Verderop in deze krant: Emiel de Kleijn, projectleider Nieuwe Scheikunde, over het examenexperiment:“De docent is eigenaar van het schoolcurriculum.”
pagina 2
Linda Visser van de Schoter Scholengemeenschap in Haarlem over het nieuwe biologieonderwijs: “Heel veel docenten zullen het heel leuk gaan vinden.” pagina 5
“Bijscholing van docenten is cruciaal”, stelt Chris van Weert, voorzitter van de Commissie Vernieuwing Natuurkundeonderwijs havo/vwo.
pagina 6
NLT is niet alleen een nieuw vak. Elja Fallaux van het Mill-Hillcollege in Goirle vertelt over vernieuwingen op school door NLT.
Nieuws over de bètavakken
D i t i s een uitgave van P l a t f o rm Bèta Techniek S e p t e mber 2008
Op diverse plekken wordt gewerkt aan vernieuwingen in de bètavakken voor havo en vwo. In 2010 leveren de vernieuwingscommissies adviezen op over de nieuwe examenprogramma’s die na 2012 in werking zullen treden. Deze nieuwe programma’s voor de Tweede Fase zullen leerlingen meer inzicht geven in de relevantie van de lesstof, de samenhang met andere vakken en actuele ontwikkelingen in bètatechniek.
Werken aan bèta Tientallen scholen experimenteren met (delen van) nieuwe concept-examenprogramma’s natuurkunde, scheikunde of biologie. Ook zullen vanaf 2009 experimenten worden gedaan met de nieuwe concept-examenprogramma’s wiskunde. Twee andere vernieuwingen vormen de profielkeuzevakken Natuur, Leven & Technologie (NLT) en Wiskunde D, waarmee veel scholen vorig schooljaar zijn begonnen. Na afronding van de examenpilots in 2010
Regionale Steunpunten voor NLT/Wiskunde D Universiteiten en hogescholen hebben in negen regio’s steunpunten NLT opgericht (per juni 2008), vaak gecombineerd met Wiskunde D en/of Informatica. Mogelijk worden nieuwe steunpunten opgericht. De steunpunten ondersteunen de scholen bij de invoering van NLT, ondermeer door expertise te bieden bij de modules, nascholing te verzorgen en netwerkbijeenkomsten te organiseren. Elk regionaal steunpunt beheert een of enkele gecertificeerde NLT-modules, veelal de modules die in de desbetreffende regio binnen een netwerk van voortgezet en hoger onderwijs tot stand zijn gekomen. Het steunpunt heeft daarom veel expertise over die modules. Een docent die een specifieke vraag heeft over een module, wordt door zijn/ haar steunpunt doorverwezen naar het steunpunt dat de module onder zijn hoede heeft. Ook zorgt het steunpunt voor het onderhoud van de desbetreffende modules: het maakt updates en haalt er foutjes uit. De regionale steunpunten werken landelijk samen. Ze wisselen onderling informatie uit en stellen hun trainingen en scholing voor modules aan elkaar beschikbaar.
pagina 10
Onder andere hiervoor heeft het Landelijk Ontwikkelpunt NLT een ict-omgeving ingericht. Hannah Wielenga en Dirk Jan Boerwinkel zijn vanuit het Landelijk Ontwikkelpunt NLT de contactpersonen voor de regionale steunpunten. Hannah Wielenga: “Scholen hebben behoefte aan een duidelijk overzicht van ‘module-karakteristieken’ als beoogde klas, kosten, enzovoorts. Steunpunten krijgen nu veel vragen als: waar is bepaald materiaal te vinden of te koop, bij welke bedrijven kun je terecht voor de uitvoering van een bepaalde module. Docenten willen vooral praktische zaken uitwisselen.” Het overzicht van regionale steunpunten vindt u op pagina 12.
wordt op basis van de evaluatie van die pilots en de daarop gebaseerde adviezen van de vakvernieuwingscommissies een beslissing genomen over het al dan niet invoeren van de nieuwe programma’s, met uitzondering van wiskunde. Voor wiskunde gebeurt dit namelijk later. Indien er een brede invoering van de nieuwe programma’s volgt, is dat op zijn vroegst in 2012 (wiskunde: 2014). Twee jaar wordt uitgetrokken voor nascholing en de
Vernieuwingscommissies en stuurgroep NLT Voor de vernieuwingen in de bètavakken, bovenbouw havo en vwo, heeft de minister van Onderwijs vernieuwingscommissies geïnstalleerd voor natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde, en voor NLT: de stuurgroep NLT. Deze commissies hebben de opdracht de minister in 2010 een advies te geven over nieuwe beproefde examenprogramma’s. De nieuwe programma’s zijn bedoeld om het bètaonderwijs aantrekkelijker te maken en de samenhang tussen de verschillende bètavakken te versterken. Onder auspiciën van de commissies zijn er concept-examenprogramma’s ontwikkeld in overleg tussen vertegenwoordigers van voortgezet en hoger onderwijs en de voor het vak relevante organisaties. Deze programma’s worden getest op scholen. Daartoe is en wordt lesmateriaal ontwikkeld. In samenwerking met CEVO, CITO en SLO worden syllabi en handreikingen opgesteld voor de proefexamens en worden voorbeeldexamens gemaakt. Ook hebben de vernieuwingscommissies en stuurgroep tot taak te zorgen voor het coachen van docenten en voor het evalueren van de bereikte resultaten. De ontwikkelingen geven een ongekende
dynamiek aan de vernieuwing van de bètavakken en doen tegelijkertijd een groot beroep op scholen en bètadocenten. De vernieuwingscommissies en stuurgroep NLT zijn zich hiervan bewust. De voorzitters hebben zich verenigd in het ‘Bèta5-overleg’ om de implementatie zo goed mogelijk met elkaar en met de verantwoordelijke instanties af te stemmen. Ook de projectleiders van de vernieuwingscommissies, die de uitvoering begeleiden, nemen deel aan dit overleg. Een belangrijk aandachtspunt van het Bèta5overleg is de inhoudelijke ondersteuning van docenten die betrokken zijn bij de activiteiten. De netwerken tussen scholen, ho-instellingen en bedrijven die in diverse regio’s aan het ontstaan zijn, kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Bèta5 zoekt naar mogelijkheden om vaksteunpunten voor alle bètavakken, zoals die nu op een aantal plaatsen bestaan voor NLT en Wiskunde D, vanuit deze netwerken te laten coördineren. Door Bèta5 worden ook initiatieven genomen voor eigen beleid dat kan bijdragen aan de doelstellingen voor goed bètaonderwijs. Voorbeelden daarvan zijn ‘Didactisch Universitair onderzoek van Docenten’ (Dudoc; zie pagina 12) ter ondersteuning van de bètavernieuwing en een onafhanke-
onwikkeling van nieuwe leermiddelen. Het Platform Bèta Techniek wil u via deze krant een beeld geven van de vernieuwingen: waarom zijn ze in gang gezet, wat houden ze in, wie zijn erbij betrokken en hoe, wat doen de vernieuwingscommissies, hoe staat het met de experimenten? U leest hoe scholen aan het werk zijn in de pilots en ziet voorbeelden van de didactische keuzes die ze maken. We hopen dat deze u inspireren en u helpen bij de didactische keuzes waar u voor komt te staan wanneer de nieuwe examenprogramma’s landelijk worden ingevoerd. Achtereenvolgens komen aan bod scheikunde (pagina 2 en 3), biologie (pagina 4 en 5), natuurkunde (pagina 6 en 7), wiskunde (pagina 8 en 9) en NLT (pagina 10 en 11). Op pagina 12 leest u over DUDOC, een onderzoeksprogramma naar vernieuwing van de bètavakken waarmee vo-docenten kunnen promoveren.
Sinds december 2007 is er een stuurgroep vakvernieuwing bèta5 die bestaat uit Berenice Michels (voorzitter, SLO), Kerst Boersma (namens de vakvernieuwingscommissies), Jeroen Gommers (Platform Bèta Techniek). De stuurgroep wordt geadviseerd door Henk van der Kooij (Cevo). Deze is ingesteld om ervoor te zorgen dat de vakvernieuwingscommissies in 2010 (wiskunde later) kunnen komen tot een goed gefundeerd advies aan de staatssecretaris over de vernieuwde examenprogramma’s. Ook moet de stuurgroep ervoor zorgen dat de implementatie van de vernieuwde examenprogramma’s zo goed mogelijk voorbereid wordt. Belangrijke taken daarbij zijn het bevorderen van een optimale uitvoering van alle examenpilots en van de communicatie met het brede bètaveld.
lijke evaluatie door de SLO van de effecten van het nieuwe bètaonderwijs. Verder is Bèta5 in overleg met uitgevers en de vaken beroepsverenigingen over een database voor het ontwikkelde lesmateriaal.
