Vakgroep Civiele Technieken
Van duindorp aan zee tot verstedelijkt lint aan de kust. Onderzoek naar de verstedelijkingsprocessen van De Panne tot Nieuwpoort
Minke Labarque
Promotor: Prof. Dr. G Allaert Begeleider: Peter Vandenabeele
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van gediplomeerde in de aanvullende studies GAS-Ruimtelijke Planning Academiejaar 2006-2007
Dankwoord Bij het tot stand komen van deze scriptie wil ik graag enkele mensen bedanken. Vooreerst wil ik mijn promotor, Professor Allaert, bedanken om mij de mogelijkheid te bieden deze scriptie te maken. Peter Vandenabeele wil ik bedanken voor de goede begeleiding bij mijn scriptie en voor het aanreiken van de interessante tips en informatie. De heer Marc Leten wil ik bedanken voor zijn kostbare tijd die hij voor me vrijmaakte en voor de boeiende anekdotes en tips en het interessante beeldmateriaal! Ook de heer Frans Pauwels wil ik bedanken voor het leerrijke gesprek en voor het aanreiken van handige informatie. De mensen van de gemeenten Koksijde en De Panne wil ik bedanken om me verder aan informatie te helpen voor mijn scriptie: Leen Declerck wil ik bedanken voor de nuttige mondelinge tips en Siska Stockelynck twee ambtenaren van de gemeente Koksijde, van wie ik helaas de naam niet ken,en Sabine Leeman voor het aanreiken van de nodige documenten. Mijn familie en vriend wil ik bedanken voor hun hulp, geduld en steun bij alles wat ik doe.
“Het doel van de ruimtelijke planning is de best mogelijke wederkerige aanpassing tussen de mens en de fysiek-ruimtelijke bestaansruimte te vinden” (Allaert,G., 2005)
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.
9 augustus 2007
Overzicht Titel scriptie Van duindorp aan zee tot verstedelijkt lint aan de kust: onderzoek naar de verstedelijkingsprocessen van De Panne tot Nieuwpoort
Samenvatting Het belang van de nabijheid van water wikkelt zich eerst af op de vorming van het fysisch milieu. Onze Vlaamse kuststreek behoort geografisch tot de maritieme zone die zich uitstrekt langs de Noordzee vanaf de Boulonnais tot in Denemarken. Ingezoomd op schaal van België, heeft de zee tot ver landinwaarts haar sporen nagelaten door de tijd heen.
De ligging van de kustlijn is vaak
verschillend geweest van de huidige situatie. Tijdens de vroege Middeleeuwen ging de mens dijken bouwen om zich te beschermen tegen overstromingen. Vanaf de 10e eeuw werd een groot deel van de kustvlakte door toedoen van de menskunstmatig droog gehouden en omgedoopt tot polders. Hiermee werd een belangrijke fase in de evolutie van de kustvlakte afgesloten: er kon zich geen nieuw wad meer ontwikkelen. De dijken in het landschap getuigen hiervan en vormen de basis voor de opdeling van de kustvlakte in Oudland, Middelland en Nieuwland, respectievelijk ingedijkt vóór de 10e eeuw, vóór 1130 en na de 12e eeuw. De historische periode van de kustvlakte begint sensu stricto pas vanaf het verschijnen van de eerste geschreven bronnen uit de Karolingische tijd (8e eeuw). Toch bewijzen enkele Romeinse schriftelijke gegevens hun aanwezigheid voordien in onze kustvlakte, alsook huidige plaatsnamen zoals onder andere de ‘Romeinse Vlakte’ in de Westhoekduinen in De Panne. De collectieve nederzettingen werden pas mogelijk met de indijkingen vanaf de 10e eeuw en op verzandde kreekruggen vanaf de 11e eeuw. De laatstgenoemde boden door het ontbreken van veen in de ondergrond een stabiele ondergrond voor de aanleg van dorpen. Bij het droogleggen van de polders aan de Westkust speelde de Ter Duinenabdij van Koksijde tijdens de Middeleeuwen de hoofdrol. Tot nog toe waren de dijken louter defensief en eerder laag opgeworpen. In een latere fase werden offensieve dijken gebouwd wat een nieuwe dynamische fase inluidde voor het kustlandschap waarin de mens de bovenhand haalde tegen de natuur. Onder de vorm van inpoldering werd land op zee veroverd in het Nieuwland. Dit gebied blijft uiteraard het gevoeligst voor overstroming. De vissersnederzettingen die door de tijd aan kreekmondingen (oa. schipgat te Oostduinkerke) waren ontstaan verdwenen meteen weer door verzanding of andere natuurfactoren en door
oorlogsgeweld aan het eind van de 16e eeuw. Tijdens de 17e eeuw ontwikkelden zich vissersdorpen tussen de duinen en de polders. Tijdens de Middeleeuwen waren Nieuwpoort en Veurne de belangrijkste kernen.
De explosieve
groei van Koksijde en De Panne vindt pas plaats met de komst van de trein en tramverbindingen. Pas in het begin van deze eeuw stak de toeristische belangstelling voor Oostduinkerke, Koksijde en Sint-Idesbald de kop op!
Na de eerste wereldoorlog groeide het aantal verkavelingen in
Oostduinkerke. De elektrische kusttram in 1928 zorgde voor een nieuwe boost en de komst van de Koninklijke Baan in 1933 versterkte dit effect alleen maar. Met de vervanging van veel hotels en villa’s door huurappartementen in de periode 1945 – 1955 wordt de periode van het massatoerisme ingeluid. De hoogconjunctuur van het toerisme zorgde tevens voor een explosieve bevolkingsgroei in deze kernen.
Kernwoorden occupatiegeschiedenis - fysisch milieu - Westkust - ruimtelijke planning
Inhoudsopgave 1
2
Inleiding ........................................................................................... 1 1.1
Probleemstelling ........................................................................... 1
1.2
Aanpak....................................................................................... 2
1.3
Afbakening .................................................................................. 2
De Natuurlijke Fase .............................................................................. 5 2.1
Het ontstaan van het fysisch milieu .................................................... 5
2.1.1
Het Primair, het Secundair en het Kwartair .................................... 5
2.1.2
Het Holoceen ........................................................................ 6
2.1.2.1
Het vroege Holoceen (8000-6000 v. Chr.).................................... 6
2.1.2.2
Het Atlanticum (6000-2500 v. Chr.)........................................... 6
2.1.2.3
Verdere evolutie van de kustvlakte tot op heden .......................... 8
2.2
Duinvorming ................................................................. 8
2.1.2.3.2
Kreekgeulen en landschapsinversie ...................................... 9
Dynamiek van het huidig fysisch milieu: een dynamische zonering ..............11
2.2.1
Het strand ...........................................................................11
2.2.2
Duinvorming.........................................................................11
2.2.3
Kustvlakte en polders .............................................................13
2.2.4
Secundaire verstuivingen .........................................................13
2.2.5
Kustafslag of –aanwas .............................................................14
2.3
De eerste bewoning in de duinen ......................................................14
2.3.1
Het Neolithicum en de Ijzertijd .................................................14
2.3.2
De Romeinen ........................................................................15
2.4 3
2.1.2.3.1
Besluit ......................................................................................16
De Defensieve Fase ............................................................................. 18 3.1
De vroege Middeleeuwen ...............................................................18
3.1.1 3.1.1.1
Koksijde ..........................................................................18
3.1.1.2
Oostduinkerke ...................................................................19
3.1.1.3
Wulpen ...........................................................................20
3.1.1.4
De Panne .........................................................................20
3.2 4
De domaniale reserves ............................................................18
Besluit ......................................................................................21
De Offensieve fase ..............................................................................23 4.1
De volle Middeleeuwen ..................................................................23
4.1.1
Abdij Ter Duinen ...................................................................23
4.1.2
Koksijde en Nieuw Yde ............................................................24
4.2
De Nieuwe Tijden.........................................................................25
4.2.1
Koksijde na de overstuiving ......................................................28
4.2.2
De laatste adem van abdij Ter Duinen..........................................28
111
4.2.3 4.3 5
Besluit ......................................................................................30
De Manipulatieve fase .......................................................................... 32 5.1
Vanaf de Franse Revolutie tot voor WOI ..............................................32
5.1.1
De evolutie van De Panne.........................................................32
5.1.2
Evolutie van Koksijde en Oostduinkerke .......................................35
5.1.3
De opkomst van het toerisme ....................................................36
5.1.3.1
Koksijde ..........................................................................38
5.1.3.2
De Panne (Bauwens J., Gevaert P., 1981) ..................................40
5.2
De Eerste Wereldoorlog..................................................................42
5.2.1
Koksijde..............................................................................42
5.2.2
De Panne ............................................................................42
5.3
Het Interbellum (van Aerschot- Van Haeverbeeck S. & Delepierre AM, 1992) .42
5.4
Wereldoorlog II (van Aerschot- Van Haeverbeeck S. & Delepierre AM, 1992) ..43
5.5
De tweede helft van de 20e eeuw......................................................44
5.5.1
Koksijde (van Aerschot- Van Haeverbeeck S., 1992) ........................45
5.5.2
De Panne (Bauwens J., Gevaert P., 1981).....................................45
5.5.3
Ruimtelijke ordening ..............................................................46
5.5.3.1
De opkomst van de ruimtelijke planning....................................46
5.5.3.2
De Gewestplanning .............................................................49
5.6 6
Ontstaan van het gehucht Kerckepanne........................................29
5.5.3.2.1
Theoretische uiteenzetting van de gewestplanning ..................49
5.5.3.2.2
Reflectie over het instrument ‘gewestplanning’......................51
5.5.3.2.3
Voorontwerp gewestplan Westkust-Veurne............................52
5.5.3.2.3.1
Toelichting bij het voorontwerp van gewestplan Westkust-
Veurne
53
5.5.3.2.3.2
Visie van de gewestplanning .......................................58
Besluit ......................................................................................58
De fase van adaptieve manipulatie...........................................................61 6.1
Inleiding ....................................................................................61
6.2
Structuurplanning.........................................................................63
6.2.1
De structuurplanning als reactie op de gewestplanning .....................63
6.2.2
De structuurplannen en de uitvoering ervan ..................................64
6.3
Huidige evolutie van de ruimtelijke patronen .......................................65
6.3.1
Bestaande ruimtelijke patronen en evoluties .................................65
6.3.1.1
Bestaande ruimtelijke structuur van De Panne volgens het GRS ........65
6.3.1.1.1
Componenten van de ruimtelijke structuur ...........................65
6.3.1.1.2
Deelentiteiten ..............................................................66
6.3.1.1.2.1
Kern De Panne ........................................................67
6.3.1.1.2.2
De kern Adinkerke ...................................................67
6.3.1.1.2.3
De binnenduinen .....................................................67
112
6.3.1.1.2.4
Het paraboolduinlandschap.........................................67
6.3.1.1.2.5
Enclave Oosthoek ....................................................67
6.3.1.1.2.6
De Polderruimte ......................................................68
6.3.1.1.2.7
Gefragmenteerde stedelijke binnenruimte ......................68
6.3.1.2
Gewenste ruimtelijke structuur voor De Panne (GRS De Panne, 2004) 68
6.3.1.2.1
Gewenste agrarische structuur ..........................................69
6.3.1.2.2
Gewenste natuurlijke structuur .........................................69
6.3.1.2.3
Gewenste structuur voor wonen.........................................70
6.3.1.2.4
Gewenste toeristisch-recreatieve structuur ...........................70
6.3.1.2.5
Gewenste structuur voor bedrijvigheid ................................70
6.3.1.2.6
Gewenste verkeersstructuur .............................................70
6.3.1.3
De bestaande structuur in Koksijde volgens het GRS .....................70
6.3.1.3.1
Structuurbepalende componenten ......................................70
6.3.1.3.1.1
Bebouwing.............................................................70
6.3.1.3.1.2
Open ruimte...........................................................72
6.3.1.3.1.3
Lijninfrastructuur ....................................................73
6.3.1.3.1.4
Economische infrastructuur ........................................73
6.3.1.4
Gewenste structuur voor de gemeente Koksijde volgens het GRS ......74
6.3.1.4.1
De gewenste nederzettingsstructuur ...................................75
6.3.1.4.2
De gewenste economische structuur....................................75
6.3.1.4.3
De gewenste toeristisch-recreatieve structuur .......................75
6.3.1.4.4
De gewenste open ruimte structuur ....................................75
6.3.1.4.5
De gewenste verkeerskundige structuur ...............................75
6.3.2
Andere wetgevingen en organen die van belang zijn voor de huidige
ruimtelijke structuur ...........................................................................76 6.3.2.1
Europese en internationale instrumenten (Kuijken, E., 2005) ..........76
6.3.2.2
De Vlaamse Landmaatschappij ...............................................77
6.3.3
Knelpunten en acties in relatie tot de natuurlijke open ruimte............78
6.3.3.1
In verband met bebouwing… ..................................................78
6.3.3.1.1 6.3.3.2
Mogelijkheden ..............................................................80
In verband met de natuurlijke open ruimte … .............................81
6.3.3.2.1
Het Westhoekreservaat en de slufters..................................81
6.3.3.2.2
Zoet-zoutwaterdynamiek .................................................83
6.3.3.2.2.1
Projecten van de VLM ...............................................84
6.3.3.2.2.2
Gemeentelijke milieubeleidsplannen .............................85
6.3.3.2.2.3
Vervuiling van het kustwater.......................................86
6.3.3.2.3
Versnippering ...............................................................86
6.3.3.2.3.1
Duin-polderovergang.................................................86
6.3.3.2.3.2
Duingebieden .........................................................86
6.3.3.2.3.3
Creatie van bijkomende ecologische stapstenen................87
113
6.3.3.3 6.4
Kustverdediging .................................................................88
Toekomstige evolutie op lange termijn: een zee van mogelijkheden?...........90
6.4.1
GAUFRE en M.U.D.: een blik naar de toekomst ...............................91
6.4.1.1
GAUFRE ( ‘Een zee van ruimte’, 2005) ...................................... 91
6.4.1.2
M.U.D. (‘Goossens, C., 2007) .................................................93
6.4.1.3
En nog… ..........................................................................95
7
Besluit.............................................................................................97
8
Bronnenlijst .................................................................................... 106 Boeken .......................................................................................... 106 Eindwerken..................................................................................... 107 Cursussen ....................................................................................... 107 Planningsdocumenten ........................................................................ 108 Artikels.......................................................................................... 108 Internetadressen .............................................................................. 109 Kaarten ......................................................................................... 109 Mondelinge informatie ....................................................................... 110
114
Lijst met figuren en bijlagen Figuur 1 situering studiegebied
p.3
Figuur 2 geologie
p.6
Figuur 3 studiegebied tijdens het neolithicum
p. 102
Figuur 4 ontstaan van de Moeren
p.7
Figuur 5 Oudland en Middelland
p.10
Figuur 6 ontstaan van kreekruggen en komgronden
p.10
Figuur 7 parallelle organogene duinvorming
p.12
Figuur 8 vrije duinvorming
p.12
Figuur 9 paraboolduin
p.13
Figuur 10 studiegebied tijdens de romeinse periode
p. 102
Figuur 11 invloed van de storm op een strandprofiel
p.14
Figuur 12 spreiding van de Romeinse nederzettingen
p.16
Figuur 13 studiegebied tijdens de vroege Middeleeuwen
p. 102
Figuur 14 studiegebied tijdens de volle Middeleeuwen
p. 102
Figuur 15 blokpercelering Oostduinkerke
p.20
Figuur 16 blokpercelering De Panne
p.21
Figuur 17 boomaanplantingen duinabdij
p.24
Figuur 18 Yde-nederzettingen
p.25
Figuur 19 hoge binnenduinrand
p.26
Figuur 20 Ferrariskaart
p.27
Figuur 21 schemakaart van de Ferrariskaart
p. 104
Figuur 22 overstuiving van Koksijde
p.28
Figuur 23 Situering Kerckepanne
p.29
Figuur 24 Militaire kaart 1876
p.32
Figuur 25 schemakaart van de Militaire kaart 1876
p. 104
Figuur 26 luchtfoto:aanplanting Calmeynbos
p.34
Figuur 27 vissershuisjes in de duinpannen
p.35
Figuur 28 dorpskern Oostduinkerke vroeger
p.36
Figuur 29 spoor- en tramlijnen in 1885
p.37
Figuur 30 urbanisatieproces 1911
p. 105
Figuur 31 urbanisatieproces1951
p. 105
Figuur 32 urbanisatieproces1968
p. 105
Figuur 33 kruispuntontwikkeling te Oostduinkerke
p.38
Figuur 34 ontginning Galloperduin
p.39
Figuur 35 gewestplan Veurne –Westkust
p.53
Figuur 36 afbakening van de habitatrichtlijngebiede en vogelrichtlijngebieden
p.76
Figuur 37 bestemmingen van belang voor de open ruimte
p. 77
Figuur 38 fotoreeks duinen
p.82
Figuur 39 waterdynamiek in de duinen
p.84
Figuur 40 kustaanwas- en afslag
p.87
Figuur 41 zeedijk tijdens storm
p.89
Figuur 42 situering kustverdediging
p.90
Figuur 43 structuurkaart scenario1 GAUFRE
p.92
Figuur 44 structuurkaart scenario 2 GAUFRE
p.93
Figuur 45 voorstelling MUD project
p.95
Figuur 46 bewerking van verschillende projecten
p. 96
Figuurreeks 1 (figuren 3,10,13,14)
p. 103
Figuurreeks 2 (figuren 21, 25)
p. 104
Figuurreeks 3 (figuren 30,31,32)
p. 105
Bijlage 1 Uit de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos voor regio Kust-PoldersWesthoek operationeel uitvoeringsprogramma 2006
p.99
Bijlage 2 Motivatie tot opmaak van de GRUP’s met betrekking tot zonevreemde woningen p.102
Lijst van afkortingen APA: algemeen plan van aanpak BPA: bijzonder plan van aanpak DRO: Decreet houdende de organisatie van de Ruimtelijke Ordening (18 mei 1999) GEN: grote eenheid natuur GENO: grote eenheid natuur in ontwikkeling GNOP: gemeentelijk natuurontwikkelingsplan GRS: gemeentelijk ruimtelijk structuurplan GRUP: gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan KLE: kleine landschapselementen RSV: ruimtelijk structuurplan Vlaanderen RUP: ruimtelijk uitvoeringsplan WOI: Eerste Wereldoorlog WOII: Tweede Wereldoorlog
1 Inleiding 1.1 Probleemstelling Al bijna een eeuw lang kent de Belgische kust een specifieke ontwikkeling onder invloed van het massatoerisme. Dit ontwikkelingsproces heeft de verdichtende nederzettingen op korte tijd ontwortelt uit hun fysische omgeving. Een waar urbanisatieproces voltrok zich in een korte tijdspanne. De Belgische kust is al enkele decennia de vakantiebestemmingen voor Belgen en gasten uit onze buurlanden.
Door dit toerisme werd het kustgebied veroverd door tweede
verblijven die de duinen vastlegden in een betonnen raster. Het strand, de zee en de duinen vormden voor het toerisme de grote attractiepolen als visueel en recreatief consumptieproduct. De diverse watersporten op zee vormen een attractiepool voor de sportievelingen. Het groeiende groene bewustzijn heeft intussen sinds enkele decennia sterk de toegankelijkheid van de duingebieden bepaald.
In het begin werden delen van de
duingebieden als museumstukken afgebakend.
Ze werden op die manier volledig
ontoegankelijk voor het grote publiek dat dit niet zomaar aanvaardde. kustgemeenten voerden sterk protest.
Ook de
De beheerders hebben ingezien dat de duinen
enkele nog onder de vorm van recreatie op een directe wijze door de mens ‘geconsumeerd’ wordt.
Bescherming van de duinen om een beter beheer te kunnen
uitvoeren mag dan wel het algemeen welzijn dienen maar is niet te rechtvaardigen tegenover het grote publiek. De sociaal-economische dynamiek van het kustgebied is grotendeels op het toerisme gebaseerd. Eén van de belangrijkste attractiepolen aan het toerisme ontzeggen betekent dan ook deels een ondermijning van de lokale economie. Hoe valt het milieubeleid te rijmen met het toerisme? Wanneer is deze specifieke relatie tussen de mensen en de duinen juist ontstaan? Met deze korte uiteenzetting wordt een voorbeeld gegeven van wat de inhoud van deze scriptie zal vormen. De verticale relatie tussen de menselijke activiteit en het fysisch milieu bepaalt de horizontale ruimtelijke patronen. De verticale en horizontale relaties worden beschreven doorheen de ontstaansgeschiedenis van het studiegebied. Op basis van een analyse van het verleden kan een toekomstbeeld worden opgebouwd. In het licht van de klimaatswijzigingen krijgt vooral de zee een overheersende rol als natuurlijke factor.
1
1.2 Aanpak Op basis van de mate waarin de menselijke activiteit de omgeving gaat bepalen, wordt de geschiedenis van het studiegebied opgedeeld in verschillende hoofdstukken. De indeling is gebaseerd op het artikel van Hooimeijer F. “De stad en de waterwolf”. Hier worden vijf periodes onderscheiden: x
De natuurlijke fase
x
De defensieve fase
x
De offensieve fase
x
De manipulatieve fase
x
De fase van adaptieve manipulatie
De eerste vier fasen heeft onze maatschappij reeds doorlopen (of toch bijna). Na elk van deze vier fasen wordt een besluit opgebouwd rond de drie peilers van de duurzaamheidsdriehoek: people, planet en profit (www.duurzaam-toerisme.be). Het is de bedoeling om in de laatste fase van deze scriptie te komen tot een suggestief duurzaam toekomstbeeld. Van daaruit werd beslist om deze drie peilers te bespreken aan het eind van de vier voorgaande fasen. Zo kan duidelijk de evolutie van de verticale relatie tussen de mens en zijn omgeving worden nagegaan aan de hand van de factor profit. De factor ‘people’ weerspiegelt in deze scriptie de beleidsmaatregelen die men treft ten aanzien van het fysisch milieu.
Met ‘planet’ worden de veranderingen
aangeduid die het fysisch milieu heeft ondergaan onder invloed van de mens.
1.3 Afbakening Bij het vastleggen van de scriptietitel was het de bedoeling om de drie kustgemeenten van de Westkust als studiegebied af te bakenen.
De ontstaansgeschiedenis van
Nieuwpoort als havenstad verschilt echter van deze van Koksijde en De Panne. Dit heeft zijn weerslag gehad op het ruimtegebruik en de evolutie van de ruimtelijke patronen. Het leek meer logisch om Koksijde en De Panne als een deel te zien en Nieuwpoort als een deel.
Het opnemen van Nieuwpoort in het studiegebied als onderwerp van deze
scriptie zou voor een onnodige complexiteit zorgen. Aangezien het doel van deze scriptie het omschrijven van de link tussen het verstedelijkingspatroon en het water (specifiek fysisch milieu) is, is de inkrimping van het studiegebied te rechtvaardigen. Het studiegebied omvat dus de twee kustgemeenten Koksijde en De Panne die zich in het westen van de provincie West-Vlaanderen situeren. arrondissement Veurne.
De gemeenten behoren tot het
Samen met het arrondissement Diksmuide vormt het
arondissement Veurne de Westkust. Wordt daar het arrondissement Ieper nog bijgeteld dan spreekt men van de Westhoek.
2
Een grove afbakening wordt weergegeven op de kaart. Binnen dit gebied wordt de focus gelegd op het duingebied waar de veranderingen het meest ingrijpend waren.
Fig.1: topografische kaart NGI Bron: CD-rom NGI
3
Met deze kaart als onderlaag werden bijna alle schemakaarten aangemaakt behalve de schemakaarten gebaseerd op de Ferrariskaart en op de Militaire kaart 1876. De huidige kustlijn wordt op elke kaart als referentiepunt aangeduid. Achteraan de scriptie zitten drie uitvouwbladen waarop telkens een schemareeks is aangebracht. x
De eerste reeks op p. 103 weerspiegelt duidelijk de evolutie van de omgeving onder invloed van de sterkste speler, hier het fysisch milieu.
x
De tweede kaartreeks op p.104 omvat de schemakaarten van de Ferrariskaart en de Militaire kaart.
De patronen hierop vonden plaats tijdens de kentering op het
spanningsveld tussen het fysisch milieu en de mens. x
De derde kaartreeks op p. 105 geeft de urbanisatie weer, waarbij duidelijk de antropogene invloed de bovenhand haalt.
4
2 De Natuurlijke Fase De natuurlijke fase duidt sensu stricto de periode aan dat er nog geen sprake was van antropogene beïnvloeding.
In ruime betekenis kan dit wel menselijke aanwezigheid
omvatten. Deze menselijke aanwezigheid is zo danig gering dat zij het fysisch milieu nog niet kan boetseren. Er is in de natuurlijke fase beïnvloeding in één richting. De natuur kan haar volle gang gaan en de mens is volledig afhankelijk van dit krachtenspel. In volgend hoofdstuk wordt het ontstaan van het fysisch milieu kort uiteengezet. Ook de huidige dynamiek van het fysisch milieu wordt toegelicht. Naast de louter natuurlijke dynamiek omvat de natuurlijke fase in deze scriptie ook het ten tonele verschijnen van de mens.
2.1 Het ontstaan van het fysisch milieu 2.1.1 Het Primair, het Secundair en het Kwartair Onze kustvlakte heeft haar reliëf deels te danken aan haar ligging in een slenk gevormd in bodemlagen die dateren uit het Paleozoïcum, ook het Primair genoemd. Deze laag kent een sterk dalende helling in noordelijke richting. In Boulogne situeert de laag zich nog op zo’n 80 m boven de zeespiegel terwijl deze in Oostende al 300 meter onder zeespiegel komt te liggen (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984). Op deze slenk liggen afzettingen uit het Mesozoïcum of Secundair, namelijk het tijdperk van het Krijt, genoemd naar de witte rotsen aan de Noordkust van Frankrijk. In het studiegebied ligt deze krijtlaag ongeveer op 200m diepte (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984). Tijdens het Tertiair kreeg de het Noordzee-bekken zijn huidige vorm.
Tijdens die periode vonden sterke zee-
schommelingen plaats en werden opeenvolgend verschillende zand- en kleilagen afgezet. Tijdens het Kwartair, dat 2,5 miljoen jaar geleden aanvangt, werden de lagen afgezet die het meest bepalend zijn voor het uitzicht van de Kustvlakte FIG 2. De pakketten variëren van 20 tot 50m (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984).
Ze werden afgezet op het
subhorizontale lagenpakket uit het Tertair en hebben dus een heel lichte hellingsgradiënt die daalt in NO richting. Tijdens de laatste ijstijd lag het landschap er kurkdroog bij. De wind kreeg vrij spel en blies het zand uit het droog liggende Noordzee-bekken in zuidoostelijke richting. fijnste deeltjes werden kilometers landinwaarts geblazen.
De
De grovere zandkorrels
werden als een nivellerende laag van ongelijke dikte op de huidige kustvlakte achtergelaten. afgezet.
Het zand werd op sommige plaatsen landinwaarts ook als zandruggen
Door het milderende klimaat daalde de eolische zandaanvoer.
5
Plantengroei
rukte op uit het binnenland tot voor de kust en verhinderde zo verdere landinwaartse verstuivingen.
1: laag uit het Paleozoicum 3: Tertiaire lagen
2: Krijt: de jongste laag uit het Mezozoicum 4: Quartaire lagen (Pleisoceen & Holoceen)
fig. 2 bron: Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984
2.1.2 Het Holoceen 2.1.2.1 Het vroege Holoceen (8000-6000 v. Chr.) Zo’n 10.000 jaar geleden begon het Holoceen met de ingang van een mild klimaat. De zeespiegel steeg door het afsmelten van de ijskappen. Het landoppervlak lag toen echter nog lager dan nu. De daarop volgende 2000 jaar vormde zich een kustwal evenwijdig met de waterlijn die hier en daar onderbroken werd door zeegaten waarlangs rivieren in zee uitmondden (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984). Tijdens deze periode steeg de zeespiegel lichtjes en drong de zeegaten binnen. Zo werd tijdens het Holoceen een sedimentpakket afgezet dat de Kustvlakte haar typische reliëf bezorgt. Het pakket kent een variërende dikte van 30m nabij de kust tot enkel centimeters in de overgangszone met de zandstreek (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984). Het studiegebied zag er toen uit als een waddengebied dat evolueerde tot een veenmoeras zo’n 4200 jaar geleden (Mostaert F., 2000).
