1
VOORSCHRIFTEN behorende bij het ontwerpbesluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting Avebe u.a. te Gasselternijveen
2
INHOUDSOPGAVE 1 1.1.
ALGEMEEN Algemeen
3 3
2
AFVALSTOFFEN
3
3 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
BODEM Beheersmaatregelen Bodemonderzoek Doelvoorschriften Voorzieningen
3 3 4 4 4
4 4.1. 4.2.
LUCHT Bulkopslag en oppervlaktebronnen Legionella
5 5 5
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN
7
3
1
ALGEMEEN
1.1. 1.1.1.
Algemeen Van (de volgende) verandering(en) van de inrichting of de werking daarvan moet schriftelijk mededeling worden gedaan aan gedeputeerde staten uiterlijk 2 weken voor uitvoering of realisatie: − puinbreken; − tijdelijke inhuur aparatuur; − wijziging aanvoer aardappelen; − tijdelijke plaatsing keten. Hierbij dient informatie te worden verstrekt over het moment van aanvang en de duur en locatie van de activiteit.
2
AFVALSTOFFEN
2.1.1.
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
2.1.2.
Er mogen geen afvalstoffen van derden worden geaccepteerd, be- en verwerkt.
3
BODEM
3.1.
Beheersmaatregelen
3.1.1.
Binnen 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient door vergunninghoudster een plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen ten behoeve van de aangevraagde veranderingen aan het bevoegd gezag te worden toegezonden. In dit plan dient ten minste het volgende te zijn uitgewerkt: welke voorzieningen geïnspecteerd en onderhouden worden; de inspectie- en onderhoudsfrequentie; de wijze van inspectie (visueel, monsterneming, metingen etc.; waaruit het onderhoud bestaat; de gerealiseerde maatregelen om bodemincidenten tijdig te kunnen signaleren; hoe eventuele verspreiding van bodemverontreinigende stoffen wordt beperkt; hoe de resultaten van inspectie en onderhoud en de evaluatie van bodemincidenten worden gerapporteerd en geregistreerd; de verantwoordelijke functionaris voor inspectie, onderhoud en de afhandeling van bodemincidenten.
3.1.2.
Vergunninghoudster dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacht de zwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping).
3.1.3.
Personeel moet zijn geïnstrueerd en getraind in de juiste bediening van de procesapparatuur, de daartoe uit te voeren handelingen en de bijbehorende beschermende maatregelen. Hierbij hoort ook de training in het gebruik van noodmaatregelen, het opruimen van vrijgekomen stoffen en het melden van incidenten bij de daartoe aangewezen verantwoordelijke personen.
4
3.1.4.
Gemorste bodembedreigende vloeistoffen als oliën, vetten en chemicaliën moeten direct worden opgeruimd. Hiertoe moeten absorptiemateriaal en neutraliserende stoffen in voldoende mate en gebruiksgereed aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- of neutralisatiemiddelen moeten worden bewaard en afgevoerd als gevaarlijk afval.
3.2.
Bodemonderzoek
3.2.1.
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben.
3.2.2.
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld.
3.2.3.
Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
3.3. 3.3.1.
Doelvoorschriften Het bodemrisico van de potentieel bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
3.4. 3.4.1.
Voorzieningen Apparatuur die tijdelijk in de inrichting aanwezig is en die potentieel bodembedreigende (vloei)stoffen bevat dient te zijn voorzien van een (geïntegreerde) lekbak voor het opvangen van systeemvloeistoffen en/of brandstoffen danwel boven een kerende voorziening te worden opgesteld. Locaties waar deze apparatuur wordt opgesteld dienen voorafgaande aan plaatsing, in de gebruiksfase ten minste éénmaal per 2 maanden en na iedere verplaatsing van de installatie visueel te worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van lekkages. De bevindingen van deze visuele inspecties en de eventueel genomen vervolgacties moeten worden vastgelegd in een logboek. In het logboek dient een plattegrond opgenomen te zijn waarop de opstellocatie van tijdelijke apparatuur is vastgelegd.
3.4.2.
Binnen de inrichting dienen de bodembeschermende voorzieningen en maatregelen te zijn getroffen zoals weergegeven in paragraaf 3.8.3 van de aanvraag tenzij onderstaande voorschriften anders bepalen.
3.4.3.
Onder de opslag van gebroken puin dient een fysieke afscheiding te zijn aangebracht welke ten doel heeft om vermenging met de ondergrond te voorkomen en de terugneembaarheid te garanderen.
5
4
LUCHT
4.1. 4.1.1.
Bulkopslag en oppervlaktebronnen Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd.
4.1.2.
De mobiele puinbreker voor het breken van stenen die vrijkomen uit het productieproces, moet zijn voorzien van een sproei-installatie die tijdens het breken inwerking moet zijn gesteld om te voorkomen dat tijdens het breken stof wordt geëmitteerd.
4.1.3.
Tijdelijk in te huren apparatuur moet goed zijn en worden onderhouden, moet voldoen aan daarvoor geldende typekeuren als KEMA en/of CE en moet voldoen aan het criterium beste beschikbare techniek.
4.2. 4.2.1.
Legionella Middels een risico-analyse conform het Arbo-informatieblad AI-32 Legionella moet binnen 3 maanden na het van kracht worden van dit besluit worden vastgesteld of installaties die een nevel kunnen veroorzaken een (potentiële) bron van Legionella zijn.
4.2.2.
Indien uit de risico-analyse blijkt dat een installatie een (potentiële) Legionella-bron is, dient binnen één maand na het bekend worden van de resultaten van de risico-analyse, een Legionella-beheersplan te zijn opgesteld dat voldoet aan de hierop betrekking hebbende eisen zoals die zijn vastgelegd in het Arbo-informatieblad AI-32 Legionella en dient vervolgens conform dit beheersplan te worden gewerkt.
7
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN
BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. GEDEPUTEERDE STATEN: Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment van vergunningverlening. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert. BODEMINCIDENT: Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna middels lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. EINDSITUATIE-ONDERZOEK: Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende acitiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierbij wordt de grond en het grondwater gecontroleerd op de eventuele toename van de bij het nulsituatieonderzoek of het laatste herhalingsonderzoek onderzochte stoffen, door het nemen van grond(water)monsters. HERHALINGSONDERZOEK: Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en/of grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende acitiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierbij wordt de grond en/of het grondwater gecontroleerd op de eventuele toename van de bij het nulsituatieonderzoek of het laatste herhalingsonderzoek onderzochte stoffen, door het nemen van grond(water)monsters. LEKBAK:
8
Vloeistofdichte voorziening met beperkte opvangcapaciteit, waarvan de bodembeschermende werking door gericht toezicht en doelmatig ledigen wordt gewaarborgd. MONITORING: Het met een doelmatige frequentie in de nabijheid van een potentiële bron met gerichte technieken in de bodem detecteren van (het ontstaan van) bodemverontreiniging met het doel de omvang van een onverhoopte bodemverontreiniging te bepalen en te beperken. NEN 5740: Bodem - Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. RIOLERING: Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO: Situatie waarin door goede afstemming van maatregelen en voorzieningen de kans op bodembelasting verwaarloosbaar is gemaakt. VLOEISTOFDICHT SYSTEEMONTWERP: Brongerichte voorzieningen binnen of aan een procesinstallatie, uitvoeringsvorm van die procesinstallatie inclusie appendages waarmee wordt gewaarborgd dat uit die installatie niet ongecontroleerd vloeistof kan vrijkomen. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden.