Voor iedereen een krans? Over de grenzen van de Nederlandse dodenherdenking
Rik Peels
1
“O, waarom zijn de mensen zo gek?” (Anne Frank)
“Zien leidt tot gedenken, gedenken tot doen” (Babylonische Talmoed)
“the memory of evil will serve as a shield against evil, (…) the memory of death will serve as a shield against death” (Elie Wiesel)1
2
Inhoudsopgave
Inleiding 1. Dodenherdenking in verwarring Dubbele gevoelens op de Dam Een kerstboomherdenking? Waar komt deze verwarring vandaan? Kunnen we dit niet gewoon opzoeken? Waarom doet deze discussie ertoe? Het doel van dit boek 2. Waarom mensen ook Duitse soldaten willen herdenken Veel meningen en nog meer argumenten Er heeft toch al lang verzoening plaatsgevonden? De Duitsers waren toch ook mensen? Er waren ook goede Duitsers Veel Duitsers waren zelf slachtoffer Plaatselijk gebeurt het al lang Nederland heeft zelf ook geen schone handen Wat zou ik gedaan hebben? Hoe komen we verder? 3. Herdenken, wat is dat eigenlijk? De vraag Waarom zou je slachtoffers herdenken? Beïnvloeding door joods-christelijk herdenken Hoe kunnen de doden ooit iets hebben aan wat wij doen? Wat hebben de doden dan aan onze herdenking? Herdenken maakt ons andere mensen Herdenken is verwerken Herdenken trekt ons uit onze comfortzone Herdenken vormt onze identiteit Herdenken doe je samen De kern van herdenken is objectief Wat volgt hier nu uit?
3
4. Niet voor iedereen een krans Nog niet? De meeste Duitse soldaten is geen onrecht gedaan De meeste Duitse soldaten is hun eer niet ontnomen Recht doen aan hen die een andere keuze maakten Recht doen aan hen die recht deden Goed en kwaad: niet alles is grijs Hoe zit het dan met lokale herdenkingen? Geen krans voor homoseksuelen Geen krans voor mensen met een beperking Geen krans voor Marokkaanse militairen 5. Herdenken in de 21e eeuw: enkele concrete suggesties Wat dan wel? Vergeet de daders niet Laten we een Duitse vertegenwoordiging uitnodigen Hoe zit het met de slachtoffers van de Holocaust? Leg eindelijk een krans voor de joodse oorlogsslachtoffers De beitel in het Nationaal Monument Laten we de dodenherdenking verbreden… … maar laten we de Tweede Wereldoorlog centraal stellen Multicultureel herdenken Laten we er nooit mee ophouden Aantekeningen Rik Peels
4
Inleiding
We weten niet meer wat herdenken is. Natuurlijk is herdenken nog altijd mateloos populair. Als een ramp heeft plaatsgevonden, gaan gelovigen en niet-gelovigen een kaarsje branden in de kerk. Zoiets voelt goed, maar bijna niemand kan je vertellen waarom we dat eigenlijk zouden doen. Regelmatig is er een stille tocht, maar veel meer dan een uiting tegen zinloos geweld is het niet. Voetballers dragen zo vaak een zwarte rouwband dat het irritant gaat worden en elke betekenis verliest. De verwarring over herdenken is nog het grootst als het gaat om onze nationale herdenkingsdag: 4 mei. Moeten we ook gevallen Duitse soldaten herdenken? Is het goed als Duitse vertegenwoordigers deelnemen aan de Nederlandse dodenherdenking? Waarom herdenken we de doden eigenlijk? Waarom leggen we op 4 mei op de Dam geen aparte krans voor de joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog? Is het goed om ook homoseksuelen te herdenken als ze niet om hun homoseksualiteit zijn vervolgd? Waarom stoppen we niet gewoon met het herdenken van de Tweede Wereldoorlog nu bijna alle mensen die hem hebben meegemaakt overleden zijn? Natuurlijk weten we allemaal hoe we het in Nederland praktisch vormgeven: we houden een stille tocht, gaan voor een monument staan, leggen een krans, zijn twee minuten stil en zingen dan het Wilhelmus. Maar dat we weten hoe we het doen wil niet zeggen dat we inzicht hebben in wat we daarmee doen. Dit pamflet wil richting wijzen in het verwarde en verwarrende debat over de Nederlandse dodenherdenking. Vertrekpunt is de vraag die de laatste twee à drie jaar centraal staat in het debat over de Nederlandse dodenherdenking: moeten we ook gesneuvelde Duitse soldaten herdenken? Dit is de meest actuele kwestie, getuige het protest van verschillende organisaties, honderden opiniestukken in kranten en op internet, en zelfs de betrokkenheid van de rechter toen op 4 mei 2012 in Vorden mensen langs een graf voor Duitse soldaten liepen. Ik laat zien dat we deze vraag alleen kunnen beantwoorden door te kijken naar wat herdenken eigenlijk is. Verder toon ik aan dat een goede analyse van herdenken ook een antwoord op allerlei andere vragen geeft, zoals de vraag of we een aparte krans voor de joodse slachtoffers moeten leggen, of er een officiële Duitse vertegenwoordiging moet worden uitgenodigd op 4 mei en of we niet een keer moeten ophouden met het herdenken van de Tweede Wereldoorlog. Ik hoop dat dit de discussie over het herdenken van de doden die nu al zoveel jaar woedt een stap verder brengt. De discussie is namelijk niet statisch: er zit vooruitgang in, er worden oplossingen bedacht en door sociale en politieke ontwikkelingen worden vragen gesteld die eerst taboe of zelfs niet eens denkbaar waren. Ik ga in gesprek met mensen die hierover een mening gevormd hebben: grote denkers uit de geschiedenis, hedendaagse filosofen, historici en journalisten, schrijvers, opinieleiders, leidinggevenden van
5
herdenkingsorganisaties, maar ook mensen die in een krant of op een internetforum hun mening of frustratie over de dodenherdenking hebben geuit. Amsterdam/Auschwitz/Helsinki, mei 2013 – oktober 2013
6
1. Dodenherdenking in verwarring
Dubbele gevoelens op de Dam Het is 4 mei. Ik sta op de Dam. Iedereen kletst wat met de mensen om zich heen, maar het is relatief stil, gegeven het feit dat hier duizenden mensen staan. In de verte begint de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht te spelen. Het wordt nu nog stiller. Dan klinkt het bekende taptoesignaal, het geluid van de trompet. Er staan zoveel mensen dat ik niets kan zien, maar ik weet dat daarachter ergens de Koningin uit het Paleis naar voren loopt. Dan spreekt de ceremoniemeester de bekende openingswoorden. Hij zegt dat we alle burgers en militairen herdenken die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld in oorlogssituaties zijn omgekomen of vermoord. Dus ook onze jongens en meiden in Afghanistan? Dus ook de burgerslachtoffers die daar omkomen? En dus ook de leden van de Taliban die daar sneuvelen? Hij zegt dat we twee minuten stil zijn, waarin we ons realiseren dat we hier in vrijheid twee minuten stil kunnen en mogen zijn. Is dat de bedoeling van die twee minuten? Ik wist eigenlijk al dat ik vrij ben om twee minuten stil te zijn; daarvoor hoef ik niet op de Dam te luisteren naar de Luchtmachtkapel. Maar veel tijd om na te denken heb ik niet. De koningin legt een krans voor alle oorlogsslachtoffers, de Kapel speelt, en als de trompet klinkt weet ik dat we al bijna bij die twee minuten stilte zijn. Ik moet denken aan hoe zenuwachtig die man wel niet moet zijn. Je zult maar op zo’n moment een fout maken, terwijl half Nederland naar je kijkt. De klok slaat acht uur, de vlag hangt halfstok. En dan is het stil. Ik hoor de vlaggen tegen de vlaggenstok slaan, in de verte klinkt het geluid van paardenhoeven op de keien van de Kalverstraat. Iemand probeert midden tijdens de twee minuten de ceremonie te verlaten—voelt hij zich niet lekker? Heeft hij er lak aan? Ik probeer mijn aandacht ergens op te richten: ik denk aan al die mensen die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Vooral de joden natuurlijk: in Nederland meer dan 100.000 mannen, vrouwen en kinderen. Maar ook soldaten, veel burgers die van de honger omkwamen, het verzet. Ik denk aan hen en besef hoe erg het is dat hun leven zo onnodig vroeg eindigde. En de Duitsers dan die hier binnenvielen? Het woord dat bij me boven komt is: ‘tragisch’. Herdenk ik hen ook? Ik denk aan hen, dat is duidelijk. Waren zij slachtoffer? Misschien konden ze niet anders. En al die Duitse burgers die omkwamen bij bombardementen en de Russische herovering? Niet alle Nederlanders die gevallen zijn, waren lieverdjes. En zou ik het zelf wel zoveel beter gedaan hebben als ik opgegroeid was in Nazi-Duitsland? Ik betwijfel het. Zo sta ik daar te mijmeren tussen die duizenden mensen en terwijl ik nog in gedachten verzonken ben, wordt het Wilhelmus ingezet. Sommige mensen zingen mee. Als ik even later tussen de drommen mensen door naar huis fiets, heb ik het gevoel dat ik iets goeds heb gedaan. Ik heb stilgestaan bij slachtoffers. We zijn hen niet vergeten. Maar
7
wat hebben ze daaraan als ze er toch niet meer zijn? Doen we dit niet voor onszelf? Ik heb aan slachtoffers gedacht: joden, verzetsstrijders, maar ik moest ook denken aan alle burgerslachtoffers in Pruisen, Polen en Oost-Duitsland toen het Rode Leger daar in het voorjaar van 1945 binnenviel. En ik moest denken aan mensen in Afghanistan, Syrië en nog zoveel plekken. Ik dacht ook aan de Duitse soldaten zelf. Ergens in het zuiden van Nederland is een begraafplaats waar meer dan 30.000 van hen begraven liggen, dat weet ik toevallig. Die dag kwam ik met een dubbel gevoel thuis: ik had het idee dat ik iets goeds had gedaan en dat we dit vooral moeten blijven doen, maar tegelijk wist ik niet helemaal wat ik had gedaan en hoe ik het precies zou moeten doen. Of maakte ik het mezelf gewoon te moeilijk? Moet iedereen maar gewoon denken waaraan hij of zij wil denken? Een kerstboomherdenking? In de tijd daarna werd me al snel duidelijk dat ik niet de enige was die in verwarring was over onze dodenherdenking. De afgelopen drie jaar is het debat over herdenken enorm opgelaaid. Zoals we verderop in dit pamflet nog zullen zien was dat zeker niet voor het eerst in de geschiedenis. Dit keer begon het in het Gelderse dorpje Vorden. De burgemeester van de gemeente Bronckhorst, waar Vorden onder valt, wilde op 4 mei 2012 langs het graf van tien gevallen Duitse soldaten lopen. Het Nederlands Auschwitz Comité vond het defileren langs Duitse graven “ongepast en ongevoelig” en de organisatie Federatief Joods Nederland stapte naar de rechter. Daarop werd het de burgemeester, Henk Aalderink, door de rechter verboden om langs het Duitse kameradengraf te lopen, hoewel het gerechtshof in Arnhem later oordeelde dat dit verbod onterecht was.2 Toch liepen datzelfde jaar bijna vijfhonderd mensen langs het graf van de Duitse soldaten. Slechts een enkeling besloot dat niet te doen. Toen het jaar daarop de organisatie Antifascistische Oud-Verzetsstrijders Nederland, waar overigens ook een aantal Duitsers lid van is, een protest aankondigde, werd de tocht langs de Duitse graven van het officiële programma geschrapt. De reden hiervoor was vooral pragmatisch; men vreesde ordeverstoring en dat is natuurlijk niet wat je wilt bij een dodenherdenking. Overigens liepen veel mensen wel degelijk uit eigen keuze langs het graf van de Duitse soldaten. Een ander voorbeeld is dat in 2012 de 15-jarige scholier Auke de Leeuw zijn gedicht Foute keuze zou voordragen tijdens de Nationale Dodenherdenking. Het gaat over zijn oudoom die zich aansloot bij de Waffen-SS en aan het Oostfront omkwam: Mijn naam is Auke Siebe Dirk Ik ben vernoemd naar mijn oudoom Dirk Siebe Een jongen die een verkeerde keuze heeft gemaakt Koos voor een verkeerd leger Met verkeerde idealen Vluchtte voor de armoede 8
Hoopte op een beter leven Geen weg meer terug Als een keuze is gemaakt Alleen een weg vooruit Die hij niet ontlopen kan Vechtend tegen Russen Angst om zelf dood te gaan Denkend aan thuis Waar Dirk z’n toekomst nog beginnen moet Zijn moeder is verscheurd door de oorlog Mama van elf kinderen, waarvan vier in het verzet zitten En een vechtend aan het oostfront Alle elf had ze even lief Dirk Siebe kwam nooit meer thuis Mijn naam is Auke Siebe Dirk Ik ben vernoemd naar Dirk Siebe Omdat ook Dirk Siebe niet vergeten mag worden. Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) schreef een openbare brief aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei. In die brief uitte het CIDI zijn verontwaardiging over de geplande voordracht. Er ontstond landelijk commotie en het Comité besloot het voorlezen van het gedicht alsnog in te trekken. De vraag in hoeverre Duitse soldaten en Nederlandse SS’ers zelf slachtoffer waren en daarom ook herdacht moeten worden is niet het enige dat de gemoederen rondom de dodenherdenking bezighoudt. Sommige mensen vinden de fixatie op de Tweede Wereldoorlog overdreven: zijn er niet veel meer conflicten geweest? Is het niet chauvinistisch of nationalistisch om alleen op de slachtoffers van je eigen land te letten? En ligt de Tweede Wereldoorlog niet ver achter ons? Wat voor nut heeft het eigenlijk nog om mensen te herdenken die inmiddels al zeventig jaar dood zijn en die bijna niemand van ons persoonlijk gekend heeft? Talloze opinieartikelen in kranten en op internet getuigen van de verwarring bij mensen over wat herdenken is en wie we eigenlijk moeten herdenken. Columnist Bert Brussen bijvoorbeeld schrijft bijvoorbeeld: Waar 4 mei voor veel mensen weinig meer is dan twee minuten stilte om 20:00 uur, is het voor mij elk jaar weer een hele worsteling waarbij ik word verscheurd door gevoelens. Want: wie ga ik herdenken? Alleen in de oorlog omgekomen Nederlanders? Alleen slachtoffers van de Holocaust? Ook verzetsmensen? Zo ja, dan ook zij met rood haar? En doet het er nog toe welke seksuele geaardheid danwel 9
geslacht danwel politieke voorkeur de gevallenen hadden? En geallieerde soldaten? En, nu we er toch zijn, Duitse soldaten? Kan dat dan ook per rang? En gaat het dan om Duitse bezetters alleen of om alle Duitse soldaten? En Horst Tappert? Zal ik die herdenken? En Günther Grass (die herdenk ik dan alvast preventief)? En Mulisch? En als ik soldaten ook herdenk, moet ik dan alle soldaten die zijn gesneuveld sinds de bange meidagen van de vorige eeuw herdenken? Dus ook zij die in vredesmissies zijn gevallen in verre vreemde buitenlanden?3 Van de Reijt heeft in haar boek Zestig jaar herrie om twee minuten stilte beschreven hoe in de loop van de afgelopen zeventig jaar steeds meer groepen mensen herdacht werden. Eerst werden alleen de gesneuvelde militairen en verzetsstrijders van de Tweede Wereldoorlog herdacht, vervolgens de soldaten die in Nederlands-Indië en Korea omkwamen, daarna de joden die tijdens de oorlog vervolgd en vermoord waren (nota bene pas begin jaren zestig),4 vervolgens de homoseksuelen die tijdens de oorlog om hun geaardheid zouden zijn omgebracht,5 daarop Nederlandse dwangarbeiders in Duitsland, daarna Marokkanen die in Zeeland aan geallieerde zijde hadden gevochten, toen ook Duitse burgers en ten slotte dus Duitse Wehrmacht-soldaten en eventueel zelfs SS-soldaten. Als we zo doorgaan, leggen we zo meteen voor vrijwel iedereen een krans die ooit op een gewelddadige manier is doodgegaan. Onze dodenherdenking begint op een kerstboom te lijken; er kan altijd nog wel een bal bij. Niet alleen vragen mensen wie we nu precies moeten herdenken maar ook of we überhaupt wel moeten herdenken. Iemand schrijft op het opinieforum The Post: [Ik] kan me voorstellen dat sommigen van ons weigeren om twee minuten stilte in acht te nemen. Waarvoor? Waarom zou je? Ik eer onze helden maar ik verafschuw de huichelende Nederlandse mentaliteit. Twee minuten van stilte om me te schamen voor wat ik ben. Twee minuten stilte om hoop te verzamelen voor ons allemaal. Dodenherdenking een onderdeel van de Nederlandse cultuur? Volgens mij heeft het niets te maken met de Nederlandse cultuur maar is het een traditie geboren uit schuldgevoel.6 De vraag die op dit moment het meest gesteld wordt is of we ook Duitse soldaten moeten herdenken. Maar daarachter ligt dus nog een hele reeks andere vragen die mensen stellen bij de dodenherdenking. Ik denk dat al deze vragen niet los van elkaar staan. Ze vormen samen één grote knoop. Deze knoop vormt een probleem dat inmiddels nationale proporties begint aan te nemen.
10
Waar komt deze verwarring vandaan? Je zou je kunnen afvragen waar deze onduidelijkheid en het daaruit volgende debat over onze dodenherdenking vandaan komt. Elk antwoord zal tot op zekere hoogte speculatief zijn, want het is moeilijk hard te maken waar de discussie precies vandaan komt. Toch wil ik hier enkele dingen noemen die volgens mij het debat veroorzaakt en versterkt hebben. Ten eerste is er het verstrijken van de tijd met alle ontwikkelingen van dien. De Tweede Wereldoorlog is inmiddels al weer zeventig jaar geleden; als we nog even doorgaan zitten we zo op een eeuw. Het aantal mensen dat persoonlijk geleden heeft onder het Duitse juk slinkt met de dag en over een paar jaar zal niemand meer in leven zijn die de oorlog bewust heeft meegemaakt. Omdat de sterk negatieve emoties van deze mensen, zoals boosheid, intens verdriet of zelfs wraakgevoelens, zullen verdwijnen als zijzelf er niet meer zijn, komt er ruimte voor de mogelijkheid om groepen mensen te herdenken die alleen al om emotionele redenen tot dan toe buitengesloten werden. Doordat de oorlogsgeneratie verdwijnt, verdwijnen ook de bijbehorende negatieve gevoelens en komt er ruimte voor verbreding van onze dodenherdenking. Door de toenemende globalisering zijn de culturele verschillen tussen Europese landen afgenomen; een uitwisseling tussen Duitse en Nederlandse middelbare scholieren – met waarschijnlijk, als de docenten even niet meekijken, Engels als voertaal – zal in ieder geval vanuit cultureel opzicht moeiteloos verlopen. Nu Duitsland weer de economische motor van Europa is, zijn we zelfs blij met onze oosterburen. Ergens in de jaren tachtig zijn we gestopt met onze fietsen terugvragen. Inmiddels hebben we ook een paar keer van Duitsland gewonnen met voetballen. Niemand uit de Achterhoek of Limburg heeft er moeite mee om even een paar kilometer naar het oosten te rijden, omdat tanken in Duitsland goedkoper is. En half Nederland rijdt in een Duitse auto. Een tweede reden waarom het debat weer oplaait is dat er belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in onze morele houding ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog. In de jaren na de oorlog was het voor de meeste mensen tamelijk zwart-wit. De gemiddelde Nederlander was het slachtoffer, degene die uitgebuit werd. De Duitsers waren de bezetters en onderdrukkers die ons land plunderden. En de collaborateurs en moffenhoeren waren verraders. Door historisch onderzoek en door de toename in de complexiteit van politieke conflicten na de Tweede Wereldoorlog, zijn we ons gaan realiseren dat er zelden zo’n morele zwart-wit verdeling is. Dit groeiende besef zien we op veel manieren maatschappelijk weerspiegeld, bijvoorbeeld in Nederlandstalige films over de Tweede Wereldoorlog.7 In de eerste films na de oorlog, zoals Niet tevergeefs (1948, van Edmond T. Greville) en LO/LKP (1949, van Max de Haas) wordt Nederland nog geschetst als het kleine, onschuldige landje dat door de grote, oorlogszuchtige Oosterbuur met geweld onder de voet gelopen en vervolgens uitgeknepen wordt. Nederland weet zichzelf uiteindelijk, mede door dapper verzet, te bevrijden van de onderdrukker. Joden komen in deze films helemaal niet voor. Zo’n heldhaftig beeld treffen we ook nog aan in de Nederlandse klassieker Soldaat van Oranje 11
(1977, van Paul Verhoeven). Toch vinden we al vóór die tijd de eerste dissident; de film Als twee druppels water (1963, van Fons Rademakers), gebaseerd op Willem Frederik Hermans’ De donkere kamer van Damokles. In deze film is het helemaal niet duidelijk wie nu precies de daders zijn en wie de slachtoffers. Een dergelijke morele gelaagdheid komt in latere films veel vaker voor. Dan kunnen we denken aan de film De aanslag (1986, van Fons Rademakers), gebaseerd op het gelijknamige boek van Harry Mulisch, en, meer recentelijk, Zwartboek (2006, van Paul Verhoeven) en Süskind (2012, Rudolf van den Berg). Deze ontwikkelingen in de film weerspiegelen de morele ontwikkelingen in de maatschappij. We kunnen dan bijvoorbeeld denken aan het gebrek aan aandacht voor de vele joodse oorlogsslachtoffers in de eerst vijftien jaar na de oorlog. Zo schrijven de historici Martin Harlaar en Jan Pieter Koster over de bevolking van Amsterdam in de jaren na de oorlog: “Over de vraag, waarom hun joodse stadgenoten zijn weggevoerd en de meesten van hen de oorlog niet hebben overleefd wordt niet of nauwelijks gesproken.”8 Dat er dan nauwelijks aandacht is voor de Holocaust heeft alles te maken met het zwart-wit denken over de oorlog. Want zodra men over het lot van de meer dan 100.000 joodse Nederlanders zou gaan spreken, zou men moeten erkennen dat heel wat Nederlanders misschien niet actief, maar wel passief schuldig waren. Soms waren joden gemakkelijk te traceren, bijvoorbeeld omdat ze in Amsterdam in bepaalde wijken geconcentreerd waren. Maar de Nederlandse bureaucratie heeft zich gewillig in dienst gesteld van de bezetter om de Shoah te verwezenlijken. Met de erkenning hiervan zou het zwart-wit denken op de schop moeten gaan. Die erkenning komt pas in de jaren zestig. Niet alleen is er dan een nieuwe generatie opgegroeid. Ook zijn er belangrijke politieke en maatschappelijke ontwikkelingen die het gesprek over het lot van de Nederlandse joden op gang brengen. Zo wordt in 1961 in Argentinië Adolf Eichmann opgepakt. Het jaar daarop wordt hij in Jeruzalem berecht en ter dood veroordeeld. Hoewel hij eruit zag als een doodgewone man, was hij verantwoordelijk voor de logistiek van de transporten van miljoenen joden uit heel Europa naar de concentratieen vernietigingskampen. Het jaar daarna verschijnt over dit proces het boek van de DuitsAmerikaanse en joodse filosofe Hanna Arendt: Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil.9 In 1965 publiceert Jacob Presser het bekende boek Ondergang, waarin hij het lot van de Nederlandse joden beschrijft.10 Nog datzelfde jaar worden er 140.000 exemplaren van verkocht, hoewel het meer dan duizend pagina’s telt. Door groeiend historisch besef begint de morele houding ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog en ook ten opzichte van de joodse slachtoffers te veranderen. Het zwart-wit denken over de oorlog verdwijnt pas echt in de jaren tachtig en dan vooral na 1989, toen de Koude Oorlog definitief voorbij was. Juist voor die Koude Oorlog was het kader van de Tweede Wereldoorlog zo belangrijk geweest. De oorlogen in Irak, Afghanistan, Libië en Syrië hebben de Westerse landen diep verdeeld en vandaag de dag staan onze kranten bol van de opiniestukken over wat landen als Amerika en Nederland wel 12
of niet in het Midden-Oosten te zoeken hebben. Sommige soldaten twijfelen aan hun missie of weigeren zelfs dienst. De rol en de morele verantwoordelijkheid van de Nederlandse soldaten in Srebrenica, waar in 2002 ongeveer 8.000 moslims werden vermoord, is nog altijd onderwerp van debat. Het toenemende inzicht in de morele complexiteit van het handelen in oorlogssituaties heeft bij ons veel meer begrip opgeleverd voor hen die voorheen uitsluitend als daders werden gezien. En daarmee ook voor de optie om op 4 mei gevallen Duitse soldaten te herdenken. Een laatste reden waarom het debat over de dodenherdenking weer is opgelaaid, is dat er sprake is van een algemene onduidelijkheid over herdenken. Het is niet meer duidelijk wat herdenken eigenlijk is. Wellicht heeft dit te maken met de secularisatie in Nederland van de afgelopen decennia. In veel religieuze tradities, zoals jodendom en christendom, speelt herdenken immers een centrale rol en worden mensen van jongs af aan ingewijd in de praktijk van het herdenken. Een algemeen protestantisme speelde tot enkele jaren geleden nog een rol in de Nationale Dodenherdenking, zoals bijvoorbeeld bleek uit het feit dat de Luchtmachtkapel christelijke gezangen speelde. Nu is die rol helemaal verdwenen. Toch kan de secularisatie in Nederland nooit het hele verhaal zijn. Zelf voel ik me thuis in de christelijke traditie, maar ook ik vroeg me af wat ik eigenlijk aan het doen was op de Dam tijdens de Dodenherdenking. En hetzelfde zie ik bij veel mensen om heen, of ze nu religieus zijn of niet. De oorzaak van de algemene onduidelijkheid over de aard van herdenken moeten we volgens mij daarom niet alleen bij het secularisatieproces zoeken, maar ook bij bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Onze hedendaagse Westerse maatschappij is sterk gericht op het heden en op de toekomst. De dingen waar we mee werken – onze organisatiestructuren, methoden, apparatuur en documenten – moeten up to date gebracht worden. Als ons meubilair te lang hetzelfde is, willen we het graag restylen. Bedrijven, maatschappelijke organisaties en zelfs stichtingen stoppen vele honderden uren in het ontwikkelen van een visie en een strategie: hoe gaan we het doen? Woorden als ‘traditie’ en ‘gewoonte’ doen het niet zo goed. We willen out of the box denken, anders dan tot nu toe altijd gedacht is. We zijn als Westerse maatschappij sterk gericht op het heden en op de nabije toekomst.11 Niet dat geschiedenis geen rol speelt in onze maatschappij. Waarschijnlijk doen wij meer aan geschiedschrijving dan enige generatie vóór ons. Door middel van archeologie, paleografie, culturele antropologie, het lezen van ooggetuigenverslagen, en het bestuderen van brieven en inscripties proberen onze historici een zo nauwkeurig mogelijke reconstructie van het verleden te geven. De laatste jaren is daarbij de aandacht voor de lokale geschiedenis zelfs in opkomst: de geschiedenis van één dorp of één familiestamboom. Maar het doen van historisch onderzoek is niet hetzelfde als herdenken, laat staan leven met het verleden. Dat we goed zijn in het uitpluizen van de geschiedenis en het op een rijtje zetten van hoe de dingen zijn gegaan, wil niet zeggen dat we goed zijn in het verwerken van de geschiedenis en in het een plek geven aan de geschiedenis in ons leven.12 Het zou wel eens kunnen dat voorgaande 13
generaties, die (helaas) minder historisch onderzoek deden, daar beter in waren. Het zou me niet verbazen als herdenken een essentieel onderdeel van hun leven was dat regelmatig terugkeerde in het dagelijks leven en waarvan mensen de relevantie moeiteloos begrepen. Of dat zo was of niet is – grappig genoeg – een zaak die de historicus zal moeten uitmaken. Wij leven nu. In ieder geval is het goed mogelijk dat de eenzijdige nadruk op historisch onderzoek en de sterke focus op het heden en de nabije toekomst leiden tot onduidelijkheid over wat herdenken eigenlijk is en daarom ook over wie we wel en niet moeten herdenken op 4 mei. Kunnen we dit niet gewoon opzoeken? Maar kunnen we deze verwarring over de dodenherdenking niet eenvoudig oplossen door gewoon op te zoeken wat herdenken is? We hebben toch een speciaal Comité 4 en 5? Dat Comité organiseert nota bene de dodenherdenking, dus kunnen we niet gewoon van het Comité aannemen wat de dodenherdenking inhoudt? Ja, dat zouden we kunnen doen. Maar dan zijn er nog steeds twee problemen. Het eerste probleem is dat het memorandum (de vaststaande tekst bij de herdenking) zelf niet duidelijk de aard en grenzen van herdenken aangeeft. Zo spreekt de ceremoniemeester aan het begin van de Nationale Dodenherdenking op 4 mei de volgende tekst uit die ik al eerder noemde: Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en daarna in oorlogssituaties en bij vredesoperaties. Alle herinneringen daaraan komen samen tijdens de Nationale Herdenking. Om 20.00 uur is het overal in Nederland twee minuten stil. Twee minuten, waarin we ons realiseren dat we hier in vrijheid twee minuten stil kunnen en mogen zijn. Ter nagedachtenis aan allen die zijn omgekomen, leggen zijne Majesteit de Koning en hare Majesteit de Koningin de eerste krans bij het Nationaal Monument. De tekst zegt niets over wat herdenken is. De tekst zegt ook niet waarom we herdenken. Ja, we doen een en ander ‘ter nagedachtenis’, maar waarom zouden we dat doen, kransen leggen ter nagedachtenis? Bovendien zaait de tekst verwarring over wie we nu eigenlijk herdenken. Als je de tekst letterlijk neemt, zegt die dat we op 4 mei iedereen herdenken die enigszins gewelddadig is omgekomen sinds 1939, waar ter wereld dat ook maar gebeurd is. Dus ook alle Hutu en Tutsi die in Rwanda zijn vermoord, alle gesneuvelde Syriërs die tegen Assad streden, maar ook allen die in dienst van Assad zijn omgekomen toen zij op de opstandelingen schoten. En nog wat verder terug: we herdenken dan niet alleen degenen die in concentratiekampen omkwamen, maar ook hun beulen die gedood werden bij bevrijdingsoperaties. Als we de tekst naar de letter nemen, herdenken we zelfs Adolf Hitler die op 30 april 1945 zelfmoord pleegde. Dit hebben de schrijvers van deze tekst uiteraard
14
nooit op het oog gehad. De tekst maakt op z’n zachtst gezegd niet echt duidelijk wat we aan het doen zijn op de Dam. Er zijn op de website van het Nationaal Comité weliswaar allerlei verklarende zinnen toegevoegd om de wat vage en algemene herdenkingstekst te preciseren. Zo wordt bijvoorbeeld gezegd dat het bij de Nationale Dodenherdenking “niet gaat om de daders of buitenlandse slachtoffers, maar nadrukkelijk om de Nederlandse slachtoffers.”13 En ook de Rijksoverheid heeft het expliciet over de “Nederlandse slachtoffers”. Dat verheldert misschien wel de bedoeling, maar we weten nog steeds niet waarom we alleen Nederlanders herdenken. Ook alle andere vragen blijven onbeantwoord. Deze verklarende zinnen dekken in feite een dieper probleem af: het ontbreken van een consistente, breed gedeelde visie op wat wij doen op 4 mei. Bovendien is er een tweede probleem. Zelfs al had het Comité of de Rijksoverheid ons voldoende duidelijkheid verschaft had over wat herdenken is, waarom we herdenken en wie we precies herdenken, dan is nog steeds de vraag of het goed is om dát te willen en niet iets anders. Een aantal keer heeft het 4 en 5 mei Comité – of alleen het 4 mei Comité in de tijd vóór 1987, toen het 4 mei Comité en het 5 mei Comité nog niet samengevoegd waren – de definitie van de dodenherdenking aangepast vanwege het maatschappelijk debat. Dat is ook nu nog mogelijk en misschien is er zelfs alle reden toe. Maar daarmee hebben we nog geen antwoord gegeven op de vragen wat herdenken eigenlijk is, waarom we zouden herdenken, en waarom we de ene groep mensen wel zouden herdenken en de andere niet. Daarvoor is naar mijn idee iets anders nodig, namelijk, naast historische kennis, een filosofische analyse. Dat is precies het doel van dit pamflet. Waarom doet deze discussie ertoe? Iemand die een beetje skeptisch is ingesteld zou zich kunnen afvragen waarom het hele debat over de dodenherdenking er überhaupt toe doet. De discussie wordt nu al een paar jaar gevoerd en die gaat toch geen verschil maken, zo zou je kunnen denken. Iedereen moet maar vorm geven aan de dodenherdenking zoals hij of zij dat zelf wil, zolang anderen er geen last van hebben. Ik denk dat de discussie wel degelijk van belang is. Om te beginnen klopt het simpelweg niet dat de maatschappelijke discussie geen verschil maakt voor de manier waarop we gestalte geven aan de dodenherdenking op 4 mei. Door protestacties en maatschappelijk debat werd het aantal groepen mensen dat herdacht werd sterk verbreed, zodat we vandaag de dag ook mensen herdenken die in Nederlands-Indië gevallen zijn en soldaten die in vredesmissies in Irak en Afghanistan omgekomen zijn. Als gevolg van maatschappelijke ontevredenheid leggen tegenwoordig niet alleen officiële vertegenwoordigers (koningshuis, burgemeester, militairen) kransen, maar ook burgers en dan in het bijzonder slachtoffers die de oorlog overleefd hebben. Door de vele maatschappelijke reacties is besloten de herdenking van 4 mei en de viering van 5 mei gescheiden te houden en niet samen te voegen op één dag, 15
zoals aanvankelijk het plan was.14 Door verontwaardiging en heftige emoties onder de Nederlandse bevolking is besloten geen officiële Duitse vertegenwoordiging uit te nodigen voor de herdenking op 4 mei. Het maatschappelijk debat heeft dus wel degelijk grote invloed op wat we doen en laten op 4 mei. Vervolgens, stel je voor dat iedereen maar gaat doen wat hem of haar goed lijkt. Het hele idee van de dodenherdenking is nu juist dat we dat samen doen, het is de Nationale Dodenherdenking, geen ieder voor zich dodenherdenking. Als iedereen zijn eigen ding gaat doen, dan gaat iets essentieels van de herdenking verloren. Je kunt je zelfs afvragen of de dodenherdenking sowieso nog wel in stand zal blijven als iedereen er het zijne van gaat maken. Als ieder zijn eigen dag, moment en plaats gaat kiezen en de ene herdenking zich alleen op Nederlanders richt, terwijl tijdens de andere ook Duitse soldaten herdacht worden, de ene zich beperkt tot de Tweede Wereldoorlog en de andere alle conflicten op aarde meeneemt, dan wordt de herdenking zo diffuus dat het me niet zou verbazen als de betrokkenheid erbij op den duur afneemt of zelfs helemaal verdwijnt. Een derde reden waarom het debat over dodenherdenking belangrijk is, is dat het daarin niet alleen om ons, 21e eeuwse Nederlanders, gaat, maar ook om degenen die we herdenken. We herdenken uiteraard mensen, Nederlanders of eventueel ook Duitsers, die niet langer leven. Dit betekent dat de discussie over de dodenherdenking ook van belang is omdat er nog een partij bij betrokken is, paradoxaal genoeg een partij die bestaat uit mensen die er niet meer zijn: de doden. Door onze keuze voor wie en hoe we herdenken, verhouden we ons ook tot hen en kunnen we hun recht doen of misschien ook tekort doen. In hoofdstuk 3 zal ik daar meer over zeggen. Ten slotte herdenken we niet alleen op 4 mei. Op alle andere dagen van het jaar staan de duizenden Nederlandse herdenkingsmonumenten15 er nog steeds en spreken ze zwijgend hun boodschap uit voor elke voorbijganger die er aandacht voor heeft. En dit geldt niet alleen voor officiële monumenten, zoals graven, beelden, plaquettes, pleinen, huizen, zoals dat van Anne Frank op de Prinsengracht 263, en ramen, zoals het herdenkingsraam in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. We kunnen ook denken aan straatnamen. Zo werden in de wijk Slotermeer in Amsterdam tussen 1985 en 1992 ruim tachtig straten vernoemd naar Nederlandse verzetsstrijders. De oude straatborden werden vaak meegegeven aan de familie van de verzetsmensen die nog in leven waren. De nieuwe straatborden werden betaald door het Comité. De namen zijn elke dag te lezen en herinneren ons aan hen die hun leven gegeven hebben voor onze vrijheid.16 Er zijn volgens sommigen zelfs levende ‘herdenkingsmonumenten’, namelijk kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen die vernoemd zijn naar iemand die nooit meer terugkwam.17 Zo ook een jongen die vernoemd was naar een gesneuvelde Nederlandse SS’er, een jongen die uiteindelijk zijn gedicht niet mocht voorlezen. Vervolgens zijn er naast 4 mei ook andere dagen die speciaal gereserveerd zijn voor dodenherdenkingen. Op 27 januari wordt internationaal de Holocaust herdacht, omdat op die 16
dag in 1945 de overlevenden van het vernietigingskamp Auschwitz door de Russen bevrijd werden. Op 15 augustus worden de slachtoffers die in de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië vielen herdacht, omdat op die dag Japan capituleerde. En op 1 juli herdenken we de afschaffing van de slavernij door Nederland in 1863. Vervolgens zijn er natuurlijk de religieuze herdenkingen. Op Goede Vrijdag herdenken christenen Jezus’ lijden en sterven aan een kruis. En op Asjoera herdenken sjiietische moslims de dood van Imam Hoessein, de zoon van Ali en Fatima, de dochter van Mohammed, in 680 na Christus. Verder zijn er miljoenen mensen in Nederland die op een bepaalde dag in het jaar stilstaan, omdat het de verjaardag of de sterfdag is van hun man, vrouw, partner, oma, kind, beste vriend. We kijken naar foto’s, branden een kaarsje en de herinneringen komen vanzelf in ons op. En sinds 2001 denkt iedereen bij de datum 11 september aan hetzelfde. Als we een beter beeld krijgen van wat herdenken is en waar de grenzen liggen, zal dat ook licht werpen op al die andere momenten dat we de doden – soms onbekenden, soms dierbaren – herdenken. Ook daarom is de discussie over de dodenherdenking belangrijk. Het doel van dit boek Dit boek gaat over de dodenherdenking op 4 mei. Van alle herdenkingen krijgt deze de meeste aandacht en leidt deze tot de felste discussie. Dit boek gaat niet over juridische kwesties. Als we ons afvragen of we ook Duitse soldaten moeten herdenken op 4 mei, dan is de vraag niet of we mensen die dat wel doen moeten opsluiten of een boete geven. Het gaat er niet om of het verboden moet worden om op 4 mei langs graven van Duitse soldaten te lopen of dat alle winkels op 4 mei om zeven uur ’s avonds moeten sluiten. Ik haal het niet in mijn hoofd om mensen voor te schrijven wie ze wel en niet moeten herdenken en hoe ze dat moeten doen. Van juridische kwesties heb ik geen verstand. Verder geloof ik als het om de dodenherdenking gaat meer in de redelijke dialoog en het maatschappelijk debat dan juridische maatregelen. Hoe kunnen we dus het beste vorm geven aan herdenken, collectief en individueel, en waar liggen de grenzen?18 In de zoektocht naar het antwoord op die vraag begin ik bij de Duitse soldaten die op verschillende plekken in Nederland begraven liggen. Zouden we hen niet moeten herdenken? Hun leven had toch ook waarde? Zij konden toch niet anders? Zo zwart-wit was het allemaal toch niet in de oorlog?