2.1.2.2 Het Atlanticum (6000-2500 v. Chr.) Door successie ontstonden moerasachtige bossen. Door de ouderdom of door stormen sneuvelden bomen die onder sediment bedolven werden en werden omgezet tot veen. Dit veen vormt de basis van de Holocene afzettingen en wordt het ‘basisveen’ genoemd (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984). Deze veengroei werd voortgedreven door het stijgen van de zeespiegel. Het basisveen ontstond dus niet overal op hetzelfde tijdstip. Bij stormen werden zeegaten geslagen in de zeereepduinen waardoor het zeewater het zoete water kon verdringen en mariene lagen afzette bovenop het veen (Mostaert F., 2000). Het waddengebied nabij de kust slibde op waardoor zich aan de landzijde ervan een zoetwatermoeras kon vormen. De groei van het veen ging mee landinwaarts samen met
6
de zeespiegelstijging. Ook de grondwaterspiegel steeg mee met het zeeniveau en vormde zo de oorzaak voor de vorming van veenmoerassen die met dezelfde tred landinwaarts schoven. Het langdurig bestaan van dit veenmoeras werd verzekerd door een strandwal die voor een scheiding met de zee zorgde.FIG3 Het gebied kende een mild zeeklimaat tijdens deze periode. Door de doorbraak van de zee door de rug van Artesië bereikte het warme water van de Golfstroom uit de Atlantische Oceaan nu ook deels onze kust. De westenwinden bliezen het zand dat door de zeestromingen werd aangevoerd naar de strandwal toe waar duinen ontstonden. Deze worden de oude duinen genoemd. De Cabourgduinen in Ghyvelde-Adinkerke zijn een restant van deze oude duinengordel (Ceunynck R., 1992).
Ze hebben een maximale
hoogte van 8m. De oude duinen van Ghyvelde-De Panne speelden in belangrijke rol in het ontstaan van de Moeren.
4200 jaar geleden was bijna gans de kustvlakte een groot
kustmoeras behalve de Moeren (Ceunynck R., 1992). Daar werden verder sedimenten afgezet in het toenmalige waddengebied.
Na verloop van tijd werden de Moeren
afgesloten van de zee door de oude duinen. Er ontstond een drassig gebied dat later na drooglegging in de Moeren resulteerde FIG 4.
7
Fig. 4: ontstaan van de Moeren Bron: eigen bewerking naar beeldmateriaal van VBNC ‘De Nachtegaal’ Tussen 3300 en 2000 jaar geleden vond opnieuw een uitbreiding van het waddenareaal plaats door de Duinkerke-0-transgressie die een eind maakte aan de veengroei (Ceunynck R., 1992).
Deze veenlaag was veel dikker dan het basisveen en komt op sommige
plaatsen aan de oppervlakte. In het studiegebied werd deze veenlaag afgegraven door de mens.
2.1.2.3 Verdere evolutie van de kustvlakte tot op heden De Duinkerketransgressies waren de laatste grote natuurlijke beïnvloedende kracht voor het uitzicht van onze kustvlakte. Er werden bressen geslagen in de duinengordel en diepe geulen werden uitgeschuurd tot diep landinwaarts.
2.1.2.3.1
Duinvorming
Door deze transgressie werden waarschijnlijk een groot deel van de oude duingordels weggeveegd.
De oude duinen van Ghyvelde-Adinkerke en Groenendijk Monobloc zijn
resten van deze oude duinengordel. Nadien kon zich een jongere duingordel vormen die als de ‘middeloude duinen’ worden aangeduid. Vlakbij de Franse grens zijn de duinen het best bewaard. Er zijn twee duidelijke duinengordels te herkennen in het landschap, nl. de oude duinengordel en de jonge duinengordel waaronder zich de middeloude duinengordel bevindt. Resten van de middeloude duinen van De Panne zijn terug te vinden onder het noordelijk gedeelte van het jonge huidige paraboolduinen-landschap. Archeologische vondsten uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd worden in relatie met deze oude duinen teruggevonden. Deze duinen zijn meer zeewaarts ontstaan dan de oude duinen van Ghyvelde-Adinkerke op een zandplaat. Er ontstond eerst een soort waddeneiland met wadgebied tussen de twee duinengordels in.
8
De jonge duinen ontstonden tijdens twee fasen van duinvorming. Tijdens de eerste fase werden grote zandmassa’s landinwaarts verplaatst.
Onder deze duinen werd de
nederzetting
(Ceunynck
Koksijde
begraven
in
de
13e
eeuw
R.,
1992).
De
zandverstuivingen werden veroorzaakt door een hoge stormactiviteit in de volle Middeleeuwen. toenemende
De tweede fase werd gekenmerkt door plantengroei die met een stabiliserende
invloed
de
vrije
loopduinen
tot
paraboolduinen
transformeerde. Door het verbreden van de duinengordel steeg de grondwatertafel wat het stabiliserend effect van de plantengroei versterkte. Na de paraboolduinfase vonden nog enkele overstuivingen plaats die verschillende bewoningssites bedolven onder het zand zoals de Duinhoek in De Panne eind 16e eeuw, abdij Ter Duinen eind 16e en 1e helft 17e eeuw, en Koksijde eind 16e eeuw en begin 18e eeuw (Ceunynck R., 1992). De oorzaak hiervan was overexploitatie door overbegrazing, een te groot konijnenbestand, het verzamelen van brandhout, plaggenroof…
Voor
verstuivingen in de zeereep kan verhoogde kusterosie als oorzaak worden aangeduid. Komen deze zandmassa’s verder tot ze het overgeëxploiteerde gebied bereiken, dan kunnen deze nieuwe grote bewegende duinen doen ontstaan zoals de wandelduinen van de Westhoek en de Karthuizerduinen.
2.1.2.3.2
Kreekgeulen en landschapsinversie
In deze kreekgeulen werd vooral zand afgezet en bij vloed bezonk het slib naast de geulen. Vooral de Duinkerke I - transgressie (600 tot 100 voor Christus) had een grote invloed op het studiegebied (Rottiers, H., Arnoldus, H., 1984).
Met de Duinkerke III
e
transgressie, in de 9 eeuw, breekt de fase aan waarin de mens zich actief tegen het water gaat beschermen. Naast duinvorming speelden de zeedoorbraken in de duingordel en de kreekgeulen ook een belangrijke rol in de vorming van het fysisch milieu. Tijdens de 11e eeuw deed zich een belangrijke zeedoorbraak via het Ijzerestuarium voor die vooral het gebied rond Nieuwpoort teisterde. Tijdens de eerste helft van de 11e eeuw werd de Oude Zeedijk aangelegd van Oostduinkerke tot voorbij Lampernisse (Verhulst A., 2000). Het gebied dat door bedijking het eerst werd ontwaard van overstromingen wordt het Oudland genoemd.
Door de Oude Zeedijk werd het Oudland ten westen ervan
gescheiden van het Nieuwland ten oosten ervan FIG 5.
Tot het Oudland behoren de
polders ten westen van de Ijzer, de polders tussen Oostende en Blankenberge en het gebied ten noorden van Damme.
9
Fig.5 : Het ontstaan van Oudland en Middelland, gescheiden door de Oude Zeedijk Bron: GRS De Panne+ eigen bewerking
Fig.6 : Het ontstaan van kreekruggen en komgronden 1: een veenlandschap met geulen 2: het bij vloed via de geulen binnenstromende water laat zand en slib (zwart) achter 3: doordat het veen sterk inklinkt ontstaan de kreekruggen, met daartussen de lager gelegen komgronden Bron: Rottiers & Arnoldus, 1984
In deze Oudlandpolders is het microreliëf dat ontstaan is door de vroegere aanwezigheid van kreekgeulen het beste merkbaar.
Een reliëfinversie is ontstaan in het
polderlandschap: de kreekgeulen verzandden en de kleiige wadsedimenten zijn ingeklonken FIG 6.
Het inklinken van het veen dat zich nog onder het wadsediment
bevond, maar is weggespoeld uit de kreken, accentueert dit microreliëf nog meer. De verzande kreekruggen steken als een licht bollend oppervlak iets hoger uit dan de
10
omliggende komgronden.
Op de verzande kreekruggen worden nu vaak wegen en
graasweiden aangetroffen en akkerbouw in de komgronden.
2.2 Dynamiek van het huidig fysisch milieu: een dynamische zonering Onze Belgische kust wordt gekenmerkt door vlakke zandstranden die afgeboord worden door de zeedijk of een duinenrij.
De zachte hellingsgraad van de bodemlagen in de
kuststreek ligt aan de basis van de typische kustmorfologie die gekenmerkt wordt door een opeenvolging van fysisch verschillende zones evenwijdig met de waterlijn.
Het
strand en de duinen staan onder directe invloed van de zee en vroeger ook de slikken en de schorren die zich achter de duinengordel bevonden. Naast de zee is de wind een grote boetserende kracht in het kustlandschap. De kustvlakte kan in volgende zones worden opgesplitst:
2.2.1 Het strand De strandzone vormt de grens tussen het land en de zee. De morfologie van deze zone is heel dynamisch en staat volledig onder directe invloed van het woelige zeewater. Een krachtige golfslag, de kustdriften en de getijdenstromingen zorgen voor een dagelijkse herwerking van het microreliëf. Het is voornamelijk de aan- of afvoer van sediment die het uitzicht van de kustlijn op een bepaalde plaats bepaalt. Bij stormvloeden worden hoeveelheden zand door het water meegevoerd landinwaarts of zeewaarts. Op sommige plaatsen probeert de mens het duingebied te beschermen van deze eroderende krachten door ze te bedijken. Daaraan is ook een nadeel gekoppeld. De natuur herstelt zichzelf altijd, maar soms over een tijdspanne die de mensen niet kunnen overbruggen. De aanleg van de dijk belet niet enkel de erosiewerking van stormvloeden maar eveneens dit natuurlijk herstel (Ceunynck R, 1992). Bij stormvloeden kan het zand enkel zeewaarts worden afgevoerd wat zelfs ondermijning van de dijk als gevolg kan hebben.
2.2.2 Duinvorming Voor duinvorming zijn bepaalde factoren vereist. De wind moet vaak genoeg uit dezelfde richting waaien. meevoeren.
Daarbij moet hij krachtig genoeg zijn om sediment te kunnen
Het laatste impliceert de volgende vereiste: aanwezigheid van grote
hoeveelheden verplaatsbaar sediment. zandbank.
Voor De Panne bevindt zich de Trapegeer-
Vandaar wordt veel zand richting strand getransporteerd door de
getijdenstroming. Gezien de kustvlakte waartoe het studiegebied behoort vooral bestaat
11
uit los materiaal zoals zand, leem en klei is bijna vanzelfsprekend dat duinvorming mogelijk was. Naar ontstaanswijze worden verschillende duinvormen onderscheiden (Ceunynck R., 1992): x
Organogene duinvorming: planten dienen als vangnet voor het zand. Ze voeden zich met bestanddelen uit het zand, groeien verder en vangen dan hoger ook zand op. Een breed strand met geringe helling en sterke zandaanvoer door de zee, zoals in het studiegebied, is bevorderlijk voor parallelle organogene duinvorming (ook primaire duinvorming genoemd). De uitbreiding van organogene duinen gebeurt zeewaarts.
Fig. 7: parallelle organogene duinvorming Bron: Ceunynck R., 1992 x
Vrije duinvorming vindt plaats wanneer de vegetatie geen vat krijgt op de beweging van het zand. De duin wordt gekenmerkt door een zachthellende loefzijde en steile lijzijde. De loopduin laat meestal een golvende duinvlakte achter waar het proces van vrije duinvorming zich herhalen. Gunstig voor vrije duinvorming is een smalle strandvlakte tussen de hoogwaterlijn en de duinvoet.
Het uitbreiden van een
duingordel landinwaarts gebeurt door vrije duinvorming.
Fig. 8: vrije duinvorming Bron: Ceunynck R., 1992
x
Paraboolduinen ontstaan uit vrije duinvorming van het ogenblik dat de vegetatie er opnieuw in slaagt om de duin te fixeren. Aan de uiteinden van de boogvormige kern strekt zich een duinarm uit tegen de windrichting in. Tussen beide armen ontstaat
12
een deflatievlakte die vaak tot op de grondwatertafel wordt uitgeblazen. Zolang de duin nog niet helemaal gefixeerd is kan deze zich jaarlijks 10 meter verplaatsen. Voor vrije duinen is dit 25 meter per jaar.
Figuur 9: Paraboolduin in het Westhoekreservaat Bron: Ceunynck,R., 1992
2.2.3 Kustvlakte en polders Door het dichtslibben van het vroegere wad kwam het land min of meer buiten het bereik van de vloedlijn te liggen. Zo ontwikkelde zich de kustvlakte de voorbije 2000 jaar. Een groot deel van de kustvlakte ligt op zo’n 3m hoogte wat lager is dan de gemiddelde hoogwaterstand van 4m (F. Mostaert, 2000).
Door dijken en bemalingen worden de
polders kunstmatig droog gehouden voornamelijk ten behoeve van de landbouw.FIG 10
2.2.4 Secundaire verstuivingen Vervorming of verplaatsing van reeds bestaande en gefixeerde duinen gebeurt door eolische processen. Oorzaken daarvoor kunnen klimatologische factoren zijn, maar vaak spelen ook antropogene factoren mee. Overbegrazing, het verzamelen van brandhout, enz… zijn er voorbeelden van. Ook de komst van het konijn dat gangen en tunnels graaft in het duin is een gevaar voor de stabiliteit van de duingordel. Het uitblazen gebeurt meestal tot op een erosiebestendige laag.
Dit is bijna altijd ter hoogte van het
grondwaterniveau. Bij stormen kunnen gaten geslagen worden in de zeereepduinen. zeegaten kan het zeewater de duinen binnendringen.
Doorheen deze
Ook het zand kan via deze
zeegaten door eolisch transport het binnenland wordt ingeblazen. Waar het verstoven zand een houvast vindt achter de eerste duingordel kan een nieuw zeereep ontstaan.
13
2.2.5 Kustafslag of –aanwas De laatste 2000 jaar verhuisde de kustlijn tussen Calais en Duinkerke zeewaarts en groeide het strandoppervlak.
Het strand van De Panne tot en met Nieuwpoort bleef
tijdens die periode stabiel. De stranden van De Panne en Oostduinkerke staan dan ook gekend als het breedste strand van België. Ten oosten van Nieuwpoort vindt kustafslag plaats en is het strandoppervlak de laatste 2000 jaar fel afgenomen Globaal gezien domineert afbraak van de zeereep door de zee langs de kustlijn. Als je de Westkust meer in detail bekijkt merk je dat dit nog steeds het geval is van Malo-les-Bains tot Bray-dunes. In De Panne aan het Westhoekreservaat werd een eind gemaakt aan de duinerosie door de betonnen dijk. Het gevolg daarvan echter is dat er geen droog strand meer is, en dat de dijk dreigt ondermijnd te worden. Tussen Koksijde en Oostduinkerke is er een brede zeereepduin die bestaat uit organogene duinenrijen tegen elkaar. Daar en nabij het standbeeld van Leopold II in De Panne is er aanwinst van het strand.FIG 11
Fig.11 invloed van storm op het strandprofiel en kustafslag- en aanwas Bron: R. Ceunynck, 1992
2.3 De eerste bewoning in de duinen 2.3.1 Het Neolithicum en de Ijzertijd De oudste vondsten die erop wijzen dat er bewoning was in de duinen tijdens het Neolithicum dateren van 3500 – 2500 voor Christus (Termote J., 1992). Het gaat over gepolijste bijlen die gebruikt werden om bos te rooien voor het aanleggen van akkertjes. De aanwijzingen werden gevonden in de Oude duinen van Ghyvelde-De Panne. Toentertijd waren dit nog jonge zeereepduinen die een ideale locatie vormden om vissershaventjes op te richten FIG 10. In de duinen was men ook beter beschut tegen aanvallen. De beperkte exploitatiemogelijkheden van de zandbodem vormden wel een
14
minpunt. Tijdens de Bronstijd (2500-700 voor Christus) nam de mariene invloed sterk toe. De woonomstandigheden in de kustvlakte waren niet meer gunstig en het landschap werd verder geboetseerd. Tijdens de Ijzertijd stabiliseerden de Oude Duinen van Ghyvelde-De Panne tussen 700 en 500 voor Christus en werden ze beter geschikt voor bewoning en exploitatie (Termote J., 1992). De duinen werden van dan af permanent bewoond door veetelers die in de zomer ook aan zoutwinning deden FIG 10. De woonkernen verlegden zich af en toe ten gevolge van overstuivingen. In het begin waren de Kelten de kustbewoners in het studiegebied dat het knooppunt was van handel en nijverheid in een regio met internationale allures. Zout was een heel belangrijk ruilmiddel in deze periode. Vanaf de 3e – 2e eeuw voor Christus werden de Kelten verdreven door de Menapiërs, een Germaanse volkstam. Ook dit volk wist zich goed te handhaven in het onherbergzame duingebied door middel van een doorgedreven taakverdeling. De Romeinen schakelden de Menapiërs dan ook liever in bij de exploitatie van dit gebied na de verovering dan hen te verdrijven. De bevolkingsgroepen volgende elkaar continu op tot nu toe.
Toch werd voor De Panne een bewoningsonderbreking
gedetecteerd tijdens de La Tène III periode als gevolg van de Duinkerke I-overstroming. De nederzetting die er toen was, werd zelf niet door het zeewater overstroomd. Maar door de overstromingen in de omgeving werden de leefomstandigheden ook in de nederzetting zo slecht dat het ‘voormalige De Panne’ werd verlaten.
.(Bauwens J.,
Gevaert P., 1981)
2.3.2 De Romeinen De Romeinen slaagden er niet meteen in het grillige duingebied in te lijven bij de rest van hun rijk. Pas na de verovering van de rest van Gallië zou het studiegebied deel worden van de provincie Gallia Belgica en van het Civitas Menapiorum waarvan Kassel de hoofdplaats was FIG 12. De drang van de Romeinen om Groot-Brittannië in te lijven bij hun rijk maakte van de kustvlakte vier eeuwen lang een militair strategisch gebied. Het acculturatieproces van de lokale bevolking duurde een eeuw waardoor pas vanaf 70 na Christus Romeinse vondsten worden gedaan in de Oude Duinen van De Panne (Termote J., 1992). De vondsten zijn meer gelijkmatig verspreid over het studiegebied in tegenstelling tot deze uit de Keltisch periode. Dit wijst op een grotere bevolkingsdichtheid tijdens de Romeinse periode. De vondsten en andere sporen geven ook te kennen dat de Romeinen van visvangst1 en runderteelt leefden. Te Wulpen zijn indicaties van Romeinse bewoning gevonden die schapen fokten (Willems S., 2006).
Tijdens de laat-Romeinse periode
verzwakten interne strubbelingen het Rijk. Na aanvallen op het gebied, gepaard met 1
Uit .Bauwens J., Gevaert P., 1981: uit de Romeinse periode worden loodjes gevonden die dienden om de visnetten te verzwaren, wat erop wijst dat men fel met visvangst bezig was.
15
nieuwe overstromingen (Duinkerke II) waren de Romeinen , op de Romeinse legermacht na, voorgoed verdwenen uit de duinen van in het studiegebied.
De zuidelijke oude
duinen van Ghyvelde – De Panne bleven gespaard van de eroderende kracht van het zeewater.
De legermacht verdween pas in de 5e eeuw, weggejaagd door andere
volkeren.
De Romeinse Vlakte zou vanaf de Ijzertijd tot de het begin van de
Middeleeuwen droog gebleven zijn.
Een beperkte bevolkingsgroep kon er gevestigd
blijven gedurende die tijd.(Bauwens J., Gevaert P., 1981)
Fig 12: spreiding van de Romeinse Nederzettingen langsheen de Noordzee Bron: Termote J, 1992
2.4 Besluit Bij het bespreken van de drie peilers van de duurzaamheidsdriehoek in relatie tot landschapspatronen, springt meteen in het oog dat vooral het topic planet de grootste intrinsieke kracht bezit die het landschap doet wijzigen. De natuurlijke dynamiek, planet, wordt voornamelijk gevormd door twee vormende krachten: de kracht van het water, dat een herhalende opkomende en afgaande beweging maakt uit noordwestelijke richting, en de kracht van de wind die dominerend uit het westen komt.
Onder invloed van deze krachten wordt een specifiek fysisch milieu
geschapen dat gekenmerkt wordt door een horizontale zonering tegenover de waterlijn. . Bij extreme omstandigheden of bij klimaatswijzigingen die een zeespiegelwijziging teweeg brengen, wordt de horizontale zonering door verticale structuren doorbroken zoals kreken en bresssen in de duinreep. Tot de 9e eeuw kon het fysisch milieu zich ongebreideld ontplooien. Men kan hier spreken van een natuurlijke fase (Hooimeijer, 2006).
Al ontdekte men reeds sporen van
menselijke aanwezigheid, people, rond 3500 – 2500, toch blijft de natuurlijke staat van de omgeving gehandhaafd. Overstuivingen dwongen de nederzettingen tot flexibiliteit.
16
Bewijzen werden gevonden die aantonen dat de woonkernen zich regelmatig verplaatsten ten gevolge van de overstuivingen. Zelfs de landname door de Romeinen kan nog aan de natuurlijke fase worden toegekend. De gedrevenheid waarmee de Romeinen een van de machtigste Rijken ooit hebben uitgebouwd, met vele steden en een vertakt netwerk van heirbanen, schonk hen niet de nodige kennis om het grillige duingebied naar hun hand te kunnen zetten.
De losse
zandbodem en het woelige zeewater bleven de meest onvoorspelbare factoren van het fysisch milieu.
Hun voorgangers, de Kelten en de Menapiërs, wisten zich beter te
handhaven in dit fysisch milieu, maar leverden evenmin echte bewijzen van instandhouding tegen de natuurlijke gang van zaken. Uiteindelijk dreven overstromingen (Duinkerke II transgressie) de Romeinen weg uit het duingebied. Het topic ‘profit’ slaat op de relatie tussen de menselijke occupatie en het fysisch milieu die tijdens de natuurlijke fase heel sterk was.
De menselijke occupatie berustte op
verschillende eigenschappen van het fysisch milieu. De positieve relatie tussen de mens en het milieu bestond uit het aanleggen van akkertjes voor voedselvoorziening, de visvangst langs de kust, het potten bakken met de klei uit de ondergrond2, het strategisch beschermende duinmilieu. Anderzijds overheersten de negatieve milieufactoren toen nog de bewoning.
Met name transgressies en overstuivingen waren de nivellerende
natuurlijke krachten tegen de menselijke activiteit. De duinen vormden dan ook lange tijd het veld voor de strijd tussen mens en natuur. Er kan gesteld worden dat wanneer het prille evenwicht tussen deze spelers wordt verstoord de duinen de opvang- en uitvalsbasis worden voor het menselijk handelen. “Zo zien we dat gedurende periodes van verhoogde mariene activiteit de bewoning op de duinen terugtrekt, waarna dit gebied de operatiebasis vormt van waaruit het langzaam terug opslibbende slik-schorregebied verkend en tenslotte opnieuw ingenomen wordt. Bovendien vormt het gebied door zijn gunstige en veilige ligging aan de rand van de zee, de aangewezen plaats voor de inplanting van aanlegplaatsen of havens voor vissers en handelaars. beperkte
Negatieve factoren vormen daarentegen het grillige landschap en de
exploitatiemogelijkheden
van
de
zandbodems,
zeker
tegenover
achterliggende poldergebied.” (naar Termote J., 1992, in Billiau R., p. 48)
2
Uit .Bauwens J., Gevaert P., 1981
17
het
3 De Defensieve Fase De antropogene component wordt belangrijker in de wording van het huidige landschap. De mens probeert zijn stempel na te laten in het landschap en verzet zich tegen de willekeur van het fysisch milieu. De term ‘defensief’ verwijst dan ook volledig naar de menselijke activiteit die in het volgende hoofdstuk wordt besproken. Doorheen de tijd zorgden innovaties ervoor dat de mens zich beter kon handhaven op bepaalde plekken door de negatieve invloeden van het fysisch milieu te weren.
3.1 De vroege Middeleeuwen Het Saksische volk verdreef de laatste Romeinen uit het studiegebied op het eind van de 5e – begin 6e eeuw. Al in de zesde eeuw werden de Saksen verdreven door de Franken. Na de kort opeenvolgende landinnamen kende het studiegebied opnieuw politieke stabiliteit onder het bewind van de Franken. Door de nabijheid van de Ijzermonding deed zich in het studiegebied een economische heropbloei voor.
De regio speelde een
belangrijke rol in het West-Europese handelsverkeer. Op de oudere duinsokkel van De Panne-Westhoek bevond zich de belangrijkste handelsplaats uit de Laat-MerovingischeKarolingische periode (Termote J., 1992).
Op het eind van de 9e eeuw vielen de
Noormannen het gebied aan. Men reorganiseerde de verdediging en hield de Noormannen buiten.
Na deze incidenten trok graaf Bouwdewijn een vluchtburcht op in Veurne.
Hierdoor verwierf de graaf veel macht.
Hij palmde het volledige duingebied in dat
domaniaal goed bleef tot aan het eind van het Ancien Regime. Het graafschap putte economische voordelen uit het domaniale goed door het als graasweide ter beschikking van de lokale bevolking te stellen. De oude duinen van Ghyvelde-Adinkerke werden niet erg geëxploiteerd. Ze deden dienst als jachtgebied.
3.1.1 De domaniale reserves 3.1.1.1 Koksijde Tijdens de volle Middeleeuwen kreeg men tijdens de eerste helft van de 10e eeuw met een droogteperiode te kampen. Vanop de zandplaten waaide zand op tot een nieuwe loopduin. Bestaande geulen werden afgesloten door het traject van de loopduin. De westelijk tak van de Spermaliegeul verzamelde nu het regenwater en nam hierdoor aan belang toe waardoor ze evolueerde tot de huidige Ijzerstroom. De 3 kreekgeulen die in de vroege Middeleeuwen nog bestonden verzandden. Zo ontstond een nieuw duingebied met lage vegetatie die uitermate geschikt was voor veeteelt en hooiweide..
18
In het begin van de 11e eeuw werd de Oude Zeedijk (FIG 5)aangelegd om Wulpen, huidige deelkern van Koksijde, te beschermen tegen overstromingen. De dijk volgde een bochtig pad van de duinen ten oosten van Oostduinkerke, langs Wulpen, Avekapelle om te eindigen in Lampernisse. In de 13e eeuw werd de Groenendijk aangelegd om het Vloedgat deels te kunnen inpolderen.
De verbindingsweg tussen Booitshoeke en Wulpen volgt
vandaag het tracé van de Oude Zeedijk. In het vlakke duingebied na de eerste loopduinfase, waar weinig vegetatie groeide, werden onder grafelijke goedkeuring nederzettingen opgericht waar vooral veetelers zich kwamen vestigen. Vanaf het eind van de 11e- begin 12e eeuw gebeurde de exploitatie weldoordacht en werden nieuwe nederzettingen volgens een onwillekeurig patroon FIG 13 & 14 ingeplant. Hier vonden de kernen van Koksijde en Oostduinkerke hun oorsprong. Enkele kleinere nederzettingen aan Groenendijk ontvolkten ten gevolge van de grote aantrekkingskracht die het groeiende Nieuwpoort uitoefende.
Andere nederzettingen
evolueerden tot heuse parochies waaruit later de kustgemeenten zijn ontstaan. (Termote J., 1992) Ten gevolge van een tweede loopduinfase in de eerste helft van de 13e eeuw daalde de economisch waarde van het gebied. De graaf schonk delen van zijn domaniaal goed aan kloosters en abdijen nu de duinen minder opleverden. Toch steeg het inkomen van de graaf dat bestond uit pacht van weilanden. De oorzaak van dit stijgende inkomen is de verzanding van het Vloedgat (de voormalige Ijzermonding) waar nieuwe weilanden ontstonden.
Van het overstoven duingebied werd de grond deel per deel aan de
Duinenabdij overgemaakt. Door een beter beheer en een meer gevarieerde exploitatie haalden de paters van de Duinabdij meer rendement uit de grond. (Termote J., 1992)
3.1.1.2 Oostduinkerke In 1068 dook voor het eerste de naam ‘Dunia’ op die in 1120 al tot ‘Duna Capella’ of ‘Dunkercke’ werd omgevormd.
Pas in 1560 kwam de naam ‘Oostduinkerke’ voor die
verwijst naar de parochie die ten oosten van de duinen ligt. Evenals Koksijde ontstond Oostduinkerke uit een veetelersgemeenschap. Het landschap van ‘Dunkercke’ bestond uit een regelmatige blokpercelering die nu nog kan worden afgeleid uit het stratenpatroon van Oostduinkerke–Dorp FIG 15 (Willems S., 2006).. De parochie Nieuwpoort splitste zich af in 1171 van de parochie van Oostduinkerke die vrij uitgestrekt was voordien (Termote J., 1992).
19
Fig.15: het stratenpatroon in Oostduinkerke op de topografische kaart geeft nog vaag het patroon van de blokpercelering weer zoals deze te herkennen is op de militaire kaart van 1876. De blokpercelering uit de Middeleeuwen heeft kennelijk harde sporen nagelaten. Bron: CD-rom NGI & Militaire kaart 1876.
