VOORSCHRIFTEN behorende bij het ontwerpbesluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting General Enterprises te Eelde
2 INHOUDSOPGAVE 1 1.1 2 2.2 3
ALGEMEEN ......................................................................................................................... 3 Diversen ...................................................................................................................... 3 BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID..................................................................... 3 Opslag ontplofbare stoffen ....................................................................................... 4 NAZORG .............................................................................................................................. 5
BIJLAGE: BEGRIPPEN ............................................................................................................... 6
3 VOORSCHRIFTEN
1
ALGEMEEN
1.1
Diversen
1.1.1
Derden (die niet behoren tot het personeel van de inrichting) mogen uitsluitend onder toezicht van het personeel in de hangar aanwezig zijn.
1.1.2
In het in voorschrift 1.3.2. van de revisievergunning van 10 maart 2004 genoemde milieulogboek dient een registratie te worden opgenomen van de opslag van alle ontplofbare stoffen. In deze registratie moet worden opgenomen: a. de veiligheidsbladen, die behoren bij de in de inrichting aanwezige ontplofbare stoffen; b. een actueel overzicht van de ontplofbare grond- en hulpstoffen en ontplofbare gevaarlijke afvalstoffen conform bijlage 11 van de vergunningaanvraag; c. de aard, hoeveelheid en opslagdatum van zowel de opgeslagen nieuwe als ‘oude’ ontplofbare stoffen; d. de afvoerdatum en afvoerbewijzen van de ‘oude’ ontplofbare stoffen; Deze gegevens dienen tenminste 5 jaar te worden bewaard.
2
BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID
2.1.1
Vergunninghoudster dient ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting voldoende essentiële brandpreventieve maatregelen en voorzieningen te realiseren en in stand te houden, met in acht neming van het advies van de gemeentelijke brandweer.
2.1.2
Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond moeten ten minste zijn aangegeven: Alle gebouwen en mogelijke risicorelevante installaties met hun functies; De locatie van alle opslagen van stoffen die risicovolle situaties kunnen veroorzaken met vermelding van de aard van de stof overeenkomstig het ADR of de IMDG-code en de maximale hoeveelheden; De locatie van de verschillende blusmiddelen. Deze actuele overzichten moeten in het in voorschrift 1.3.2. van de revisievergunning van 10 maart 2004 genoemde milieulogboek worden bewaard.
2.1.3
Werkzaamheden met ontplofbare (afval)stoffen, die in het kader van het vervangen van raketsystemen en pyrotechnische draadsnijders plaatsvinden, mogen enkel worden uitgevoerd door daartoe getraind personeel. Toelichting: Werkzaamheden mogen enkel worden uitgevoerd door personeel, dat ten minste de technische training parachutesystemen van de fabrikant van het betreffende parachutesysteem met goed gevolg doorlopen heeft. (De voorschriften voor het veilig werken met ontplofbare stoffen vloeien ook voort uit het Arbeidsomstandighedenbesluit.)
4 2.2
Opslag ontplofbare stoffen
2.2.1
In de opslagkast mogen maximaal de hieronder genoemde ontplofbare stoffen worden opgeslagen: 46 kg Explosive, ADR klasse 1.3; 4 kg Explosive, ADR klasse 1.4.
2.2.2
Ontplofbare stoffen van ADR klasse 1 moeten gescheiden worden opgeslagen naar subklasse en compatibiliteitsgroep in verschillende vakken (op verschillende legborden) binnen de opslagkast. Nieuwe en oude (vervangen) ontplofbare stoffen moeten eveneens in verschillende vakken (op verschillende legborden) en naar soort worden opgeslagen.
2.2.3
De ontplofbare stoffen moeten worden opgeslagen in de originele speciale verpakking volgens de aanwijzingen op die verpakking.
2.2.4
De verpakking van het ontplofbaar gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: - niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; - deze tegen normale behandeling bestand is; - deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.
2.2.5
Ontplofbare stoffen mogen niet samen met andere stoffen of goederen worden opgeslagen.
2.2.6
De opslagkast moet op een afstand van ten minste 16 meter van kwetsbare objecten en 24 meter van beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen.
2.2.7
De ontplofbare stoffen worden ten minste opgeslagen in een brandveiligheidsopslagkast met een brandwerendheid van 60 minuten, die voldoet aan NEN-EN-14470-1. Deze veiligheidskast wordt niet geventileerd.