17
2. Waarom mensen ook Duitse soldaten willen herdenken
Veel meningen en nog meer argumenten Dit hoofdstuk gaat over de belangrijkste vraag die het debat over de dodenherdenking de afgelopen jaren heeft aangezwengeld: of we op 4 mei ook gevallen Duitse soldaten moeten herdenken. De antwoorden die mensen geven zijn legio: •
“Ja, natuurlijk, zij waren toch ook mensen?”
•
“Nee, want de Duitsers hebben hier oorlogsmisdaden gepleegd.”
•
“Ja, dat lijkt me goed, want de Duitsers waren ook zelf slachtoffer, namelijk van het nationaal-socialisme.”
•
“Nee, want de Duitsers vielen zomaar ons land binnen. Dan heb je niet het recht om herdacht te worden.”
•
“Ja, want heel wat Duitsers werden er toe gedwongen, ze konden niet anders.”
•
“Nog niet, want de herinneringen bij de mensen die het zelf meegemaakt hebben zijn nog te vers en te pijnlijk.”
•
“Nu niet en nooit niet. We moeten goed en kwaad niet door elkaar halen.”
In dit hoofdstuk kijken we naar de belangrijkste argumenten die mensen geven om gevallen Duitse soldaten wel te herdenken. Deze argumenten zijn soms aan de abstracte kant. Daarom zal mijn antwoord soms ook wat abstract of zelfs filosofisch zijn. Maar daarmee is de vraag of we Duitse soldaten moeten herdenken niet een puur theoretische kwestie. Integendeel, we zien nu al dat het antwoord dat je op deze vraag geeft verschil maakt voor wat je op 4 mei doet. De keuze is simpel: je loopt langs het graf van de Duitse soldaten òf je doet dat niet. Op 4 mei leg je een krans voor de gevallen Duitse slachtoffers òf je doet dat niet. Als je het niet doet, loop je het risico dat je mensen onrecht doet door niet te erkennen dat ook zij slachtoffer waren. Als je het wel doet riskeer je dat je mensen herdenkt die we niet zouden moeten herdenken en dat je bepaalde groepen mensen, zoals joodse oorlogsslachtoffers, schoffeert. Praktisch en moreel maakt de manier waarop we deze vraag beantwoorden dus een belangrijk verschil. Iedereen zal die vraag voor zichzelf moeten beantwoorden. In de volgende twee hoofdstukken zeg ik wat er tegen pleit om op 4 mei ook Duitse soldaten te herdenken. Hier kijken we naar wat vóór te zeggen valt. Er heeft toch al lang verzoening plaatsgevonden? Je zou kunnen zeggen dat het immoreel om Duitsers niet te herdenken. Want rakelen we zo niet het verleden op en doen we hiermee niet alsof er sinds 1945 niets veranderd is in onze
18
relatie met Duitsland? De Nederlandse antropoloog Hans Feddema, die een pleidooi voert om ook Duitse soldaten te herdenken, zegt: Bij een dodenherdenking gaat het er niet om weer in vijanddenken of rancune jegens de (vroegere) tegenpartij te vervallen, maar om met de energie van compassie te herdenken en dus stil te staan bij de slachtoffers van oorlogsgeweld.19 Het idee is dat er al lang sprake is van verzoening. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de Duitse Bondskanselier Willy Brandt die in 1970 spontaan knielde voor het monument ter nagedachtenis aan hen die bij de opstand in het joodse getto van Warschau waren omgekomen (de zogenaamde Warschauer Kniefall). Maar het blijkt ook uit andere dingen. Duitsland staat zelf vol met gedenktekens aan de Holocaust, zoals het Holocaustmonument in Berlijn dat uit 2.711 betonblokken bestaat, en het Monument voor de homoseksuele en lesbische slachtoffers van het nationaalsocialisme in Keulen. In 2007 en 2008 reed een Trein van de Herinnering door Duitsland met foto’s en voorwerpen van de slachtoffers van de vernietigingskampen. En in Duitse schoolboeken worden het Naziverleden en de misdaden van het Duitse leger duidelijk veroordeeld. (Dit in tegenstelling tot Japanse schoolboeken, waarin de oorlogsmisdaden van Japan nog altijd ontkend of gebagatelliseerd worden.) En, ook niet onbelangrijk, binnen een paar jaar zullen allen die de oorlog bewust hebben meegemaakt overleden zijn. We hebben het hier immers over iets dat inmiddels al bijna zeventig jaar geleden heeft plaatsgevonden. We lezen met verbazing – ik was in ieder geval verbijsterd – over de Nederlandse plannen na de oorlog om een Duits gebied te annexeren waarmee Nederland met een derde vergroot zou worden en over het veelvoudige bekladden van de auto’s van Duitse toeristen in de jaren vijftig met de leus Deutsche nicht erwünscht.20 Tegenwoordig rijdt niemand om Duitsland heen voor zijn vakantie naar Tsjechië en niemand laat de met de postcodeloterij gewonnen BMW staan omdat die in Duitsland gemaakt is. En wat voor de huidige Nederlanders geldt, geldt ook voor de nu levende Duitsers: zij hebben nooit aan de Tweede Wereldoorlog deelgenomen. Houd je niet een gevoel van vijandschap in stand als je gevallen Duitse soldaten niet herdenkt? Is dit allemaal niet in strijd met verzoening? Laten we bij dat laatste beginnen. Heeft er inderdaad verzoening plaatsgevonden? Ja en nee. Ja, omdat er Duitsers zijn die schuld hebben beleden. Ja, omdat er slachtoffers zijn die de daders vergeven hebben, zoals de Nederlandse Corrie ten Boom. Zij zat gevangen in concentratiekamp Ravensbrück en verloor zowel haar vader als haar zus. In 1947 gaf ze een lezing over haar kampervaringen. Na die tijd kwam een van de kampbeulen naar haar toe en vroeg haar om vergeving. Die heeft ze toen gegeven – ik zou zeggen: met bovennatuurlijke kracht. En ja in de zin dat de huidige Nederlandse generatie de huidige Duitse generatie niets kwalijk neemt.
19
Nee, omdat miljoenen van de slachtoffers omgekomen zijn en nooit de kans kregen om verzoend te worden. Nee, omdat veel slachtoffers met gevoelens van haat en wrok gestorven zijn en nooit hebben kunnen vergeven wat hun of hun familie is aangedaan. Nee, omdat heel wat Duitsers geen berouw hadden over wat ze gedaan hebben. Dat geldt zelfs voor het personeel van vernietigingskampen, zoals blijkt uit enkele interviews van de Franse filosoof en journalist Claude Lanzmann in de negen uur durende documentaire Shoah (1985). Nee, omdat veel Nederlanders en Duitsers na de oorlog hun werk weer opgepakt hebben, zij de daders nooit meer gezien hebben en voortmodderden in hun leven, terwijl de emoties langzaam wegebden. Nee, omdat de Duitse regering na de oorlog de oorlogsmisdadigers altijd de hand boven het hoofd heeft gehouden en tot op de dag van heden vasthoudt aan de bizarre regel dat iemand die ooit in Duitse militaire dienst heeft gevochten een Duits staatsburger is en dus niet uitgeleverd mag worden, zelfs niet als het een Nederlandse verrader is met gruwelijkheden op zijn kerfstok. Nee, omdat bijna alle nu levende Nederlanders geen slachtoffer zijn en bijna alle nu levende Duitsers geen dader en wij dus niet met elkaar verzoend kunnen of hoeven te zijn. De vraag of er al lang verzoening heeft plaatsgevonden kunnen we dus niet zomaar bevestigend beantwoorden.21 Maar veronderstel eens dat er inderdaad op de een of andere manier verzoening heeft plaatsgevonden. Is dat een goede reden om ook Duitse soldaten te herdenken op 4 mei? Nee, integendeel. Verzoening impliceert dat er kwaad is geschied: daders die slachtoffers hebben gemaakt. Verzoening betekent afstand nemen van negatieve emoties, zoals wraak, om samen op te trekken, om er alles aan te doen om dergelijke misdaden in de toekomst te voorkomen, om te werken aan een nieuwe relatie. Maar het is op zichzelf geen reden om de dader te gaan herdenken. Dat zou in zekere zin zelfs strijden met het karakter van verzoening, want als het leven van de dader zodanig was dat het het gedenken waard is, waarom zou er dan verzoening nodig zijn? Hiermee wil ik overigens niet zeggen dat het verkeerd zou zijn als bij de Nederlandse dodenherdenking een officiële Duitse vertegenwoordiging aanwezig is. Er kunnen andere goede redenen zijn om daarvoor te pleiten (ik kom hier in hoofdstuk 5 op terug). Hoe dan ook, als ze aanwezig zijn bij de dodenherdenking, dan zouden ze uiteraard niet aanwezig zijn als degenen die herdacht worden, maar juist als degenen die de door hun landgenoten gemaakte slachtoffers herdenken en daarmee erkennen dat die slachtoffers onrecht is aangedaan. De Duitsers waren toch ook mensen? Een ander argument, dat ik in gesprekken vaak tegenkom, is: “De Duitsers waren toch ook mensen? En ieder mensenleven heeft toch waarde? Je wilt toch niet beweren dat het leven van een Nederlander, Canadees of Brit meer waard is dan dat van een Duitser?” Juist vanwege alle schendingen van de mensenrechten tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opgesteld. Hierin wordt over de ‘inherente waardigheid’ van elk mens gesproken. 20
We hebben er zelfs een speciale dag voor: 10 december is internationaal de Dag van de Rechten van de Mens. Geslacht, leeftijd, ras, nationaliteit en seksuele geaardheid mogen geen verschil maken voor hoe we met mensen omgaan: ieder mens heeft evenveel waarde, juist omdat we allemaal mensen zijn. Maar als dat zo is, dan hebben gesneuvelde Duitse soldaten en burgers toch evenveel recht om herdacht te worden als Nederlandse soldaten of burgers? Dit lijkt me niet overtuigend. Het feit dat alle mensen een zekere inherente waardigheid hebben en dat ze van nature bepaalde rechten hebben sluit niet uit dat ze die rechten kunnen verspelen of, in ieder geval, dat we in bepaalde omstandigheden de plicht hebben om die rechten aan de kant te zetten. We hebben het grondrecht om te leven en niet gedood te worden, en we hebben het grondrecht om in vrijheid te leven en niet te worden opgesloten. Maar iemand die zijn familie vermoordt en politieagenten dreigt neer te schieten verliest het recht op lichamelijke onschendbaarheid en Anders Breivik verspeelde op 22 juli 2011 het recht om niet opgesloten te worden toen hij op het Noorse eiland Utøya 69 jongeren doodschoot. Het feit dat we grondrechten hebben betekent niet dat ze onder alle omstandigheden geëerbiedigd moeten worden. Ook is het maar de vraag of het feit dat iedereen dezelfde grondrechten heeft impliceert dat elk leven evenveel waard is. Wil iemand werkelijk zeggen dat het leven van Adolf Hitler, die met een vooropgezet plan miljoenen de dood in joeg, evenveel waard was als dat van een jonge, zwangere vrouw die gemarteld en gedood werd in een vernietigingskamp? Ik geloof niet zo in het dogma dat alle levens altijd evenveel waard zijn. Hoeveel een leven waard is, hangt ook af van wat je met je leven doet. Als je je leven gebruikt om het leven van anderen kapot te maken, verliest je leven aan waarde. Ik wil niet ontkennen dat elk leven misschien een zekere waarde heeft. Als dictators gedood worden of zelfmoord plegen en op die manier veel leed voorkomen wordt, dan zijn we daar blij om, maar het blijft iets tragisch hebben: het ging ten koste van een leven, een mensenleven. Ik denk dat elk leven intrinsiek een zekere waarde heeft. Maar daaruit volgt niet dat elk leven evenvéél waarde heeft en al helemaal niet dat iedereen daarom recht heeft op gelijke behandeling. Niet ieder leven heeft dus evenveel waarde. Maar hoe zit het dan met de intrinsieke waardigheid? Die verloren zelfs de kampbeul uit Auschwitz-Birkenau en Anders Breivik toch niet? Ik denk dat dit klopt; wat iemand ook doet, zijn leven blijft een zekere intrinsieke waardigheid hebben en het zou moreel verwerpelijk zijn die te schenden. Breivik moet levenslang opgesloten worden, maar het zou in strijd zijn met zijn intrinsieke waardigheid om hem langzaam dood te martelen of te verkrachten. Ook de Duitse soldaten behielden dus een zekere intrinsieke waardigheid, zelfs wanneer zij oorlogsmisdaden begingen. Wanneer je een misdadiger een proces geeft, dan onderstreep je daarmee die intrinsieke waardigheid: je behandelt hem daarmee als mens met verantwoordelijkheid in plaats van als een dom beest of een machine. Ik heb gezegd dat mensen rechten kunnen verspelen en dat niet elk leven even veel waarde heeft. We kunnen alleen maar zeggen dat elk leven intrinsieke waardigheid heeft. 21
Maar zelfs intrinsieke waardigheid is onvoldoende reden om iemand te herdenken, want elk mensenleven heeft een zekere intrinsieke waardigheid. Toch herdenken we niet iedereen. Om iemand te herdenken is duidelijk meer nodig dan dat zijn of haar leven een zekere waardigheid heeft. Kortom, het is een feit dat ook Duitse soldaten mensen waren, dat zij daarom bepaalde grondrechten hadden en dat hun leven waarde of in ieder geval intrinsieke waardigheid had. Maar daar volgt niet uit dat we hen ook moeten herdenken. Grondrechten kan men verspillen, je kunt de waarde van je leven verminderen en intrinsieke waardigheid is geen voldoende grond om herdacht te worden. Er waren ook goede Duitsers Een andere reden die mensen soms noemen om ook Duitsers te herdenken is dat veel Duitsers goede mensen waren die helemaal niets kwaads in de zin hadden. Heel wat van hen waren nog jongens, net van de middelbare school, die geen enkele behoefte hadden om anderen te doden. Van de tien soldaten in het graf in Vorden waren er twee nog maar twintig toen ze omkwamen. Veel van de Duitse soldaten die in Nederland sneuvelden waren getrouwd, hadden kleine kinderen thuis, waren goede echtgenoten, vaders en vrienden. Er zijn heel wat verhalen bekend, ook in Nederland, van goede Duitsers. Je moet overigens wel even zoeken. Maar dat komt doordat je, als je ‘goede Duitsers’ googlet, eerst een waslijst krijgt van de beste Duitse bieren. Heb je die eenmaal gehad, dan komen de verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Een voorbeeld is de 18-jarige Karl-Heinz Rosch. Op 6 oktober 1944 ligt het NoordBrabantse plaatsje Goirle onder geallieerd vuur. Op het erf van de boerderij waar Karl-Heinz is ingekwartierd spelen twee kleine kinderen. Als het spervuur begint, rent Karl-Heinz naar buiten en sleurt de kinderen naar binnen. Als hij daarna weer naar buiten rent wordt hij door een granaat uiteengereten. De gemeente weigerde iedere medewerking, maar onder leiding van Goirlenaar Herman van Rouwendaal kwam er door de inspanning van verschillende bewoners later toch een beeld ter nagedachtenis van deze Duitser. De generatie die de oorlog heeft meegemaakt kan hier heel wat verhalen over goede Duitsers aan toevoegen. Ik ben blij dat er zulke verhalen zijn. Toch lijkt het me geen goed argument om op 4 mei ook Duitse soldaten te herdenken. De frase ‘er waren ook goede Duitsers’ spreekt namelijk al boekdelen: de meeste Duitsers waren namelijk geen goede Duitsers. Ze hebben Nederlandse militairen gedood, verzetsmensen gefusilleerd, woningen van joden geplunderd en zich met hand en tand verzet tegen de invasie van de geallieerden en daarbij vele slachtoffers gemaakt. Het is opvallend dat bij veel Duitse graven, zoals die in Denekamp, weinig of nauwelijks onderzoek is gedaan naar wat de Duitsers die daar begraven liggen in de oorlog precies gedaan hebben. Het zal natuurlijk niet makkelijk zijn om dat na te gaan, maar je moet goed weten wat je doet vóórdat je iemand gaat herdenken. Zelfs voor de goede Duitsers, de Duitsers die Nederland niet uitgebuit hebben en geen geallieerden gedood hebben of zelfs hun leven gegeven hebben voor Nederlanders, geldt dat 22
zij onderdeel waren van een bezettingsmacht die uiteindelijk meer dan 200.000 mensen (in Nederland) de dood ingejaagd heeft. Zij waren een radertje in een systeem dat grote verwoesting over ons land heeft gebracht, of ze dat nu vrijwillig deden of niet. Het lijkt me daarom ongepast om hen op 4 mei herdenken, wanneer we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. Karl-Heinz Rosch die in Goirle twee kinderen redde, rende daarna ook weer gewoon naar buiten om Britse of Amerikaanse soldaten dood te schieten. Wel wil ik benadrukken dat we hen en hun goede daden of zelfs heldendaden niet moeten vergeten. De goede Duitsers die hun leven gegeven hebben voor joodse of niet-joodse Nederlanders verdienen het om herdacht te worden. Ik zou ervoor willen pleiten om dat dan op een andere dag te doen. Want deze Duitsers hebben niet alleen goede daden of heldendaden verricht, maar waren ook daders door deel te zijn van een groter geheel dat totale verwoesting aanrichtte. Hen op 4 mei herdenken is in strijd met het symbolische karakter van 4 mei, de dag waarop we de slachtoffers herdenken. Gelukkig zijn er nog genoeg andere dagen in het jaar waarop we goede Duitsers kunnen herdenken. Dat zou in Goirle bijvoorbeeld 6 oktober kunnen zijn, de dag waarop Karl-Heinz Rosch werd doodgeschoten. Veel Duitsers waren zelf slachtoffer Waren veel Duitsers niet zelf slachtoffer? Feddema bijvoorbeeld, die ik al eerder noemde, erkent dat de een meer slachtoffer is dan de ander, maar hij zegt dat het “moeilijk ontkend kan worden dat (een groot deel van) het Duitse volk ook slachtoffer was.”22 Daarbij kunnen we natuurlijk denken aan de slachtoffers van bombardementen en de vele vrouwen uit bijvoorbeeld Oost-Pruisen en Berlijn die de vernederingen door Russische soldaten ondergingen die vaak zo beestachtig waren dat ze het niet eens overleefden. Maar we kunnen ook denken aan de Duitse Wehrmacht soldaten. Wie weigerde in dienst te gaan werd opgesloten of gefusilleerd. De meesten van hen konden niet anders.23 En was niet in zekere zin het hele Duitse volk slachtoffer, namelijk slachtoffer van een Naziregime dat het volk geïndoctrineerd en gemanipuleerd had en vervolgens voor de gruwelijkste doeleinden heeft gebruikt? De gedachte dat ook soldaten die aan Duitse kant vochten slachtoffer waren zien we terug in het gedicht van Auke over zijn oudoom die bij de SS zat: Vluchtte voor de armoede Hoopte op een beter leven Geen weg meer terug Als een keuze is gemaakt Alleen een weg vooruit Die hij niet ontlopen kan Uiteraard waren sommige Duitsers zelf slachtoffer. En het lijkt me goed als in Duitsland voor dienstweigeraars die omgebracht zijn een krans wordt gelegd, zoals op verschillende 23
momenten ook gebeurd is of nog steeds gebeurt.24 Het valt ook niet te ontkennen dat er miljoenen Duitse burgers waren die slachtoffer werden van onnodig geweld en dat hun rechten daarmee geschonden werden. Maar over die Duitse slachtoffers kunnen we kort zijn, want zij waren slachtoffers die in Duitsland vielen. Als we ook hen gaan herdenken op 4 mei, dan is er geen logische reden om niet alle slachtoffers van over de hele wereld en uit de hele wereldgeschiedenis te herdenken. De cruciale vraag is daarom of we de Duitse soldaten die op Nederlandse bodem vielen moeten herdenken. Waren Duitse Wehrmacht soldaten zelf slachtoffer? Dat valt nog te bezien. Historisch onderzoek wijst uit dat antisemitisme wijd verbreid was in de Wehrmacht en dat het bestrijden en uitroeien van het jodendom en wat men bolsjewisme noemde door de Wehrmacht expliciet als het primaire doel van de oorlog werd gezien. In een officieel document van de leidinggevenden in de Wehrmacht (het OKW) dat vanaf 1939 werd gebruikt om alle Duitse soldaten onderwijs te geven lezen we: Wij, Duitsers, leveren vandaag de dag een tweevoudige strijd. Bij de niet-joodse volken willen we slechts onze levensbelangen realiseren. Wij respecteren hen en lossen het conflict met hen op een ruiterlijke manier op. Het wereldwijde jodendom echter bestrijden wij, zoals je een giftige parasiet moet bestrijden; daarin komen we niet alleen maar een vijand van ons volk tegen, maar een plaag voor alle volken. De strijd tegen het jodendom is een zedelijke strijd voor de zuiverheid en gezondheid van de door God geschapen volksaard en voor een nieuwe rangschikking in de wereld die rechtvaardiger is.25 Dit bleef helaas niet alleen maar bij theorie uit leerboeken. Juist in het jaar dat voor het eerst in Nederland Duitse soldaten herdacht werden op 4 mei, namelijk in 1995, startte de reizende expositie Vernietigingsoorlog. Misdaden van de Wehrmacht 1941-1944. In deze expositie, door harde historische feiten onderbouwd, wordt duidelijk gemaakt dat de Wehrmacht niet merendeels bestond uit volkomen onschuldige, goedwillende Duitse jongens. Op eigen initiatief deden veel Duitse Wehrmacht-soldaten mee aan pogroms, verkrachtingen, vergeldingsacties tegen burgers en massa-executies. Om slechts een kleine indruk te geven: de schatting is dat de Duitse Wehrmacht in het Oosten zo’n drie miljoen Russische krijgsgevangenen tot de dood toe heeft uitgehongerd, honderdduizenden Russische vrouwen heeft verkracht, heeft geassisteerd bij de deportatie van miljoenen joden en zelf de executie van tienduizenden van hen heeft verricht. Dan hebben we het over een tijd waarin Duitsland land na land in Oost-Europa onderwerpt en zelf nog niet lijdt onder de Russische herovering. Het is historisch onjuist dat de Duitse oorlogsmisdaden vooral op conto van de SS te schrijven zouden zijn. Het naoorlogse idee, vooral populair in Duitsland, van een ‘schone Wehrmacht’, een Wehrmacht met een zuiver blazoen, blijkt een mythe te zijn.26
24