3.1.1.3 Wulpen Reeds in 961 was er sprake van de nederzetting Wulpi. De naam veranderde in Vulpan, Wulpi tot deze in 1287 ‘Wulpen’ werd. Twee hypothesen verklaren het ontstaan van de kern. De ene hypothese verwijst naar de aanwezigheid van watervogels, ‘wulpen’. De tweede hypothese stelt dat wulpen, afgeleid van golpan een Saksisch woord is dat verwijst naar een nederzetting op de oever van een zee-insprong. In de 12 eeuw was Wulpen een bloeiende nederzetting die als draaischijf fungeerde voor de inpolderingen in het gebied (Willems S., 2006)
3.1.1.4 De Panne In een uitblazingszone in het Westhoekreservaat in De Panne kwam een meer dan twee hectare groot bewoningsoppervlak vrij te liggen. De nederzetting verdween in de 13 e eeuw voorgoed onder het stuifzand van de tweede loopduinfase.
De nederzetting
vertoonde een strakke blokpercelering die loodrecht op de duinrand was aangelegd zoals in Oostduinkerke.
Vondsten van andere verdwenen nederzettingen wijzen op de
regelmaat waarmee de nederzettingen op de zuidrand van de duinen werden ingeplant. De manier van ontginnen lag aan de basis hiervan. (Termote J., 1992)
20
Fig.: dit uittreksel van de militaire kaart van 1876 ter hoogte van de Duinhoek (binnenduinrand) geeft duidelijk nog sporen van de blokpercelering weer. Bron: Militaire kaart 1876
3.2 Besluit De Franken die vanaf de 6e eeuw het gebied wisten in te palmen zorgden er voor een economische impuls. De monding van de Ijzer werd een belangrijke plek voor het WestEuropees handelsverkeer. Ondanks de vernietigende kracht die het fysisch milieu op het antropogene handelen kon uitoefenen wist men toen ook de positieve plaatsgebonden fysische eigenschappen aan te wenden. Toch kan men pas vanaf de 9e eeuw spreken van een defensieve fase (Hooimeijer, 2006). Na de Duinkerke III transgressie werd toen de Oude Zeedijk aangelegd. In de 13e eeuw werd de Groenendijk aangelegd. De mens zag dat hij zich kon beschermen tegen de vernietigende kracht van de natuur.
Dit werd
slechts mogelijk eens genoeg mankrachten verenigd waren om tot technische innovaties te komen en deze te verwezenlijken. Volgens Hooijmejer F. versterkt de sociale cohesie tijdens de defensieve fase. De macht centraliseerde zich toen onder Graaf Bouwdewijn die na de invallen van de Noormannen een vluchtburcht optrok in Veurne. domaniaal goed.
Hij verwierf veel macht en het duingebied werd
De duinen stonden op deze manier onder een minimaal soort
duinbeheer en deden dienst als jachtgebied, wat een ongecontroleerde groei van het wildbestand voorkwam. Een ander deel van de duinen stelde de graaf ter beschikking van de bevolking die zich aan een streng reglement moesten houden. Dit impliceert dat de graaf zelf geen grote plannen had in het duingebied. De bevolking daarentegen kon er wel zijn vee laten grazen of een akkertje aanleggen, maar de grond bleef van de graaf. Een ongebreidelde exploitatie van de grond in het duingebied was bij deze dus niet mogelijk (Hermy et al., 2006). Uit het voorgaande komt duidelijk de mens naar voor die zijn omgeving exploiteert. Met exploiteren wordt uiteraard naar profit verwezen. De handel die gedreven werd had alle
21
baat bij de gunstige omgevingsfactoren zoals de zee en de Ijzer, die landinwaarts stroomde, voor het handelsverkeer.
Het zout als belangrijk handelswaar is eveneens
kenmerkend product van de omgeving. De domaniale reserves van de graaf dienen ook economische doeleinden. Ofwel geniet de graaf van de duinen als zijn jachtgebied, ofwel haalt hij er voordeel uit door delen van de duinen tegen vergoeding ter beschikking te stellen van de bevolking om aan landbouw te doen. De gewone mensen halen uit het duingebied wat er uit te halen valt. Even belangrijk als de omgevingsfactoren is het topic people. Het samenwerken van de bevolking is noodzakelijk om tot handel en technische innovaties te komen. De mens verdedigt zich van nu af aan met dijken tegen het zeewater. Men komt ook pas tot een innovatie eens deze echt nodig is.
In dit geval heeft de mens duidelijk iets te
beschermen waardoor hij op zoek gaat naar instrumenten om dit te doen. Gemeld is dat de kernen van Koksijde, Oostduinkerke en Wulpen in de vroege Middeleeuwen hun oorsprong vinden op de plaats waar we deze plaatsen nu nog steeds situeren.
Dit
impliceert dat de dorpen minder flexibel zijn dan vroeger. Men is meer plaatsgebonden waardoor de nood tot bescherming van het dorp is gestegen en zich uit in bedijkingen. De stuivende duinen kan men nog niet helemaal de baas. Men vestigt zich dan ook liever op de binnenduinrand dan in de duinen zelf. Deze worden vrijgehouden voor de jacht of voor landbouw. De laatste P-deelfactor en tevens deze met het meeste invloed is de planet. Met de bedijkingen geven de mensen zich duidelijk niet gewonnen aan de sterke kracht van het fysisch milieu. In tegendeel de plaatselijke bevolking benut er alle voordelen van. De fysische omgeving ondergaat lichte wijzingen onder invloed van de bedijkingen. Meer en meer ook tekent zich menselijke bewoning af in het gebied.
22
4 De Offensieve fase Moeilijk te scheiden met een scherpe grens van de defensieve fase, neemt het offensief van de mens duidelijk een start met inpolderingen. De mens laat van dan af ook zijn wetten gelden die stand moeten bieden tegen de evolutie van het fysisch milieu. Het zorgvuldige waterbeheer dat werd gevoerd op de gronden van de duinabdij geeft het startschot voor de offensieve fase.
4.1 De volle Middeleeuwen 4.1.1 Abdij Ter Duinen De Franse benedictijn Ligerius stichtte rond 1107 een gesloten benedictijnengemeenschap in de duinen ten noorden van Veurne. geschonken door de graaf.
De Duinabdij werd opgericht op duingronden
De strenge orde-regels, die ‘leven in armoede’ geboden,
gaven de gemeenschap een sterk geestelijk karakter en een doorgedreven werkkracht die haar een sterke economische positie bood. Het domein werd verder uitgebreid in twee fasen van grondaanwinsten. De eerste fase omvatte de werving van de gronden in de Noordelijk Westhoek.
De tweede fase bestond uit het uitbouwen van het Zeeuwse
domein omstreeks 1180. Tijdens de grootste bloeiperiode bezat de abdij eigendommen verspreid over Nederland, Frankrijk, Vlaanderen en Engeland (Willems S., 2006). Na een periode die enkel gunstige gevolgen had voor de paters ontstond een landbouwpolitiek die los van de orderegels kwam te staan.
“De verminderde
belangstelling van de graaf voor het gebied en de toenemende invloed en financiële macht van de abdij garandeerden er nagenoeg onbeperkte uitbreidingsmogelijkheid van het kerndomein.” (uit Termote J., 1992, in Billiau R., p. 76) Over een tijdspanne van 150 jaar werden in de polder achter de duingordel de uitgestrekte grangiae van de Hemme, Hof ter Hille, de Allaertshuizen, Ten Bogaerde, De Synthe en de Ammanswalle opgetrokken.
De stichting van de Allaertshuizen te Wulpen transformeerde deze
dorpskern met de inpolderingen van een vissersnederzetting tot een landbouwdorp (Willems S., 2006). Vanaf het begin van de 13 e eeuw kon de abdij, door grondschenkingen en door hun zorgvuldige exploitatie die de gronden veilig stelde, ongebreideld uitbreiden. Tegen halfweg de 13e eeuw was het domein van de abdij zo groot geworden dat de grenzen ervan samenvielen met de prefusiegrenzen van de gemeente Koksijde (Termote J., 1992). In tegenstelling tot andere abdijen ging de duinabdij geen vochtige gronden inpolderen door middel van radicale waterwering, maar investeerden de paters in de waterbeheersing van het gebied. De gemeenschap oefende een duidelijke weerstand uit tegen de natuurlijke gang van zaken.
De bewerkte gronden weerspiegelden de
aanwezigheid van de mens.
23
Overinvesteringen en dijkbreuken vormden de oorzaak van een economische recessie in het studiegebied op het eind van de 13e eeuw. De crisis sleepte aan tot het midden van de 14e eeuw. De abdij voerde na de economische crisis een beheer dat in schril contrast stond met de omgeving. Onder andere door boomaanplantingen kon de gemeenschap het hoofd bieden aan verstuivingen FIG 17.
Op de gronden deed de gemeenschap aan
gecontroleerde beweiding, akker- en bosbouw. De duingronden rondom het gebied waren inmiddels gedegradeerd tot jachtgebied. Aan de zeezijde van de abdij namen de paters in de tweede helft van de 13e eeuw de bestaande vissershaven Koksijde in (Willems S., 2006). Het ontstaan van deze nieuwe nederzetting had zware gevolgen voor de kern Simonskapelle die zodoende niet meer kon uitbreiden behalve in oostelijke richting. De parochie van Simonskapelle was ontstaan uit een veetelersgemeenschap (Termote J., 1992).
Fig. 17: het schilderij van Pieter Pourbus geeft het zicht op de duinenabdij weer. De boomaanplantingen moeten de verstuivingen tegengaan. Bron: Termote, J., 1992
4.1.2 Koksijde en Nieuw Yde Door de bevolkingstoename en de stijgende vraag naar voedsel werden verschillende vissersnederzettingen gesticht.
De vissersdorpen werden gevestigd naast grotere
havensteden
(Oostende en Duinkerke) waarvan ze bestuurlijk en
zoals Nieuwpoort
juridisch afhankelijk waren. Ze werden volgens een uniform patroon ingeplant FIG 18. De nieuwe plaatsnamen eindigden op ‘yde’ wat haven betekent. Op de linkeroever van de Ijzermonding werd Nieuwe Yde gesticht nabij Nieuwpoort, Lombardsijde werd gesticht op de rechteroever. Vondsten geven aan dat Nieuwe Yde gesitueerd was ter hoogte van de huidige Duinparklaan en de Spelleplekkeweg te Oostduinkerke (Willems S., 2006).
24
Fig. 18: verschillende ‘yde’-nederzettingen langs de Belgische kust Bron: Termote J., 1992 De stijgende vraag naar voedsel vereiste nieuwe vistechnieken. Een enorme evolutie viel waar te nemen tijdens de 13e en 14e eeuw in de visserijsector.
Eens de kustnabije
visgronden niet meer voldeden moesten nieuwe en verdere oorden worden opgezocht. Nieuwe vaartechnieken werden ontwikkeld. Alsook betere bewaartechnieken. Het zout speelde hier een belangrijke rol in. De vissers stelden na verloop van tijd hun kennis en vaartechnieken ter beschikking van de handelaars uit het binnenland. Engeland was de hoofdbestemming van handelswaar zoals gebakken bouwmaterialen, wol, steenkool… De ‘boom’ van de visserij brak echter alleen door in de grote zeehavens Oostende, Nieuwpoort en Duinkerke.
De andere vissersdorpen namen noodgedwongen een stap
achteruit en beperkten zich tot kustvisserij. Het vissersdorp Nieuwe Yde verdween na een bloeiperiode van de kaart door het opslibben van het Vloedgat (Termote J., 1992). Het dichtslibben van deze getijdengeul in het Ijzerestuarium gebeurde ten gevolge van het uitbouwen van de Groenendijk aan het begin van de 14e eeuw. Daar werd een deel van de kreek ingepolderd door de nieuwe bezitters van gronden van de Duinabdij. FIG 14
4.2 De Nieuwe Tijden Met de Moderne Tijden doken nieuwe uitvindingen op en speelden antropogene elementen een steeds belangrijkere rol in het landschap. De tijdens de Middeleeuwen ontwikkelde steden Veurne en Nieuwpoort werden in 1640 met elkaar verbonden via het kanaal Plassendale-Duinkerke dat ondermeer diende ter drainage van de polders. Maatregelen werden getroffen om de overstuivingen te bedwingen. De gevolgen van deze acties zijn nu nog zichtbaar als hoge duinen en steile binnenduinranden. De Hoge Blekker (33m hoog) is hier een voorbeeld van en ook de binnenduinrand tussen de Franse grens en
25
de Duinhoek FIG 19 vertoont hier een daar steile en hoge hellingen. Zonder beplantingen en houtkanten, die het zand tegenhouden en opstapelen, bereikt een duin een maximale hoogte van 15 m (interview met Marc Leten).
Fig. 19: een hoge binnenduinrand als gevolg van maatregelen getroffen door de mens Bron: Termote, J., 1992
Ondanks het feit dat men overstuivingen ondertussen al deels kon bedwingen, kon het zand tijdens maatschappelijk onstabiele periodes met volle kracht oprukken.
Deze
onstabiele periodes worden gekenmerkt door het wegvallen van het duinbeheer en de controle over het wildbestand. Alle energie werd in oorlogszaken gestopt en hierdoor konden de mensen doen wat ze wilden in het duingebied.
Het verder zoeken naar
maatregelen om het zand tegen te houden werd tijdens dergelijk periodes ook uit het oog verloren met alle gevolgen van dien.
Ook de konijnen die ontsnapten uit hun
konijnenwarandes die tijdens oorlogsperiodes onbewaakt achterbleven en werkten de overstuivingen mee in de hand.
De rijken kweekten sinds de 13e eeuw konijnen in
konijnenwarandes voor hun vlees en bont. Overstuivingen en oprukkende paraboolduinen bedolven in de 16e eeuw weiden en bewoningskernen over hun traject in noordoostelijke richting. De overstuivingen kenden duidelijk een antropogene oorzaak. De eerste keer deed zo’n overstuiving zich voor tijdens de beeldenstormperiode in de tweede helft van de 16e eeuw. Het inmiddels bereikte evenwicht tussen de bewoning in de duinen en de duindynamiek zelf werd door plunderingen opnieuw verstoord.
De
duinen verzwolgen toen de laatste resten van de nederzetting Nieuwe Yde en de Duinabdij. Mee met de Duinabdij verdween het toezicht in de duinen helemaal. Het wildbestand nam heel snel toe en vormde een gevaar voor de veetelers en landbouwers in de buurt. Een tweede grote overstuivingsperiode deed zich voor zich tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV op het eind van de 17e-begin 18e eeuw. De uitputting van de oorlog dwong
26
de mensen om alles in hun omgeving uit te buiten om zichzelf van voedsel te voorzien. Bossen, struikgewas en zelfs helmgras werden gerooid als huishoudelijke brandstof. Het verdwijnen van de vegetatie en het uitputten van de bodem gaf het zand en de wind opnieuw vrij spel waardoor de verstuiving snel toenam. De duinen trokken tot 200 a 300 m landinwaarts over de polders. Alle bewoning werd zo op de duinrand samengedreven. Vooral de bewoning van De Panne en Koksijde kreeg het hard te verduren. Na een hevige strijd tussen de bewoners en het duinfront verdwenen Koksijde en Duinhoek voorgoed onder de duin. Omdat de situatie lange tijd aansleepte ging het herstel moeizaam. Men kreeg pas in de 18e eeuw weer controle over het gebied. Het droogleggen van de Moeren tijdens de 18e eeuw kan als bewijs hiervoor dienen. zoetwatermoeras FIG 20 & 21.
Tot 1770 waren de Moeren nog een
In het begin van de 19e eeuw werden ze in cultuur
gebracht en rezen landbouwbedrijven op tussen het rechtlijnige stratenpatroon. In deze periode deinde ook de kern Adinkerke uit, maar ten zuiden van het Langgeleed bleef bebouwing nagenoeg onbestaand. (GRS De Panne, 2004).
Fig. 20 Kabinetskaart Ferraris van de Oostenrijkse Nederlanden tussen 1771 en 1777. De kaart laat het duingebied zien op de vooravond van de radicale veranderingen. De paraboolduinen hebben de oude kern van Koksijde en het gebied ten westen van Koksijde helemaal bedolven. De bewoning op de binnenduinrand is daar ook verdwenen. Ten oosten van Koksijde rukten de paraboolduinen niet meer verder door waardoor daar de weilanden in de Middeleeuwse duinen gespaard bleven De oude duinen van AdinkerkeGhyvelde worden met ‘Garsbekeveldt’ aangeduid wat erop wijst dat dit schrale graslanden waren.. De meeste bewoning situeert zich op de polderrand tegen de duinen. Dit geeft aan dat de relatie tussen de menselijke occupatie en het fysisch milieu nog steeds sterk aanwezig is. Bron : Ferrariskaart en Termote J., 1992
27
4.2.1 Koksijde na de overstuiving Wat de evolutie van de kern Koksijde betreft, werd al vroeg duidelijk dat de nieuwe kern de oorspronkelijke kern Simonskapelle overschaduwde. De naam Koksijde doet vermoeden dat de kern een vissersdorp was. Vreemd genoeg bevond de Middeleeuwse kern zich ten zuiden van de duinen. De Koksijdse archeoloog K. Loppens vond een verklaring in de aanwezigheid van de Schipgatkreek nabij de nederzetting (Termote J., 1992). Geologisch onderzoek ondermijnde zijn stellingname.
Toponiemverruiming bood een nieuwe
verklaring. De oorspronkelijke kern zou eerst gesitueerd zijn bovenop een duin in de zeereepduinen aan een inham, wat ‘kok’(ronde hoogte) verklaart (Termote J., 1992). Het Laat-Middeleeuwse Koksijde werd eind de 17e-begin 18e eeuw bedekt door de Galloperduin FIG 22 Hierna werd 500m zuidwaarts een nieuwe kern gesticht met dezelfde naam. Simonskapelle vergroeide dus met deze nieuwe kern en nam er na een tijd ook de naam van over.
Fig.22 :Koksijde voor (links) en na (rechts) de overstuiving door de Galloperduin Bron: Termote, J., 1992
4.2.2 De laatste adem van abdij Ter Duinen Tegen de Hoge Blekkerduin die uiteindelijk de abdij heeft begraven werden in het begin van haar verplaatsing verschillende pogingen gedaan om een verstuiving te voorkomen. Kostelijk aanplantingen moesten hiervoor instaan. gemeenschap naar Brugge verhuizen.
De bedreigende situatie deed de
In 1578 begonnen hervormingsgezinden met de
afbraak van het domein. Door het stopzetten van de aanplantingen verplaatste de Hoge Blekkerduin zich nu met een hogere snelheid en belette zo de voltooiing van de afbraak. De ruïnes werden volledig bedolven onder het zand in de 17e eeuw. (Willems S., 2006) .
28
4.2.3 Ontstaan van het gehucht Kerckepanne Midden de 18e eeuw veruiterlijkte de exportpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden zich in het studiegebied.
In 1727 werd in Nieuwpoort een ‘Compagnie van den groten
vischvaert’ opgericht. eschermende maatregelen voor de eigen visserij werden genomen. Op buitenlands vis, voornamelijk Hollandse vis, moesten invoerrechten betaald worden (Bauwens J., Gevaert P., 1981). .Keizer Jozef II verzocht de gemeentebesturen in de streek in 1782 een extra vissersdorp te stichten om de eigen kustvisserij te stimuleren. Zo ontstond het gehucht Kerckepanne FIG 23 in 1783 op het privé-initiatief van enkele Veurnse notabelen die op het voorstel van de Keizer ingingen. Het gehucht situeerde zich ter hoogte van de huidige Zeelaan en de Kasteelstraat. De vissers konden het strand bereiken via een zandweg die het tracé van de huidige Veurnestraat volgde.
Boten
werden aangekocht in Duinkerke en Blankenberge. Vissers werden geronseld uit Frankrijk. Dit bleek niet moeilijk te zijn gezien de Franse vissers de Engelsen moesten vrezen tijdens de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Zij voeren dan ook liever onder de Oostenrijkse vlag (Bauwens J., Gevaert P., 1981). De stichters van het dorp zorgden voor ontsluiting door de aanleg van een steenweg naar Veurne en de bestrating van wat nu de Esplanade is. Helaas overleefde het gehucht niet lang op basis van kustvisserij. De sociëteit, gevormd door de stichters van het dorp, werd na de Franse annexatie in 1794 ontbonden en Kerckepanne moest zich van nu af aan alleen weten te redden (Bauwens J., Gevaert P., 1981). “De stichting van Kerckepanne vormde de voorbode van de drastische veranderingen die het duingebied na de Franse Revolutie te wachten stond.” (naar Termote J., 1992, in Billiau R., p. 87)
Met de Franse Revolutie verviel de domaniale structuur waardoor
particulieren vrij spel kregen. Zo ontstonden in het duingebied talrijke kleine gemengde landbouwbedrijfjes van strand- en kustvissers.
Fig 23. Situering van Kerckepanne, in 1783 gesticht in de duinen. Dit feit geeft de aanleiding naar de tabula rasa- methodiek die later het landschap zwaar zal aantasten. Bron: Termote J., 1992
29
4.3 Besluit De profitfactor wordt belangrijker tijdens deze fase. De mens laat het niet bij wat de omgeving
hem
spontaan
lijkt
te
bieden.
Hij
gaat
verder
zoeken
naar
exploitatiemogelijkheden. De stichting van het gehucht Kerckepanne en de inpolderingen staan hiervoor symbool. Het inpolderen van het verzande Vloedgat na de bouw van de Groenendijk luidt dan ook definitief de offensieve periode in.
De maatregelen tegen
overstuivingen uit de 16e eeuw zijn hier eveneens een voorbeeld van het standhouden van de mens in het natuurlijk milieu en zelfs territorium te winnen. De drooglegging van de Moeren bewijst dit nogmaals; dat de mens in staat is land op de natuur te winnen door middel van nieuwe technieken. De vruchtbare poldergronden leveren het noodzakelijke voedsel en vormen eveneens een bron van rijkdom. Dat grondbezit gelijk is aan rijkdom, bewijzen de uithoven van de Duinabdij (Ten Bogaerde, Allaertshuizen…). Een speciale vorm van het inwinnen van territorium ten opzichte van het fysisch milieu is de stichting van het gehucht Kerckepanne. Deze geplande – kunstmatige- stichting duidt op het belang van de visserij voor de mens. De nederzetting is niet spontaan ontstaan op een gunstige plaats die extra voordelen biedt, maar de reden van haar ontstaan heeft wel nog steeds een nauwe band met de fysische kenmerken van de omgeving: de zee met een buit aan vis. Anderzijds kan Kerckepanne ook beschouwd worden als de veruiterlijking van het verschuivende evenwicht tussen mens en milieu. De mens staat steviger in zijn omgeving en kan dus meer weerstand bieden tegen de kracht van het fysisch milieu. De keuze om Kerckepanne in het verarmde duingebied op te richten staat in relatie met de afstand tot de zee. Eigendomsstructuren en de waarde van de gronden zullen ook wel bepalende factoren geweest zijn bij de grondwerving, gezien de oprichting een overheidsinitiatief was, gefinancierd door particulieren. Ook de strategische ligging aan de kust staat nu vooral in teken van de plaatselijke economie. De militaire beschermende functie die het duingebied bood, zoals ten tijde van de Kelten en de Romeinen, is voorbijgestreefd. Gronden worden nu ingelijfd omwille van hun economisch waarde wat nogmaals duidelijk het gewicht van de profitfactor in de verf zet. Overal in het rijk worden gronden gezien als waardevol goed met een grote economische potentie. De specifieke eigenschappen van de grond in het studiegebied verdwijnen zo op de achtergrond. De verticale relatie tussen menselijke occupatie en de bodem met zijn specifieke eigenschappen blijft wel heel gevoelig.
Het fysisch milieu, dat het topic planet
representeert en hierboven al deels besproken werd, slaagt er op bepaalde tijdstippen nog steeds in om tegengewicht te bieden aan het menselijk handelen. Wanneer de mens zijn omgeving tot op een kritische waarde heeft uitgebuit door overbegrazing, uitputting van de bodem door landbouw ed., draagt hij daar de gevolgen van.
30
De schadelijke
gevolgen voor de bewoners uitten zich vooral tijdens maatschappelijk labiele periodes wanneer controle over het gebied wegviel. Zo had het duingebied had zijn economische waarde verloren na de loopduinfase in de 13e eeuw. Deel per deel werd de armere grond overgemaakt aan de Duinabdij. Deze deed het rendement van de grond opnieuw stijgen door een beter beheer. De mensen, people, handhaafden zich des te beter in hun omgeving door de nieuwe technieken die hun meer zekerheid boden. Er begon een scheiding te ontstaan tussen rijkere groepen en armere.
Voor zij die de boot helemaal gemist hadden, wou de
overheid een handje toesteken door Kerckepanne op te richten.
31
5 De Manipulatieve fase 5.1 Vanaf de Franse Revolutie tot voor WOI Door het wegvallen van het domaniaal beheer op het duingebied tijdens de Franse revolutie waren geen beperkende maatregelen meer van toepassing. De duinen waren nu van iedereen.
Door de expansie van de bevolking kwam een zware druk vanuit de
landbouw op het duingebied te staan. Een deel ervan werd ontgonnen FIG 24. Verder werden de duinen ingenomen door arme Veurnse visser-landbouwers die zich kwamen vestigen in het lage duingebied. Men leefde toen voornamelijk van veeteelt, akkerbouw en visserij.
Naast de traditionele verdiensten kwam ook de Ijslandvaart op in deze
periode
Fig 24: Op dit uittreksel van de Militaire Kaart va 1876 zijn de eerste wegen te zien die het hinterland met de kust verbinden. De exploitatie van de duinen is opvallend in vergelijking met de Ferrariskaart. (zie ook figuren 21 en 25) Het gehucht Kerckepanne in de duinen en kleine verspreide nederzettingen in de duinen zijn ook duidelijk zichtbaar. Bron: Militaire Kaart 1876
5.1.1 De evolutie van De Panne Pas in 1799, zestien jaar na de oprichting, werd het gehucht Kerckepanne administratief bij de gemeente Adinkerke ingelijfd. Omwille van vetes tussen Frankrijk en Engeland kende Kerckepanne geen gunstige evolutie onder het Franse bewind. Onder het Hollands bewind vanaf 1815 kregen de vissers van de Zuidelijk Nederland steun van Willem van Oranje. Dit positief regime voor de vissers werd na 1830 grotendeels overgenomen door
32
de Belgische staat. In 1865 echter keerde het tij voor de vissers door de opkomst van het economisch liberalisme (Dalle G., 1992).
De grote vissersvloten van Nieuwpoort en
Oostende die verre zeeën bevoeren kwijnden weg. Van dan af gingen de armste vissers mee met de Franse Ijslandvaarders uit Duinkerke. Het tekort aan Franse vissers werd voor 1/3e opgevuld met de ervaren vissers van de huidige Belgische Westkust. Het waren vooral de vissers die geen geld hadden om een eigen vissersboot te kopen die hieraan deelnamen. Vooral de Pannese vissers waren arm, armer dan hun lotgenoten uit Koksijde en Oostduinkerke.
Doordat in De Panne de grond aan twee grootgrondbezitters
toebehoorde en het toerisme er niet doorbrak moesten Pannenaars zich meer op het vissen toeleggen FIG 24. (Bauwens J., Gevaert P., 1981) Nadat de sociëteit was ontbonden werden de gronden van Kerckepanne verkocht onder het Franse bewind aan privépersonen.
In 1829 was Pieter Bortier de belangrijkste
grootgrondbezitter in De Panne. In 1935 volgde Louis Ollevier als tweede belangrijkste grootgrondbezitter na aankoop van de gronden bij een notaris in Veurne. Na de dood van Louis Ollevier liet zijn zoon Pedro de Zeelaan aanleggen door de aannemer Arthur Bonzel. Bonzel deed dit in ruil voor stukken grond en werd zo de derde grootgrondbezitter in De Panne. (Bauwens J., Gevaert P., 1981) Pieter Bortier was niet zomaar een grootgrondbezitter, hij was een nobel man. Hij heeft enorme inspanningen geleverd voor de verbetering van het lot van de kleine vissers. De duinen van Adinkerke schonk hij aan zijn dochter Emilie Calmeyn-Bortier met de volgende voorwaarde: de aangelegde tuinen mochten uitsluitend aan lokale vissers of landbouwers worden verhuurd en dit aan een heel lage huurprijs. In ruil hiervoor moesten de huurders elk jaar 5 hectare duin bebossen. Dit moest gebeuren met verschillende boomsoorten om een educatief arboretum aan te leggen. Uit deze beheersovereenkomst ‘avant la lettre’ is het huidige Calmeynbos ontstaanFIG 26.
33
Aanplanting Calmeynbos
Fig.26 : op deze luchtfoto, die dateert van tijdens WOI is duidelijk de aanplanting van het Calmeynbos te zien. Ten noordoosten van het Calmeynbos is de Veurnestraat zichtbaar. Veel kleine akkertjes strekken zich uit langs deze weg. Het vroegere Josephsdorp was hier ontstaan. Bron: beeldmateriaal Marc Leten Na de dood van Pieter Bortier zetten zijn dochter en kleindochter zijn werk voort. Met hun steun werd de Sint-Pieterskerk opgericht. De bedoeling was om van De Panne een onafhankelijke parochie te maken. Bortier liet in zijn testament weten dat hij De Panne ook graag van een schuilhaven had voorzien. Tot dan toe beschikte De Panne over de grootste visservloot van de Westkust. Een lange weg vol tegenwind werd afgelegd, al langs het Belgisch ministerie, om dit project te kunnen waarmaken. Pastoor Dequidt die in 1906 pastoor werd van Sint-Pieters vocht gemotiveerd mee met zijn parochianen voor de Panne-Schuilhaven.
