Amelie Rosseneu Voedings- en dieetkunde Academiejaar 2009 - 2010
Amelie Rosseneu Voedings- en dieetkunde Academiejaar 2009 - 2010
Promotor: Prof. Peter Clarys
Begeleider: Antoon Hansens 2
Inhoudsopgave VOORWOORD........................................................................................................... 5 INLEIDING ................................................................................................................. 7 THEORETISCH DEEL ............................................................................................... 9 1.
Judo en energie .................................................................... 9 1.1. Methode om het energie verbruik te bepalen ........................................ 9 1.1.1. Directe calorimetrie ....................................................................... 9 1.1.2. Indirecte calorimetrie..................................................................... 9 1.1.3. Doubly-labeled water ...................................................................10 1.1.4. Hartslagmeter...............................................................................10 1.1.5. Accelerometer ..............................................................................10 1.1.6. Bewegingsdagboek......................................................................10 1.2. Theoretische benadering van energieverbruik .....................................11 1.2.1. Basaal metabolisme (BMR) .........................................................11 1.2.2. MET’s ...........................................................................................11 1.2.3. Energieverbruik ............................................................................12 1.3. Sensewear®armband ..........................................................................13 1.3.1. Werking ........................................................................................13 1.3.2. Waar wordt het gedragen.............................................................15 1.3.3. Reproduceerbaarheid ..................................................................17
2.
Judo en voeding...................................................................18 Sportvoedingsdriehoek ........................................................................18 Dorstlessers en rehydratatiedranken ...........................................19 Suikerwaren, energiedranken, energierepen en koolhydraatgels 20 Voeding tijdens trainingsperioden ........................................................21 Wat zijn de behoeften van een atleet ...........................................21 Ergogene hulpmiddelen ...............................................................22 Timing voedinginname .........................................................................23 Waar moet een atleet aan denken vóór zijn inspanning...............24 Waar moet een atleet aan denken tijdens zijn inspanning ...........25 Waar moet een atleet aan denken ná zijn inspanning..................26
2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.2. 2.2.1. 2.2.2. 2.3. 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 3.
Judo - Gewichtscontrole.......................................................27 3.1. De richtlijnen ........................................................................................27 3.2. Op het scherpst van de snede .............................................................29 3.2.1. Vechten met de ondergrens .........................................................29 3.2.2. Veel gebruikte noodoplossingen ..................................................30 3.2.3. Herstel na de weging ...................................................................31 3.3. Diëten is niet gelijk aan minder eten ....................................................31
4. 4.1.1. 4.1.2. 4.1.3.
Conclusie .............................................................................32 Energie.........................................................................................32 Voeding ........................................................................................32 Gewicht ........................................................................................33
3
PRAKTISCHE DEEL.................................................................................................34 5.
Introductie ............................................................................34
6. 6.1. 6.2. 6.3.
Methode ...............................................................................34 Energieverbruik bepalen ......................................................................35 Energie-inname bepalen ......................................................................36 Dagelijkse weging ................................................................................37
7.1. 7.1.1. 7.1.2. 7.1.3. 7.1.4. 7.1.5. 7.1.6. 7.1.7. 7.2. 7.3. 7.3.1. 7.4. 7.4.1. 7.4.2. 7.4.3. 7.5. 7.5.1. 7.5.2.
Resultaat ..............................................................................37 Vergelijking Sensewear data met berekende gegevens ......................38 Energieverbruik gedurende de hele dag ......................................38 Energieverbruik zonder de sporten ..............................................40 Energieverbruik tijdens het sporten..............................................41 Energieverbruik randori................................................................43 Energieverbruik krachttraining......................................................45 Energieverbruik lopen ..................................................................47 Energieverbruik techniek..............................................................49 Vergelijking MET’s Sensewear® en literatuur ......................................51 Vergelijken van energieverbruik met energie-inname ..........................52 Gewicht ........................................................................................54 Vergelijking van mannen en vrouwen ..................................................55 Vergelijking van het energieverbruik van mannen en vrouwen ....55 Vergelijking van het energie-inname van mannen en vrouwen ....57 Vergelijking van het energie-balans van mannen en vrouwen .....58 Analyse van de voeding .......................................................................60 Energie% macronutriënten...........................................................60 g/kg Macronutriënten ...................................................................63
8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 8.4.1. 8.4.2.
Discussie..............................................................................65 Energieverbruik ....................................................................................65 Energie-inname....................................................................................66 Energie-inname versus energieverbruik...............................................67 Analyse van de voeding .......................................................................67 Energieverdeling van de macronutriënten....................................67 g/kg Macronutriënten ...................................................................68
7.
8.
9.
Conclusie .............................................................................69
BESLUIT ...................................................................................................................70 SAMENVATTING ......................................................................................................72 REFERENTIES .........................................................................................................73 BIJLAGE ...................................................................................................................76
4
Voorwoord Zoals vele judoka’s ben ik op jonge leeftijd geconfronteerd geweest met het begrip aftrainen. Als belofte werd ik door de Vlaamse judo federatie geselecteerd om deel te nemen aan selectietornooien voor het Europees Kampioenschap -17 jarigen. De eerste wedstrijd was al meteen prijs en ik behaalde een derde plaats. Een maand later was de volgende wedstrijd en ook daar stond ik weer op het podium. Weer een paar maanden later lag ik eruit in de eerste ronde van het tornooi. Ondertussen had een ander meisje in mijn categorie ook twee medailles gehaald. Het laatste selectietornooi zou dus beslissend zijn. Ondertussen was mijn gewicht gestegen, wat normaal is voor een meisje van die leeftijd, maar niet interessant als men kampt in een bepaalde gewichtscategorie. Ik begon dus minder en minder te eten om toch maar in mijn categorie te blijven. Uiteindelijk verloor ik de concurrentiestrijd en mocht ik niet naar het Europees Kampioenschap. Op dat moment besefte ik wel dat ik volledig verkeerd bezig geweest was met mijn voeding. Ik begon boeken te lezen over sportvoeding en probeerde mijn voeding aan te passen aan de richtlijnen die ik uit die boeken leerde. Na mijn middelbare studies besloot ik verder te gaan studeren in de voeding en startte mijn opleiding in de voedings-en dieetkunde. Mijn grootste interesse bleef sportvoeding, wat niet verwonderlijk is als je naast je studies ook aan topsport doet. Wanneer de tijd aangebroken was een onderwerp voor een scriptie te bedenken was de keuze snel gemaakt: Ik wou iets doen rond de voeding van judoka’s. Na een gesprek met Prof. Dr. P. Clarys, besloten we de voeding van judoka’s te onderzoeken op trainingskamp. Dit aan de hand van een Sensewear®armband en een bewegingsdagboek voor de registratie van het energieverbruik en een eetdagboek om de energie-inname te bepalen. Voor dat onderzoek was ik de ideale persoon, want ik was zelf één van die judoka’s die vaak op trainingskamp trok. Het onderzoek gebeurde met vallen en opstaan. In het begin was het wat zoeken naar de juiste aanpak, de registratie met de Sensewear® mislukte een aantal keer en gedurende de testperiode raakten een aantal atleten gekwetst. Maar uiteindelijk wisten we toch aan 20 proefpersonen te geraken. Hierbij wil ik dan ook de judoka’s die wouden meewerkten aan dit onderzoek bedanken. Ik besef dat wat ik van hen gevraagd heb een hele hoop werk en last was. Hopelijk kan deze scriptie ook voor hen een meerwaarde betekenen, zodat we naar de toekomst toe op een meer professionele manier met de voeding van deze atleten kunnen bezig zijn. Ik ben er zeker van dat we op die manier nog betere resultaten kunnen behalen. In topsport kan immers het kleinste percentage voordeel een wereld van verschil betekenen.
5
Tijdens mijn literatuurstudie heb ik beseft dat over judo, wetenschappelijk gezien eigenlijk nog niet zo heel veel geweten is en zeker op het gebied van voeding. Ik vind dat een zeer spijtige zaak, omdat ik denk dat voeding een zeer belangrijk punt is in deze sport. De meeste atleten moeten gewicht verliezen om op wedstrijd in hun categorie uit te komen. Maar iedereen heeft daar zo zijn eigen methode voor. Dikwijls zijn die methodes gebaseerd op ervaring, maar niet wetenschappelijk onderzocht. Bovendien is voeding niet alleen belangrijk de week of dagen voor de competitie, maar ook gedurende een trainingsperiode. Als een uitgebalanceerde voeding ervoor kan zorgen dat de judoka’s minder vlug uitgeput zijn, kan er meer en harder getraind worden. Dit kan zich dan in wedstrijd uiten in betere prestaties. Zonder mijn promotor Pro. Dr. P. Clarys zou ik nooit op het idee gekomen zijn dergelijk onderzoek te verrichten. Ik wil hem bedanken voor zijn hulp tijdens mijn scriptie. Ook Dirk Aerenhouts en Peter Deriemaeker hebben mij geholpen met het uitlezen van de Sensewear®armbandjes en de statistiek, waarvoor mijn dank. Ik hoop dat mijn scriptie boeiend is om te lezen, judoka’s inspireert meer belang te hechten aan een goede voeding en diëtisten aanzet tot het verrijken van hun kennis omtrent deze problematiek.
6
Inleiding Een auto zonder brandstof valt stil, en dat is voor mensen niet anders… Net als een wagen moeten ook mensen voldoende energie binnen krijgen. Wanneer dit niet het geval is functioneert het lichaam niet meer naar behoren. Voor topsporters gelden er zeer specifieke eisen voor die brandstof. Ten eerste moet deze ervoor zorgen dat de inspanning kan volgehouden worden. Ten tweede moeten er bouwstenen inzitten die ervoor zorgen dat de spieren zich kunnen herstellen en ontwikkelen. En tot slotte mag het geen overtollige ballast bevatten. Met andere woorden een atleet mag niet zomaar in gelijk welk tankstation gaan tanken. Men moet ervoor zorgen dat de energiebalans in evenwicht blijft. De energie die verbruikt wordt moet terug aangevuld worden. Wie te weinig energie opneemt pleegt roofbouw op zijn lichaam. Wie te veel eet verdikt. Maar hoeveel energie verbruikt men en hoeveel neemt men op? Dit is de hamvraag die vele diëtisten bezig houdt. De inname berekenen is meestal geen probleem, op de meeste voedingswaren staan de nutritionele waarden wel op. Er bestaan ook uitgebreide voedingsmiddelentabellen die de nodige informatie kunnen verschaffen. Maar het verbruik berekenen is dikwijls een veel moeilijkere opgave. Hier hangt geen etiket op! Theoretisch kan men dit berekenen met behulp van cijfermateriaal dat voorhanden is. Maar niet voor elke activiteit bestaan er duidelijke gegevens en niet iedereen voert die activiteit met dezelfde intensiteit uit. Judo is zo een probleemgeval. Men kan starten met judo rond het 5e levensjaar. Waarschijnlijk zullen deze kinderen judo beoefenen met een andere intensiteit dan mensen die kata doen of topatleten die dagelijks in de weer zijn om misschien ooit een medaille op de Olympische Spelen te behalen. Toch maakt men in de literatuur hier geen onderscheidt in. Een andere moeilijkheidsfactor in het begeleiden van judoka’s is dat deze vaak trainen op verplaatsing. Judo is immers een van de sporten waarbij men zijn tegenstanders nodig heeft om beter te kunnen worden. Vermits elke regio een eigen stijl heeft is het belangrijk regelmatig naar het buitenland te trekken, om deze stijl te leren kennen en vooral om te leren hoe erop te anticiperen. Dit brengt met zich mee dat men het dagelijkse voedingspatroon van thuis dikwijls niet kan verder zetten. Ook zal het energieverbruik niet hetzelfde zijn als dit thuis het geval zou zijn. Omdat reizen duur is wordt er op korte tijd zoveel mogelijk getraind en doet men dikwijls 2 randoritrainingen per dag. Het is voor een judoka zeer belangrijk zijn gewicht en dus ook zijn energiebalans onder controle te krijgen. Judo is een sport met gewichtsklassen en dikwijls is de eerste wedstrijd de wedstrijd tegen de weegschaal. Wanneer een judoka ’s morgens voor de wedstrijd te veel weegt, is deze meteen gediskwalificeerd. Een paar grammetjes te veel is op dat moment dus echt geen lachertje. 7
In deze scriptie werden een 20-tal Vlaamse topjudoka’s gevolgd tijdens een trainingsstage gedurende een periode van 3 dagen. Ze hielden enerzijds een bewegingsdagboek bij en anderzijds een voedingsdagboek. Ook droegen ze gedurende deze 3 dagen een Sensewear® armband. De scriptie begint met een theoretisch gedeelte. Hierin zal in het kort besproken worden hoe men het energieverbruik kan bepalen. Vervolgens wordt er een uiteenzetting gedaan over wat een goede voeding voor een sporter inhoudt. Tenslotte wordt er een woordje uitleg gegeven over gewichtscontrole. Nadien komt men aan het praktische deel van de scriptie, waar wordt uitgelegd hoe het onderzoek precies in zijn werk ging en de resultaten worden weergegeven en besproken. Het hoofddoel van het onderzoek was om na te gaan of de judoka’s een energiedekking hadden op stage.
8
Theoretisch deel 1. Judo en energie Bij het opstellen van een voedingsschema moet altijd eerst eens nagedacht worden hoeveel energie er gegeven mag worden. Dit kan een simpele vraag lijken, maar in de praktijk is het niet altijd even gemakkelijk. Er bestaan wel gegevens om energiebehoefte te berekenen, maar zijn die ook nauwkeurig en kunnen die gebruikt worden voor atleten? De energiebalans is voor topsporters een zeer belangrijk item, zeker indien het gaat om sporten met gewichtsklassen. Daarom is het interessant op voorhand te weten hoeveel de atleet gaat verbruiken. Vermits het nog steeds over mensen gaat zou het ook interessant zijn een systeem te hebben waarbij enige flexibiliteit mogelijk is. Als men kan bepalen hoeveel energie een persoon nodig heeft om een bepaalde activiteit uit te oefenen, kan men deze activiteit linken aan een bepaald voedingspatroon. Zodoende creëert men een flexibel systeem van eten dat op elk moment kan aangepast worden. Het addertje onder het gras is dan: Hoeveel energie wordt er verbruikt? Hoe kan men dit meten? Kan dit ook bij judoka’s gemeten worden?
1.1. Methode om het energie verbruik te bepalen 1.1.1. Directe calorimetrie De directe calorimetrie is een methode waarbij men de warmteproductie van een proefpersoon gaat meten. Meestal gebeurt dit in een soort van cabine, maar omdat dit veldonderzoek verhindert heeft men een pak ontwikkeld dat gelijkaardige meting toelaat. Toch blijkt ook dit niet ideaal te zijn. Het pak is log en kan bewegingen verhinderen.[3] Het is dus niet ideaal om judoka’s mee te testen, maar in de wandelsport heeft het zijn dienst wel al succesvol bewezen.
1.1.2. Indirecte calorimetrie De indirecte calorimetrie is gebaseerd op biochemische reactie waarbij O2 wordt opgenomen en CO2 geproduceerd wordt. Hiervoor kan men opnieuw gebruik maken van een soort cabine, maar men kan dit ook doen d.m.v. een mondmasker. [3] Ook hier stelt zich het probleem dat een judoka onmogelijk met een mondmasker de tatami op kan. Voor andere sporten zoals fietsen, lopen, roeien,… kan deze methode wel gebruikt worden.
9
1.1.3. Doubly-labeled water Een andere methode om de productie van CO2 na te gaan is aan de hand van isotopen. Deze methode zou wel geschikt kunnen zijn in onderzoek bij judoka’s, maar is erg duur en vraagt gesofisticeerd materiaal.[3] Bovendien krijgt men een gemiddeld energieverbruik over verschillende dagen en dat is niet wat men in dit onderzoek nodig heeft.
1.1.4. Hartslagmeter Een hartslagmeter is misschien nog de eenvoudigste methode om energieverbruik te meten. Bij submaximale inspanningen is er een lineair verband tussen de hartslag en de O2-opname. Natuurlijk is dit bij elke persoon verschillend en moet eerst nagegaan worden wat de O2-opname is bij een bepaalde hartslag. Ook voor deze methode is er een keerzijde van de medaille. De methode werkt alleen bij submaximale inspanningen. In rust kunnen kleine bewegingen de hartslag wat doen stijgen, terwijl het energieverbruik eigenlijk hetzelfde blijft. De hartslag hangt ook sterk af van emoties, omgevingsfactoren, hoogte, lichaamssamenstelling,….[3] Aangezien men het energieverbruik gedurende 3 dagen wilt meten is ook dit geen bruikbare methode, omdat er ongetwijfeld ook gerust zal worden.