Nieuws over de bètavakken | pagina 1
S CHEIKUNDE
Herkennen en toepassen in een nieuwe situatie De eerste vernieuwingscommissie is de Commissie Nieuwe Scheikunde. Deze is in 2002 geïnstalleerd door de minister van Onderwijs. De commissie kreeg de opdracht een nieuw curriculum te ontwikkelen. Later is daarbij gekomen meer samenhang te realiseren met de andere bètavakken. Emiel de Kleijn, projectleider Nieuwe Scheikunde en lid van de stuurgroep Nieuwe Scheikunde, vertelt. “De vernieuwingen in scheikunde zijn bottom-up begonnen: er was onvrede in het veld over de manier waarop scheikunde vormgegeven is. Het wordt wel eens een lapjesdeken genoemd, een vak met losse scheikundeconcepten zonder veel samenhang. Leerlingen herkennen in de scheikunde op school niet de dagelijkse dingen, zien niet de maatschappelijke relevante van het vak. Een ander probleem is dat leerlingen veel moeite hebben om de concepten die ze
het nieuwe examenprogramma kunnen scholen daarin hun eigen keuzes maken. Voor havo zijn er twee curriculum-leerlijnen waarmee geëxperimenteerd wordt: een groene en een blauwe, voor vwo drie: een gele, een blauwe en een bonte. Emiel de Kleijn: “De gele heeft een doorlopende contextleerlijn en bevat een combinatie van vakinhoud die empirisch afgeleid moet worden. De sturing is aanvankelijk tamelijk sterk, en neemt gaandeweg af: dan krijgen leerlingen grotere vrijheid in verantwoordelijkheid. De blauwe kent een sterke sturing. De bonte bevat de modules die afzonderlijk van elkaar zijn ontwikkeld in de pioniersfase. Deze losse modules smeden we nu aan elkaar en tillen we naar een hoger plan door schakellessen of bruggen. De groene leerlijn bestaat uit aangepaste bestaande modules met een grote nadruk op de vorming tot zelfstandig leren. We hanteren er het need-to-know principe. Leerlingen moeten een probleem zien op te lossen, vaak in een bepaalde rol (consument, onderzoeker, et cetera). Het probleem – de context – wordt opgesplitst in kleinere problemen. Leerlingen moeten nagaan welke kennis ze nodig hebben om het op te lossen. De docent reikt telkens die kennis aan die de leerling nodig heeft om de volgende stap te kunnen zetten. Veelal wordt de werkvorm ‘expertmethode’ gebruikt. Een klas wordt verdeeld in groepjes van 4 à 5 personen. Elk groepje heeft een expert binnen een probleemgebied. De experts van de verschillende groepjes komen bij elkaar en bediscussiëren het probleem. Als ze er uit zijn, keren ze terug naar hun basisgroep en leggen ze de anderen uit hoe het zit. Leerlingen zoeken zelf uit en leren van elkaar. Dit didactische aspect is voor leerlingen en docenten vaak nieuw. Docenten zijn er heel enthousiast over, maar moeten er hun eigen weg in leren vinden.”
en de contexten kiezen die passen bij zijn/ haar schoolsituatie. De docenten binnen het examenexperiment zijn de woensdagsmiddag vrijgeroosterd. Dan kan men overleggen binnen het eigen netwerk, is er een regiobijeenkomst met een coach, komt de coach op school of is er een landelijke bijeenkomst voor alle experimenteerscholen.”
Examen De syllabus is leidend voor de concepten die aan bod moeten komen ten behoeve van het CE. Emiel de Kleijn: “De verdeling Centraal Examen-School Examen is 60-40. De concepten die niet in het CE aan de orde komen, moeten in ieder geval in het SE aan bod komen. In het SE zit een bepaalde vrijheid, een vrije ruimte, die scholen zelf kunnen invullen. De keuze voor wat in de 60% CE moet komen, was lastig. De syllabus commissie heeft er een voorzet voor gemaakt. Zij zijn bij de 60-40 verdeling uitgegaan van tijd: 60% van de tijd die wordt besteed op school wordt centraal geëxamineerd en 40% niet. Binnen het examenexperiment wordt gekeken wat de modules op school in de leerlijnen hebben behandeld. Vervolgens wordt nagegaan welke concepten aan de orde gekomen zijn. Die worden gelegd naast de concepten van de syllabus: is alles aan de orde geweest? Wat niet? Aan het eind van het eerste experimenteerjaar wordt vastgesteld welke (deel)concepten niet aan bod zijn geweest en dus in het experiment ook niet examineerbaar zijn. Ook zal blijken dat er nieuwe concepten aan bod komen, die nu niet in de syllabus staan. Een werkgroep maakt voorbeeldopgaven voor het SE en CE. De andere manier van het aanbieden van scheikunde vergt immers waarschijnlijk een andere manier van toetsen. Dit is een leerproces voor ons: we vinden het spannend wat er uit komt.”
Veel scheikunde wordt bedreven op de raakvlakken tussen de verschillende natuurwetenschappen. Mede daarom hebben we ten behoeve van de vernieuwingen contact gezocht met de andere bètavakken om te proberen tot meer samenhang te komen. We geloven dat je leerlingen daardoor ook kunt laten zien waarom natuurwetenschappen zo interessant zijn en wat de maatschappelijke relevantie ervan is.
De pioniersfase
“Leerlingen zoeken zelf uit en leren van elkaar “ geleerd hebben, toe te passen in nieuwe situaties. Daarom hebben we als stuurgroep gesteld dat het geen zin heeft om leerlingen alleen concepten aan te reiken. We moeten aansprekende en representatieve contexten zoeken waarin de concepten opgesloten liggen. En leerlingen moeten ze leren te abstraheren en te recontextualiseren. Dat wil zeggen herkennen en toepassen in een nieuwe situatie. Daarnaast willen we leerlingen een perspectief bieden op scheikundige beroepen en de scheikundige beroepspraktijk in de 21e eeuw en ze meer inzicht verschaffen op het gebied van scientific literacy. Dit gestalte te geven is de grootste uitdaging van de nieuwe scheikunde. Nieuws over de bètavakken | pagina 2
We hebben enkele jaren geëxperimenteerd met het maken van lesmateriaal volgens een context-concept benadering. Ontwikkelteams met een docent, een auteur en een coach (vaak iemand die verbonden is aan een lerarenopleiding, hogeschool of universiteit) hebben lesmodules ontwikkeld. De docent uit het ontwikkelteam probeerde het lesmateriaal direct uit in de klas. Vervolgens is het getest in volgscholen. Dit pionieren ging vooraf aan de ‘officiële’ experimenten: het examenexperiment dat begon in augustus 2007.”
Examenexperiment en doorlopende leerlijnen Het examenexperiment moet uitwijzen of de nieuwe scheikunde onderwijsbaar, haalbaar (zowel het programma binnen de beschikbare studielast als haalbaar om het te leren voor leerlingen) en toetsbaar is. Ook worden daarbij verschillende didactische vormen uitgeprobeerd. Bij het realiseren van
Experimenteerscholen Twintig scholen doen mee met het examenexperiment, verdeeld over havo en vwo. Emiel de Kleijn: “Drie coaches begeleiden de scholen in hun netwerk bij de uitvoering. Daarbij hoort ook het bijstellen van modules: de basis van de modules is gelijk, maar docenten maken ze voor hun eigen school op maat onder begeleiding van de coach. De docent is eigenaar van het schoolcurriculum, kan daaraan een eigen invulling geven
Meer dan 200 scholen oefenen met één of enkele nieuwe modules. De modules zijn gratis op te vragen via Evelien Veltman,
[email protected], tel. 053 4840339. Als tegenprestatie wordt u gevraagd het evaluatie- formulier in te vullen over de module. Meer informatie: www.nieuwescheikunde.nl
S CHEIKUNDE
Piet van den Hurk van het Pius X College over de context-concept benadering:
“Ik ben er erg gecharmeerd van” Bij nieuwe scheikunde experimenteert elke experimenteerschool met één van de leerlijnen. Voor het Pius X College in Bladel is dat de blauwe leerlijn. Piet van den Hurk, al 32 jaar docent scheikunde op de school, is erbij betrokken als onderwijsbegeleider en ontwikkelaar. “Het heeft tijd gekost om ons de context-concept benadering eigen te maken. Maar samen met mijn twee collega’s ben ik er erg gecharmeerd van.” Piet van den Hurk vertelt: “We doen de blauwe leerlijn op havo (2 klassen) en vwo (2 klassen). Ook in mijn eigen 5-vwo klas experimenteren we met het materiaal. De blauwe leerlijn is voortgekomen uit ‘Theorie uit Experimenten’ (TUE), een onderwijsmethodiek al die veertig jaar bestaat en die op dit moment vier scholen in Nederland hanteren, meestal al tientallen jaren. Die scholen zijn (naast onze school): het Peellandcollege uit Deurne, het Heerbeeckcollege uit Best en de Esprit Scholengroep Berlage Lyceum uit Amsterdam. De kern van TUE is dat je leerlingen geen dingen laat aannemen, uit eigen waarnemingen (experimenten) komen ze tot modellen en theorieën. De blauwe leerlijn is logisch opgebouwd en sterk sturend; concepten worden beargumenteerd vanuit experimenten aangereikt.
De modules voor nieuwe scheikunde die we op school gebruiken, hangen we onder de kapstok ‘Ontwikkelen van wetenschap’ (vwo) of ‘Toepassen van wetenschap’(havo). Er hangen in het vierde leerjaar op havo en vwo vier kleinere modules onder, dezelfde modules met andere accenten: ontwikkelen of meer toepassen van wetenschap. Het begint met ‘Denken in oplossingen’ (wat gebeurt er chemisch gezien in oplossingen), dat gaat richting ‘Elektrochemie’ (batterijen en dergelijke), en daarop aansluitend gaan we richting ‘Koolstofchemie’ (twee modules). Op het vwo doen we veel met argumentatie, bijvoorbeeld: hoe kom je aan waarden van ladingen van ionen? Daaraan is een hele 5-vwo module gewijd. Een havo-leerling krijgt de waarden van ladingen aangereikt of krijgt aangereikt hoe je de lading kunt bepalen.
Leerlingen hebben transferproblemen
Ieder op eigen manier
Na de ontwikkeling van de blauwe leerlijn zijn er modules bij geschreven en contexten bij gezocht. Daarvoor gebruikten we bestaande TUE-modules, waarmee we een belangrijke slag maakten richting ‘leren leren’. We willen leerlingen meer hulpmiddelen geven om de stof te verwerken en ze anders sturen. Bijvoorbeeld door mindmaps te maken, samenvattingen te leren maken. Ze moeten leren verbanden te zien en geholpen worden met transfer-problemen. Leerlingen hebben moeite om iets wat ze in de ene context hebben geleerd, toe te passen in een andere. Ook vinden ze het lastig om de hoofdzaken te herkennen. De verschillen tussen havo en vwo zijn hierin groot.
Binnen de blauwe leerlijn kun je verschillende keuzes voor modules maken. Elke blauwe leerlijn-school houdt zich aan de lijn, maar doet het op zijn eigen manier. Sommige scholen gebruiken de module ‘Gif om op te vreten’ in zijn geheel, wij kleden hem uit en halen er enkele stukjes uit die we nodig hebben om de blauwe lijn te volgen. De coach van de blauwe leerlijn, Frans Arnold, oud-vakdidacticus van de Radboud Universiteit Nijmegen, helpt daarbij en bewaakt het proces. Hij houdt in de gaten wat het betekent als je een module niet wilt doen en wat je dan moet doen om de logische lijn vast te houden. Ook kan iedere school zelf invulling geven aan de didactische werkvormen. Onze school
heeft ervoor gekozen om zoveel mogelijk te variëren in de werkvormen, met groepswerk als organisatorisch vertrekpunt. De didactiek in het experiment is voor ons niet wezenlijk anders dan we al deden. Vernieuwend is dat we door de contextconcept benadering van de nieuwe
scheikunde op zoek zijn gegaan naar passende contexten. Samen met mijn twee collega’s ben ik erg gecharmeerd van de nieuwe benadering. Het heeft ons wel enige tijd gekost om ons dit eigen te maken. Je moet je aanpassen aan hoe leerlingen denken en praten met elkaar. Hun belevingswereld.”