Eens de langverwachte toestemming er bijna was haalde de
Eerste Wereldoorlog de spons over de plannen en de visserij in De Panne kwijnde stilletjes aan weg. (Dalle G., 1992 ; Bauwens J., Gevaert P., 1981) De Schuilhavenlaan die zich nu op de plaats bevindt waar men de Panneschuilhaven wou aanleggen gedenkt de Pannenaars uit het begin van de 20e eeuw.
34
5.1.2 Evolutie van Koksijde en Oostduinkerke In tegenstelling tot het systematisch opgerichte Kerckepanne deinden Koksijde en Oostduinkerke willekeurig uit. Verschillende landbouwbedrijfjes werden opgericht in de duinen en het duingebied werd omgewoeld tot akkerland. Vanaf 1815 heerste na de Franse periode rust in het studiegebied. Opmerkelijk was de aanzienlijke bevolkingsgroei in de kerkdorpen.
De toename lag verspreid over twee
e
verschillende fasen tijdens de 19 eeuw. De bevolkingsaantallen verdubbelden wat de dorpskernen tot uitbreiding noopte. Met steun van de pasgeboren Belgische staat werden openbare gebouwen opgetrokken in een typisch bouwstijl voor die tijd.
Niet minder
belangrijk was de vernieuwing van de parochiekerken die beschadigd waren tijdens de Franse Revolutie. Burger- en handelshuizen verrezen. Met hun extra verdieping torenden ze uit boven de traditionele bestaande bebouwing.
Verder verschenen verschillende
nieuwe ambachten in het straatbeeld naast de klassieke landbouw en visserij FIG 27.
Fig.27:vissershuisjes met akkers in de duinpannen ten zuiden van de Hoge Blekker in 1904 Bron: Uyttenhove , P. et al.a), 2006 Oostduinkerke was het eerste dorp waar het kerkdorp een verbinding kreeg met het strand op aanvraag van de vissers FIG 28. In Koksijde kwam deze verbinding pas tot stand bij het prille begin van het toerisme, alsook de verbinding naar Sint-Idesbald. Langs deze verbindingsassen voltrok zich de lintbebouwing vanuit de dorpskernen.
Verschillende
activiteiten verplaatsten zich langs deze steenwegen vanuit het kerkdorp richting badplaats.
Naar het strand toe werd de bebouwing in de Zeelaan aangevuld met
losstaande huizen. De duinen rond de Hoge Blekker bleven onbebouwd (Dalle G., 1992).
35
Fig.28 : de dorpskern van het vroegere Oostduinkerke is ontstaan rond het kruispunt van de huidige Leopold II-laan met de huidige Dorpsstraat. De Leopold II-laan moest een makkelijke verbinding naar zee maken voor de vissers van het dorp. Bron: beeldmateriaal Marc Leten
In de jaren 1920 werd in het zuidoosten van Oostduinkerke het Hannecartbos aangeplant. De toenmalige eigenaars legden dit bos aan met de bedoeling er een jachtdomein van te maken.
In tegenstelling tot het Calmeynbos bestaat het Hannecartbos uit weinig
verschillende boomsoorten. De familie Hannecart had dan ook niet het bevorderen van de biodiversiteit op het oog. Het was de bedoeling zo snel mogelijk een bos te hebben. (Natuurwandelingen 2007)
5.1.3 De opkomst van het toerisme In bepaalde badplaatsen kwam het toerisme al in zwang aan het eind van de 18e eeuw. Tegen 1840 zijn Blankenberge en Oostende al uitgegroeid tot kuuroorden door toedoen van het Britse toerisme3.
De hogere burgerij behoorde van dan af tot de groep
vakantiegangers aan de Vlaamse kust.
Ontsluiting was een belangrijke factor in de
ontplooiing van deze badsteden. Koning Leopold II wakkerde de urbanisatie langs de kust aan met zijn beleid.
Hij
moedigde initiatiefnemers en promotoren aan om mee de kust te helpen inrichten. Toen al droomde de Koning over de Belgische kust als één grote boulevard met langs de ene kant het strand en de zee en langs de andere kant hotels en villa’s. Hij richtte een ‘Speciale Dienst der Kust’ op die mee moest instaan voor de aanleg van de nodige
3
In Groot- Brittannië was de levensstandaard gestegen na de Industriële Revolutie waardoor sommige Britten zich een buitenverblijf op de Britse kust konden permitteren.
36
infrastructuur zoals onder meer de Koninklijke Baan (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992).
De grootgrondbezitters, de uitbaters en immobiliënmaatschappijen verschenen
ten tonele bij de inrichting van de kust op het eind van de 19e eeuw.
Enkel een
gemeentelijke vergunning moest verkregen worden en men kon aan de slag.
Er was
weinig controle en ook weinig openbaar initiatief, wat de particulieren ‘carte blanche’ gaf. Zoals het België in zijn geheel wat kenmerkte tijdens deze periode ontstond een chaotische verdichting in de badplaatsen. Door de vertraagde opkomst van de Westkust kreeg deze intense eerste ontwikkeling geen grip op de wijze van verstedelijking in het studiegebied.
Mettertijd werd het
studiegebied beter ontsloten. De zandwegen die onder het Oostenrijks bewind waren aangelegd werden in het landschap vastgelegd. Het spoor Gent-Lichtervelde werd in 1858 doorgetrokken tot in Veurne en in 1870 tot in Adinkerke en Duinkerke. Aan het begin van de 20e eeuw verschenen de eerste hotels voor toeristen bij het station FIG 29. Langs de stationstraat, die het station met de kern van Adinkerke en met De Panne verbindt, ontstond lintbebouwing. Pas na de aanleg van de Koninklijke Baan kende de Westkust een ‘boom’ van het massatoerisme. In 1933 werd de Koninklijke Baan doorgetrokken tot in De Panne. Het bebouwde weefsel verdichtte verder FIG 30,31,32. Naast de uitbreiding van het wegennet werd ook voorzien in de aanleg of verbetering van andere technische aspecten zoals de riolering, het distributieapparaat, de verlichting en post- en telegraafwezen (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992).
Fig 29: stippellijnen = spoorwegen, dikkelijnen = geëlectrificeerde tramlijnen, dunne lijnen = stoomtram rond 1885 Bron: http://members.tripod.com/~Pdussart/carteSNCVs.jpg Naast de aanleg van de Koninklijke Baan en de tramlijn die zorgden voor een laterale verbinding tussen de kuststeden, was de uitbouw van verbindingswegen met het hinterland cruciaal voor de bereikbaarheid van de badplaatsen. verbindingsweg aangelegd tussen De Panne en Veurne.
37
Al in 1845 werd de
In Koksijde werd de Zeelaan
voltooid tot tegen de dijk in 1895. De huidige Koning LeopoldII-laan in Oostduinkerke was reeds aangelegd als verharde weg in 1878. Bij de aanleg van ongeveer alle wegen in het kustgebied werd rekening gehouden met de bodemgesteldheid en het reliëf. De eerste bebouwing langs de kustlijn ontstond op de kruispunten van de invalswegen FIG 33 uit het hinterland met de Koninklijke Baan. De zeedijk werd aangelegd als wandelpromenade tussen het strand en de bebouwing (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992).
Fig.33 kruispuntontwikkeling te Oostduinkerke Bron: beeldmateriaal Marc Leten De achterkant van het bouwblok langs de zeedijk werd in het begin opgeladen met residentiële en amusementsfuncties.
In de verticale Zeelanen waren de openbare
functies, herbergen en de opkomende tertiaire sector terug te vinden. Het groeiende kusttoerisme kon zich verder langs deze wegen ontwikkelen en uitbreiden.
De
werkgelegenheid in de horeca- en bouwsector steeg. Toch kregen de kustgemeenten te kampen met administratieve en organisatorische problemen. Men kon bouwen waar men wou en uitbaten wat men wou en waar men dat wou.
Er werd aan de alarmbel
getrokken. Men kwam op het idee om een algemeen aanlegplan voor de hele kuststreek op te maken. Dit plan werd echter nooit uitgewerkt (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). Tot op heden heeft de overgang van de zeedijk naar het strand aan elke badplaats een eigen karakter. De accommodatie langs de dijk en de activiteiten op het strand zijn verder bepalende factoren voor het specifieke karakter van de badplaats.
5.1.3.1 Koksijde In Koksijde nam het toerisme zijn start na de oprichting van Chalet des Bains (GRS Koksijde, 2001).
Op het eind van de 19e eeuw verscheen naast Nieuwpoort ook
‘Oostduinkerke-Coxyde-Bains’ op de kaart. De Panne werd met hetzelfde achtervoegsel aangeduid, maar in deze badstad was tot dan toe nog geen sprake van georganiseerd
38
toerisme. “Oostduinkerke-Bad nam vooral uitbreiding sinds 1896, toen het Grand Hotel werd geopend en na 1900 met de bouw van de eerste villa’s. De grote opbloei komt pas na
de
Eerste
Wereldoorlog,
met
onder
andere
de
verkaveling
Groenendijk.
Oostduinkerke stond toen bekend als de badplaats van de intellectuele klasse ” (uit het GRS Koksijde, 2001, p.15). Met deze ontwikkelingen konden de boeren van de kerkdorpen niet meteen overweg.
De lokale bevolking stond wat sceptisch tegenover de nieuwe
ontwikkelingen rond het thuisfront. Ten behoeve van het toerisme werd in 1892 de aanleg van de Zeelaan voltooid.
Dit
veroorzaakte een verschuiving van de activiteiten van het kruispunt met de Veurnsesteenweg en de Zeelaan richting badplaats.
De lintbebouwing rondom het
kruispunt werd van nu af ook aangevuld met openbare gebouwen zoals de nieuwe pastorie, het gemeentehuis, scholen enz… Richting zee breidde de bebouwing uit met losstaande villa’s langs de Zeelaan.
Het gebied aan de Hoge-Blekkerduin bleef
onbebouwd wat voor een morfologische scheiding tussen Koksijde-Bad en –Dorp zorgde (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). In Koksijde werd in de Galloperwijk FIG 34 een steenbakkerij gevestigd om de villabouw te kunnen bijbenen (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992).
Deze schoten als
paddenstoelen uit de grond in de duinen langs het strand. Op enkele uitzonderingen na vestigden vooral gezinnen uit West-Vlaanderen, Gent en Antwerpen zich langs de kustlijn. De gemeente Koksijde kreeg in 1899 immers ook de toelating om een zeebadendienst in te richten op het strand.
Fig.34 : luchtfoto genomen tijdens WOI. De ontginning van de Galloperduin is zichtbaar aan de transportassen die erlangs lopen. Bron: beeldmateriaal Marc Leten
39
In Koksijde werd de ‘Société civile des dunes d’Oostduinkerke et de Coxyde’ opgericht door rijke Bruggelingen. In 1905 kocht ingenieur Blieck deze gronden van de ‘Société civile des dunes’ over.
Hij verkavelde de duinen tot het huidige stratenpatroon van
Koksijde-Bad. (GRS Koksijde) Het stratenpatroon van Sint-Idesbald werd uitgetekend door de familie Bertrand en de ‘Société de Saint-Idesbald’ (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). “Met de komst van ‘Chalet Bertrand ontpopte het toerisme zich.
Dit verblijf
evolueerde in 1906 tot het eerste hotel genaamd ‘Hotel des Dunes’, dat het toeristisch centrum van Sint-Idesbald vormde. (GRS Koksijde, 2001) In Koksijde kon het strand bereikt worden via de trein naar Veurne vanwaar sinds 1904 een paardentram de verbinding maakte met de kust.
5.1.3.2 De Panne (Bauwens J., Gevaert P., 1981) Bij de uitbouw van De Panne speelden de grootgrondbezitters P.Bortier, P. Ollevier, A.Bonzel en later de familie Calmeyn-Bortier een vooraanstaande rol aan het eind van de 19e eeuw. Pieter Bortier, die het toerisme uit De Panne wou houden, liet in 1831 toch de bouw toe van het Pavillon des Bains nabij zijn villa.
Zijn erfgenamen, de familie
Calmeyn-Bortier, waren wel te vinden voor de toeristische ontplooiing van De Panne In 1887 liet Emilie Bortier het eerste deel van de Sint-Pieterskerk bouwen. De kerk werd genoemd naar St-Petrus, patroon heilige van de vissers en naar Pieter Bortier.
Haar
kleindochter liet de kerk met 3 beuken vergroten. Op heden lijkt de kerk een bizarre ligging te hebben halverwege tussen de toenmalige vissersgemeenschap van de Duinhoek en de vissersgemeenschap van het voormalige Josephdorp.
In de tijd dat de kerk
gebouwd werd, voorspelde men een uitbreiding van de bebouwing langs de weg naar Adinkerke waar toen veel vissers een zandakker bewerkten.
De aanleg van het
Calmeynbos , die oorspronkelijk bedoeld was voor grote villaverkavelingen in het groen, stak er toch ongewild een stokje voor. De aanleg van de nieuwe Zeelaan in 1892 trok als nieuwe magneet de toeristische uitbreidingen naar zich toe, weg van de kerk.
Een eind van de Sint-Pieterskerk weg
werden daar de misvieringen eerst in een houten kapel gehouden. Met het besluit van de gemeenteraad in 1926 werd het oprichten van een nieuwe parochie toegestaan met de bouw van de Onze-Lieve-Vrouwkerk op een terrein gelegen tussen de Zeelaan, de Bortierlaan ende Dumontlaan. Vooral kunstenaars en schilders bezochten De Panne als toerist. In 1893 opent Mevrouw Terlinck haar houten ‘Chalet des Islandais’. Het succes was groter dan verwacht. Het volgend jaar bouwde Mevrouw Terlinck, ook ‘la mère de La Panne’ genoemd, nog een hotelletje bij.
Het hotelletje lag beschermd achter een duin.
40
Op aanvraag van de
klanten, die een beter uitzicht wilden, liet Mevrouw Terlinck deze duin wegscheppen door vissers. Zeedijk.
Enkele andere hotels en pensionnetjes verrezen langs de Zeelaan en
Deze nieuwe ontwikkelingen vormden concurrentie voor de toenmalige
kruispuntontwikkeling aan de Veurnestraat en Kerkstraat (bovenvermeldde parochie SintPieters). Tussen deze twee groeipolen lag het eigendom van Bonzel waar al redelijk wat villa’s gebouwd waren op duintoppen of in de beschutte duinpannen. Hier gaat eind 19e, begin 20e eeuw de architect Dumont aan de slag. Hij liet bij het uitbouwen van zijn wijk het duinreliëf onaangeroerd.
Bij latere opdrachten van zijn opdrachtgevers Ollevier en
Bonzel wist hij tegenwicht te bieden aan hun drang om de dijk vol te zetten. Aan Dumont is het stratenplan te danken dat de duinen liet voortbestaan zoals ze er toen stonden. Vanaf 1901 verzorgde een paardentram de verbinding tss het station van Adinkerke en het Hotel Terlinck. Mevrouw Terlinck zag in het stijgend aantal badgasten, door de aanleg van de buurtspoorlijn Veurne-De panne, een grote bron van inkomsten en zij liet het ‘Grand Hotel de l’Océan’ bouwen met 90 kamers. Sinds 1905 prijkte een houten casino langs de dijk met kegel- en tennisbanen, waar filmen toneelvoorstellingen en danscursussen doorgingen. En in 1909 werd het kerkje van de Paters Oblaten gebouwd in de duinen aan de huidige Esplanade ten behoeve van de toeristen. In 1907 geeft de gemeente Adinkerke (toen de moedergemeente van De Panne) de eerste verordening voor het baden uit: deftige badkledij is verplicht-baden onder invloed is verboden-eigenaars van strandhuisjes zijn verplicht reddingsboeien en touwen te hebbentijdens de piekmaanden is baden toegestaan tussen 7 en 19u. andere maanden moet men vroeger uit het water. Vanaf 1909 werden de villa’s, die reeds over elektriciteit beschikten, tussen de Nieuwpoortlaan, Duinkerkelaan en Zeedijk verhuurd aan toeristen. De Panne telde in 1887 al meer inwoners dan de moedergemeente Adinkerke. In 1911 werden beide gemeente gesplitst. De grens werd op de duin-polderovergang vastgelegd en Ernest d’Arripe werd burgemeester van de nieuwe gemeente.
Voordien kon men
immers nog niet vlot met de trein naar De Panne gezien het station zich in het kerkdorp Adinkerke bevond en er geen openbaar vervoersverbinding was naar de badplaats toe. Vanaf 1905 was De Panne wel al bereikbaar via de tramlijn Oostende-Nieuwpoort-VeurneDe Panne. Naar het strand was het dan echter nog 1km te voet of per paardentram. In 1911 brandde het houten casino af. Naast deze tegenslag ervoer d’Arripe eveneens de grote teleurstelling van het uitblijven van Panne Schuilhaven, waarvoor hij in de onderzoekscommissie zat voor de realisatie ervan.
41
5.2 De Eerste Wereldoorlog Het opkomend toerisme werd abrupt onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. zwaartepunt schoof terug naar de kerkdorpen.
Het
De kerkdorpen in het studiegebied
fungeerden tijdens deze periode als opvangcentra voor militairen.
Dit verklaart de
aanwezigheid van de Franse en Britse Militaire kerkhoven in het studiegebied.
5.2.1 Koksijde In het 1914 werd het vliegveld aangelegd nabij Hoeve Ten Bogaerde. In Nieuwpoort, dat deel uitmaakte van de frontlijn, liep de schade hoog op.
Koksijde en De Panne
daarentegen bleven grotendeels gespaard van de oorlog. In het 1914 wordt het vliegveld aangelegd nabij Hoeve Ten Bogaerde. Vier jaar lang trokken de Belgische troepen zich terug achter de Ijzer. strijdkrachten.
Koksijde deed dienst als schutplaats voor de Nieuwpoortse
De duinen waren echter stille getuigen van het oorlogsleed.
Als
nagedachtenis werden ook pleinen herdoopt en monumenten opgericht (van AerschotVan Haeverbeeck, 1992).
5.2.2 De Panne De Panne werd overspoeld door vluchtelingen en soldaten. De gegoeden trokken richting frankrijk.
De leegstaande villa’s werden gebruikt voor het opslaan van voorraden.
Tijdens de oorlog had De Panne één van de grote hospitalen op zijn grondgebied: Hospitaal de L’Océan. Dit hospitaal werd ingericht in het voormalige Hotel L’Océan. Tijdens WOI is De Panne ook min of meer het sociaal-culturele knooppunt geweest van België. De oprichting van de Belgische Standaard, die in het front veel actueel nieuws kon verzamelen, het oprichten van leeszalen voor de Belgische soldaten, de oprichting van een toneel- en muziekboekerij. Veel kunstenaars en intellectuelen zakten af naar De Panne. Deze initiatieven en contacten zijn voor De Panne na de oorlog een belangrijke invloed geweest (Bauwens J., Gevaert P., 1981).
5.3 Het Interbellum (van Aerschot- Van Haeverbeeck S. & Delepierre AM, 1992) Tijdens het Interbellum werd het toerisme steeds belangrijker voor de lokale economie en verdrong het de traditionele landbouw en vissersactiviteiten. Tevens moest de BelleEpoque van de Bourgeoisie wijken voor meer populair toerisme. Het leven veranderde voor de lokale bevolking. Folkloristische stoeten werden georganiseerd, musea werden opgericht met toerisme als voornaamste katalysator.
42
De ‘Wet op betaald verlof ‘ stimuleerde het kusttoerisme. verbeterde en het privé-autobezit nam toe.
De verkeersinfrastructuur
Het zwaartepunt verschoof van het
mondaine kusttoerisme naar sportbeoefening en openluchtrecreatie.
Kinderhomes,
preventoria, multifamiliale residenties waren nieuwe logiesvormen die zich ontpopten langs de kust.
Naast de ondertussen al verouderde landhuizen werden nu residenties
gebouwd voor meerdere gezinnen. Dit proces bracht een schaalvergroting met zich mee waardoor ruimte in de dorpskernen werd opgeëist. Tussen de Koninklijke Baan en de Zeedijk was de nieuwe aaneengesloten bebouwing representatief voor de residentiële functie. In de Zeelanen werden de commerciële en openbare functies aangetroffen. De duingebieden bleven tot dan toe buiten schot. Bouwvoorschriften waren toen quasi onbestaande.
Alleen Koksijde hanteerde enkele
regels) zoals ‘verplicht aan een openbare weg en aan een rooilijn bouwen’.
De
pasgeboren vereniging van Steden en Gemeenten klaagde deze toestand openbaar aan in 1913. Met aandrang stuurde ze aan tot het opmaken van een algemeen aanlegplan voor de hele kuststreek. Goedgekeurd door het Koningshuis vond dit plan jammer genoeg geen wortels in de bodem van de Belgische badplaatsen. Met de oprichting van de Vereniging voor Steden- en natuurschoon te Antwerpen groeide ook het groene bewustzijn in de badplaatsen. In De Panne werd een comité opgericht om de ruimtelijke orde te handhaven. Op 1 maart 1935 verscheen het eerste Koninklijke Besluit waarmee verschillende plaatsen aan de Westkust gerangschikt werden omwille van hun landschappelijke en cultuur-historische waarde. Het K.B. van 31 december 1940 paste het vorige K.B. aan wat een versoepeling van de bouwmogelijkheden inhield. In De Panne liet onder andere architect Dumont zijn stempel na. In Oostduinkerke vindt men
het
werk
van
verkavelingsplannen.
architect
Bruggeman
Bruggeman
werkte
ook
die
meewerkte
mee
aan
het
aan
de
eerste
radiale algemeen
bouwreglement van 1933. In 1936 werd de idee van het algemeen aanlegplan voor de kustgemeenten opnieuw bovengehaald. Een bijzondere raad zou worden opgericht die de nieuwe
urbanisatieplannen
moet
onderzoeken
en
algemene
reglementen
moet
voorschrijven. Verschillende Koninklijke Besluiten, protesten en de zichtbare evolutie wijzen stil naar de kiem van de Stedenbouwwet van 1962.
5.4 Wereldoorlog II (van Aerschot- Van Haeverbeeck S. & Delepierre AM, 1992) Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de dorpen opnieuw op zichzelf aangewezen en werden de landbouw en visvangst opnieuw de voornaamste inkomensbron. Het strand en
43
de duinen van het studiegebied maakten deel uit van de Atlantikwall, de verdedigingslinie langs de Atlantische Oceaan, het Kanaal en de Noordzee (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). De Tweede Wereldoorlog heeft een ferme streep getrokken door de rekening van veel particulieren.
Veel villa’s, residenties en openbare gebouwen werden vernield.
Veel
oorlogsvuil werd achtergelaten op het strand, in de duinen en op het continentaal plat. De wegen, aangelegd voor militaire doeleinden, en de ontploffingskraters tekenen het natuurlijke landschap.
Van de bunkers werden er nadien enkele overgehouden als
waardevolle militaire architectuur.
5.5 De tweede helft van de 20e eeuw Na WOII doet het massatoerisme zijn intrede.
Aan de basis hiervan ligt het stijgend
inkomen van de Belg, meer vrijetijdsbesteding en het stijgend autobezit. De toeristische sector nam een spurt. Er werd gezorgd voor promotie in binnen- en buitenland. De aandacht voor het culturele patrimonium werd door de komst van het toerisme aangescherpt en men startte opgravingen en archeologisch onderzoek. musea werden opgericht.
Verschillende
Zo is inmiddels bij de blootgelegde grondvesten van de
Duinabdij een museum opgetrokken.
Ook wandelroutes werden uitgestippeld voor de
toeristen, langs zee, duin en polder. Meer toeristen kwamen nu ook met de auto in plaats van met het openbaar vervoer. Ruimte aan de kust moest worden vrijgemaakt om parkeerplaatsen te voorzien. Vanaf de jaren ’70 gebeurde dit met ondergrondse garages. Samen met intensieve woningbouw voor vakantiegangers , zowel ruimtelijk verspreid als in de hoogte, vervlakte de woonkwaliteit in de omgeving.
Vanaf de jaren ’60-’80 konden nog hogere
dijkappartementen worden gebouw in zones die onder specifieke BPA’s vielen (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). De verrezen appartementen, die ook clichématig de nieuwe Atlantikwall worden genoemd, gaven plaats aan hoe langer hoe meer toeristen.
Tertiaire diensten ten
behoeve van de toeristen groeiden aldus met de noden mee. Zo werden supermarkten ingeplant dicht bij de dijk of op plaatsen die makkelijk met de auto te bereiken zijn. Lunaparken, speellokalen en ook het Melipark vinden hun ontstaan in deze evolutie. Ondanks het feit dat door de door velen verfoeide hoogbouw heel wat natuurschoon gespaard is gebleven, kwam de open ruimte toch onder druk te staan. Als alternatief werden op zichzelf afgestemde vakantiedorpen uit de grond gestampt iets verder in het binnenland zoals bijvoorbeeld Sunparks te Oostduinkerke.
Campings groeiden verder
vanuit de duinen naar de polders toe (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992).
44
Bij de fusie van de kustgemeenten in 1977 werd nog een stukje van het verleden weggeveegd. De kerkdorpen werden nu als deelgemeente opgenomen bij de badplaats. Het ooit grotere Oostduinkerke werd samen met Wulpen bij Koksijde gevoegd. Adinkerke werd een deelgemeente van De Panne.
5.5.1 Koksijde (van Aerschot- Van Haeverbeeck S., 1992) De heropbouw gebeurde snel na WOII. Het zwaartepunt in de werkgelegenheid verschoof opnieuw van landbouw en visserij naar het toerisme na de oorlog. Hotelschool Ter Duinen werd in 1946 opgericht in functie van het toerisme. De plaatselijke bevolking kon zo ook gediplomeerd in de horeca tewerk gesteld worden. Ook de wegeninfrastructuur werd op punt gesteld. De heraanleg van de vernielde wegen gebeurde met asfalt dat was samengesteld uit bitumen en zand dat werd ontgonnen uit de Kerckepanne en de Schipgatduinen. “Na de Tweede Wereldoorlog werd een ontwerp goedgekeurd voor de aanleg van een nieuwe verbindingsweg langs de Ten Bogaerdelaan tot aan de Vandammestraat, vervolgens door het duinengebied tot aan Ster-der-Zee, met een vertakking naar de Zeelaan.
Deze wegen werden gepland ter
vervanging van de eertijds bestaande weg Koksijde - Veurne, die ingelijfd werd bij het militair vliegveld” (GRS Koksijde, 2001, p.19.).
De werken waren beëindigd in 1951
samen met de bouw van het station van Koksijde. Na de oorlog nam het Belgisch leger dit vliegveld over. Onteigeningen vonden plaats om het vliegveld van nieuwe kazernes te voorzien wat nefaste gevolgen had voor de ontwikkeling van Koksijde- Dorp.
Ten zuiden van de driftweg (Vandammestraat –
Houtsaegerlaan) ligt de kerk met een onsamenhangend geheel van gebouwen. Door de aanleg van het militair vliegveld ten zuiden van het dorp werd de steenweg VeurneKoksijde onderbroken. De luchtmachtkazerne heeft eveneens de ontwikkeling van het dorp belemmerd ten westen en ten noorden van de Hoge Blekkerduinen en de Noordduinen. De kern van Koksijde-Dorp ontwikkelde zich verder rond het kruispunt van de driftweg en de Zeelaan in plaats van rond de kerk.
Daar komt aaneengesloten
bebouwing voor waaronder het gemeentehuis, de brandweer, sportvoorzieningen en de hotelschool. Naast enkele residentiële verkavelingen ten oosten van het dorp, waaronder de enige sociale woonwijk van Koksijde, is de kern is echter niet verder geëvolueerd volgens de tendenzen die volgden.
5.5.2 De Panne (Bauwens J., Gevaert P., 1981) Vanaf de jaren ‘50 kwam de ontwikkeling van De Panne langzaamaan op gang met verschillende verkavelingen binnen het bestaande wegennet. In het zuiden van De Panne heeft de Maatschappij voor Goedkope Woningen heel wat huizen gebouwd tussen de
45
Elizabethlaan en de Duinenstraat.
Tussen de Prins Albertlaan en de ‘Ollevierduinen’
breidde de bebouwing nog een klein beetje uit tot tegen de duinen die thans als groene zone werden ingekleurd op het gewestplan.
Ten zuiden van de later ontstane
Westhoeklaan verschijnt in de jaren ‘60 een nieuwe villaverkaveling. De Westhoeklaan vreet met haar aanleg en randverkaveling wat duin weg langs de westkant van de baan. Tot de jaren 60 zat men niet in met het groen in De Panne. Tot 1956 waren de duinen privé-bezit die sinds 1931 wel al aan klasseringsbesluiten onderhevig waren.