1.1.5. Accelerometer Accelerometers zijn toestelletjes die de beweging meten van de persoon die ze draagt. Afhankelijk van het aantal assen kunnen ze verschillende bewegingen nauwkeurig registreren. Aan deze bewegingen wordt dan een bepaald energieverbruik gekoppeld. In het dagelijkse leven kan dit wel eens voor over- en onderschattingen zorgen. Dit is een gemakkelijke en bruikbare methode, maar blijft een ruwe schatting van het energieverbruik.[3]
1.1.6. Bewegingsdagboek In een bewegingsdagboek moet de testpersoon zo nauwkeurig mogelijk omschrijven wat hij gedurende de dag doet. Aan de hand van gegevens, die uit voorgaande onderzoeken verkregen zijn, kan de onderzoeker een schatting maken van het energieverbruik. Het probleem met deze methode is dat men zowel mensen heeft die hun activiteit overschatten als onderschatten. [3]
10
1.2. Theoretische benadering van energieverbruik Om de energiebehoefte te berekenen van een klant gebruiken diëtisten over het algemeen de Harris-Benedict standaard om het basaal metabolisme te berekenen en vermenigvuldigen deze met een factor die correspondeert met een fysiek activiteitsniveau. Dit is echter een voorspelling met de natte vinger. De ene dag zal die klant meer verbruiken dan de andere dag en zal bijgevolg nu eens te veel en dan weer te weinig energie opnemen om in balans te blijven. Bij atleten en zeker als het gaat om gewichtsklasse sporten, is dit niet aan te raden. Het is van groot belang dat zij dagelijks een goede energiebalans hebben. Daarom moet er bij deze groep van mensen meer onderzoek gedaan worden naar het juiste energieverbruik.
1.2.1. Basaal metabolisme (BMR) Het basaal metabolisme is de energie die verbruikt wordt in een postabsorptieve toestand1 en in thermoneutrale omgeving, door een individu dat wakker is maar zich in een toestand bevindt van volledige psychologische en fysiologische rust.[1]
Harris en Benedict Mannen: BMR= 66 + (13.7 x gewicht in kilo's) + (5 x lengte in cm) - (6.8 x leeftijd in jaren) Vrouwen: BMR= 655 + (9.6 x gewicht in kilo's) + (1.8 x lengte in cm) - (4.7 x leeftijd in jaren) De Harris-Benedict formule is de meest juiste formule om het basaal metabolisme te berekenen. [7] Onderzoeken toonden dan ook geen significant verschil aan tussen de voorspelling en de indirecte caloriemetrie. [7]
1.2.2. MET’s Eén metabole eenheid is het energieverbruik van een persoon in rust en komt overeen met een opname van 3,5 milliliter zuurstof per minuut en per kg lichaamsgewicht. Met andere woorden: een sportactiviteit dat overeenstemt met 10 MET, betekent dus dat men sport aan een intensiteit die 10 maal het rustenergieverbruik bedraagt. [35]
1
na vertering
11
1.2.3. Energieverbruik De bedoeling van een bewegingsdagboek is dat de proefpersoon zo nauwkeurig mogelijk opschrijft wat hij gedurende de dag doet. Aan de hand van deze gegevens kan de onderzoeker dan trachten te voorspellen hoeveel energie hij verbruikt heeft. Deze berekeningen zijn sterk afhankelijk van de nauwkeurigheid van enerzijds de proefpersoon en anderzijds de juistheid van vooropgestelde MET’s die met die activiteiten overeenstemmen. (Voorbeeld tabel 1) [40]
Tabel 1: MET’s in overeenstemming met activiteiten
>18 jaar Categorie A B C
MET’s 1 1,5 2,2
D
3
E
3,5
F
5
<18 jaar Categorie MET’s A 1 B 1,76 C
2,1
D
2,6
E
3,5
F G
5 10
Voorbeeldactiviteiten Liggende positie, slapen, rusten. Zittende positie, lezen, TV kijken, computer, bureauwerk. Staande positie, toilet, verplaatsing in huis, huishoudelijk werk, keukenwerk, inkopen doen, keukenwerk. Professionele activiteiten: rechtopstaand, handmatig, middelmatige intensiteit. Bijvoorbeeld: timmerwerk. Trappen lopen, tuinieren, professionele activiteit met verhoogde intensiteit zoals metselwerk. Sport, professionele activiteit met zware intensiteit zoals wegenwerken. Voorbeeldactiviteiten Liggende positie, slapen, rusten. Zittende positie, lezen, TV kijken, computer, bureauwerk, videospelletjes spelen. Staande positie, toilet, verplaatsing in huis, huishoudelijk werk, keukenwerk, inkopen doen, keukenwerk. Matige activiteit: ontspanning tijdens de lesuren, spelen met matige fysieke activiteit. Actieve groepsspelen, wandelen aan een hoger tempo dan het normale, met de handen werken. Sport - training, fietsen Sport – competitie
12
Moeilijkheden Er is enige voorzichtigheid geboden voor het bepalen van het energieverbruik. Turners trainen bijvoorbeeld per dag 6 à 7 uur, maar ze zijn geen 6 à 7 uur echt actief! Dezelfde redenering kan gemaakt worden voor judoka’s. Een randoritraining duurt gemiddeld 2 uur, maar dikwijls wordt er in 2 groepen gevochten. Wat dus betekent dus dat de atleet slechts de helft van de tijd echt actief bezig is. Judo zou overeenstemmen met 10 MET volgens het compendium of physical activities tracking guide. We krijgen echter geen informatie over de manier waarop judo wordt gedaan: kata’s, techniekstudie, randori of competitie.
1.3. Sensewear®armband Het energieverbruik bepalen is geen gemakkelijke opdracht. Gelukkig staat de technologie niet stil en kwam Bodymedia met een draagbaar apparaatje op de proppen. De Sensewear® is een soort armband die met behulp van algoritmes het energieverbruik van de persoon die hem draagt kan bepalen. Het toestel wordt gebruikt in allerlei onderzoeken, maar kan ook in een individuele diëtistenpraktijk van pas komen. [9] Bedenk maar wat de meerwaarde zou kunnen zijn indien men weet wat de cliënt verbruikt. Hierdoor zou er een nog meer geïndividualiseerde begeleiding mogelijk zijn. Misschien bij een doorsnee persoon niet altijd zo belangrijk, maar als het gaat om topatleten een absolute must.
1.3.1. Werking Het succes van het apparaatje is de combinatie van de verschillende sensoren (afbeelding 1). Niet alleen registreert de Sensewear®, net zoals zijn voorgangers, de verschillende bewegingen, ook het warmteverlies van het lichaam, de huidtemperatuur en de galvanische weerstand van de huid worden door dit apparaat geregistreerd.[10] Afbeelding1: Sensoren van de Sensewear® 12]
13
2-assige accelerometer Een accelerometer is een micro-elektromechanische sensor dat in staat is beweging waar te nemen. De sensor meet de versnelling en de interne zwaartekracht die het heeft, hierdoor kan men meten hoe groot de versnelling is. Aan de hand hiervan kan de accelerometer ook weten langs welke kant de versnelling gaat. Hoeveel kanten de accelerometer kan meten is afhankelijk van de assen die deze bezit: 1-as (voorachter), 2-assen (voor-achter-links-rechts) of 3-assen (voor-achter-links-rechtsboven-onder). [32] De gevoeligheid van de sensor wordt bepaald door zogenaamde G-krachten. [33] Deze van de Sensewear®is 2G. [10] Een van de meest verbluffende voorbeelden van een sterk geavanceerde accelerometer is waarschijnlijk de Wii van Nintendo. De spelconsole registreert de bewegingen, die de speler met de draadloze controller uitvoert en integreert die in een videospel. [33]
Hitte-Flux-sensor Ons lichaam is niet zo efficiënt. Slechts één vijfde van de energie die bij een inspanning nodig is wordt werkelijk omgezet in een beweging. De overige vier vijfden gaan verloren onder de vorm van warmte (afbeelding 2). Deze warmte moet afgevoerd worden wilt men niet oververhit geraken. Hiervoor bestaan verschillende methoden: convectie (warmte afgeven aan bewegende lucht- of waterstromen), conductie (warmte geleiden), radiatie (warmte uitstralen) en evaporatie (verdampen van vocht). Afbeelding 2: Methode voor warmteafvoer[39]
Afhankelijk van de omgeving waarin men sport zal de ene methode een belangrijkere bijdrage leveren dan de andere. [39] De hitte flux sensor meet vooral de warmte die verloren gaat via convectie [10].
14
Galvanische weerstandsensor Door middel van twee elektrodes wordt er een kleine hoeveelheid elektrische stroom door de huid gestuurd. Zo wordt de weerstand van de huid gemeten. Dit systeem wordt ook gebruikt in een meer traditioneel apparaatje dat aangesloten wordt aan de vingers. Onderzoek toonde een lineaire analogie aan tussen de twee toestellen, alleen was de Sensewear® minder gevoelig. De galvanische weerstand is veranderlijk naargelang de activiteit van de zweetklieren onder de huid en bepaalde emoties zoals pijn, boosheid en verrassing. Dankzij deze sensor kan dus het warmteverlies door evaporatie bepaald worden. Ook kan het als indicator gebruikt worden om het begin, het piekmoment en het herstel van maximaal zweetverlies te bepalen. [10]
Huidtemperatuur Deze sensor meet de temperatuur van de huid
1.3.2. Waar wordt het gedragen Over de plaats waar de Sensewear® uiteindelijk gedragen zou worden is lang over nagedacht. [10] Ten eerste moest men ervoor zorgen dat het apparaatje niet stoort tijdens de dagelijkse activiteiten. Vervolgens moest men ook rekening houden met de benodigdheden van elke sensor. Zo vereisen enkele sensoren dat het apparaatje constant in contact blijft met de huid. Uiteindelijk is het de rechterbovenarm geworden (afbeelding 3). [31]
Afbeelding 3: Onderzoek naar meest geschikte draagplaats voor de Sensewear®
15
Voorhoofd Het voorhoofd is de plaats waar de meeste warmte verloren gaat. Bedenk maar als iemand koorts heeft dat dit steeds de eerste plaats is waar men gaat voelen. Uit studies bleek dat de warmteafgifte langs het hoofd vier op acht maal groter was dan aan de bovenarm. Een andere reden om het voorhoofd te overwegen was dat de luchtverplaatsing er het grootst was, wat zeer goed zou geweest zijn voor de hitte flux sensor. Maar het zweetverlies langs het hoofd zou ervoor zorgen dat het apparaatje moeilijk op zijn plaats zou blijven zitten. En welke proefpersoon zou de Sensewear® willen dragen als het op zijn voorhoofd zou moeten staan? Het voordeel van het apparaatje aan de bovenarm te dragen is dat het weinig opvalt en sociaal meer aanvaard wordt.
Onderrug of buik Ook hier is er een goede meetbaarheid van warmteafgifte. Maar het meetinstrument zou in de weg zitten bij tal van bewegingen. Bovendien zouden die bewegingen ervoor zorgen dat de sensoren niet constant in contact staan met de huid. Alsook zouden de verschillende lagen kledij de juistheid van de Sensewear® beïnvloeden. Interessante studies toonden aan dat de bovenarm een deel van de torso is als het gaat over warmte afgifte. Hierdoor kreeg de bovenarm weer een streepje voor bij de plaatsbepaling van het meetinstrument.
Uiterste ledematen Aan vingers, handen, polsen en voeten werd ook gedacht omdat ook deze interessant zijn als het gaat om warmteafgifte. Maar voor de accelerometer zou het een overvloed aan gegevens bezorgen omdat deze delen van het lichaam het meest in beweging zijn. Ook worden hier tal van andere zaken gedragen, denk maar aan horloges, ringen, armbandjes, …
Accelerometer De aanwezigheid van een accelerometer maakte het noodzakelijk een lichaamsdeel te vinden waar men accurate gegevens over de beweging zou kunnen verzamelen. Dit wil zeggen een plaats die niet te veel beweegt (overschatting), maar ook een die niet te weinig beweegt (onderschatting). Vanuit dit standpunt bleek de bovenarm de meest ideale plaats te zijn.
16
1.3.3. Reproduceerbaarheid In een test deden 80 proefpersonen twee Sensewear® armbanden aan, één aan de linkse en één aan de rechtse bovenarm. Voor de accerelometer was er een correlatie van 0,89. Het verschil werd uitgelegd doordat er zowel links- als rechtshandigen meededen aan de studie. In het onderzoek deed de galvanische weerstandsensor het iets minder goed, maar met een correlatie van 0,80 kan men toch nog zeggen dat de Sensewear® vrij reproduceerbaar is. De sensor is niet perfect symmetrisch, de lucht circuleert slechts langs een kant van het toestel. Hierdoor konden de tests die betrekking hebben op de temperatuur niet gedaan worden met de sensor. De opening is gemaakt richting de oksel. Vermits de Sensewear® rechts gedragen wordt, is de opening aan de linkse arm langs de “verkeerde” kant waardoor de lucht sneller ventileert. In het algemeen werd gevonden dat de 2 sensoren van een proefpersoon in 92% van de gevallen overeenkwam. Er werd geen significant verschil opgemerkt.
17
2. Judo en voeding Als men weet wat een atleet verbruikt, kan men beginnen nadenken over wat die dan moet eten, rekeninghoudend met de energiebalans en de behoefte aan bepaalde nutriënten. Een goede voeding nastreven is niet altijd een even gemakkelijke opdracht. Men is niet bezig met een exacte wetenschap waar er maar één mogelijkheid is. In de voeding zijn er verscheidene combinaties mogelijk die leiden tot een gezond voedingspatroon. Gelukkig maar, want wie zou er nu graag dag in dag uit hetzelfde eten? Bovendien heeft elke persoon andere gewoonten, voorkeuren en aversies. Het is dan ook belangrijk dat de diëtist een voedingsschema opstelt samen met de atleet. Voor sporters gelden er speciale spelregels. Daarom hebben Vlaamse sportdiëtisten een speciale voedingsdriehoek ontwikkeld. Hierin zijn een paar voedingsgroepen aangepast om zo beter in het plaatje van de sporter te passen. Maar ook in de rest van de wereld wordt er onderzoek gedaan naar de specifieke noden van een atleet qua voeding. In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste punten besproken worden.
2.1. Sportvoedingsdriehoek De voedingsdriehoek van een sporter verschilt lichtjes met de voedingsdriehoek van de gewone bevolking, dit omdat sporters specifieke noden hebben (afbeelding 4). Men plaatste dan ook twee extra groepen in hun voedingsdriehoek. Dorstlessers en rehydratatiedranken worden geplaatst ter hoogte van de water-groep. Suikerwaren, energiedranken, energierepen en koolhydraatgels worden ter hoogte van de graanproducten en aardappelen geplaatst. [37] Afbeelding 4: Sportvoedingsdriehoek
[37]
18
2.1.1. Dorstlessers en rehydratatiedranken Sportdranken zijn een absolute must voor een sporter, maar totaal overbodig bij de gewone bevolking. Daarom zullen sportdranken in de voedingsdriehoek een plaats krijgen in de restgroep en in de sportvoedingsdriehoek ter hoogte van water geplaatst worden.[37] Deze dranken zijn aan de driehoek toegevoegd omdat ze belangrijk zijn naar rehydratatie toe. De laatste jaren is de populariteit rond sportdrank enorm gestegen. Onderzoekers en producenten hebben niet stil gezeten. Vandaag de dag is er een zeer uitgebreid gamma sportdranken beschikbaar, maar dikwijls ontbreekt de kennis van de consument. Het eerste onderzoek waarin iets gebruikt werd wat op een sportdrank leek was in 1923. Tijdens de Boston marathon werd toen aan een aantal lopers een koolhydraatoplossing gegeven. Het bleek dat de lopers die deze drank kregen beter in staat waren om hun bloedsuikerspiegel op peil te houden. Pas in de jaren ‘80 werd er meer vooruitgang geboekt en werd duidelijk aangetoond dat koolhydraatdranken de duurprestatie van meer dan 2 uur konden verbeteren. [39] Sportdranken die tijdens de inspanning gebruikt worden moeten voldoen aan strenge eisen: ze moeten snel door het lichaam opgenomen kunnen worden, geen maagdarmklachten veroorzaken, rehydrateren, energie leveren en goed smaken. [39]
Ingrediënten De ingrediënten van een sportdrank zijn water, koolhydraten en elektrolyten. De dranken verschillen niet alleen in de soort koolhydraten en elektrolyten, maar ook in de respectievelijke hoeveelheden die ze ervan bevatten. Belangrijke eigenschappen van een drank zijn de osmolaliteit en de zuurgraad. Helaas worden deze niet altijd vermeld op de verpakking. [39] Osmolaliteit De osmolaliteit duidt op het aantal deeltjes in de drank. Een hoge osmolaliteit betekent dat er veel deeltjes in zitten. Een drank met een hoge osmolaliteit noemt men hypertoon. Een drank met evenveel deeltjes als in het bloed2 noemt men isotoon en een drank met minder deeltjes dan in ons bloed is hypotoon.[39] De osmolaliteit is een belangrijk gegeven als het gaat over maaglediging. Een hypertone drank zal langer in de maag blijven en daardoor minder vocht toevoeren dan een isotone of hypotone drank. De keuze van de sportdrank hangt daarom af van het doel waar men op dat moment naar streeft. [39]
2
290 mOsm/L
19
Koolhydraten De meest voorkomende koolhydraten in sportdranken zijn glucose, fructose en maltodextrines. Maltodextrine is een goede koolhydraatbron omdat het minder effect heeft op de osmolaliteit dan glucose en omdat het bijna geen smaak heeft. Fructose heeft een zoete, fruitige smaak, maar heeft als nadeel dat het maag-darmproblemen veroorzaakt wanneer het in grotere hoeveelheden wordt geconsumeerd. Daarnaast wordt het ook minder snel geoxideerd in het lichaam. Daarom wordt fructose enkel in kleine hoeveelheid toegevoegd voor de smaak. [39] Electrolyten Elektrolyten zijn mineralen zoals Natrium (Na+), Kalium (K+), Magnesium (Mg2+), Chloor (Cl-) en hebben een elektrische lading. De term “dorstlessers” is eigenlijk misleidend want deze dranken zullen de dorst niet lessen en zelfs dorstgevoelens oproepen vanwege hun relatief hoog zoutgehalte. [39] Natrium zorgt voor een snellere vochtopname. Dat komt omdat natrium en koolhydraten samen geabsorbeerd worden in de darmen. Voor de absorptie van elke molecule glucose is een molecule natrium nodig. Wanneer glucose en natrium over de darmwand worden getransporteerd gaat dit gepaard met een beweging van water in dezelfde richting (osmose). Natrium en glucose trekken als het ware water met zich mee. [39] Natrium zorgt er ook voor dat vocht beter wordt vastgehouden in het lichaam. Een lage natriumconcentratie zorgt voor een verminderde uitscheiding van het antidiuretisch hormoon. Dit hormoon remt de urineproductie. Een daling van het antidiuretisch hormoon zorgt dus voor een toename van de urineproductie en dus ook een toename van vochtverlies. Wanneer natrium wordt toegevoegd aan een drank zal de natriumconcentratie in het bloed gehandhaafd blijven en zal de urineproductie niet verder worden gestimuleerd.[39]
2.1.2. Suikerwaren, energiedranken, energierepen en koolhydraatgels Deze voedingsmiddelengroep is noodzakelijk voor een sporter om aan de hoge koolhydraatbehoeften te voldoen. Uiteraard moet het grootste aandeel aan koolhydraten nog steeds uit de oorspronkelijke aardappelenen graanproductengroep komen omdat de nutriëntdensiteit daar hoger is. De suikerwaren kunnen echter een helpende hand bieden om de training op een zo goed mogelijke manier te voltooien en de recuperatie na de training te bevorderen. Opnieuw dient ook hier de opmerking gemaakt te worden dat deze bijgevoegde groep enkel bedoeld is voor de sporters. Suikerwaren behoren in de normale voedingsdriehoek tot de restgroep.[37]
20
2.2. Voeding tijdens trainingsperioden 2.2.1. Wat zijn de behoeften van een atleet Atleten moeten voldoende energie consumeren tijdens zware trainingsperioden enerzijds voor hun eigen gezondheid en anderzijds om een maximaal effect te hebben van die trainingen. Een te lage energie-inname kan leiden tot verlies van spiermassa, dysmenorroe, verlies van botdensiteit, oververmoeidheid, kwetsuren, ziekte, vertraagd herstelproces,… Met andere woorden een te lage energie inname zal altijd negatieve gevolgen hebben. [5]
Macronutrënten Voorts moet er niet alleen rekening gehouden worden met de hoeveelheid energie, maar ook met de macronutriënten die deze energie voorzien. Volgens het meest recente Position Statement van de American College of Sport Medicine[5] heeft een atleet volgende macronutriënten nodig: -
Atleten zouden 6 à 10g/kg aan koolhydraten moeten nuttigen. Koolhydraten spelen een rol bij het op peil houden van de bloedglucose en moeten de glycogeenvoorraad in de spieren aanvullen. De nodige hoeveelheid is afhankelijk van het totale energieverbruik gedurende de dag, maar ook van het geslacht, de beoefende sport en de verschillende omgevingsfactoren.