2.2.8
Binnen de inrichting moet voor de brandveiligheidsopslagkast een productcertificaat aanwezig zijn, waaruit blijkt dat de brandveiligheidsopslagkast voldoet aan de norm als bedoeld in voorschrift 2.2.7. Toelichting: Overeenkomstig de Europese norm EN-14470-1 moet op de voorkant (buitenkant) van de kast op een goed zichtbare plaats de volgende informatie zijn aangebracht: − deuren sluiten (wanneer de kast niet wordt gebruikt); − gevaarsymbool “Vuur, open vlam, roken verboden” overeenkomstig ISO 3864; − gevaarsymbool “Brandgevaarlijke stoffen” en het gevaarsymbool “Ontplofbare stoffen, overeenkomstig ISO 3864; − de van toepassing zijnde norm; − de brandwerendheids prestatie van de kast, aangegeven in type 60 of 90. Tevens moet in of op de kast de volgende informatie zijn aangebracht: − naam of merk van de producent; − model nummer en jaar van productie; − maximum toegestane emballage;
5 − maximale belasting legbord. Om aan te tonen dat de kast ook werkelijk als type is getest dient de leverancier een testrapport met de kast mee te leveren. Dit testrapport bestaat uit een samenvatting van onderzoek waarin wordt verwezen naar het volledige beproevingsverslag en een omschrijving van het resultaat. Deze samenvatting moet zijn afgedrukt op een document voorzien van logo en naam van het onderzoeksinstituut dat de proef heeft uitgevoerd. Het onderzoeksinstituut moet een voor die verrichting geaccrediteerde instelling zijn.
2.2.9
Binnen een afstand van 3 m van de toegangsdeur van de opslagkast mogen in de ruimte waarin de bewaarplaats aanwezig is, geen gemakkelijk ontvlambare stoffen en geen drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, aanwezig zijn.
2.2.10 Indien verlichtingsapparatuur aanwezig is, moet de elektrische installatie voldoen aan de voorschriften voor ruimten met brandgevaar van NEN 1010.
2.2.11 Indien verwarming plaatsvindt, moet dit geschieden door middel van een centrale verwarmingsinstallatie.
2.2.12 De afstand tussen de verwarmings- en/of verlichtingsapparatuur en de ontplofbare stoffen, inclusief verpakkingsmateriaal bedraagt ten minste 0,3 m. Voorzieningen in de kast zorgen er voor dat deze afstand wordt aangehouden. 3
NAZORG
3.1.1
Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld dienen, voordat de bedrijfsbeëindiging daadwerkelijk plaatsvindt, alle ontplofbare stoffen uit de inrichting worden verwijderd en afgevoerd naar een daartoe bevoegd inzamelaar.
6 BIJLAGE: BEGRIPPEN A- ZONE: De veiligheidszone waarbinnen de verblijftijd van personen zo kort mogelijk moet zijn; de zone wordt afgeleid van de B-zone. B- ZONE: De veiligheidszone waarbinnen geen permanente of langdurige aanwezigheid van personen plaats moet vinden. BLASTEFFECTEN: Effecten ten gevolge van een plotseling optredende druk- of schokgolf in de atmosfeer, met hoge druk, hoge dichtheid en hoge deeltjessnelheid. BRANDWERENDHEID: Het aantal minuten dat een constructie haar functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting; de brandwerendheid wordt bepaald volgens NEN 6069. BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN: De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. CIRCULAIRE OPSLAG ONTPLOFBARE STOFFEN VOOR CIVIEL GEBRUIK Circulaire van het Ministerie van VROM, Directie Externe Veiligheid (EV/2006268085) met beleid ten aanzien van de opslag van civiele ontplofbare stoffen. COMPATIBILITEITSGROEP: Indeling in letters van ontplofbare stoffen rekening houdend met het gevaar dat zij vertegenwoordigen, de manier waarop zij reageren op invloeden van buitenaf en de wijze waarop een eventueel onheil moet worden bestreden. FYSIEKE EFFECT-BEPERKENDE MAATREGELEN: Feitelijk aanwezige bouwkundige voorzieningen of de afwezigheid van bouwkundige voorzieningen, waardoor bepaalde explosie-effecten aantoonbaar niet, of in beperktere mate zullen optreden of waardoor de dracht (reikwijdte) van bepaalde effecten aantoonbaar ingeperkt wordt. Werkprocedures, gedragsregels en dergelijke zijn geen fysieke effect-beperkende maatregelen. GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1, 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. INDELING ONTPLOFBARE STOFFEN: De opslaggroep van ontplofbare stoffen en voorwerpen is opgebouwd uit de gevarenklasse, de subklasse en de compatibiliteitsgroep. De volgende gevaren(sub)klassen worden