Nu werden deze misdaden vooral aan het Oostfront begaan. Dat Nederland relatief goed behandeld werd kwam slechts doordat de Duitsers de Nederlanders, zelfs met enige bewondering, als Ariërs beschouwden. Als we van een ander ras waren geweest, hadden dezelfde soldaten ongetwijfeld dezelfde misdaden in Nederland gepleegd als in Polen en Rusland. Maar de Wehrmacht heeft ook Nederland niet ongeschonden gelaten. Ik denk aan de logistieke ondersteuning van de deportatie en uitroeiing van meer dan 100.000 joden, het gewelddadig neerslaan van de Februari staking in 1941, het opsporen van honderden joden die aan de razzia’s ontsnapt waren (bijvoorbeeld in Breda), het afvoeren van eten, kolen en kleding, zodat tienduizenden Nederlanders in de winter van 1944-1945 van honger en kou omkwamen, en de vele wraakacties, zoals de deportatie en moord op meer dan 600 Puttenaren. Ook in Nederland had de Wehrmacht bepaald geen schone handen.27 Deze feiten zijn van groot belang voor de Nederlandse dodenherdenking. Op de Nederlandse begraafplaats Ysselsteyn, vlakbij de Duitse grens, liggen bijna 32.000 Duitse soldaten begraven, vrijwel allemaal soldaten die in de Tweede Wereldoorlog in Nederland zijn omgekomen. Het merendeel van hen behoorde tot de Wehrmacht, maar er liggen ook SS’ers. Met wat we nu weten over de vele misdaden van zowel de SS als de Wehrmacht kunnen we niet zomaar zeggen dat zij collectief slachtoffers waren. Plaatselijk gebeurt het al lang Een pragmatisch argument om ook Duitse soldaten te kunnen herdenken is dat dit simpelweg al wordt gedaan. In haar boek betoogt Maud van de Reijt dat de Nationale Dodenherdenking soms achterloopt ten opzichte van de lokale dodenherdenkingen.28 Je zou kunnen denken dat het een kwestie van tijd is voordat ook op de Dam de Duitse soldaten uit de Tweede Wereldoorlog herdacht worden en dat het Nationaal Comité alleen maar hoeft in te zien wat er lokaal al gebeurt om die stap te zetten. Dan hoeven we niet eens primair te denken aan de vijfhonderd mensen die op 4 mei 2012 langs het graf van de Duitse soldaten in Vorden liepen. Ook vóór 2012 werden op verschillende plaatsen al Duitse soldaten herdacht, ook al kreeg het toen nauwelijks mediaaandacht. Zo werden in 1995 in Denekamp de namen van de Duitse inwoners van dat dorpje die in de Wehrmacht hadden gevochten en waren gesneuveld aan het oorlogsmonument toegevoegd. Daarmee worden sindsdien op 4 mei in Denekamp niet alleen Nederlandse burgers, maar ook Duitse soldaten herdacht. Datzelfde jaar werden in Nijmegen in de St. Nikolaaskapel op het Valkhof tijdens de dodenherdenking van 4 mei de slachtoffers die aan beide kanten van het Geallieerde offensief Market Garden (september 1944) gevallen waren herdacht, dus zowel Amerikanen, Britten en Polen enerzijds als Duitsers anderzijds. Je zou kunnen denken dat de lokale dodenherdenkingen vernieuwend zijn en vooruitlopen op de Nationale Dodenherdenking, mede omdat de Nationale Dodenherdenking rekening moet houden met emoties die lokaal afwezig kunnen zijn, bijvoorbeeld door de huidige samenwerking met Duitsland. Het is niet toevallig dat Denekamp en Nijmegen beiden 25
plaatsen zijn die vlakbij de Duitse grens liggen. Op landelijk niveau is er altijd nog een flinke groep mensen die de verschrikkingen van de oorlog zelf meegemaakt heeft, terwijl die groep op lokaal niveau veel kleiner kan zijn of zelfs niet bestaat. Dat kan het Nationaal Comité niet negeren. Daar komt nog bij dat Duitsers lokaal tot de gemeenschap of de dorpsidentiteit kunnen behoren, terwijl dat op nationaal niet het geval is, omdat zij niet tot de natie – Nederland als staat en niet zozeer als volksgemeenschap – behoren. Dat op verschillende plaatsen Duitse soldaten al worden herdacht valt niet te ontkennen. Het Nationaal Comité is zich daar overigens goed van bewust. En gegeven de band met Duitsland in die plaatsen begrijp ik de motieven voor deze keuze ook wel. Maar uit het feit dat het nu eenmaal gebeurt volgt niet dat het goed is om te doen. Zoals de bekende Schotse filosoof David Hume (1711-1776) ooit zei: we kunnen nooit een ‘zou moeten’ uit een ‘is een feit’ afleiden, of, in het Engels, one can never derive an ‘ought’ from an ‘is’.29 Er gebeurt van alles en nog wat in ons land, soms zelfs op grote schaal, zoals pesten of belastingfraude, waar we toch morele moeite mee hebben. Uit het feit dat het nu eenmaal gebeurt kunnen we dus niet afleiden dat het ook goed is om te doen. Misschien zijn er goede bezwaren tegen het herdenken van Duitse soldaten en moet het stadsbestuur van steden als Nijmegen en Denekamp op hun beslissing terugkomen. Dat Duitse soldaten feitelijk herdacht worden op 4 mei is dus geen goed argument om het te doen. Dat zou trouwens ook veel te makkelijk zijn: het enige wat je hoeft te doen om een goed argument ergens voor te hebben is het te gaan doen! Iedereen weet dat het zo simpel niet is. Nederland heeft zelf ook geen schone handen Een ander argument is dat Nederland het zelf ook niet zo netjes gedaan heeft, tijdens de oorlog niet en daarna al helemaal niet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaven tussen de 20.000 en 25.000 Nederlanders zich vrijwillig op bij de Waffen-SS. Heel wat van hen hebben de gruwelijkste dingen gedaan in Oost-Europa en Rusland. Sommigen van hen hebben zelfs in Nederland geallieerde militairen en Nederlandse burgers en militairen gedood.30 Bovendien herdenken we ook de slachtoffers die gevallen zijn tijdens zogenaamde ‘politionele acties’ van 1947-1949 op Java en Sumatra in toenmalig Nederlands-Indië. Historisch onderzoek wijst uit dat de term ‘politionele acties’ nogal een eufemisme is. Alleen de omvang al: zo’n 100.000 Nederlandse soldaten werden ingezet. Sommigen spreken zelfs liever over een ‘koloniale oorlog’ of over de ‘Indonesische onafhankelijkheidsoorlog’. Het lijdt geen twijfel dat door sommige Nederlanders toen oorlogsmisdaden zijn gepleegd, zoals willekeurige fusillades. Maar als we zelf geen schone handen hebben, is het dan niet hypocriet om anderen niet te herdenken omdat ook zij vuile handen hebben gemaakt tijdens een oorlog? Het klopt dat Nederland geen schone handen heeft. Dat geldt voor het koloniale verleden van Nederland vóór de Tweede Wereldoorlog, het lidmaatschap van heel wat Nederlanders van de NSB en, nog erger, de SS, sommige acties van het Nederlands verzet, de politionele acties in Nederlands-Indië, en ga zo maar door. Probleem is dat dit voor vrijwel elk 26
volk geldt. Er is, zeker in West-Europa, bijna of misschien wel helemaal geen volk dat zelf geen misdaden heeft gepleegd. Als alleen die volken die zelf geen vuile handen hebben hun slachtoffers mogen herdenken, dan kunnen we het fenomeen dodenherdenking wel opdoeken. En als elk volk dat vuile handen heeft elk ander volk dat vuile handen heeft moet herdenken, dan is er geen einde aan de dodenherdenking. Nog belangrijker is volgens mij dat het argument precies de verkeerde kant op redeneert. Het zegt: we hebben zelf vuile handen, dus moeten we ook Duitsers herdenken. De juiste reactie zou volgens mij zijn: voor zover wij zelf vuile handen hebben, moeten we de slachtoffers die we gemaakt hebben herdenken. Onder de honderden brandweerlieden die op 11 september 2001 omkwamen zullen ook wel enkele geweest zijn die vuile handen hadden doordat zij hun partner of hun kinderen mishandelden. Moeten we daarom ook maar de terroristen gaan herdenken? Natuurlijk niet. De juiste reactie op het feit dat wij zelf vuile handen hebben is dat we dat erkennen en dat we de slachtoffers eer bewijzen. Concreet houdt dit in dat we het onrecht dat plaatsvond tijdens de politionele acties erkennen en de slachtoffers die daaronder vielen op een bepaald moment in het jaar herdenken. Of je zou er met de kennis die we nu hebben voor kunnen kiezen om de Nederlandse militairen die tijdens de politionele acties sneuvelden niet te herdenken. Dat lijkt me het juiste soort reactie op het hebben van vuile handen. De juiste reactie is in ieder geval niet om maar iedereen te gaan herdenken die ook vuile handen heeft. Wat zou ik gedaan hebben? Ten slotte, degene die serieus herdenkt zal zich waarschijnlijk afvragen: welke keuze zou ik gemaakt hebben? Wat had ik gedaan als ik in Nazi Duitsland geboren was? Zou ik dienstplicht geweigerd hebben en daarmee de doodstraf geriskeerd hebben? Zou ik niet voor mijn land gevochten hebben? We weten allemaal dat het nog maar de vraag is of wij zelf beter hadden gehandeld, of wij de moed gehad hadden om joden te verbergen of te helpen, om op te staan en het onrecht te benoemen. De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet verwoordt precies dit gevoel als ze zegt: Velen buigen, maar sommigen niet. Sommigen niet. Weten we van onszelf of we de moed zullen opbrengen? Ik durf mijn hand niet voor mijzelf in het vuur te steken. Van niemand valt te voorspellen of hij in de beproeving stand kan houden.31 Nu zou je op basis hiervan iets kunnen zeggen over het herdenken van Duitse soldaten. Want vragen wij niet iets bovenmenselijks van Duitse soldaten als we hen verantwoordelijk houden voor wat ze in de oorlog deden en hen daarom niet herdenken? De Nederlandse historicus Eelco Runia zegt bijvoorbeeld:
27
Afschuwelijke daden van mensen worden door ons verricht, omdat elk van ons ze had kunnen verrichten—als we, door toeval, een paar honderd kilometer verderop geboren waren of als we niet gezegend zouden zijn met – zoals de voormalige Duitse bondskanselier Helmut Kohl het uitdrukte – “de genade van een late geboorte”.32 Tijdens het herdenken gebeurt het nogal eens dat je je probeert te verplaatsen in de slachtoffers, maar ook in de daders van toen. Misschien is dit zelfs wel een essentieel onderdeel van herdenken. Hoe dan ook, wie dat doet en zichzelf een beetje kent zal zich realiseren dat hij die misdaden ook had kunnen begaan.33 Ik denk dat dit klopt. Vrijwel ieder mens of misschien zelfs iedereen kan in principe deze misdaden begaan. Maar dat is ook het hele verschil: zij hebben ze begaan en wij zouden ze kunnen begaan. We weten dat zij het gedaan hebben; we weten niet of wij het ook zouden doen. We laten het toch ook niet na om criminelen te straffen omdat wij hetzelfde zouden kunnen doen? Dat wij er niet bij waren maakt ons bescheiden en we moeten ervoor waken om elke gesneuvelde Duitser als persoon te veroordelen. Maar het is onzin om daaruit af te leiden dat het goed is gevallen Duitse soldaten te herdenken. Hoe komen we verder? Ik heb verschillende redenen besproken om op 4 mei ook gesneuvelde Duitse soldaten te herdenken. Ik heb geprobeerd te laten zien dat de voorstanders ervan soms wel een punt hebben: het leven van Duitse soldaten die sneuvelden had inderdaad waarde of in ieder geval waardigheid. Hun dood is tragisch. Nederland zelf heeft ook geen schone handen. Wie zijn wij om morele oordelen te vellen? En het is maar de vraag of wij het zelf zoveel beter hadden gedaan. Ik denk dat ik de voorstanders van het herdenken van Duitse soldaten wat dat betreft wel kan begrijpen. Toch heb ik betoogd dat geen van deze argumenten overtuigt. Een aantal is schrijnend oppervlakkig of puur retorisch. Anderen wijzen ons op belangrijke dingen die we niet moeten vergeten en die ons bescheiden maken. Maar dat alles is geen reden om op 4 mei ook gesneuvelde Duitse militairen te herdenken. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat we het daarom maar niet moeten doen. Het kan zijn dat er geen goede argumenten vóór zijn, maar dat het ook niet zoveel kwaad kan. Om verder te komen in deze discussie zal in het volgende hoofdstuk de volgende vraag centraal stellen: wat is herdenken eigenlijk? Ik denk dat we als Nederlanders het antwoord op deze vraag een beetje uit het oog zijn verloren—dat geldt in ieder geval voor mijzelf en heel wat mensen met wie ik hierover gesproken heb. Alleen als we de vraag beantwoord hebben wat herdenken eigenlijk is, kunnen we het probleem van het herdenken van Duitse soldaten en allerlei andere problemen rondom de dodenherdenking oplossen. Daarom doen we een stapje terug: wat is herdenken eigenlijk?
28
3. Herdenken, wat is dat eigenlijk?
De vraag Iedereen kan twee minuten stil zijn, of iedereen dat nu doet of niet. En iedereen die goed ter been is kan een krans leggen. Maar wat brengen we daarmee tot uitdrukking? Wat is het idee achter de dodenherdenking? Of misschien moeten we wel zeggen: wat zijn de ideeën achter de dodenherdenking? Iemand kan nauwkeurig beschrijven wat we op 4 mei doen, maar daarmee heeft hij nog niet gezegd wat de betekenis is van ons handelen. Die laatste vraag staat hier centraal: wat is herdenken eigenlijk? Waarom zou je slachtoffers herdenken? In het gewone spraakgebruik is iemand herdenken iemand in ere houden, bijvoorbeeld door een monument voor hem of haar op te richten. Dat suggereert dat degene die we herdenken iets bijzonders gedaan heeft, iets speciaals waarom hij of zij het herdenken waard is. Zo hebben de meeste volken het ook opgevat. De Egyptenaren, Grieken en Romeinen richtten al gedenktekens op, zoals zuilen en triomfbogen, vooral om hun eigen overwinningen te vieren. Dat zal ongetwijfeld samenhangen met de morele en culturele waarden van de klassieke oudheid, zoals moed, daadkracht en eer. De beroemde Duitse classicus en filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) heeft ze in zijn werk uitgebreid beschreven en verheerlijkt.34 Er zijn mij uit de oudheid nauwelijks herdenkingsmonumenten bekend voor slachtoffers van geweld of mensen die onderdrukt werden. Als er een monument voor iemand werd opgericht, dan was dat omdat hij van de goden afstamde of grootse daden had verricht. Dat roept de vraag op waarom wij eigenlijk ook slachtoffers herdenken en niet alleen mensen die bijzondere prestaties geleverd hebben. Waarom zou je bijvoorbeeld joden en Roma herdenken die zich helemaal niet verdedigd hebben, die simpelweg afgeslacht zijn? Zij hebben het vaderland niet geholpen, maar waren gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Waarom zouden we dat soort ellende niet zo snel mogelijk vergeten? Is het niet veel beter om de helden te herdenken, de mensen die opkwamen voor de verdrukten? Waarom staan we uitgebreid stil bij mensen wier enige verdienste het is dat ze door anderen zijn afgemaakt? Is dat niet bizar, sadomasochistisch, pervers, wroeten in leed? Beïnvloeding door joods-christelijk herdenken Om te begrijpen waarom wij ook slachtoffers en niet alleen helden herdenken, moeten we kort stilstaan bij de manier waarop in de joods-christelijke traditie de doden herdacht worden. Ik gebruik daarbij de term ‘joods-christelijk’ als verzamelnaam voor twee religieuze tradities die overeenkomsten en verschillen hebben.35 Ik wil geen gloedvol betoog houden op basis van de ‘joods-christelijke wortels van onze cultuur’, dat laat ik aan politici over. Ik wil iets over
29
joods-christelijk herdenken zeggen, omdat de manier waarop wij herdenken beïnvloed is door de wijze waarop dat in deze traditie gebeurt. Dat herdenken in de Bijbel een belangrijke rol speelt is niet zo vreemd. Een groot gedeelte van het Oude Testament is in zijn huidige vorm pas in de zesde eeuw voor Christus op schrift gesteld. Tot die tijd was er naast het schriftelijk vastleggen ook sprake van een brede mondelinge traditie, waarin verhalen van generatie op generatie overgeleverd werden. Tussen ruwweg 600 en 530 voor Christus, toen Israël zeventig jaar in gevangenschap in Babylonië (het tegenwoordige Irak) verbleef, werden ook die mondeling overgeleverde verhalen opgeschreven, zodat ze niet verloren zouden gaan. Jeruzalem was verwoest en het merendeel van de joodse bevolking was omgebracht. De tempel, hun trots, was platgebrand. Om niet volledig hun identiteit te verliezen in de nieuwe, multiculturele samenleving waar ze naartoe gedeporteerd waren, konden ze niet anders dan de gebeurtenissen uit het verleden herdenken. De praktijk van het herdenken raakte zo ingebakken in het dagelijks leven van de Israëlieten. Dat zou later alleen nog maar versterkt worden, toen de joodse gemeenschap na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in 70 na Christus over de hele wereld verspreid raakte (de zogenaamde diaspora). Terwijl veel antieke religies ook allerlei mythische gebeurtenissen herdenken – gebeurtenissen die in een mythisch verleden hebben plaatsgevonden, of ergens in een ongedateerd ‘begin’ – worden in de joodse en christelijke religie uitsluitend historische gebeurtenissen herdacht.36 We kunnen dan denken aan de bevrijding van het volk Israël uit de slavernij in Egypte in de vijftiende of dertiende eeuw voor Christus (herdacht tijdens het Pesach feest), de herinwijding van de tempel in Jeruzalem door Jehuda haMaccabi in 164 voor Christus (herdacht tijdens het Chanoeka feest) en het lijden en sterven van Christus ergens tussen 30 en 33 na Christus (herdacht op Goede Vrijdag).37 Twee kenmerken zijn cruciaal als het gaat om het joods-christelijke manier van herdenken. Ten eerste is herdenken levensveranderend. In het Oude Testament is herdenken niet puur mentaal: je kunt niet herdenken door alleen maar aan iets of iemand te denken. Wanneer Hebreeuwse woorden als zāchar (‘herdenken’) gebruikt worden, gaat het vaak zowel over denken aan iets of iemand als over iets doen.38 Denken en handelen hebben zelfs zoveel met elkaar te maken dat het woord zāchar voor beide gebruikt wordt. Zo staat het ‘herdenken van de Sabbat’ voor het houden van de Sabbat, dat wil zeggen een dag rust nemen,39 en het ‘herdenken van het Poerimfeest’ staat voor het vieren van het Poerimfeest.40 Herdenken doe je in het Oude Testament niet door alleen maar ergens aan te denken, maar door er een hele dag of zelfs een feest aan te wijden. En daar blijft het niet bij. Iets of iemand herdenken houdt in dat je vervolgens ook je leven laat beïnvloeden door datgene wat of diegene die je herdenkt. Herdenken is niet vrijblijvend. Als je echt herdenkt, heeft het ook impact op jou zelf. Je stelt je open om je identiteit, en daarmee je overtuigingen en handelen, te laten vormen door wat er in het verleden is gebeurd. Zo lieten de Israëlieten elk zevende jaar de slaven vrij die zich vrijwillig – bijvoorbeeld uit armoede – als slaaf verkocht hadden. Bij zijn 30
of haar vertrek moesten ze hem of haar ruimschoots voorzien van vee, geld, eten en drinken. De motivatie die hiervoor gegeven wordt is dat de Israëlieten moeten herdenken dat ze zelf ooit slaaf waren, in Egypte.41 Om dezelfde reden moesten de Israëlieten opkomen voor de rechten van vreemdelingen, weduwen en wezen. Ze waren zelf ooit slaven en vreemdelingen (Israëlieten in Egypte) geweest. Herdenken kan niet zonder concrete impact blijven, anders is het geen echt herdenken.42 Het tweede kenmerk is dat in de Bijbel niet alleen overwinningen en triomfen herdacht worden, maar ook mislukkingen en het lijden van slachtoffers. Ik noemde al even het herdenken van Israëls slavernij in Egypte.43 Maar het belangrijkste voorbeeld uit de Bijbel is natuurlijk het lijden en sterven van Jezus Christus. Hij geeft nota bene zelf zijn volgelingen de opdracht om hem te herdenken. De oproep van Jezus om zijn lijden en sterven te herdenken wordt bijvoorbeeld beschreven in Lukas 11 vers 19:44 En hij [Jezus] nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt.45 Met de woorden ‘het geven van mijn lichaam’ en ‘mijn bloed’ verwijst Jezus natuurlijk naar zijn dood. Hij sprak deze woorden dan ook uit vlak voordat hij gedood zou worden. Als hij zijn volgelingen oproept hem te herdenken, dan heeft dat alles te maken met het feit dat hij de volgende dag zal lijden en sterven. Het avondmaal of de eucharistie wordt door christenen in het bijzonder rond Goede Vrijdag gevierd, de dag waarop christenen het lijden en sterven van Jezus herdenken.46 In de Rooms Katholieke Kerk, de Oosters-orthodoxe Kerk en de Anglicaanse Kerk worden het lijden en sterven van Jezus zelfs in elke dienst herdacht. Ook Johannes Calvijn wilde het avondmaal elke zondag vieren, hoewel zijn volgelingen dit wat teveel van het goede vonden. De joods-christelijke manier van herdenken heeft dus twee belangrijke kernmerken: herdenken is levensveranderend en ook slachtoffers (niet alleen helden) worden herdacht. De manier waarop wij op 4 mei de doden herdenken verschilt in een aantal belangrijke opzichten van de joods-christelijke manier van herdenken. Maar de twee kenmerken van joodschristelijk herdenken die ik noemde zijn een belangrijke overeenkomst. Zoals we zullen zien, komen deze twee kenmerken in toenemende mate naar voren in de manier waarop wij gestalte geven aan onze Nationale Dodenherdenking. Daarmee hebben we overigens nog niet de vraag beantwoord waarom we de doden op deze manier zouden herdenken. Daarvoor is nodig dat we eerst kijken naar wat herdenken is.