-
Van eiwitten zou de atleet 1,2 à 1,7g/kg moeten consumeren. Dit is meer dan bij de gewone bevolking (0,8g/kg). Atleten die een uithoudingssport beoefenen zullen meer eiwitten oxideren, waardoor de behoefte ervan vergroot. Atleten die een krachtsport beoefenen hebben de essentiële aminozuren nodig, in combinatie met voldoende energie, om hun groei in spiermassa te kunnen ondersteunen. Vele atleten denken dan meteen aan het nemen van extra shakes en eiwitpreparaten, maar dit heeft geen zin als het gewone dagelijkse voedingspatroon nog niet op peil staat. [15]
-
Vetten zijn niet alleen belangrijk als energiebron maar ook als leverancier van de vet oplosbare vitamines en essentiële vetzuren. 20 à 35% van de energieinname van de sporter zou moeten komen van vetten. Bij voorkeur kiest men uiteraard voor onverzadigde vormen. Minder vetten consumeren zal zeker geen positieve gevolgen hebben op de prestatie. Ook vetrijke diëten zijn niet aan te raden bij sporters.
Onderzoek bij judokas toonde aan dat deze streefcijfers niet gehaald werden, zelfs niet in de periodes waar niet aan gewichtsreductie wordt gedaan en zeker niet in periodes waar wel aan gewichtsreductie wordt gedaan. [41] Daarom is het belangrijk dat een atleet te rade gaat bij een (sport)diëtist. Hij/zij heeft ervaring bij het opstellen van een voedingsschema dat voldoet aan al deze eisen. Hij/zij kan de atleet een gezond, evenwichtig en gevarieerd voedingspatroon aanleren die hij/zij nodig heeft om de trainingen optimaal te voltooien en om met volle reserves aan de start van de competitie te staan.
21
Verschil in behoefte op basis van geslacht [8]: De meeste studies rond macronutriënten worden gedaan bij mannen. Dit zou ondermeer te wijten zijn aan de complexiteit van het controleren van de menstruatiecyclus bij vrouwen. Waarschijnlijk zijn de richtlijnen omtrent macronutriënten dus gebaseerd op studies gedaan bij mannen. De beperkte studies die gedaan zijn tonen aan dat vrouwen meer energie halen uit vetten en minder uit koolhydraten dan mannen. Ook hebben vrouwen meer triglyceride dat intramusculair gestockeerd is. Dit zou te wijten zijn aan endocriene hormonen. Voedingsanamneses tonen aan dat minder vrouwen aan hun koolhydraatbehoeften komen dan mannen. Een argument hiervoor zou zijn dat vrouwen minder koolhydraten nodig hebben. Maar dat wordt door andere studies weerlegd, deze schuiven naar voor dat ook hun energie-inname niet toereikend is. Vrouwen zouden veel meer dan mannen hun lichaamsgewicht onder controle willen houden, wat een optimale training belemmert. Toch is er een studie die aantoont dat vrouwen minder glycogeen gebruiken voor een weerstandstraining dan hun mannelijke collega’s. Opmerking [4,14]: De behoefte aan macronutriënten kan best niet uitgedrukt worden in en%. Stel dat een atleet dagelijks 4000kcal tot zich neemt met 50en% aan koolhydraten, dan zal hij zo’n 500g koolhydraten nuttigen. Als hij 70kg weegt, is dat ongeveer 7g/kg aan koolhydraten. Maar stel dat hij slechts 2000kcal opneemt en 60en% aan koolhydraten, dan eet hij 300g koolhydraten of ongeveer 4g/kg. Dus ondanks dat in het eerste geval het percentage aan koolhydraten lager was dan in het tweede geval, zal hij eerst wel voldoende koolhydraten eten en nadien veel te weinig. Het is dus juister de behoefte in g/kg uit te drukken.
2.2.2. Ergogene hulpmiddelen Over het nut van de juiste voeding voor het leveren van sportieve topprestaties kan vandaag geen twijfel meer bestaan. Toch denken veel sporters dat ze ook allerhande voedingssupplementen nodig hebben. Vijftig tot tachtig procent van de atleten zou regelmatig één of meerdere voedingssupplementen gebruiken[38] . Om te weten of voedingssupplementen nodig zijn, moet men eerst en vooral weten of er eventueel tekorten zijn. Over het nut van de supplementen kan men enkel een uitspraak doen na degelijk onderzoek van de atleet zelf en van het supplement. Men moet de pro’s en contra’s goed met elkaar afwegen. Het inwinnen van degelijke informatie is dan ook de eerste stap die moet genomen worden vooraleer men handenvol geld uitgeeft aan deze supplementen.
22
Alhoewel er de laatste tijd veel te doen is rond supplementen is het gebruik ervan niet nieuw. Al eeuwen lang wordt er aan bepaalde voedingsmiddelen herstelbevorderende en prestatieverbeterende eigenschappen toegeschreven. In de derde eeuw voor Christus beschrijven de Grieken het gebruik van ‘substanties’ om prestaties te verbeteren. Uit de Romeinse tijd is bekend dat de gladiatoren ‘speciale’ voedingsmiddelen gebruikten om sneller te herstellen van een blessure. Het gebruik van voedingssupplementen is dan ook even oud als sport zelf. De laatste decennia is er grote interesse ontstaan naar de werking van verschillende voedingssupplementen op de sportprestatie en het herstel. Maar in het merendeel van de wetenschappelijke studies wordt echter vastgesteld dat de meeste producten geen direct positieve invloed op het prestatievermogen hebben. Deze bevindingen blijken slechts in geringe mate tot de sportwereld te zijn doorgedrongen. In de praktijk heersen er immers nog veel misverstanden over de betekenis en noodzaak van voedingssupplementen en over de invloed van voedingssupplementen op de sportprestatie. Ook vertrekt men nog te vaak van het standpunt “Baat het niet dan schaat het niet”. In het Position Statement van de American College of Sport Medicine wordt er ook een duidelijk standpunt ingenomen over volgende punten: [5] -
Zolang de atleet een gevarieerd voedingspatroon heeft dat voorzien is van voldoende energie, is het overbodig vitaminen- of mineralensupplementen te gebruiken. Slechts wanneer dit niet het geval is, doordat de atleet bijvoorbeeld zijn gewicht moet maken, systematisch bepaalde soorten voeding uit zijn dieet elimineert, ziek is of in een vreemd land is waardoor hij zijn gevarieerde voeding van thuis niet kan klaarmaken, kan het aangewezen zijn een multi vitaminen- of mineralenpreparaat in te nemen. Ook kan om medische redenen het soms nodig zijn een vitaminen- of mineralensupplement extra in te nemen.
-
Met ergogene middelen dient voorzichtig omgesprongen te worden. Enkel wanneer de producten grondig geëvalueerd zijn omtrent veiligheid, efficiëntie, werking en doping kan men overwegen het supplement al dan niet te pakken.
2.3. Timing voedinginname Niet alleen de hoeveelheid koolhydraten, eiwitten en vetten zijn belangrijk, ook de timing. Wanneer de macronutriënten ten gepaste tijde worden ingenomen, kan men het effect van de training nog meer optimaliseren. [18]
23
2.3.1. Waar moet een atleet aan denken vóór zijn inspanning Het doel van voeding voor een inspanning is dat men de glycogeenvoorraad en bloedsuikerspiegel op peil houdt. Recent wordt er ook onderzoek gedaan naar het nut van koolhydraten, aminozuren, eiwitten en creatine-inname voor de inspanning op gebied van trainingsadaptatie en verminderen van spierschade, te wijten aan de inspanning. [18]
Vocht Ten minste vier uur voor de inspanning zou de atleet 5-7ml/kg water of sportdrank moeten drinken. Op deze manier verzekert men dat de atleet voldoende gehydrateerd is en dat het overtollige vocht uit het lichaam verwijderd is onder de vorm van urine. [5]
Maaltijd of snack De maaltijd voor de competitie of zware training moet voldoende energie bevatten zodanig dat de atleet zijn opdracht kan voltooien. Men moet ervoor zorgen dat hij geen honger meer heeft, maar ook dat hij niet met een opgeblazen gevoel aan zijn inspanning begint. [5] Om dit waar te kunnen maken zal de maaltijd bestaan uit: veel koolhydraten, om de bloedglucose op peil te houden en de glycogeenvoorraad zo hoog mogelijk te houden en weinig vetten en vezels om de maaglediging te vergemakkelijken en zo spijsverteringsongemakken te minimaliseren. Belangrijk is ook dat de atleet deze maaltijd gewoon is, dit opnieuw om problematiek rond vertering te vermijden. [5] Hoeveel koolhydraten er juist in de maaltijd voor de inspanning moeten zitten hangt af van persoon tot persoon. In de literatuur vindt men soms richtlijnen tussen de 200g en 300g aan koolhydraten. Er zijn studies die aantonen dat dit prestatiebevorderend is en andere studies beweren dan weer dat dit geen effect heeft. Elke atleet moet dit door middel van experimenteren, tijdens de trainingsfase, voor zichzelf uitmaken. [5] Buiten koolhydraten worden er ook positieve effecten van eiwitten beschreven. De inname van eiwitten voor de inspanning creëert een anabool hormonale omgeving in het lichaam, wat de synthese van spiereiwitten stimuleert. Indien de strategie wordt toegepast voor een weerstandstraining resulteert dit in een verhoogde maximale kracht en meer vetvrije massa. [18] Een algemene richtlijn voor de maaltijd of snack, die voorafgaat aan de inspanning, is 1 à 2g/kg aan koolhydraten en 0,15 à 0,25g/kg aan eiwitten te eten. De maaltijd of snack wordt het best 3 à 4h voor de inspanning genuttigd, dit om spijsverteringsklachten te voorkomen.[18]
24
2.3.2. Waar moet een atleet aan denken tijdens zijn inspanning Vocht Tijdens een inspanning verliest de atleet vocht. Dit is afhankelijke van verschillende factoren zoals omgevingstemperatuur, vochtigheidsgraad, lichaamsgewicht, mate waarin de atleet geacclimatiseerd is, de sport zelf,… . Ook de genetische factor speelt hierin een rol. Dit vochtverlies varieert tussen 0,3 à 2,4l/h. In dat zweet kan tot 1g/l zout terug te vinden zijn. [5] Men moet er tijdens de inspanning naar streven niet meer dan 2% van het lichaamsgewicht aan vocht te verliezen. De hoeveelheid en frequentie waarop gedronken moet worden hangt in de eerste plaats af van de atleet zelf, maar ook van de duur van de inspanning en van de drinkmogelijkheden.[5] Bij voorkeur wordt er een drank gedronken die koolhydraten, zout, kalium en andere electrolyten bevat. Zout zal vocht beter vasthouden in het lichaam en het dorstgevoel aanwakkeren. Het liefst bevat de drank 6 à 8% koolhydraten voor inspanningen die langer dan een uur duren.[5] In de praktijk zijn deze raadgevingen echter niet altijd mogelijk. Wanneer het vochtverlies groter is dan de mogelijkheid vocht op te nemen zal men gedehydrateerd raken. De beperkende factor hierin is de maaglediging. De snelheid van de maaglediging is het grootst wanneer er een grotere hoeveelheid in één keer wordt gedronken. Ook moet men erop letten dat de drank niet hypertoon is, dus de hoeveelheid koolhydraten in de drank mag niet hoger zijn dan 8%.[5]
Maaltijd of snack Het is belangrijk dat er koolhydraten worden opgenomen tijdens de inspanning zodanig dat de bloedglucosespiegel op pijl gehouden kan worden en de glycogeenreserves niet uitgeput raken, kortom om de prestatie te bevorderen.[14,17] Over de juiste heid koolhydraten bestaan verschillende cijfergegevens. Over het algemeen wordt aangenomen dat het lichaam één gram koolhydraten kan oxideren per minuut. Maar indien er een mix gemaakt wordt van verschillende soorten koolhydraten kan men zelfs 1,2 à 1,75g koolhydraten per minuut oxideren. [18] In het Statement van de American College of Sport Medicine wordt aangeraden 0,7g/kg per uur koolhydrate op te nemen.[5] Dit is zeker van belang indien de atleet geen koolhydraatlading heeft gedaan, geen maaltijd voor de inspanning heeft genuttigd of weinig energie inneemt om zijn gewicht te maken.[14,17] Men moet al kort na de start van de inspanning beginnen denken aan het consumeren van de gewenste koolhydraten. Het is effectiever elke 15 à 20 minuten een portie koolhydraten te nuttigen dan dezelfde totale hoeveelheid koolhydraten in een keer te nemen.[5] Onderzoek toonde ook interessante resultaten bij het gebruik van eiwitten. Zowel bij uithoudingstraining als krachttraining verminderen ze spierafbraak. De verhouding eiwitten op koolhydraten zou in deze fase één op vier moeten zijn.[18] 25
2.3.3. Waar moet een atleet aan denken ná zijn inspanning Vocht Om snel en volledig te herstellen van dehydratatie, moet men minstens evenveel drinken dan dat men vocht verloren heeft. Om dit te weten weegt de atleet zich voor en na de inspanning. Als men na de inspanning minder weegt dan ervoor zal men waarschijnlijk gedehydrateerd zijn. Het vocht dat dan verloren is, is gelijk aan het verschil van het lichaamsgewicht voor en na de inspanning. Vochtverlies = lichaamsgewicht vóór inspanning – lichaamsgewicht ná inspanning Men kiest hier het best voor rehydratatiedranken. Ook het nuttigen van een gezouten maaltijd of snack kan een goede bijdrage zijn om het vochtverlies te herstellen. [5]
Maaltijd of snack Het tijdig eten van een maaltijd of snack na de inspanning is van groot belang als het gaat om het zo rap mogelijk aanvullen van glycogeenreserves. Uiteraard is dit minder van belang indien de atleet na de inspanning een of twee dagen rust heeft. Met een voldoende hoge koolhydraatinname doorheen de dag zal zijn glycogeenvoorraad geleidelijk aan ook wel herstellen.[5] Atleten die meerdere malen per dag intensief trainen, zoals judoka’s op trainingskamp, hebben er wel alle belang bij dat hun reserves zo vlug en zo optimaal mogelijk hersteld worden. Voor hen is het aanbevolen binnen het half uur na de inspanning 0,6 à 1,5g/kg aan koolhydraten te eten. Men raadt aan dit te herhalen na een interval van twee uur en dit tot zes uur na de inspanning. Men kiest hierbij best voor glucose en suiker en niet voor fructose omdat deze volgens onderzoek minder effectief zou zijn. Ook blijken voedingsmiddelen met een hoge glycemische index te leiden tot een hogere glycogeenopstapeling in vergelijking met producten met een lagere glycemische index.[5] Indien er voldoende koolhydraten worden opgenomen (8g/kg) kan de glycogeenvoorraad binnen de 24h hersteld worden. [5] Eiwitten toevoegen aan deze maaltijd kan interessant zijn omdat ze aminozuren leveren. Hierdoor wordt de glycogeenvoorraad in de spieren beter aangevuld. Ook wordt het anabool hormonaal profiel gepromoot, zodanig dat vetvrije massa kan ontwikkeld worden. In deze fase wordt een eiwitinname van 0,2 à 0,5g /kg aanbevolen, zodanig dat men een verhouding van 3/1 krijgt (koolhydraten/eiwitten).