Nieuws over de bètavakken | pagina 3
BIOLOGIE
Moderne biologie, actuele biologie De Commissie Vernieuwing Biologie Onderwijs (CVBO) zal in 2010 examenprogramma’s havo en vwo opleveren voor biologie. Op dit moment is er een concept-examenprogramma. Leen van den Oever, secretaris van de CVBO, legt uit waarom en hoe de programma’s veranderen. “De biologie heeft de afgelopen twintig jaar een explosie aan kennisverrijking meegemaakt. Er zijn nieuwe inzichten in evolutiebiologie, gedragsbiologie, ecologie en celbiologie. En nieuwe technieken zoals bij DNAanalyse en het verwerken van enorme databestanden maken veel nieuw onderzoek mogelijk. De biologie in het voortgezet onderwijs zou een afspiegeling moeten zijn van hetgeen nu aan de orde is. Maar het huidige examenprogramma vraagt niet om die actuele biologie. En aangezien scholen zich richten op examenprogramma (men wil natuurlijk dat leerlingen slagen), komt actuele biologie weinig aan bod in het onderwijs. Hierover maakten de Biologische Raad van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen), het NIBI (Nederlands Instituut voor Biologie; de beroepsvereniging voor biologen) en NVON (Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen) zich zorgen. Op hun advies heeft de Minister van Onderwijs de vernieuwingscommissie CVBO ingesteld (in december 2004). Het hele netwerk in de biologie is er in vertegenwoordigd: docenten, NVON, NIBI, Biologische Raad, didactici in de biologie, CITO, bedrijfsleven, SLO, universiteiten, hogescholen. Kerst Boersma, hoogleraar didactiek van de biologie, is de voorzitter van de commissie.
Uitwerken van concept-context benadering Een gevolg van de behoefte aan meer actu-
aliteit, is de behoefte aan veranderingen ten aanzien van de didactiek. Voor het CVBO gaf de concept-context benadering houvast in het maken van keuzes van doelstellingen in het biologieprogramma. Vanuit de vraag ‘waar wordt biologische kennis gebruikt’ zijn we op drie typen contexten gekomen: de beroepscontext, de wetenschappelijke context en de leefwereldcontext. Hiermee kun je het biologiecurriculum invullen, afgestemd op het niveau van de leerling. Vervolgens heeft de CVBO keuzes gemaakt, gebaseerd op waar biologische kennis in Nederland met name wordt gebruikt. Je komt dan snel op contexten op het gebied van voeding, gezondheid en duurzaamheid. Nederland blinkt bijvoorbeeld uit in de tuinderij en de plantveredeling. Alle komkommers in de wereld worden in Nederland veredeld. En de grassen van enorm veel voetbalvelden in de hele wereld komen van een Nederlands bedrijf. De gebruikte biologische kennis in deze contexten vormt de basis van het biologieonderwijs. In de concept-context benadering speelt het gebruiken van biologische kennis in een handelingspraktijk een grote rol. Het gebruik van de kennis geeft betekenis aan
die kennis. Dit zal ook effect hebben op de biologie in de klas. Vaardigheden (activiteiten als behandelen, beheren, modelleren en onderzoeken) krijgen een grotere plaats in de vernieuwde schoolpraktijk.
Organiserend principe De CVBO heeft de doelstellingen voor de leerlijn van 4 tot 18 jaar gekozen met behulp van een matrix van systeemconcepten en organisatieniveaus die het organiserend principe vormen voor de biologie. De hele biologie blijkt te ‘vangen’ in vijf systeemconcepten : (begrenzen van) biologische eenheid, zelfregulatie en zelforganisatie, interactie (communicatie met de buitenwereld), reproductie en evolutie (reproductie en soortvorming in de tijd). Deze systeemconcepten vind je op alle biologische organisatieniveaus: molecuul, cel, orgaansysteem, organisme, populatie, ecosysteem en biosfeer. En met deze termen en de organisatieniveaus maak je een keuze voor de biologie die aan de orde moet komen in de verschillende onderwijsniveaus.
CE en SE Zestig procent van de examenstof komt in het Centraal Examen, veertig procent in het School Examen. We hebben de onderwerpen
interactie, reproductie en biosfeer gekozen voor het SE. Die worden dus niet in het CE getoetst. Hiervoor hebben we de volgende argumenten. Interactie: hierbij kun je veel goede proeven doen; het practicum krijgt een grotere rol in het onderwijs en ook in het schoolexamen. Reproductie: hierin kan de school het onderwerp seksualiteit betrekken; dit is bij uitstek iets waaraan een school zelf invulling kan geven. Biosfeer (bijvoorbeeld koolstofkringloop): hierbij zijn veel samenwerkingsverbanden mogelijk met natuurkunde, scheikunde, NLT en wiskunde. De zeven scholen die nu experimenteren met het nieuwe programma, zien we soms worstelen met de concept-context benadering. Vooral het kiezen van contexten was in het begin lastig. Gaandeweg blijkt dat docenten ervaring opdoen en het steeds eenvoudiger gaan vinden. Als het examenprogramma ingevoerd gaat worden, zetten we met de ervaringen van nu bijscholingsprogramma’s op. De moderne biologie is niet makkelijker, het kan soms meer tijd kosten. Uit de experimenten blijkt dat docenten het er graag voor over hebben. Ze vinden het onderwijs uitdagend en leuker. En hun leerlingen ook!”
Nascholing nodig De CVBO heeft als opdracht een experiment te doen met het nieuwe concept-examenprogramma biologie. De zeven scholen die hiervoor zijn geselecteerd worden begeleid door de vakdidactici biologie Marcel Kamp van de Radboud Universiteit en Herman Schalk van de Vrije Universiteit. Wat blijkt tot nu toe uit de experimenten? Marcel Kamp vertelt. “In mijn ogen zijn de drie grootste zorgen in het biologieonderwijs: de leerlingen ervaren te weinig de relevantie van de leerstof, ze bouwen te weinig samenhang in hun kennis op en vinden het programma overlaNieuws over de bètavakken | pagina 4
den. Met de CVBO-experimenten zien we dat we zeker winst boeken op het eerste punt. Leerlingen ervaren beter de relevantie van de kennis die ze opdoen. De andere punten vragen nog extra aandacht. Het
nieuwe curriculum is in mijn ogen nog te vol, zeker op het havo. We buigen nu ons over overlap in het programma. Gelukkig hebben we nog tot 2010. Over de kwaliteit van de lessenreeksen die
de CVBO-scholen maken, ben ik al best tevreden. Er valt natuurlijk nog veel te wensen. De ‘instructies voor docenten’ geven soms nog onvoldoende houvast. Leerlingen moeten bijvoorbeeld conceptmappen maken. Dat is niet eenvoudig. En docenten hebben moeite met het nakijken en bespreken van de gemaakte conceptmappen. Dus lijkt het verstandig om nascholing voor docenten op te zetten over het werken met
de concept-context benadering en de werkvormen die je als docent kunt gebruiken om leerlingen samenhang te laten herkennen. Het nieuwe biologieonderwijs vraagt veel vaardigheden. Leraren moeten de kans krijgen die te leren. De nascholing ontwikkelen we vanaf nu.”
BIOLOGIE
Een paradijs Zeven scholen in Nederland experimenteren sinds schooljaar 2005/2006 met het nieuwe biologieonderwijs volgens de contextconceptbenadering. Deze Biologie Ontwikkel Scholen (BOS) oftewel CVBO-scholen (Commissie Vernieuwing Biologie Onderwijs) ontwikkelen lesmateriaal en testen het uit. Linda Visser, docente biologie op CVBOschool Schoter Scholengemeenschap in Haarlem, is laaiend enthousiast. “Als je dit onderwijs landelijk gaat invoeren, zullen heel veel docenten het ook heel leuk gaan vinden.” De CVBO-scholen ontwikkelen lessenreeksen, die eerst op de eigen school worden uitgetest en vervolgens bijgesteld, en vervolgens naar de zes andere CVBO-scholen gaan. Zij geven elkaar feedback; die wordt verwerkt tot versie 2. Als versie 2 ook is uitgetest en bijgesteld, is een lessenreeks klaar om op niet-experimenteerscholen scholen uit te proberen. Linda Visser: “In die fase komen we nu. Over het algemeen vind ik de lessenseries die ik aangeleverd krijg heel erg leuk. Met mijn collega heb ik voor 4 havo de lessenseries ‘Bouwen met cellen’ en ‘Celdeling en DNA’ (over kanker en biotechnologie) gemaakt. Het was veel werk. Een dag per week zijn we uitgeroosterd om dit te doen. We ontwikkelen, experimenteren, evalueren en verbeteren. Herman Schalk is namens de CVBO onze didactisch begeleider. Hij komt regelmatig langs. Herman Schalks begeleidt drie scholen, Marcel Kamp de andere vier. Er zijn ook (promotie)onderzoeken aan het traject gekoppeld, zoals het onderzoek van Menno Wierdsma in het kader van het DUDOC-programma (zie pagina 12). Verder komt er soms iemand langs van de CVBO.”