31
Herdenken gaat niet in de eerste plaats om ons Het eerste dat ik wil opmerken is dat het in onze dodenherdenking niet primair om ons gaat, degenen die de herdenking verrichten. Bij het herdenken staan degenen centraal die we herdenken. Nu zou je kunnen denken dat dit behoorlijk vanzelfsprekend is. We herdenken toch per slot van rekening de doden en niet onszelf? Maar zo vanzelfsprekend is het niet. Runia definieert ‘herdenken’ (commemoration) als volgt: Herdenken is proberen antwoord te geven op de vraag “wie zijn wij dat dit heeft kunnen gebeuren?”47 Hij spreekt zelfs over herdenken in termen van ‘zelfontdekking’ (self-exploration). Ik ontken natuurlijk niet dat herdenken deze goede neveneffecten heeft. Ik zei eerder al dat het een belangrijk kenmerk van joods-christelijk herdenken is dat het je identiteit verandert. Toch lijkt het me onjuist om te zeggen dat herdenken in essentie om onszelf draait. Laat me uitleggen wat ik daarmee bedoel. Als we herdenken, dan herdenken we altijd iemand of een groep mensen. Natuurlijk herdenken we ook gebeurtenissen, zoals het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 of, in Frankrijk, de Franse revolutie van 1789. Maar in het herdenken van historische gebeurtenissen herdenken we ook altijd personen, namelijk de personen die deze gebeurtenissen teweeg hebben gebracht (wanneer we iets moois of goeds herdenken) of de personen die geleden hebben onder die gebeurtenissen (wanneer we een ramp of misdaad herdenken). Denk deze mensen, zoals de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, eens weg. Dan zou er niets overblijven om te herdenken. Stel je nu eens voor dat we de doden vooral zouden herdenken als een oefening in zelfanalyse. Wat we dan zouden doen is dat we hen als middel gebruiken voor ons eigen geluk of ons eigen welzijn. De Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804) betoogde al dat we mensen altijd als wezens met een intrinsieke waarde moeten behandelen, nooit alleen maar als instrumenten om onze doelen te bereiken.48 In het geval van herdenken geldt dit zelfs nog sterker. Want als we de doden vooral zouden herdenken om er zelf beter van te worden, dan gebruiken we op een bepaalde manier hun lijden of hun dood om er van te profiteren. Het lijkt me dat het daarmee alleen nog maar verwerpelijker wordt.49 Als we de doden herdenken, dan doen we dat dus primair omwille van de doden zelf. Maar dat roept twee vragen op. Ten eerste: hoe kunnen de doden ooit iets hebben aan onze herdenking als ze dood zijn? Ten tweede, als dit op de een of andere manier toch mogelijk is, wat hebben de doden dan aan onze herdenking? Hoe kunnen de doden ooit iets hebben aan wat wij doen? Laten we eens veronderstellen dat er geen leven is na de dood, dat het bij de dood inderdaad ophoudt voor iedereen. Hoe kunnen de doden dan iets hebben aan onze 32
herdenkingsceremonies, als ze er zelf niet meer zijn? Hoe dit mogelijk is, is niet zo duidelijk. Maar dat het mogelijk, is wel duidelijk. Stel je voor dat de ouders van een man overlijden en dat de man daarna de meest afschuwelijke leugens over zijn vader de wereld inbrengt, zoals dat hij door zijn vader seksueel misbruikt werd en dat zijn vader zijn moeder regelmatig aftuigde als hij een borrel te veel op had. En stel je voor dat hij dit doet uit jaloezie, omdat zijn vader een goede baan had en een gelukkige relatie, terwijl hij er zelf een potje van gemaakt heeft. Zouden we dan niet terecht zeggen dat deze zoon zijn vader onrecht aandoet? Dat lijkt me wel, hoewel zijn vader dan al lang niet meer leeft. Dat we iemand na zijn dood nog onrecht kunnen doen wordt zelfs juridisch bevestigd. In artikel 149 van het Nederlands Wetboek van Strafrecht vinden we het verbod op grafschennis. Wat niet verboden is in het Nederlandse strafrecht is lijkschennis. Maar dit geldt in veel landen wel, zoals Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, India, veel staten in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (voor het laatste land, zie bijvoorbeeld de Sexual Offences Act uit 2003). Blijkbaar vinden we dat we mensen onrecht kunnen doen, ook als ze er (al lang) niet meer zijn, zoals hun laatste rustplaats bekladden of hun zielloze lichaam verminken. Iets soortgelijks geldt overigens voor de mensen die er nog niet zijn. Zij bestaan nog niet, maar ook met hen dienen we rekening te houden. Als we alle fossiele brandstoffen van de wereld er doorheen jagen, al ons plastic afval in zee dumpen en de variëteit in flora en fauna drastisch reduceren, dan doen we daarmee de toekomstige generaties onrecht aan, ook al bestaan ze nog niet. Juist vanwege de discussie over de opwarming van de aarde is hier een filosofisch debat over ontstaan: hoe kunnen we de rechten schenden van mensen die er nog niet zijn? Hoe dat kan is een ingewikkelde kwestie, maar dat het kan, daar zijn de meesten het over eens. Wat hebben de doden dan aan onze herdenking? Mijn antwoord op de vraag of de doden iets kunnen hebben aan wat wij doen suggereert eigenlijk ook al een antwoord op de vraag wat de doden eraan hebben als we hen herdenken. In de eerste plaats erkennen we dat hun onrecht is gedaan.50 In de nacht van 21 op 22 januari 1943 vielen de Duitsers de joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch binnen, sleurden de 869 bewoners en 52 personeelsleden uit de paviljoens en smeten hen in een trein die klaarstond. Drie dagen later waren ze allemaal omgekomen in Auschwitz. De meesten van hen waren in een grote kuil geduwd en levend verbrand.51 Door hen te herdenken erkennen we dat hun onmeetbaar groot onrecht is aangedaan. Wij spreken daarmee uit dat het recht dat hun toekwam hen op beestachtige wijze werd ontnomen. De kans om te leven, om te genieten, om oud te worden, die kans werd hen in een ogenblik ontnomen en zoiets is afschuwelijk en verwerpelijk. Het is bijna ongepast om met gedachte-experimenten te werken, als het gaat om leed op zo’n enorme schaal. Maar stel je voor dat één van die psychiatrische patiënten of begeleiders uit Apeldoorn jouw zoon of jouw moeder was. En stel dat je mocht kiezen tussen 33
de volgende drie scenario’s: (1) we ontkennen dat dit jouw zoon of moeder aangedaan is, of (2) we hebben het er niet meer over, het is nu eenmaal gebeurd, of (3) we staan regelmatig stil bij hun leven en dood en erkennen dat hun recht is geschonden. Ik denk dat je zonder enige twijfel voor (3) zou kiezen. En niet zozeer om wat jij er bij voelt of denkt, maar om jouw zoon of moeder die daar omgekomen is: die verdient het niet vergeten te worden. Het is gewoon moreel goed om het onrecht als onrecht te benoemen, de slachtoffers als slachtoffers en de daders als daders. We kunnen de doden nooit terugbrengen, hoe graag we dat ook zouden willen. Maar we kunnen in zekere zin wel de morele orde herstellen die op zo’n gruwelijke manier doorbroken is door de daders. We herdenken de doden dus in de eerste plaats om te erkennen dat hun onrecht is gedaan. We houden hun nagedachtenis levend, omdat hun recht geschonden is. Maar er is volgens mij nog een reden waarom we de doden herdenken die primair met de doden zelf en niet met ons te maken heeft. We herdenken de doden ook om hun eer te bewijzen.52 Het is niet toevallig dat we op 4 mei kransen en vaak ook bloemen leggen. De krans is het ultieme symbool voor eer. Dat gaat een eind terug in de geschiedenis. De Romeinse keizer werd al een krans boven het hoofd gehouden als hij op een strijdwagen, voortgetrokken door rijk uitgedoste paarden, door de stad reed ter viering van de overwinning op zijn vijanden. En vandaag de dag rijdt Sven Kramer met een enorme krans om zijn schouders op een arrenslee door het schaatspaleis als hij voor de zoveelste keer goud gewonnen heeft. Eigenlijk zouden we de doden ook een krans willen geven, hun met eerbied een krans om de schouders willen hangen. Maar ze zijn dood en het kan niet meer. Daarom zijn we genoodzaakt om een krans te leggen. Soms leggen we de krans op de grond of op het graf. Soms zetten we hem op een standaard en blaast de wind er door heen, een tastbaar teken dat zij die hier hadden moeten staan er niet meer zijn. Wat hebben de doden dan gedaan dat ze ons eerbewijs verdienen? Ze hebben geen volken overwonnen en ook geen tien kilometer geschaatst in minder dan dertien minuten. Heel wat van hen hebben eigenlijk weinig gepresteerd. Natuurlijk, militairen en verzetsstrijders geven we eer omdat ze bijgedragen hebben aan de overwinning op een totalitair regime, hoe klein die bijdrage naar verhouding soms ook was. En in sommige gevallen eren we de doden om hun uitzonderlijke moed. Dat gebeurde recent nog, toen de burgemeester van Vught op 21 maart 2013 postuum de zilveren medaille uitreikte aan de heer G. Zomer. Deze man probeerde een vrouw te redden die een zelfmoordpoging deed bij een spoorwegovergang. Beiden kwamen om. Meneer Zomer werd eer bewezen omdat hij zijn leven in de waagschaal had gelegd voor een ander. Maar lang niet alle doden die we eer bewijzen hebben iets bijzonders gedaan. We herdenken oorlogsslachtoffers dan ook niet om hun moed of dapperheid, maar omdat hun eer hun ontnomen is. Mensen hebben het recht om met fatsoen en respect behandeld te worden. Mensen die uitgescholden, getreiterd, gekleineerd, vernederd, misbruikt, gemarteld of om verkeerde redenen gedood worden, worden in hun eer als mens aangetast. Dat kunnen wij nooit meer ongedaan maken, want het 34
verleden is onveranderbaar. Maar we hebben wel invloed op het heden en de toekomst en in het heden en in de toekomst kunnen wij hun alsnog de eer geven die hun toekomt. Het leggen van de krans is daarvan het symbool. In ons herdenken van de doden zien we dus in ieder geval het tweede kenmerk van joods-christelijk herdenken terug: we herdenken niet alleen de successen en overwinningen, maar ook het lijden en de slachtoffers. We doen dat om te erkennen dat hun onrecht is aangedaan en om hun eer te bewijzen. En we doen dat primair voor hen, niet voor onszelf. Je zou kunnen denken dat we misschien beter kunnen zeggen dat we het doen voor hun herinnering, of nagedachtenis of naam, omdat ze er zelf niet meer zijn. Maar dat lijkt me niet juist. Een herinnering, een nagedachtenis en een naam bestaan alleen in ons hoofd. Maar we herdenken niet ter wille van iets in jouw of mijn hoofd, maar ter wille van de doden zelf: voor hen maken we expliciet dat hun onrecht is aangedaan en hun bewijzen we eer door kransen en bloemen te leggen.53 Herdenken maakt ons andere mensen Herdenken gaat dus in de eerste plaats niet om ons, maar om degenen die we herdenken. Maar, zoals zoveel dingen die we eigenlijk voor andere mensen doen, veranderen we er zelf ook door. Ik denk dan aan vier dingen: herdenken (1) helpt ons om te verwerken, (2) plaatst ons met beide benen op de grond, (3) vormt onze identiteit en (4) creëert eenheid en gemeenschap. Herdenken is verwerken Door te herdenken verwerken we onze individuele, maar ook onze collectieve trauma’s. Dit geldt zowel voor de overlevende slachtoffers als voor de daders. Met overlevende slachtoffers bedoel ik hen die de misdaad overleefd hebben, maar er wel door beschadigd zijn, bijvoorbeeld door fysieke littekens, nachtmerries of het verlies van dierbaren. Door te herdenken stoppen zij hun herinneringen niet weg, maar roepen ze die juist op en geven anderen er woorden aan waar zij dat zelf misschien niet kunnen. Ook voor de daders en voor een volk dat veel daders kent is herdenken goed. De daders moeten leren leven met wat zij gedaan hebben. Ontkennen, negeren en bagatelliseren zijn geen manieren om een plek te geven aan het kwaad; bij elk mens met een beetje geweten zal dat blijven knagen. Een helder en tegelijk fascinerend voorbeeld van de verwerkingsfunctie van herdenken is het graf van de onbekende soldaat. Na de Eerste Wereldoorlog, toen het door de mechanisering van oorlogswapens steeds vaker onmogelijk werd om de gevallen soldaten te identificeren, werd het eerste graf van de onbekende soldaat gemaakt. Wat in eerste instantie vooral om pragmatische redenen was ontstaan (de dode was onherkenbaar), kreeg al snel op veel plekken navolging om een heel andere reden. Het bleek namelijk dat het graf van de onbekende soldaat voor veel mensen de ultieme plek was om de gedode soldaat die zij zelf kenden maar die nooit geïdentificeerd was te herdenken. In sommige gevallen ging men van 35
overheidswege zelfs zo ver dat informatie over de gesneuvelde soldaat, zoals de plaats waar hij omgekomen was, opzettelijk werd vernietigd, zodat het werkelijk om een volledig onbekende soldaat zou gaan.54 Zo kon iedereen die iemand kwijtgeraakt was die niet was geïdentificeerd denken dat in dat graf zijn of haar geliefde broer, vader of zoon lag. Als we herdenken, proberen we een plaats te geven aan wat gebeurd is. En we staan stil bij de lege plaatsen die we nooit meer kunnen vullen. Herdenken is verwerken. Dit geldt ook voor collectieve trauma’s. We kunnen dan denken aan de misdaden die een volk als geheel heeft begaan. Runia refereert bijvoorbeeld aan het optreden van Nederland in Nederlands-Indië: Nederland bleef achtervolgd worden door de ‘politionele acties’ in Nederlands-Indië zolang zij volhield dat de misdaden die waren gepleegd slechts “incidenten” waren, gepleegd door een paar niet-representatieve “rotte appels”.55 De enige manier om zo’n collectief trauma te verwerken is de slachtoffers te herdenken, net zoals de enige manier waarop Israël in de zesde eeuw voor Christus het trauma van uitroeiing en deportatie naar wat nu Irak is alleen kon verwerken door te herdenken. Herdenken heeft de functie van verwerken natuurlijk vooral en op een unieke manier voor de slachtoffers die de oorlog of vredesmissies overleefden en voor de indirecte slachtoffers, zoals hun familieleden en vrienden die er onder geleden hebben. Toch denk ik dat herdenken ook de functie van verwerken kan hebben voor mensen die op geen enkele manier slachtoffer zijn geworden. Het gaat dan niet om de verwerking van een trauma of een verlies. Het gaat er eerder om dat je een plek geeft aan je kennis van het lijden van de slachtoffers als je daar op de een of andere manier mee geconfronteerd wordt. Mensen die zelf geen slachtoffer zijn kunnen wel compleet ontdaan zijn door het leed van anderen als ze dat onder ogen krijgen. In het voor jaar van 2013 bezocht ik met een vriend het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz in het zuiden van Polen, een van de ‘dodenfabrieken’, zoals Marga Minco ze noemt.56 Ik was eerder al in het joods museum in Berlijn geweest en in het museum Jad Vashem in Jeruzalem, waar allerlei gedenktekens en monumenten te vinden zijn. In Auschwitz-I, tegenwoordig het museum, kwamen we nauwelijks herdenkingsmonumenten tegen. We werden geconfronteerd met de brute feiten: eindeloze meters prikkeldraad, barakken die meer op stallen leken, vitrines met tienduizenden schoenen, brillen, koffers, protheses van mensen met een beperking, en een glazen kist met 1200 kilo menselijk haar. Toen we later door Auschwitz-Birkenau, het vernietigingskamp, liepen, kwamen we een wagon tegen waarmee de slachtoffers vervoerd werden. Overal op de wagon lagen stenen, grote en kleine, die daar door joden als herdenking aan de slachtoffers waren neergelegd. Ook wij hebben elk een steen er bij gelegd. Het was maar een gebaar, bijna niets, maar het was tenminste iets dat we konden doen na de gruwelijkheden die we onder ogen hadden gekregen.
36
Herdenken trekt ons uit onze comfortzone In de tweede plaats verbreden we door te herdenken onze horizon en ervaren we meer van de werkelijkheid, hard als die is. Heel wat Nederlanders hebben een mooi appartementje of zelfs een huis met een tuin (zeg ik als Amsterdammer), leuke vrienden, een baan waar ze van kunnen leven of waar ze zelfs door uitgedaagd worden, en medische zorg als het niet goed met hen gaat. Maar zo is het met miljarden mensen op deze planeet niet geweest en helaas nog steeds niet. Onze wereld is een wereld waarin mensen kapot gaan aan het leven, waarin ze gebukt gaan onder onderdrukking, manipulatie en verlies. Het leven dat wij als Westerse mensen leven, en dan zeker het leven van de hoogopgeleide goed verdienende Nederlander, is geen goede afspiegeling van het leven. Door te herdenken en stil te staan bij de slachtoffers van deze wereld, de mensen die minder geluk hebben gehad dan wij, worden we voor een moment uit ons veilige en geïsoleerde leventje getrokken en geconfronteerd met de bitterheid van het leven van heel veel mensen op deze planeet. Ik ontken niet dat er ook in Nederland veel lijden is, maar weinig mensen zullen ontkennen dat de gemiddelde Nederlander nu een stuk beter af is dan de slachtoffers die we op 4 mei herdenken. Herdenken is geschikt om onze ogen te openen voor de ware aard van de wereld waarin we leven. Herdenken is namelijk iets dat we regelmatig doen, bijvoorbeeld elk jaar. We doen het bovendien publiekelijk, zoals op de Dam. En het is iets dat we massaal doen; zelfs de treinen rijden niet en miljoenen mensen zijn twee minuten stil. Daar komen nog eens de vele beelden, pleinen, monumenten en andere herdenkingstekens bij waar we elke dag op of langs lopen en die voorkomen dat we vergeten. Zo kunnen we er niet omheen. Je kunt je afvragen of dit allemaal wel zo gezond is. Door te herdenken worden we ons bewust van het kwaad dat anderen is aangedaan. Brengen we daarmee mensen niet op slechte gedachten? En worden we er zelf niet juist ongelukkiger van? Moeten we het geleden leed nog eens dunnetjes overdoen door er in ons herdenken uitgebreid bij stil te staan?57 In 2010 bracht ik tijdens mijn vakantie in Tsjechië een bezoek aan de Pinkas synagoge in Praag. Op de muren staan, keurig alfabetisch gerangschikt, de namen van meer dan vijfenzeventigduizend Holocaust slachtoffers, ter nagedachtenis aan de Boheemse en Moravische joden die omkwamen in de Tweede Wereldoorlog. Terwijl je er rondloopt leest een stem de namen voor. Het houdt maar niet op. En dan zijn er ook nog honderden kindertekeningen te zien die in het getto van Theresienstadt gemaakt werden. Ik heb me zelden zo diep ellendig gevoeld als toen. Wat is er zo goed aan de zwarte kant van het leven in de ogen te kijken? Wat hebben wij daaraan? Ik vind het lastig om hier met argumenten te komen die iemand kunnen overtuigen die er anders over denkt. Het lijkt me gewoon goed om niet in onwetendheid en oppervlakkigheid te leven. Het hoort volgens mij bij een volwassen leven dat je een heldere blik hebt op de wereld, zoals die was en zoals die nu is. Als we in de krant lezen dat uit recent onderzoek blijkt dat meer dan één op de vijf Duitse jongeren onder de dertig jaar geen idee heeft wat Auschwitz is,58 dan staan we versteld. Hoe kan zoiets? Natuurlijk willen we dit 37
soort dingen weten om niet dezelfde fouten te maken, om bij te dragen aan een betere wereld. Maar ook los daarvan hechten we hier waarde aan. We weten dat het feitelijk deel is van ons mens-zijn dat ons leven en dat van anderen doortrokken is van lijden en uiteindelijk de dood. Wie tragedies zoals zinloos geweld en genociden niet onder ogen wil zien, leeft daarmee voorbij aan de ware aard van de werkelijkheid waarin we leven. Blijkbaar hechten we morele waarde aan kennis en inzicht in het leven zoals het is en betreuren we het als mensen (als ze volwassen zijn) onwetend zijn. Ook dat is een functie van herdenken: het trekt ons uit de comfortzone van onze luxe en onwetendheid, en confronteert ons met de werkelijkheid zoals die is. Herdenken vormt onze identiteit Ten derde roept herdenken vragen op over onszelf. Wat zou ik gedaan hebben als ik in dezelfde situatie geweest was? Zou dit nu weer kunnen gebeuren? Wat kunnen we doen om te voorkomen dat dit ooit weer plaatsvindt? Wie zijn wij dat we dit elkaar hebben kunnen aandoen? Runia merkt bij die laatste vraag terecht op dat die weer allerlei andere vragen oproept. Want wij, mensen van de 21e eeuw, hebben de slachtoffers van toen geen onrecht aangedaan: hoe kunnen we de vraag beantwoorden “wie zijn wij dat dit heeft kunnen gebeuren” als de ‘wij’ die de daad verricht hebben kwalitatief anders zijn van de ‘wij’ die die daad willen herdenken?59 Ik denk dat die vraag alleen te beantwoorden is als we erkennen dat wij en de dader iets gemeenschappelijk hebben. Namelijk dat we allebei mens zijn en dat het blijkbaar bij het mens-zijn hoort, ook bij ons mens-zijn, dat we tot zulke dingen in staat zijn. Daarmee komt de dader in één keer een stuk dichterbij en zien we ook de potentiële dader in onszelf. Ook wij zijn in staat om misdaden te plegen. Het stellen van zulke vragen maakt ons kritisch ten opzichte van onszelf, ons doen en ons laten. Juist dat ontbreekt vaak bij mensen die misdaden plegen, kritische zelfreflectie. Ik bedoel niet dat we sterke overtuigingen moeten opgeven. Het wordt moeilijk om je leven in de waagschaal te leggen voor anderen als je zelf geen sterke overtuigingen hebt over recht en onrecht. Met zwakke overtuigingen of algemene scepsis kom je ook nergens. Wat we nodig hebben zijn sterke overtuigingen en een kritische houding naar die overtuigingen, in het besef dat het mogelijk is dat we er naast zitten en daarom bereid zijn om naar anderen te luisteren. De vragen die het herdenken van de doden oproept dragen sterk bij aan zo’n kritische houding naar onszelf, ons volk en de cultuur waarin we leven. We gaan dan nadenken over ons beleid ten opzichte van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking of de manier waarop we omgaan met vluchtelingen.
38
De historicus Runia gaat nog een stapje verder. Volgens hem is het zo dat hoe meer we herdenken – hoe intensiever en hoe vaker we herdenken – hoe meer we mensen worden die zulke misdaden niet gepleegd hebben.60 Deze constructivistische benadering lijkt me niet juist. Neem de kampbeul uit Ravensbrück die door een van zijn slachtoffers, Corrie ten Boom, vergeven werd. Stel je voor dat deze man vanaf dat moment jaarlijks deelnam aan de dodenherdenkingen. Hoe vaak en hoe intensief hij dat ook gedaan heeft, hij zou nooit iemand worden die het niet gedaan heeft. Dat is een van de hardste kanten van onze werkelijkheid: we kunnen aan het verleden niets veranderen. Wat we gedaan hebben, dat hebben we gedaan en wat we niet hebben gedaan, dat hebben we niet gedaan.61 We kunnen er niet meer bij. Zoals Harry Mulisch zegt: Wat er is gebeurd, het gebeurde zelf, is onherroepelijk verdwenen. Het verleden bestaat niet meer en de toekomst bestaat nog niet. Alleen het heden bestaat, als de overgang tussen die twee onbestaanden, als het raadselachtige product van wat in het verleden is ontstaan en vergaan, gemaakt en kapotgemaakt.62 Wat volgens mij wel zo is, is dat we door regelmatig en intensief te herdenken mensen kunnen worden en blijven die niet zo snel zulke misdaden zullen begaan, omdat we onszelf en anderen beter kennen.63 Paradoxaal genoeg heb je dus de terugblik op de geschiedenis en het herdenken van de doden nodig om recht te doen aan de levenden in het heden en de toekomst. De Nederlandse filosoof Jacob Klapwijk wijst er in dit verband op dat het niet voor niets is dat herdenken in democratieën een centrale plaats inneemt, terwijl het een van de eerste dingen is die in een dictatoriaal of xenofoob regime gemanipuleerd wordt: Wie gedenkt, peilt de afstand tot het verleden en de bewegingsruimte die deze biedt. Dat is de vruchtbaarheid van de geschiedenis. Gedenken is een gouden kans om uit haar tredmolen te stappen onder het voornemen: dit nooit weer! Alle grote hervormers waren zich bewust van hun plaats en roeping in de geschiedenis. Als er één ding is waaraan totalitaire regimes een broertje dood hebben, dan is het gedenken. Niet zonder reden nam de Taliban in maart 2001 in Afghanistan de twee Bamiyan Boeddha-beelden uit 400 n.C. aan de oude Zijderoute onder vuur. Die iconoclasten beseften: beelden bergen betekenis. Zodra een totalitair regiem zich settelt, komen boeken op de brandstapel, gaat creativiteit aan de ketting, en wordt gedachtenis taboe.”64 Herdenken stelt niet alleen de vraag of wij zelf minderheden discrimineren, kleineren, benadelen of vervolgen. Het stelt ook een vraag die op een bepaalde manier dichterbij komt: in hoeverre laten wij dit gebeuren? We doen er zelf waarschijnlijk niet aan mee. Maar in 39
hoeverre kijken wij passief toe, net zoals de meerderheid van de Nederlandse bevolking vooral met zichzelf bezig was toen meer dan 100.000 joden, Roma, Sinti en Jehova’s getuigen werden afgevoerd? Geert Mak heeft het in zijn 4 mei lezing niet over waakzaamheid jegens het kwaad of jegens misdaden, maar over waakzaamheid jegens ‘blanco spaties’.65 We staan erbij en kijken ernaar. Of we wenden ons hoofd maar af. Hier zien we dus één van de twee belangrijke kernmerken van joods-christelijk herdenken terug: herdenken heeft een grote impact op ons en beïnvloedt ons leven. Het stelt allerlei vragen aan ons zelf en aan onze maatschappij. Daarmee vormt het onze identiteit als Nederlanders in de 21e eeuw en gaat er een grote waarschuwing van uit om nooit, maar dan ook nooit dezelfde kant op te gaan.66 De klokken die geluid worden op 4 mei zijn wat dat betreft ook een alarmbel. Mau Kopuit, die hoofdredacteur was van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, schreef in een speciaal katern in mei 1982: Er kan geen einde komen aan de herinnering. Er mag geen einde komen aan de herdenking. Als waarschuwing aan anderen. Als waarschuwing aan onszelf.67 Herdenken doe je samen Ten slotte doe je herdenken als het even kan samen.68 Dat wil zeggen: op dezelfde dag (4 mei), hetzelfde moment (20.00u) en dezelfde plaats (de Dam, de Waalsdorpervlakte, kamp Vught). Daar was overigens heel wat werk voor nodig; pas vanaf 1988 wordt de dodenherdenking overal in Nederland op hetzelfde moment gehouden.69 Dat herdenken iets is dat je samen doet komt misschien wel het sterkst tot uitdrukking in de twee minuten stilte. Daarvoor is iedereen nodig. Er hoeft er van die 20.000 mensen op de Dam maar eentje te zijn die het in zijn hoofd haalt om te gaan schreeuwen en de stilte is verstoord—wat trouwens niet alleen een theoretische mogelijkheid bleek toen in 2010 de Damschreeuwer tijdens de dodenherdenking chaos veroorzaakte. Voor stilte is iedereen nodig. Omdat je herdenken samen doet, creëert het gemeenschap en eenheid. Als ik daar sta tussen de duizenden mensen, dan voel ik dat ook. Het hangt in de lucht. Het is breekbaar, maar het is er wel. Het gebeurt niet zo vaak dat we ons samen op één doel richten, zeker niet een doel dat niet primair om ons gaat. Natuurlijk zijn er andere manieren om eenheid en verbondenheid te creëren. Een gemiddeld EK of WK, zeker een wedstrijd tegen onze oosterburen, is een prima middel om een gevoel van saamhorigheid tot stand te brengen. Maar zodra Nederland eruit ligt, is het ook weer weg. Herdenken steekt dieper af. Het creëert de eenheid en gemeenschap die je nodig hebt om met elkaar een samen-leving te zijn. De filosoof Klapwijk merkt terecht op dat herdenken een dialogische ervaring is: er is als het ware een gesprek gaande. Ik ben geen autonoom subject, geen eilandje op zich. Ik heb andere mensen nodig om zelf mens te worden en te zijn.70 Hij denkt daarbij in de eerste plaats aan de relatie met de doden die herdacht worden. Met hen zijn we verbonden en ervaren we een gemeenschap. Maar mijns inziens moeten we daar dus de relatie aan toevoegen tot de 40
mensen die op 4 mei, dicht op elkaar gepakt, om ons heen staan. De stille gezichten, de stelletjes met de armen om elkaar heen geslagen, de kinderen op de schouders van hun ouders. We herdenken samen. De kern van herdenken is objectief Herdenken houdt dus in dat we de doden recht doen door te erkennen dat hun onrecht is aangedaan en dat we hun eer bewijzen, omdat hun eer hun ontnomen is. Dat heeft allerlei goede effecten op ons, hoewel dat niet het primaire doel is. Dat betekent volgens mij dat herdenken vooral iets objectiefs is en niet iets subjectiefs. Daarmee bedoel ik allereerst dat we degenen die we herdenken niet herdenken omdat wij medelijden hebben met hen. Hierin verschil ik van mening met Feddema, die schrijft dat “het bij herdenken primair gaat om mededogen met de slachtoffers” en dat het er om gaat “met de energie van compassie” stil te staan bij de slachtoffers van oorlogsgeweld.71 Voor de duidelijkheid, natuurlijk is het goed als we medelijden hebben met de slachtoffers. En je kunt je afvragen of het wel helemaal goed met je gaat als je niets voelt bij het verhaal van een jonge soldaat die in Afghanistan door de Taliban met een mes onthoofd wordt. Toch draait het bij het herdenken van de doden niet primair om onze gevoelens, zoals medelijden en verdriet. Iemand die depressief of zwaar autistisch is en (tijdelijk) geen medelijden kan voelen, kan nog prima deelnemen aan het herdenken van de doden. Het gaat namelijk uiteindelijk om iets dat boven onze individuele en collectieve gevoelens uitstijgt: om het recht doen aan en het eerherstel van de slachtoffers. Dat betekent volgens mij ook dat het er niet om gaat hoe dapper of moedig de slachtoffers zelf zijn geweest. De een zal dapper gestreden of zich verzet hebben, de ander zal rillend van angst zijn blijven zitten of uit paniek gevlucht zijn. Voor onze herdenking doet dat er niet toe. Het gaat om hun recht en om hun eer. Als we alle mensen moeten gaan herdenken met wie we medelijden hebben of die dapper en moedig geweest zijn, dan is het einde zoek en zien we hen over het hoofd die het waard zijn om herdacht te worden. Dat herdenken in deze betekenis primair iets objectiefs en niets iets subjectiefs is blijkt uit allerlei elementen van onze dodenherdenking. Ik noemde al het leggen van kransen en bloemen. Het aantal kinderen dat bloemen legt op de Dam correspondeert met het aantal jaren dat de bevrijding achter ons ligt. De kransen en de bloemen symboliseren het eerherstel. Vervolgens is er de gezamenlijke stilte van duizenden mensen, die respect en eerbetoon tot uitdrukking brengt. Daarnaast is er de vaste dag waarop de herdenking plaatsvindt, zoals 4 mei of de laatste zondag van januari voor de herdenking van de slachtoffers van de Holocaust. En dan is er nog een hele reeks rituele handelingen, zoals de stille tocht, het luiden van de klok, het halfstok hangen van de vlag vanaf 18.00u, de gang van de koning en koningin door het erecouloir van militairen en veteranen, het trompetsignaal Taptoe, het zingen van het Wilhelmus, het voordragen van een gedicht en het defilé. Zelfs de plaats wijst op de objectieve betekenis: we herdenken niet waar we ons prettig voelen of waar we ons het best 41
kunnen concentreren, maar op nationaal relevante plekken, zoals de Dam, of plaatsen waar het gebeurd is, zoals de Waalsdorpervlakte, waar meer dan 250 verzetsstrijders zijn gefusilleerd.72 Een laatste aanwijzing voor het objectieve karakter van de dodenherdenking is het feit dat deze gepaard gaat met gedisciplineerde emoties: het is niet de bedoeling dat iedereen zijn emoties de vrije loop laat.73 Mark Rutte gebruikt in zijn voorwoord bij het boek Breekbare dagen het woord ‘ingetogen’.74 Het zou begrijpelijk en zelfs ontroerend zijn als een nabestaande zou gaan schreeuwen uit woede en afschuw om wat haar familie is aangedaan, maar toch zou dat niet het moment zijn om zoiets te doen. Natuurlijk roepen herdenkingen emoties op. Dat is goed en gezond. Sterker nog, het is belangrijk dat herdenkingen emoties oproepen, want dingen die sterke emoties oproepen vergeten we minder makkelijk75 en één van de doelen van herdenken is dat we niet vergeten.76 Emoties horen bij herdenken. Maar zeker bij publieke herdenkingsmomenten, zoals op 4 mei op de Dam, zijn ze gedisciplineerd, gematigd, in een kader gevoegd. Dat komt doordat het uiteindelijk niet primair om ons gaat, maar om de slachtoffers die we herdenken. Ook dit element onderstreept dus het objectieve karakter van de dodenherdenking. Wat volgt hier nu uit? Als de dodenherdenking in de eerste plaats gaat om het recht en de eer van de slachtoffers en in die zin iets objectiefs is, wat volgt daar dan uit? Moeten we Duitse gevallen soldaten dan wel of niet herdenken? Of, meer in het algemeen, wat betekent het voor wie we wel en niet herdenken? Die vraag beantwoord ik in het volgende hoofdstuk.
42
4. Niet voor iedereen een krans
Nog niet? In hoofdstuk 2 zei ik al dat er veel verschillende antwoorden gegeven worden op de vraag of we op 4 mei ook Duitse soldaten moeten herdenken. We zagen dat de redenen om ook hen te herdenken niet zo sterk zijn. Sommige mensen zeggen dat we hen nog niet moeten herdenken. Het idee hierachter is dat de herinneringen nog te vers zijn, te pijnlijk, maar dat we over een aantal jaren of misschien decennia Duitse soldaten wel gewoon kunnen herdenken. Annemarie Steenbergen doet dit voorstel wanneer ze over haar ouders schrijft: Zij konden het verleden laten voor wat het was, een zwarte gebeurtenis in het toen. Maar voor wie dat niet kon, omdat hen toen meer is overkomen dan een mens kan dragen, omdat ze gruwelen zijn aangedaan, omdat Duits voor hen nog steeds een taal van de vijand is, kunnen we voor die mensen het herdenken op 4 mei gewoon beperken tot waar deze dag ooit voor was uitgeroepen? Een herdenkingsdag voor de Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.77 Steenbergens idee is dat we de Duitsers niet moeten herdenken zolang de slachtoffers nog onder ons zijn, maar dat we dit kunnen en moeten veranderen als ze overleden zijn. Ook anderen, zoals rabbijn Raphael Evers, erkennen dat bij sommige slachtoffers nog steeds sprake is van “onverwerkte rouw”.78 Ik zie het anders dan Steenbergen. Dat zij ervoor pleit om Duitse soldaten nog niet te herdenken komt doordat zij zich beperkt tot maar één van de redenen om te herdenken die ik gaf in het vorige hoofdstuk. En dan gaat het ook nog eens om één van de redenen die vooral ons betreft en niet degenen die we herdenken: de verwerking van het trauma. Als dat de enige reden was om mensen te herdenken, dan zouden we inderdaad ook Duitsers kunnen gaan herdenken zodra alle slachtoffers overleden zijn. Overigens zou dat nog wel even duren, want zoals ik zei, zijn er ook veel indirecte slachtoffers: mensen die bijvoorbeeld hun opa in de oorlog zijn kwijtgeraakt en hem daardoor nooit gekend hebben.79 Een oorlogsslachtoffer is getekend en dat maakt verschil voor de manier waarop hij zijn kinderen opvoedt. En dat beïnvloedt weer de manier waarop die kinderen hun kinderen opvoeden. Trauma’s zijn niet beperkt tot de eerste generatie: ze evolueren en muteren door generaties heen. Als we zeggen dat we Duitse soldaten nog niet moeten herdenken, omdat het trauma er nog is, zien we volgens mij dus de kern van herdenken over het hoofd. De kern is dat we recht willen doen aan de slachtoffers aan wie onrecht is gedaan en dat we willen bijdragen aan het eerherstel van de slachtoffers. Het kan goed zijn dat er op een gegeven moment geen trauma meer is en dat eventuele trauma’s dus geen sta-in-de-weg meer zijn om ook Duitse
43
soldaten te herdenken. Maar daarmee is de vraag nog niet beantwoord of we het dan moeten gaan doen. Want dan komt de echte vraag naar boven: is het verenigbaar met wat herdenken eigenlijk is om ook Duitse soldaten te herdenken. Met andere woorden: is hun onrecht aangedaan en is hun eer geschonden? Alleen als dat zo is hebben we reden om ook Duitse soldaten te herdenken op 4 mei. De meeste Duitse soldaten is geen onrecht gedaan Is de Duitse soldaten onrecht aangedaan toen ze in Nederland in de oorlog omkwamen? Nee. Niet alles we alles in ogenschouw nemen. Als we iemand een deel van zijn overvloedige hoeveelheid voedsel ontnemen om kinderen te voeden die bijna dood zijn dan doen we hem of haar daarmee geen onrecht. En als we een vrouw opsluiten die net haar kinderen in de badkuip verdronken heeft, dan doen we haar daarmee ook geen onrecht. We zouden zelfs respectievelijk de kinderen en de maatschappij als geheel onrecht doen als we het niet zouden doen. Net zo goed doen we iemand niet altijd onrecht als we hem doden. En dat is nu volgens mij precies het geval bij de meeste Duitse soldaten die in Nederland zijn omgekomen. Neem de tien soldaten die in Vorden begraven liggen. Vier van hen – Adolf Hild, Heinz Burkhardt, Walter Zaumsegel en Hugo Fritz – kwamen om toen hun Duitse nachtjager door een Engels vliegtuig werd neergehaald. Werd hun daarmee onrecht gedaan? Nee. Normaal gesproken is zoiets natuurlijk totaal niet gerechtvaardigd, maar omdat Nederland gebukt ging onder een totalitair regime waar duizenden mensen onder leden en stierven was het gerechtvaardigd deze mannen te doden. Althans, het was gerechtvaardigd om militair geweld te gebruiken om Nederland te bevrijden en dat had als onontkoombaar gevolg dat Duitse soldaten sneuvelden. Hun werd daarmee, alles in ogenschouw genomen, geen onrecht aangedaan. Hetzelfde geldt voor drie andere van deze tien Duitse soldaten, die omkwamen bij een treinbeschieting in Kranenborg. Ook zij hielden de Duitse overheersing, met alle gevolgen van dien, in stand. De enige uitzondering is misschien Klaus Heymann die op 23-jarige leeftijd omkwam op 31 maart 1945. Het vermoeden bestaat dat hij door de Duitsers zelf werd gedood omdat hij deserteerde. Als dat zo is, dan werd hem inderdaad onrecht aangedaan, want alles in ogenschouw genomen was het zeker niet gerechtvaardigd om hem te doden. Integendeel, het zou geweldig geweest zijn als elke Duitser hem gevolgd was en zich aan de geallieerden had overgegeven. Maar er is dus onzekerheid omtrent zijn dood. In het algemeen zullen de meeste Duitsers die zijn omgekomen in Nederland gedood zijn om redenen die, alles in ogenschouw genomen, hun dood rechtvaardigen. We kunnen dus zeggen dat vrijwel geen enkele Duitser onrecht is aangedaan toen ze in Nederland gedood werden. En dat is een goede reden om hen op 4 mei niet te herdenken.