26
3. Judo - Gewichtscontrole In sporten met specifieke gewichtscategorieën (bv. judo, boksen, worstelen, roeien…) streven de atleten er dikwijls naar om deel te nemen aan de competitie in een gewichtsklasse onder hun normaal lichaamsgewicht. De bedoeling hiervan is om krachtvoordeel te hebben ten opzichte van andere atleten die dit niet doen [23] . De mogelijke voordelen van het “aftrainen” of “gewicht maken” moeten echter afgewogen worden tegen de beschreven nadelen van een onoordeelkundig en soms te groot en te snel verlies aan lichaamsgewicht. Inderdaad, sommige atleten reduceren op een heel korte termijn hun lichaamsgewicht met meer dan 5% waarvan het grootste gedeelte door dehydratatie. Gewichtsreductie kan gevolgen hebben op de prestatie en de psyche van de atleet. Hoe meer moet afgetraind worden, hoe ernstiger die gevolgen kunnen zijn. In de literatuur worden de negatieve invloeden van gewichtsreductie voor sport en niet sportspecifieke prestaties aangetoond. Deze negatieve effecten kwamen voor bij een aanzienlijke gewichtsreductie (5% van het lichaamsgewicht) maar niet bij een heel matige gewichtsreductie (1.5% van het lichaamsgewicht), [29] . Gerapporteerde effecten zijn: daling van spierkracht, daling van de anaërobe prestatiecapaciteit, daling van het plasmavolume, daling van het uithoudingsvermogen, ontregelde thermoregulatie, gestoorde nierdoorbloeding, depletie van spier en leverglycogeen, gestoorde spieruithouding, gestoorde bloedglucosespiegels, gestegen proteïne afbraak en een depletie van electrolyten met gestoorde spierfunctie tot gevolg [6]. Psychologisch negatieve effecten zijn: een gestegen gevoel van spanning, vermoeidheid, boosheid en een daling voor de component kracht. In een studie met judokas werden meer kwetsuren gerapporteerd bij judokas die meer dan 5% van hun lichaamsgewicht aftrainden in vergelijking met judokas die minder aftrainden [14] .
3.1. De richtlijnen Het is belangrijk dat atleten begeleid worden door een deskundige om hun gewicht op een ‘gezonde’ manier onder controle te houden. Veelal gebeurt dit echter niet of veel te laat. Vooraleer de atleet de stap richting diëtist zet, zal hij/zij waarschijnlijk zelf al een aantal pogingen ondernomen hebben om in een bepaalde gewichtscategorie te raken. Het advies van de teamgenoten luidt dikwijls: “Ga lopen met zoveel mogelijk kleren aan en na de weging drink je het verloren vocht er terug bij”. Uiteraard is dit niet de juiste methode en zal de prestatie hieronder lijden! Het is dan de taak van de diëtist om deze ‘tradities’ te doorbreken, de vele mythes te weerleggen en de slechte gewoonten van de atleet aan te passen. Hiervoor zal er een vertrouwensband moeten ontstaan tussen atleet en diëtist [42] .
27
In de eerste plaats is het de bedoeling dat de atleet een optimale prestatie kan neerzetten. Om dit te kunnen realiseren moeten de trainingen zo goed mogelijk afgewerkt worden. Het resultaat van de competitie is immers een reflectie van de trainingen. Het teveel en onoordeelkundig werken op het gewicht (met onvoldoende eten, drinken en rehydrateren) kan interfereren met de trainingen en geen volwaardige, specifieke trainingen meer toelaten. Daarenboven kan dit de recuperatie en het herstel belemmeren. Om deze redenen is het belangrijk dat de diëtist bij het opstellen van voedingsrichtlijnen weet wat de aard en de duur van de trainingen zijn. De diëtist moet ook de wedstrijdprocedure kennen (wanneer is er weging, hoeveel tijd heeft men tussen de weging en de wedstrijd…), zodanig dat het voedingsadvies hierop kan afgestemd worden. Tevens moet er gewaakt worden over de gezondheid van de atleet [5][6]. Bij het vooropstellen van een streefgewicht moet er eerst en vooral nagegaan worden of het doel haalbaar is! Het bepalen van de lichaamssamenstelling is hiervoor een absolute must. De ondergrens voor vetmassa bij mannen is 5% en bij vrouwen 12% van het lichaamsgewicht [5]. Om dit te bepalen bestaan er verschillende schattingsmethoden met als meest gangbare huidplooidiktes, bioelectrische impedantie-analyses en onderwaterweging. Al deze methodes blijven schattingen met soms een aanzienlijke fout. Gezien sommige atleten heel dicht bij (of onder) de ondergrens zitten is het van belang om niet op één enkele methode beroep te doen en eventueel de hulp van een antropometrist in te schakelen [26] . Tot nu toe blijkt de onderwaterweging de beste benadering op te leveren. Als het beoogde doel haalbaar blijkt, moet er nagegaan worden hoe en in welke tijdsspanne het doel bereikt kan worden. Theoretisch kan men best starten buiten het wedstrijdseizoen. Zo heeft het lichaam de tijd zich aan te passen aan het nieuwe regime en kan men zodra het seizoen opnieuw begint uitkomen in de gewenste klasse. De praktijk leert ons echter dat er dikwijls niet echt sprake is van een wedstrijdseizoen en dat er verschillende keren over het jaar afgetraind dient te worden [5]. Tijdens de gewichtsreductie moet men ernaar streven enkel vetmassa kwijt te raken en de spiermassa te behouden. Dit vraagt tijd. De richtlijn is 0,5 tot 1kg af te vallen per week. Er dus tijdig aan beginnen is de boodschap [12]. Het actieplan berust op een eenvoudig principe: wie minder opneemt dan dat hij verbruikt verliest vet [12]. Hiervoor is het dus van belang dat men weet hoeveel energie de atleet verbruikt, alleen dan kan men ook weten hoeveel hij/zij mag opnemen om het gewenste resultaat te bereiken [4]. De balans mag niet te negatief zijn, anders kan het trainings- en voorbereidingsproces niet optimaal verlopen. In 1g vet zitten 7kcal, dus om 1kg vet kwijt te raken moet men dus 7000kcal minder opnemen dan men verbruikt. Als men er naar streeft 0.5 kg vet te verliezen per week, moet men per dag een negatieve energiebalans van minimum 500 kcal hebben [12].
28
3.2. Op het scherpst van de snede 3.2.1. Vechten met de ondergrens Atleten die tegen de ondergrens zitten qua vetpercentage, mogen niet langer aangemoedigd worden om “op vet af te trainen”. Toch bestaan er nog enkele trucs om de laatste grammetjes kwijt te raken.
Restenarm dieet Voedsel heeft maximaal 72h nodig om heel het spijsverteringsproces te doorlopen. Daarom kan men aanraden 3 dagen voor de weging over te schakelen op een licht verteerbare tot restenarme voeding. Let op, dit is geen volwaardig voedselpatroon en mag dus slechts enkele dagen gebruikt worden. Het bevat o.a. geraffineerde producten en weinig tot geen groenten en fruit. Ook tijdens deze periode moet getracht worden te voldoen aan de behoeften van de atleet op het gebied van nutriënten. Het is immers de bedoeling met volle reserves te starten aan de wedstrijd. Op deze manier kan de atleet een 300 à 400g kwijtraken, afhankelijk van het normale voedselpatroon [4].
Zoutarm dieet Een minder bekende methode is een tijdelijke zoutbeperking. Zout staat ervoor bekend vocht vast te houden. Dus wanneer men minder zout gaat consumeren zal men ook een daling van het lichaamsgewicht zien. Een beperking van 1000 à 1500mg zout zou na 1 dag een daling van 450g teweeg kunnen brengen en na 7 dagen zelfs 1400g. Dit is een kortetermijnoplossing en sterk afhankelijk van de normale zoutinname. Een zoutbeperking wordt dikwijls niet met open armen onthaald, maar de gezondheidsrisico’s zijn minimaal omdat de doorsnee persoon een voldoende grote voorraad heeft aan zouten in zijn lichaam [4].
29
3.2.2. Veel gebruikte noodoplossingen Als ook de bovengenoemde trucs niet voldoende zijn om aan het wedstrijdgewicht te geraken, bestaan er nog een aantal noodoplossingen. Deze leiden echter tot prestatieverlies en worden als ongezond beschouwd.
Dehydratatie Overmatig zweten kan tot een aanzienlijk gewichtsverlies leiden. Dehydratatie is dan ook een veel gebruikte, soms “last minute” methode. Dit wordt dikwijls gedaan door te stoppen met drinken, naar de sauna te gaan, te slapen met plastic zak of overdreven veel kledij… Uiteraard is dit niet gezond en zelfs gevaarlijk: 6% dehydratatie kan een coma tot gevolg hebben. Aangeraden wordt dit enkel te doen indien het echt niet meer op een andere manier kan. Liefst doet men dit dan zo laat mogelijk en beperkt tot maximaal 2% vochtverlies. Denk eraan: vochtverlies is prestatieverlies [4]. Onderzoek bij worstelaars wees uit dat zij die een efficiënte rehydratatietechniek hadden (aantal kilo’s gewonnen tussen de weging en de wedstrijd) succesvoller waren dan degene die minder kilo’s konden terugwinnen. [23]
Overdreven sporten Soms wordt dehydratatie gecombineerd met overdreven sporten en dan vooral duursporten: zo lang mogelijk lopen met een zweetpak, cardiotraining in de fitness … Hierdoor verliest de atleet niet alleen vocht maar ook zijn glycogeenreserves [4].
Uithongeren Wat ook gebeurt is gedurende 24 à 48h volledig stoppen met eten. Hierdoor kan men 450 à 1400g lichaamsgewicht verliezen. Dit zou geen directe gezondheidsrisico’s met zich meebrengen maar is zeer nadelig voor de prestatie. Een groot deel van het verloren gewicht bestaat uit water, glycogeen en eiwitten. Dit staat dus gelijk met dehydratatie, lage glycogeenreserve en een verlies in spiermassa [4]. Indien bovenvernoemde noodoplossingen gecombineerd worden is de kans heel groot dat de atleet wel op zijn competitiegewicht is maar dat hij/zij niet tot optimale prestaties in staat is.
30
3.2.3. Herstel na de weging Indien de atleet de restenarme methode heeft gebruikt, volstaat een licht verteerbare maaltijd die rijk is aan koolhydraten. Bij een zoutarm dieet gelden eigenlijk dezelfde principes. Bij de andere lapmiddeltjes moet ervoor gezorgd worden dat de atleet gerehydrateerd geraakt en de glycogeen reserves zoveel mogelijk worden aangevuld. Rehydrateren doet men best met behulp van een ORS3-drank gevolgd door voldoende drinken. Om de glycogeen voorraad te herstellen moet men ernaar streven 200 à 300g koolhydraten te nuttigen [5]. Uiteraard moet men zorgen dat dit alles licht verteerbaar blijft. Mooi in theorie maar alles dient individueel gewikt en gewogen te worden. Meestal is de tijd tussen de weging en de wedstrijd te kort om voldoende hersteld te geraken. Net als de aftrainprocedure is de herstelprocedure iets dat moet geoefend worden (wat, wanneer, hoeveel eten en drinken). Deze zaken test men dus best niet uit vlak voor een belangrijke wedstrijd maar dienen op voorhand getraind en gekend te zijn.
3.3. Diëten is niet gelijk aan minder eten Het is belangrijk een gezonde en gevarieerde voedingsgewoonte aan te leren. Het is de bedoeling dat de atleet het dieet op lange termijn kan volhouden. Daarom moet er rekening gehouden worden met de specifieke voorkeuren en aversies van de atleet. Eten volgens het hongergevoel is geen goed idee, maar van tafel gaan met honger is dat evenmin [5]. De voorkeur gaat uit naar 6 kleine maaltijden per dag zodat de energie goed verdeeld is over de dag. Dit zal vetopstapeling, bij een teveel aan energie, en spierafbraak, bij een tekort aan energie, tegen gaan. Voor diezelfde reden moet de atleet aangemoedigd worden geen maaltijden over te slaan [4]. In feite gelden dezelfde regels als bij de gewone bevolking. Zo kunnen maaltijden met behulp van veel groenten volumineus gemaakt worden. Fruit is calorisch arm en zit boordevol vitaminen, een ideaal tussendoortje om eventuele honger te stillen. Het gebruik van ongeraffineerde producten heeft dankzij zijn vezels een positief effect op het verzadigingsgevoel. In plaats van volle melkproducten kiest men liever magere producten, voor vleesproducten geldt net hetzelfde [12].
3
ORS = Orale Rehydratatie Middel
31
4. Conclusie 4.1.1. Energie We kunnen stellen dat de Sensewear® een practisch apparaatje is om het energieverbruik van mensen buiten een laboratorium te gaan bepalen. Een andere methode die vaak gebruikt wordt is het bewegingsdagboek. Deze gegevens kunnen wel eens schommelen afhankelijk van de inschatting van bepaalde activiteiten. Het voordeel is wel dat men geen speciale toestellen nodig heeft.
4.1.2. Voeding Voor atleten is een speciale voedingsdriehoek ontwikkeld. Er zijn 2 groepen aan de gewone voedingsdriehoek toegevoegd om zo beter aan de noden van de sporters te kunnen voldoen. Dorstlessers en rehydratatiedranken hebben vooral de taak te hydrateren. Suikerwaren, energiedranken, energierepen en koolhydraatgels zijn er om aan de hoge koolhydraatbehoeften te kunnen voldoen. Het is belangrijk dat atleten voldoende energie tot zich nemen. De grootste energieleverancier zouden de koolhydraten moeten zijn, de behoefte hieraan is 6 à 10g/kg. Daarnaast zijn ook eiwitten belangrijk voor de spieropbouw en het herstel. Aangeraden wordt 1,2 à 1,7g/kg te nuttigen. Ook niet te vergeten zijn de vetten, zij leveren immers essentiële vetzuren. De voeding zou uit 20 à 35% moeten bestaan uit vetten. Over het gebruik van supplementen moet vooraf goed nagedacht worden. Ten eerste moet men zeker zijn van het product, dat het dopingvrij en efficiënt is, en ten tweede moet men er zeker van zijn dat de atleet ze wel degelijk nodig heeft. Ook timing speelt een belangrijke rol: In elke fase (voor, tijdens en na) van de inspanning is het belangrijk de glycogeenvoorraad zo hoog mogelijk te houden en de vochtbalans en bloedsuikerspiegel op peil te houden. (tabel 2) Tabel 3: Richtlijnen voor vocht, koolhydraat en eiwit inname vóór/tijdens/ná de inspanning
Voor (3 à 4h) Vocht Koolhydraten Eiwitten Tijdens Vocht Koolhydraten Eiwitten Na Vocht Koolhydraten Eiwitten
5 à 7ml/kg vocht 1 à 2 g/kg 0,15 à 0,25g/kg 6 à 8% koolhydraten in de sportdrank 0,7g/kg/h Per 4g koolhydraten 1g eiwitten Vochtverlies aanvullen met rehydratatiedrank 0,6 à 1,5g/kg liefst binnen de 30min 0,2 à 0,5g/kg
32
4.1.3. Gewicht Gewichtsklassensporters trainen dikwijls af, om in een gewichtsklasse lager uit te komen. Deze praktijken zijn echter niet altijd even gezond. Best wordt het advies van een sportdiëtist gevolgd. Die bekijkt eerst samen met de atleet of de doelstellingen wel haalbaar zijn. Er wordt onder andere rekeninggehouden met het vetpercentage (♀ min. 12% ♂ min. 5%). Wanneer het doel haalbaar is wordt er een tijdsplan opgesteld. Men streeft ernaar 0,5 à 1 kg vet af te vallen per week. Voor atleten die al een laag vetpercentage hebben, bestaan er nog enkele trucs (tabel 4) Tabel 4: Op het scherpst van de snede
Wat Principe Restenarmdieet Leegmaken van de darmen Zoutarm dieet Minder zout is minder vochtretentie
Gewichtsverlies 300 à 400g 450 à 1400g
Daarnaast zijn er nog enkele noodoplossingen zoals dehydratatie, overdreven sporten en uithongeren. Deze methoden worden vaak in combinatie met elkaar gebruikt en zijn zeker niet bevorderend voor de prestatie. Na de weging wordt een lichtverteerbare koolhydraatrijke maaltijd aangeraden, eventueel met een ORS-drank om de vochtbalans te herstellen.