Onze school heeft gekozen te experimenteren in 4 havo en 4 vwo. Leerlingen zijn heel enthousiast bezig. Bijvoorbeeld met de lessenserie DNA. We begonnen met cellen en celorganellen, vervolgens met ‘celdeling en DNA’. Nu zijn we bezig met erfelijke ziekten en genetica. En daarin komt het DNA-verhaal terug, we gaan er een stapje verder mee. Leerlingen roepen ineens: “Hé, dat hebben we aan het begin van het schooljaar ook al gehad.” Ik merk dat ze dat heel plezierig vinden. Ze zien de samenhang, het kwartje valt. Een ander voorbeeld, het on-
derwerp borstkanker. De lessenreeks begon voor leerlingen met het lezen van verhalen van jonge vrouwen met borstkanker op www.de-amazones.nl. Ze schrokken: ‘de vrouwen zijn wel jong’. En daarna vroeg ik ze wat ze weten over kanker en borstkanker. Leerlingen zeggen ‘cellen’ en ‘tumoren’. En ik vraag door: maar wat gebeurt er dan in de cel? Vóór deze lessenreeks hadden leerlingen een lesblok over cellen; ze zitten er dus al een beetje in. Dat krijgen ze nu door.
moeten doen, hoe het in elkaar steekt. Vervolgens deel je de materialen uit en in de lessenreeks zoals wij die hebben opgezet heb je dan weinig meer te doen. Ik ben ervan overtuigd dat heel veel docenten dit onderwijs heel leuk gaan vinden. Onlangs kreeg ik een nieuwe collega. Toen hij zag hoe we hier bezig zijn met biologie, zei hij: “Wat leuk, mag ik dit allemaal doen? Ik kom in een paradijs!”
Routine is er niet bij In de nieuwe benadering zijn leerlingen met dingen bezig die hen aanspreken. Dat scheelt ontzettend veel, ze vinden het leuk. Ze herkennen dingen. Dit biologieonderwijs vraagt van docenten in deze fase wel veel meer voorbereiding. Van tevoren moet je alles op orde hebben, routine is er niet meer bij. In de les moet je je veel meer coachend kunnen opstellen. Aan het begin van de les informeer je de leerlingen goed over wat ze
Mindmaps maken De CVBO-scholen hebben bepaalde didactische keuzes gemaakt. Als het nieuwe examenprogramma later landelijk wordt ingevoerd, kunnen scholen hun eigen keuzes maken om het nieuwe examenprogramma te realiseren. Bij de experimenten op de CVBO-scholen is het de bedoeling dat docenten in een lessenserie contexten behandelen waarin biologische concepten zitten. Leerlingen moeten die concepten er zoveel mogelijk zelf uit leren halen. Linda Visser legt uit: “Ze moeten zelf achterhalen welke biologie ze hebben gehad. Als docent bouw je voort op die concepten; ze komen in andere contexten terug. En dat moeten leerlingen op een gegeven moment herkennen. Ik laat leerlingen begrippenlijsten maken en mindmaps/conceptmaps. Dat leert ze wat de concepten met elkaar te maken hebben, het leert ze de contexten beter te begrijpen. Een aantal leerlingen beaamt dat dit werkt, ze ‘zien de hele constructie van het hoofdstuk voor zich, zien hoe het in elkaar zit.’
Nieuws over de bètavakken | pagina 5
NATU URKUNDE
“Bijscholing docenten cruciaal” Dertien scholen zijn sinds augustus 2007 betrokken bij de pilot met het concept-examenprogramma nieuwe natuurkunde. Dit betekent een aanzienlijke verandering van de inhoud. Chris van Weert, voorzitter van de Commissie Vernieuwing Natuurkundeonderwijs havo/vwo stelt dat intensieve bijscholing noodzakelijk is om docenten te laten kennismaking met nieuwe stof en de gelegenheid te geven zich te verdiepen in de didactische mogelijkheden.
Salvo: inhoudelijke samenhang wis- en natuurkunde Kees Hooyman en Ad Mooldijk (die ook werkzaam is Freudenthal Instituut van de Universiteit Utrecht) zijn beiden betrokken bij het SaLVOproject: Samenhangend Leren Voortgezet Onderwijs. Sinds 2003/2004 wordt (als vervolg op Sonate) met het St. Bonifatiuscollege in Utrecht, de Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad (Rotterdam) en het Freudenthal Instituut voorbeeld lesmateriaal ontwikkeld met inhoudelijke samenhang tussen met name wis- en natuurkunde. Via Salvo zijn inmiddels 15 modules ontwikkeld, waarbij ook uitstapjes worden gemaakt naar economie, scheikunde en informatica. Ad Mooldijk: “We zien dat voor veel leerlingen het formeel omgaan met verbanden een struikelblok vormt. Wat bij wiskunde is geleerd, kunnen ze slecht toepassen in natuurkundige situaties. Binnen het Salvoproject is ondermeer voor ‘verbanden’ samenhangend lesmateriaal ontwikkeld in een doorlopende leerlijn voor klas 2 t/m 5 havo en vwo. Bij natuurkunde spelen verbanden tussen grootheden een belangrijke rol. Deze verbanden worden in de laagste klassen nog heel globaal beschreven, in de loop van hun school- carrière moeten leerlingen ze op steeds wiskundiger wijze kunnen weergeven. In klas 2 leren we bijvoorbeeld dat als de slingerlengte groter wordt, de slingertijd ook toeneemt. Hoeveel precies, dat doet er nog niet zo toe. Als we preciezer gaan meten, kunnen we specifieker worden: ‘als ik de lengte van de slinger twee keer zo groot maak, wordt de trillingstijd 1,4 keer zo groot’. De meet- gegevens kunnen verwerkt worden in een grafiek, waarmee het verband ook grafisch zichtbaar wordt. Uiteindelijk geven we het verband zo exact mogelijk weer in een wiskundige formule. Het blijkt dat met dit lesmateriaal leerlingen verder komen in hun begripsontwikkeling.” Meer informatie en lesmateriaal vindt u via www.salvoproject.nl.
Chris van Weert: “De vernieuwing van natuurkunde berust op drie pijlers. Ten eerste willen we een up-to-date inhoud die aansluit op hetgeen nu belangrijk is voor de maatschappij. Tot nu toe was de inhoud van het vak namelijk nogal eenzijdig door traditie bepaald. Weinig zicht werd geboden op actuele ontwikkelingen, zoals in de biofysica, en moderne ontwikkelingen zoals relativiteitstheorie en kwantummechanica. Kwantummechanica heeft veel praktische toepassingen: de hele chipindustrie is er op gebaseerd. Dan is het vreemd dat het vak natuurkunde daar helemaal niet aan refereert.
Manier van denken Ten tweede willen we leerlingen zicht bieden op een vervolgstudie. En ten derde moet natuurkunde bijdragen aan de persoonlijk-culturele ontwikkeling van leerlingen. Het gaat erom ze de manier van denken in de natuurkunde mee te geven: door logisch denken oplossingen te construeren, weten waar de grenzen liggen in mogelijkheden bij bijvoorbeeld energiebesparing. Daardoor krijgen leerlingen een bagage mee die zeer waardevol is, ook al beoefenen ze later geen natuurkunde. Bij de vernieuwing van het vak is op hoofdlijnen is goed gekeken naar de aansluiting op het vervolgonderwijs. We houden rekening met de bio- en medische opleidingen: veel meisjes met een NG-profiel kiezen voor dergelijke opleidingen. Daarom komt ook biofysica aan bod. Nieuws over de bètavakken | pagina 6
Vastgelegd is dat het centraal examen (CE) 60% van de stof toetst. In de toekomst zal er dus alleen voor 60% van de stof een landelijk examen worden afgenomen. Een syllabus beschrijft de exameneisen voor het CE en licht deze toe. Een door de CEVO (die hiervoor verantwoordelijk is) speciaal ingestelde syllabuscommissie heeft samen met de vernieuwingscommissie de syllabus opgesteld. Daar is nu een werkversie van. De syllabus wordt bijgesteld aan de hand van de ervaringen. De overige 40% van de stof wordt getoetst via het schoolexamen (SE). Binnen zekere grenzen bepaalt de school hoe die 40% aan bod komt. De SLO werkt samen met de commissie aan een handreiking voor de inrichting van het SE.
Experimenteren Dertien pilotscholen experimenteren met het gehele nieuwe concept-examenprogramma: drie jaar op het vwo, twee jaar op de havo. In de praktijk blijkt dat we voor de hele pilot ook een intensieve bijscholingscursus moeten opzetten. Veel lesstof is namelijk nieuw; daarmee moeten docenten nog kennismaken. Zo is de relativiteitstheorie nog nooit gedoceerd. Bij mechanica experimenteren we ook met de didactiek van de conceptcontext benadering. Je kunt de wetten van Newton als het ware op een halve pagina zetten. Het gaat echter om méér: we willen dat leerlingen zinvolle dingen kunnen doen met de betekenis van die wetten. Bijvoorbeeld een redenering opbouwen en vraagstukken maken. Voor de lesstof vergt
dit een goed uitgewerkt scenario: leerlingen moet je van stap tot stap laten zien wat de logica is van het vak. In sommige modules van het nieuwe lesmateriaal is geprobeerd dit in te bouwen. De eerste ervaringen in de pilots bevestigen de ervaring in alle onderwijsvernieuwingen: het resultaat staat of valt met de leraar. Die moet de meerwaarde inzien van de nieuwe inhoud en zich die eigen maken. Daarbij komt dat in de eerste pilotronde het lesmateriaal ook nog niet optimaal is. Daarom ben ik ook van mening dat vóór de implementatiefase van het vernieuwde vak voldoende tijd en middelen beschikbaar moeten zijn om dit goed te doen.”
NATU URKUNDE Ad Mooldijk, docent natuurkunde op pilot-school Herbert Vissers College:
“Leerlingen zijn anders bezig” Vorig schooljaar is het Herbert Vissers College in Nieuw-Vennep begonnen met de pilot op havo en vwo. Ad Mooldijk geeft nieuwe natuurkunde aan de 4 vwo-klas, zijn collega aan de 4-havo klas. Ad Mooldijk: “We zijn begonnen met de module ‘domotica’, gevolgd door de eerste twee hoofdstukken van ‘wisselwerking en beweging’. Daarna hebben we de module ‘ontwerpen’ gedaan. Nu zijn we gestart met de module ‘communicatie’. Deze begint traditioneel met golven en trillingen en gaat dan verder met moderne technieken, zoals frequentiemodulatie en de werking van een gsm. Tot nu toe vind ik het goed lesmateriaal al moet er nog veel gebeuren. De inhoud van de lesstof is nog niet zo wezenlijk verschillend van het ‘oude’ programma, afgezien van ‘wisselwerking en beweging’. Later komt er meer echt andere lesstof aan bod: relativiteitstheorie en kwantummechanica. Daarin wil ik dan ook te zijner tijd wat bijscholing krijgen.” In de pilot wordt een nieuwe didactiek uitgeprobeerd: een van de manieren waarop scholen vorm kunnen geven aan het examenprogramma van nieuwe natuurkunde. Ad Mooldijk hierover: “Opvallend is een duidelijk verschil in de aanpak van de lessen.