Bij de
verkoop van het duingebied aan de staat , die er een domaniaal natuurreservaat van zal maken, eiste de bezitter ervan om 110 ha te mogen behouden en verkavelen wat aldus de hierboven beschreven Westhoekverkaveling voortbracht. In 1962 kwam de bouwwoede in het studiegebied tot uiting met de toestemming voor ‘verkavelingen voor villabouw op ruime percelen’ in het toen beboste gedeelte langs de weg naar Adinkerke.
Bouwvoorschriften bestonden toen niet wat bizarre resultaten
opleverde wat betreft inplanting en architecturale bouwstijlen (van Aerschot- Van Haeverbeeck, 1992). Door het opkopen van het westelijk deel van het Calmeynbos heeft de Inetrcommunale Waterwinningsmaatschappij in 1963 een deel van het bos van verkavelingen gevrijwaard. In 1968 verwierf de gemeente het oostelijke deel van het bos waarvan ze een gemeentelijk reservaat maakt. In 1972 werden de infrastructuurwerken aangevat om de 110 ha van het Westhoekproject bouwrijp te maken.
Grootse protestacties werden
hiertegen gevoerd. Tevergeefs. In de jaren ’80 moesten ook de zeereepduinen eraan geloven. Hier werden een hele reeks losstaande flats gebouwd.
5.5.3 Ruimtelijke ordening 5.5.3.1 De opkomst van de ruimtelijke planning Zoals het elke plaats in België -en waar ook ter wereld- betaamt, brak in het studiegebied een moment aan waarop men zich realiseert dat ruimte schaars is. Elke functie heeft een hoeveelheid ruimte nodig. Om conflicten te vermijden moet, met het schaarser worden van de ruimte, gezocht worden naar een doeltreffend instrument om de functies zo efficiënt mogelijk te ordenen in de ruimte.
Bouckaert B. en De Waele T. definiëren
ruimtelijke ordening als volgt: “het bewust bestemmen van de ruimte voor verschillende functies teneinde onverenigbare functies te scheiden en teneinde va een beheer van externaliteiten4 de efficiëntie van het ruimtegebruik te maximaliseren.” (uit Bouckaert
4
Een externaliteit wordt door Bouckaert B. & De Waele T. gedefinieerd als een neveneffect van een bepaalde activiteit op de omgeving.
46
B., De Waele T., 2004, p.9). Ruimtelijke planning moet een oplossing bieden voor het sociaal-maatschappelijk probleem van ruimteverkwisting. Ruimtelijke ordening bestond in het embryonale stadium voornamelijk uit een privaatrechtelijk regelgeving die vervat was in het Burgerlijk Wetboek, Code Civil (Bouckaert B., De Waele T., 2004). In 1836 werd per gemeentewet de rooilijn vastgelegd, werd de toelating om te bouwen geregeld en werden per gemeente facultatieve verordeningen vastgelegd. In 1844 kregen de gemeenten per wet de toelating om straten aan te leggen (Uyttenhove P., 2006 b). Ten gevolge van een eerste industrialiseringsgolf raakten steden overbevolkt waarbij een groot gebrek aan hygiëne en sociale onrust heerste. De wetten van 1858 en 1867 op onteigening moesten hier met stadssanering, stadsverfraaiing en krotopruiming een oplossing voor bieden. Koning Leopold II, ook wel de
Koning
(steden)bouwer
genoemd,
probeerde
stadsuitbreidingen
met
grotere
gebiedsdekkende plannen in rechte banen te leiden. Hij gaf de urbanisatie van de kust een flinke duw in de rug ten behoeve van het toerisme. De wetten op onteigening werden als eerste ‘stedenbouwwetten’5 gezien naast de gaande privaatrechtelijke wetgeving.
De aanloop naar de stedenbouwwetten op onteigening
illustreert duidelijk dat stedenbouw en de latere ruimtelijke ordening een sterk maatschappelijke en sociologische insteek hebben.
De ruimtelijke planning die het
wetenschapsgebied vormt voor ruimtelijke ordening wordt door Allaert G. (2005) gedefinieerd als een discipline die structuren, verbanden en relaties van de ruimte– elementen tracht te achterhalen.
De ruimtelijke planning steunt op vier peilers: de
economische, socio-culturele, politiek-juridische en het landschappelijke. 2005).
(Allaert G.,
In het kader daarvan wordt hierna ook een kort overzicht gegeven van de
maatschappelijke evolutie en de wetgeving die de stedenbouw voedden. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg de Belgische identiteit meer vorm. Er werden twee sporen gevolgd: het behoudsgezinde spoor en het vooruitstrevende spoor.
Door de
Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) werd aan ene Eugène Dhuicque de taak opgedragen een urgentie-inventaris te maken van het bedreigd architecturaal erfgoed.
Men zag in dat mooie architectuur uit het verleden bedreigd
werd. Daartegenover probeerden protagonisten als Raphaël Verwilghen, Huib Hoste en Louis Van der Swaelmen de wederopbouw in ons land een moderne leest te schoeien. Belgische planners werden in het buitenland opgeleid en er werden veel ideeën omtrent stedenbouw
gesprokkeld
wat
uiteindelijk
uitmondde
in
een
strijd
tussen
de
vooruitstrevende Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten (VBSG) en de 5
Historisch gezien is ‘stedenbouw’ een ouder begrip dan ‘ruimtelijke ordening’. Stedenbouw moet als politiek instrument aanzien worden dat de opbouw en groei van de stedelijke centra gecontroleerd wil laten verlopen door individuele gebouwen zo goed mogelijk te integreren in de omgeving (Bouckaert B., De Waele T., 2004). Het begrip ‘stedenbouw’ verwijst kortweg naar de microschaal, de ‘ruimtelijke ordening’ vindt plaats op macroschaal (Bouckaert B., De Waele T., 2004).
47
behoudsgezinde KCML. Het gebrek aan voorbereiding van de gemeenten leidde tot een conservatieve aanpak bij de wederopbouw na WOI. (Uyttenhove P., 2006 b) Vanaf 1920 reikte de Dienst voor Verwoest Gewesten zelfbouwpremies uit. (Uyttenhove P., 2006 b) Het gewest Veurne-Westkust was voor een groot deel verwoest tijdens WOI. De wederopbouw gebeurde overheidsgestuurd. Hiervan getuigen de besluitwet van 1915 en de wet van 1918 op de plannen van aanleg, rooiplannen en bouwverordeningen die een
basis
moesten
bieden
voor
het
verlenen
van
bouwvergunningen
wederopbouwvergunningen (Bouckaert B., De Waele T., 2004).
en
Deze wetten maakten
echter geen schoon schip: in 1960 hadden slechts 186 van de 1891 gemeenten een APA en hadden slechts een 400-tal gemeenten één of meerdere BPA’s. (Bouckaert B., De Waele T., 2004). De wildgroei binnen en buiten de kernen van de gemeenten, bewerkstelligd door de wet Moyersoen (1922) die het verwerven van een eigen woning promootte, toonde nogmaals duidelijk aan dat de planning nog niet stevig genoeg in haar schoenen stond.
Het
resultaat was een geleidelijk aan verstedelijkend platteland en verlinting langs de wegen. De oprichting van de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendommen in 1936 versterkte de vlucht naar het platteland nog meer. (Dedecker P ; 2005) en het platteland werd dat jaar ook van elektriciteit6 voorzien (Uyttenhove P., 2006).
Door de
versnippering die de bebouwing op het platteland creëerde werden ruilverkavelingen noodzakelijk om een efficiënter grondgebruik voor de landbouw te bevorderen. Eveneens in 1936 zorgde de wet op betaald verlof, de achturen werkdag en de weekendrust voor het begin van het massatoerisme en de vrijetijdsbesteding (Uyttenhove P., 2006; Dedecker P., 2005). Na de
Tweede
Wereldoorlog werden
opnieuw maatregelen
getroffen voor de
wederopbouw met het Regeringsbesluit van 2 december 1946 en het anticiperende besluit van de Secretarissen-Generaal op 12 september 1940 (Bouckaert B., De Waele T., 2004). Met de wet de Taeye wordt opnieuw de eigen woningbouw sterk bevorderd. In 1962 wordt de eerste wet in België goedgekeurd op de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. Met de wet ‘houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw” wil men de gemeenten ertoe aanzetten meer initiatief tot planning te nemen. Men wil planning ook een breder draagvlak geven dan een louter gemeentelijk perspectief door gewestplannen, streekplannen en een nationaal plan op te stellen.
6
Merk hier op dat elektriciteit in het studiegebied al vroeger werd gelegd. In De Panne verschenen de eerste huurvilla’s met elektriciteit al in 1909. Het studiegebied kan wel niet in zijn geheel platteland genoemd worden. De badplaatsen vormen de verstedelijkte kernen. Het platteland wordt gevormd door het achterliggende polderlandschap.
48
5.5.3.2 De Gewestplanning Met de wet van 29 maart 1962 werd een hiërarchische set van plannen van aanleg opgesteld en de instrumenten om deze plannen te verwezenlijken zoals procedures voor het bekomen van verkavelings- en bouwvergunningen, regelingen inzake onteigening en vergoeding van planschade en een systeem met straf- en herstelmaatregelen (Bouckaert B., De Waele T., 2004). Maar in plaats van een maatregel tot ordenen werd de verkavelingsvergunning meer een officiële
vrijgeleide
tot
verkavelen
(Vermeersch
C.,
Desmet
A.,
1989).
De
verkavelingswoede, met als aanzet de voornoemde wetten (Moyersoen, De Taeye), werd in plaats van ingedijkt nog meer bevorderd met de wet van 1962.
5.5.3.2.1
Theoretische uiteenzetting van de gewestplanning
Een basiskenmerk van de gewestplanning is dat deze de ruimtelijke
ordening via
hiërarchische niveau’s wil laten verlopen, of althans de intentie daartoe had. De verdere bespreking verloopt per planniveau, te beginnen bij het hoogste. Het hoogste plan, het nationaal plan, moest een richt- en referentiekader bieden voor plannen op een lager niveau. Wat later bleek dat het nationaal plan zou groeien uit de harmonisering van de streekplannen.
Toch kwam dit plan nooit tot stand.
De
regionalisering van de ruimtelijke ordening in 1988 heeft het nationaal plan onmogelijk gemaakt. Het tweede niveau bestaat uit de streekplannen. Voor de streekplannen werden, in tegenstelling tot voor het nationaal plan, de inhoud en vaststellingsprocedures uitgebreid behandeld in de wet van 1962. Pas 14 jaar na de goedkeuring van de wet waren de streken afgebakend. Op politiek-opportunistische motieven gebaseerd werd Vlaanderen ingedeeld in 5 streken (die overeenstemmen met de verschillende provincies van toen) en Wallonië in 1 streek.
Dit weerspiegelt duidelijk de verschillende opvattingen inzake
ruimtelijke ordening tussen beide gewesten. Met de opmaak van de streekplannen werd echter nooit aanvang gemaakt door de communautaire moeilijkheden die uiteindelijk in de staatshervorming uitmondden. Het gewestplan vormt het volgend niveau. “Het gewestplan is een ruimtelijk plan voor een stedebouwkundig gewest, dat bij voorkeur verder wordt bepaald door gemeentelijke plannen van aanleg” (uit Vermeersch C., Desmet A., 1989 p. 63) Door het ontbreken van een nationaal plan en de streekplannen hebben vooral de gewestplannen het beleid bepaald.
Tussen 1962 en 1966 werden telkens bij Koninklijk Besluit de 48 Belgische
gewesten afgebakend, waaronder 25 Vlaamse.
49
Een gewestplan moest verplicht vermelden: x x x
De aanduiding van de bestaande toestand De maatregelen van aanleg, vereist om te voeldoen aan de economische en sociale behoeften van het gewest De maatregelen ter verbetering van het net der voornaamste verkeerswegen
Facultatief kan aan de verplichte inhoud van het gewestplan worden toegevoegd: x x
Algemene voorschriften van esthetische aard Geheel of ten dele de zaken die in een gemeentelijk algemeen plan zijn opgenomen
(uit Stedenbouwwet 1962) Het gewestplan is samengesteld uit volgende delen: x x x x
Algemene planologische voorschriften Bijzondere planologische voorschriften Cartografische documenten Koninklijk Besluit
(uit Stedenbouwwet 1962) De
planologische
bodembestemmingen.
voorschriften
bepalen
de
inhoud
van
de
verschillende
De algemene planologische voorschriften werden vastgelegd bij
Koninklijk Besluit op 28 december 1972.
In bijlage van dit K.B. zijn de kleur- en
tekencodes bijgevoegd die het plan leesbaar maken.
De bijzondere planologische
voorschriften verschillen per gewest en verwijzen naar bijzonderheden binnen het gewest. Ze mogen uiteraard de algemene planologische bepalingen niet tegenspreken. De cartografische documenten bevatten ten eerste een plan met de bestaande toestand. Ten tweede wordt de juridische toestand in kaart gebracht. Alle overheidsbeslissingen dienen hierin opgenomen te worden. Als laatste zijn er de bestemmingskaarten. Deze worden ingekleurd volgens de kleur- en tekencodes van het K.B. van 1972 en geven aan elk perceel grond een definitieve bestemming. Finaal vormt het Koninklijk Besluit ook een onderdeel van het gewestplan.
Dit K.B. omvat geargumenteerde beslissingen
omtrent afwijkingen. Individuen en gemeenten moeten deze bestemming in acht nemen en mogen geen daarvan afwijkende handelingen uitvoeren. Afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan indien dit volgens de voorschriften van een geldend plan op lager niveau is, voor openbaar nut en gemeenschapsvoorzieningen en sinds 1984
volgens de aanvullingen van het
decreet Akkermans7 dat de problematiek van zonevreemde gebouwen regelt. Daar de afwijkingen zo goed als altijd worden toegestaan wordt dit decreet ook wel het ‘uithollingsdecreet’ genoemd (Bouckaert B., De Waele T., 2004). Wat de afwijkingen 7
Dit decreet Akkermans houdt bepalingen in in verband met ver- of herbouwing of uitbreiding van bestaande gebouwen op dezelfde plaats of het herbouwen of uitbreiden van bestaande vergunde gebouwen binnen de onmiddellijke omgeving, dit alles op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad.
50
voor openbaar nut en gemeenschapsvoorzieningen betreft, evenals wanneer het om de ingekleurde bestemming gaat, dient het gewestplan als basis voor onteigeningen. Het Algemeen Plan van Aanleg en het Bijzonder Plan van Aanleg vormen het laagste niveau.
Beiden moeten een aanvulling of nadere detaillering van het gewestplan
inhouden en worden opgesteld op initiatief van de gemeente. Het APA legt bepalingen vast voor het volledige grondgebied van een gemeente. BPA’s daarentegen behandelen slechts een concrete lokale problematiek en geven geen visie voor de ruimere omgeving. De bepalingen uit een BPA kunnen de bepalingen uit zowel het gewestplan als een APA specifiëren. De kleurcodes en begrenzingen op het BPA hebben bindende kracht voor de burger evenals de hieraan gekoppelde stedenbouwkundige voorschriften. De plankaart van een doorsnee-BPA wordt op 1/10.000 gemaakt wat getuigt van het detaillistisch opzet van het BPA. Weinig gemeenten hebben een APA opgesteld. Na de fusie van de gemeenten in 1977 bleven de APA’s, van wat dan deelgemeenten geworden waren, van kracht tot zij vervangen werden door nieuwe, bij K.B. goedgekeurde, plannen. Voor de fusie van 1977 beschikte de gemeente Oostduinkerke, als enige van de huidige Koksijdse deelgemeenten, over een Algemeen Plan van Aanleg, dit sinds het K.B. van 1952 en gewijzigd bij K.B. van 1963 (GRS, Koksijde).
Voor de gebieden die in het gewestplan als woonzone zijn
ingekleurd gelden de specificaties van het APA van Oostduinkerke vandaag nog tot de vervanging door een RUP zich aanbiedt.
5.5.3.2.2
Reflectie over het instrument ‘gewestplanning’
De gewestplannen zijn echter documenten geworden met een verregaande graad van detaillering die er wellicht voor heeft gezorgd dat de opmaak van APA’s en BPA’s overbodig leek voor veel gemeenten. De APA’s en BPA’s die al bestonden voor de opmaak van de gewestplannen behouden of verliezen hun rechtskracht volgens bepaalde procedures8.
De Raad van State stelde in 1983 met het Steeno-arrest
“dat
gewestplannen, vanaf het ogenblik dat zij zijn vastgesteld, automatisch voorrang krijgen op de ermee strijdige voorschriften begrepen in lagere gemeentelijke plannen.” ( Bouckaert B. De Waele T., 2004). Zowel de gewestplannen als de gemeentelijke plannen waren niet gebonden aan een vastgestelde herzieningstermijn. Enkel wanneer bij K.B. een gewestplanwijziging wordt goedgekeurd of wanneer een BPA of APA door een nieuw goedgekeurd BPA of APA wordt vervangen is er sprake van ‘herziening’. Toch geeft men in het voorontwerp van het Gewestplan Westkust-Veurne aan dat de bepalingen slechts gelden tot 1980. “Het plan moet zich beperken tot het aangeven van de keuzen die binnen de eerstvolgende 12 jaar 8
Zie artikelen 15, 16, 43, 45, 46 van de stedenbouwwet van 1962 (Vermeersch C., Desmet A., 1989)
51
te verwezenlijken zijn. Een ruimere periode vaststellen zou blijk geven van een gebrek aan realisme. Niemand kan immers nu reeds voorzien hoe de konjunktuur in dat gewest zal zijn na 1980.” (uit Voorontwerp Gewestplan Westkust-Veurne, 1965, p.8) Gebeurt dit niet dan komt het statisch karakter van de gewestplanning, ook eindtoestandsplannen genoemd, heel duidelijk naar voor. De basis waarop de gewestplanning werd geschoeid was verstard en onveranderlijk en kon dus onmogelijk mee-evolueren met de maatschappij. Saey P. (1995) stelt dat de gewestplanning mislukt is omdat ze een te grootschalig project was.
Het project was grootschalig in die zin dat men heel gedetailleerde regels en
bestemmingsplannen opstelde voor een heel groot gebied, het afgebakende gewest, zonder rekening te houden met de ruimtelijke diversiteit binnen dit gebied. Tussen de APA’s en BPA’s, en het gewestplan zelf ontbreekt een niveau dat een overkoepelende visie voor deze ruimtelijke deeleniteiten naar voor schuift waarbinnen de APA’s en BPA’s kunnen kaderen. “Vaak overheerst een ad-hoc-probleembenadering die zeer verscheiden is en die niet in een globaal ruimtelijk kader wordt onderzocht of opgelost.” (uit RSV, gecoördineerde versie 2004, p.11)
5.5.3.2.3
Voorontwerp gewestplan Westkust-Veurne
Uit de inhoud van het voorontwerp gewestplan Westkust-Veurne kan de manier van denken wat betreft ruimtelijke ordening voor de jaren ‘60 achterhaald worden.
De
drijvende kracht van de ruimtelijke ordening was toen niet dezelfde als nu. De Industriële Revolutie kan sensu lato gezien worden als de kiem van de welvaartsmaatschappij. Technologische en maatschappelijke evoluties vonden sindsdien plaats in een versneld tempo.
De wereldoorlogen waren echter mokerslagen in het
gezicht van de evoluerende maatschappij en zorgden voor een onderbreking. Niettemin evolueerde het landschap verder onder invloed van de Wereldoorlogen. Pas na WOII kon de maatschappij zich ononderbroken verder ontplooien. De stijgende welvaart uitte zich onder andere in het stijgen van het bevolkingsaantal. Dit stond in wisselwerking met nieuwe landbouwmethoden en de groeiende industrie.
De groei van de verschillende
sectoren bracht tegenstrijdige belangen met zich mee die elk hun deel van de bestaande ruimte opeisten. Het conflict tussen de verschillende belangen en functies moest worden bekoeld via het rechtssysteem.
Hieruit is de wet van 1962 voortgevloeid.
De
stedenbouwwet van 1962, de basis van de gewestplanning, moet dus gesitueerd worden in de maatschappelijke geest van de toen opkomende welvaartsmaatschappij waarin sociaaleconomische ontplooiing en winstbejag troef waren. In volgende paragrafen worden enkel de relevante zaken aangehaald voor deze scriptie. De focus wordt voornamelijk gericht op groene zones, landbouw en het toerisme die van
52
belang zijn voor het volgend deel van deze scriptie. Telkens wordt een korte bespreking gegeven van de toelichtingsnota waarbij dan enkele bedenkingen worden gemaakt.
Fig. 35: gewestplan Westkust-Veurne Bron: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/
5.5.3.2.3.1
Toelichting bij het voorontwerp van gewestplan Westkust- Veurne
Het voorontwerp Gewestplan Westkust- Veurne, vastgesteld op 19 mei 1965, legt duidelijk de nadruk op het onderscheid tussen de sociaal-economische en de ruimtelijke structuur van de badplaatsen, poldergemeenten en de stad Veurne. Vooreerst is er het verschil in woningdichtheid. In 1968 gemiddelde woningdichtheid in de badplaatsen vermeld van 485 inw/km² met minimum 210 inw /km² te Oostduinkerke tot maximaal 886 inw/km² te Nieuwpoort. Landwaarts van de badplaatsen kan een band van polderdorpen onderscheiden worden met een lage woningsdichtheid van 74 inw./km². Adinkerke vormt een uitzondering met een dichtheid van 185 inw./km². Deze gemeente wordt dan ook meer en meer betrokken bij de toeristische uitbouw van de kustgemeente De Panne. Ten zuiden van deze band onderscheidt zich Veurne met een woningdichtheid van 379 inw./km².
53
VERKEERSVOORZIENINGEN “De verkeersvoorzieningen voor de Westkust werden vooral bepaald door de behoefte aan mogelijkheden tot snelle aanvoer en afvoer van toeristen en vlotte verbindingen tussen de badplaatsen, met zo mogelijk een afleiden van het doorgaand verkeer.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 35) De grote vernieuwing kwam er met de aanleg van de E40.
Vanaf de E40 worden verbindingswegen voorzien naar de onderscheiden
badplaatsen Nieuwpoort, Oostduinkerke en via Veurne naar Koksijde en De Panne. Wat het spoor betreft is er in het gewest slechts 1 spoorlijn voor personenvervoer voorzien, nl. de toen nog niet geëlectrificeerde spoorlijn Gent-Lichtervelde-KoksijdeAdinkerke.
De
lijn
Duinkerke-Adinkerke
werd
toentertijd
nog
gebruikt
voor
goederenvervoer. Het gewestplan wenst ook een betere ineenvloeiing van het spoor en de busverbindingen. De afstemming van het openbaar vervoer was in 1965 nog niet optimaal
gezien de
tramlijn pas in 1998 tot in Adinkerke werd doorgetrokken. Het wegen- en spoorwegennet evolueren onder druk van het toerisme.
Voor het kanaal
Plassendale-Nieuwpoort-
Duinkerke daarentegen is het economisch belang nog de drijvende factor tijdens de opmaak van dit voorontwerp. Er zou worden voorzien in de verhoging van het gabariet van het kanaal dat dan duidelijk nog een transitfunctie heeft.
Dit is echter nooit
gebeurd. De reservatiestrook die werd voorzien is nu voor andere doeleinden gebruikt. LANDBOUW Er worden in het voorontwerp van het gewestplan 2 landbouwstreken onderscheiden, de duinstreek en de polders. Deze laatste worden als zeer waardevol beschouwd voor de landbouw.
Er wordt melding gemaakt van enkele kleine tuinbouwbedrijven in de
overgangszone tussen polder en duin. De vruchtbare poldergronden worden bezet door landbouwbedrijven die veel groter zijn dan in de kustgemeenten (en in de rest van WestVlaanderen).
Tegenover de polders heerst in de duinen een watergebrek voor de
agrarische sector die er quasi totaal is uitgestorven sinds WOI. Het gewestplan wil de ontzegt de landbouw de beschermde duingronden die tot dan toe wel nog voor landbouw in aanmerking konden komen.
De landbouw lijdt hier echter
zwaar onder. Mede door een gebrek aan ruimtelijke ordening worden investeringen op lange termijn onmogelijk De oprukkende lintbebouwing tijdens de jaren ‘50 verhinderde eveneens een rationeel gebruik van machines.
Het afbakenen van landbouwzones,
ruilverkaveling en waterbeheersing moeten hieraan verhelpen. Terwijl men de economische doeleinden voor de landbouw aanschouwt in de vruchtbare polders, begint men zich bij het opmaken van dit gewestplan al bewust te worden van de
54
landschappelijke waarde in het gebied die belangrijk is voor het toerisme.
Om het
kwetsbare polderlandschap te beschermen stelt men dat woningbouw bij de dorpskern moet aansluiten en niet zomaar los weg in het landschap kan plaatsvinden. Maar boven de landschappelijke aspecten blijkt toch de agrarische factor te primeren. Agrarische gebouwen kunnen wel getolereerd worden in het open polderlandschap. Ten voordele van het landschap worden in bepaalde zones wel al ‘bijkomende bepalingen’ opgelegd aan deze landbouwconstructies zoals verplichte groenschermen. Ondanks het feit dat men zich bewust is van het kwetsbare landschap wordt bebouwing ten dienste van de agrarische sector wel vrijelijk toegelaten. moeten deze gebouwen aan bepaalde vormvereisten voldoen.
Slechts hier en daar Er heerst een spanning
tussen natuur en landbouw. TERREINBEHOEFTE VOOR WONINGBOUW Tussen 1947 en 1966 stelt men in het voorontwerp van het gewestplan Westkust-Veurne een groeiende uitwijking uit de poldergemeenten vast en een aangroei van de bevolking in de badplaatsen en Veurne. Bij de raming van de woningbouw wordt sterk rekening gehouden met behoefte aan vakantieverblijven. Er wordt voorzien in het bouwen van vakantiedorpen. In Veurne wordt stadsvernieuwing gepland. De vrijgegeven gronden voor woningbouw overschrijden de theoretische behoefte. Men is van mening dat op de markt van de bouwgronden geen monopolie mag berusten. “De kandidaat-bouwers moeten keuzevrijheid hebben wat betreft de grootte van de kavels, de ligging en de aard van de bebouwing. Bij de aflijning van de bebouwingsperimeter werd in kustgemeenten de uitbreidingszone grotendeels bepaald door de ligging van goedgekeurde verkavelingen en de voorzieningen , opgenomen in bij KB goedgekeurde BPA’s. Te Koksijde en Oostduinkerke gaat het in belangrijke mate om afwerking van vrij uitgestrekte gebieden waarin reeds een verspreide bebouwing aanwezig is. In DP wordt de uitbreiding van de bewoning geconcentreerd ten westen van de stadskern.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 48) De lintbebouwing wordt niet meegerekend bij het bepalen
van
de
bebouwingsperimeter.
Wel
wordt
bij
de
aflijning
van
de
bebouwingsperimeter zo veel mogelijk rekening gehouden met de landbouwkaarten en met de bodemgeschiktheidskaarten. Voor de terreinbehoefte voor woningen aanschouwt men zowel de behoefte van de lokale bevolking als de vakantiegangers.
Men stimuleert zelfs de woningbouw door meer
gronden dan nodig ter beschikking te stellen wat nu ondenkbaar zou zijn. Bij de aflijning van de bebouwbare oppervlaktes voor woningbouw vertrekt men van de reeds bestaande bebouwing en verkavelingen en tekent men een zo groot mogelijk gebied uit in plaats van een beperkt gebied af te bakenen dat voldoet aan de noden.
55
Het resultaat uit zich
vandaag in een niet geordend bebouwd weefsel waar een kakafonie aan architecturale stijlen heerst. De voorrang die men toen aan de landbouwgebieden heeft gegeven, is wellicht de reden dat er vandaag nog open ruimte is zonder verspreide villabouw. TERREINBEHOEFTE VOOR INDUSTRIEVESTIGING Industriegebieden zijn niet aanwezig in het studiegebied op het gewestplan.
De
afwezigheid ervan is historisch gegroeid. VOORZIENINGEN INZAKE TOERISTISCHE EN RECREATIEVE UITRUSTING Men wil tussen de badplaatsen telkens een zo groot mogelijke oppervlakte aan duin en groen bewaren als recreatief gebied.
Op deze manier blijven de badplaatsen
morfologisch ook gescheiden. Ramingen voor het aantal toeristen in het jaar 1980 stellen dat er veel woningen, appartementen, kampeergelegenheden en inrichtingen voor sociaal toerisme moeten worden bijgebouwd. Van nood aan extra hotels is geen sprake. Men realiseert zich wel dat de Westkust gezien de grote groenvoorraad de grootste expansiemogelijkheden heeft van de volledige Belgische kust. Groen en duinen worden volledig gezien als recreatief apparaat.