33
Praktische deel 5. Introductie Judo is een sport waar atleten ingedeeld worden in gewichtsklassen. Daarom is het zeer belangrijk dat judoka’s hun gewicht onder controle houden. Hiervoor is een goede energiebalans een absolute must. Tot op heden is er echter weinig geweten over het energieverbruik van judoka’s. Het is dus moeilijk om te weten hoeveel energie ze mogen opnemen om een situatie te creëren waar het energieverbruik gelijk is aan de energie-inname. Nochtans is het voor hen zeer belangrijk in dat opzet te slagen, vermits hun gewicht dan ook stabiel blijft. Indien men te veel opneemt zal het gewicht beginnen stijgen. Maar het omgekeerde is ook niet goed, want dan heeft men niet de nodige energie om de trainingen op een goede manier te voltooien. Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of de judoka’s een energiedekking hadden op trainingsstage. Het energieverbruik werd berekend aan de hand van twee methodes, een Sensewear®-armband en een bewegingsdagboek, welke met elkaar vergeleken werden. Er werd ook nagegaan in welke hoeveelheid de macronutriënten in de voeding voorkwamen en als dit voldeed aan de normen vooropgesteld door het meest recente Position Statement van de American College of Sport Medicine[5]. Om degelijke adviezen te kunnen geven naar de toekomst toe werd het energieverbruik van de verschillende soorten trainingen in kaart gebracht.
6. Methode Men onderzocht 20 Vlaamse topjudoka’s, die allen op internationaal niveau presteren, tijdens een trainingsstage. Men verkoos het onderzoek dan te doen omdat het een realistisch en controleerbaar beeld zou scheppen over de werkelijkheid. Ook was men op die manier zeker dat er aan een hoge intensiteit op topniveau getraind werd. Wegens praktische overwegingen werd gekozen een periode van 3 dagen te bestuderen, dit omdat de meeste stages 3 trainingsdagen duren. Het is eigen aan de sport geregeld op verplaatsing te gaan, wat dikwijls een wijziging van het vaste voedingspatroon tot gevolg heeft. De atleten wisten op voorhand wat het onderzoek inhield en gingen hier akkoord mee. Ze tekende allen het formulier in bijlage (bijlage 1).
34
6.1. Energieverbruik bepalen Om het energieverbruik te meten werd geopteerd voor twee methoden. De atleten kregen elk een Sensewear®-armband, welke gedurende de drie dagen werd gedragen. Ze kregen instructies hoe de armband te dragen en deden deze enkel uit om te douchen en te baden. Wanneer de Sensewear® uit gedaan werd rekende het toestel het energieverbruik in rust aan. De data van de Sensewear®-armband kunnen achteraf worden uitgelezen met een computer. Hieruit werd het dagelijkse energieverbruik en metabole eenheid (MET’s) gehaald. Ook de gegevens van de verschillende trainingen kon afzonderlijk worden bepaald. Anderzijds werd de atleten gevraagd gedurende de drie dagen een bewegingsdagboek bij te houden. Er werd vooraf aangeleerd hoe ze dit moesten doen. Ook werd er een blad met instructies meegegeven (bijlage 2). Het basaal metabolisme (BM) werd berekend volgens de Harris en Benedict formule. Voor het gewicht werd een gemiddelde genomen van de drie dagen, de lengte en de leeftijd werd gevraagd. BM♂ 66 + (13.7 x gewicht in kilo's) + (5 x lengte in cm) - (6.8 x leeftijd in jaren) BM♀ 655 + (9.6 x gewicht in kilo's) + (1.8 x lengte in cm) - (4.7 x leeftijd in jaren) De activiteiten van de bewegingsdagboeken werden geclassificeerd. Aan de hand de MET’s, gegeven aan de verschillende activiteiten volgens onderstaande tabel (tabel4) werd het energieverbruik berekend: Energieverbruik = BM × (tijd in minuten) × MET’s 1440 Tabel 4: Gebruikte MET’s voor de verschillende activiteiten[40]
> 18jaar MET’s Voorbeeldactiviteiten 1 Liggende positie, slapen, rusten, … 1,5 Zittende positie, lezen, TV kijken, computer, bureauwerk, … 2,2 Staande positie, toilet, kleine verplaatsing in huis, inkopen doen, … 3 Rechtopstaande activiteit met middelmatige intensiteit. Vb: Wandelen 5 Sport < 18 jaar MET’s Voorbeeldactiviteiten 1 Liggende positie, slapen, rusten, … 1,76 Zittende positie, lezen, TV kijken, computer, bureauwerk, … 2,1 Staande positie, toilet, kleine verplaatsing in huis, inkopen doen, … 2,6 Rechtopstaande activiteit met middelmatige intensiteit. Vb: Wandelen 5 Sport 35
Zodoende kon men het energieverbruik per dag berekenen. Voor het energieverbruik van het sporten te berekenen, werd enkel de tijd dat men actief bezig was met sporten berekend met de MET dat overeenkomt met sport, aan de resterende tijd van de training werd de MET gebruikt dat overeenstemt met een staande positie. De actieve tijd werd bepaald aan de hand van de bewegingsdagboeken. Enerzijds berekende men het energieverbruik tijdens het sporten niet-specifiek aan de hand van algemene gegevens[40] en anderzijds werd het energieverbruik ook sportspecifiek berekend volgens de tabel van McArdle[21]. Deze geven een energieverbruik weer per sport en per kilogram lichaamsgewicht en zijn inclusief basaal metabolisme. (zie bijlage 3). In de literatuur vindt men een zeer hoge waarde voor de activiteit judo! Waarschijnlijk zal men hiermee het energieverbruik tijdens wedstrijd bedoelen. Een wedstrijd duurt normaal vijf minuten. Wanneer diezelfde waarde op training wordt gebruikt mag men niet de duur van de hele training nemen in de berekening naar energieverbruik. Er is niemand die twee uur aan één stuk kan trainen aan dezelfde intensiteit van een wedstrijd. Het is enkel tijdens de randori zelf dat men de intensiteit van de wedstrijd benaderd. Tabel 5: Voorbeeld van berekeningen van sporten
Randoritraining van 2h Vrouw; 48,7kg; 1m56; 20,8j Man; 87,6kg;1m88; 17,5j
Gehele tijd Actieve tijd Gehele tijd Actieve tijd
Niet sportspecifiek 545kcal 392kcal 906kcal 636kcal
Sportspecifiek 1146kcal 676kcal 2056kcal 1211kcal
6.2. Energie-inname bepalen Om de energie-inname te bepalen werd aan de atleten gevraagd tijdens de drie dagen een eetdagboek bij te houden. Er werd voor het onderzoek aangeleerd hoe ze dit moesten doen en de atleten kregen ook geschreven instructies waar alles nog eens duidelijk omschreven werd (bijlage 2). De hoofdmaaltijden werden afgewogen op een keukenweegschaal (Proline KS5 Max: 5kg Precisie: 1g) waarbij de verschillende soorten voedingsmiddelen zoveel mogelijk apart werden gewogen. Dikwijls werd er gecontroleerd en geholpen door de onderzoeker. De massa’s van de tussendoortjes werden eveneens afgewogen op diezelfde weegschaal of afgelezen op de bijhorende verpakking. Er werd gevraagd niet te wachten tot ’s avonds met noteren maar het boekje overal mee te nemen en direct te noteren wat er gegeten werd. Na afloop werd uit de gegevens van de eetdagboeken de energie-, eiwit-, vet- en koolhydraatinname berekend. Dit met behulp van de Belgische Nubel voedingswaardetabel en de voedingswaarde vermeld op verpakkingen.
36
6.3. Dagelijkse weging Er werd aan de judoka’s gevraagd, gedurende de 3 dagen van het onderzoek en de dag na het onderzoek, hun gewicht te noteren. Dit deed men steeds op dezelfde weegschaal (Soehnle 63691 Max:150kg Precisie: 100g) ’s morgens in ondergoed na het toilet.
7. Resultaat Aan het onderzoek namen 20 judoka’s deel, waarvan 12 vrouwen en 8 mannen. De vrouwen zijn in dit onderzoek ouder dan de mannen (p=0,035). Er is echter geen significant verschil in het gewicht en de lengte van beide geslachten (tabel 6). Tabel 6: Kenmerken van de judoka’s
Totaal Mannen Vrouwen
Aantal 20 8 12
Leeftijd (jaar) 19,6 ± 2,4 18,3 ± 1,9 20,5 ± 2,3
Gewicht (kg) 65,1 ± 9,3 68,6 ± 9,3 62,8 ± 7,9
Lengte (cm) 168 ± 9 171 ± 9 167 ± 6
Gedurende de 3 dagen spendeerde de atleten gemiddeld 201±39 minuten aan sporten. Volgens de bewegingsdagboeken werden volgende trainingen ingelast (tabel 7): Tabel 7: Duur van de dagelijkse trainingen
Randori Lopen Kracht Techniek Totaal
Dag 1 (min) 185 ± 63 7 ± 14 13 ± 33 18 ± 28 223 ± 68
Dag 2 (min) 154 ± 93 10 ± 16 4 ± 17 27 ± 46 194 ± 81
Dag 3 (min) 146 ± 61 2±6 19 ± 27 18 ± 44 185 ± 86
Gemiddeld (min) 162 ± 49 6±7 12 ± 18 21 ± 37 201 ± 39
De judoka’s spendeerde elke dag een gelijkaardige hoeveelheid tijd aan trainen. Men ziet dat de atleten tijdens een trainingskamp het meest aan randori doen.
37
7.1. Vergelijking Sensewear data met berekende gegevens Men heeft 2 manieren gebruikt om het energieverbruik te gaan schatten. De logische vraag is dan of die twee methodes een zelfde resultaat bekomen.
7.1.1. Energieverbruik gedurende de hele dag Niet-specifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 1: Vergelijking van het energieverbruik gedurende de hele dag tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 5000
*
*
*
*
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik
Sensewear energieverbruik
* p<0,05
Het niet-sportspecifiek berekende energieverbruik verschilt elke dag significant met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 1). De Sensewear® geeft een hoger energieverbruik (gemiddeld over de drie dagen 3137±505kcal) dan de nietsportspecifiek berekende gegevens van de bewegingsdagboeken (gemiddeld over de drie dagen 2849±412kcal). Men ziet dat het gemiddelde energieverbruik tijdens de driedaagse stage elke dag gelijkaardig is voor beide methoden.
38
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 2: Vergelijking van het energieverbruik gedurende de hele dag tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 5000
*
*
*
*
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0
Sport specifiek berekend energieverbruik
Sensewear energieverbruik
* p<0,05
Het sportspecifiek berekend energieverbruik verschilt significant met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 2). Het energieverbruik van de sportspecifiek berekende gegevens ligt hoger (gemiddeld over de drie dagen 3554±595kcal) dan die van de Sensewear®( gemiddeld over de drie dagen 3137±505kcal). Men ziet dat het gemiddelde energieverbruik tijdens de driedaagse stage elke dag gelijkaardig is voor beide methoden. In een onderzoek gedaan op Franse judoka’s berekende men een energieverbruik van 3322±143kcal[11]. Het energieverbruik werd sportspecifiek berekend. Dit komt ongeveer overeen met het resultaat bekomen met de Sensewear®.
39
7.1.2. Energieverbruik zonder de sporten Grafiek 3: Vergelijking van het energieverbruik (exclusief sporten) gedurende de hele dag tussen de berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 5000
*
*
*
*
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Berekend energieverbruik zonder sport
dag 3
gemiddeld
Sensewear energieverbruik zonder sporten
* p<0,05
Het berekend energieverbruik zonder de sportactiviteiten verschilt significant met de gegevens van de Sensewear® (grafiek3). De Sensewear® geeft een hogere schatting (gemiddeld over de drie dagen 2227±407kcal) dan de gegevens berekend uit de bewegingsdagboeken (gemiddeld over de drie dagen 2009±258kcal). Men ziet dat het gemiddelde energieverbruik zonder de sporten tijdens de driedaagse stage elke dag gelijkaardig is voor beide methoden. Volgens Degoutte e.a. verbruikten de Franse judoka’s slechts 1816±72kcal per dag exclusief training[11].
40
7.1.3. Energieverbruik tijdens het sporten Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 4: Vergelijking van het energieverbruik gedurende het sporten tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear®
*
5000 4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik sporten
dag 3
gemiddeld
Sensewear energieverbruik sporten
* p<0,05
Het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik van enkel de sporten verschilt enkel op dag 2 significant met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 4). De Sensewear® geeft daar een hogere schatting aan. Op dag 1 en dag 3 zijn de resultaten van beide methoden vergelijkbaar. Ook gemiddeld gezien komen de resultaten met elkaar overeen. De niet-sportspecifiek berekeningen schatten een gemiddeld energieverbruik over de drie dagen van 836±219kcal aan en de Sensewear® 910±300kcal. Men ziet dat het gemiddelde energieverbruik tijdens het sporten tijdens de driedaagse stage elke dag gelijkaardig is voor beide methoden.
41
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 5: Vergelijking van het energieverbruik gedurende het sporten tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 5000
*
*
*
*
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0
Sport specifiek berekend energieverbruik sporten
Sensewear energieverbruik sporten
* p<0,01
Het sportspecifiek berekend energieverbruik verschilt duidelijk met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 5). De sportspecifieke berekeningen geven een veel hogere waarde (gemiddeld over de drie dagen 1545±401kcal) dan de Sensewear® aan (gemiddeld over de drie dagen 910±300kcal). Men ziet dat het gemiddelde energieverbruik tijdens het sporten tijdens de driedaagse stage elke dag gelijkaardig is voor beide methoden. Volgens het onderzoek van Degoutte hebben de Franse judoka’s [11] (1745±120kcal) een hoger energieverbruik door te sporten dan deze Vlaamse judoka’s, wel dient opgemerkt te worden dat de Vlamingen in dit onderzoek gemiddeld lichter zijn dan hun Franse collega’s.
42
7.1.4. Energieverbruik randori Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 6: Vergelijking van het energieverbruik aan randori tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear®
*
2500
kcal
2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik randori
dag 3
gemiddeld
Sensewear energieverbruik randori
* p<0,05
Het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik van de randori verschilt enkel op dag 2 significant met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 6). De Sensewear® geeft daar een hogere schatting weer. Op dag 1 en dag 3 vindt men gelijkaardige resultaten voor beide methoden. Gemiddeld over de drie dagen komen de nietsportspecifiek berekende gegevens overeen met de Sensewear® data. De nietsportspecifiek berekende resultaten geven een gemiddeld energieverbruik van 640±204kcal/dag aan randori weer Volgens de Sensewear® worden er gemiddeld 707±258kcal/dag aan randori besteed.
43
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 7: Vergelijking van het energieverbruik aan randori tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 2500
*
*
*
*
kcal
2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Sport specifiek berekend energieverbruik randori
dag 3
gemiddeld
Sensewear energieverbruik randori
* p<0,01
Het sportspecifiek berekend energieverbruik van de randori verschillen duidelijk met de Sensewear® gegevens (grafiek 7). De berekeningen geven een veel hogere schatting aan (gemiddeld over de drie dagen 1315±463kcal/dag). Volgens de Sensewear® worden er over de drie dagen gemiddeld 707±258kcal/dag aan randori besteed.
44
7.1.5. Energieverbruik krachttraining Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 8: Vergelijking van het energieverbruik aan krachttraining tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 400 300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik kracht
Sensewear energieverbruik kracht
Het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik van de randori komt overeen met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 8). Volgens de niet-sportspecifiek berekende gegevens verbruiken de judoka’s gemiddeld 49±74kcal/dag aan krachttraining. De Sensewear geeft een gemiddeld verbruik van 63±104kcal/dag weer.
45
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 9: Vergelijking van het energieverbruik aan krachttraining tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 400 300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Sport specifiek berekend energieverbruik kracht
Sensewear energieverbruik kracht
Het sportspecifiek berekend energieverbruik aan krachttraining komt overeen met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 9). Volgens de sportspecifieke berekeningen verbruiken de judoka’s gemiddeld 66±105kcal/dag aan krachttraining. De Sensewear geeft een gemiddeld verbruik van 63±104kcal/dag weer.
46
7.1.6. Energieverbruik lopen Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 10: Vergelijking van het energieverbruik aan lopen tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear®
*
400 300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Algemeen berekend energieverbruik lopen
Sensewear energieverbruik lopen
* p<0,05
Het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik van de looptrainingen verschilt significant met de Sensewear® op dag 2 (grafiek 10). De Sensewear® geeft dan een hogere schatting weer. Op dag 1 en dag 3 vindt men gelijkaardige resultaten voor beide methoden. Gemiddeld komen de niet-sportspecifiek berekende gegevens overeen met de Sensewear® data. Volgens de niet-sportspecifiek berekende gegevens verbruiken de judoka’s gemiddeld 36±41kcal/dag tijdens het lopen. De Sensewear® geeft een gemiddelde waarde van 51±63kcal/dag weer.
47
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 11: Vergelijking van het energieverbruik aan lopen tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 400
*
300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Sport specifiek berekend energieverbruik lopen
Sensewear energieverbruik lopen
* p<0,05
Het sportspecifiek berekend energieverbruik van de looptrainingen verschilt significant met de Sensewear® op dag 1 (grafiek 11). De Sensewear® geeft dan een lagere schatting weer. Op dag 2 en dag 3 vindt men gelijkaardige resultaten voor beide methoden. Gemiddeld komen de sportspecifiek berekende gegevens overeen met de Sensewear® data. Volgens de sportspecifiek berekende gegevens verbruiken de judoka’s gemiddeld 58±67kcal/dag tijdens het lopen. De Sensewear® geeft een gemiddelde waarde van 51±63kcal/dag weer.