44
De meeste Duitse soldaten is hun eer niet ontnomen Is de Duitsers die tijdens de oorlog in Nederland omkwamen hun eer ontnomen? Die vraag klinkt misschien wat vreemd, zeker voor ons als Nederlanders. Wij zijn opgegroeid in een cultuur waarin goed en kwaad draaien om schuld en eventueel vergeving, niet om eer. Toch is ook de gemiddelde Nederlander het begrip ‘eer’ niet vreemd. We spreken over ‘mensonterende’ omstandigheden. Als mens hebben we een zekere eer en die kan ons door het gedrag van anderen ontnomen worden. Dat is gebeurd met verzetsmensen die gemarteld werden, met mannen, vrouwen en kinderen die tulpenbollen moesten eten en in de kou langzaam wegteerden, met joden die als vee in treinwagons werden geladen. Hun eer is geweld aangedaan of hun zelfs ontnomen en daarom leggen we een krans, om hun alsnog eer te geven. Ook Duitse soldaten hadden een zekere eer. Zelfs SS’ers hadden een zekere eer. Ja, ik zou zeggen dat zelfs Adolf Hitler een zekere eer had. Als hij gevangen was vóórdat hij zelfmoord pleegde, dan zou het goed geweest zijn hem gerechtelijk te straffen (en wat mij betreft zelfs hem ter dood te veroordelen). Het zou niet goed geweest zijn om hem langzaam dood te folteren. Dat zou mensonterend zijn, zowel voor Hitler als voor de folteraars zelf, die daarmee het beestachtige gedrag van de nationaal-socialisten zouden gaan kopiëren. Zoals de Kroatische theoloog Miroslav Volf zegt: “Om volledig te triomferen, heeft het kwaad niet één, maar twee overwinningen nodig. De eerste overwinning vindt plaats wanneer kwaad wordt begaan, de tweede wanneer dat kwaad met kwaad beantwoord wordt.”80 Ieder mens heeft een zekere eer, zelfs zij die de meest afschuwelijke dingen gedaan hebben. Maar ook hier geldt dat de verplichting om mensen niet te doden onder bepaalde omstandigheden zal moeten wijken voor een grotere verplichting, alles in ogenschouw genomen. Dat was het geval bij de meeste Duitsers die in Nederland door het verzet, bombardementen en de herovering van Nederland zijn omgekomen. Het was gerechtvaardigd om hun hun eer te ontnemen door hen te verwonden of hen te doden, omdat daarmee een land bevrijd en mensen gered zouden worden. Het is dan ook niet terecht een krans voor hen te leggen, omdat het niet goed is hun eer te brengen. Dat is niet goed omdat hun die eer niet toekomt. Recht doen aan hen die een andere keuze maakten Duitse soldaten herdenken die in Nederland gevallen zijn is dus in strijd met wat het is om te herdenken. Maar er zijn meer redenen om hen niet te herdenken op 4 mei, redenen die nauw met elkaar samenhangen. Een eerste reden is dat we dan geen recht zouden doen aan Duitsers die in diezelfde situatie een andere keuze maakten. Met name uit Duitsland zelf zijn hier bekende voorbeelden van. Sophie Scholl was een studente aan de Universiteit van München. Zij werd lid van de Witte Roos, een studentenbeweging die een einde aan de oorlog wilde maken. In 1943 drukte en verspreidde zij met anderen pamfletten die opriepen tot weerstand tegen het Nazi-regime. Ze werden 45
betrapt, in een schijnproces ter dood veroordeeld en in februari 1943 onthoofd. Sophie was toen 21 jaar oud. Haar verhaal werd onder het grote publiek bekend toen in 2005 de Duitse film Sophie Scholl – Die letzten Tagen verscheen, van regisseur Marc Rothemund en schrijver Fred Breinersdorfer. Toen ik de film zag bewonderde ik dit jonge meisje die heilig geloofde in het recht op leven van mensen die als minderwaardig gezien werden en werd ik overvallen door het wurgend beklemmende gevoel dat steeds sterker wordt naarmate je voelt dat haar einde dichterbij komt. Een ander bekend voorbeeld is de Duitse theoloog, dominee en verzetsman Dietrich Bonhoeffer. Veel mensen zagen in hem een jonge, veelbelovende academicus. Hij was in 1939 in de Verenigde Staten en had daar een glansrijke carrière kunnen opbouwen. Toch koos hij er voor om terug te keren naar Duitsland. Daar werkte hij het regime tegen, hielp hij joden aan een veilig onderkomen en raakte in toenemende mate betrokken bij een aanslag op Hitler die de naam Walküre zou dragen81, waarover in 2008 de film Valkyrie van Bryan Singer uitkwam. De aanslag mislukte en hij werd gevangen gezet. Toen de omgeving rond Berlijn door de geallieerden werd gebombardeerd en de gevangenis waarin hij opgesloten zat op zijn grondvesten schudde, troostte hij de doodsbange Duitse gevangenisbewaarders en bad voor hen. Op 9 april 1945, vlak vóór de overgave van Duitsland, werd hij opgehangen. Scholl en Bonhoeffer waren Duitsers. Ze maakten een andere keuze dan de meeste Duitsers en dat kostte hun het leven. Zo is de oorlog. De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen zegt: Onder zijn [de oorlog] ontzaglijke druk worden het slechtste en het nobelste in ons naar buiten geperst. Mensen kunnen doders worden en beulen. Maar anderzijds zijn er altijd weer mensen die hun menselijkheid weten te behouden onder onmenselijke omstandigheden. Mensen die het hebben bestaan zich voor elkaar op te offeren en hun leven in de waagschaal te stellen voor de vrijheid.82 Ik bedoel niet dat we van iedere Duitser het verzet en de dapperheid hadden mogen verwachten die Scholl en Bonhoeffer getoond hebben. Wat ik wel bedoel is dit: we doen hun onrecht als we Duitse soldaten in het algemeen herdenken en met hen de vele miljoenen die Hitler blindelings volgden. We hoeven niet alle Duitse soldaten in het algemeen te veroordelen; hoe groot moet de druk voor velen van hen om zich aan te passen en mee te gaan wel niet geweest zijn? Maar als we hen herdenken en daarmee impliceren dat hun onrecht is gedaan en dat hun eer hersteld moet worden, dan schofferen we hen die in precies dezelfde omstandigheden wel weerstand boden en daarbij het leven lieten. Zij waren werkelijk slachtoffers, zij lieten het leven voor de goede zaak. Dat kan van de gemiddelde Duitser, ook al werd die misschien gedwongen in het leger te gaan, niet gezegd worden. En dat maakt alle verschil. Als we Duitse soldaten herdenken, ongeacht wat ze wel en niet gedaan hebben in de
46
oorlog, dan doen we geen recht aan het onderscheid tussen hen die al dan niet vrijwillig meegingen en hen die er tegenin gingen en daar het slachtoffer van werden. Recht doen aan hen die recht deden Er is nog een groep mensen die deels overlapt met de groep slachtoffers die ik net noemde, maar ook deels verschillend is. Ik denk aan hen die recht deden aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Omdat sommigen van hen de oorlog overleefd hebben, hoeven zij niet zelf slachtoffer te zijn. Toch zou het ook naar hen toe onjuist zijn om Duitse soldaten te herdenken, omdat ook zij een andere keuze gemaakt hebben. Hier zouden we verschillende groepen mensen kunnen noemen, zoals Nederlandse verzetsstrijders die de oorlog overleefden. Maar ik wil een ander voorbeeld gebruiken, omdat de naam zo veelzeggend is. Vlakbij Jeruzalem, op de berg Herzl, ligt het museum Jad Vashem, ter nagedachtenis aan de in de Holocaust omgekomen joden. Dit museum doet nog steeds onderzoek. Eens in zoveel tijd verleent het de titel ‘rechtvaardige onder de volkeren’ (in het Hebreeuws: Chassid oemot ha-olam) aan iemand die tijdens de oorlog joden hielp onderduiken, overleven of ontkomen. Hoewel de Nederlandse politie de deportatie van onze joodse bevolking helaas faciliteerde, waren er ook mensen die de vervolgden hielpen. Aan maar liefst 5.269 Nederlanders is deze titel al verleend. In Drenthe is zelfs een dorpje, Nieuwlande, waarvan alle 117 inwoners de eretitel kregen, omdat het dorp in de oorlog collectief besloot in elk huis en elke boerderij één of meer joden onder te brengen. De naam van de titel zegt veel. Niet ‘dappere onder de volkeren’ of ‘moedige onder de volkeren’, hoewel moed en dapperheid vereist zijn om je leven in de waagschaal te stellen voor anderen. De titel luidt: ‘rechtvaardige onder de volkeren’. ‘Rechtvaardigen’, omdat ze recht deden aan hen wie anders onrecht gedaan zou worden. Heel wat van hen werden zelf slachtoffer, maar een aantal van hen overleefde de oorlog en een heel klein aantal van hen is nu nog in leven. Ook deze groep doen we geen recht wanneer we Duitse soldaten herdenken. Want daarmee zouden we hen herdenken die gedwongen of vrijwillig het recht van mensen schonden. En het waren juist deze rechtvaardigen onder de volkeren die geprobeerd hebben het recht van de slachtoffers te beschermen. Over dat onderscheid walsen we volledig heen als we ook Duitse soldaten herdenken. Goed en kwaad: niet alles is grijs Een laatste reden, die nauw met de voorgaande samenhangt, om geen Duitse soldaten te herdenken op 4 mei, is dat we daarmee de moraal vervlakken tot er geen daders meer zijn, maar alleen nog slachtoffers. Dat lijkt me onjuist. Zoals ik in hoofdstuk 1 beschreef, is er veel gebeurd sinds de Tweede Wereldoorlog en zijn we de morele gelaagdheid van oorlogssituaties veel beter gaan inzien: er is niet alleen zwart en wit, maar ook grijs, zelfs vele tinten grijs. Maar we kunnen nu doorslaan naar de andere kant. We kunnen doen alsof alles grijs is en er geen zwart en wit meer is. Dat doen we als we ook Duitse soldaten in het 47
algemeen als slachtoffer gaan zien. Dan worden alle graven grijs. Dan verkleurt het graf van Willem Arondéus, die op 27 maart 1943 met anderen een aanslag pleegde op het Amsterdamse bevolkingsregister om het leven van duizenden joden te redden. Dan verkleurt het graf van Settela Steinbach, het Sinti-meisje dat in Auschwitz-Birkenau werd vermoord. Maar dan verkleurt ook het graf van Dirk Siebe, de oudoom van de Nederlandse scholier Auke de Leeuw, die mensen vermoordde in Oost-Europa. Dan verkleurt het graf van de vele Duitse soldaten die in Ysselsteyn liggen begraven en die het vergassen van duizenden Nederlandse kinderen mogelijk maakten. Dan krijgen alle graven dezelfde kleur, ze worden even grauw. Dan is iedereen een slachtoffer en verdient iedereen een krans. Of juist niemand. In het vorige hoofdstuk betoogde ik al dat één van de redenen om te herdenken is dat het onze identiteit vormt. Zonder besef van geschiedenis – onze geschiedenis – zijn we andere mensen, leven we anders, maken we andere keuzes. We zijn nu eenmaal geen brein op pootjes, los van onze relatie tot de mensen om ons heen, los van de natuur, of los van de maatschappij en het verleden. Al die dingen maken ons tot wie we zijn. Als we het verleden negeren, dan vergeten we een deel van onszelf.83 Als we het verleden terugbrengen naar het heden door te herdenken – door iets opnieuw naar binnen te laten komen – dan worden we daardoor gevormd. Maar dat geldt dus ook wanneer we Duitse soldaten herdenken: dan laten we ons vormen doordat we bij hen stilstaan, hen als slachtoffer beschouwen en hun eer geven, terwijl zij gezamenlijk een land bezet, geplunderd en deels uitgeroeid hebben. Dat zal onze identiteit vormen. Daarmee negeren we niet alleen de grote morele verschillen van toen, maar creëren we ook een diffuse moraal. Een moraal waarin voor elke optie wel wat te zeggen valt en waarin we voor iedereen wel begrip kunnen opbrengen. Een moraal waarin iedereen een beetje dader en iedereen een beetje slachtoffer is.84 Met die moraal (of het gebrek eraan) confronteren we ieder jaar tienduizenden schoolkinderen. We leren hun dat al die doden, Duitser, Canadees, verzetstrijder, SS’er of Jood, ‘in de grond goeie jongens’ waren – slachtoffers van vage ‘omstandigheden’. Die moraal zal onze moraal worden, die zal onze identiteit vormen. Maar hoe kunnen we met zo’n schimmige moraal ooit mensen worden die zelf rechtvaardige keuzes durven maken als het er ooit op aankomt? Als elk mens in zekere zin slachtoffer is, hoe kunnen we dan kinderen opvoeden en leren verantwoordelijkheid te nemen, ook als hun dat heel wat kost? Een praktijk van grenzeloos herdenken verandert de moraal en daarmee onze identiteit. Het erodeert de sterke overtuigingen over goed en kwaad die nodig zijn om te kiezen voor het goede op het moment dat daarvoor een groot offer nodig is. Hoe zit het dan met lokale herdenkingen? Sommige mensen met wie ik over dit onderwerp van gedachten wisselde zeiden: ‘Ik ben het met je eens dat we op nationaal niveau, tijdens de dodenherdenking op de Dam, geen Duitse soldaten kunnen herdenken. Maar lokaal kan dat toch wel? Daar hebben de Duitsers toch vaak helemaal geen misdaden gepleegd?” Dat laatste klopt. Op Schiermonnikoog bijvoorbeeld 48
waren Duitse soldaten gelegerd, maar zij hebben de lokale bevolking geen last bezorgd.85 Bij de jaarlijkse dodenherdenking op Schiermonnikoog wordt op de begraafplaats, waar zowel Amerikanen en Engelsen als Duitsers begraven liggen, voor iedereen een krans gelegd. Men speelt zelfs het Duitse volkslied. Dat moet toch kunnen, als de lokale geschiedenis zo anders is dan de geschiedenis van andere dorpen en steden in Nederland? Ik begrijp de redenering. Maar als we alles in een wat groter kader plaatsen, zien we dat het problematisch is om bijvoorbeeld op Schiermonnikoog of waar dan ook in Nederland op 4 mei ook Duitse soldaten te herdenken. Allereerst blijft staan dat we hun daarmee eer bewijzen en impliceren dat hun onrecht is aangedaan. Maar dat is simpelweg niet het geval. De Duitsers die daar begraven liggen zijn na het zinken van hun oorlogsschip op het strand aangespoeld of zijn op weg naar Engeland met hun vliegtuig neergestort. Dat was in de oorlogssituatie van toen volkomen gerechtvaardigd. Daarnaast getuigt het van een beperkte blik als je ook Duitse soldaten herdenkt omdat je zelf, als dorp, stad, of eiland, niet onder de bezetting geleden hebt. De Duitsers die op Schiermonnikoog begraven liggen waren onderdeel van een systeem dat miljoenen heeft uitgeroeid. Een aantal van hen kwam bijvoorbeeld om toen hun bommenwerper, die op weg was naar het Schotse Glasgow, neerstortte. Wat betekent het voor anderen als je de Duitsers herdenkt omdat jij lokaal toevallig geen last van hen hebt gehad? Ik betwijfel ten zeerste of de Duitsers op Schiermonnikoog ook herdacht zouden worden als ze daar, net als elders in Nederland, bij een vergeldingsactie tientallen onschuldige burgers hadden geëxecuteerd. Geen krans voor homoseksuelen Dit hoofdstuk gaat over de grenzen van herdenken. Ik heb verdedigd dat we geen Duitse soldaten moeten herdenken. Er zijn nog drie groepen die we volgens mij op 4 mei niet moeten herdenken, althans niet als groep. Ik wil benadrukken dat dit echter totaal andere redenen heeft, namelijk redenen die historisch en cultureel van aard zijn, en niet moreel. Op 4 mei 1970 kwamen tijdens de Nationale Dodenherdenking plotseling twee mensen uit het publiek naar voren met een krans. Ze waren lid van de AJAH, de Amsterdamse Jongeren Aktiegroepen Homoseksualiteit, en wilden onuitgenodigd een krans leggen voor de tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen homoseksuelen. Het lukte hen niet, want ze werden door een paar mariniers met krans en al afgevoerd vóórdat ze die hadden kunnen leggen. Dat leverde natuurlijk een maatschappelijke discussie op over de vermeende homofobe houding van het Comité. Die discussie resulteerde er zelfs in dat AJAH het jaar daarop de uitnodiging kreeg om een krans te leggen voor de omgekomen homoseksuelen. Die sloeg deze organisatie overigens af; de leden hielden een eigen herdenkingsbijeenkomst in het Concertgebouw.86 Wordt het niet tijd om alsnog een krans voor de tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen homoseksuelen te leggen? Het antwoord is kortweg: nee.87 Er is namelijk geen enkele historische aanwijzing dat homoseksuelen in Nederland zijn vervolgd of omgebracht vanwege hun homoseksuele 49
geaardheid. Tijdens de oorlog vond zelfs een stagnatie in het aantal veroordelingen van homoseksuelen plaats. Er waren wel speciale Duitse verordeningen die de strafbaarheid op homoseksualiteit uitbreidden, maar dit heeft niet tot meer onderdrukking of vervolging geleid. Men had wel andere dingen aan het hoofd. Dit alles is recentelijk nog uitgebreid beargumenteerd door Anna Tijsseling in haar proefschrift Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd.88 Omdat er geen homoseksuelen zijn omgekomen wegens hun homoseksuele geaardheid, moeten we hen ook niet als homoseksuelen herdenken op 4 mei. Je zou kunnen zeggen dat onder de meer dan 200.000 Nederlandse slachtoffers ongetwijfeld ook duizenden homoseksuelen zullen zijn geweest en dat we hen daarom kunnen herdenken.89 Maar dat lijkt me nogal onzinnig. We herdenken ook geen linkshandigen of mensen met een hazenlip, hoewel er ongetwijfeld heel wat van hen in oorlogssituaties zijn omgekomen en zij bovendien gediscrimineerd werden of nog steeds gediscrimineerd worden. Mocht er ooit historisch bewijsmateriaal opduiken dat aantoont dat homoseksuelen wel degelijk vanwege hun geaardheid zijn vervolgd in Nederland, dan zou dat de zaak natuurlijk veranderen en hebben we alle reden om op 4 mei ook homoseksuele slachtoffers te herdenken. Er zijn wel redenen te noemen waarom het beeld is ontstaan dat Nederlandse homoseksuelen zijn vervolgd gedurende de Tweede Wereldoorlog. Eén reden is dat dit in Duitsland namelijk wel gebeurde. Een andere reden is dat de Oostenrijkse homoseksuele concentratiekampgevangene Josef Kohout in 1972 onder het pseudoniem Heinz Heger het boek De mannen met de roze driehoek (oorspronkelijk: Die Männer mit dem rosa Winkel) publiceerde, waarin hij zijn ervaringen in concentratiekamp Dachau beschrijft. Hiervan werd een toneelstuk gemaakt (De Anderen) en dat stuk werd op zijn beurt verfilmd. Homoseksuelen droegen in concentratiekampen namelijk een apart label, een roze driehoek.90 En ten slotte was er wetgeving tegen homoseksueel gedrag, zoals celstraffen. Maar die was er vóór de oorlog ook al en was zelfs sterker ná de oorlog (met een piek in 1949). Er is nog steeds veel homofobie, onder religieuze groeperingen maar net zo goed daarbuiten. En er vallen nog steeds slachtoffers als gevolg van geweld tegen homoseksuelen, de laatste jaren bijvoorbeeld vaak in Rusland. Dat is schandalig en we moeten alles in het werk stellen om dat te voorkomen. Homoseksuelen herdenken die door geweld zijn omgekomen lijkt me dan ook zeker iets dat we moeten doen, en het homomonument op de Westermarkt in Amsterdam leent zich daar goed voor. Maar de nationale dodenherdenking heeft een historische component: we herdenken Nederlandse slachtoffers die gevallen zijn in oorlogssituaties. Laten we homoseksuele slachtoffers dus herdenken en een krans voor hen leggen, maar niet op 4 mei.
50
Geen krans voor mensen met een beperking Hetzelfde geldt voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. In Duitsland zijn veel van hen omgebracht omdat ze die beperking hadden, maar dat was in Nederland niet het geval.91 Er zijn wel veel mensen met een beperking omgebracht. Ik noemde al even de honderden mensen die in de paviljoens van het Apeldoornsche Bosch woonden. Maar zij waren joods. Voor zover Nederlanders met een beperking werden vervolgd of omgebracht, gebeurde dat omdat zij betrokken waren bij het verzet (een kleine minderheid) of joods waren (de overgrote meerderheid). Ik weet uit eigen ervaring hoe vaak mensen neerkijken op mensen met een beperking; iemand in mijn familie heeft sinds zijn geboorte hersenkanker. Wereldwijd worden mensen met een beperking veel gepest, gemanipuleerd, vernederd, misbruikt en zelfs vermoord. Het lijdt geen twijfel dat het goed is als we hen herdenken. Maar, opnieuw, 4 mei is daar dus niet de dag voor, omdat de Nederlanders met een beperking niet werden omgebracht omdat zij die beperking hadden maar om andere redenen. Mocht er historisch bewijsmateriaal opduiken dat in Nederland mensen met een beperking wel degelijk vanwege hun beperking zijn vervolgd of omgebracht, dan hebben we natuurlijk wel een reden om ook hen op 4 mei te herdenken. Maar het lijkt me een goed principe om mensen niet te herdenken tenzij er reden is om het wel te doen in plaats van andersom. Anders zullen we vrijwel iedereen moeten herdenken en verliest onze dodenherdenking elke betekenis. Geen krans voor Marokkaanse militairen Op 4 mei 2003 werd de Dodenherdenking in Amsterdam-West ruw verstoord. Jongeren van Nederlands-Marokkaanse afkomst uit de stadsdelen de Baarsjes en Slotervaart riepen antisemitische leuzen als ‘joden moeten we doden’. Ze voetbalden met kransen die de monumenten gelegd waren en scheurden een Nederlandse vlag die halfstok hing aan flarden.92 Ook elders vonden incidenten plaats. In reactie daarop maakten veel Nederlanders zich zorgen over het toenemende antisemitisme, met name onder allochtone jongeren.93 In de pers verschenen vrij snel allerlei felle reacties, vaak gericht op de Nederlands-Marokkaanse minderheid. Men vergat daarbij dat al decennia lang rellen plaatsvonden rondom de dodenherdenking in Amsterdam-West, ook toen daar nog alleen maar autochtone Nederlanders woonden. Het Parool van 5 mei 1960 meldt bijvoorbeeld al dat de orde tijdens de dodenherdenking op “weerzinwekkende wijze is verstoord”.94 Het incident in 2003 riep de vraag op in hoeverre jonge en dan vooral allochtone Nederlanders betrokken waren bij de dodenherdenking. Daarom ontwikkelde men actief een beleid om jonge, allochtone Nederlanders sterker bij de dodenherdenking te betrekken. Één van de manieren waarop dat gebeurde is dat er voor het eerst aandacht geschonken werd aan de Marokkaanse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Het was al algemeen bekend dat Marokkaanse soldaten aan geallieerde zijde een belangrijke bijdrage leverden in de oorlog. Maar, zo werd door sommigen naar voren gebracht, wat veel mensen niet weten is dat ook in 51
Nederland zelf Marokkanen tegen de Duitsers hadden gevochten en wel bij de Duitse invasie van Nederland in mei 1940. Terwijl Nederland zich al had overgegeven bleven Marokkaanse soldaten die in het Franse leger vochten moedig verzet bieden in de provincie Zeeland. Dit verhaal werd met name aangezwengeld door welzijnswerker Mohamed Achahboun. Op 3 mei 2003 hield hij in de Rotterdamse Laurenskerk een lezing waarin hij op basis van de verhalen van onderofficier Moughit Ben Daoud vertelde over de rol van Marokkanen in de verdediging van Zeeland. Hij had het zelfs over een Nederlands massagraf van meer dan 60 Marokkaanse soldaten. De Marokkanen zouden Zeeland met hand en tand verdedigd hebben en toen er niets meer te redden viel zouden enkele manschappen 25 kilometer door de Westerschelde gezwommen zijn en zo ontsnapt zijn. Hierop kreeg Achahboun interview na interview. Ook stapte hij naar Jan Durk Tuinier, directeur van Stichting Vredeseducatie in Utrecht, die daarop een educatief boekje schreef waarin hij uitgebreid ingaat op de vermeende heldendaden van Marokkanen in Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog: Graven in de klei. Marokkaanse bevrijders van toen en nu.95 Er kwamen zelfs een dvd en een cd-rom bij en op talloze scholen werden deze als educatief materiaal ingezet. Veel mensen, inclusief enkelen die de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog beschrijven, hebben het heroïsche verhaal klakkeloos overgenomen.96 Inmiddels is Kapelle een bedevaartsoord voor Nederlandse Marokkanen geworden, waar jaarlijks naast inwoners van Kapelle en Fransen honderden Nederlandse Marokkanen aanwezig zijn om kransen te leggen. Het probleem is echter dat het verhaal simpelweg niet klopt. Marokkaanse soldaten hebben weliswaar gevochten in Noord-Afrika, Sicilië, Corsica, Italië, Frankrijk en Duitsland en op momenten zelfs een cruciale bijdrage geleverd. Daar mogen we, ook als Nederlanders, enorm blij mee zijn, want daarmee hebben zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de bevrijding van Europa. Echter, Marokkaanse militairen hebben voor zover we weten niet in Nederland gevochten. Hoe zit het wel? Een paar feiten. Marokkanen assisteerden bij de evacuatie van de Engelse en Franse troepen vanuit Duinkerken, Calais en Boulogne naar Engeland. Nadat Duitse vliegtuigen enkele evacuatieschepen tot zinken hadden gebracht, spoelden de lichamen van sommigen die daarbij omkwamen aan op de Nederlandse kust. 22 van hen liggen in Kapelle begraven, onder wie dertien Marokkanen, twee Algerijnen en een Syriër. Ze werden pas een paar jaar na de oorlog, in 1949 en 1950, in Kapelle begraven. Ook waren sommige Marokkanen krijgsgevangenen in Nederland en werkten in die hoedanigheid aan Hitlers Atlantikwall, de verdedigingslinie aan de kust die het Derde Rijk tegen een invasie van de geallieerden moest beschermen. Het getuigenis van Ben Daoud, waarop Mohamed Achahboun zich baseerde, bevat tal van historische onjuistheden. Dit alles blijkt uit het onderzoek van Louis Brugghe, Jan Hey en Frans H. de Klerk op basis van archieven van het Franse ministerie van Defensie, fotomateriaal, ooggetuigenverslagen en andere bronnen.97 Natuurlijk blijven de conclusies altijd voorlopig, zeker ook omdat een aantal soldaten dat in Zeeland begraven ligt nooit geïdentificeerd is. Maar alles wijst erop dat er geen 52
Marokkaanse militairen in Nederland zijn omgekomen en dat wordt tegenwoordig ook breed erkend onder historici. Helaas vindt het misleidende educatieve materiaal nog steeds aftrek op Nederlandse middelbare scholen.98 Herdenken is rechtdoen en eer bewijzen. Dat veronderstelt dat er daadwerkelijk slachtoffers waren aan wie onrecht werd gedaan en van wie de eer ontnomen werd. We herdenken alleen historische personen en gebeurtenissen, geen mythische verhalen en andere ficties. Dit betekent dat er een derde groep is die door sommige mensen op 4 mei ten onrechte wordt herdacht: Marokkaanse militairen die in Nederland gesneuveld zouden zijn. We moeten geen slachtoffers herdenken die niet gevallen zijn; dat strijdt met de aard van herdenken. We herdenken immers alleen gebeurtenissen waarvan we denken dat ze werkelijk hebben plaatsgevonden. Over Turkije kunnen we kort zijn. De Turken verklaarden Duitsland op 23 februari 1945 de oorlog, toen het duidelijk was dat Duitsland geen schijn van kans meer had. Geen Turk sneuvelde in de oorlog. De enige slachtoffers die vielen waren soldaten uit een geallieerd vliegtuig dat per ongeluk door de Turken werd neergehaald. Er waren wel Nederlanders van Turkse afkomst die door de Duitsers vermoord werden tijdens de oorlog, maar zij werden omgebracht omdat zij joods waren.99 Kwamen er dan helemaal geen Nederlandse militairen en burgers van niet-Nederlandse afkomst om? Jawel, daar kom ik aan het einde van het volgende hoofdstuk op terug. Willen we de doden op een goede manier herdenken, dan moeten we grenzen trekken. Niet iedereen verdient een krans. Om morele redenen moeten we daarom op 4 mei geen Duitse militairen herdenken die in Nederland gesneuveld zijn. En om historische redenen moeten we geen aparte krans leggen voor homoseksuelen, mensen met een beperking of Marokkaanse militairen die tijdens de oorlog in Nederland omgekomen zouden zijn.