“De betekenis van de Westkust in het geheel van de kuststrook dient te
worden opgedreven.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 56) In totaal worden tijdens de planperiode 1966-1981 21.100 appartementen en villa’s voorzien langs de Belgische kust. Daarvan krijgen er in dit voorontwerp 10.600 een bestemming langs de Westkust die 27
%
van
de
kustlijn
omvat.
Deze
vakantiewoningen
dienen
binnen
de
bebouwingsperimeter van de woonzones te worden gerealiseerd. Op het grondgebied van Oostduinkerke wordt een vakantiepark voorzien (18 ha) achter de duinengordel aansluitend bij het poldergebied.
Een vakantiekolonie wordt voorzien
tussen Koksijde en Oostduinkerke op een opp. van 28 ha. vakantiedorpen
gebouwd te
worden
in harmonie
“Uiteraard dienen deze
met een
duin-
en
of
het
polderlandschap, zodat het streek-eigen karakter wordt bewaard.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 56) Om hieraan te voldoen wil men in uitbreidingen voorzien buiten de duinen zodat de kampeercentra in de duinen tot aanvaardbare normenbeperkt kunnen worden. Er worden additionele terreinen voorzien te Oostduinkerke en Adinkerke. Logies in hotels en pensionnetjes wil men regelen door zones af te bakenen via een BPA. “eventueel kan bij bepaalde hoogbouw gesteld worden dat één of meer bouwlagen een bestemming dienen te krijgen als hotel.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 56). De duinen werden in 1965 volledig gezien als recreatief domein ten behoeve van het toerisme.
De schadelijke gevolgen van het massatoerisme voor deze kwetsbare
56
natuurgebieden zijn pas later tot uiting gekomen. De draagkracht van het duinmilieu werd overschreden. Even schadelijk voor het landschap en de duingebieden is het feit dat de overheid de vraag naar appartementen, vakantiedorpen en villa’s volledig wil inlossen. Ook het sociaal toerisme en de vakantiedorpen krijgen op een niet altijd even smaakvolle wijze hun plaats in de duinen of in de schaarse duin-polderovergangen. De uitbreidingsgebieden voor kampeercentra worden in Adinkerke en Oostduinkerke voorzien, wat aantoont dat men bouwt waar er plaats zonder veel rekening te houden met de gevolgen voor het milieu daarvan. Er heerst een spanningsveld tussen de vraag van het toerisme en de potenties van het gebied voor toerisme.
Het afwegen tussen de vraag naar ruimte en het aanbod van
groene ruimte gebeurt pas later wanneer de schadelijke gevolgen van het massatoerisme al aanwezig zijn. Zowel het toeristisch apparaat en de infrastructuur als de potenties voor het toerisme, namelijk de groene gebieden en de duinen, vechten voor hetzelfde goed: ruimte voor ontwikkeling. GROENE RUIMTE (Voorontwerp gewestplan, 1965) De
groene
ruimte
en
de
duinen
moeten
zoveel
mogelijk
behouden
blijven
“rekeninghoudend met de imperatieven op het vlak van het bestaande juridisch statuut en de feitelijke aantasting van de duinen door verspreide woningbouw en wegenaanleg.” (uit Voorontwerp gewestplan, 1965, p. 59).
De sociaal-economische factoren blijken
echter prioritair te blijven boven het natuurbehoud dat de uiteindelijke troef is van de kust. In De Panne kreeg zo een deel van de westelijke duinen de bestemming woonzone. Eveneens in De Panne wordt ook voorzien in de uitbouw van een sportzone ter grootte van 30 ha, volgens een BPA ten oosten van het Calmeynbos in de duinenzone. Reliëfswijzigingen en zandwinning in de duinen zijn niet toegelaten. Enkel werken ten behoeve van de zeewering kunnen er worden toegestaan. Uit de toelichting bij groene ruimten blijkt dat wel gedacht wordt aan bescherming van de groene ruimte. Op contradictorische wijze maakt de toelichting hier wel een allusie op het prioritaire belang van de sociaal-economische factoren boven het natuurbehoud. DRINKWATERVOORZIENINGEN (Voorontwerp gewestplan, 1965) Er worden waterwinningsgebieden voorzien in de duinen van De Panne (Westhoek), Koksijde – Oostduinkerke (St-andré en in de binnenduinen van Cabour (Adinkerke). De uitbater is IWVA. Gezien de behoefte aan drinkwater snel stijgt en vooral hoge pieken kent tijdens het toeristisch seizoen, zullen voornoemde waterwinningsgebieden niet lang meer voldoen.
57
Er wordt voorzien in aanvoer van water uit een spaarbekken te Merkem die de Westkust van water moet voorzien. Hiermee geeft men de duinen een groene nabestemming eens de waterwinning er is stopgezet.
5.5.3.2.3.2
Visie van de gewestplanning
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de gewestplanning een heel economische visie hanteert.
Duidelijk is dat deze visie gestoeld is op de
maatschappelijke geest van toen, die in het licht van de economische groei een stimulans wil bieden voor verdere ontplooiing. De gewestplanning houdt enkel rekening met de vraag naar ruimte vanuit verschillende belangengroepen, maar niet met het draagvlak dat elke specifieke omgeving biedt. (Saey P., 1995)
Een afweging tussen ecologie en
economie bestaat duidelijk niet. De groene omgeving wordt enkel in het afwegen van verschillende belangen betrokken omwille van het landschappelijk aspect.
De
grootschaligheid van de gewestplanning evenals het statisch karakter ervan hebben haar uiteindelijk de doodsteek toegediend.
5.6 Besluit Volgens Hooimeijer F. (2006) is de manipulatie van het milieu door de mens het gevolg van “technische mogelijkheden die stedenbouwkundigen een tabula rasa bieden waarop elk stadsontwerp kan worden gerealiseerd zonder beperking van het watersysteem” (in Hooijmeijer F., 2006, p.9) De profitfactor is heel groot tijdens de manipulatieve fase. De profitfactor bereikt een maximum onder de vorm van éénrichtingsverkeer dat nu als het ware bestaat tussen de mens en zijn fysische omgeving. Aan het begin van de manipulatieve fase representeert de profitfactor symbool voor de druk die de landbouw uitoefent op het gebied.
De
mensen putten economisch voordeel uit de bodem en zetten hiervoor alle middelen in die mogelijk zijn9. Het onderwerp van de profitfactor wijzigt tijdens deze fase, wat enorme gevolgen heeft gehad voor het studiegebied. Met de nieuwe infrastructuren die in de tweede helft van de 19e eeuw werden aangelegd, werd het studiegebied beter bereikbaar. Dit zorgde voor de ontwikkeling van het toerisme vanaf de 20e eeuw.
De oorspronkelijke frivole
villabouw werd na de twee Wereldoorlogen vervangen door architecturaal povere hoogbouw.
De oorzaak daarvan kan gezocht worden in de opkomst van het sociaal
toerisme tijdens het interbellum. Toerisme werd toegankelijker voor iedereen waardoor de vraag naar tweede verblijven steeg. 9
De anekdote van de ‘pusscheschijters’ vertelt dat Pannese vissers hun uitwerpselen spaarden op zeetocht om deze later op hun akkertje uit te strooien.
58
In de tweede helft van de 20e eeuw was het niet alleen de unieke locatie aan zee en duin, met hun specifieke natuurlijke kenmerken, die het grote aantal toeristen bezighield.
Musea, folkloristische optochten, lekkere restaurants, bars en ander
entertainment verrezen langs de kust. Deze ontwikkeling toont aan dat het toerisme deels op zichzelf begint te staan waardoor de binding van het toerisme met het fysisch milieu wat afzwakt. Wat de sociale factor (people) betreft, wordt het onderscheid tussen arme en rijkere bevolkingsgroepen nog groter.
Als schoolvoorbeeld hiervan kan De Panne worden
aangehaald waar alle grond in het begin aan twee, later aan drie grootgrondbezitters toebehoorde.
Pieter Bortier, één ervan, stond eerder sceptisch tegenover het
ontluikende kuuroord-toerisme en stak vooral de minder gegoede plaatselijke bevolking een hart onder riem. Hij stelde zijn grond ter beschikking van de boeren die er akkertjes konden aanleggen.
Ook in Koksijde en Oostduinkerke werd aan landbouw gedaan.
Opvallend is het verschil in perceelsgrootte dat in de laatste twee genoemde veel groter is dan in De Panne. Dit had grotendeels te maken met het feit dat De Panne ontstaan is uit een kunstmatig gesticht dorp en in handen was van drie grootgrondbezitters. Koksijde en Oostduinkerke hebben daartegenover een spontane ontwikkeling gekend. werd aan de landbouw in de duinen abrupt een eind gemaakt.
Met WOI
Na WOI werd
kusttoerisme, met de wet op betaald verlof in 1936, voor het gros van de bevolking een feit. Tussen de rijken en de arme bevolkingsklasse was een grote middenklasse ontstaan die deelnam aan het kusttoerisme. Zoals bij het onderdeel profit reeds besproken werd, ging het kusttoerisme zich enigszins diversifiëren. attractiepolen.
Andere attracties behalve de duinen, het strand en de zee werden Omdat men inzag dat alle verschillende functies beslag legden op de
kostbare ruimte werd door de overheid een beleid uitgestippeld om alle activiteiten hun plaats te geven op de kaart.
Het opkomen van de ruimtelijke planning situeert zich
echter vroeger, maar uit zich pas als een discipline die in wetten wordt vastgelegd na WOII.
De wederopbouw periodes na de twee Wereldoorlogen hebben hier een flinke
aanzet toe gegeven. De gewestplanning die hieruit is ontstaan, was een statisch instrument die elke functie een vaste plaats toewees. Houthaeve R. (2005) maakt melding van een trage uitwerking van de gewestplannen en het ontbreken van instrumenten voor grondbeleid. Hierin ziet hij de bestendiging van de toeristisch-economische exploitatie van de kuststreek. Door het stijgende belang van het autoverkeer wordt de stedelijke compositie steeds meer een afgeleide van de verkeersstructuur en ontsluitingsprincipes. De nieuwe wijken worden niet meer gebouwd in relatie met het onderliggende landschap.
59
Het fysisch systeem, the planet, functioneerde tot omstreeks de Franse Revolutie relatief ongestoord. Het ontstaan van megaparaboolduinen langs de Westkust tussen de 15e en 18e eeuw resulteerde in een regelmatig geomorfologisch patroon.
Vanaf de Franse
Revolutie ontstond een druk vanuit de landbouw op het fysisch systeem. De landbouw garandeerde toen wel een open ruimte met natuurlijke landschapscomponenten. Door de groei van de bevolking in de kustgemeenten in de loop van de 20e eeuw nam de druk op het fysisch milieu door landbouw en veeteelt zo danig toe dat deze bepalend werd voor de vegetatieontwikkeling.
Toch restten er tot WOI nog grote aaneengesloten
duingebieden. De opkomst van het toerisme heeft dit landschap drastisch veranderd. In de tweede helft van de 19e eeuw speelde het Belgische Koningshuis een grote rol in de exploitatie van de kust als toeristisch oord. De duinboeren schakelden na enige aarzeling over van landbouw naar de meer verdienstelijke toeristische sector. Voor het duinmilieu storende infrastructuur zoals de Koninklijke Baan en de tramlijn legden in het begin van de 20e eeuw de basis voor een georganiseerde urbanisatie. De toeristische ontwikkeling heeft het duinenbestand zowat gehalveerd.
Naast dit
kwantitatieve verlies zorgt de versnippering ook voor een kwalitatief verlies van de duinecotoop.
60
6 De fase van adaptieve manipulatie 6.1 Inleiding Dat de mens veel heeft kunnen verwezenlijken is duidelijk. Sinds de Industriële Revolutie verschenen technische innovaties immers aan een versneld tempo. Men slaagde er zelfs in externe milieufactoren te manipuleren ten voordele van de antropogene activiteiten. Maar niet alle gevolgen van deze manipulatie konden op voorhand worden voorspeld. Saey P. heeft het in zijn artikel (1995) over de maakbaarheid van de samenleving: “Omdat we geen volledig inzicht hebben in de samenleving, zullen er , hoe doelbewust en doelgericht we ook handelen, naast de bedoelde effecten onbedoelde effecten optreden” (in Saey P. 1995, syllabus Planningstheorie p. 47).
Creëren deze
manipulerende innovaties veranderingen in de omgeving die nadelig zijn voor de mens, dan vindt men daar meestal opnieuw een oplossing voor enzovoort. De spontane omgevingsveranderingen kunnen zich voordoen op lokale schaal maar ook op globale schaal. Als illustrerend voorbeeld op lokale schaal kan het groeien van de Hoge Blekker worden aangehaald. Om de nederzetting van overstuivingen te vrijwaren, ging men de duin tegenhouden met houtwallen.
De duin groeide als het ware tegen de
stuttende houtwallen de hoogte in, tot ze de kans kreeg om zich erover heen te verplaatsen. Na een kort crisismoment kreeg de mens de duin weer onder controle. Door de urbanisatie in het gebied verloor de duin intussen haar natuurlijke dynamiek waardoor dit probleem vandaag voorlopig helemaal van de baan lijkt. Nu steken echter naast die lokale gevolgen ook bovenlokale of eerder globale problemen de kop op.
Bijvoorbeeld door luchtpollutie krijgen we te maken met zure regen en
verhoogde stikstofdepositie die het zeewater vervuilen, de plantendiversiteit doen dalen, de natuurlijke dynamiek van het duingebied afbreken enzovoort. Als grootste globale probleem kan wellicht de opwarming van de aarde en de merkbare klimaatswijzigingen aangehaald worden.
Maar zoals het menselijke brain vroeger op veel problemen een
noodzakelijke oplossing gevonden heeft, hoopt iedereen dat dit nu ook het geval zal zijn. Tegen de krachtige golven vond men beschermende dijken uit, om in de polders aan landbouw te kunnen doen vond men drainagesystemen uit…, dus op de gevolgen van de klimaatswijzigen zullen wellicht ook verschillende oplossingen bedacht worden. Niettemin is anticiperen hier een must gezien het niet om een lokaal probleem gaat. Te meer omdat de oorzaak ervan een moeilijk aan te pakken probleem vormt dat grotendeels van antropogene oorsprong is.10
10
Over de oorzaak van de klimaatswijziging kunnen diepgaande discussies gevoerd worden. Hier wordt de meest gangbare opvatting gegeven en wordt niet verder uitgeweken over de verschillende
61
Het wordt tijd dat de mens de natuur een stuk van zijn territorium teruggeeft voor deze de mens verzwelgt in een niet te stuiten genadeslag om ruimte. Want daar gaat het immers om vandaag. Op de stilletjes aan overbevolkte aarde eist iedereen, alles, elke activiteit zijn deel van de schaarse ruimte op en helaas is lang niet alles combineerbaar. Nieuwe ontwikkelingen in de planning leggen de nadruk op evolutie en dynamiek. Het groene bewustzijn heeft gezorgd voor een accent op het milieubeheer in de planning. “Het fundamentele strijdpunt in de ruimtelijke planning vandaag de dag is de tegenstelling ecologisme-economisme.” (in Saey P., 1995, p. 54 in Allaert G., 2005, Syllabus Planningstheorie) Terug inzoomend op het studiegebied kan gesteld worden dat de mens zijn territorium de laatste eeuw enorm heeft uitgebreid en gebetonneerd.
De duinengebieden werden
gefragmenteerd en de zee werd deels uit zijn territorium geweerd door het aanleggen van zeedijken.
De zeespiegelstijging als gevolg van de klimaatswijziging kan enorme
gevolgen hebben gezien het water, dat tot nu toe deels in ruimte werd beperkt, nog meer ruimte zal eisen dan voorheen.
De duindynamiek waaraan eveneens veel andere
natuurlijke componenten zijn gekoppeld, van belang voor de leefomgeving, dreigt helemaal stil te vallen.
Voor dit hedendaagse probleem werden reeds verschillende
projecten opgestart om de duindynamiek en de hoge diversiteit te bewaren en te bevorderen. Op gemeentelijk niveau ziet men het nut hiervan vooral in het kader van het toerisme.
De grote duingebieden in het studiegebied vormen namelijk een unieke
trekpleister langs de Belgische kust voor de toeristen. Al de voorgenoemde acties werden in grote lijnen min of meer hard gemaakt met de ruimtelijke planning die de verschillende sectoren overkoepelt met als centraal punt de ruimte.
In deel 4 werd de gewestplanning besproken die duidelijk als een te strak
keurslijf werd ervaren.
Deze vorm van planning trof eigenlijk meer schuld aan de
ongebreidelde betonnering van het landschap dan dat ze dit verhinderde. Saey P. (1995) zegt zelfs dat “de gewestplannen, in plaats van een oplossing, een deel van het suburbanisatieprobleem geworden zijn.” Sinds 1999 is met het DRO de structuurplanning het nieuwe instrument voor ruimtelijke ordening.
In elk geval biedt deze vorm van
plannen een grotere mogelijkheid tot de aanzet van adaptieve manipulatie. Hooimeijer F. (2006) ziet een mentaliteitswijziging als noodzakelijk om tot deze fase te komen. Immers niet alleen de stedenbouwers zijn bepalend voor de maatschappelijke houding ten aanzien van het milieu, ook de omwonenden en de toeristen zullen zich minder lijdzaam moeten opstellen en zich een adaptieve houding moeten aanmeten.
mogelijkheden. De relevantie van dit onderwerp ligt voor deze scriptie vooral bij de mogelijke oplossingen voor het probleem en niet bij de oorzaak.
62
In volgende paragrafen worden eerst de structuurplanning en de beleidsinstrumenten ter uitvoering ervan toegelicht. Erna wordt een overzicht gegeven van de huidige ruimtelijke patronen in het studiegebied aan de hand van verschillende planningsdocumenten. Enkele wetgevingen en organen die nu een sterke invloed uitoefenen op de evolutie van deze patronen worden ook aangehaald.
Waarna dan verschillende knelpunten in het
studiegebied, met betrekking tot de dynamiek van de ruimtelijke patronen, worden aangehaald, samen met bestaande of mogelijke acties voor die knelpunten. Om af te sluiten wordt nog een suggestief beeld geschetst voor de toekomst op lange termijn, rekening houdend met de mogelijke zeespiegelstijging die voor radicale veranderingen zal zorgen.
6.2 Structuurplanning 6.2.1 De structuurplanning als reactie op de gewestplanning Na de jaren ’60 werd de gewestplanning fel bekritiseerd vanuit de strekking van de structuurplanning. Vanreusel (1986) sommeert drie gemeenschappelijke kenmerken van het oude planningsdenken waartegen de structuurplanning zich afzet.
Deze vormen nog
steeds de grote lijnen in de evolutie van het planningsdenken dat volgt op de evolutie besproken in het artikel. Een eerste punt van kritiek was starheid van de blauwdrukplanning als gevolg van een te pragmatisch-functionele aanpak.
De taak van de planning werd beperkt tot het
vastleggen van een visie (vooral voor fysische aspecten) die in de toekomst moest gerealiseerd worden zonder rekening te houden met de tijdsfactor. Dat het resultaat van de planning geen tevredenheid schiep deed het besef groeien dat de fout in de methode van plannen lag. Dit deed de aandacht groeien voor de procedurele aspecten van de planning. Het planningsgebeuren wordt van dan af gezien als een continu proces met een grotere sturingscapaciteit. Faludi benoemt de gedachte achter de procedurele planning met de term ‘human growth’ (Allaert G., 2005). De planning moet mee evolueren met de geest van de maatschappij. De tijdsfactor wordt in acht genomen en men probeert de kloof tussen planning op lange en korte termijn te dichten. De ruimtelijke planning sluit nu meer aan bij beleidsvorming. Een tweede kenmerk van de oude planning, dat aan kritiek is onderworpen, is het extrapolerend karakter van het planningsdenken. Het is een karakteristiek die wortelt in het 19e eeuwse positivisme en door (onder andere) de ‘civic survey’ van P. Geddes zijn ingang vond in het klassieke planningsdenken. Men baseerde zich op het verleden om de toekomst te voorspellen en beschouwde de maatschappij hierbij als een stabiele omkadering. De extrapolerende planning erkende in feite de politieke momenten niet in de planning waardoor ze niet democratisch kon verlopen.
63
Planning moet volgens het
nieuwe denken steeds gebaseerd zijn op duidelijk geformuleerde doelstellingen. Ozbekhan (Vanreusel J., 1986) onderscheidt een normatief, een strategisch en een operationeel niveau in de planning waarbij op het strategisch niveau een gewenst toekomstbeeld tegenover een haalbare toekomst wordt geplaatst. Dit is de basis voor het vormen van nieuwe planningsvoorstellen in de voluntaristische planning waar men een gewenst beeld voor ogen heeft in tegenstelling tot het deterministisch geëxtrapoleerd toekomstbeeld uit de oude planning. Ten derde wordt het object van planning uitgebreid, eveneens als reactie op de pragmatisch-functionele aanpak. In de oude benadering werd het object van ruimtelijke planning gereduceerd tot ruimtelijke problemen die stoffelijk en visueel waarneembaar zijn. De oplossingen werden vastgelegd in een fysiek patroon, aldus een blauwdruk van de toekomst.
Om de normatieve aspecten van de voluntaristische planning waar te
maken, kunnen problemen niet meer als louter materieel-ruimtelijk beschouwd worden maar moeten ze als sociaal-ruimtelijke processen worden gezien. Met oog op een betere sturing door planning werd de maatschappelijke dynamiek mee opgenomen als object van planning. Het is juist deze dynamiek die de inplanting van ruimtelijke infrastructuren en ontwikkelingen bepaalt. “Structuurplanning bestaat dus uit een continu maatschappelijk proces dat een dynamische ruimtelijke ordening mogelijk maakt.” (uit het RSV gecoördineerde versie, 2004, p.10). Duurzame ontwikkeling is de spil van de structuurplanning die de ruimtelijke draagkracht als basis neemt voor de toekomstige ontwikkelingen van de samenleving. Uit de nood aan een overkoepelende ruimtelijke visie voor het Vlaamse Gewest is het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen ontstaan in 1997.
6.2.2 De structuurplannen en de uitvoering ervan “Onder een structuurplan wordt verstaan een beleidsdocument dat het kader aangeeft voor de gewenste ruimtelijke structuur.
Het geeft een langetermijnvisie op de
ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in kwestie. Het is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen die de ruimtelijk ordening aanbelangen.” (uit artikel 18 , DRO, 1999)
De structuurplannen
worden op drie niveaus opgemaakt: op niveau van het Vlaams Gewest, het provinciaal niveau en op gemeentelijk niveau. Elk structuurplan bestaat uit 3 delen: een informatief gedeelte dat een analyse van de gemeentelijke ruimtelijke structuur geeft, een richtinggevend gedeelte dat de gewenste ruimtelijke structuur weergeeft en een laatste deel met bindende bepalingen. Op dezelfde drie niveaus worden RUP’s opgemaakt ter de uitvoering van wat het structuurplan als beleidskader aangeeft.
Het DRO geeft in artikel 5 aan dat een
64
grondbeleid moet gevoerd worden om het overheidsinitiatief tot uitvoering van de plannen aan te zwengelen. Artikel 61 meldt dat de Vlaamse Regering twee jaar na de inwerkingtreding van het decreet een grondbeleidsplan moet hebben op gesteld waarvoor de financiële middelen verworven kunnen worden via een grondfonds (artikel 144). De overheid kan deze RUP’s in wezen uitvoeren met behulp van onteigeningsmaatregelen, het recht op voorkoop, her- en ruilverkaveling en landinrichting en rooilijnplannen. Derhalve worden RUP’s in hoofdzaak door particulier initiatief gerealiseerd. De Vlaamse administratie heeft een ruimtelijke visie opgesteld voor de regio KustPolders-Westhoek ter uitvoering van het RSV.
Hierin wordt de gewenste ontwikkeling
voor de open ruimte in de regio voor de komende jaren uiteengezet en welke acties daartoe kunnen ondernomen worden (zie bijlage nr. 1).
6.3 Huidige evolutie van de ruimtelijke patronen In dit deel wordt de huidige ruimtelijke structuur besproken en de acties om die ruimtelijke structuur zo duurzaam mogelijk te laten ontwikkelen. Verschillende plannen zullen aangehaald worden die een duidelijke visie en/of acties naar voor schuiven voor de nabije toekomst.
Enkel de voor deze scriptie relevante elementen zullen besproken
worden. Dit gaat voornamelijk over de open ruimte en bebouwingspatronen. De sociaaleconomische insteek zal enkel uitgediept worden waar nodig.
6.3.1 Bestaande ruimtelijke patronen en evoluties 6.3.1.1 Bestaande ruimtelijke structuur van De Panne volgens het GRS 6.3.1.1.1
Componenten van de ruimtelijke structuur
De open ruimte in De Panne bestaat voornamelijk uit landbouw in de polders en de duinen en het strand als natuur – en eventueel recreatiegebieden. De natuurgebieden omvatten verschillende landschapseenheden: het Westhoekreservaat met de enige paraboolduin, het Calmeynbos, de duin-polderovergangen voornamelijk ten zuiden van het westhoekreservaat en de Oosthoekduinen. In de agrarische open ruimte worden de Oudlandpolders onderscheiden en de Moeren. De nederzettingsstructuur bestaat ook uit verschillende componenten. De herkenbare Tstructuur met een verstedelijkte en verdichte Zeelaan die uitkomt op de verdichtte dijk met hoogbouw. Naar het westen toe sluit op de dijk de voor De Panne kenmerkende gegroepeerde hoogbouw aan, gebouwd in de jaren ’60.
De verstedelijkte kern
onderscheidt zich ook wat structuur betreft. Hier heerst een hoge bebouwingsdichtheid en komen verschillende centrumfuncties voor in De Panne. Geënt op de Zeelaan en de kern van De Panne komen ook nog verschillende residentiële villaverkavelingen voor zoals
65
de Dumontwijk, de recentere Westhoekverkaveling… . Wat de kern van Adinkerke betreft komt vooral gesloten bebouwing voor langs het netwerk van straten. verkavelingen
zijn op deze centrumstraten geënt.
Ook enkele
Naast voornoemde deelstructuren
wordt ook grootschalige bebouwing onderscheiden zoals het Plopsapark bij het knooppunt met het stationsgebouw te Adinkerke en de scholencomplexen in de Sint-Elisabethlaan. Lintbebouwing langs een weg, gegenereerd door de groeiende mobiliteit en de zichtlocatie, wordt eveneens onderscheiden.
De linten worden gesitueerd langs de
verbindingsweg tussen De Panne en Koksijde, de verbindingsweg tussen De Panne en Adinkerke en langs de Duinhoekstraat. In het agrarisch open gebied komen in hoofdzaak verspreide agrarische bedrijfsgebouwen met bijhorende woongelegenheden voor. De economische structuur van De Panne omvat het toeristisch-recreatief netwerk en bedrijvigheid in de gemeente. sportactiviteiten
op,
Het toeristisch recreatief netwerk somt verschillende
cultuurhistorisch
en
natuureducatieve
activiteiten,
bezienswaardigheden, Plopsaland, de Drie Vijvers (recreatiepark), toeristische wandel-, fiets- en ruiterpaden. Naast activiteiten behoren ook de verblijfsaccomodatie, de handel en de horeca tot het toeristisch-recreatieve deel. De bedrijvigheid bestaat in De Panne, die niet over een bedrijventerrein beschikt, enkel uit verspreide zonevreemde en hinderlijke bedrijven. De tabakswinkels langs het kanaal in Adinkerke maken hier een groot deel van uit.
Landbouwbedrijven komen verspreid voor in de polders.
Tuinbouwbedrijven zijn eerder zeldzaam. Eén groot tuinbouwbedrijf situeert zich aan de duinhoekstraat. De lijninfrastructuur hangt, zoals overal langs de Belgische kust, op aan een kamstructuur met de E40 als drager.
De gemeente De Panne heeft een directe
aansluiting naar de E40 ter hoogte van Adinkerke.
De N34 en N35 bedienen als
bovenlokale wegen de verbinding naar respectievelijk Adinkerke en Veurne.
De N39,
parallel met het kanaal Duinkerke-Veurne, was vroeger een bovenlokale verbindingsweg. Deze taak is nu overgenomen door de E40. Het water dat doorheen Adinkerke stroomt, het kanaal Duinkerke-Veurne, heeft zijn economische functie als transitas grotendeels verloren.
Het kanaal wordt nu verder uitgebouwd als toeristisch-recreatieve as.
De
spoorinfrastructuur gaat over Lichtervelde en Gent naar Brussel. De oude verbinding naar Duinkerke werd vroeger voor goederentransport gebruikt maar is nu al jaren niet meer in gebruik.
6.3.1.1.2
Deelentiteiten
Op basis van de hierboven besproken componenten worden in het GRS van De Panne zeven deelentiteiten onderscheiden. Deze hebben elk een eigen karakter. De grenzen ervan zijn niet scherp, de deelentiteiten vloeien in elkaar over.