48
7.1.7. Energieverbruik techniek Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 12: Vergelijking van het energieverbruik aan techniektraining tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 400 300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Algemeen berekend energieverbruik techniek
Sensewear energieverbruik techniek
Het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik van de techniektraining komt overeen met de gegevens van de Sensewear® (grafiek 12). Volgens de nietsportspecifiek berekende gegevens verbruiken de judoka’s gemiddeld 88±155kcal/dag aan techniektraining. De Sensewear® geeft een gemiddeld verbruik van 89±167kcal/dag weer.
49
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus Sensewear® Grafiek 13: Vergelijking van het energieverbruik aan techniektraining tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de gegevens van de Sensewear® 400
*
*
*
300
kcal
200 100 0 -100
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
-200 Berekend energieverbruik techniek
Sensewear energieverbruik techniek
* p<0,05
Het sportspecifiek berekend energieverbruik van de techniektraining verschilt significant met de Sensewear® op dag 1 en 2 (grafiek 13). De Sensewear® geeft dan een lagere schatting weer. Op dag 3 vindt men gelijkaardige resultaten voor beide methoden. Gemiddeld is er een significant verschil tussen de sportspecifiek berekende gegevens en de Sensewear® data. Volgens de sportspecifiek berekende gegevens verbruiken de judoka’s gemiddeld 106±195kcal/dag tijdens de techniektraining. De Sensewear® geeft een gemiddeld verbruik van 89±167kcal/dag weer.
50
7.2. Vergelijking MET’s Sensewear® en literatuur Grafiek 14: Vergelijking van de MET’s afkomstig van de gegevens van de Sensewear® en de MET’s die men terugvindt in de literatuur[36] 12
*
§
randori
kracht
*
MET's
10 8 6 4 2 0
Sensewear MET's
lopen
techniek Literatuur MET's
* p<0,000 en § p<0,01
De MET’s voor randori (4,19±0,79) gegeven door de Sensewear® komt absoluut niet overeen met de MET’s voor judo (10) gegeven door de literatuur[36] . Hetzelfde kan gezegd worden over de techniektraining (3,77±0,70 MET’s). Ook verschilde de waarde van de Sensewear® (4,54±0,88 MET’s) significant met de waarde van de literatuur (6 MET’s) voor de krachttraining. Enkel tijdens het lopen kwam de Sensewear® overeen met de literatuur (7 MET’s).
51
7.3. Vergelijken van energieverbruik met energie-inname Om te bepalen of er al dan niet sprake is van een energiedekking, ging men na of er een verschil was tussen energieverbruik en energie-inname Grafiek 15: Vergelijking energieverbruik (niet-sportspecifiek berekend en Sensewear®) met energieinname 5000
*
*
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik
dag 3 Sensewear energieverbruik
gemiddeld Energie-inname
* p<0,05
Er werd geen verschil gevonden tussen het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik en de energie-inname. Echter was er wel een significant verschil tussen het energieverbruik volgens de Sensewear® en de energie-inname op dag 1 en dag 2 (grafiek 15). De Sensewear® geeft op deze dagen een hoger energieverbruik dan de energie-inname. Op dag 3 kwam de energie-inname wel overeen met het energieverbruik. Gemiddeld gezien is er geen significant verschil tussen energieverbruik en –inname.
52
Grafiek 16: Vergelijking energieverbruik (sportspecifiek berekend en Sensewear®) met energieinname 5000
*
4500
* §
* §
4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 dag 1
dag 2
Sport specifiek berekend energieverbruik
* §
dag 3 Sensewear energieverbruik
gemiddeld Energie-inname
Sportspecifiek berekend energieverbruik versus energie-inname p<0,01 Sensewear® energieverbruik versus energie-inname p<0,05
Wanneer men de energie-inname vergelijkt met het sportspecifiek berekend energieverbruik ziet men een duidelijk verschil op dag 1 en 2 (grafiek 16). Het energieverbruik is op deze dagen groter dan de energie-inname. Op dag 3 kwam de energie-inname wel overeen met het energieverbruik. Gemiddeld gezien is er een significant verschil tussen energieverbruik en –inname, waarbij het energieverbruik hoger is dan de inname. De judoka’s namen gemiddeld 2913±697kcal/dag op. In het onderzoek van Degoutte aten de atleten 3203±191kcal/dag [11].
53
7.3.1. Gewicht Grafiek 17: Vergelijking energieverbruik (algemeen berekend en Sensewear®) met energie-inname 90 80
kg
70 60 50 40 30 20 dag 1
dag 2
Gewicht
dag 3
dag 4
Gewicht mannen
gemiddeld Gewicht vrouwen
Tijdens het onderzoek was er geen enkele judoka in aftrain fase. Het gewicht van de atleten bleef stabiel (grafiek17). Ze wogen gemiddeld 1,1±2,2kg boven hun wedstrijd gewicht (tabel 8). Er kon geen significant verschil worden aangetoond tussen het gewicht van mannen en vrouwen in dit onderzoek.
-70
2
-78
1
-55 -60
1 2
-66
3
-81 -90
1 1
Lengte
♂
Verschil categorie en gewicht
4
157 162 156 168,5 166 173 169 171 167 170 173 168
Gewicht
-63
-0,8 -2,2 -3,9 -1,6 -1,7 -0,5 -0,7 -1,0 -5,0 -1,5 -1,6 3,0
Aantal
2
48,8 54,2 55,9 58,6 58,7 63,5 63,7 64,0 68,0 71,5 71,6 75,0
Categorie
-57
Lengte
1 2
Verschil categorie en gewicht
-48 -52
Gewicht
Aantal
♀
Categorie
Tabel 8: Gewichtscategorie en lichaamsgewicht van de judoka’s
56,5 58,5 60,5 67,3 69,5 70,2 78,5 87,7
-1,5 1,5 -0,5 -1,3 -3,5 -4,2 2,6 2,3
158 170 170 173 170 165 175 188
54
7.4. Vergelijking van mannen en vrouwen 7.4.1. Vergelijking van het energieverbruik van mannen en vrouwen
kcal
Grafiek 18: Vergelijking energieverbruik (niet-sportspecifiek berekend en Sensewear®) tussen mannen en vrouwen 5000 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
* §
°
dag 1
* ° §
*
* §
dag 2
* §
dag 3
§
gemiddeld
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik mannen
Sensew ear energieverbruik mannen
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik vrouw en
Sensew ear energieverbruik vrouw en
Niet-sportspecifiek berekend energieverbruik: mannen versus vrouwen p<0,05 Mannen: Niet-sportspecifiek energieverbruik versu s Sensewear® energieverbruik p<0,05 Vrouwen: Niet-sportspecifiek energieverbruik versus Sensewear® energieverbruik p<0,05
De Sensewear® toont geen significant verschil aan tussen het verbruik van mannen en vrouwen (grafiek 18). De niet-sportspecifiek berekende gegevens tonen wel een significant verschil aan, waarbij de mannen meer verbruiken dan de vrouwen. Blijkbaar komen deze twee methoden om energieverbruik te bepalen beter overeen bij mannen dan bij vrouwen. Bij de mannelijke atleten is er enkel een verschil tussen de twee methodes op dag 1, terwijl er bij de vrouwen telkens een significant verschil is. Gemiddeld gezien is er bij de vrouwen een verschil tussen het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik en de Sensewear® gegevens, wat bij de mannen niet het geval is. De Sensewear® geeft een hogere waarde weer dan de niet-sportspecifiek berekende gegevens.
55
kcal
Grafiek 19: Vergelijking energieverbruik (sportspecifiek berekend en Sensewear®) tussen mannen en vrouwen 5000 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
§
*
dag 1
* §
§
dag 2
*
*
dag 3
§
gemiddeld
Sport specifiek berekend energieverbruik mannen
Sensewear energieverbruik mannen
Sport specifiek berekend energieverbruik vrouwen
Sensewear energieverbruik vrouwen
Mannen: sportspecifiek energieverbruik versus Sensewear® p<0,05 Vrouwen: sportspecifiek energieverbruik versus Sensewear® p<0,05
De sportspecifiek berekende gegevens tonen geen significant verschil aan tussen mannen en vrouwen (grafiek 19). Dit lijkt logisch vermits deze berekend is op basis van lichaamsgewicht en dus geen rekening houdt met het geslacht. Bij de mannen is er een significant verschil tussen de Sensewear® data en de sportspecifiek berekende gegevens op dag 1 en 3. Bij de vrouwen is er een significant verschil tussen de Sensewear® data en de sportspecifiek berekende gegevens op dag 1 en 2. Gemiddeld gezien is er voor de beide geslachten een significant verschil tussen de twee methoden.
56
7.4.2. Vergelijking van het energie-inname van mannen en vrouwen Grafiek 20: Vergelijking energie-inname tussen mannen en vrouwen 5000
*
*
*
dag 3
gemiddeld
4500 4000 3500 kcal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 dag 1 Energie-inname mannen
dag 2
Energie-inname vrouwen
* p<0,05
Er is een verschil in energie-inname tussen beide geslachten op dag 1 en 3 (grafiek 20). Ook gemiddeld gezien is er een significant verschil. De mannen (3378±530kcal/dag) consumeren meer energie dan de vrouwen (2604±630kcal/dag). Ook in het onderzoek van Prouteau [24] vond men een significant verschil tussen de energie-inname van mannen (2960±135kcal/dag) en vrouwen (2121±132kcal/dag). Teshima [28] berekende een energie-inname van 2763±741kcal/dag bij mannen en 1947±398kcal/dag bij vrouwen die aan karate deden.
57
7.4.3. Vergelijking van het energie-balans van mannen en vrouwen Niet-sportspecifiek berekend energiebalans versus Sensewear®
kcal
Grafiek 21: Vergelijking energiebalans tussen mannen en vrouwen (niet-sportspecifiek berekend en Sensewear®) 2000 1500 1000 500 0 -500 -1000 -1500 -2000 -2500
dag 1
dag 2
dag 3
Niet-sportspecifiek berekende energiebalans mannen
Sensew ear energiebalans mannen
Niet-sportspecifiek berekende energiebalans vrouw en
Sensew ear energiebalans vrouw en
gemiddeld
De energiebalans niet-sportspecifiek berekend verschilt niet significant tussen vrouwen en mannen (grafiek 21). Gemiddeld gezien hebben de mannen een positieve energiebalans van 250±607kcal/dag en de vrouwen een negatieve energiebalans van -59±707kcal/dag. De energiebalans volgens de Sensewear® toont ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Gemiddeld gezien hebben mannen een positieve energiebalans van 30±540kcal/dag en vrouwen een negatieve energiebalans van -392±617kcal/dag.
58
Sportspecifiek berekend energiebalans versus Sensewear®
kcal
Grafiek 22: Vergelijking energiebalans tussen mannen en vrouwen (sportspecifiek berekend en Sensewear®) 2000 1500 1000 500 0 -500 -1000 -1500 -2000 -2500
dag 1
dag 2
dag 3
gemiddeld
Sport secifiek berekende energiebalans mannen
Sensewear energiebalans mannen
Sport specifiek berekende energiebalans vrouwen
Sensewear energiebalans vrouwen
De energiebalans sportspecifiek berekend toont ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen (grafiek 22). Gemiddeld gezien hebben mannen een negatieve energiebalans van -448±788kcal/dag en vrouwen een energiebalans van -769±847kcal/dag. De energiebalans volgens de Sensewear® toont ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Gemiddeld gezien hebben mannen een positieve energiebalans van 30±540kcal/dag en vrouwen een negatieve energiebalans van -392±617kcal/dag. Degoutte vond ook een negatieve energiebalans (-120kcal/dag)[11].
59
7.5. Analyse van de voeding 7.5.1. Energie% macronutriënten En% Eiwitten Grafiek 23: Energie% eiwitten
*
22,5
*
*
20 17,5
en%
15 12,5 10 7,5 5 2,5 0 dag 1 en% eiwitten
dag 2 en% eiwitten mannen
dag 3
gemiddeld en% eiwitten vrouwen
* p<0,05
De gemiddelde eiwit inname ligt tussen de normen van 10 à 15 en%[5]. Er is geen significant verschil tussen beide geslachten (grafiek 23). De judoka’s nemen gemiddeld over de drie dagen 12,6±2,6en% eiwitten in. Degoutte vond een eiwitinname van 15,3±2,0en%[11]. Prouteau [24] berekende een eiwitinname van 13,0±0,5en%. Bij karate atleten werd een eiwitinname van 13,2±2,2en% bij mannen en 13,3±2,1en% bij vrouwen vastgesteld [28] .
60
En% vetten
en%
Grafiek 24: Energie% vetten 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 dag 1 en% vetten
dag 2 en% vetten mannen
dag 3
gemiddeld en% vetten vrouwen
Er is geen significant verschil tussen beide geslachten (grafiek 24). De judoka’s nemen gemiddeld over de drie dagen 31±6,1en% aan vetten in en voldoen dus gemiddeld aan de norm van 20 à 35en%[5]. Degoutte vond een vetinname van 33±4,3en%[11]. Prouteau [24] berekende een vetinname van 37±2en% bij mannen en 39±1en% bij vrouwen. Bij karate atleten werd een vetinname van 26,8±5,8en% bij mannen en 30,0±5,6en% bij vrouwen vastgesteld [28] .
61
En% koolhydraten
en%
Grafiek 25: Energie% koolhydraten 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 dag 1 en% koolhydraten
dag 2 en% koolhydraten mannen
dag 3
gemiddeld en% koolhydraten vrouwen
De koolhydraat inname komt overeen met de aanbevolen hoeveelheid van 55en%[5]. Er is geen significant verschil tussen beide geslachten (grafiek 25). De judoka’s nemen gemiddeld over de drie dagen 56,3±5,9en% aan koolhydraten in. Degoutte vond een koolhydraatinname van 50,9±4,5en%[11]. Prouteau [24] berekende een koolhydraatinname van 50±2en% bij mannen en 47±1en% bij vrouwen. Bij karate atleten werd een koolhydraatinname van 54,6±7,6en% bij mannen en 55±6,1en% bij vrouwen vastgesteld [28] .
62
7.5.2. g/kg Macronutriënten g/kg Eiwitten
g/kg
Grafiek 26: g/kg eiwitinname 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5 1,3 1,1 0,9 0,7 0,5
*
dag 1 g/kg eiwitten
*
dag 2 g/kg eiwitten mannen
dag 3
*
gemiddeld g/kg eiwitten vrouwen
* p<0,05
De eiwitinname komt overeen met de bovengrens van de norm 1,2 à 1,7g/kg eiwitten (grafiek 26). De mannen eten gemiddeld significant meer eiwitten per kilogram lichaamsgewicht (2,22 ± 0,39) dan de vrouwen (1,59 ± 0,47). Gemiddeld nuttigen de judoka’s 1,84±0,53g/kg eiwitten. Bij karate atleten werd een eiwitinname van 1,38±0,46g/kg bij mannen en 1,17±0,35g/kg bij vrouwen vastgesteld [28] .
63
g/kg Koolhydraten Grafiek 27: g/kg koolhydraatinname
16
*
*
dag 1
dag 2
*
14 12
g/kg
10 8 6 4 2 0
g/kg koolhydraten
g/kg koolhydraten mannen
dag 3 g/kg koolhydraten vrouwen
gemiddeld Aanbevolen hoeveelheid
* p<0,05
De judoka’s voldoen aan de norm 6 à 10g/kg koolhydraten[5] (grafiek 27). De mannen eten gemiddeld significant meer koolhydraten per kilogram lichaamsgewicht (10,15 ± 2,39) dan de vrouwen (7,3 ± 1,6). Gemiddeld nuttigen de judoka’s 8,43±2,38g/kg koolhydraten. Bij karate atleten werd een koolhydraatinname van 5,73±1,77g/kg bij mannen en 4,77±1,12g/kg bij vrouwen vastgesteld [28] .
64
8. Discussie Het doel van het onderzoek was om na te gaan of judoka’s een energiedekking hebben gedurende een trainingskamp. Om dit te kunnen berekenen heeft men meer kennis nodig betreffende het energieverbruik tijdens een judotraining. Om optimaal te kunnen trainen is ook een goede sportvoeding noodzakelijk. De voedingsinname werd dus getoetst aan de normen die vooropgesteld zijn door ACSM. In dit onderzoek werd geen verschil gevonden in lengte en gewicht tussen mannen en vrouwen. Toch heeft men in een onderzoek naar de lichaamsafmetingen van de Belgische bevolking[34] aangetoond dat de Belgische mannen gemiddeld groter en zwaarder zijn dan de vrouwen. Mannen meten gemiddeld 176,6cm en wegen 80,4kg, terwijl vrouwen 164,6cm groot zijn en gemiddeld 70kg wegen. Wanneer men kijkt naar de verschillende gewichtscategorieën (tabel 8) ziet men dat de mannen die aan het onderzoek deelnamen gemiddeld behoorde tot de lichtere gewichtsklassen. De vrouwen bevonden zich echter eerder in de middelste gewichtsklasse, wat de gelijkenis in gewicht en lengte tussen mannen en vrouwen kan verklaren. Judoka’s gaan dikwijls op trainingsstage naar het buitenland om met andere atleten te kunnen trainen. Het is dan ook niet meer dan logische dat ze zeer veel randori doen. De andere soorten trainingen kan men gerust in België doen omdat men daar geen tegenstanders voor nodig heeft.