Leerlingen zijn anders bezig. In het verleden ging het er om in de lesstof zo snel mogelijk te formaliseren. Nu komt er wat geschiedenis bij, is er aandacht voor wat leerlingen al ervaren aan fysische concepten. Ze hebben vaak best een idee hoe iets als beweging in elkaar steekt. Het lesmateriaal haalt dat naar voren en zo komen leerlingen tot een intuïtief concept. En daarmee ga je verder in op de lesstof. Het werkt: leerlingen weten beter waarmee ze bezig zijn. Tussendoor moeten ze reflecteren op wat ze geleerd hebben. Dat zijn leerlingen niet gewend. Alhoewel ze het vreemd vinden, pikken ze het wel op. Maar sommigen willen liever gewoon braaf doen wat de leraar ze opdraagt, verder geen gezeur. Circa zes keer jaar komen de dertien pilotscholen bijeen om te evalueren. Van alles komt aan bod: de lengte van modules, de aanpak. Ook presenteren auteurs hun modules. Dat is goed als voorbereiding. Ik ervaar de bijeenkomsten als prettig.”
“We maken echt een slag” In zestien ontwikkelgroepen ontwikkelen docenten samen met mensen uit het hoger onderwijs lesmateriaal voor nieuwe natuurkunde. Een van die docenten is Kees Hooyman van het St. Bonifatiuscollege College in Utrecht. ‘Zijn’ ontwikkelgroep maakt modules Mechanica binnen het domein ‘Wisselwerking en beweging’. Kees Hooyman: “Ik ben betrokken bij drie modules: een module over energie en wisselwerking, een module over gravitatie en een
module over kracht en beweging. Twee jaar geleden zijn we ermee begonnen. Bij het samenstellen van modules gaan we uit van
contextrijke aanleersituaties: voor leerlingen aansprekende situaties die geschikt zijn om concepten in te ontwikkelen.
Intuïtief concept Een module begint in de klas met een inleidende bespreking van praktijksituaties. Vervolgens wordt een situatievraag geformuleerd waarbij leerlingen moeten nagaan wat ze te weten moeten komen om de vraag te kunnen beantwoorden. Zo komen leerlingen ook op nieuwe dingen die ze in de natuurkunde moeten ontdekken. Bijvoorbeeld bij mechanica: hoe zorgen krachten voor beweging? Leerlingen formuleren als het ware eerst een intuïtief concept dat later geformaliseerd wordt. Gedurende de module is er ruimte voor reflectie: hebben we de vraag opgelost? En wat zijn we nog meer te weten gekomen?
de is dat je aan kracht wint als leerlingen een concept onderzoeken in een praktische situatie. Gaandeweg herkennen ze de methodieken en kunnen ze die ook toepassen op andere dingen. Bovendien vinden ze het leuk, zo blijkt uit de lessen die we hebben gedraaid met de modules op het vwo. Ik ben positief over de ontwikkelingen in natuurkunde: duidelijk wordt het belang van het vak voor de maatschappij en de kennis die daarvoor nodig is. We maken echt een slag. Natuurkunde wordt leuker en betekenisvoller.”
Zo is duursport één van de contexten in 5 vwo bij ‘arbeid, energie en vermogen’. Aan de hand van sporten waarbij de sporter zich minimaal vijf minuten inspant – bijvoorbeeld wielrennen – gaan leerlingen na welke factoren de snelheid van de sporter bepalen. Ze komen er achter dat het niet zozeer gaat om kracht, maar vooral om energie. Het gebruik van deze context helpt om de concepten meer invulling te geven. Deze methodiek is heel anders dan docenten gewend zijn. Natuurkunde begon altijd met theorie. Vanuit formules werd de les opgebouwd. Praktijk kwam pas later aan bod. Groot voordeel van nieuwe natuurkun-
Nieuws over de bètavakken | pagina 7
WISKUNDE Dirk Siersma, voorzitter van cTWO:
“We komen in de fase van ‘doen in de praktijk’” Najaar 2004 is de commissie Toekomst Wiskunde Onderwijs ingesteld (cTWO). Aanleiding was de zorg van wiskundeorganisaties over het wiskundeonderwijs. Het hoger onderwijs had klachten over het niveau van leerlingen en de aansluiting van de wiskundeprogramma’s op het hoger onderwijs. “Daarnaast zouden de bètavakken wezenlijk veranderen. En om aansluiting te hebben op de bètavakken, zijn er ook vernieuwingen nodig bij wiskunde”, aldus Dirk Siersma, voorzitter van cTWO.
inhoud van de programma’s en de voorbereiding op de doorstroming naar het hbo dan wel wo. Zo heeft men op een aantal punten zorg over de overladenheid van het programma, ziet men ‘tegenstrijdige belangen’ bij wiskunde A (economisch versus medisch), aansluitproblemen van wiskunde A op natuurkunde, en dringt men aan op versterking van de algebraïsche vaardigheden. Op grond van de uitkomsten van deze informatierondes zijn de programma’s bijgesteld en aangeboden aan het ministerie.” De staatssecretaris heeft op grond van deze voorstellen en de reacties daarop een aantal beslissingen genomen: in overleg met het hoger onderwijs moet een aantal bijstellingen gedaan worden, daarom gaan de pilots schooljaar 2009/2010 van start en wordt het nieuwe wiskundeprogramma op zijn vroegst in 2014 ingevoerd.
Experimenteerscholen gezocht
CTWO is breed samengesteld. De leden zijn onder andere hoogleraren en docenten uit het hoger onderwijs, leraren havo-vwo en vakdidactici. CTWO heeft de opdracht concept-examenprogramma’s havo en vwo op te stellen voor wiskunde A, B, C en D die vanaf 2014 worden ingevoerd voor leerlingen van de vierde klas havo en vwo. Ook moest zij voorbereidende ontwikkelingen in gang zetten voor de wiskunde C voor vwo en de wiskunde D voor havo en vwo die we kennen sinds 2007. Verder is het haar taak te adviseren over doorlopende leerlijnen wiskunde en didactische ontwikkelingen.
Dirk Siersma: “CTWO voert deze taken uit in nauwe samenspraak met het Ministerie van OCW, het Platform Bèta Techniek, de profielcommissies Natuur en Maatschappij, de vernieuwingscommissies van natuurkunde, scheikunde, biologie en de stuurgroep NLT, het hoger onderwijs, de onderwijsinspectie, NVvW, CEVO, SLO, CITO, Freudenthal Instituut, en andere belangrijke spelers. De commissie rapporteert over de voortgang van het proces aan het Ministerie van OCW en het Platform Bèta Techniek.”
Concept eindtermen Februari 2007 is het visiedocument van cTWO vastgesteld. Begin september 2007 waren de concept eindtermen van de examenprogramma’s klaar om te bespreken met het veld. De maand september zijn veldraadplegingen gehouden met docenten. Ook heeft cTWO van diverse organisaties reacties ontvangen, zoals van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, de resonansgroep, het Freudenthal Instituut, wiskundedocenten van economische faculteiten, de Vernieuwingscommissie Economie, het disciplineorgaan medische wetenschappen en de VSNU. Dirk Siersma: “De adviezen gaan over ondermeer de ‘onderwijsbaarheid’ en de ‘haalbaarheid’ van de programma’s binnen de gestelde tijd, de
Nieuws over de bètavakken | pagina 8
De pilots betekenen dat we in de fase komen van ‘doen in de praktijk’, experimenteren zodat de praktijk de komende jaren gestalte gaat krijgen. Docenten zijn heel belangrijk in deze fase: ze kunnen meedenken en meedoen. We zoeken scholen die willen participeren in pilots. Deze ‘proefscholen’ krijgen een experimenteerstatus. Voor deze scholen komt er een specifiek examenreglement en een vrijstelling op het huidige examenprogramma, zoals inmiddels gebeurt voor scholen die experimenteerschool zijn voor de an-
dere bètavakken. Docenten krijgen voor de experimenten taakuren en ondersteuning: er zijn budgetten beschikbaar. Ook hopen we dat er scholen zijn die als een soort volgscholen stukjes van de programma’s uitproberen. Op onze website www.ctwo.nl komt steeds meer lesmateriaal. Ik nodig u uit om regelmatig te kijken en uit te proberen.” Voor meer informatie over de experimenten en vernieuwingen kunt u contact opnemen met cTWO via
[email protected]. De concepteindtermen en andere informatie vindt u op www.ctwo.nl.
David Venhoek, leerling 4 vwo op Arentheem College Arnhem met profiel N&T: “Ik heb wiskunde D en wiskunde B. Mij is gezegd dat wiskunde D bij veel technische opleidingen handig is. Wiskunde D heeft dingen die niet bij die bij wiskunde B zitten, zoals kansberekenen, rekenen met complexe getallen en dynamische modellen. Ik vind wiskunde leuk en ben aardig wiskundig aangelegd.
WISKUNDE Paul Drijvers, secretaris van cTWO, over wiskunde A: “Wiskunde A moet zowel de toekomstige economiestudent als de toekomstige student geneeskunde bedienen, die mogelijk natuurkunde kiest in zijn/haar profiel. Dat is lastig. Voor de EM-leerling zou je bij wiskunde A veel willen doen met economische toepassingen. Maar dit sluit niet aan op de NG-leerling die biologie (en soms natuurkunde) in het profiel heeft. Wel is het zo dat beide type leerlingen in hun vervolg- opleidingen veel hebben aan kansrekenen en statistiek.”
Wiskunde: einde Alfa-Bèta verdeling Tot nu toe kende het wiskundeonderwijs grofweg een Alfa-Bèta verdeling. Voor de alfaprofielen CM en EM was er wiskunde A, voor NT en NG was er de meer exacte wiskunde, wiskunde B. Het is een politieke beslissing geweest om dit te veranderen. Een ingrijpende verandering: wiskunde A gaat nu over de scheidslijn alfa-bèta heen: wiskunde A kan ook gekozen worden bij het NG profiel.