66
6.3.1.1.2.1
Kern De Panne
Wat de bebouwing betreft kan in de kern van De Panne vooral de verdichtte T-structuur onderscheiden worden met hoogbouw (tot 8 verdiepingen) langs de dijk. Verkavelingen zijn geënt op deze T-structuur. In het oude centrum van De Panne komt vooral gesloten bebouwing voor. De kern bevat ook enkele groene binnenruimtes zoals het Kyckhillpark in de Zeelaan. Verschillende wegennistypologieën zijn te onderscheiden: het kronkelige patroon van de Dumontwijk, de hoofd- en tevens invalswegen waarop de tertiaire sector is geënt en de orthogonale straten van de nieuwe verkavelingen. Binnen deze ruimtelijk deelentiteit worden verschillende ruimtefragmenten onderscheiden.
6.3.1.1.2.2
De kern Adinkerke
De kern van Adinkerke ligt op het oude duinengebied en vormt een netwerk van straten met rijbebouwing. Wat de groene ruimten betreft behoren de biologisch waardevolle Markeyputten van het Garzebekenveld tot deze deelentiteit. Het handelslint langs het kanaal is structuurbepalend voor de kern van Adinkerke.
6.3.1.1.2.3
De binnenduinen
Een aaneensluiten open ruimtegebied vormt deze deelentiteit. Het bestaat uit de oude duinen van Adinkere-Ghyvelde die zich, met een maximale hoogte van 6m, ten westen van de kern van Adinkerke situeren.
6.3.1.1.2.4
Het paraboolduinlandschap
De jonge duinen die deze deelentiteit vormen liggen als een groene gordel rondom de kern van De Panne. Het duingebied is grensoverschreidend en loopt door tot in BrayDunes. Op de landsgrens vormt camping ‘Le Perroquet’ weliswaar een barrière in de open ruimte. In het oosten stopt het duingebied op de grens met Sint-Idesbald. Er is weinig bebouwing aanwezig in dit gebied. functioneel belang voor het gebied.
De aanwezige bebouwing is vooral van
Verschillende ruimtelijke fragmenten worden
onderscheiden in het gebied: het Westhoekreservaat, het Calmeynbos, het gemeentelijk reservaat Oosthoek, de Houtsaegerduinen.
6.3.1.1.2.5
Enclave Oosthoek
De Oosthoekenclave heeft zich rond de Veurnestraat ontwikkeld. De deelentiteit bestaat voornamelijk uit gesloten en halfopen bebouwing. Verkavelingen werden loodrecht op de
67
Veurnestraat geënt. De lintbebouwing wordt compacter naar het oosten toe waar de kern van de Oosthoek zich onderscheidt van de kernen van De Panne en Koksijde.
6.3.1.1.2.6
De Polderruimte
Bebouwing is hier beperkt gebleven en volledig ondergeschikt aan de open ruimte. Lintbebouwing komt in deze deelentiteit nagenoeg niet voor.
De bebouwing bestaat
vooral uit boerderijen en hier en daar losstaande residentiële woningen. Verschillende ruimtelijke fragmenten worden in deze deelentiteit onderscheiden: de tussenruimte die is afgesneden door de oude duinen van de West-Vlaamse polders, de Moeren en de Oudlandpolders. De tussenruimte wordt doorsneden door het Langgeleed, de spoorweg en het kanaal.
Het open karakter wordt versnipperd door intensieve vormen van
recreatie als de Drie Vijvers, twee campings en het grote tuinbouwbedrijf aan de Duinhoekstraat.
De tussenruimte heeft met de overgang jonge duinen-overdekt
waddenlandschap-oude duinen een grote intrinsieke natuurwaarde. Het is de enige plaats aan de Vlaamse kust waar een begeleid natuurlijk landschap met een oppervlakte van 1000 ha nog kan.
6.3.1.1.2.7
Gefragmenteerde stedelijke binnenruimte
De entiteit Duinhoek ligt tussen de jonge duinen en de kern van Adinkerke. De bebouwing volgt de Pannelaan en de Duinhoekstraat en bestaat hoofdzakelijk uit lintbebouwing. Een concentratie aan recreatieve voorziening zoals het Plopsapark en de vakantiedorpen zijn hier ruimte-structureren.
6.3.1.2 Gewenste ruimtelijke structuur voor De Panne (GRS De Panne, 2004) In het recente verleden waren zee & strand, en Plopsaland de trekpleisters van de gemeente. Het stijgend groene bewustzijn bewerkstelligt de toestroom van toeristen nu ook naar het uniek brede duinencomplex van De Panne. Dit stelt de gemeente voor een uitdaging: haar attractiepolen (ook de natuur) toegankelijk maken voor de toeristen enerzijds maar tegelijk ook het beschermen van de natuurlijke structuur van de groene trekpleisters anderzijds. In het optimaliseren en differentiëren van het toeristisch-recreatief aanbod en voor de kwaliteit van de publieke ruimte door middel van de betrokkenheid tussen het zeefront, de duinen en het polderlandschap, liggen grote potenties. De gewenste ruimtelijke structuur wordt opgebouwd rond enkele doelstellingen en concepten. De doelstellingen voor De Panne zijn de volgende:
68
x
Bewaren en versterken van de eigenheid van de gemeente de panne
x
Aanbieden van betaalbare woningen aan eigen inwoners
x
Balans tussen natuurwaarden en recreatief medegebruik in evenwicht houden
x
Eigenheid en landschappelijke kwaliteit van de open ruimtegehelen versterken
x
Duurzaam ordenen van de toeristische voorzieningen
x
Optimaliseren van de verkeersleefbaarheid van de kernen
x
Ruimte maken voor kwaliteit
De vier concepten die de gewenste structuur ondersteunen zijn: x
Differentiatie naar kernen, enclaves en activiteitenclusters
x
Uitgesproken duinenlandschap
x
Zuidelijke en oostelijke kwalitatieve agrarische structuur als drager van de polder
x
De tussenruimte als potentieel schakelelement
6.3.1.2.1
Gewenste agrarische structuur
De uitgangspunten voor de gewenste agrarische structuur zijn het afbakenen van bouwen serrevrije zones om de grondgebonden landbouw te ondersteunen.
De Vlaamse
overheid bakent de agrarische gebieden af en de gemeente kan lokale bouwvrije zones afbakenen in kleinere aaneengesloten gebieden
6.3.1.2.2
Gewenste natuurlijke structuur
Het gemeentebestuur wil zoveel mogelijk de waardevolle natuurgebieden te behouden en op te waarderen en hoofdzakelijk een actief beleid voeren voor het beheer van KLE’s. Ze wil ook het versterken van natuurlijke verbindingselementen stimuleren en acties in te richten met het oog op het kwaliteitsvol onderhouden en beheren van groen in de verstedelijkte
omgeving.
Hiervoor
vertrekt
de
gemeente
van
de
volgende
uitgangspunten: x
Onder bovenlokale bevoegdheid worden de GEN’s, GENO’s en natuurverwevingsgebieden afgebakend door het Vlaams gewest.
De provincie verbindt deze met
natuurverbindingsgebieden en ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang. De provincie
bepaalt
de
ontwikkelingsperspectieven
landschapselementen en –componenten.
69
voor
structurerende
x
De lokale ecologische infrastructuur moet aansluiten op hetgeen de provincie heeft afgebakend.
De structurerende elementen van lokaal belang dienen in een RUP
uitgewerkt te worden en vastgelegd te worden.
6.3.1.2.3
Gewenste structuur voor wonen
Hier staat het versterken van de kwaliteit van het woningaanbod en een diversificatie van bevolking. Dit uit zich in een aantal beleidsdoelstellingen waaronder het versterken van de kern, het reserveren van een woonuitbreidingsgebied, het stimuleren van het blijvend gebruik van bestaande (legale) woningen enz.
6.3.1.2.4
Gewenste toeristisch-recreatieve structuur
Toerisme is van groot belang voor de gemeente De Panne. De gemeente heeft de unieke duingebieden als troef voor het toerisme naast het Plopsapark en andere sport- en recreatiemogelijkheden. De bedoeling is deze allen te optimaliseren. Om de museale vorm van natuurbeheer van enkele decennia terug volledig te doorbreken wil men het sportief en recreatief medegebruik van de natuurgebieden nog meer bewerkstelligen. In het kader hiervan wil men het kanaal Duinkerke-Nieuwpoort als toeristisch-recreatieve as ontwikkelen evenals de N-Z relatie tussen de zee-duinen en polders te versterken.
6.3.1.2.5
Gewenste structuur voor bedrijvigheid
In gemeente De Panne werden noch in het RSV als in het PRS lokale bedrijventerreinen aangeduid.
Bedrijvigheid is enkel mogelijk binnen de kernen in gecombineerd met
wonen. De ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten de kernen zijn afhankelijk van de aard van bedrijvigheid en de locatie in de gemeente. Voor beide werd dan ook een classificatie opgemaakt.
6.3.1.2.6
Gewenste verkeersstructuur
Als toeristische badplaats moet De Panne op piekmomenten een enorme verkeersstroom kunnen slikken. Voornamelijk ééndagstoeristen veroorzaken op frequentere tijdstippen files.
De verhoogde verkeersintensiteit gaat gepaard met een aantal problemen o.a.
filevorming en parkeerproblemen. Hiervoor worden verschillende beleidsdoelstellingen gesteld in het GRS van De Panne.
6.3.1.3 De bestaande structuur in Koksijde volgens het GRS 6.3.1.3.1 6.3.1.3.1.1
Structuurbepalende componenten Bebouwing
70
Koksijde
bestaat
uit
3
verstedelijkte
en
toeristische
badplaatsen
(Koksijde,
Oostduinkerke en Sint-Idesbald) langsheen de kustlijn. Loodrecht op de waterlijn situeren zich wat meer landinwaarts de sterk uitdeinende dorpskernen van Koksijde en Oostduinkerke. Er is nog steeds een morfologisch onderscheid merkbaar tussen badstad en dorpskern.
Daarnaast onderscheidt zich de derde deelgemeente, Wulpen, als een
agrarisch polderdorp met volledig andere structuur dan de 3 badplaatsen. Tussen zee en polders kunnen zes verschillende bebouwingsgordels onderscheiden worden met eigen kenmerken en belevingswaarden: x
De dijkzone: over de hele lengte volgebouwd met appartementsblokken tot 8 verdiepingen hoog, vaak met winkel of horecagelegenheden op het gelijkvloers. De twenty-one aan het oostelijk eind van de dijk te Oostduinkerke vormt hier met zijn 20 verdiepingen
een
massatoerisme.
uitzondering.
Hier
concentreert
zich
in
hoofdzaak
het
De dijk van Koksijde en Sint-Idesbald vormt een aaneengesloten
geheel van 3 km lang.
In Oostduinkerke is de dijk 600 m lang.
De dijk van
groenendijk sluit morfologisch aan bij deze van Nieuwpoort-bad. x
Gemengde bouwzone achter de dijkappartementen beslaat het deel ten noorden van de Koninklijke baan, met name de achterkant van het blok met dijkappertementen. De bebouwing is ongestructureerd en de omgevingskwaliteit is er laag.
Dit is te
wijten aan de achterkanten van de hoge appartementsblokken, de ingangen tot ondergrondse garages en de hoge parkeerdruk in het toeristisch seizoen.
De
bebouwing wordt getypeerd door oudere laagbouw en nieuwe hoogbouw. De dijk zelf is deze fase al voorbij. x
Hoogbouw langsheen de verbindingswegen tussen bad en dorp: Laag tot halfhoge gesloten bebouwing lineair langs de baan. De Zeelaan kent vooral in het noordelijk deel een commerciële inslag en vormt het winkelcentrum van Koksijde.
x
Villawijken in de duinen: bestaan vooral uit open losstaande bebouwing met veel groen in de omgeving. Ze vormen de aangenaamste woonzones in het studiegebied. De verkavelingen kennen een concentrische opbouw.
In tegenstelling tot Sint-
Idesbald en Koksijde zijn de verkavelingen in Oostduinkerke gefragmenteerd en onafgewerkt. x
Dorpen en campings tussen polder en duinen: de kernen van de kerkdorpen Oostduinkerke en Koksijde bevinden zich nog steeds op de rand van polder en duinen. Ze worden aaneengeregen door de N396 (oude driftweg). Oude gesloten bebouwing en nieuwe open bebouwing zijn typerend in deze zones. “Her en der bevinden zich in deze zone ook weekendverblijfsparken en campings die een vormeloze indruk geven
71
en de duinengordel laat dichtslibben.
Ze komen voor tussen Koksijde-dorp en
Oostduinkerke-dorp en in ten zuiden van Groenendijk.”(uit GRS Koksijde, 2001, p.23)
6.3.1.3.1.2
Open ruimte
Op basis van biotische, abiotische en antropogene landschapsbepalende factoren in combinatie met visuele waarneming wordt de open ruimte afgebakend die bestaat uit: x
Het strand: is in Koksijde en Oostduinkerke een van de breedste van de Belgische kust. Het strand vormt tevens de trekpleister voor de meeste toeristen die jaarlijks naar Koksijde afzakken.
x
De duinen: het grote aaneengesloten duingebied van weleer werd door de bebouwing versnipperd.
Hierdoor liggen sommige duincomplexen geïsoleerd van de andere
duinen tussen de bebouwing. “De overgangszones tussen het hinterland en de zee die intact gebleven zijn beperken zich tot de verbindingen Schipgat-DoornpanneNoordduinen - vliegveld en Zeebermduinen - Ter Yde - Hanecartbos - Groendijk Oostvoorduinen en polder. Al deze duinencomplexen zijn ecologisch zeer waardevol en behoren tot de natuurlijke structuur op Vlaams niveau, maar zijn ook toeristisch zeer interessant (zie verder bij de natuurlijke structuur)”(uit GRS Koksijde, 2001, p. 23). x
Polders: Het polderlandschap van Koksijde neemt ongeveer de helft van het grondgebied in beslag en is een uitgesproken homogeen vlak agrarisch gebied. Het kan verder worden gedifferentieerd in :
x
o
de kleine kern van Wulpen en solitaire (agrarische) bebouwingen
o
ontginningslandschap van de Zelte (uitgeveende gronden ten zuidwesten van Nieuwpoort)
o
agrarisch ruilverkaveld landschap ten zuiden van het kanaal Nieuwpoort Veurne
agrarisch niet-ruilverkaveld landschap (tussen overgangszone duin-polder en het kanaal Nieuwpoort-Veurne
x
Militair vliegveld: Een groot deel van de polders wordt ingenomen door het militair domein van de luchtmacht.
Een korte toelichting van de belangrijkste elementen uit het GNOP van Koksijde in het structuurplan toont aan dat veel aandacht gaat naar biologische waardering voor het vele groen dat de gemeente rijk is.
72
6.3.1.3.1.3
Lijninfrastructuur
Het meest kenmerkend is het Kanaal Nieuwpoort-Veurne-Duinkerke dat het poldergebied doorklieft en er een belangrijke barrière vormt. De noordelijke zijde van het kanaal wordt afgeboord door een dijk tussen Wulpen en Nieuwpoort die ten westen wordt ‘verlengd’
door
een
talud.
Het
poldergebied
is
eveneens
bezaaid
met
hoogspanningsleidingen die het landschap sterk verstoren. In het zuiden doorsnijdt de A18 Oostende-Veurne-Duinkerke de polders. Deze autosnelweg vormt de hoofdontsluiting voor het autoverkeer in het studiegebied. Via een kamstructuur van invalswegen ontsluit de A18 naar de Koninklijke Baan in de duinengordel. Op de Koninklijke Baan situeert zich de infrastructuur van de kusttram die in De Panne aansluiting vindt op het spoor dat zich bezuiden de polders situeert. Langs de A18 Veurne-Jabbeke zijn afritten voorzien ter hoogte van Nieuwpoort, Oostduinkerke, Koksijde en Veurne. Via 3 invalswegen kan dan telkens het centrum van de 3 kustgemeenten bereikt worden: de N355 leidt naar Nieuwpoort-Bad (& groenendijk Oostduinkerke),
de
N330
verbindt
de
kernen
van
Wulpen,
Oostduinkerke
en
Oostduinkerke-Bad, de N8 (Ten Bogaerdelaan) ontsluit rechtstreeks Koksijde-Bad, Sterder-Zee en Sint-Idesbald.
Al deze gewestwegen enten op de N34 (Koninklijke Baan).
Parallel met de Koninklijke Baan vormen de N39 en de N396 belangrijke oostwestverbindingen. De N39 is de oude verbinding tussen Nieuwpoort-Stad en Veurne en volgt het kanaal Nieuwpoort-Veurne. De N396 is de oude driftweg die de kernen van Koksijde-dorp en Oostduinkerke-dorp aan elkaar rijgt.
6.3.1.3.1.4
Economische infrastructuur
De handelszones zijn in Sint-Idesbald en Koksijde-Dorp lijnvormig, in de overige zones zijn ze T-vormig. Eén grotere bovenlokale handelszone met een Carrefour, Brico… situeert zich op het kruispunt van de N8 en de driftweg (N396) te Sint-Idesbald. Deelgemeente Koksijde telt bijna de helft van alle handelspanden in groot-Koksijde.
Zowel in
Oostduinkerke als in Koksijde is het aantal winkels en diensten veel groter in de badplaats dan in het dorp.
Opmerkelijk is wel dat Oostduinkerke-dorp meer winkels telt dan
Koksijde-dorp. In Koksijde-bad is de horeca meer gelijkmatig verspreid ten noorden en ten zuiden van de Koninklijke Baan, terwijl in Oostduinkerke-bad de horeca zich vooral ten noorden van de Koninklijke Baan situeert. In Sint-Idesbald is de horeca ook vooral verspreid tussen de Zeedijk en de Koninklijke Baan. De verschillende logiesvormen hebben ook elk een aparte ruimtelijke spreiding: x
hotels situeren zich in de badplaatsen met een dalend aantal en stijgende kwaliteit
73
x
kampeerinrichtingen en vakantiedorpen bevinden zich tussen dorp en duin. Onder deze categorie vallen zowel minder kwaliteitsvolle kleine inrichtingen, Sunparks als campings
x
lokalen voor jeugdbewegingen komen overal voor
x
de tweede verblijven situeren zich vooral langs de zeedijk maar ook sporadische in de dorpskernen
Bij de tweede verblijfsparken stelt zich het probleem van permanente bewoning waarvoor nog een begeleidingsplan werd opgemaakt door AROHM met een uitdoving tot doel. Dit is echter een moeilijk te bereiken doel gezien aangezien hier twee wetgevingen elkaar tegenspreken. De wetgeving in verband met ruimtelijke ordening laat dit niet toe, de bevolkingswetgeving laat dit wel toe. Zo lang beide wetten niet op elkaar afgestemd worden kan dit probleem niet verholpen worden. (interview Leen Declerck) Het aanbod voor toeristen strekt zich in Koksijde uit van typische sporten op zee, over een cultureel aanbod (Delvauxmuseum, Florishof, Abdijmuseum…) tot het Casino en de cinema.
6.3.1.4 Gewenste structuur voor de gemeente Koksijde volgens het GRS De gewenste ruimtelijke structuur wordt opgebouwd rond enkele doelstellingen en concepten. Het behoud van de natuurlijke elementen komt hieruit duidelijk naar voor. Dit mag echter niet ten koste gaan van de toeristische activiteiten. Ook de omgekeerde relatie wordt bevestigd. De doelstellingen voor Koksijde zijn de volgende: x
Ontwikkelen van een duurzaam kwalitatief toeristisch aanbod
x
Bewaren en versterken van de eigenheid van de gemeente Koksijde
Uit deze doelstellingen werden drie concepten bedacht: x
Behoud van ruimtelijke corridors tussen de kernen
x
Versterken van de ruimtelijke identiteit van de kernen
x
Duidelijke ordening van de toeristische voorzieningen
74
6.3.1.4.1
De gewenste nederzettingsstructuur
Een bestendiging van de huidige differentiatie van de bebouwing dient behouden te blijven. De kernen dienen hun identiteit te bewaren en te versterken. Men wil voorzien in betaalbare woningen voor de lokale bevolking. Voor zonevreemde woningen werden enkele GRUP’s opgesteld waarvan er al enkele zijn uitgewerkt. (zie bijlage 2)
6.3.1.4.2
De gewenste economische structuur
In Koksijde zijn geen industriezones gelegen of gewenst. Naar handel toe zijn vooral de badplaatsen belangrijk. Men zal trachten de handelsassen loodrecht op de Koninklijke Baan beter in te richten voor de voetganger.
6.3.1.4.3
De gewenste toeristisch-recreatieve structuur
Het GRS van Koksijde geeft een uitgebreide bespreking van de gewenste toeristischrecreatieve structuur.
Belangrijk om aan te halen is het gewenste recreatief
medegebruik van de groene ruimte en de aanleg van het golfterrein Ter Hille. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de wensstructuur voor het poldergebied en deze voor het strand en de dijk.
De gemeente wil ook streven naar een
kwaliteitsverbetering van vakantiedorpen en campings.
Deze moeten eveneens
verwijderd worden uit natuurgebieden.
6.3.1.4.4
De gewenste open ruimte structuur
Het alterneren van de duingebieden met de kernen wil men behouden.
Ook de
landschappelijke identiteit van het poldergebied dient behouden te blijven.
Het
landbouwgebied dient open te blijven. Het onderscheid tussen de polders zelf en de duin-polderovergang dient bestendigd te worden.
6.3.1.4.5
De gewenste verkeerskundige structuur
Wegens de verkeersonveiligheid wenst men de verkeersfunctie van de Koninklijke Baan af te bouwen. Hierdoor verdwijnt de dubbele kamstructuur en ontstaat een enkelvoudige kamstructuur met de A18 als drager. randparkings gepland.
Aan het eind van de invalswegen worden
Verder worden nog wensen uitgedrukt in verband met het
openbaar vervoer, het fiets- en voetgangersverkeer.
75
6.3.2 Andere wetgevingen en organen die van belang zijn voor de huidige ruimtelijke structuur 6.3.2.1 Europese en internationale instrumenten (Kuijken, E., 2005) De oudste mondiale overeenkomst is de RAMSAR-conventie voor het behoud van waterrijke gebieden. Recentere Europese richtlijnen zijn van groot belang om tot een groot netwerk van beschermde gebieden te komen. Samen worden deze maatregelen NATURA 2000 genoemd.
Verplicht moeten EU-vogelrichtlijngebieden (1979) en EU-
habitatrichtlijnen (1992) afgebakend worden FIG 36
Fig 36. afbakening van de habitatrichtlijngebiede en vogelrichtlijngebieden Bron: eigen bewerking naar http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/natura2000/ Nog enkele andere wetten van belang voor de open ruimte in het gebied zijn: x
Wet op Monumenten en Landschappen 1931
x
Wet op Natuurbehoud 1973: deels gewijzigd door het Bosdecreet, 1993, deels aangevuld door het Duindecreet, 1993 en vervangen door het Decreet Natuurbehoud en Natuurlijk Milieu, 1997
x
Het duindecreet 1993: aanvullend op het gewestplan werden nog enkele te beschermen gebieden geselecteerd na een knelpuntenanalyse van het Instituut voor Natuurbehoud.
De bescherming berust op enkele criteria: de oppervlakte van de
percelen moet minimum 2 ha zijn, het af te bakenen gebied moet binnen de Groene Hoofdstructuur van Vlaanderen gelegen zijn en moet als biologisch waardevol
76
aangeduid zijn en het gebied moet een zeldzame of onvervangbare geomorfologishe of pedologisch constellatie hebben. (Provoost, S., 1999)
Fig.37:bestemmingen van belang voor de open ruimte Bron: VBNC De Nachtegaal
6.3.2.2 De Vlaamse Landmaatschappij De VLM is het orgaan dat zich bezighoudt met de inrichting en vrijwaring van voornamelijk de open ruimte. De standaardinstrumenten die de maatschappij daarvoor hanteert zijn de ruilverkaveling, landinrichting en natuurinrichting (Vandamme, S., 2006): x
Sinds 1950 is de ruilverkaveling ingevoerd ten behoeven van de landbouw. Dit zuiver landbouweconomisch doel van de ruilverkaveling is wat naar de achtergrond verschoven en heeft plaatsgemaakt voor de “ruilverkaveling nieuwe stijl”. “Landbouw staat hier nog steeds centraal maar de meeste maatregelen worden uitgewerkt met het oog op een integrale en duurzame ontwikkeling van het gebied in al
zijn
facetten.”
(Vandamme,
S.,
2006
p.66).
De
‘Afdeling
Land
en
Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdom’ van het ‘Departement Leefmilieu, Natuur en Energie’ doet de voorbereiding van de ruilverkaveling.
De
technische ondersteuning gebeurt door de VLM. x
De landinrichting werd in 1988 aan het takenpakket van de VLM, toegevoegd. Via een subsidieregeling en maatregelen moeten zo gebieden gevrijwaard en geherwaardeerd worden volgens hun specifieke gewestplanbestemming of –wijziging. De VLM voert bij landinrichting de voorstudies uit, stelt een richtplan op dat de ontwikkelingsvisie weergeeft voor het gebied, en kan instaan voor de uitvoering van het project.
77
x
Natuurinrichting werd met de vaststelling van het decreet betreffende
het
natuurbehoud in 1997 een volgende taak voor de VLM. Met dit instrument worden maatregelen en werkzaamheden ,met het oog op maximaal behoud, ontwikkeling en herstel van de natuur, getroffen. Een natuurinrichtingsproject moet zich voor 90% in VEN of andere speciale groene beschermingzones gesitueerd zijn. Het de Vlaamse Regering die de beslissing neemt tot het opstellen van een natuurinrichtingsproject. De VLM helpt bij de uitvoering ervan. In haar artikel wil Vandamme S. een kritische blik werpen op enkele projecten binnen het plangebied van het Landinrichtingsproject Westhoek.
Het natuurinrichtingsproject
Noordduinen te Koksijde wordt hier nader besproken.
Het gebied heeft voor 94%
hoofdfunctie natuur en is voor het merendeel Habitatrichtlijngebied en GEN-gebied. In het gebied, dat grotendeels in handen van privé-eigenaars11 is, liggen restanten van de Duinenabdij.
In 2002 besliste de Vlaamse Regering tot het instellen van dit
natuurinrichtingsproject met als doel het behoud, herstel en de ontwikkeling van een half natuurlijk landschap.
In dit halfnatuurlijke landschap wil men de houtwallen en
restanten van oude akkertjes bewaren naast de natuurlijke elementen.
Via kap- en
begrazingsbeheer wil men de diversiteit in het gebied behouden en versterken. Eind 2004 werden grote delen van het gebied door de overheid aangekocht en zullen de Noordduinen het statuut ‘natuurreservaat’ krijgen. Als kritiek hekelt Vandamme S. het feit dat de abdijmolensite, die in de occupatiegeschiedenis van het gebied uitvoerig werd besproken, minder aandacht krijgt in de nota van het project dan de militaire gebouwen naast het gebied.
6.3.3 Knelpunten en acties in relatie tot de natuurlijke open ruimte 6.3.3.1 In verband met bebouwing… De eerste villa’s met een eigen architecturaal karakter werden middenin min of meer ongerepte duingebieden gezet. Met de lage bebouwingsdensiteit die er toen was en de mooie architectuur werd dergelijke bebouwing mooi en pittoresk bevonden.
Nu nog
steeds valt deze bebouwing in de smaak. Zo werden voor de Dumontwijk en le quartier Senegalais beschermende maatregelen getroffen.
Onvermijdelijk echter hebben
projectontwikkelaars hun intrede gedaan. De kust is uniek en toeristisch en er viel, en valt nog steeds, groot geld te maken op de immobiliënmarkt. De architecturale kwaliteit
11
Marc Leten wees erop dat vooral in Koksijde nog grote stukken duingebied in handen van privéeigenaars zijn, in tegenstelling tot De Panne. Dit bemoeilijkt soms het doorvoeren van milieubeheersmaatregelen. Ook zonevreemde woningen verhinderen de globale aanpak van een natuurgebied met oog op beheer en inrichting.
78
is geen must meer. Zo veel mogelijk appartementen op een zo klein mogelijk oppervlak en zo goedkoop mogelijk bouwen om zo duur mogelijk te verkopen. Er wordt geen rekening meer gehouden met de verhouding tussen de groene sokkel en het gebouw waardoor een ontwricht straatbeeld ontstaat. Huidige trend is de afbraak van oudere huizen om er grotere gebouwen op te zetten met het maximum aantal toegelaten bouwlagen. De oorspronkelijke lanen en straten hebben een breedte die niet geschikt is voor hoge bebouwing. Door de hoogbouw ontstaat veel schaduw in de straat en ontstaan windgaten met veel tocht wat de kwaliteit van de leefomgeving enigszins doet dalen. FIG 30,31,32 De verstedelijkingsdruk aan de kust uit zich vandaag op verschillende plaatsen. Langs de Koninklijke Baan en de Zeelanen is het verstedelijkingsproces min of meer voltooid en werd met appartementsbouw een maximale concentratie bekomen.
Op deze T-assen
werden verschillende verkavelingen geënt die een sterke druk uitoefenen op de duinen en de open ruimte.