8.1. Energieverbruik In het onderzoek van Degoutte [11] vond men een energieverbruik van 3322±143kcal. Men berekende het energieverbruik in de veronderstelling dat de judoka’s twee uur actief trainden aan 12kcal/kg/h[11]. Men ziet dat dit resultaat tussen de bekomen gegevens van de Sensewear® (3137±505kcal) en de sportspecifiek berekende gegevens (3554±595kcal) ligt. Bij het niet-sportspecifiek berekende energieverbruik ziet men een verschil tussen mannen en vrouwen. Echter bij de Sensewear® en de sportspecifiek berekende gegevens komen deze verschillen niet naar boven. Logisch voor het berekende energieverbruik waarbij sportspecifieke gegevens gebruikt zijn. Deze gegevens zijn immers enkel gebaseerd op het lichaamsgewicht van de sporter en de tijd waarin ze aan het sporten waren.
65
Wanneer men kijkt naar het energieverbruik zonder de sporten ziet men dat de berekende gegevens van de bewegingsdagboeken niet overeenkomen met de gegevens van de Sensewear®. Nochtans werd de Sensewear® in verschillende onderzoeken vergeleken met de indirecte calorimeter [30] [20] [19] of double labled water methode[27] en valide gevonden voor het berekenden van energieverbruik. De gegevens van de bewegingsdagboeken zullen dus waarschijnlijk onderschat geweest zijn. Degoutte[11] beschreef een energieverbruik zonder sporten van 1816±72kcal per dag. Dit is een duidelijk lager resultaat dan de gegevens verkregen door de Sensewear® (2227±407kcal) en de bewegingsdagboeken (2009±258kcal). Vermits in het artikel van Degoutte niet vermeld staat hoe men aan deze gegevens is gekomen kan men hier geen besluit uit trekken. De PAL van de atleten buiten training is ongeveer 1,5. Rekeninghoudend dat men in de voedingsaanbevelingen van België PAL=1,55 classificeert als licht actief, kan men stellen dat de atleten buiten de trainingen vooral rusten. Indien men enkel het energieverbruik tijdens het sporten in beschouwing neemt, ziet men gemiddeld een overeenkomst met de niet-sportspecifiek berekende waarden (836±219kcal) en de Sensewear® gegevens (910±300kcal). Echter is er wel een verschil tussen de sportspecifiek berekende waarden (1545±401kcal) en de Sensewear®. De sportspecifieke berekeningen geven een hoger energieverbruik aan voor sporten in het algemeen, randori en techniektraining dan de Sensewear®. Voor het energieverbruik van de krachttraining en het lopen vindt men drie gelijkaardige waarden. De gegevens van de Sensewear®dienen met enige voorzichtigheid benaderd te worden. Sommige onderzoeken tonen aan dat de Sensewear®vrij juiste voorspellingen kan maken van energieverbruik tijdens krachttraining [12], terwijl andere studies beweren dat het toestel het energieverbruik onderschat[22] . Degoutte [11] vond een veel hoger energieverbruik tijdens de judotraining (1745±120kcal). Rekening houdend met het feit dat zijn judoka’s zwaarder waren en het energieverbruik van de training berekend werd louter op basis van lichaamsgewicht is dit een logische vaststelling.
8.2. Energie-inname Gemiddeld gezien nemen de atleten 2913±697kcal/dag (2960±135kcal/dag♂ en 2121±132kcal/dag♀)op. In andere studies werden innamen van 3203±191kcal/dag♂[11], 2960±135kcal/dag♂[24] , 2763±741kcal/dag♂[28] , 2121±132kcal/dag♀[24] en 1947±398kcal/dag♀[28] gevonden. Ook Pouteau en Teshima vonden, net als in dit onderzoek, een duidelijk verschil in energieopname tussen mannen en vrouwen.
66
8.3. Energie-inname versus energieverbruik De energie-inname is gemiddeld lager dan het energieverbruik berekend met sportspecifieke gegevens. Bij de algemene berekening van energieverbruik en de Sensewear® vindt men geen significant verschil. Rekeninghoudend met het feit dat het gewicht van de atleten stabiel bleef kan er sprake zijn van een overschatting van het energieverbruik met de sportspecifieke gegevens. Vermits enkel de gegevens van de randori en techniektraining verschillen met de Sensewear®, zou het kunnen dat daar een overschatting gebeurd is. Gemiddeld gezien hebben enkel vrouwen een negatieve energiebalans (volgens het niet-sportspecifiek berekend energieverbruik en de Sensewear®). Dit is analoog met eerder gedane studies [8] waarbij de energie-inname van vrouwen niet toereikend was. Toch kan men het gevonden energie tekort in vraag stellen vermits het gewicht wel stabiel blijft. Het kan zijn dat het energieverbruik overschat is geweest of de energie-inname onderschat. Men had namelijk geen duidelijke informatie over de bereidingswijze van de voeding en met is niet 100% zeker dat alles opgeschreven werd. Het kan ook dat het resultaat van dat energietekort niet zichtbaar is in gewicht door vocht opstapeling, hormonenschommelingen,….
8.4. Analyse van de voeding 8.4.1. Energieverdeling van de macronutriënten Volgens de richtlijnen zou 10en% van de totale energie-inname afkomstig moeten zijn van eiwitten, 55en% van koolhydraten en 35en% van vetten. Wanneer men de gegevens van de voedselconsumptiepeiling van 2004 hiermee vergelijkt ziet men dat de gemiddelde Belg nog veel moet werken aan zijn energieverdeling over de verschillende macronutriënten. In België komt namelijk gemiddeld 16,4±3,3en% van eiwitten, 46,1±5,8en% van koolhydraten en 37,6±6,2en% van vetten. De atleten van dit onderzoek doen het een stuk beter en verdelen hun energie als volgt: 12,6±2,6en% aan eiwitten, 56,3±5,9en% aan koolhydraten en 31±6,1en% aan vetten. Hieruit blijkt dat men met de judoka’s qua energieverdeling op het juiste spoor zit. In het onderzoek van Degoutte[11] was de energieverdeling respectievelijk 15,3±2,0en%, 50,9±4,5en% en 33±4,3en%. Prouteau[24] vond volgende energieverdeling: 13±0,5en% aan eiwitten, 50,2±2en% aan koolhydraten en 37±2en% aan vetten voor mannen en13±0,5en% aan eiwitten, 47±1en% aan koolhydraten en 39±1en% aan vetten bij vrouwen. Hij vond net als bij de Vlaamse judoka’s geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. De Vlaamse vrouwen voldoen aan de vooropgestelde richtlijn van 55en% koolhydraten. Dit weerlegt dus de stelling gedaan door Broad[8] die zegt dat vrouwen niet aan hun koolhydraatbehoefte komen. De Vlamingen eten minder vetten en meer koolhydraten dan hun Franse collega’s.
67
8.4.2. g/kg Macronutriënten De atleten consumeren gemiddeld 1,84±0,53g/kg eiwitten per dag. De richtlijnen van Position Statement van de American College of Sport Medicine[5] stellen dat een atleet slechts 1,2à1,7g/kg per dag aan eiwitten zou nodig hebben. De vrouwen bevinden zich binnen deze norm (1,59 ± 0,47), maar de mannen zitten er ruim boven (2,22 ± 0,39g/kg). Hier dient toch de nodige aandacht aan besteed te worden vermits een te veel aan eiwitten ( meer dan 2,2g/kg) schadelijk kan zijn voor het lichaam. [17] Onderzoeken bij niet-sportende mensen tonen gezondheidsrisico’s aan bij een consumptie van 1,4 à 2g/kg eiwitten per dag. Het gaat om overbelasting van de nieren, botontkalking en verminderde calcium opname. Bovendien zou een hoge eiwitinname ook een hogere opname van verzadigde vetten en een lagere vezel inname met zich meebrengen. Het is echter niet wetenschappelijk bewezen dat dit ook geldt voor atleten. Hiervoor is meer populatie specifiek onderzoek vereist [16] Aan de behoefte van koolhydraten (6 – 10g/kg) wordt voldaan. De atleten aten gemiddeld 8,43±2,38g/kg koolhydraten en voldoen dus aan de norm. De mannen aten meer 10,15±2,39g/kg dan de vrouwen 7,3±1,6g/kg.
68
9. Conclusie Het bepalen van het energieverbruik is geen gemakkelijke opgave, dat bewijst het feit dat in dit onderzoek de twee gebruikte methoden niet met elkaar overeen komen. Het probleem met bewegingsdagboeken is dat er dikwijls of verkeerd gerapporteerd of verkeerd geschat wordt. Waarschijnlijk zijn de gegevens van de Sensewear® juister, omdat de fout in de dagelijkse activiteiten zit en de Sensewear® geacht wordt zeker deze activiteiten juist te evalueren. Het energieverbruik van de judotrainingen komt niet overeen met de huidige gegevens uit de literatuur. Momenteel wordt judo qua energieverbruik overschat. Er zal meer onderzoek moeten gedaan worden om het energieverbruik tijdens randori en techniektraining specifieker te bepalen. Een belangrijk gegeven naar diëtisten toe is dat de vrouwelijke judoka’s gemiddeld een negatieve energiebalans hebben. Enkel afgaande op de energiebalans moeten ze dus aangespoord worden meer energie op te nemen. Immers wie hard traint moet voldoende eten! Uiteraard moet er doordacht nagegaan worden op welke manier deze extra energie geleverd moet worden. De voorkeur gaat uit naar meer koolhydraten omdat ze momenteel aan een koolhydraatinname van 7,3±1,6g/kg zitten en de behoeften tussen 6à10g/kg ligt. Het gewicht schommelde niet significant voor beide geslachten gedurende het onderzoek. Dit is een vreemde vaststelling vermits de energiebalans van de vrouwen wel negatief was. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn fouten in de schatting van de energie-inname en/of –verbruik, maar kan ook verklaard worden door vocht opstapeling, hormonenschommelingen,… waardoor de gewichtschommeling niet zichtbaar is. Qua energieverdeling zitten de judoka’s binnen de normen[5]: 12,6±2,6en% aan eiwitten, 56,3±5,9en% aan koolhydraten en 31±6,1en% aan vetten. Bij de mannen dient wel uitgekeken te worden voor een te hoge eiwitinname. Men kan de voeding nog verbeteren door meer koolhydraten en minder vetten te nuttigen. De vetinname zit namelijk tegen de bovengrens terwijl de koolhydraatinname tegen de ondergrens is.
69
Besluit Om een behoud van het lichaamsgewicht te kunnen realiseren moet men ervoor zorgen dat de energie balans in evenwicht blijft. Het energieverbruik moet dus gelijk zijn aan de energie-inname. Om dit te realiseren is het uiteraard belangrijk dat men weet hoeveel men verbruikt en hoeveel dat men opneemt. In deze scriptie werd het energieverbruik en energie-inname bij judoka’s nagegaan. Het bepalen van het energieverbruik is geen gemakkelijke opgave, dat bewijst het feit dat in dit onderzoek de twee gebruikte methoden niet met elkaar overeen komen. Men gebruikte een Sensewear®-armband, een apparaatje dat het energieverbruik meet aan de hand van een aantal algoritmen, en een bewegingsdagboek. Het bewegingsdagboek werd op twee manieren berekend. Enerzijds een algemene berekening aan de hand van MET’s die overeenkomen met de verschillende activiteiten. Anderzijds een sportspecifieke berekening aan de hand van specifieke gegevens over het energieverbruik tijdens de verschillende sporten. Het is mogelijk dat de sportspecifiek berekend energieverbruik een overschatting geven. De ongelijkheid tussen de niet-sportspecifiek berekende gegevens en de Sensewear® was voornamelijk te vinden tijdens de dagelijkse activiteiten (exclusief sporten). Aangezien dat de Sensewear® geacht wordt deze activiteiten juist te evalueren, zal er waarschijnlijk een onderschatting gebeurt zijn bij het evalueren van de bewegingsdagboeken. Dit is dan ook één van de voornaamste nadelen van een bewegingsdagboek beschreven in de literatuur. Uit de studie is gebleken dat het energieverbruik tijdens de randori (4,2±0,8 MET’s) en de techniektraining (3,8±0,7 MET’s) niet overeenkomt met de MET’s voor judo beschreven in de literatuur (10 MET’s)[36] . Het gevolg hiervan is dat diëtisten die het energieverbruik van judoka’s hebben berekend aan de hand van deze gegevens, een overschatting hebben gemaakt. Toch kan men niet aannemen dat de gegevens van de Sensewear® 100% correct zijn. Momenteel zijn er nog tegenstrijdige gegevens over de juistheid van de Sensewear® tijdens krachttraining [12][22] . Veel zal ook afhangen van de manier waarop getraind wordt en de capaciteiten van de tegenstanders. Wanneer men het energieverbruik vergeleek met de energie-inname zag men dat de vrouwen gemiddeld niet voldoen aan hun energiebehoefte. De vrouwelijke judoka’s moeten dus aangespoord worden meer te eten. Uiteraard moet dit op een doordachte wijze gedaan worden en niet zomaar in het wilde weg. Voor atleten is een voedingsdriehoek ontwikkeld, die beter overeenstemt aan hun noden. Aangeraden wordt voldoende te eten en te drinken vóór, tijdens en ná de trainingen opdat de glycogeenvoorraad niet uitgeput geraakt en de vochtbalans en bloedsuikerspiegel op peil blijft.
70
Het gewicht schommelde niet gedurende het onderzoek, ondanks de negatieve energiebalans. Uiteraard moet men er rekening mee houden dat zowel het verbruik als de inname van energie een schatting is en nooit 100% correct kan zijn. De onderzoeksperiode was vrij kort zodat de gewichtsdaling misschien niet zichtbaar was. Een andere oorzaken kunnen ook zijn een vochtopstapeling, hormoonschommelingen,…. Qua energieverdeling zitten de judoka’s goed. De vrouwen hebben een gemiddelde koolhydraatinname van 7,3±1,6g/kg en de mannen 10,15±2,39g/kg. Beide voldoen dus aan de norm van 6-10g/kg. De mannen dient wel uitgekeken te worden voor een te hoge eiwit inname (2,22±0,39g/kg). Hun vrouwelijke collega’s (1,59±0,47g/kg) zitten wel tussen de grenzen vooropgesteld door American College of Sport Medicine (1,2à1,7g/kg). Ook de vetinname (31±6,1en%) voldoet aan de norm van 20 à 35% .
71
Samenvatting Doel: Nagaan als judoka’s een energiedekking hebben op trainingsstage en als de macronutriënten in hun voeding voldoen aan de vooropgestelde normen. Methode: De voedingsinname van 20 Vlaamse topjudoka’s, 8 mannen en 12 vrouwen, werd gedurende 3 dagen bijgehouden in een voedingsdagboek. Het energieverbruik werd bepaald door de Sensewear® en een bewegingsdagboek. Het bewegingsdagboek werd op twee manieren berekend. Enerzijds een algemene berekening aan de hand van MET’s die overeenkomen met de verschillende activiteiten. Anderzijds een sportspecifieke berekening aan de hand van specifieke gegevens over het energieverbruik tijdens de verschillende sporten. Ook werd het lichaamsgewicht dagelijks bepaald. Resultaat: Er is een verschil (p<0,05) tussen het energieverbruik dat gemeten werd met de Sensewear® en de niet-sportspecifiek berekende gegevens. Het sportspecifiek berekende energieverbruik geeft mogelijk een overschatting. Volgens de Sensewear® was het energieverbruik tijdens de randori 4,2±0,8 MET’s en de techniektraining 3,8±0,7 MET’s. De mannen hadden een energiedekking, maar de vrouwen niet. De atleten namen gemiddeld 8,43±2,38g/kg koolhydraten op, 1,84±0,53g/kg eiwitten en 31±6,1en% vetten. Conclusie: De literatuur overschat het energieverbruik van judo. Afgaande op de energiebalans moeten de vrouwelijk judoka’s moeten extra energie opnemen en dit liefst onder de vorm van koolhydraten. But: Vérifier si la couverture énergétique est suffisante lors d’un camp d'entrainement intensif pour un groupe de judokas et si les macronutriments dans leurs alimentations correspondent aux normes prédéterminées. Méthode: Pendant une durée de 3 jours, l’apport alimentaire de 20 athlètes néerlandophones, 8 hommes et 12 femmes est enregistré à l’aide d’un journal. L’énergie utilisée est spécifiée par le bracelet Sensewear® et le journal d’activités. Le journal d’activités est mesuré par deux méthodes: Par un calcul global avec MET’s qui correspond aux diverses activités. Par un calcul spécifique au sport sur base de données caractéristiques de consommation d’énergie dans différents sports. Le poids corporel des athlètes est déterminé journellement. Résultat: Il y a une différence (p<0,05) entre l’énergie utilisée mesurée par le Sensewear et les calculs globaux. Le calcul spécifique au sport donne peut être une valeur surestimée. D’après le Sensewear® le dépense d’énergie pendant le randori est de 4,2±0,8 MET’s et l’entrainement technique de 3,8±0,7 MET’s. La couverture énergétique est suffisante pour les hommes, mais incomplète pour les femmes. Moyenne pour les athlètes : 8,43±2,38g/kg glucides, 1,84±0,53g/kg protéines et31±6,1en% lipides. Conclusion: La littérature surestime la consommation d'énergie du judoka. Suivi la couverture énergétique les femmes doivent consommer plus d’énergie et de préférence sous forme de glucides.