Dit betekent dat er voor wiskunde A een heel andere situatie ontstaat. In combinatie met de toevoeging van wiskunde C voor het CM-profiel op vwo, schuift wiskunde A op van een puur CM en EM vak naar een EM en NG-vak. Leerlingen met wiskunde B kunnen kiezen voor het nieuwe vak wiskunde D, als een verdieping, verrijking en verbreding ten opzichte van wiskunde B. Het huidige examenprogramma, dat van kracht is sinds schooljaar 2007/2008, is een overgangssituatie. Dit als gevolg van de organisatorische herinrichting van de Tweede Fase van havo en vwo. Naar verwachting wordt het nieuwe wiskundeprogramma in 2014 ingevoerd.
Wiskunde A probleemgeoriënteerd en ict-rijk kansrekenen en statistiek Wiskunde A is voor leerlingen NG en EM. Wiskunde A schuift licht op naar de bètakant. In de nieuwe wiskunde A wordt kansrekenen en statistiek anders, meer probleemgeoriënteerd, aangepakt. Het begint met grote datasets van realistische, betekenisvolle gegevens die bepaalde vragen oproepen. Om deze te kunnen beantwoorden, is statistiek en kansrekening nodig. De vragen worden op verschillende niveaus beantwoord: het begint beschrijvend, geleidelijk aan wordt het opgebouwd naar kansmodellen en dergelijke. Software wordt hierbij een belangrijk hulpmiddel.
Wiskunde B verdieping in analyse en algebra Wiskunde B is voor NT-leerlingen en NGleerlingen. Wiskunde B is minder breed
gemaakt, wat eenzijdiger geworden, waardoor er meer verdiept kan worden in algebra en analyse. De bedoeling is hiermee tegemoet te komen aan wensen van technische universiteiten, exacte opleidingen en hts. Wiskunde B besteed ook aandacht aan denkactiviteitein zoals redeneren, bewijzen, en onderwerpen als logica. Kansrekenen en statistiek wordt ondergebracht bij wiskunde D: daar is geen ruimte voor in het wiskunde B programma.
wiskunde D alleen kansrekenen en statistiek doet, als module in de vrije ruimte. In feite is wiskunde D nieuw ingevoerd in 2007: het huidige ontwikkelingstraject met veel vrijheid voor de scholen zal worden voortgezet; de experimentele programma’s voor 2013 verschillen daarom weinig van het huidige programma. Achtergrondinformatie en actuele informatie vindt u via www.ctwo.nl.
Wiskunde C logisch redeneren Voor vwo-leerlingen CM is er wiskunde C, een nieuw vak met een nieuwe inkleuring. Het richt zich op de CM-leerling die later een studie zal volgen als rechten, psychologie of een taal. Tijdens een dergelijke studie krijgt hij/zij te maken met logisch redeneren en/of statistiek. Daarop wordt de leerling voorbereid. Het vak heeft een ander karakter dan de andere wiskundevakken. Voor de havo CM leerling is er (nog?) geen wiskunde C.
Paul Drijvers over de slu’s vanaf 2014: “De slu’s vanaf 2014 zijn in principe gelijk aan die in 2007. De vraag is: hoe vertaal je dat in lesuren? Wij als commissie doen er aan- bevelingen over, maar de keuze is hierin aan de schoolleiding. Bijvoorbeeld wiskunde B vwo. Daarvoor staan 600 slu. Wij adviseren: 4 lesuren per week gedurende 3 jaar (=12 jaar lesuren van 50 minuten). De komende tijd zal hier in de praktijk mee geëxperimenteerd worden.”
Wiskunde D verdieping, verbreding en keuzes Wiskunde D is een profielkeuzevak voor leerlingen met wiskunde B. De verbreding omvat onder meer kansrekenen en statistiek. Deze onderwerpen worden abstracter behandeld en gaan dieper dan bij wiskunde A. Wiskunde D is een modulair vak met veel keuzeopties in nieuwe domeinen zoals ‘wiskunde in wetenschap’ en ‘wiskunde in technologie’. Leerlingen kunnen ruiken aan de wiskunde in het hoger onderwijs. Het is denkbaar dat een wiskunde B leerling van
Ida Saladin, leerlinge 4 havo op Arentheem College Arnhem met de profielen C&M en E&M: “Eigenlijk wilde ik het profiel CM, maar dan heb je geen wiskunde. En ik wil wiskunde omdat ik nog niet weet welke opleiding ik ga doen. Als je een opleiding gaat doen waarvoor je wiskunde nodig hebt en je hebt geen wiskunde, moet je het later allemaal inhalen. Daar heb ik geen zin in, dan doe ik het liever nu. Volgens mij kon ik niet kiezen voor wiskunde B. Maar dat geeft niet, want voor wiskunde B ben ik sowieso veel te lui.”
Nieuws over de bètavakken | pagina 9
NLT
Niet alleen een nieuw vak Elja Fallaux, docente scheikunde en NLT van het Mill Hillcollege in Goirle heeft meegeschreven aan de gecertificeerde vwo-module ‘Rijden onder invloed’. Ze staat stil bij de vernieuwingen die het vak teweeg brengt. “Op onze school geven drie docenten – natuurkunde, scheikunde en biologie – samen het vak NLT. Het mooie van NLT is dat we afspraken met elkaar móeten maken. Je hebt elkaar nodig. Eén docent kan het vak gewoon niet geven. Zo kan ik bij ‘mijn’ module het natuurkunde deel niet aan, een andere docent kan mijn scheikunde deel niet aan. We grijpen NLT met beide handen aan om meer te overleggen. Dat deden we in het verleden vrijwel niet. Al twee jaar nam ik me voor om af te stemmen met mijn natuurkunde collega. Maar het kwam er niet van want ik had het te druk. Tja, en op een gegeven moment kwam ik er achter dat hij iets wilde behandelen in de klas, wat ik een maand eerder al had gedaan bij scheikunde.
Stand van zaken NLT Per ingang van schooljaar 2008/2009 heeft meer dan 40% van alle havo/vwo-scholen – circa 210 scholen in totaal –, zich gemeld als NLTinvoerschool bij het Landelijk Ontwikkelpunt NLT. Op het moment zijn er 21 gecertificeerde modules, digitaal gratis beschikbaar voor docenten en leerlingen. In 2010 zullen er circa vijftig gecertificeerde modules zijn. Het examenprogramma NLT bestaat uit een aantal domeinen, zoals voor havo ‘Zorgen en genezen’, ‘Verbetering van de kwaliteit van leven’ en ‘Opsporen en beschermen’ en voor vwo ‘Biomedische technologie en biotechnologie’ en ‘Aarde en klimaat’. Eerstegraads docenten van de bètavakken en aardrijkskunde (met een specialisatie fysische geografie) kunnen het vak geven. Het is de bedoeling dat docenten van verschillende vakgebieden NLT samen vormgeven op school.
Ontwikkeling modules Harrie Eijkelhof, voorzitter van de Stuurgroep NLT: “Sinds 2006 zijn meer dan honderd scholen betrokken bij het ontwikkelen en testen van lesmateriaal. In het kader van het teruggeven van de professionaliteit aan de docent hebben we ervoor gekozen docenten de modules te laten ontwikkelen, samen met deskundigen uit het hoger onderwijs. Alle modules worden getest op testscholen, en op inhoud en didactiek beoordeeld door het Landelijk Ontwikkelpunt NLT en externe experts. Het Landelijk Ontwikkelpunt NLT begeleidt het ontwikkelen van het lesmateriaal, wat tot
Nieuws over de bètavakken | pagina 10
2010 doorgaat. De modules worden in vier golven ontwikkeld: van de eerste en tweede golf zijn inmiddels 21 modules gecertificeerd. In oktober 2007 is de derde ontwikkelgolf gestart, voorjaar 2008 de vierde. De Stuurgroep NLT heeft kwaliteitscriteria geformuleerd waaraan modules moeten voldoen om in aanmerking te komen voor certificering.” De modules omvatten elk 40 slu. Havo-leerlingen volgen maximaal acht modules (320 slu), vwo-leerlingen maximaal elf (440 slu). Invoerscholen kunnen binnen zekere grenzen kiezen welke modules ze leerlingen zullen aanbieden. Per juni 2008 zijn de volgende modules gecertificeerd voor havo: - Aërosolen en vuile lucht - De bodem leeft - Digitale Techniek - Dynamische modellen - Een feest zonder katers - Forensisch Onderzoek - Het beste ei - Nul energiehuis - Plaatsbepaling en navigatie - Sportprestatie - Wat zeg je? Een kwestie van horen en spreken En voor vwo: - Brandstof voor het leven - De bewegende aarde - Dynamische modellen - Forensische technieken - Hersenen en leren - Meten aan melkwegstelsels - Moleculen in leven - Rijden onder invloed - Technisch ontwerpen in de biomedische technologie - Waterstofauto
Het feit dat meerdere docenten de modules moeten geven – alle modules zijn immers vakoverstijgend – plaatst een school voor de uitdaging hoe je het vak betaalbaar houdt. Je kunt niet drie docenten tegelijk voor één klas zetten. Laat staan eerstegraders. Dat wordt veel te duur. Daarom streeft het Mill Hillcollege ernaar NLT-middagen in te roosteren voor alle groepen tegelijkertijd. Ze zitten bij elkaar in de buurt en drie of vier docenten lopen rond. Onderling maken we een roostertje waarin voor leerlingen staat wanneer welke docent voor wie beschikbaar is.
Het ontstaan van NLT In de zomer van 2005 bracht de profielcommissie voor de natuurprofielen een positief advies uit over de invoering van een geïntegreerd bètavak dat later de naam ‘Natuur, Leven en Technologie’ kreeg. De Minister van OCW nam het advies over. Om de ontwikkeling van het vak aan te sturen werd najaar 2005 de Stuurgroep NLT opgericht (en in maart 2006 officieel ingesteld). Deze bestaat uit mensen van de vernieuwingscommissies voor exacte vakken, wo, hbo, lerarenorganisaties, leerplanontwikkeling en een waarnemer van het Platform Bèta Techniek. Tegelijkertijd is het Landelijk Ontwikkelpunt NLT opgezet, met name om de ontwikkeling van lesmateriaal en de invoering van NLT op scholen te begeleiden. Het Ministerie OCW nam NLT begin 2007 op in het Tweede Faseprogramma als een regulier profielkeuzevak voor de natuurprofielen havo en vwo. In april 2007 publiceerde de Stuurgroep NLT zijn visie, die leidend is voor de ontwikkeling voor NLT in de periode 2007 – 2010. Ook stelde de Stuurgroep NLT het concept-examenprogramma op. Doelen van NLT zijn: - verbreding en verdieping bieden; - leerlingen zich laten oriënteren op een breed spectrum van vervolgstudies en beroepen; - leerlingen het belang laten ervaren van interdisciplinaire samenhang in de ontwikkeling van wetenschap en technologie; - meer keuzemogelijkheden voor docenten en leerlingen in het bètaonderwijs op school; - bijdragen aan permanente innovatie van het onderwijs in de bètavakken.