7 onderscheiden: - Subklasse 1.1: Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massa-explosie (een massaexplosie is een explosie die praktisch op hetzelfde ogenblik plaatsvindt in nagenoeg de gehele lading); - Subklasse 1.2: Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, maar niet met gevaar voor massa-explosie. - Subklasse 1.3: Stoffen en voorwerpen met gevaar voor brand en met een gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of met gering gevaar voor beide, maar niet met gevaar voor massa-explosie,waarvan de verbranding aanleiding geeft tot een aanzienlijke warmtestraling, of die één voor één uitbranden, waarbij een geringe luchtdruk- of scherfwerking of beide optreden; - Subklasse 1.4: Stoffen en voorwerpen die slechts een gering explosiegevaar opleveren indien tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven in hoofdzaak beperkt tot het collo en leiden niet tot scherfwerking van enige omvang of reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een explosie op praktisch hetzelfde ogenblik van vrijwel de gehele inhoud van het collo. - Subklasse 1.5: Zeer weinig gevoelige stoffen of voorwerpen met gevaar voor massaexplosie, die zo weinig gevoelig zijn dat er onder normale vervoersomstandigheden een zeer geringe kans bestaat op inleiding of op de overgang van verbranding naar detonatie. Als minimum voorwaarde geldt dat ze niet mogen exploderen bij de (uitwendige) brandproef. - Subklasse 1.6: Extreem weinig gevoelige stoffen of voorwerpen, zonder gevaar voor massa-explosie. Deze voorwerpen bevatten alleen extreem weinig gevoelige springstoffen en vertonen een verwaarloosbare kans op een onbedoelde inleiding of voortplanting van de explosie. IP CLASSIFICATIE De IP-classificatie, International Protection, is een nauwkeurige methode waarmee de beschermingsgraden van omhulsels wordt aangegeven. De IP-classificatie geeft aan in hoeverre het materieel en materiaal bestendig is tegen water, voorwerpen, stof en in hoeverre het mechanisch bestendig is. Afhankelijk van de situatie waarin materieel en materialen worden gebruikt moet men de IP klasse kiezen die een afdoende bescherming geeft. Dat vinden we terug in IEC 60529: "Beschermingsgraden van omhulsels van elektrisch materieel" (IP-codering). KWETSBARE OBJECTEN: Die activiteiten en objecten die niet binnen de daarbij aangegeven zones aanwezig mogen zijn. LICHTE GEBOUWCONSTRUCTIE: Een gebouwconstructie met ten hoogste 23 cm metselwerk of minder dan 20 cm beton NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. ONTPLOFBARE STOFFEN: Vaste of vloeibare stoffen (of mengsels van stoffen) die zelf, dus zonder verdere bijmenging, door een chemische reactie gassen kunnen ontwikkelen met een zodanige temperatuur en druk en met zulk een snelheid dat schade kan worden aangericht aan de omgeving. Pyrotechnische stoffen maken er deel van uit, ook al produceren sommige geen gas.
8 PYROTECHNISCHE STOFFEN: Stoffen of mengsels van stoffen bestemd om als gevolg van niet-detonatieve, exotherme chemische reacties een effect te veroorzaken in de vorm van hitte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie daarvan. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. UN-CODE:
9 Het stofidentificatienummer, dat gebaseerd is op de stofnummers van de lijst gevaarlijke stoffen van de Verenigde Naties. Dit UN-nummer bestaat uit vier cijfers. VEILIGHEIDSZONES: Binnen de A-zone zijn niet toegestaan(geprojecteerde): spoorwegen, met uitzondering van raccordementen en industrie-goederenspoorlijntjes; autosnelwegen en autowegen; druk bevaren waterwegen (minimaal 10.000 passages per jaar); parkeerterreinen (voor meer dan 10 voertuigen) en recreatie, alsmede alle objecten die in de B-zone verboden zijn. De B-zone ligt om de A-zone en wordt bepaald met behulp van de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen de B-zone zijn geen (geprojecteerde) beperkt kwetsbare en (geprojecteerde) kwetsbare objecten zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, kantoren, winkels en hotels toegestaan. WMS-CATEGORIE: Categorie naar de indeling van milieugevaarlijke stoffen krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen.
Voor zover een DIN-, NVN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm of richtlijn, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van gebouwen, constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum waarop deze vergunning van kracht is geworden, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, dan wel voorzover het op voornoemde datum reeds bestaande gebouwen, constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm of richtlijn die bij de aanleg en/of installatie van die gebouwen, constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Adressen NVN-, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-normen zijn te verkrijgen bij het NEN, Vlinderweg 6 te Delft, Postbus 5059, 2600 GB te Delft, tel. 015-2690390. (www.nen.nl) PGS-richtlijnen zijn te downloaden van de website van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). (www.vrom.nl , dossier Externe Veiligheid, Publicaties). De PGS-bladen zijn niet te bestellen.