72
Referenties Geraadpleegde boeken 1. Belgische voedingsmiddelen tabel. VZW Nubel, Brussel 2004. 2. Benardot D. Advanced sports nutrition. Human Kinetics, 2005. 3. Jeukendrup A, Gleeson M; Sport Nutrition , An introduction to energy production en performance. Human Kinetics, 2004. 4. Macedonio MA, Dunford M. The Athlete’s Guide to Making Weight. Human Kinetics, 2009.
Geraadpleegde tijdschriften ( artikelen ) 5. ACSM Nutrition and Athletic Preformance. Med. Sci Sports Exerc 2009; DOI:10.1249/MSS0B01e318190eb86. 6. ACSM Position Stand on Weight loss in Wrestlers. Med. Sci Sports Exerc., 1996; Vol 28, n°2. 7. Amirkalali B, Hosseini S, Heshmat R, Larijani B. Comparison of Harris Benedict and Mifflin-ST Jeor equations with indirect calorimetry in evaluating resting energy expenditure. Indian J Med Sci. 2008 Jul;62(7):283-90. 8. Broad EM, Cox GC. What is the optimal composition of an athlete’s diet? European Journal of Sport Sci. 2008; 8(2):57-65. 9. Craig BL, Wolowicz M, Stivoric J, Teller A, Vischnubhatla S, Pelletier R, Farringdon J. Accuracy and Reliability of Sensewear®Armband as an energy expenditure assessment device. 10. Craig BL, Wolowicz M, Stivoric J, Teller A, Vischnubhatla S, Pelletier R, Farringdon J, Kasabach C, Boehmke S. Characterization and Implications of the Sensors Incorporated into the Sensewear®Armband for Energy Expenditure and Activity Detection. 11. Degoute F, Jouanel P, Filaire E. Energy demands during a judo match and recovery. Br J Sports Med 2003;37:245-249. 12. De Ridder I. Judo en voeding; slaag de handen in elkaar. 2009 jul/aug/sept ;1011. 13. Gallagher KI, Lagally KM. Good Reliability and Validity of the Sensewear Pro Armband During Continuous Functional Resistance Exercise. ACSM meeting 30/05/07 14. Green CM, Petrou MJ, Fogarty-Hover MLS., Rolf CG. Injuries among judokas during competition. Scand J Med Sci Sports 2007;17: 205-210. 15. Hoffman JR, Ratamess NA, Kang J, Falvo J, Faigenbaum AD. Effect of Protein Intake on strength, body composition and Endocrine Changes in Strength/power athletes. Journal of international society of sports nutrition 2006;3(2):12-18. 16. Lowery LM, Devia L: Dietary protein safety and resistance exercise: what do we really know? Journal of the International Society of Sport Nutrition 2009,6:3 17. Lowery LM, Forsythe CE. Protein and overtraining: potential applications for free living athletes. Journal of the International Society of Sport Nutrition 2006;3(1):4250. 73
18. Kerksick C, e.a. Nutrient timing. International society of sports nutrition position stand 3 okt 2008. 19. King GA, Torres N, Potter C, Brooks TJ, Coleman KJ. Comparison of Activity Monitors to Estimate Energy Cost of Treadmill Exercise. Med. Sci. Sports Exerc. 2004, Vol. 36, No. 7, pp. 1244–1251. 20. Malavolti M, Pietrobelli A, Dugoni M, Poli M, Romagnoli E, De Cristofaro P, Battastini NC. A new device for measuring resting energy expenditure (REE) in healthy subjects. Nutrition, Metabolism & Cardiovascular Diseases 2006. 21. McArdle WD, Katch FI, Katch VL. Sports & Excercise nutrition 2004 22. Mealey LM, Jakicic JM, Mealey AD, Davis KK, McDermott MD. Validation of the Sensewear® pro armband to estimate energy expenditure during resistance training. American College of Sports Medicine meeting – New Orleans, LA 2007. 23. Öopik V, Pääsuke M, Timpmann S, Medijainen L, Ereline J, Grapejeva J. Effects of creatine supplementation during recovery from rapid body mass reduction on metabolism and muscle preformanse capacity in well-trained wrestlers. J Sports Med Phys Fitness 2002; 42:330-9. 24. Prouteau S, Benhamou L, Courteix D. Relationships between serum leptin and bone markers during stable weight, weight reduction and weight regain in male and female judoists; European journal of Endocrinology (2006); 154 389-395. 25. Policy Statement Promotion of Healthy Weight Control Practices in Young athletes. Pediatrics 2005;Vol 116, No 6, 1557-1564. 26. Silva AM, Fields DA, Quiterio AL, Sardinha LB. Are Skinfold-Based Models Accurate and Suitable for Assessing Changes in Body Composition in Highly Trained Athletes? Journal of Strength and Conditioning Research 2009, 23 (6) 1688-1696. 27. St-Onge M, Mignault D, Allison DB, Rabasa-Lhoret R. Evaluation of a portable device to measure daily energy expenditure in free-living adults. Am J Clin Nutr 2007;85:742-9 28. Teshima K, Imamura H, Yoshimura Y,Nishimura S, Miyamoto N, Yamauchi Y, Hori H, Moriwaki C,Shirota7 T. Nutrient Intake of Highly Competitive Male and Female Collegiate Karate Players. J Physiol Anthropol 21 2002 (4): 205–211. 29. Umeda T, Nakaji S, Schimoyama T, Yamamoto Y, Totsuka M, Sugawara K Adverse effects of energy restriction on myoneic enzymes in judoists. Journal of sports Sciens 2004; 22:329-338. 30. Wadsworth DD, Howard T, Hallam JS, Blunt G. A validation study of a continuous body monitoring device: assessing energy expenditure at rest and during exercise. ACSM 6/06/05.
74
Internet 31. Acerty 2010. Sensewear. Internet: http://www.Sensewear®.be/ (assecced 25 juli 2010). 32. Fontys Hogeschool. Accerelometer. Internet: Fontys Hogescholen http://www.fontys.nl/lectoraten/functionelepolymeren/default.asp?idsitestructureno de=253975 (assecced 25 juli 2010). 33. Fysieke beweging met accerelometer. Internet: http://kimogo.nl/blog/2007/11/fysieke-beweging-met-een-accelerometer/ (assecced 25 juli 2010). 34. Motmans R. Lichaamsafmetingen van de Belgische bevolking 2005. Internet: http://www.dinbelg.be/ (accessed 2 March 2010). 35. Stad Harelbeke. Energie sporten. Internet: http://www.harelbeke.be/vrijetijd/sport/sporttips/energie-sporten (assecced 10 juli 2009) 36. University of South Carolina. PRC Reports and tools. Internet: http://prevention.sph.sc.edu/tools/compendium.htm (assecced 10juli 2009). 37. VBVD werkgroep Sportvoeding. Sportvoedingsconsensus. Internet: http://www.sportvoeding.org/ (assecced 6 juli 2009). 38. Vlaamse overheid . Ergogene middelen. Internet: http://www.cjsm.vlaanderen.be/gezondsporten/voeding/ergogene/index.htm (assecced 6 juli 2009) 39. Vlaamse overheid . Vocht en sport gaan samen. Internet: http://www.cjsm.vlaanderen.be/gezondsporten/voeding/drinken/vocht.htm (accessed 8 juli 2009).
Andere niet-officiële publicaties 40. Clarys P. Nutritionle aspecten van gezondheid en fitheid. 41. Verbeke K. Enegrie-inname bij judoka’s 3 dagen voor en tijdens de wedstrijdag.
Voordrachten 42. Clarys P, Van Tichelt D. Voedingsproblemen bij gewichtscategorieën, 1ste Sportcongres, Gent, 10 oktober 2009.
75
Bijlage Bijlage 1:
Formulier ter akkoord
Bijlage 2:
Instructies die aan de atleten werden meegegeven.
Bijlage 3:
Gegevens die werden gebruikt sportspecifiek energieverbruik.
bij
de
berekeningen
van
het
76
Bijlage 1
Aanvullende meting van het energieverbruik Het doel van deze studie is na te gaan hoeveel energie er verbruikt wordt op een judostage. En dit te vergelijken met de energie die opgenomen wordt via de voeding. De Sensewear–armband (BodyMedia) is een toestel dat het energieverbruik meet aan de hand van volgende gegevens:
• • • •
De hoeveelheid warmte die je lichaam afgeeft aan de omgeving De oppervlaktetemperatuur (huid) van je lichaam De vochtigheidsgraad van je huid Het aantal bewegingen dat je lichaam uitvoert (accelerometer).
Dit toestel is grondig getest geweest en zeer veilig en valide gebleken om het energieverbruik van een persoon te meten. Daarom vragen we jou om deze armband te dragen gedurende 3 dagen.
Voor akkoord: Naam deelnemer: ………………………………………………………… Datum: ……/……./…………. Handtekening: ……………………………………………………………………………
Onderzoeksleider: Naam:………………………………………………………… Datum: ……/……./…………. Handtekening: ……………………………………………………………………………
77
Bijlage 2
VERGELIJKEN ENERGIE OPNAME EN ENERGIE VERBRUIK BIJ JUDOKA’S OP TRAININGSSTAGE 1) Invullen van een kort vragenblad 2) SenseWear® aandoen aan rechter bovenarm en alleen uitdoen om te douchen 3) Invullen de kolom “Beweging”: * Alle activiteiten die je doet opschrijven! Zo nauwkeurig mogelijk! ELK UUR van de dag MOET INGEVULD WORDEN!!! 4) Tijdstip, duur en omschrijving van de training Vb. Opwarming 5’ Lopen rond de mat 10’ Tuimelen, handstand, … 15’ Uchi komi Randori 8x4’ +1’GS Randori Tachi waza met 2’ rust tussen elke randori 10’ Ippon randori ne waza Cooldown 10’ Stretching 5) Invullen de kolom “Voedsel tussendoortjes”: - Duidelijk omschrijven van… ~ Tijdstip vb. 10u10 ~ Wat vb. Prince Start van Lu ~ Hoeveel vb. 1 pakje (van 4 koekjes) ~ (g) vb. 50g - Wacht NIET tot ’s avonds om dit in te vullen! Doe dit zodra dat je iets eet/drinkt. - Vergeet niet je drinken van TIJDENS de training in te vullen. (tijdstip=TR) OPM: Als je zoals in het voorbeeld een koek als tussendoor eet en daar staan voedingswaarde op kom mij die dan a.u.b. tonen (dat maakt het iets makkelijker)
6) Kleine blaadjes zijn voorzien voor de 3 hoofdmaaltijden. Deze moet je steeds bij hebben en invullen wanneer we gaan eten 7) Elke morgen zal er gewogen worden VOOR het ontbijt NA het toilet (zo licht mogelijk dus) Het is de bedoeling is dat je gedurende de test zo normaal mogelijk doet. Dus het is niet de bedoeling plots heel weinig te gaan eten of heel veel te gaan eten. Alvast bedankt voor je medewerking. Bij vragen of problemen: contacteer Amelie Rosseneu (0494/34.57.42)
78
VOORBEELD
2u30
WC
C
9u
Fruitsap (Minute Maid Sniaasappel)
2u35
Slapen
A
9u30
Chocolade (Bruine met nootjes) 35g
7u30
Opstaan,,…
C TR
Water
1l
8u
Ontbijt
B Aquarius orange
0,5l
8u30
Terug naar kamer gaan
C
8u35
Op bed zitten en TV kijken
B 14u30
Ijsje (Magnum met witte chocolade)
1 stuk
9u45
Klaarmaken voor de training
C TR
Water
1l
10u
Training
12u
Terug naar kamer
C
12u15
Douchen,…
C
Mieke
15 06
250ml
XX
Koffiekoek met chocolade
75g
Koffiekoek met crème
75g
Tas Koffie met melk en suiker (2 klontjes)
250ml
79
SenseWear Pro Armband De SenseWear Pro Armband is een multi-sensor holter. De Sensoren bevinden zich in de “palm” van het systeem. Aan de voorkant bevind zich de annotatieknop, de controlelampjes voor batterij en geheugen, evenals de aansluiting voor de USB interface en de batterijbehuizing. Het systeen wordt door middel van een verstelbare klittenband om de rechterbovenarm (tripecs) gedragen. Vooraanzicht armband (zichtbaar):
1. Annotatieknop 2. Controlelichten batterij en geheugen 3. Batterijcompartiment /aansluiting USB 4. Elastische band
Binnenkant Armband (tegen de huid):
5. Galvanische weerstand 6. Huidtemperatuur 7. 2-assige accelerometer (stappenmeter) 8. Warmte-afgiftemeter
De SenseWear Pro Armband is voorzien sensoren in de palm van het systeem. Deze sensoren worden automatisch geactiveerd bij het in contact treden met de huid, en zullen automatisch worden uitgeschakeld nadat het contact met de huid wordt verbroken. De SenseWear Pro Armband wordt gedragen op de triceps van de rechter bovenarm.
Testen, waarbij alle mogelijke posities op het lichaam werden vergeleken (grijs), lettend op huidtemperatuur + wamteafgifte (rood), galvanische weerstand-GSR- (blauw) en acceleratie (geel) hebben aangetoond dat de rechterbovenarm (triceps) de meest optimale plaats is om de armband te dragen, daar het naast een nauwkeurige registratie van gegevens ook voorziet in verdraagzaamheid en draagbaarheid gedurende een periode van een aantal, over 24 uur. Het systeem kan overdag alsook ´s nacht worden gedragen, tijdens alle activiteiten en sport, met uitzondering van zwemmen. Het systeem kan `in de regen` worden gedragen, zolang het bedekt is. Men mag met het systeem niet douchen. Tijdens het dragen van het systeem mag er op de plaats van de SenseWear Pro Armband geen lotion of creme worden aangebracht. De SenseWear Pro Armband is in de `palm` van het systeem voorzien van sensoren. Deze sensoren registeren, bij huidcontact, met een frequentie van 32 Hrz per seconde (meer dan 2000 x per minuut) huidtemperatuur, warmteafgifte,en galvanische weerstand (impedantie). Het systeem is voorzien van een 2 assige accellerometer waardoor lichaams-houding en positie (staan/liggen) en bewegingen (Gforce) en stappen worden geregistreerd. Het systeem registreert slaap duur en intensiteit. Alle 32 Hrz geregistreerde gegevens worden iedere 60 seconden automatisch gemiddeld, gesampled en opgeslagen.
80
GEBRUIK SENSEWEAR ARMBAND 1. Steek de batterij in. 2. Doe de armband aan rond de rechter bovenarm. Binnen 30seconden moet de armband een trilsignaal geven = teken start meting. 3. Draag de armband dag en nacht gedurende 3 dagen waarin de voeding, activiteiten worden bijgehouden. 4. Doe de armband uit om te douchen/baden/zwemmen!!! 5. Indien armband trilt en lampje van “battery” begint te branden: nog 24 uur tijd om batterij te vervangen. Tijdens vervangen van de batterij mag het toestel niet langer dan 30 seconden zonder batterij vallen! Omdat er een gemiddeld resultaat per dag (van middernacht tot middernacht) wordt gegeven doe je de armband aan de avond voor de dag dat je wil registreren. Je doet hem uit de ochtend na de laatste dag van registratie. Druk vóór en ná elke training op de annotatieknop. Zo kan men achteraf zien hoeveel energie je hebt verbruikt tijdens de training. HOE EN OP WELKE PLAATS DRAGEN?
-
RECHTER bovenarm Ter hoogte van de TRICEPS Met de drukknop BOVENAAN
Zie illustraties
De armband dient om gedaan te worden voor het begin van de eerste testdag D.w.z. vóór 12h ’s nachts Je draagt de armband 24h op 24h gedurende 3 dagen.
Uitzondering: - Uitdoen om te DOUCHEN - Uitdoen om te zwemmen - Uitdoen om in de sauna te gaan De sensewear mag niet ondergedompeld worden in water
81
Bijlage 3[21]
Kg 47 50 53 56 59 62 65 68 71 74 77 80 83 86 89 92 95 98
Judo 9,2 9,8 10,3 10,9 11,5 12,1 12,7 13,3 13,8 14,4 15 15,6 16,2 16,8 17,4 17,9 18,5 19,1
Kracht 4 4,3 4,5 4,8 5 5,3 5,5 5,8 6,1 6,3 6,6 6,8 7,1 7,4 7,6 7,9 8,1 8,4
Lopen Techniek Rusten 6,3 4,3 1,6 6,8 4,8 1,8 7,2 5,2 1,9 7,6 5,6 2 8 5,9 2,1 8,4 6,2 2,2 8,8 6,4 2,3 9,2 6,7 2,4 9,6 6,9 2,5 10 7,2 2,6 10,5 7,5 2,7 10,9 7,8 2,8 11,3 8,1 2,9 11,7 8,4 3 12,1 8,8 3,1 12,5 9,1 3,2 12,9 9,4 3,3 13,3 9,7 3,4
Kracht = Circuit resistance training free weights De krachttraining meestal in vorm van circuit gebeurt met losse gewichten Lopen = Running on flat surface 11min30s per mile (8,4km/h) Techniek = dancing, aerobic easy Bij techniektraining worden er veel herhalingen gedaan van eenzelfde beweging. Op trainingsstage zijn dit meestal lichte trainingen. Waarschijnlijk kan men het het beste vergelijken met aerobic. Rust = Baking, general Tijdens een rust pause op training staan de atleten meestal nog recht. Dikwijls wordt er tussen de randori’s verbeterd door de trainers waarbij er toch nog sprake is van een lichte inspanning.
82