Meer informatie: www.betavak-nlt.nl
Grenzen overschrijden Zoals veel collega´s merk ik dat leerlingen het verband niet zien tussen de verschillende bètavakken. Bij NLT gaat het juist daarom. Leerlingen laten ervaren hoezeer de verschillende vakgebieden nodig zijn om ergens uit te komen, hoe dicht deze bij elkaar liggen. In onze module bijvoorbeeld onderzoeken leerlingen wat alcohol doet met een mens. Je kunt nagaan hoe lang het duurt voordat één glas alcohol in je lichaam wordt afgebroken. Hoeveel alcohol er in een glas bier, wijn en sterke drank zit. En wat het effect is van een vertraagd reactievermogen op je remweg. Dan heb je het over biologische, scheikundige en natuurkundige zaken.
Module ontwikkelen Het Mill Hillcollege in Goirle en het Strabrecht College in Geldrop hebben de module ‘Rijden onder invloed’ ontwikkeld. Twee natuurkunde docenten, een docent biologie en een docent scheikunde. Iedere auteur heeft een deel geschreven. Tom Goris, een wiskundige die onder andere werkt op Fontys Hogescholen, was onze coach. Hij gaf ons feedback en regelde allerlei dingen, zoals een ruimte op de hogeschool. We hebben goed nagedacht over de context van de module; we wilden met name de onderzoekscontext in de module verwerken. Ook hebben we van gedachten gewisseld over de werkwijzen voor leerlingen. En: hoe kun je leerlingen begeleiden, hoe vrij kun je ze laten? Gaandeweg hebben we daarin een weg gevonden. Het is een gevarieerde module geworden met veel verschillende werkvormen. In ‘mijn’ deel moeten ze met slechts enkele aanwijzingen een onderzoek doen. In groepjes schrijven ze zelf een werkplan, zetten het onderzoek op, doen experimenten en practica, en maken een verslag.” Het schrijven van lesmateriaal vind ik hartstikke leuk: het geeft veel afwisseling aan je werk. Het is goed als docenten lesmateriaal ontwikkelen. Wij staan in de lespraktijk en hebben heel goed een gevoel over wat kan en wat niet kan. Als het qua uren en financiën goed geregeld zou zijn én er de juiste begeleiding en sturing is zodat de kwaliteit is gewaarborgd, mag zoiets standaard onderdeel uitmaken van het werk van een docent.”
NLT
Twee scholen, één klas Het Sint-Nicolaaslyceum in Amsterdam heeft samen met het Fons Vitae Lyceum een havo 4 klas NLT gevormd. Docenten van het Sint-Nicolaaslyceum, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit, de Hogeschool INHOLLAND en de Hogeschool van Amsterdam geven de lessen.
De samenwerking tussen deze vo-scholen en het hoger onderwijs vindt plaats in het kader van het Sprint-UP programma (zie kader). De twee scholen maken onderdeel uit van een cluster van vier vo-scholen, waarin ook het Ignatius Gymnasium en het Montessori Lyceum Amsterdam participeren. Dit cluster scholen stelt, naast NLT, gemeenschappelijke klassen samen voor wiskunde D en Informatica.
Opzet project Plaatsvervangend rector van het SintNicolaaslyceum Irene Jansen: “Voor de kwaliteit van ons onderwijs vind ik het heel belangrijk om te investeren in de samenwerking tussen vo-docenten onderling, tussen verschillende vo-scholen en tussen voortgezet en hoger onderwijs. De rectoren van het Sint-Nicolaaslyceum en Fons Vitae Lyceum hebben met elkaar de randvoorwaarden geregeld voor de NLT-lessen: afspraken over afstemming van de roosters, welke school de lessen verzorgt, door welke docenten. Ronald van Berge, de coördinator NLT die docent wiskunde is op onze school, maakt met de collega’s het PTA en bespreekt dit ook met het Fons Vitae Lyceum. En het regionale steunpunt NLT zorgt voor de inhoudelijke ondersteuning.”
Ewout van Wezel, 4 havo profiel N&T, St.Nicolaas Lyceum Amsterdam: “Er zitten praktische dingen in NLT die je later misschien kunt gebruiken. Bij ons begint de NLT-les met uitleg van een docent, daarna wordt verteld welke opdrachten we kunnen doen en hoe, en dan doen we de opdrachten. We krijgen nu de module Navigeren, daarna Rijden onder invloed.” van NLT. Het Fons Vitae Lyceum wil de toetsing in de toetsweken laten plaats vinden, maar de NLT afronding is anders georganiseerd. Daarom verzocht het Fons Vitae Lyceum ons hun leerlingen de NLT-toetsen te laten doen op hun school tijdens de toetsweek. We hebben overlegd en geconstateerd dat zoiets niet kan. Dit hangt samen met de praktische component van de toetsen waarvoor leerlingen in het NLT-lokaal moeten zijn.”
vakken. Bij de module over forensische technieken bijvoorbeeld heb
De vier scholen kiezen voor een gefaseerde invoering van NLT, Informatica en wiskunde D. Irene Jansen: “Dit heeft te maken met de organisatorische kant van het project. Onze school is vorig schooljaar begonnen met Informatica-havo en vwo, NLT-havo en wiskunde D-vwo. We participeren nog niet in NLT-vwo. Ignatius wel, samen met Fons Vitae. Op het Ignatius volgen onze leerlingen wiskunde D. Het is de bedoeling dat in de loop van het Sprint-UP project (vier jaar) alle scholen participeren in alle vakken op zowel havo als vwo.”
je te maken met biologie, scheikunde en natuurkunde. Je hoeft voor
De NLT-les op school
Jules L’Ortye, 4 vwo N&T, Pius X College in Bladel: “Ik heb voor NLT gekozen omdat ik de meeste vakken als aparte delen zie, terwijl NLT juist verbindingen legt tussen alle andere bèta-
NLT geen bepaalde voorkennis te hebben. Wel moet je er echt voor gaan, het wordt steeds moeilijker.” Meer afstemmen
NLT-coördinator van het Sint-Nicolaaslyceum, Ronald van Berge, licht toe: “Voordat dit schooljaar begon zijn er afspraken vastgelegd op papier. Het Sint-Nicolaaslyceum verzorgt de lessen. Onze school informeert de partnerschool over de cijfers en resultaten van hun leerlingen. Met de collega’s van het Fons Vitae Lyceum vindt overleg plaats. Wel lopen de scholen tegen organisatorische problemen aan, bijvoorbeeld bij de toetsing
Irene Jansen: “Dit is een voorbeeld van wat je zoal tegen komt bij het samenwerken tussen scholen. Scholen hebben verschillende onderwijssituaties. Door het project bekijk je met elkaar wat je van een andere school wilt of kunt overnemen. Je leert van elkaar. Dat gebeurt ook door de bijeenkomsten voor partnerscholen die het steunpunt NLT organiseert.” Ze is van mening dat de docenten meer tijd zouden moeten hebben om inhoudelijk af te stemmen. De rectoren hebben afspraken gemaakt over de organisatie. We merken nu dat docenten de fase van aandacht voor elkaar en met elkaar afstemmen gemist hebben. Die fase komt nu langzaam in het project.”
Ronald van Berge: “Van het Fons Vitae Lyceum komen het hele jaar elke week acht leerlingen bij onze NLT-les, van onze school zijn er 17 leerlingen. De klas bestaat uit 12 meisjes en 13 jongens. De NLT-les is elke woensdagmiddag van 14.30 tot 16.30 uur. Vier docenten verzorgen NLT: vanuit natuurkunde, scheikunde, biologie en aardrijkskunde. Ik ben als coördinator de vijfde docent die erbij betrokken is. Daarnaast verzorgen experts vanuit het hbo en de universiteit delen van modules. Wekelijks zitten we één uur rond de tafel om de les voor te bereiden. Ook de deskundigen van het hoger onderwijs nemen deel aan het overleg. Voor de inschakeling van externe deskundigen melden we het regionale steunpunt NLT welke module we de komende periode doen. Het steunpunt zoekt daar de expert bij van het hbo en/of wetenschappelijk onderwijs die ons kan ondersteunen. Per module krijgen we andere deskundigen toegewezen.” Paul Zuurbier, docent NLT en natuurkunde vult aan: “Vanuit onze eigen expertise in de
In regio Noord-Holland/Flevoland zijn bij Sprint-UP betrokken: 35 vo-scholen, de twee Amsterdamse Universiteiten, de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool In Holland. Het doel ervan is om ho-docenten (50 fte in vier jaar) in te zetten op het vo en vo-docenten (25 fte in vier jaar) te detacheren op het ho. Scholen worden geclusterd zodat ook uitwisseling tussen vo-docenten gerealiseerd kan worden. Bovendien kan zo een schaalvergroting gerealiseerd worden bij die scholen die slechts een beperkt aantal leerlingen hebben voor Informatica, wiskunde D en NLT. Voor buitenschools onderwijs worden ITS-labs (Informatica, Technologie, Science) ingericht op de vier ho-instellingen.
verschillende monovakken geven de vo-docenten invulling aan de NLT-modules. Neem forensisch onderzoek. De biologiedocent verzorgt het onderdeel bloedonderzoek. Ik doe als docent natuurkunde de onderdelen ‘bloedpatronen onderzoek’ en ‘de baan van een kogel’. De experts gaan de diepte in met theorie en actualiteiten. We hebben echt iets aan de inbreng van experts.”
we met meerdere docenten aan de slag zijn met de verschillende modules, doen we kennis op die we breed kunnen inzetten in de komende jaren, ook richting andere docenten. Schooljaar 2008/2009 hebben we twee NLT-groepen: havo 4 en havo 5. Schooljaar 2009/2010 starten we naar verwachting ook met vwo 4.”