53
5. Herdenken in de 21e eeuw: enkele concrete suggesties
Wat dan wel? Ik heb het tot nu toe alleen gehad over de grenzen van herdenken op 4 mei: geen Duitse soldaten, geen homoseksuelen, geen mensen met een beperking en geen Marokkaanse militairen, tenzij historisch onderzoek ons beeld van de lotgevallen van deze groepen mensen verandert. Maar ik denk dat mijn analyse van herdenken ook een en ander betekent voor wie en hoe we wel herdenken. Daarom wil ik dit pamflet afsluiten met een paar concrete suggesties. Vergeet de daders niet Weinig mensen zullen betwijfelen dat het goed is om stil te staan bij de Nederlandse slachtoffers van de oorlog en vredesmissies. Maar het lijkt me ook goed om stil te staan bij de daders. Niet om hen te herdenken, want herdenken is eer bewijzen. Maar om de tragiek van hun leven te erkennen of, in extreme gevallen, het kwaad in hun leven te herkennen en het potentiële kwaad in onszelf onder ogen te zien. Neem die Duitse jongens en mannen die in Vorden begraven liggen. Heel wat van hen zullen geen kwaad op het oog gehad hebben. Het is tragisch dat zij een radertje zijn geweest in een machine die miljoenen mensen verpulverd heeft. Het lijkt me goed om bij hun leven en hun levenseinde stil te staan, want we wensen niemand zo’n leven, laat staan zo’n dood toe. Ook toen zij stierven ging iets van waarde verloren, namelijk een mensenleven. Het lijkt me niet goed om hen op 4 mei te herdenken, want dat is de dag waarop we de slachtoffers eer bewijzen. Maar dan hebben we nog 364 andere dagen in het jaar om alsnog langs hun graf te lopen en stil te staan bij hun tragische dood. Er zijn natuurlijk ook mensen geweest die willens en wetens de afschuwelijkste dingen gedaan hebben: SS-ers die gebouwen volpropten met vrouwen en kinderen en vervolgens in brand staken, concentratiekampbewakers die kleine kinderen afbeulden, en mannen in keurige pakken die de logistiek van de Endlösung van achter hun bureau uitdachten. Het lijkt me goed ook bij hen stil te staan. Niet bij hun graf, want hun dood is niet tragisch: zij kozen er uit volle overtuiging voor om de misdaden te begaan waar ze nu om bekend zijn. Ik bedoel eerder ‘stil staan’ in de zin van: over hen lezen, documentaires over hen bekijken en de verhalen over hen horen. Om te zien waartoe de mens in staat is en dus ook waartoe wij in staat zijn. Om het sluimerende begin van discriminatie en vervolging te herkennen en op tijd te kunnen ingrijpen. De slachtoffers die de tragedie van een oorlog overleven moeten leven met vragen en dan vooral de vraag: waarom? Het zijn vaak alleen de daders, de mensen die deze misdaden bedachten en uitvoerden, die deze vraag kunnen beantwoorden.
54
Laten we een Duitse vertegenwoordiging uitnodigen Al jaren is er discussie of bij de Nationale Dodenherdenking een officiële Duitse vertegenwoordiging moet worden uitgenodigd. Voorstanders roepen dat Duitsland zelf ook slachtoffer was van het nationaal-socialisme. Dat door zo’n vertegenwoordiging verzoening tot stand komt, dat het de overwinning van vrijheid en democratie symboliseert. Dat Duitsers en Nederlanders inmiddels al gezamenlijke vredesmissies uitvoeren. Dat hiermee het zwartwit denken over goed en fout dat bij sommigen nog leeft gecorrigeerd wordt. En zelfs dat het een goede manier is om onze economische relatie met Duitsland te onderhouden (dat is per slot van rekening nog altijd ons belangrijkste exportland). Anderen zeggen dat we rekening moeten houden met hen die nog steeds lijden onder wat er in de oorlog gebeurde, dat een Duitse vertegenwoordiging de Duitse schuld verdoezelt en dat het gaat om een Nederlandse en niet om een internationale dodenherdenking.100 Lange tijd was een Duitse vertegenwoordiging niet eens een optie. En dat is te begrijpen na alle oorlogsellende. Dit veranderde pas in de jaren zestig. In november 1969 legde de Duitse bondspresident Gustav Heinemann tijdens een staatsbezoek een krans bij het Nationaal Monument op de Dam en, voor de omgekomen joden, een krans bij het monument van de Hollandse Schouwburg. Sindsdien is iets soortgelijks meermaals gebeurd. Bondspresident Richard von Weizsäcker legde in 1985 een krans en hield toen een toespraak waarin hij berouw toonde over wat de Duitsers de Nederlandse bevolking in de oorlog hadden aangedaan. In 2007 legde de Duitse president Horst Köhler een krans bij het Rotterdamse monument De verwoeste stad van kunstenaar Ossip Zadkine. Toch besloot na veel discussie het Nationaal Comité in 1995 geen officiële Duitse vertegenwoordiging uit te nodigen.101 Argumenten die in de discussie een rol speelden waren dat het voor hen die de oorlog zelf hebben meegemaakt nog te pijnlijk was om geconfronteerd te worden met mensen uit het land waaruit de daders afkomstig zijn en dat het onze nationale dodenherdenking is. Wat hebben buitenlanders, zeker de Duitsers, daarbij te zoeken? Enkele jaren geleden nog schreef Rabbijn Evers: Wordt er wel eens aan de gevoelens van de eerste en tweede generatie slachtoffers (joden, verzetsstrijders en andere gewone burgers) van de Duitse terreur gedacht? Ja, maar nooit voldoende. Van de discussie over deze vraag alleen al word ik niet goed. Herdenken is rouwverwerking en voor velen van ons is dat helaas nog steeds een bijna onmogelijke opgave. (…) De gevoelens van de nabestaanden staan centraal en juist dit respect mis ik zo node in de discussie rond de toelating van de voormalige agressor bij de Nationale Monumenten.102 Anderen, zoals mr. Paul Scholten, voormalig burgemeester van Arnhem, vinden dat een kleine minderheid hiermee de overgrote meerderheid gijzelt.103 In 2010 gaf de toenmalige 55
Duitse Ambassadeur Thomas Läufer in de documentaire De oorlog aan dat hij er begrip voor had dat de aanwezigheid van Duitsers bij de Nationale Herdenking gevoelig lag en dat hij hoopte dat daar verandering in zou komen. Dat riep heftige emoties op. Maar datzelfde jaar werd de keuze uit 1995 om geen Duitse vertegenwoordiging uit te nodigen door het Comité bevestigd. Wel werd opgeroepen tot maatschappelijke discussie. Als bijdrage aan die discussie wil ik ervoor pleiten om regelmatig officiële buitenlandse vertegenwoordigers uit te nodigen voor onze Nationale Dodenherdenking. Dan denk ik vooral aan een vertegenwoordiging uit Duitsland, Oostenrijk en Japan, de landen waaruit de meeste daders die Nederlandse slachtoffers maakten afkomstig waren. We kunnen aan de bezwaren tegen een Duitse vertegenwoordiging tegemoet komen door terug te keren naar wat herdenken is: onrecht erkennen en eer bewijzen. Als dat klopt, dan lijkt het me juist goed als een vertegenwoordiging van het volk waaruit de daders afkomstig waren aanwezig zijn. Want door het bijwonen van en participeren in de herdenking, erkennen zij dat de slachtoffers onrecht is aangedaan en dat hun eer is geschonden. Ze doen daarmee recht aan de slachtoffers en dragen bij aan hun eerherstel. Daarvoor is overigens wel nodig dat de misdaden uit het verleden als misdaden benoemd worden en dat is in Japan helaas nog altijd nauwelijks het geval. Gelukkig is dat in Duitsland en Oostenrijk totaal anders. Selma Leydesdorff, die zelf joods is, spreekt in dit verband van een “publieke erkenning, waar overlevenden van de Shoah naar verlangden” en ze voert een pleidooi voor een officiële Duitse vertegenwoordiging “uit respect voor de overlevenden van de grote moord in een samenleving die niet toegeeft dat de joden hier, net als in veel andere landen, weggevoerd zijn met hulp vanuit die samenleving.”104 Ik deel haar opvatting dat we juist vanwege het respect voor de slachtoffers en vanwege het onrecht dat hun is aangedaan een officiële Duitse vertegenwoordiging kunnen uitnodigen. Ik kan me voorstellen dat dit in de jaren na de oorlog te pijnlijk was voor de overlevenden, maar nu er bijna geen directe slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog meer zijn zal het emotionele argument een steeds kleinere rol spelen en kunnen we om morele redenen – om wat herdenken is – op 4 mei een officiële Duitse vertegenwoordiging uitnodigen. Iemand kan zeggen dat het een nationale dodenherdenking is en dat er daarom geen enkele reden is om Duitsers uit te nodigen. Dit vind ik niet overtuigend. Dat het een nationale dodenherdenking is, betekent dat we Nederlandse oorlogsslachtoffers herdenken. Iedereen kan daaraan deelnemen, ongeacht het land van herkomst. Ik wil graag benadrukken dat ik níet pleit voor een Duitse vertegenwoordiging omdat dat verzoening zou bewerkstelligen. Nine Nooter, directeur van het Nationaal 4 en 5 mei Comité, wijst er terecht op dat al verschillende keren bij officiële staatsbezoeken kransen gelegd zijn door Duitse vertegenwoordigers en dat er daarom al verzoening heeft plaatsgevonden, voor zover dat mogelijk is.105 Het is nu zelfs onderdeel van elk staatsbezoek dat er een krans wordt gelegd. Mijn punt is dat het naar de doden en naar de nabestaanden
56
goed is als vertegenwoordigers van het volk waaruit de daders afkomstig waren de doden eer bewijzen. Maar wordt het dan geen eindeloze reeks uitnodigingen?106 Italianen, Hongaren, Roemenen en Bulgaren vochten ook aan de kant van Duitsland en Japan en bewakers van vele nationaliteiten hebben Nederlandse burgers in concentratiekampen mishandeld en gedood. En wat betekent het voor de slachtoffers die in Nederlands-Indië in de strijd tegen Japan gevallen zijn als er alleen een Duitse vertegenwoordiging is? Dit bezwaar wordt bijvoorbeeld naar voren gebracht door Nooter: welk signaal zou er uitgaan van een aanwezigheid van slechts een Duitse president of ambassadeur op 4 mei op de Dam, naar bijvoorbeeld de nabestaanden van de slachtoffers die in voormalig Nederlands-Indië zijn omgekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Of naar de geallieerde landen? De Nationale Herdenking kent een breder kader dan uitsluitend het conflict tussen Nederland en Duitsland tijdens WO II.107 Ik begrijp haar aarzeling. Toch denk ik niet dat we elk jaar precies hetzelfde hoeven te doen. We zouden bijvoorbeeld één keer in de vijf jaar een internationale vertegenwoordiging kunnen uitnodigen om aanwezig te zijn bij de dodenherdenking. Dan gaat het primair om Duitsland en eventueel ook de Geallieerden, zoals de Amerikanen, Canadezen, Britten en Polen. Maar wellicht ook om vertegenwoordigingen uit landen waar Nederlandse militairen bij latere vredesmissies sneuvelden, zoals Afghanistan. Bij de dodenherdenking op 4 mei geven vaste protocollen een zeker kader. Maar daarbinnen is variatie mogelijk. Dat zien we bijvoorbeeld bij het voordragen van een gedicht door een scholier en bij de toespraak van de burgemeester of een Nederlander die een bijzondere band met 4 mei heeft. Ook wordt elke vijf jaar een ander thema gekozen. Waarom zouden we dan niet elke vijf jaar een internationale vertegenwoordiging kunnen uitnodigen? We herdenken immers slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog; het ging niet om een nationaal conflict of een burgeroorlog, maar een internationale oorlog, waarin Nederland de speelbal werd van grotere machten. Bovendien herdenken we de Nederlandse slachtoffers die elders op de wereld bij vredesmissies omkwamen. Het heeft daarom iets kortzichtigs om voor de dodenherdenking altijd uitsluitend Nederlanders uit te nodigen. Ik geeft toe dat er wel één probleem is. Japan erkent namelijk zijn oorlogsmisdaden niet of nauwelijks. En het aanwezig zijn bij een dodenherdenking, het deelnemen aan het defilé, het leggen van kransen en bloemen is een erkenning van het feit dat de slachtoffers onrecht is aangedaan en is een manier om hun eer te bewijzen. Het zou hypocriet zijn als een Japanse vertegenwoordiger hieraan deel zou nemen, terwijl Japan eigenlijk niet wil erkennen dat het op grote schaal misdaden heeft gepleegd en vele miljoenen onschuldige slachtoffers gemaakt heeft. Zij kunnen dus mijns inziens niet uitgenodigd worden. Dat is natuurlijk een 57
enorm statement en dat kan voor onze economische verhoudingen met Japan wel eens minder goed uitpakken. Maar er is nu eenmaal meer dan economie. De internationale gemeenschap kan door keuzes als deze de verwerpelijke manier waarop Japan met het verleden omgaat aan de kaak stellen. En het kan leiden tot gesprekken die hard nodig zijn. Dat een Duitse vertegenwoordiging en geen Japanse vertegenwoordiging aanwezig zou zijn, is naar de overlevenden uit Nederlands-Indië alleen maar goed, want die wachten nog steeds tevergeefs op erkenning.108 Hoe zit het met de slachtoffers van de Holocaust? Hoe wordt op 4 mei stilgestaan bij de omgekomen joodse Nederlandse slachtoffers? En hoe zouden we bij hen stil moeten staan? Om daar een goed oordeel over te kunnen vormen, moeten we eerst iets weten over de aantallen van diverse in de oorlog omgekomen groepen mensen. Sinds 1960 ligt in de hal van Binnenhof 1, het gebouw van de Tweede Kamer, de Erelijst van gevallenen 1940-1945. Iedere dag wordt door een medewerker van de Tweede Kamer een pagina omgeslagen, zodat alle namen voor het publiek zichtbaar zullen zijn. In dit boek worden vijf groepen Nederlanders genoemd. Ik heb het betreffende aantal slachtoffers erachter gezet. Verzetsstrijders:109 Koninklijk Nederlands Indisch Leger:110 Zeelieden:111 Koninklijke marine: Land- en luchtmacht:
8.200 8.500 1.600 3.000 2.300
Het gaat hier dus om iets meer dan 20.000 mensen. Zodra deze lijst bij de dodenherdenking in 1960 werd onthuld was er discussie over de vraag waarom alleen zij en niet de vele andere oorlogsslachtoffers werden genoemd.112 Je zou kunnen verdedigen dat de mensen uit deze vijf groepen hun leven hebben geven in de verdediging van Nederland en Nederlands-Indië en daarom bijzondere eer verdienen. Misschien is dat terecht. Dat laat echter onverlet dat zij uiteraard niet de enige oorlogsslachtoffers waren. In Duitsland kwamen ongeveer 30.000 Nederlandse dwangarbeiders om, door ziekte, slechte arbeidsomstandigheden en geallieerde bombardementen. Vele tienduizenden burgers – hun aantal is moeilijk vast te leggen – kwamen om door honger en ziekte, vooral tijdens de Hongerwinter van 1944/1945. Echter, zonder twijfel is de grootste en opvallendste groep de joodse gemeenschap: tussen de 102.000 en 104.000 van de 141.000 joodse Nederlanders werden in de oorlog omgebracht, iets minder dan de helft van het totale aantal Nederlandse slachtoffers. Door de nauwkeurige administratie zijn we vrij zeker van dit getal. Je kunt je hooguit afvragen of je strikt gesproken ook de driehonderd joden als oorlogsslachtoffers moet zien die, met een vooruitziende blik, zelfmoord pleegden toen Duitsland Nederland binnenviel.113 Vast staat dat 58
er meer dan 100.000 Nederlandse joden in de Tweede Wereldoorlog zijn omgebracht, veruit de grootste groep oorlogsslachtoffers. Bekend is dat de overlevende joden in Nederland beroerd werden ontvangen. Anderen waren in hun huis getrokken, ze kregen aanvankelijk geen financiële ondersteuning, ze moesten eindeloze lichamelijke keuringen ondergaan voordat ze überhaupt weer aan de samenleving mochten deelnemen, ze moesten maar aantonen dat ze werkelijk in een concentratiekamp hadden gezeten. Sommigen kregen zelfs enorme rekeningen gepresenteerd, omdat ze gedurende hun tijd in het concentratiekamp hun erfpacht in Nederland niet hadden betaald.114 De Nederlandse politicoloog en historicus Isaac Lipschits beschrijft de Nederlandse opvang van de joden na de oorlog als ‘kil’, ‘bureaucratisch’, ‘formalistisch’, ‘afwerend’, ‘vijandig’ en ‘vernederend’. Hij gaat zelfs zo ver dat hij over ‘de kleine sjoa’ spreekt.115 Ook de jaren na de oorlog was er nauwelijks aandacht voor de joden—slachtoffers en overlevenden. Tot begin jaren zestig werd alleen het zogenaamde heldhaftige Nederlandse verzet herdacht en waren er nauwelijks gedenkplaatsen voor joodse oorlogsslachtoffers.116 Meer dan pijnlijk was ook dat als de dodenherdenking op een zondag viel, die, terwille van de christelijke meerderheid, naar de zaterdagmiddag verschoven werd, zodat de joden vanwege de sabbat de dodenherdenking niet konden bijwonen.117 Sindsdien is er een en ander verbeterd. Toch weet Nederland volgens mij nog steeds niet welke plaats we in onze dodenherdenking moeten geven aan de Nederlandse joodse oorlogsslachtoffers. Hoe kan het bijvoorbeeld dat, zoals René Cuperus terecht opmerkt, tijdens de Nationale Dodenherdenking woorden als ‘joden’, ‘Holocaust’ en ‘Shoah’ nergens vallen in het officiële programma?118 Dat is niet alleen opvallend omdat zij verreweg de grootste groep oorlogsslachtoffers vormen, maar ook om de reden waarom zij oorlogsslachtoffer werden. Verzetsmensen en militairen werden gedood omdat zij weerstand boden aan de Duitse overheersing en burgers die omkwamen door honger en ziekte waren het slachtoffer van de gevolgen van de oorlog en de uitbuiting van Nederland door Duitsland. Maar de joden werden omgebracht om wie ze waren, om hun identiteit. Nu de laatste decennia de dodenherdenking steeds vaker geactualiseerd wordt door het verband met racisme, intolerantie en hedendaagse vreemdelingenhaat te leggen zou je denken dat juist de joden een speciale plaats verdienen in onze dodenherdenking.119 Het is een feit dat op 4 mei tijdens de Nationale Dodenherdenking in alle talen gezwegen wordt over de grootste en op een bepaalde manier belangrijkste groep oorlogsslachtoffers. Slechts in algemene en verhullende termen wordt gesproken over “hen die werden uitgesloten, vervolgd, vermoord in concentratie- en vernietigingskampen om wie zij waren.” Waarom opent niemand het debat hierover? Heeft dit te maken met het feit dat de Nederlandse bureaucratie geholpen heeft bij de uitroeiing van joodse Nederlanders, zoals uit historisch onderzoek blijkt?120 Komt het doordat we bang zijn andere groepen die ook om hun identiteit vermoord zijn te discrimineren, zoals Roma en Sinti, en Jehova’s getuigen? Vloeit het misschien voort uit de verontwaardiging van veel Nederlanders over de manier waarop de 59
staat Israël met de Palestijnen omgaat? Of zijn we bang voor de reactie van rechts-extremisten of fundamentalistische moslims? Ik weet het niet. Maar wat de reden ook is, het is nooit een goede reden om de joodse slachtoffers niet bij name te noemen. We moeten onze geschiedenis in de ogen durven kijken. We hebben het hier over ongeveer de helft van de Nederlandse oorlogsslachtoffers die systematisch zijn vermoord. Wat de staat Israël nu doet – en daarover kun je van mening verschillen – kan de joden van toen hoe dan ook niet kwalijk genomen worden. En als er sprake is van antisemitisme onder de huidige Nederlandse bevolking, dan moeten we dat aanpakken door goede educatie en een open dialoog. De oplossing is in ieder geval niet dat we woorden als ‘joden’ en ‘Holocaust’ tijdens de Nationale Dodenherdenking vermijden. Ik begrijp de aarzelingen van het Comité wel om deze stap te zetten. Er was een tijd dat er meer dan veertig kransen werden gelegd en dat tientallen kleinere belangenorganisaties elkaar de tent uitvochten om ook een krans te kunnen leggen. Gelukkig is die periode voorbij. Toch is het zoals het nu gaat ook niet juist. We leggen een aparte krans voor hen die in het verzet omkwamen en een aparte krans voor militairen en koopvaardij personeel, twee groepen die allebei veel kleiner waren dan de groep van joodse oorlogsslachtoffers. Maar gaan we geen hiërarchie in het leed aanbrengen als we een aparte krans voor de joodse oorlogsslachtoffers leggen? Gaan we dan niet tellen en meten? Nee, we hoeven helemaal niet te tellen en te meten, want de feiten liggen op tafel: bijna de helft van het aantal oorlogsslachtoffers was joods en werd om hun joodse identiteit vervolgd en gedood. Het is zonder twijfel de grootste tragedie uit de Nederlandse geschiedenis. Bovendien is het aantal groepen dat in Nederland om hun identiteit werd vervolgd zeer beperkt: het gaat om joden, Roma en Sinti, en Jehovah-getuigen. Iemand zou nog kunnen tegenwerpen dat we sinds 2005 al een internationale Holocaustherdenkingsdag hebben, namelijk 27 januari, de dag waarop in 1945 Auschwitz door de Russen werd bevrijd. En wordt tegenwoordig op 3 oktober niet de Kristallnacht herdacht, de nacht van 9 op 10 november 1938 waarin 1.000 synagogen werden platgebrand, 7.000 joodse winkels werden verwoest, bijna honderd joden gedood en 30.000 joden afgevoerd werden naar concentratiekampen? Dat klopt. Maar dat geldt ook voor alle andere groepen slachtoffers die we op 4 mei herdenken. Er is jaarlijks op 2 oktober een speciale herdenking voor de 661 mannen die bij een razzia uit Putten weggevoerd werden. De slachtoffers van het bombardement op Rotterdam worden speciaal herdacht. Er is een herdenking bij de Grebbeberg voor de gevallen militairen uit de landmacht. Er is een herdenking voor de omgekomen piloten op luchtmachtbasis Soesterberg. En ga zo maar door. Als we op 4 mei alleen mensen zouden herdenken die niet elders of op andere tijdstippen herdacht worden, zou er geen slachtoffer overblijven om te herdenken. Je zou natuurlijk één krans voor alle oorlogsslachtoffers kunnen leggen. Dan voorkom je het hele probleem wie je wel en niet expliciet noemt bij het leggen van de kransen. Maar in hoofdstuk 3 heb ik laten zien dat het bij de dodenherdenking juist primair om de doden gaat 60
en niet om ons. Als dat zo is, dan moeten we de doden ook een gezicht durven geven. We hebben het niet over vage, abstracte ‘slachtoffers van geweld’, maar over meer dan 100.000 mannen, vrouwen en kinderen die jood waren en juist om die reden systematisch werden uitgeroeid. Als we hun recht willen doen, moeten we dat ook durven benoemen. Het is een schande voor Nederland dat onze bureaucratische machine heeft geholpen om meer dan 100.000 joden om te brengen. Volgens mij hebben we daar nog een schande aan toegevoegd door jarenlang tijdens onze dodenherdenking over de joodse slachtoffers te zwijgen. En die schande duurt nog altijd voort, nu we op 4 mei de joden niet expressis verbis noemen en ons nationale herdenkingsmonument op de Dam geen enkele verwijzing naar de Nederlandse Holocaust bevat. Wat kunnen we eraan doen om dit te veranderen? In ieder geval twee dingen. Leg eindelijk een krans voor de joodse oorlogsslachtoffers De eerste suggestie is natuurlijk dat we een aparte krans leggen voor de joodse oorlogsslachtoffers. Er worden nu tien kransen gelegd. De eerste zes kransen worden voor specifieke groepen gelegd: Krans 1: voor allen die zijn omgekomen. Krans 2: voor hen die omkwamen in het verzet. Krans 3: voor hen die werden uitgesloten, vervolgd, vermoord in concentratie- en vernietigingskampen om wie zij waren. Krans 4: voor hen die het leven verloren door oorlogsgeweld of uitputting. Krans 5: voor hen die omkwamen in Nederlands-Indië. Krans 6: voor militairen en koopvaardij personeel. De kransen zeven tot en met tien worden gelegd namens de Staten-Generaal, de Rijksministerraad, de Krijgsmacht en de gemeente Amsterdam, maar ze worden niet voor een specifieke groep slachtoffers gelegd (dat wordt er althans niet bij gezegd). Heel indirect is er wel aandacht voor de joodse slachtoffers. Zo werd in 2013 een van de kransen gelegd door iemand die Auschwitz-Birkenau had overleefd en door een joodse onderduiker. Maar als we tien kransen hebben, waarvan vier ook nog niet eens voor een specifieke groep mensen, dan kunnen we toch wel ten minste één krans leggen voor de joodse slachtoffers, gegeven het feit dat zij ongeveer de helft van het aantal Nederlandse oorlogsslachtoffers vormen? Discrimineren we niet als we joodse slachtoffers expliciet noemen en Roma en Sinti, Jehova’s getuigen en vele anderen niet? Ik denk dat het Nationaal Comité hier gevoelig voor is. Journaliste Jolanda Keesom, die in opdracht van het Comité een boek over 4 en 5 mei schreef, zegt:
61
Om het gezamenlijke karakter van de nationale Herdenking te bewaken probeert het Nationaal Comité te voorkomen dat leed met leed vergeleken wordt. Het gevoel van nationale eenheid zou ondermijnd kunnen worden wanneer in het memorandum een ‘hiërarchie van het leed’ zou doorklinken.121 Toch denk ik niet dat we discrimineren als we een aparte krans voor de joodse oorlogsslachtoffers leggen. Wel maken we onderscheid. Maar onderscheid maken is niet per se verkeerd, zeker niet als het om een groep van meer dan 100.000 mensen gaat. Onderscheid op verkeerde gronden maken, dat is discrimineren. En wat mij betreft worden bij een andere krans of twee andere kransen de Roma en Sinti en de Jehova’s getuigen expliciet genoemd. Dat moet makkelijk kunnen als je er in totaal tien legt. De beitel in het Nationaal Monument De tweede manier waarop we de aandacht kunnen geven aan de joodse oorlogsslachtoffers die hun toekomt is door het Nationaal Monument te veranderen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik jarenlang nauwelijks geweten heb wat het monument eigenlijk precies uitbeeldt. Gelukkig is er heel wat informatie over. Hier is de korte versie. Helemaal onderaan het monument staan links en rechts twee leeuwen die de Nederlandse onverzettelijkheid en weerbaarheid symboliseren. Middenin zijn vier mannenfiguren te zien die de Nederlandse ellende gedurende de oorlog uitbeelden. Eén van hen hangt, terwijl de andere drie geboeid zitten of knielen. Links van het midden zien we een man met een baard, die het verzet van de intellectuelen uitbeeldt. Rechts van het midden zien we het beeld van een man dat staat voor het verzet van de arbeiders. We zien ook drie honden die smart en trouw verbeelden. Boven het midden staat een vrouw met een krans om haar hoofd en een kind op haar schoot, terwijl duiven om haar heen cirkelen, ook aan de achterkant van het monument. Zij verbeeldt de overwinning, de vrede en het nieuwe leven. Op het monument zijn verschillende teksten te vinden die spreken over de ellende in de oorlog. Ten slotte vinden we twaalf urnen. Elf urnen met aarde van plaatsen uit elk van de (toen) elf provincies waar mensen gefusilleerd of gedood waren en één urn uit Nederlands-Indië die later werd toegevoegd. Het feit dat alle toenmalige provincies vertegenwoordigd zijn onderstreept het nationale karakter van het monument. Waar zien we de joodse slachtoffers terug op dit monument? We zullen hen met name bij de vier middelste figuren moeten zoeken, want een minderheid binnen het verzet was joods en de vrouw beeldt de vrijheid uit. Niets aan de manier waarop de vier mannen zijn uitgebeeld suggereert dat zich onder hen ook een jood bevindt. Of toch wel? Hoewel op het centrale deel van het monument vier figuren te zien zijn, neemt één van hen duidelijk de centrale plaats in: hij hangt, met zijn armen uitgespreid. Als je ernaar kijkt is het onvermijdelijk dat je aan die ene mens denkt: Jezus Christus, die werd gekruisigd op Golgotha, met zijn voeten vastgenageld en zijn armen gespreid. Zelfs de lijnen van een kruis 62
op het middenstuk van het monument onderstrepen dit.122 En Jezus was natuurlijk een joodse man. Maar voor joden is Jezus tegelijk ook een omstreden figuur, juist vanwege zijn rol in het christendom. Niet bepaald de figuur dus waarmee een jood zich zou kunnen identificeren, om het maar eens zacht uit te drukken. Wat kunnen we hieraan doen? De beste oplossing is simpelweg: de beitel in het monument! Niet dat we het monument moeten vernietigen, integendeel. Het monument heeft prachtige onderdelen en wordt al decennia gebruikt voor de Nederlandse dodenherdenking. Wat ik voorstel is dat we het monument aanpassen. Sommigen zullen zich afvragen of ik wel helemaal goed bij mijn hoofd ben. Je gaat toch niet sleutelen aan het werk van een kunstenaar? Of, in dit geval, het werk van twee kunstenaars: architect J.J.P. Oud en beeldhouwer John Rädecker. Daar blijf je toch met je handen van af? We moeten echter niet vergeten dat dit monument niet alleen een kunstwerk is. Een kunstwerk is soms een doel op zich: iets dat de kunstenaars gemaakt hebben hun gevoelens te uiten, om een indruk weer te geven, om emoties op te roepen of om iets moois te maken waar anderen van kunnen genieten. Maar het monument op de Dam is niet in de eerste plaats een kunstwerk. Het is een herdenkingsmonument. Het is dus geen doel in zichzelf, maar een middel. Het is een middel om onze doden te herdenken. En juist omdat het slechts een middel is kunnen we het veranderen. We kunnen het veranderen omdat het daarmee beter het doel dient waarvoor het monument er überhaupt is: het herdenken van de Nederlandse oorlogsslachtoffers. Vergelijk het met een grafsteen op een familiegraf. Daar kun je later ook rustig een naam bij beitelen. Er zijn bovendien eerder veranderingen in het monument aangebracht. Ik noemde al de urn uit Nederlands-Indië die werd toegevoegd. In 1998 werd een kleine plaquette geplaatst met de tekst ‘vrijheid is niet vanzelfsprekend’. En in datzelfde jaar werd het monument helemaal uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet – opvallend genoeg door een Duits bedrijf - omdat het op het punt stond om in te storten. Als dat allemaal mogelijk is, dan kunnen we het monument ook op een ander onderdeel veranderen. Heb ik concrete ideeën over wat we zouden kunnen wijzigen? Jawel. Maar nog beter zou het zijn om de joodse gemeenschap te vragen wat we kunnen veranderen. Ongetwijfeld heeft zij daar beter zicht op dan de gemiddelde Nederlander. Hoe dan ook, het is mogelijk en makkelijk realiseerbaar. Een jodenster, een concentratiekampnummer op een onderarm, het hoeft niet veel te zijn, maar in die ene verwijzing kan de erkenning zitten waar de joodse gemeenschap al decennia lang recht op heeft. Gebruik de dodenherdenking als moreel ijkpunt Zoals ik in hoofdstuk 3 betoogde, herdenken we de doden in de eerste plaats om henzelf, maar heeft die herdenking ook effect op ons. Een van de belangrijkste effecten is morele vorming. Door te herdenken evalueren we onze eigen intuïties en opvattingen over goed en kwaad en passen we ze op onderdelen aan.
