholingsmodules in het voor- en najaar (met herhaling van de sessies die snel volzet zijn) is een open aanbod voor iedereen die meer wil weten over communicatiehulpmiddelen en computeraanpassingen
o
tal van lezingen, cursussen, studiedagen en begeleiding worden à la carte georganiseerd, op vraag van andere organisaties; occasioneel wordt ook ingegaan op de vraag om te publiceren
Daarnaast kunnen we ook nog de gebruikersbijeenkomsten van Intercom vermelden die vorm krijgen als thematische intervisiemomenten voor professionelen, ondersteund door Modem. OPEN AANBOD
68
Jaarverslag 2013 De achtste com@modemdag vond plaats op 25 januari 2013 in het congrescentrum in Duffel. In totaal namen 250 personen deel. Tijdens deze dag gaf het team tijdens plenaire sessies informatie over de nieuwste communicatiehulpmiddelen en computeraanpassingen. In de namiddag kon men kiezen uit een computer of communicatieworkshop. Deze com@modemdag was opnieuw een hoogtepunt in het werkingsjaar van Modem én een voorbeeld van een knappe teamprestatie. Modem organiseerde in 2013 ook een com@modemdag in Nederland. Op deze dag mochten we zo’n 100 mensen ontvangen. Deze dag vond ongeveer veertien dagen na de com@modemdag in België plaats. Bij de bijscholingsmodules die Modem aanbiedt, is het aantal deelnemers beperkt tot 20. Elk module duurt een halve dag en wordt gegeven in het Gouverneur Kinsbergencentrum. Er werden enkele modules in Melle en een in Zonhoven georganiseerd. Tot slot kunnen we hier ook nog vermelden dat Modem voor een breed publiek aanwezig was met een stand op de REVA-beurs in Flanders Expo in Gent.
AANBOD à la carte In 2013 werden 81 sessies à la carte gegeven (lezingen, cursussen, studiedagen, lessen en workshops). Dit is iets minder dan in 2012 maar iets meer dan in 2011.
69
Jaarverslag 2013 100 86
90
87
84
80 80 70
83
81
2012
2013
78
68
60 50 40 30 20 10 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Met het totale aanbod inzake vorming & bijscholing bereikte Modem in 2012 ruim 3.000 aanwezigen. Deze activiteiten vergen erg veel tijd en energie van het Modemteam, maar ze hebben een zeer belangrijke functie in de informatieverspreiding en de bekendmaking van de activiteiten van Modem en de vzw Gouverneur Kinsbergen. Universiteit en hogescholen doen ook een beroep op Modem om lessen te geven voor hun studenten of om eindwerken te begeleiden.
GEBRUIKERSBIJEENKOMST INTERCOM Het betreft hier een tweemaandelijkse samenkomst van professionelen die in hun respectievelijke organisaties verantwoordelijk zijn voor de computeraanpassingen en/of de technische communicatiehulpmiddelen. Vanaf maart 2012 wordt ook van de deelnemers een korte bijdrage verwacht. Per bijeenkomst brengen drie deelnemers een bijdrage van een 10 minuten. De overige bijdrage van onderwerpen wordt door Modem verzorgd. Dit is en blijft een succesvolle groep, met voor elke bijeenkomst ongeveer een 35 deelnemers uit ondertussen al 34 organisaties uit heel Vlaanderen. De groep kwam verspreid doorheen 2013 vier keer samen in de lokalen van Modem
70
Jaarverslag 2013
TEAM
Functie
Naam
algemeen directeur Gouverneur Kinsbergencentrum
Lieve Heene
teamleider
Lieve Heene (tot oktober 2013)
adviseurs / lesgevers
Marleen Meermans Wim De Backer Karen Vermeire Ruth Schelfhout
Vrijwilliger
Joris Kempers, Begeleid werken in samenwerking met ’t werkbureau-Pegode
71