Ronald van Berge: “We prijzen ons rijk met zoveel docenten op één groep van 25 leerlingen. Het is belangrijk dat continuïteit in dit traject gegarandeerd kan worden. Nu
Rabea Mawla, 4 havo profiel N&G, St.Nicolaas Lyceum Amsterdam: “Ik heb NLT gekozen omdat het boeiend is. Je doet dingen met vingerafdrukken, DNA, chromosomen en zo. Bij de module Forensisch onderzoek hebben we vingerafdrukken gemaakt, en ons speeksel en haar onder de microscoop bekeken. NLT is een vak voor mensen die het leuk vinden om onderzoeken te doen.”
Nieuws over de bètavakken | pagina 11
Twintig bètadocenten zijn bezig met hun onderzoek. Bij goed verloop resulteren de onderzoeken na vier jaar in een academische promotie. Menno Wierdsma, docent biologie aan het Krimpenerwaard College in Krimpen aan den IJssel en Talitha Visser, docente scheikunde en het NLT aan de CSG Het Noordik te Almelo, zijn in september 2007 van start gegaan. Menno’s onderzoek ‘Recontextualiseren in de concept-contextbenadering’ van op de Universiteit Utrecht is gericht op de kern van de concept-context benadering in het nieuwe biologieonderwijs. Hoe kan je ervoor zorgen dat leerlingen begrippen die zij geleerd hebben in de ene context, in een andere context kunnen toepassen en begrijpen? Menno werkt twee hele en twee halve dagen werken aan het onderzoek. Daarnaast werkt hij één hele en twee halve dagen op school.
DUDOC
Goed te combineren Het programma DUDOC (Didactisch Universitair onderzoek van DOCenten naar vernieuwing van de bètavakken) is ingesteld door het Platform Bèta Techniek met steun van het Ministerie van OCW. De naam verwijst met een knipoog naar de architect Dudok: de onderzoekers als ‘architecten’ van nieuw bètaonderwijs. Met DUDOC wordt het werk van de vernieuwingscommissies biologie, natuurkunde, scheikunde, wiskunde en NLT ondersteund.
Menno Wierdsma: “Door middel van een literatuuronderzoek heb ik mij in het eerste halfjaar ingewerkt in de vakdidactiek en de concept-context benadering. Ondertussen heb ik de strategie voor mijn onderzoek uitgewerkt en mijn onderzoeksplan opgesteld. In de komende periode ga ik de uitwerking
Overzicht regionale steunpunten NLT met modules NLT-invoerscholen kunnen zich aansluiten bij een scholennetwerk rond een van de regionale steunpunten voor NLT. Ze kiezen daarbij zelf voor een steunpunt. Aansluiten met een geheel al bestaand netwerk (bijvoorbeeld een NVON-kring) kan ook. Aanmelden kan door een email te sturen aan het in de onderstaande lijst genoemde contactadres. Welk steunpunt welke module beheert, ziet u in de laatste kolom.
Steunpunt Participerende instellingen
Website
Contactgegevens
Modules
Amsterdam:
Hogeschool van Amsterdam
www.betapartners.nl
Liesbeth van de Grint:
1006-003-HI Digitale Techniek (H)
Hogeschool INHOLLAND
[email protected]
1008-005-HC Nul energiehuis (H)
Universiteit van Amsterdam
1010-006-HE Forensisch Onderzoek (H)
Vrije Universiteit
1009-010-HH Plaatsbepaling
en navigatie (H)
Zuid-Holland: Technische Universiteit Delft
www.vwodocenten.tudelft.nl
Rempke Klapwijk:
1007-004-HG Sportprestatie(H)
(doorklikken naar Bèta
[email protected]
2110-014-VF Technisch ontwerpen in de
[email protected]
Steunpunt Zuid-Holland)
biomedische technologie (V)
Haagse Hogeschool
www.technotalent.nl
Herman Telle:
[email protected]
2112-018-VG Waterstofauto (V)
Eindhoven:
TU Eindhoven
www.esoe.nl/steunpunt-nlt
Elise Quant:
[email protected]
1011-009-HF Een feest zonder katers (H)
Fontys Hogescholen
Tom Goris:
[email protected]
1103-007-VE Rijden onder invloed (V)
MP3-speler (V)
Noord:
Noordelijke Hogeschool
www.rug.nl/fwn/informatie
Jelle Nauta:
1001-015-HF Het beste ei (H)
Leeuwarden
Voor/scholieren/
[email protected]
1005-002-HE Wat zeg je (H)
Hogeschool Van Hall Larenstein
betasteunpunt/steunpuntnoord
Universiteit van Groningen
Oost:
Technische Universiteit
Saxion Hogeschool
[email protected]
Windesheim
Marian Kienhuis
www.beta-oost.nl
Wilma Elferink
[email protected]
Utrecht:
Universiteit van Utrecht
Alice Veldkamp:
Hogeschool Utrecht
www.best-utrecht.nl
[email protected]
1001-016-VH Forensische technieken (V) 2109-017-VG Brandstof
Sijbrand de Jong:
Arnhem:
Hogeschool van
[email protected]
Arnhem en Nijmegen
Hanny Kuiper:
[email protected]
Zuid-Limburg: Technocentrum Zuid Limburg
Ralph Daniëls:
nog geen website
Hogeschool Zuyd
Universiteit van Maastricht
Nieuws over de bètavakken | pagina 12
r.danië
[email protected]
redactie Brechje Hollaardt (Hypertekst en Communicatie), Arnhem tekst Brechje Hollaardt foto’s Voermans Van Bree Fotografie Dirk Siersma vormgeving Ambitions, ’s-Hertogenbosch druk Henk’s Offset verantwoordelijk vanuit Platform Bèta Techniek Leonie Blom en Martijn de Graaff
x202-020-VC De bewegende aarde (V)
[email protected]
www.nltkan.nl
Colofon
vuile lucht (H)
(klik op docenten/decanen)
Radboud Universiteit Nijmegen
Een aantal scholen start schooljaar 2008/2009 met zogenoemde multipilots. Het gaat hierbij om experimenten met minimaal twee nieuwe examenprogramma’s in de bètavakken, los van elkaar of in samenhang. In deze pilots kan ook volgens andere didactieken worden gewerkt dan gebeurt in de monopilots in de bètavakken. Meer informatie: SLO, Iris van Gulik,
[email protected]
2014-012-HC De bodem leeft (H)
Petra Naber
Nijmegen/
Multipilots van start
1003-001-HC Aërosolen en
www.wageningenuniversiteit.nl
Diverse regio’s hebben Sprint-UP-voorstellen ingediend. Twee regio’s zijn van start gegaan in september 2007: Noord-Holland/Flevoland en Nijmegen/Arnhem. In regio Noord-Holland/ Flevoland zijn in totaal 35 vo-scholen betrokken, de twee Amsterdamse Universiteiten, de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool In Holland. In Nijmegen/Arnhem gaat het om circa 25 scholen, 24 aio’s en postdoc’s van de Faculteit der Natuurwetenschappen Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit en enkele universitair (hoofd)docenten en docenten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Men zet hier bewust jonge wetenschappers in op scholen: zij hebben een goede aansluiting met leerlingen én een voorbeeldwerking. Er zijn vijf teams opgezet met in elk team circa vijf wetenschappers en twee ervaren stafleden van de RU en de HAN als teamleider. Elk team werkt gedurende twee jaar voor een cluster van vijf scholen. In een team zitten aio’s en postdocs biologie, natuurkunde, scheikunde, wiskunde en informatica zodat alle bètavakken van de bovenbouw worden bediend. Hun aanstelling aan de RU gaat terug naar 0.7 fte en voor 0,3 fte werken ze twee jaar op de scholen. De aio’s krijgen zeven maanden verlenging voor hun onderzoek.
1002-011-HB Dynamische modellen (H)
x208-021-VE Moleculen in leven (V)
Wageningen Universiteit
Vorig schooljaar is Sprint-UP van start gegaan. Sprint-UP is een bètastimuleringsregeling van het Ministerie van OCW en het Platform Bèta Techniek. Er is €10 miljoen beschikbaar voor voortgezet en wetenschappelijk bètatechnisch onderwijs om vo-docenten en hodocenten in een verhouding 1:2 uit te wisselen. In de periode 2007-2010 kunnen landelijk gezien 800 universitair docenten worden ingezet in de bovenbouw van havo/vwo. Een omgekeerde beweging is ook voorzien: vo-docenten die onderzoek doen of andere werkzaamheden verrichten aan de universiteit. Het gaat om 400 docenten.
melkwegstelsels (V)
Wageningen:
Sprint-UP
Duurzaam en niet duur (H)
1102-008-VB Dynamische modellen (V)
Talitha Vissers onderzoek van de Universiteit Twente ‘Leren van docenten bij vakoverstijgende samenwerking bij het invoeren en verzorgen van NLT’ gaat in op het leren van docenten bij vakoverstijgende samenwerking bij het invoeren en verzor-
gen van NLT. Talitha geeft op de dinsdagen en donderdagen les op school en werkt de andere drie dagen op de Universiteit Twente. Talitha Visser: “Het combineren van het onderzoek met lesgeven ervaar ik als een unieke combinatie om de feeling met het onderwijs te (be)houden en daarnaast jezelf verder te ontwikkelen. Het is voor mij goed te doen, al was het in het begin lastig een goed evenwicht te vinden tussen beide functies. Tot nu toe ben ik bezig geweest met het helder krijgen van de onderzoeksvraag. Tevens heb ik het onderzoeksplan geschreven en ben ik begonnen met het verzamelen van de eerste interviewgegevens. Ik ervaar het als erg leerzaam en motiverend.”
2108-013-VD Meten aan
van twee verschillende lesmodules in de praktijk onder de loep nemen. Het werk is goed te combineren met de lestaken op school, al moeten collega’s en ik stevig puzzelen om de verschillende roosters enigszins op elkaar af te stemmen. De combinatie zorgt daarnaast voor de nodige afwisseling en leer ik allerlei zaken die ook mijn eigen manier van lesgeven sterk kunnen verbeteren.”
voor het leven (V) 2114-019-VE Hersenen en leren (V)
Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.platformbetatechniek.nl
De krant is een weergave van het Platform Bèta Techniek van ontwikkelingen in de vernieuwingen in de bètavakken per juli 2008. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de inhoud van de krant.