63
Daar moeten we rekening mee houden als we de doden herdenken. En dat niet alleen door sommige mensen niet te herdenken, zoals Duitse Wehrmacht militairen en Nederlandse Waffen-SS soldaten. We kunnen er ook rekening mee houden door de verhalen te vertelen van de mensen die verzet geboden hebben, die moedig geweest zijn in donkere tijden en hun leven geriskeerd hebben. Het is helemaal niet achterhaald om door verhalen (boeken, artikelen, video’s) ons het leven van morele helden voor te houden. Het heroriënteert ons op wat goed, zuiver en nobel is. Sommigen vinden zulke woorden misschien ouderwets of overdreven. Ik gebruik ze toch, omdat het een feit is dat het gebruiken van bepaalde middelen om te herdenken ons moreel vormt. De film Schindler’s List (van Steven Spielberg, 1993) is door miljoenen mensen bekeken en ik denk dat ik niet de enige ben die er door geraakt was. In Oskar Schindler zien we een morele held, een voorbeeld. We zien dat het mogelijk is om tegen de stroom in te zwemmen en je het lot aan te trekken van hen die vertrapt dreigen te worden. Dit is geloofwaardig, juist ook omdat Schindler, net als elke held, geen volmaakte held is. In de film zien we dat hij in het begin, maar misschien ook later nog, tegelijk gedreven wordt door het verlangen naar een goed lopend bedrijf, flinke inkomsten, macht en status. De freelance-publicist Louis van Overbeek klaagt naar aanleiding van de herdenking van Duitse soldaten over “een vervaging van de grens tussen slachtoffers en daders in WO-II, van relativering van het kwaad uit de nazi-tijd”.123 Ik deel die opvatting. Als we iedereen herdenken, kan het herdenken geen morele oriëntatie meer bieden. Dan wordt alles grijs. Dat zien we bijvoorbeeld terug in het werk van de Nederlandse schrijver en historicus Chris van der Heijden. In zijn boek Grijs verleden is iedereen een beetje dader en iedereen een beetje slachtoffer. Krampachtig poogt hij alle morele keuzes – goede en slechte – weg te redeneren door op historische en culturele factoren te wijzen die de beslissingen van mensen bepaald zouden hebben.124 Hij moet dan ook niets hebben van de oorlog als moreel oriëntatiepunt. ‘De oorlog is voorgoed voorbij!’ roept hij.125 Maar hij heeft de feiten tegen zich. Zoals ik zei neemt de interesse in de Tweede Wereldoorlog alleen maar toen en wordt de oorlog steeds belangrijker gevonden. Juist omdat de oorlog zo’n breed moreel spectrum liet zien – van schaamteloze wreedheid tot ongekende zelfopoffering, met alle tinten grijs daar tussenin – vinden mensen daarin richtlijnen voor hoe ze hun leven kunnen vormgeven. De poging die Van der Heijden doet om de morele keuzes van toen weg te verklaren lijkt meer te maken te hebben met zijn eigen frustratie over zwart-wit denken, dan met een gebalanceerde ethische afweging van wat er toen gebeurd is. Aan de andere kant, als we alleen over goed en kwaad spreken doen we geen recht aan de werkelijkheid, waarin er helaas vaak veel meer dan alleen zwart en wit was. Zoals Nelleke Noordervliet in haar 4 mei lezing van 2006 zegt: “bokken en schapen, zwart en wit, kaf en koren, zijn hulpeloze metaforen om de modderige werkelijkheid terug te brengen tot een eenduidig systeem.”126 In dat opzicht heeft Van der Heijden gelijk: tijdens de Tweede Wereldoorlog keek de meerderheid van de Nederlanders toe en deed niets. Alleen vecht van 64
der Heijden tegen luchtkastelen als hij dit keer op keer roept; er is niemand meer die dit ontkent. We moeten daarom kiezen voor een tweesporenbeleid. Enerzijds kunnen we op 4 mei de helden uit het leger en het verzet en de burgerslachtoffers die door geweld omkwamen herdenken. Dan wordt 4 mei, zoals Willemien van Montfrans-Hartman het in een interview noemt, “een punt waarop in ieder geval één keer per jaar voor heel veel mensen goed en slecht worden onderscheiden”.127 Anderzijds kunnen we op andere dagen in het jaar stilstaan bij de daders en ons te verdiepen in (of onderwijs geven over) de vele tinten grijs die er waren. Door ook over de morele dilemma’s te spreken waar alle partijen voor stonden bieden we niet alleen de morele oriëntatie op het goede die hard nodig is, maar geven we die ook een inbedding in de harde praktijk van elke dag, waarin het vaak veel minder duidelijk is wat goed is en wat kwaad. Zo kan onze dodenherdenking op 4 mei een moreel ijkpunt vormen dat aangevuld wordt door andere momenten in het jaar. Laten we de dodenherdenking verbreden… Op 5 en 8 mei 1956, een paar maanden nadat het Nationaal Monument op de Dam door koningin Juliana en prins Bernhard is geopend, komen duizenden demonstranten naar het monument. De reden daarvoor is dat op datzelfde moment een Hongaarse volksopstand tegen het communistische regime door de Sovjettroepen met grof geweld de kop ingedrukt wordt. Veel Nederlanders voelen zich begaan met het lot van het Hongaarse volk. Ze leggen kransen en zijn drie minuten stil. Zo wordt het Nationaal Monument al vanaf het begin gebruikt om het leed van slachtoffers op allerlei andere plaatsen in de wereld te herdenken. Vanaf 1961 is dat zelfs officieel het geval. Toen werd besloten vanaf dat jaar ook de gevallen militairen uit Indonesië te herdenken.128 Dit betekent dat we inmiddels al meer dan vijftig jaar ook slachtoffers herdenken die ná de Tweede Wereldoorlog zijn gevallen. De verbreding is dus bepaald geen recente ontwikkeling. Sinds 1997 herdenken we alle Nederlanders die in of na de Tweede Wereldoorlog in oorlogssituaties en vredesmissies zijn omgekomen. Dit lijkt me een goede ontwikkeling. Ik ontken natuurlijk niet dat er belangrijke verschillen zijn tussen de Tweede Wereldoorlog en vredesmissies in de afgelopen decennia. In de Tweede Wereldoorlog viel een vreemde natie ons eigen land binnen, terwijl vredesmissies het werk zijn van beroepsmilitairen die er vrijwillig voor kiezen zich op die manier in te zetten. Toch zijn er genoeg redenen om voor een blijvende verbreding van de dodenherdenking te pleiten. Op 4 mei 2013 hield de voormalige Commandant Landstrijdkrachten Peter van Uhm op de Dam een indrukwekkende toespraak. Vijf jaar daarvóór was hij zijn zoon kwijtgeraakt, die als militair in Afghanistan diende. Er zullen vele duizenden Nederlanders zijn die op 4 mei niet anders kunnen dan denken aan hun vader, broer, zus, dochter of zoon die in een oorlogssituatie is omgekomen. Ook deze oorlogsslachtoffers verdienen het dat wij erkennen dat hun onrecht is aangedaan en het is 65
goed als we ook aan hen eer bewijzen. Zeker als herdenken onze identiteit beïnvloedt, zoals ik betoogde in hoofdstuk 3, dan kunnen we niet voorbijgaan aan hen die nu sterven voor de vrijheid en met wier lot we geconfronteerd worden in de kranten, op televisie, of zelfs in onze eigen familie of vriendenkring. Daarom is het voorstel om op 4 mei alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken en op Veteranendag de slachtoffers die in latere vredesmissies zijn gevallen te herdenken niet houdbaar. Dit voorstel werd gedaan door het Caïro-overleg, een overleg waarin de Raad van kerken, de joodse gemeenschap en verschillende moslimorganisaties samenwerken. Ook de Nederlanders die in Irak en Afghanistan vielen werd onrecht aangedaan en het is goed dat te erkennen en hun eer te bewijzen. Bovendien is de Veteranendag geen herdenking, terwijl 4 mei wel een herdenkingsdag is. Ten slotte krijgt de Veteranendag niet de landelijke aandacht die de Nationale Dodenherdenking op 4 mei wel krijgt; bij de laatste is het koninklijk huis vertegenwoordigd, zijn 20.000 mensen ter plaatse en wordt de herdenking door zo’n vijf miljoen mensen op televisie live gevolgd. Zolang duidelijk is dat de betreffende soldaten werkelijk slachtoffer zijn doordat ze zich ingezet hebben voor een goede zaak en hun met hun dood onrecht is aangedaan, is het niet alleen bijna onvermijdelijk, maar ook goed hen op 4 mei te herdenken. Natuurlijk is dat niet altijd duidelijk. Daarom is gedegen onderzoek nodig en is niet elke ‘vredesmissie’ waar slachtoffers bij vallen per definitie een vredesmissie waarvan we gesneuvelde militairen moeten herdenken op 4 mei. … maar laten we de Tweede Wereldoorlog centraal stellen Tegelijk wil ik voorstellen om op 4 mei de Tweede Wereldoorlog wel centraal te blijven stellen.129 Waarom? Omdat het toen ging om de bezetting van ons eigen land. Omdat dat een oorlog was waarin de hele wereld betrokken was. Omdat toen wereldwijd zestig miljoen mensen omkwamen. Omdat toen meer dan 200.000 Nederlanders stierven. Omdat toen zes miljoen joden systematisch vermoord werden. Of misschien kunnen we beter zeggen, met de Nederlandse advocaat en schrijver Abel Herzberg: omdat er toen zes miljoen keer één jood is vermoord.130 Voor veel Nederlanders fungeren de woorden ‘Tweede Wereldoorlog’ en ‘jodenvervolging’ zelfs als synoniemen.131 De moord op zes miljoen joden is sindsdien het chiffre van het kwaad geworden, het ultieme symbool van destructie en het morele oriëntatiepunt van wat we niet willen.132 De naam zegt al dat we niets ergers kunnen bedenken: Shoah (vernietiging) en Holocaust (totaal verbrand). Als miljoenen mensen, waaronder bejaarden, mensen met een beperking, kinderen en baby’s, systematisch uitgeroeid worden om wie ze zijn, en als je hun haar gebruikt als kussenvulling, hun huid voor lampenkampen, en hun lichaamsvet om zeep van te maken, dan heb je het dieptepunt van het morele kwaad zoals wij dat kennen bereikt.133 Het is ook goed om de Tweede Wereldoorlog centraal te stellen omdat al vele jaren de gemiddelde Nederlander bij het woord ‘oorlog’ het eerst denkt aan de Tweede Wereldoorlog. 66
Zelfs als er op dat moment een andere oorlog woedt die veel media aandacht krijgt, zoals de oorlogen in Irak, Afghanistan en Syrië, denken nog altijd meer Nederlanders bij het woord ‘oorlog’ spontaan aan de Tweede Wereldoorlog. Ook zijn steeds minder mensen het eens met de stelling dat de Tweede Wereldoorlog minder betekenis krijgt naarmate die verder achter ons ligt.134 Elk jaar worden in Nederland tientallen herdenkingsmonumenten onthuld die iets met de Tweede Wereldoorlog te maken hebben.135 We hebben in Nederland inmiddels meer dan 3.500 monumenten voor het herdenken van de Tweede Wereldoorlog. 1940-1945 is een deel van ons collectieve geheugen geworden en staat centraal in onze herinnering, zoals de Nederlandse historicus James Kennedy opmerkt.136 Juist ook vanwege de omvang en de gevolgen voor ons hele land vertelt de Tweede Wereldoorlog ons meer over onszelf dan enige andere oorlog. Historicus Patrick van Schie zegt: Juist nu de Tweede Wereldoorlog meer en meer volledig geschiedenis wordt, dient de kennis van wat er in '40-'45 plaatsvond te worden onderhouden. Nederland heeft toen een in zijn nationale historie zeldzame ervaring ondergaan: wat betekent het te moeten leven onder een wreed nationaal-socialistisch regime en onder de laars van een vreemde bezetter? Als we ons bij de herdenking op die ervaring zouden blijven richten, wordt vanzelf duidelijk waarom verzetsstrijders vrijheid boven zogenaamd ‘vreedzame’ berusting verkozen.137 De Tweede Wereldoorlog is een gedeelde historische bron waar we als Nederlanders allemaal uit kunnen putten. Die oorlog staat in ons nationale geheugen gegrift. De Franse historicus Pierre Nora noemt onze verbeelding van de Tweede Wereldoorlog een lieu de mémoire.138 Vredesmissies zijn belangrijk, maar de kennis van deze missies zal in de loop van de tijd minder worden en wegzakken. Dat lijkt met de Tweede Wereldoorlog niet te gebeuren, juist omdat het zo’n wereldwijde afschuwelijke impact heeft gehad. De continue en zelfs toenemende stroom van publicaties over de Tweede Wereldoorlog en de Shoah onderstrepen dit alleen maar.139 Multicultureel herdenken We leven in een multiculturele samenleving. En herdenken, zei ik, doen we samen, dus samen met Nederlanders van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst (en ga zo maar door). Hoe doen we dat? In het vorige hoofdstuk liet ik al zien dat we niet teveel moeten ophangen aan een enkel verhaal over bijvoorbeeld Marokkaanse militairen die in Zeeland gevochten zouden hebben. Terecht spreekt de Amsterdamse socioloog en antropoloog Rob van Ginkel in dit verband van een “nogal opzichtige en krampachtige”140 poging om allochtonen bij de dodenherdenking te betrekken. Een poging die bovendien gebaseerd bleek te zijn op beweringen die historisch aantoonbaar onjuist zijn.
67
Overigens zijn er wel degelijk betrouwbare bronnen waaruit blijkt dat er Nederlandse oorlogsslachtoffers van niet-Nederlandse komaf waren. Militairen uit Suriname en Curaçao werden lid van de Prinses Irenebrigade en vochten in Nederland, bijvoorbeeld rondom Tilburg, waarbij verschillende van hen sneuvelden. Militairen uit Curaçao en Suriname vochten in Nederlands-Indië tegen Japan en sommigen van hen kwamen daarbij om. Verder werkten Antillianen en Surinamers op de koopvaardijschepen. Ook bij die inzet vielen doden.141 Het gaat niet om grote aantallen, maar dat is niet aan hen te wijten. Integendeel, hun aantal en daarmee hun bijdrage had veel groter kunnen zijn als Westerse landen niet zo’n racistische instelling hadden gehad; ik denk dan bijvoorbeeld aan Nederland en Australië (doorvoerkanaal voor militairen die op de eilanden in de Stille Oceaan moesten vechten tegen Japan). Hoe dan ook zijn er op Nederlands grondgebied (of wat toen Nederlands grondgebied was) militairen uit Suriname en Curaçao gesneuveld en het is dan ook goed om hen te herdenken op 4 mei. Tegelijk wil ik benadrukken dat we moeten voorkomen dat Surinaamse Nederlanders vooral Surinamers gaan herdenken, Antilliaanse Nederlanders vooral Antilliaanse Nederlanders en de meeste, blanke Nederlanders uitsluitend Nederlanders van Nederlandse komaf. Want daar gaat de suggestie van uit dat een oorlog of vredesmissie alleen relevant is voor zover er mensen uit je eigen voorgeslacht bij zijn omgekomen. Dat zou de plank volledig misslaan. In de oorlog is, voor zover ik weet, geen van mijn voorouders omgekomen. De schoenenzaak van mijn opa werd vernield omdat een tante in de familie een verhouding met een NSB’er had en mijn oma stierf tijdens de Hongerwinter bijna aan de dysenterie. Maar geen van hen werd vervolgd of kwam om. Betekent dit dat ik geen reden heb om de slachtoffers van toen te herdenken? Natuurlijk niet. Ik ben Nederlander en daarom herdenk ik de Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en Nederlandse vredesmissies van na de oorlog. En dit geldt net zo goed voor Antilliaanse, Turkse, Marokkaanse en Chinese Nederlanders. Als een Nederlandse minderheid moeite heeft om te herdenken, bijvoorbeeld omdat er weinig historische kennis is, of uit antipathie tegen de huidige staat Israël, dan moeten we daarover praten en niet wanhopig op zoek gaan naar Nederlands-Marokkaanse oorlogsslachtoffers of slachtoffers uit het voorgeslacht van andere minderheden. Ook voor nieuwe Nederlanders is het goed als zij deelnemen aan de Nationale Dodenherdenking.142 Sommige mensen zeggen dat we bij hen draagvlak moeten creëren. Maar draagvlak lijkt me niet genoeg. Het gaat om participatie: deelnemen aan het herdenken en je laten vormen door wat er is gebeurd. Het oorlogsverleden van Nederland behoort tot de Nederlandse identiteit. Je moet niet willen dat op 4 mei Marokkanen het Franse koloniale juk herdenken, de Turken en Armenen de vele duizenden slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog, en de Surinamers en Antillianen de slavernij. Op 4 mei vindt de Nederlandse dodenherdenking plaats en het is goed als mensen de Nederlandse oorlogsslachtoffers herdenken, omdat dat onderdeel is van de Nederlandse identiteit en dat ook bijdraagt aan de Nederlandse identiteit. Juist ook voor allochtonen en hun kinderen en kleinkinderen is het 68
gesprek over de dodenherdenking van belang.143 Want heel wat van hen – of hun ouders of grootouders – zijn afkomstig uit landen waarin minderheden, zoals Koerden, gediscrimineerd worden of waarin sterk antisemitische gevoelens leven. Zulk racisme en zulke intolerantie kunnen gevoed worden door historische de verhalen van anderen, leugens, stereotypen of eigen ervaringen. Ook daarom is educatie en gesprek belangrijk. Gelukkig zijn er al allerlei mooie initiatieven op dit gebied. Heel wat allochtonen nemen uit eigen beweging deel aan de Nationale Dodenherdenking of leggen zelf bij een van de monumenten een krans. Meer dan 1.500 scholen hebben een oorlogsmonument geadopteerd. Er zijn nieuwe films en uitgebreide tentoonstellingen. En op scholen wordt rond 4 en 5 mei door joodse en islamitische studenten samen aan mbo- en vmbo-leerlingen voorlichting gegeven over de Tweede Wereldoorlog.144 Ook voor mensen die geen allochtonen in hun directe voorgeslacht hebben – de meeste Nederlanders dus – is het goed als nieuwe Nederlanders bij de dodenherdenking aanwezig zijn. Het maakt ons waakzaam voor onze eigen vooroordelen ten opzichte van mensen met een andere huidskleur of aanhangers van een andere religie. Zulke vooroordelen zijn vaak sluimerend aanwezig. Als je samen de slachtoffers van discriminatie en racisme herdenkt, wordt het toch een stuk lastiger om de dag daarop iemand van het lijstje sollicitanten te schrappen puur en alleen omdat hij Ahmed heet. Het is dus voor iedereen goed als nieuwe Nederlanders deelnemen aan de Nationale Dodenherdenking. Laten we er nooit mee ophouden Ik heb in dit boek betoogd dat herdenken niet primair om ons gaat, maar om de slachtoffers, hoewel herdenken ook allerlei positieven effecten op ons kan hebben. Door te herdenken erkennen we dat de slachtoffers onrecht is gedaan en bewijzen we hun eer. Hieruit volgt dat we Duitse soldaten niet moeten herdenken. Er volgt ook uit dat we geen aparte krans moeten leggen voor homoseksuelen en mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, omdat er geen historisch bewijs is dat zij om hun geaardheid of beperking zijn vervolgd. Ook moeten we geen Marokkaanse militairen herdenken, omdat er geen reden is om te denken dat zij in Nederland zijn gesneuveld. Goed herdenken impliceert dat je ook grenzen stelt aan herdenken; het mag geen kerstboomherdenking worden. Tegelijk heb ik betoogd dat verbreding op sommige onderdelen hard nodig is. Zo verdienen de joodse oorlogsslachtoffers een veel belangrijkere plaats in onze dodenherdenking. Ik hoop dat in de loop van dit boek niet alleen duidelijk geworden is wat herdenken is en hoe we er vorm aan zouden kunnen geven, maar ook waarom we er nooit mee moeten ophouden. Voor mijzelf is het schrijven van dit boek in ieder geval een ontdekkingsreis geweest. Ik ben blij dat ik door de vele gedachten en ideeën die anderen me hebben aangereikt dit boek kon schrijven, maar daardoor nu ook beter met hoofd en hart kan deelnemen aan de dodenherdenking. Het herdenken van onze doden is een van de dingen die ons tot mensen maakt. Wij hebben een besef van ons verleden, het heden en de toekomst, van hen die er niet meer zijn, van onszelf, en ook van hen die zullen komen. 69
Het is mijn wens dat de dodenherdenking, paradoxaal genoeg, springlevend zal blijven. Daarvoor moeten we terugkeren naar de kern van wat herdenken is: onrecht erkennen en eer bewijzen. Dat betekent dat we grenzen moeten trekken: we leggen kransen, maar niet voor iedereen. Alleen dan heeft onze dodenherdenking toekomst.145
70
Aantekeningen 1
De citaten zijn afkomstig uit Anne Frank, Het achterhuis: dagboekbrieven, 12 juni 1942 – 1 augustus
1944, inl. door Annie Romein-Verschoor (Amsterdam, Contact: 1957), woensdag 3 mei 1944; Babylonische Talmoed, Seder Kodashim, Menachoth 43b, http://halakhah.com/pdf/kodoshim/Menachoth.pdf (Nederlandse vertaling RP); Elie Wiesel, From the Kingdom of Memory: Reminiscences (New York: Summit, 1990), 239. 2
Zie ‘Auschwitz Comité: herdenking Duitsers op 4 mei is fout’, De Volkskrant, 6 maart 2013.
3
Bert Brussen, ‘‘Vrijheid’ in 2013: verboden zelf te beslissen wie u herdenkt’, The Post.Online, 3 mei
2013. 4
Zoals Harlaar en Koster opmerken: “In het eerste jaar van de bevrijding worden er regelmatig
herdenkingsbijeenkomsten gehouden, en monumenten en plaquettes onthuld. Deze hebben echter bijna uitsluitend betrekking op omgekomen militairen, verzetshelden, represaille-slachtoffers en overheidspersoneel. Rond de grootste tragedie die Amsterdam trof, blijft een beklemmende stilte hangen.” Zie Martin Harlaar en Jan Pieter Koster, Stilstaan bij de oorlog. De gemeente Amsterdam en de Tweede Wereldoorlog 1945-1995 (Bussum: Uitgeverij Thoth, 1995), 17. 5
Ik zeg dit zo, omdat er geen reden is om te denken dat in Nederland – dit in tegenstelling tot
Duitsland – tijdens de Tweede Wereldoorlog homoseksuelen om hun homoseksuele geaardheid zijn omgebracht. Daar kom ik in hoofdstuk 4 op terug. 6
Mike Tomale, ‘Dodenherdenking, twee minuten om me te schamen’, The Post.Online, 4 mei 2013.
7
Voor een beknopte schets van deze ontwikkeling in Nederlandse films over de Tweede
Wereldoorlog, met bijbehorende uitzonderingen, beluister het interview met de historicus David Barnouw op Radio 1 op 5 mei 2010. 8
Harlaar en Koster, Stilstaan bij de oorlog, 13.
9
Dit boek is later in het Nederlands verschenen als De banaliteit van het kwaad. Een reportage
(Amsterdam: Moussault, 1969). 10
Jacob Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945,
twee delen (Den Haag: Staatsuitgeverij/Nijhoff, 1965). 11
Ook Thomas Bridges betoogt dat we geobsedeerd zijn met het heden en vooral de toekomst en dat
we, op historisch onderzoek na, het verleden onderwaarderen. Zie Bridges, ‘The Commemorative Past’, 287-288. 12
Hoewel, zoals Runia en Klapwijk terecht opmerken, de motivatie voor veel historisch onderzoek is
om juist beter te kunnen herdenken. Zie Jacob Klapwijk, ‘Gedenken: over de eerste en de tweede geschiedenis’, Koers: Bulletin vir Christelike Wetenskap 71.1 (2006), 130-133; Runia, ‘Burying the Dead, Creating the Past’, 315. 13
Zie http://www.4en5mei.nl/4_en_5_mei/nationale_herdenking/toelichting_memorandum.
71
14
In het houden van de herdenking en het vieren van de bevrijding op twee afzonderlijke en
opeenvolgende dagen is Nederland overigens uniek in Europa, zoals Jolanda Keesom opmerkt in ‘Nederland herdenkt en viert’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 23. 15
Op de website van het Nationaal Comité 4 en 5 mei worden meer dan 3.500 van deze monumenten
genoemd. Zie http://www.4en5mei.nl/herinneren/oorlogsmonumenten/monumenten_zoeken. 16
Zie Harlaar en Koster, Stilstaan bij de oorlog, 52. Er zijn ook nog tijdelijke
‘herdenkingsmonumenten’. Zo is in 2011 een grote poster gemaakt met daarop alle adressen waarop de meer dan 60.000 joodse Amsterdammers woonden. Veel mensen hingen die poster rond de meidagen voor hun raam ter nagedachtenis aan de omgekomen joodse oorlogsslachtoffers. 17
Noordervliet noemt haar oom en haar familie hiervan als voorbeeld. Zie haar ‘De ongrijpbaarheid
van het kwaad’, in Jolanda Keesom, e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 214. 18
Dat deze vragen belangrijk zijn wordt benadrukt door James Kennedy wanneer hij zegt: “Telkens
weer moet er worden bijgesteld en gecorrigeerd om aansluiting te blijven houden bij de veranderende context waarin we leven. Een ding lijkt duidelijk: het belang van 4 en 5 mei wordt niet minder. En zolang Nederland blijft worstelen om zich te positioneren in een soms onherbergzame wereld, kunnen de morele en intellectuele reflecties op en rond 4 en 5 mei helpen om de weg te wijzen.” Zie zijn ‘Op zoek naar een nationaal verhaal’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 17. 19
Zie Hans Feddema, ‘Dodenherdenking: waarom Duitse soldaten buitensluiten?’, Joop/Opinies, 4
mei 2013. 20
Zie Maud van de Reijt, Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen
herdenken (Amsterdam: Bert Bakker, 2010), 33-34. 21
Het feit dat Duitsland het misdadige oorlogsverleden erkent en monumenten opricht voor de
slachtoffers zou ik eerder met de Duitsers zelf Vergangenheitsbewältigung dan ‘verzoening’ noemen; het gaat eerder om acceptatie, verwerking en erkenning van het onrecht. Wil er sprake zijn van verzoening op individueel niveau, dan moet er sprake zijn van een gesprek tussen daders en slachtoffers en wil er sprake zijn van verzoening tussen staten, dan had Duitsland de oorlogsmisdadigers moeten vervolgen en dat heeft Duitsland grotendeels nagelaten. 22
Feddema, ‘Dodenherdenking: waarom Duitse soldaten buitensluiten?’.
23
Dit wordt ook gezegd door sommige Nederlanders die deelnamen aan het Nationale
Vrijheidsonderzoek, 2013, deel draagvlak, pagina 32, http://www.4en5mei.nl/documenten/Onderzoek/P5949_Rapportage_Draagvlakdeel_2013def.pdf. Het Nationaal Vrijheidsonderzoek wordt jaarlijks uitgevoerd door onderzoeksbureau Veldkamp in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
72
24
Bijvoorbeeld in 1998 in Reichswalde (Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 161).
25
Geciteerd in Manfred Messerschmidt, Die Wehrmacht im NS-Staat. Zeit der Indoktrination
(Hamburg: Decker’s Verlag, 1969), 354: “Wir Deutschen kämpfen heute einen doppelten Kampf. Den nichtjüdische Völkern gegenüber wollen wir nur unsere Lebensinteressen durchsetzen. Wir achten sie und führen eine ritterliche Auseinandersetzung mit ihnen. Das Weltjudentum aber bekämpfen wir, wie man einen giftigen Parasiten bekämpfen muβ; wir treffen in ihm nicht nur einen Feind unseres Volkens, sondern eine Plage aller Völker. Der Kampf gegen das Judentum ist ein sittlicher Kampf für die Reinheit und Gesundheit des gottgeschaffenen Volkstums und für eine neue gerechtere Ordnung in der Welt.” Messerschmidt heeft nog weinig oog voor de misdaden, ook tegen joodse burgers, van de Wehrmacht. Daar is pas decennia later veel aandacht voor gekomen. 26
De belangrijkste resultaten van de expositie worden weergegeven in een publicatie van het Hamburg
Institut für Sozialforschung, Crimes of the German Wehrmacht: Dimensions of a War of Annihilation 1941-1944 (Hamburg: Hamburger Edition, 2004). Daarna is een uitgebreider boek verschenen onder redactie van Christian Hartmann, Johannes Hürter en Ulrike Jureit: Verbrechen der Wehrmacht. Bilanz einer Debatte (München: C.H. Beck, 2005). De grootschalige oorlogsmisdaden worden ook benoemd in Wolfram Wette, The Wehrmacht. History, Myth, Reality, vertaald door Deborah Lucas Schneider (Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press, 2006). Dat de Wehrmacht niet onschuldig was wordt ook in de literatuur over de Nederlandse dodenherdenking erkend. Zie bijvoorbeeld Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 146, 169. 27
Voor meer details, zie Jennifer L. Foray, ‘The ‘Clean Wehrmacht’ in the German-occupied
Netherlands, 1940-5’, Journal of Contemporary History 45.4 (2010), 779-787. 28
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 184-193.
29
Hume zelf zegt het als volgt in zijn Treatise of Human Nature (London: John Noon, 1739), 335: In every system of morality, which I have hitherto met with, I have always remarked, that the author proceeds for some time in the ordinary ways of reasoning, and establishes the being of a God, or makes observations concerning human affairs; when all of a sudden I am surprised to find, that instead of the usual copulations of propositions, is, and is not, I meet with no proposition that is not connected with an ought, or an ought not. This change is imperceptible; but is however, of the last consequence. For as this ought, or ought not, expresses some new relation or affirmation, 'tis necessary that it should be observed and explained; and at the same time that a reason should be given; for what seems altogether inconceivable, how this new relation can be a deduction from others, which are entirely different from it.
30
Zie Barnouw, Geschiedenis van Nederland 1940-1945, 85-86.
31
Noordervliet, ‘De ongrijpbaarheid van het kwaad’, 216.
73
32
Zie Eelco Runia, ‘Burying the Dead, Creating the Past’, History and Theory 46, 316: “Calamitous
acts of people are made by us, because they could have been made by any one of us—if, by chance, we had been born a couple of hundred kilometres farther down or if we hadn’t been blessed with – as the former German chancellor Helmut Kohl has expressed it – “the grace of late birth.”’ Dit wordt in de filosofische literatuur het probleem van ‘moreel toeval’ genoemd. Voor een uiteenzetting daarvan, zie Daniel Statman, red. Moral Luck (Albany: State University of New York Press, 1993). 33
Zoals de Bulgaarse historica Anita Kasabova opmerkt: “(…) today’s addressees can envisage the
idea that, in different temporal and spatial circumstances, they might not only have suffered the genocide but committed it—because these addressees are able to re-identify the past event at present.” (‘Memory, Memorials, and Commemoration’, History and Theory 47.3 (2008), 347) 34
Deze gedachten zijn door het hele werk van Nietzsche heen te vinden. Zie bijvoorbeeld zijn
Morgenröte. Gedanken über die moralischen Vorurteile (1980) en Zur Genealogie der Moral – Eine Streitschrift (1887), beiden in de Kritische Studienausgabe, uitgegeven door Walter de Gruyter in München/New York en geredigeerd door Giorgio Colli en Mazzino Montinari. 35
Ik ben me ervan bewust dat de term ‘joods-christelijk’ op allerlei verschillende manieren gebruikt is.
Dit is helder uiteengezet door Bart Wallet in ‘Zin en onzin van de joods-christelijke traditie’, in Pieter Jan Dijkman, Erik Borgman en Paul van Geest (red.), Dood of wederopstanding? Over het christelijke in de Nederlandse politiek (Amsterdam: Boom, 2012), 72-79. Echter, juist als het om herdenken gaat zijn er zulke sterke overeenkomsten tussen de joodse en christelijke religieuze praxis dat het mijns inziens in dit verband legitiem is om over de ‘joods-christelijke’ traditie te spreken. 36
Men herdacht althans alleen gebeurtenissen waarvan men dacht dat het historische gebeurtenissen
waren. Hier wordt ook op gewezen door Paul Connerton in How Societies Remember (Cambridge: Cambridge University Press, 1989), 46-47, en door Yosef Hayim Yerushalmi, Zakhor. Jewish History and Jewish Memory (Seattle: University of Washington Press, 1983), 6-7. Iets soortgelijks is van toepassing op de Islam, maar deze religie heeft onze cultuur niet zo sterk beïnvloed als het jodendom en christendom. 37
In het Oude Testament worden twee Hebreeuwse werkwoorden voor ‘herdenken’ gebruikt: zāchar
(herinneren, gedenken, herdenken) en lo’ šākach (niet vergeten). In het Nieuwe Testament worden vooral de woorden Griekse mimnēskomai (herinneren, herdenken) en anamnēsis (herinnering, herdenking) gebruikt. Het nieuwtestamentische, christelijke concept van herdenken is sterk gekleurd door het oudtestamentische, Israëlitische concept. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, de woorden zāchar and zēcher of zikkārōn vrij consequent vertaald worden met mimnēskomai en anamnēsis. In de Latijnse vertaling wordt het woord anamnēsis vertaald met commemoratio, waar natuurlijk het Engelse commemoration van afgeleid is.
74
38
Zie bijvoorbeeld Brevard S. Childs, Memory and Tradition in Israel (London: SCM Press, 1962),
17-30. Hij betoogt dat in Israëls herdenken denken en doen nauw samenhangen, maar niet identiek zijn. Zie ook H. Eising, ‘zāchar,’ in G. Johannes Botterweck en Helmer Ringgren (red.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Stuttgart: Kohlhammer, 1977), deel 2, 571-93, en Leslie C. Allen, ‘zāchar’, in Willem A. VanGemeren (red.), New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, deel 1 (Carlisle: Paternoster Press, 1997), 1100-1106. 39
Voor wie het na wil lezen: Exodus 20, vers 8.
40
Esther 9, vers 28. Hetzelfde verband tussen denken en handelen vinden we ook bij de uitdrukking
lo’ šākach. Zie Genesis 40 vers 23, Psalm 9 vers 13, en Psalm 77 vers 4. 41
Zie Deuteronomium 15 vers 12-15.
42
Zie Deuteronomium 24 vers 17-18.
43
Ook op andere plaatsen in het Oude Testament wordt het lijden van een groep mensen of de dood
van een specifieke persoon herdacht. In Rechters 11 vers 40 wordt beschreven hoe jonge meisjes elk jaar de dood van de dochter van een zekere Jefta herdenken door vier dagen lang te rouwen. Door het zingen van klaagliederen wordt het sterven van koning Josia herdacht (zie 2 Kronieken 35 vers 25). En in Zacharia 7 wordt gezegd dat de Israëlieten door treuren en vasten de verwoesting van de stad Jeruzalem herdenken. 44
Dat Jezus’ oproep om hem te herdenken niet is gebaseerd op de toenmalige Hellenistische
dodenherdenkingsmaaltijden of mysteriediensten, maar grotendeels teruggaat op de oudtestamentische herdenkingspraktijk en dan met name de Pesachviering wordt uitgebreid beargumenteerd door Gerrit Nicolaas Lammens, Tot Zijn nagedachtenis. Het commemoratieve aspect van de avondmaalsviering (Kampen: Kok, 1968), 24-46. Hij wijst erop dat dit inmiddels ook de communis opinio onder Bijbelwetenschappers is. 45
Voor de vertaling heb ik gebruik gemaakt van de Nieuwe Bijbel Vertaling. De cursivering is van
mijn hand. 46
Dit wordt bevestigd door de apostel Paulus in de tweede brief die hij aan de Korintiërs schreef,
hoofdstuk 11 vers 23b-26: “In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.’ Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt.” 47
Runia, ‘Burying the Dead’, 316.
48
Zie zijn Grundlegung zur Metaphysik der Sitten, met commentaar van Christoph Horn, Corinna
Mieth en Nico Scarano, oorspronkelijke uitgave 1785 (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2007), 68, 73: “Denn vernünftige Wesen stehen alle unter dem Gesetz, daß jedes derselben sich selbst und alle
75
anderen niemals bloß als Mittel, sondern jederzeit zugleich als Zweck an sich selbst behandeln solle. (…) das Subjekt der Zwecke, d.i. das vernünftige Wesen selbst, muß niemals bloß als Mittel, sondern als oberste einschränkende Bedingung im Gebrauche aller Mittel, d.i. jederzeit zugleich als Zweck, allen Maximen der Handlungen zum Grunde gelegt werden.” 49
Hierin ligt een belangrijk verschil met de centrale herdenking in het christelijk geloof, de herdenking
van het lijden en sterven van Jezus Christus. Hem herdenken christenen inderdaad omdat ze denken dat in zijn lijden en sterven (en opstanding) hun eigenlijk geluk en welzijn gelegen is, omdat Jezus in hun plaats is gestorven. De discussie of dit plausibel of überhaupt mogelijk is wil ik hier even terzijde zetten. Het gaat me erom dat het herdenken van Jezus een uitzondering is, omdat volgens hemzelf eeuwig geluk door zijn lijden en sterven teweeg gebracht zouden worden. Sommige mensen hebben in de Tweede Wereldoorlog hun leven gegeven voor de vrijheid van anderen, maar dat is iets totaal anders. Door hun leven te geven creëerden zij de mogelijkheid voor anderen om in vrijheid te leven, terwijl Jezus beweerde dat in zijn lijden en sterven zelf het eeuwig geluk van anderen gelegen zou zijn. Dat kon hij dan ook alleen beweren omdat hij volgens de kerk God zelf is, die mens geworden is. Bij alle andere slachtoffers in de geschiedenis zou het moreel verwerpelijk zijn om hen vooral te herdenken om er zelf beter of gelukkiger van te worden. 50
Blustein gebruikt in dit verband zelfs de uitdrukking “restorative justice”. Zie zijn ‘Forgiveness,
Commemoration, and Restorative Justice’, 583. Ook anderen menen dat herdenken en herinneren te maken heeft met recht doen. Zie bijvoorbeeld Miroslav Volf, The End of Memory. Remembering Rightly in a Violent World (Grand Rapids: William B. Eerdmans, 2006), 18, 29, 56, 121. 51
Zie Louis de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6: Juli ’42 –
Mei ’43, eerste helft (Den Haag: Nijhoff, 1975), 324. 52
Dit benoemde ik eerder in ‘We eren de doden omdat hun recht is geschonden’, Trouw, 11 mei 2012,
19. In dat artikel haal ik nog twee dingen door elkaar: recht doen en eer bewijzen. Ik denk nu dat het om twee nauw samenhangende, maar toch verschillende dingen gaat. Daarom benoem ik ze hier apart. 53
Ik denk dat deze gedachte ook aansluit bij de intuïties en overtuigingen van heel wat Nederlanders.
In 2013 was 88 procent van de Nederlandse bevolking het (helemaal) eens met de stelling ‘De jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei is respect tonen voor oorlogsslachtoffers’ en in het jaar daarvoor was dat zelfs 93 procent. Zie het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2013, deel draagvlak, pagina 24, http://www.4en5mei.nl/documenten/Onderzoek/P5949_Rapportage_Draagvlakdeel_2013def.pdf, en Nationaal Vrijheidsonderzoek 2012, deel draagvlak, pagina 18, http://www.4en5mei.nl/documenten/microsoft_powerpoint_-_draagvlakdeel_2012.pdf. 54
Een enkele keer koos men zelfs verschillende lichamen, verplaatste die net zolang tot men ze niet
meer kon onderscheiden en koos er dan willekeurig een uit om in het graf van de onbekende soldaat geplaatst te worden. Zie Carole V. Blair Balthrop en Neil Michel, ‘The Arguments of the Tombs of the Unknown: Relationality and National Legitimation’, Argumentation 25 (2011), 452-458.
76
55
Zie Runia, ‘Burying the Dead’, 317: “The Netherlands kept being haunted by the “police actions” in
the Dutch East Indies as long as it maintained that the cruelties committed were just “incidents” perpetrated by some unrepresentative “rotten apples.”’ 56
Marga Minco, ‘Een sprong in de tijd’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de
jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 35. 57
Dezelfde vraag wordt door Miroslav Volf gesteld over herinneren en herinneren is natuurlijk nauw
gerelateerd aan herdenken. Zie zijn The End of Memory, 20: “But is memory such an unambiguous good? How strong is the link between memory and well-being? Isn’t the memory of wrongs suffered itself suffused with pain and suffering? Hasn’t it sometimes pushed those who remember to inflict pain and suffering on others?” 58
Dit onderzoek werd uitgevoerd door het forsa Gesellschaft für Sozialforschung und statistischen
Analysen. De belangrijkste resultaten werden gepubliceerd onder de titel ‘Auschwitz verpflichtet’ in Stern, 26 januari 2013. Ook in Nederlandse media werd erover bericht; zie bijvoorbeeld ‘Duitse jongeren kennen Auschwitz niet’, De Volkskrant, 25 januari 2012. 59
Runia, ‘Burying the Dead’, 318: “For how can we answer the question “who are we that this could
have happened?” if the “we” who made the event is qualitatively different from the “we” who want to commemorate it?” 60
Voor deze opvatting, zie Runia, ‘Burying the Dead’, 320.
61
Kasabova, ‘Memory, Memorials, and Commemoration’, 334, geeft ook enkele linguïstische redenen
om te denken dat het verleden iets is dat afgesloten is. 62
Harry Mulisch, ‘Op de drempel van de geschiedenis’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4
en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 64. 63
In het Duits wordt onderscheid gemaakt tussen een Denkmal en een Mahnmal. Een Denkmal is een
herdenkingsmonument in het algemeen, terwijl een Mahnmal een herdenkingsmonument met een specifieke functie is, namelijk om mensen op basis van het verleden een waarschuwing mee te geven voor het heden en de toekomst. Een bekend voorbeeld van een Mahnmal is de Kaiser-WilhelmGedächtniskirche in Berlijn, die de inwoners van de stad met opzet een ruïne hebben gelaten. Daarmee is het een waarschuwing voor de verwoesting die oorlog met zich meebrengt. 64
Klapwijk, ‘Gedenken’, 116. Dat laatste is trouwens te sterk uitgedrukt. Klapwijk zal bedoelen dat de
gedachtenis aan bepaalde gebeurtenissen taboe wordt; de grote dictatoriale regimes hebben altijd herdenkingsbijeenkomsten georganiseerd. 65
Geert Mak, ‘Voorbij de blanco spaties’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door
de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 239. 66
Zo ook Jeroen Brouwers: “Want wie zijn ogen sluit voor het verleden, is blind voor de huidige en de
nog komende tijd. De geschiedenis leert dat alles altijd opnieuw kan beginnen. Door intolerantie en
77
vooroordeel kan men opeens weer worden vervolgd om welke reden dan ook, - omdat men een afwijkende huidskleur heeft, omdat men linkshandig is, omdat men kan lezen, of zelfs om een reden die u niet eens zal worden meegedeeld. Ook dit is de zin van gedenken: om elkaar te sterken waakzaam en alert te blijven.” Zie zijn ‘Steeds dezelfde zon’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 168. 67
Mau Kopuit, ‘Nederland heeft recht op visie van David Cohen’, Nieuw Israëlitisch Weekblad,
bijzondere uitgave, mei 1982. Dit katern bevat de eerste publicatie van de memoires van David Cohen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog medevoorzitter van de Joodse Raad was. 68
Dit wordt verondersteld door ondermeer Blustein in ‘Forgiveness, Commemoration, and Restorative
Justice’, 585, 600. 69
Zie Bram Peters, ‘Herdenken en vieren. Debatten in de Tweede Kamer over de betekenis van 4 en 5
mei’, in C.C. van Baalen e.a. (red.) Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2007. De moeizame worsteling met de nationale identiteit (Amsterdam: Boom, 2007), 102. 70
Zie Klapwijk, ‘Gedenken’, 114.
71
Zie Feddema, ‘Dodenherdenking: waarom Duitse soldaten buitensluiten?’.
72
Dat de locatie alle verschil maakt wordt ook opgemerkt door Bridges, ‘The Commemorative Past’,
276. 73
Dit begrip wordt ook gebruikt door Blustein ‘Forgiveness, Commemoration, and Restorative
Justice’, 586. 74
In zijn voorwoord bij Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen, 9.
75
Zo ook Blustein, ‘Forgiveness, Commemoration, and Restorative Justice’, 605.
76
Dat we gebeurtenissen die vergezeld gaan van sterke emoties minder snel vergeten blijkt ook uit
empirisch onderzoek. Zie bijvoorbeeld Sven-Åke Christianson, ‘Emotional Stress and Eyewitness Memory: A Critical Review’, Psychological Bulletin 112.2 (1992), 284-309, en Stephan B. Hamann, ‘Cognitive and Neural Mechanisms of Emotional Memory’, Trends in Cognitive Sciences 5.9 (2001), 394-400. 77
Annemarie Steenbergen, ‘Houd dodenherdenking zuiver’, Opiniestukken.nl, 1 mei 2013.
78
Raphael Evers, ‘Herdenken met de Duitsers, ik kan het niet’, de Volkskrant, 4 mei 2010.
79
Dit wordt in de literatuur tweede- en derde generatie problematiek genoemd. Tweede generatie
problematiek is door de overheid erkend als subsidiegrond voor psychische hulp. Ik gebruik de uitdrukking ‘indirect slachtoffer’ hier dus hetzelfde als Blustein wanneer hij zegt: “I consider a victim to be either an individual who suffered a direct violation or wrong or an individual who suffered indirectly as a result of the former, by, for example, losing a loved one. If the wrong cost the former his life, the latter is often called a survivor.” Zie Blustein, ‘Forgiveness, Commemoration, and Restorative Justice’, 600.
78
80
Volf, The End of Memory, 9: “To triumph fully, evil needs two victories, not one. The first victory
happens when an evil deed is perpetrated; the second victory, when evil is returned.” 81
Zijn betrokkenheid bij deze aanslag wordt nauwkeurig beschreven door zijn beste vriend, Eberhard
Bethge, in Dietrich Bonhoeffer: Theoloog – Christen – Tijdgenoot, tweede herziene uitgave, vertaald door L.W. Lagendijk (Baarn: Ten Have, 2002), 739-819, en Eric Metaxas, Bonhoeffer: Pastor, Martyr, Prophet, Spy: A Righteous Gentile vs. the Third Reich (Nashville: Nelson, 2010), 380-393, 423-431, 475-503. 82
Inez van Dullemen, ‘De oorlog heeft veel gezichten’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en
5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 45. 83
Zoals Kasabova zegt: “If we forget who we were or what we did in the past, we also ignore, at least
in part, who we are and what we do at present; that is to say, we are mentally disoriented or deranged—we are not in compos mentis [d.w.z. bij ons verstand, bij onze geest].” (‘Memory, Memorials, and Commemoration’, 336) 84
Dit is niet alleen maar een theoretische optie. Hij wordt bijvoorbeeld met verve verdedigd door
historicus Chris van der Heijden. Zie zijn Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam: Uitgeverij Contact, 2001). Zijn standpunt heeft overigens in de media veel weerstand opgeroepen. Zie bijvoorbeeld de scherpe reactie van Evelien Gans: ‘Iedereen een beetje slachtoffer, iedereen een beetje dader’, De Groene Amsterdammer, 27 januari 2010. 85
Zie J.H. Besselaar, ‘Schiermonnikoog kon begin Juni gaan feestvieren’, Bijlage Algemeen
Handelsblad, 3 mei 1955. 86
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 61.
87
Niet omdat tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna in vredesmissies geen homoseksuelen
zouden zijn omgekomen. Hoeveel homoseksualiteit voorkwam en voorkomt is nog altijd moeilijk te onderzoeken, maar we moeten toch zeker denken aan drie procent van de bevolking, en tien tot vijftien procent met een biseksuele geaardheid. Er zullen dus ook heel wat homoseksuelen door vervolging zijn omgekomen. 88
Anna Tijsseling, Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezetting
(Zuilenstein 2009). In haar onderzoek richt zij zich vooral op het Haagse arrondissement tijdens de oorlog, omdat daar een grote Duitse bezettingsmacht was, daar sprake was van een levendige homoseksuele subcultuur, de gemeentepolitie daar actief betrokken was bij de handhaving van de zedenwetgeving en in die regio relatief veel antihomoseksuele veroordelingen plaatsvonden. Eerder onderzoek, ondermeer van Pieter Koenders, had al soortgelijke conclusies naar voren gebracht. Zie zijn gepubliceerde doctoraalscriptie Homoseksualiteit in bezet Nederland. Verzwegen hoofdstuk, herziene uitgave (Amsterdam: SUA_Woelrat, 1984). Dit wordt ook genoemd door Louis de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 8: Gevangenen en gedeporteerden,
79
eerste helft (Den Haag: Nijhoff, 1978), 291; Jolanda Keesom, ‘De kracht van twee minuten stilte’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 90; Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 62. 89
Deze suggestie wordt gedaan door Dineke Stam, ‘Het Homomonument’, in Madelon de Keizer en
Marije Plomp (red.), Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (Amsterdam: Bert Bakker, 2010), 252. 90
Deze roze driehoek zien we terug in de kleur en vorm van het indrukwekkende granieten
herdenkingsmonument voor homoseksuelen dat in 1987 op de Westermarkt in Amsterdam geplaatst werd. 91
Zie Jolanda Keesom, ‘De kracht van twee minuten stilte’, 90.
92
Zie Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Marokko, de Nederlandse Antillen,
Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Sdu Uitgevers: Den Haag, 2004), 97. 93
Zie Wilma Kieskamp, ‘Antisemitisme Marokkaanse jongens komt van buiten’, Trouw, 19 mei 2003.
94
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 125-126; Jolanda Keesom, ‘Herdenken en vieren voor komende
generaties’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 257. 95
Zie Jan Durk Tuinier, Graven in de klei. Marokkaanse bevrijders van toen en de vrijheid van nu
(Utrecht: Vredeseducatie, 2005), vooral 4-8, 18-27. 96
Zie bijvoorbeeld Ad van den Oord, Allochtonen van nu, 8-10, 101-102.
97
Voor meer details, zie Kees van Oosten, ‘Marokkanen vochten niet in Zeeland’, HP/De Tijd, 7 mei
2010, 32-39. 98
Ook in sommige herdenkingsbundels wordt nog steeds beweerd dat Marokkaanse soldaten in
Nederland stierven en omkwamen. Zie bijvoorbeeld Hondius, Dienke. ‘De Franse militaire begraafplaats in Kapelle’, in Madelon de Keizer en Marije Plomp (red.), Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (Amsterdam: Bert Bakker, 2010), 181. 99
Voor meer informatie daarover, zie Van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen, 59,
60. 100
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 96-99, 102-104, 131, 143-145.
101
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 10-11.
102
Evers, ‘Herdenken met de Duitsers, ik kan het niet’.
103
Paul Scholten, ‘Durf Duitsers uit te nodigen; De nationale opstelling van het Comité 4 en 5 mei
doet inmiddels krampachtig aan’, NRC Handelsblad, 8 januari 2010. 104
Selma Leydesdorff, ‘Duitsland hoort op de Dam’, de Volkskrant, 7 januari 2010.
105
Zie Nine Nooter, ‘Zijn we vergeten dat verzoening al plaatsvond?’, NRC Handelsblad, 11 januari
2010. Zie ook haar artikel van twee dagen daarvoor, ‘Dodenherdenking is van de Nederlanders zelf’, De Volkskrant, 9 januari 2010.
80
106
Dit punt maakt Judith Belinfante, oud-voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, in een
interview in het NRC Handelsblad. Zie Huib Modderkolk, ‘Nog geen Duitser op de Dam. 65 jaar na WOII is nationale herdenking weer onderwerp van debat’, NRC Handelsblad, 9 januari 2010. 107
Nooter, ‘Zijn we vergeten dat verzoening al plaatsvond?’.
108
Sinds 1992 houden Koreaanse ‘troostmeisjes’ (seksslaven van Japanse soldaten) elke woensdag om
12.00 uur een protestactie bij de Japanse ambassade in Seoul. Ze zijn altijd nog op zoek naar erkenning van het hun aangedane onrecht. 109
Daarmee wordt bedoeld: zowel zij die in het verzet zaten als zij die omkwamen vanwege
verzetsacties 110
Van hen kwam de overgrote meerderheid om in gevangenschap.
111
Dat wil zeggen: de bemanning van de Nederlandse koopvaardijschepen.
112
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 28.
113
Zie Barnauw, Geschiedenis van Nederland 1940-1945, 4.
114
Michal Citroen heeft dit nauwkeurig beschreven op basis van de getuigenissen van joden die de
Holocaust overleefden. Zie haar U wordt door niemand verwacht. Nederlandse joden na kampen en onderduik (Utrecht: Het Spectrum, 1999). Zie ook Van der Heijden, Grijs verleden, 356-360. 115
Zie Isaac Lipschits, De kleine sjoa. Joden in naoorlogs Nederland (Amsterdam: Mets & Schilt,
2001), 10. 116
Citroen probeert de motieven hiervoor te begrijpen wanneer zij schrijft: “Het universeel psychisch
mechanisme van het willen negeren of loochenen van andermans leed wanneer je zelf in de narigheid zit (en zeker als dat leed relatief zwaarden is dan het eigen) speelde mee toen de bevolking toekeek tijdens de deportaties en ook weer toen de schamele resten van het Nederlandse jodendom terugkwamen.” (U wordt door niemand verwacht, 289) 117
Zie Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 27-32.
118
René Cuperus, ‘Waar is ons Holocaust Monument?’, De Volkskrant, 13 mei 2013.
119
Dit verband wordt ook expliciet gelegd door Dienke Hondius in ‘Verleden en toekomst van de
herinnering. Herdenken in Nederland en Duitsland’, Auschwitz Bulletin 45.1 (2001) 4-9. 120
Voor meer over de wijze waarop de Nederlandse bureaucratie heeft bijgedragen aan de uitroeiing
van de Nederlands-joodse gemeenschap, zie Harlaar en Koster, Stilstaan bij de oorlog, 15-16. In de Tweede Wereldoorlog kwam meer dan 75 procent van de Nederlandse joden om, een van de hoogste percentages in Europa. Ter vergelijking: in Luxemburg kwam ‘slechts’ twintig procent van de joden om en in Denemarken minder dan één procent. Dat laatste was het resultaat van een massale actie onder de Deense bevolking om alle joodse Denen met vissersboten naar het neutrale Zweden te brengen. 121
In ‘De kracht van twee minuten stilte’, 91.
81
122
Ook door sociologen en historici wordt dit element van het monument zo geïnterpreteerd. Zie
bijvoorbeeld Rob van Ginkel, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam: Bert Bakker 2011), 75, 288-289. 123
Louis van Overbeek, ‘Houding Arnhems Hof inzake dodenherdenking is echo duister verleden’,
The Post.Online, 22 februari 2013. 124
Van der Heijden, Grijs verleden, 9-20, 193-194, 411-412.
125
Chris van der Heijden, ‘De oorlog is voorgoed voorbij’, Vrij Nederland, 26 april 2003, 43-46.
126
Noordervliet, ‘De ongrijpbaarheid van het kwaad’, 215.
127
Zie Jolanda Keesom, ‘Het vuur brandend houden’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4 en
5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 201. Van Montfrans-Hartman was van 1991 tot 1996 voorzitter was van het Comité 4 en 5. 128
Zie Keesom, ‘De kracht van twee minuten stilte’, 89; Peters, ‘Herdenken en vieren’, 100.
129
Ook Bart Wallet meent dat de Tweede Wereldoorlog centraal moet staan op 4 mei, maar het wordt
in zijn artikel niet helemaal duidelijk in hoeverre hij ook voor een verbreding en actualisering is, zoals ik die bepleit (zie zijn ‘Herdenking 4 mei moet gericht blijven op oorlog en de Joden’, Reformatorisch Dagblad, 4 mei 2013). 130
Abel J. Herzberg, ‘Schurkenrol in tragedie niet voor leiders Joodse Raad’, Nieuw Israëlitisch
Weekblad 112.14, 17 december 1976, 17. 131
Zie het kennisdeel van het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2006, pagina 1,
http://www.4en5mei.nl/documenten/4%20mei/nationaal_vrijheidsonderzoek_rapport_2006__kennisdeel.pdf. 132
Volgens Van de Reijt, Zestig jaar herrie, 49, groeide in de jaren zeventig en tachtig de Holocaust
uit tot “hét nieuwe morele ijkpunt: als het absolute gezicht van het kwaad.” En Harry Mulisch noemt Auschwitz “de aanduiding van de gruwelijkste misdaad aller tijden” in zijn ‘Op de drempel van de geschiedenis’, 67. 133
Sommige historici proberen de uniciteit van de Holocaust te relativeren. Zie bijvoorbeeld Chris van
der Heiden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam: Uitgeverij Contact, 2011), 701; Grijs verleden, 406-407. Ik denk dat ze ongelijk hebben, maar zelfs als ze gelijk hebben, dan laat dat onverlet dat in de publieke opinie de Shoah het ultieme symbool van het kwaad is. 134
Zie het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2013, deel draagvlak, pagina 25,
http://www.4en5mei.nl/documenten/Onderzoek/P5949_Rapportage_Draagvlakdeel_2013def.pdf 135
Zie Van Ginkel, Rondom de stilte, 32-33.
136
James Kennedy, ‘Op zoek naar een nationaal verhaal’, in Jolanda Keesom e.a., Breekbare dagen. 4
en 5 mei door de jaren heen (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2012), 13. Volgens Jolanda Keesom is voor de meeste Nederlanders bij het beantwoorden van
82
vragen over oorlog, vrede en vrijheid de Tweede Wereldoorlog nog altijd het referentiepunt (‘Herdenken en vieren voor komende generaties’, 251). 137
Zie Patrick van Schie, ‘Bevrijdingsdag hoort geen grabbelton te zijn’, Trouw, 6 mei 2013.
138
Zie het monumentale werk onder zijn redactie Les Lieux de Mémoire, 7 delen (Paris: Gallimard,
1984-1992). Anderen hebben deze uitdrukking overgenomen. Zie bijvoorbeeld Jörg Hackmann, ‘From National Victims to Transnational Bystanders? The Changing Commemoration of World War II in Central and Eastern Europe’, Constellations 16.1 (2009), 175. 139
Moeten we dan de Tweede Wereldoorlog tot het einde van de mensheid centraal blijven stellen? Ik
denk dat het goed is om de Tweede Wereldoorlog centraal te stellen, omdat het als geen andere oorlog de identiteit van ons land gestempeld heeft. Maar het is helaas totaal niet ondenkbaar dat in de komende eeuwen een andere oorlog plaats zal vinden die ons land op soortgelijke manier zal stempelen en dat daarom die oorlog in onze herdenking centraal zal komen te staan. 140
Van Ginkel, Rondom de stilte, 600.
141
Van den Oord, Allochtonen van nu, 77-82, 98. Hoe zit het met Antilliaanse, Surinaamse en Turkse
burgers uit Nederland? Verschillende van hen kwamen om in concentratiekampen, maar de reden daarvoor was dat zij joods waren of deel hadden genomen aan het verzet, niet hun etniciteit; zie Van den Oord, Allochtonen van toen en nu, 57-67. 142
Zo ook Ralf Bodelier, ‘Straks herdenken we op de Dam nog de massamoord op de Tutsi’s’,
interview door Henk Müller in De Volkskrant, 2 mei 2013. De titel is overigens van Henk Müller. 143
Hier wijst Jean-Pierre Weijters terecht op; ‘Langs Duitse graven?’, The Post.Online, 3 mei 2013.
144
Zie L. Vogelaar, ‘Jood en moslim samen voor de klas’, Reformatorisch Dagblad, 22 december
2006. 145
Voor hun waardevolle commentaar op dit pamflet dank ik Stefan Paas (bijzonder hoogleraar
kerkplanting en –vernieuwing Vrije Universiteit), Eric Peels (hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit Apeldoorn), Maud van de Reijt (historica en journalist bij de VPRO), Jessica van der Schalk (filosoof en studieadviseur aan de Vrije Universiteit Amsterdam), Jeroen Smid (aio filosofie aan de Universiteit van Lund, Zweden), René van Woudenberg (hoogleraar epistemologie en ontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam), Bart Wallet (onderzoeker en onderzoekscoördinator aan het Historisch Documentatiecentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam) en Nine Nooter (directeur van het Nationaal Comité 4 en 5 mei). Voor goede tips en suggesties dank ik Maarten Buijs (filmdeskundige en illustrator) en Simon Rooze (Senior Account Executive bij FleishmanHillard in Brussel).
Rik Peels
83
Rik Peels (1983) is onderzoeker en docent filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij publiceert academische artikelen en boeken over ethiek, kennisleer en wetenschapsfilosofie. In oktober 2013 verscheen van zijn hand een boek dat hij samen met Stefan Paas schreef: God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven (Amsterdam: Uitgeverij Balans).
84