Maar ondertussen worden scherpe grenzen gesteld aan dit
urbanisatieproces met onder andere het duindecreet, een uitgestippeld parkeerbeleid en via RUP’s. Nu alle bebouwbare ruimte in de badplaatsen quasi is volgebouwd (incluis de verkavelingen) neemt de verstedelijkingsdruk richting hinterland toe.
Deze druk
manifesteert zich niet enkel in prijsstijgingen van vastgoed, bijvoorbeeld in Adinkerke en Wulpen, maar ook in sterke ruimteclaims voor onder meer toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.
Deze ruimteclaims leiden tot een verdere versnippering van de nog
dikwijls vrij gave landbouwpolderlandschappen, en tot functiewijzigingen van leegstaande of vrijkomende agrarische gebouwen tot maneges, horeca... Het golfterrein van Oostduinkerke (Hof ter Hille) is hier uiteraard een voorbeeld van. Het golfterrein zal een belangrijke indringing zijn in het gave polderlandschap.
Ook de discussie rond de
ontwikkeling van de militaire basis van Koksijde, de uitbreiding van Plopsaland zijn hiervan voorbeelden. Een ander voorbeeld van dergelijk ruimteclaims is de bouwwoede naar aanleiding van het duinendecreet.
Bijvoorbeeld eind jaren ’80, begin de jaren ’90 hebben verschillende
projectontwikkelaars met het nakende duinendecreet percelen opgekocht en er reeds de fundamenten gelegd om alsnog een reeks huizen en appartementen te kunnen bouwen. Eens het bouwverbod was vastgesteld mochten enkel nog de huizen die in opbouw waren worden afgewerkt. Dus ook alle funderingen, die destijds in een haast gegoten werden, stonden te wachten op een huis. (interview met Frans Pauwels)
79
6.3.3.1.1
Mogelijkheden
Om tot een betere ruimtelijke ordening te komen zou de overheid een actievere rol moeten innemen in het planningsproces. Het verwezenlijken van RUP’s grotendeels laten afhangen van particulieren gaat traag. Sommige ingrepen zoals het inrichten, beheren en vrijwaren van de open ruimte, komen echter zelden tot stand op particulier initiatief. Het ordenen van verschillende activiteiten in relatie tot de open ruimte lijkt maar kans van slagen te hebben als de overheid actief meespeelt in het planningsproces. Gezien de open ruimte alsmaar schaarser en duurder wordt, lijkt het erop dat enkel de overheid deze kan onderhouden of verhandelen door de open ruimte eerst op te kopen. “Natuur en landschap zijn hoe dan ook per definitie onrendabel.” (uit Leinfelder H., 2007, p. 29) Een klassieke mogelijkheid om in te grijpen is ruil- en herverkaveling van gronden of onteigening. Het aanleggen van een grondenbank biedt de overheid al een actievere rol bij de grondruil. Maar niets gaat voor niets, elke ingreep heeft een prijskaartje. De planbatenheffing is momenteel het enige instrument in Vlaanderen dat geld in het laadje van de overheid kan brengen om zo een degelijk open ruimte beleid te kunnen voeren. Om de verstedelijkingsdruk in juiste banen te leiden kan de overheid bijvoorbeeld minder rendabele stukken landbouwgrond opkopen, of minder waardevolle stukken groen. Door deze gronden om te zetten naar bebouwbare gronden, afhankelijk van hun situatie tot woongebied of industriegebied…, wint de overheid haar uitgaven terug en wordt zelfs een groot deel winst gedaan door de planbatenheffing. Met deze inkomsten kan de overheid door middel van een uitdovingsbeleid bebouwde gronden opkopen die een barrière vormen in open ruimte gebieden en bijvoorbeeld hinderlijk zijn voor de landbouw. Of de vrijgekomen gronden kunnen ingericht worden als natuurverbindingsgebieden 12.
De
gronden die als bouwgrond worden ingericht kan de overheid dan ook ter beschikking stellen van de plaatselijke bevolking om betaalbare woningen te bouwen. Om deze strategie uit te werken moet uiteraard wel nagegaan worden welke stukken groen of landbouwgrond minder waardevol zijn. De Nederlands strategie ‘rood voor groen’ (Leinfelder, H., 2006) kan gebruikt worden waar villaverkavelingen raken aan een beschermd duingebied.
In RUP’s kunnen
bepalingen opgenomen worden die een omheining eisen bekleed met streekeigen groen. Zo is de grens tussen de verkaveling en het duingebied minder scherp. Nederland heeft meer kansen dan België om deze strategie te gebruiken. De vraag om er aan de stadsrand in het groen te wonen of het platteland is veel groter ten opzichte van de vraag dan in
12
Uiteraard kan dit beleid ook voor andere zaken gebruikt worden: bijvoorbeeld voor het aanleggen van zaken voor openbaar nut.
80
ons land. In het studiegebied echter is de vraag naar tweede verblijven ook enorm groot. Dit zorgt misschien voor een kans om deze strategie daar toe te passen. Het probleem is nu wel dat alles bijna is volgebouwd, en deze maatregelen via een RUP enkel zullen gelden voor nieuwkomers.
De gemeenten kan in dit geval de bewoners
alleen maar aansporen om hun perceel op de grens met het natuurgebied volgens de voorschriften af te bakenen, maar verplichten is in dit geval niet mogelijk.
6.3.3.2 In verband met de natuurlijke open ruimte … Kustlandschappen kennen van nature uit een hoge natuurlijke gradiënt en zijn heel dynamisch. Verschillende natuurlijke componenten dragen hiertoe bij zoals de wind- en waterdynamiek aan de overgang van een marien-aquatisch naar een zoet-terrestrisch milieu. Ook de mens draag intussen al een tijd zijn steentje bij tot de landschapsopbouw en dynamiek van het studiegebied. De inbreng van de mens voor de dynamiek van het ecosysteem “is op zijn beurt onderhevig aan de snelheid en wispelturigheid van het maatschappelijk gebeuren.” (uit Hermy et al., 2006, p. 282)
6.3.3.2.1
Het Westhoekreservaat en de slufters
In het westen van De Panne werd in de jaren ’70 een betonnen zeeweringsdijk aangelegd tegen de duinen. De bedoeling was afkalving van de zeereepduinen te voorkomen en vooral ook overstromingen in het achterliggend gebied waar hier en daar gebouwd was. Tussen het visserdorp en de Esplanade van De Panne werden een reeks losstaande appartementsblokken gebouwd in de zeereepduinen. Dit is een van de oorzaken die voor een verhoogde recreatieve druk zorgde op het Westhoekreservaat dat ten zuiden van deze appartementen ligt. Door de betreding werd de groei van de vegetatie verhinderd. Kiemende plantjes werden vertrappeld. Zo ontstond een duinpan met los zand, die in de volksmond gekend is als de ‘Sahara’.
De wind krijgt intussen vrij spel in dit losse
duinzand en voert het zand aan naar de paraboolduin.
De paraboolduin, die zich zo
jaarlijks enkele meters verplaatst is de enige duin van haar grote die nog in beweging is in NW-Europa.
81
Fig.38:deze twee foto’s, de eerste uit 1904, de tweede uit 1980 tonen duidelijk de gevolgen van overbetreding ten gevolgen van het massatoerisme. De vegetatie is enkel kunnen doorgroeien op de plaatsen die niet betreden worden. Bron:beeldmateriaal Marc Leten naar Uyttenhove P., et al.a), 2006
Om de verplaatsing van de duin te beperken13, om de bebouwing van verstuiving te beschermen, legt men nu de betreding aan banden door de recreanten verplicht langs paadjes te sturen. Zo kan de vegetatie opnieuw oprukken en de duin deels fixeren. Op deze manier ontstaat zo helaas de andere extreme situatie waarin de duin dreigt te 13
Marc Leten merkte hierbij op dat deze centrale stuifduin ondertussen ook verdwijnt door toedoen van de klimaatswijzigingen. Door hoge neerslag verstuift het zand te weinig en gaat de verbossing veel sneller.
82
verbossen met een monotone duindoornvegetatie.
Om dit te voorkomen en de
natuurlijke dynamiek zoveel mogelijk op te wekken werden grazers in de duinen gezet en werden slufters aangelegd. De grazers vertragen de verbossing grotendeels. De slufters werden aangelegd om de natuurlijke dynamiek van de sporadische duindoorbraken na te bootsen.
Dit werd verhinderd door de betonnen zeedijk.
Wanneer de zee bij
stormvloeden of bij springtij de slufters binnenvloeit vertraagt het binnendringende zoutwater telkens de ontplooiing van de vegetatie aan de rand van de slufters. ontstaat
telkens
opnieuw
een
pioniersvegetatie
wat
zorgt
voor
een
Zo
grote
vegetatiegradiënt. (interview met Frans Pauwels en Marc Leten)
6.3.3.2.2
Zoet-zoutwaterdynamiek
De Quartaire duinzanden herbergen een belangrijke zoetwaterlaag in het studiegebied. Deze watervoorraad wordt aangevuld door infiltratie van neerslag.
Doordat deze
zoetwaterlaag zich bijna aan de oppervlakte bevindt door het ontbreken van een deklaag, wordt deze watervoerende laag als zeer kwetsbaar beschouwd. Een groot probleem is de verdroging in de duinen. Het losse duinzand heeft een lage waterhoudende capaciteit, zodat de planten en gewassen voor hun groei voornamelijk op het grondwater zijn aangewezen. Door het oppompen van drinkwater uit de zandlagen, slinkt deze voorraad zo danig dat de ‘zoutwaterzak’, die zich onder het lichtere zoetwater bevindt, hier en daar aan de oppervlakte komt.
Deze verzilting verhindert landbouwactiviteiten en de groei van
bepaalde vegetatiesoorten.
Daarnaast wordt het grondwater wordt ook vervuild door
lozing van sceptische tanks in besterf- of zinkputten. Beter is om deze tanks op het rioleringsnetwerk aan te sluiten. Er is nog een belangrijke reden waarom de zoetwaterlens uiterst kwetsbaar geworden is. De aanvulling van de zoetwatervoorraad is fel geminderd door de recente bebouwing en verharde wegen. Van deze verhardingen stroomt het water af in de riolering, vanwaar het onmogelijk gerecupereerd kan worden.
Het kan niet meer infiltreren in de
zandbodem, en vult de zoetwaterlens dus niet meer aan wat een groot verlies aan zoet water betekent.. Ten behoeve van deze problematiek zijn enkele projecten opgezet. Uit deze ervaringen heeft men geleerd de zoetwaterlens minder uit te putten en voert men intussen al grote hoeveelheden drinkwater aan uit het binnenland. Dit probleem zag men al aankomen in de jaren ’60. Het voorontwerp van het Gewestplan Westkust-Veurne
83
vermeld reeds een gewenste terugschroeving van de waterwinningen in de duinen.FIG 39
Fig.39 Door de relatief hoge ligging ten opzichte van de polder en de zee vertoont de zoetwaterbel een opbollend bovenvlak met ergens midden van de duinen een waterschijdingskam Bron: Leten, M., 1992
6.3.3.2.2.1
Projecten van de VLM
Voor deze delicate problematiek heeft de VLM verschillende natuurinrichtingsprojecten opgesteld die kaderen in het landinrichtingsproject Westhoek.
Een van de projecten
situeert zich in de Doornpanne (bij de IWVA: intercommunale waterleidingsmaatschappij van Veurne Ambacht). Daar werd een depressie uitgediept die wordt gevuld met licht vervuild water dat al een eerste mechanische zuivering heeft ondergaan.
Het water
infiltreert in de depressie in het duinzand waar het verder uitgefilterd wordt voor het de zoetwaterlens verder aanvult. Er bestaan eveneens plannen om het waterpeil in het Langgeleed te doen stijgen. Momenteel wordt nog onderzocht hoe groot de effecten daarvan zouden zijn, maar men hoopt dat zo het waterpeil in de Oosthoekduinen stijgt alsook de diversiteit van de vegetatie. Ook de weidebegroeiing in de polders waar het Langgeleed passeert zou hier baat bij hebben.
84
6.3.3.2.2.2
Gemeentelijke milieubeleidsplannen
Ook op gemeentelijk niveau worden initiatieven genomen om aan deze problematiek te verhelpen.
Bijvoorbeeld bij de renovatie van het rioleringsstelsel en plant men van
rekening te houden met de infiltratiecapaciteit van het regenwater in de bodem teneinde de zoetwatervoorraad aan te vullen.
Elk huis moet dan ook aangesloten zijn op het
waterzuiveringsstation. Huizen die niet zijn aangesloten moeten zelf een IBA (individuele behandeling afvalwater) voorzien. In het milieubeleidsplan van Koksijde worden verschillende problemen besproken die een oplossing vereisen. Koksijde heeft af en toe te kampen met wateroverlast. Door de te grote waterafvoer naar het RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) te Wulpen ondervinden de rioleringen soms stuwing waardoor het water er niet kan doorstromen.
De
Ammanswallewijk te Oostduinkerke en de Oosthoek te Sint-Idesbald ondervinden zo vaak wateroverlast. De hoofdoorzaken hiervan zijn de verharde en bebouwde gronden. Naast de infiltratiemogelijkheden in het duingebied is het open houden van de baangrachten en van private grachten, een belangrijk instrument in de waterbeheersing. Het GNOP van Koksijde voorziet in ontharding en bermbeheer. In De Panne worden in het milieubeleidsplan verschillende projecten van de gemeente uitvoerig besproken. Zo heeft gemeente De Panne in 2002 initiatief genomen om een duurzaam lokaal waterplan op te stellen. overstromingsgebieden vrijwaren.
Met “ruimte voor water” wil De Panne
Sinds 1999 reikt de gemeente subsidies uit voor
mensen die (ver)bouwen en hierbij rekening houden met de opvang van het regenwater. De gemeente heeft ook een bouwverordening opgesteld inzake dakoppervlakte voor voldoende regenwateropvang. Bij eigen werken let de gemeente erop dat zij grasdallen of andere doorlaatbare materialen gebruikt voor de waterinfiltratie.
Een ander
belangrijk actiepunt is het Aquafin Project Dijk. Dit moet ervoor zorgen dat het grootste deel van Adinkerke dat tot dan toe in de vaart loosde ook op het waterzuiveringsstation wordt aangesloten. In het duingebied is in verhouding tot de polders in het studiegebied de meeste oppervlakte verhard, terwijl dit duingebied juist de grootste infiltratiecapaciteit heeft. De klimaatswijziging en de verhoogde regenconcentraties hebben al meerdere malen voor watervervuiling in zee gezorgd ook. Door het overstromen van waterzuiveringsstations werd het water dat (voornamelijk via de Ijzer) naar zee werd afgevoerd niet meer gezuiverd met een zwemverbod voor de toeristen als gevolg. Frequent voorkomen van dergelijke watervervuiling draagt op termijn dan ook inherente gevolgen hiervan die nefast kunnen zijn voor het toerisme, de voor een groot inkomen zorgt van de kustgemeenten.
85
6.3.3.2.2.3 Vervuiling van het kustwater De klimaatswijziging zorgt voor het ogenblik voor grotere neerslaghoeveelheden. Hierboven werden de hoofdpunten aan de hand van de milieubeleidsplannen al toegelicht inzake de overstromingsproblematiek. De overstromingen hebben echter verstrekkende gevolgen. Rioleringen overstromen en het vuile water komt in de Ijzer terecht. Via de rivier komt het vervuilde water in zee terecht waar het voor tijdelijke vervuiling kan zorgen. Dit is vooral hinderlijk tijdens het toeristisch seizoen.
6.3.3.2.3 6.3.3.2.3.1
Versnippering Duin-polderovergang
Zonder verstoring is de duin-polderovergang een ecotoop die garant staat voor hoge natuurontwikkelingspotenties (Hermy et al., 2006).
Niet alleen de overgang van het
duinzand naar polderklei zorgt voor een gradiëntrijk milieu, maar ook de kwel die vaak voorkomt in deze langgerekte zone. Ter hoogte van de duin-polderovergang wordt het water door de wet der communicerende vaten naar boven gestuwd onder invloed van de zoetwaterbel in de duinen. Er zijn nog heel weinig plaatsen in Vlaanderen waar de natuurlijke duin-polderovergang te zien is zoals aan de duinen bij Ten Bogaerde. Meestal werd langs de weg, die op de overgang werd aangelegd, gebouwd.
Niet alleen leggen deze wegen een harde film
bovenop delen van deze langgerekte kwelzone, ze vormen eveneens een harde barrière voor het verspreiden van planten, insecten en andere dieren. Een duidelijk voorbeeld zijn de grazers die in het duingebied worden uitgezet om de verstruweling tegen te gaan. Door bepaalde vruchten te eten, of zaden te dragen op hun huid zijn deze grazers katalysatoren in het verspreiden van bepaalde plantensoorten. Langs de weg verhindert een afsluiting de grazers echter om zich langs deze duin-polderovergang naar de polders te verplaatsen. (interview met Marc Leten).
6.3.3.2.3.2
Duingebieden
Ook de enige resterende ‘aaneengesloten’ duingebieden wordt sterk versneden door bebouwing en wegen. In de Ter Yde duinen te Oostduinkerke, waar nu het Europese Lifeproject de paraboolduindynamiek weer probeert op te wekken (interview met Marc Leten), werd destijds Home Theunis afgebroken. Dit vakantiehuis voor kolonies stoorde de duindynamiek. Aangezien dit gebouw als enig geïsoleerd gebouw in dit duin stond was het mogelijk om hier een regressief beleid te voeren en het af te breken.
Op veel
plaatsen is dit echter niet mogelijk. De Kinderlaan op de grens tussen Nieuwpoort en
86
Oostduinkerke scheidt de Karthuizerduinen van de Simliduinen. Als druk bereden baan echter kan deze baan onmogelijk opgebroken worden. De Noordzeedreef , die Groenendijkbad met de Polderstraat verbindt, scheidt de Karthuizerduinen van Ter Yde. Deze verkaveling zou bijvoorbeeld ook makkelijk langs de Koninklijke Baan en de Kinderlaan ontsloten kunnen worden. De verkaveling die zich in het duincomplex situeert ter hoogte van het Hannecartbos heeft deze weg wel nodig als ontsluiting.
Maar tussen de Koninklijke Baan en het Hannecartbos kan deze weg
eventueel in die mate onthard worden om de barrièrewerking te verminderen. Eenzelfde mogelijkheid bestaat voor de weg die de Plaatsduinen van Ter Yde scheidt. Indien de weg noodzakelijk blijkt voor natuurbeheer of voor de waterwinning (bijvoorbeeld in de Doornpanne), moet deze op een of andere manier toch nog gemotoriseerd verkeer toelaten.
Dergelijke ingrepen dienen uiteraard verder onderzocht te worden om
gegronde beslissingen te kunnen treffen hieromtrent.
6.3.3.2.3.3
Creatie van bijkomende ecologische stapstenen
Door het creëren van bijkomende ecologische patches krijgen vegetatie en belangrijke insectensoorten meer overlevings- en verspreidingskansen.
Door in de beheers- en
inrichtingsmaatregelen in een RUP meer de nadruk te leggen op het ‘soft landscape’ kan de overheid meer zorg besteden aan het groen in de omgeving en eveneens aan de kwaliteit van de woonomgeving. De tuinen van de tweede verblijven lijken ideale plaatsen om streekeigen vegetatie te laten schieten met minimale vorm van beheer tijdens de toeristische periodes. In een RUP kunnen bijvoorbeeld belangrijke gebieden afgebakend worden waar delen van tuinen deze streekeigen vegetatie kunnen laten groeien.
Marc Leten gaf voorbeelden van
streekeigen duingrassen en mossen die een makkelijk te onderhouden gazon kunnen vormen. Zo gaf hij ook het voorbeeld van de zeldzame bokkenorchis die in de groene sokkel van een appartementsgebouw werd aangetroffen. Aangezien er streekeigen groen bestaat dat als gazon kan worden gebruikt, weinig onderhoud vraagt, en als ecologische stapsteen kan dienen, kan dit als voordeel voor de eigenaars van de tweede verblijven worden gezien en als voordeel voor de ecologische dynamiek in het gebied. Hetzelfde probleem geldt hier echter als bij de ‘rood voor groen’ strategie. Eventueel via campagnes kan de gemeente kan men de mensen aansporen en wijzen op de voordelen (makkelijk onderhoud) en het belang van de ecologische stapstenen. Verder onderzoek is in elk geval nodig
87
6.3.3.3 Kustverdediging Zoals in het begin van deze scriptie al vermeld staat het studiegebied gekend om zijn brede duinen en stranden.
Het Westhoekreservaat in De Panne is de breedste
zeereepduin in België. De stranden van De Panne en Oostduinkerke kennen evenveel faam als breedste zandstranden van België. Op de FIG 40 hieronder zijn aanwas- en erosiezones te zien. Dit verklaart waarom in Koksijde de wandeldijk zich enkele meters boven het strand bevindt en de dijk in De Panne en Oostduinkerke in het strand overgaat. Te Koksijde vindt erosie plaats aan de kust, in de andere twee plaatsen is er aanwas.
Fig.40: strandverdediging en kustevolutie langsheen de Vlaamse kust in 1987 Bron: De Moor, G., 2006
Nu heeft men proefondervindelijk vastgesteld dat deze aanwas- en erosiezones niet altijd helemaal op dezelfde plaats blijven.
Er kan een cyclus in herkend worden met een
tijdspanne van circa 50 jaar. Door de verplaatsing van aanwas- en kustzones zou het kunnen gebeuren dat het brede strand in De Panne en Oostduinkerke deels verdrinkt en de golf brekers in Koksijde verzanden. Dit fenomeen is nu al waar te nemen ter hoogte van de slufters in het westen van De Panne. Het doel van deze slufters was om het zeewater af en toe de duinen te laten binnenstromen om het duinlandschap te verjongen. Dit gebeurt aldus bij springtij of bij storm. Om de slufters aan te leggen moest men gaten maken in de betonnen zeedijk.
Deze werd in de jaren ’70 aangelegd om de
zeereepduinen van erosie te vrijwaren. De zone ten westen van de dijk bleek toen een erosiezone te zijn. Nu de slufters zijn aangelegd, blijkt het zeewater minder makkelijk naar binnen te stromen dan verwacht
Blijkt dat de erosiezone iets oostwaarts is
opgeschoven. Daar heeft men de dijk met een muur moeten verhogen om de eroderende
88
activiteit te temperen FIG 41. (interview Marc Leten)
In het licht van deze dynamiek
worden kustverdedigingsvormen besproken die nu niet worden gebruikt in het studiegebied maar later wel van pas kunnen komen.
Fig.41: een foto van de betonnen zeedijk ter hoogte van het vissersdorp in De Panne. De dijk is opgehoogd met een muur om erosie van de zeereepduinen te voorkomen. Bij stormvloed slagen de golven echter gevaarlijk dicht tegen de duinen aan. Bron: beeldmateriaal Marc Leten
Door het intensieve gebruik van de kustomgeving is kustverdediging een gerechtvaardigde en maatschappelijke prioriteit geworden.
Al van in de Middeleeuwen doet men aan
kustverdediging door het aanleggen van dijken (cfr. Oude Zeedijk, Groenendijk) en het aanplanten van helmgras om de duinreep in stand te houden als beschermende gordel. In de loop van de 20e eeuw werden nieuwe methodes voor kustverdediging ontworpen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen harde en zachte kustverdediging. Sinds 1968 is een nieuwe belangrijke techniek voor zachte kustverdediging ‘strandsuppletie’. Deze vorm van kustverdediging wordt vaak gebruikt te Knokke en Oostende en in mindere mate in De Haan en Bredene. “Strandsuppletie is een natuurlijke manier om de kust te verdedigen. De normale kustprocessen kunnen zich nog steeds voordoen en een meer gevarieerd landschap kan ontstaan.”
(uit Maes F. et al., 2005 p. 67) FIG.
Deze vorm van
kustverdediging bestaat erin gebaggerd zeezand aan te voeren en een zandplateau van 10 meter breed op ongeveer 7m boven de laagwaterlijn aan te leggen tegen de dijk. Dit plateau helt dan langzaam af tot het lagere deel van het strand. Het gebaggerde zand moet eerst gereinigd worden indien nodig en best wordt grof zand gebruikt omwille van de stabiliteit van het opgespoten zandplateau. Dit is ecologisch gezien wel niet altijd de
89
beste zandsoort.
Het storten van zand doodt het aanwezige benthos14 wat zelfs een
impact kan hebben op het aantal vogels en vissen. (‘Een zee van ruimte’, 2005)
Fig.42: situering harde en zachte kustverdedigingswerken langs de Belgische kust Bron: uit ‘Een zee van ruimte’ –GAUFRE- , 2005
Harde vormen van kustverdediging, zoals golfbrekers, worden wel al gebruikt in Koksijde. Ter hoogte van het Westhoekreservaat wordt duinvoetversterking toegepast.
“De
versterking bestaat uit schanskorven, zinkstukken of puinmateriaal die begraven worden onder een dikke laag zand.” (boek Peter p. 70)
6.4 Toekomstige evolutie op lange termijn: een zee van mogelijkheden? Met een verre vooruitblik kan nu al opgemerkt worden dat de vernieuwende structuurplanning over een ander spoor zal moeten gaan wanneer de zeespiegelstijging zal plaatsvinden. Waar nu voor een groot deel het behoud van landschap en natuur wordt gepland, zal men dan enkel voor ‘de vooruit’ van onze bestaande maatschappij moeten plannen. Uit wat in het bovenstaande deel over de huidige ruimtelijke patronen werd besproken, uit wat blijkt uit gewenste ontwikkelingen, komt het behoud van het ‘oorspronkelijke landschap’, het halfnatuurlijke landschap met historische elementen sterk naar voor. Het is hoog tijd dat de natuur een deel van haar territorium wordt teruggeven zodat het fysisch milieu zijn dynamiek terug kan verwerven. Tot enkele decennia terug werd alle natuurlijke dynamiek die de ontwikkeling van ons verstedelijkingsproces en onze 14
Voedsel voor sommige vogels en vissen
90
economie hinderde geweerd en zo mogelijk stilgelegd. De schadelijke gevolgen hiervan werden ingezien en vandaag tracht men het fysisch milieu opnieuw ruimte te geven door landschapsbehoud en natuurbeheer. De klimaatsverandering zal aan onze dichtbebouwde en drukbezochte kuststrook sterke gevolgen hebben.
Er zullen meer overstromingen plaats vinden, de kusterosie zal
toenemen evenals de verzilting van de kustgebieden. (‘Een zee van ruimte’, 2005) Wanneer de zeespiegelstijging zich inzet, zal het historisch, cultuurlijk en natuurlijk waardevolle landschap, waarvoor nu tal van inspanning worden geleverd, onvermijdelijk van de kaart geveegd worden.
6.4.1 GAUFRE en M.U.D.: een blik naar de toekomst MUD is een project van FLC (FuckLeCorbusier) dat werd ontwikkeld op vraag het van VAi (Vlaams Achtectuurinstituut) om samen met het GAUFRE-project onder de naam ‘Mare Meum’ België te vertegenwoordigen op de Internationale Architectuurbiënnale van Rotterdam in 2005 met als centraal thema ‘zondvloed’. Het project was op de Biënnale een deel van de tentoonstelling ‘Mare Nostrum’ die het massatoerisme aan de kust in de schijnwerpers zette, en de gevolgen ervan voor de lokale cultuur, ecologie, economie en politiek. De overkoepelende naam voor beide projecten, ‘Mare Meum’, weerspiegelt de typisch Belgische manier waarop de kust wordt gebruikt: “als een hoogstpersoonlijk bezit, waarvan de vele aspecten simultaan en individueel opeisbaar zijn en geenszins vastgeklonken aan welk collectief verantwoordelijkheidsgevoel dan ook.” (in Mare Meum, 2007, p. 38)
6.4.1.1 GAUFRE ( ‘Een zee van ruimte’, 2005) Het GAUFRE-project geeft de aanzet voor een structuurplan voor het Belgisch deel van de Noordzee (BNZ) en is wetenschappelijk onderbouwd.
Verschillende scenario’s worden
uitgewerkt tegen de achtergrond van de drie kernwaarden welzijn, ecologie en economie (‘people, planet en profit’).
Van de zes scenario’s geven er twee een meer
gedetailleerde uitwerking voor de kustlijn. Enkel deze delen zijn onmiddellijk relevant voor deze scriptie. Het scenario van “de ontspannen zee” is gebaseerd op het welzijn van de consument van de kust en zijn producten. “In het scenario van de Ontspannen Zee zijn de structuur en het gebruik van het BNZ gericht op het handhaven, beschermen en verder uitbouwen van deze smalle consumptieruimte” (in ‘Een zee van ruimte’, 2005, p. 138).
Elke plaats
binnen de kustzone moet zich met een eigen profiel laten herkennen. Een onderscheid kan ontstaan tussen watersportgemeenten, gastronomische gemeenten (waar de aquacultuur van groot belang is), een natuurplaats enz… Alle ontwikkelingen staan in
91
teken van de toeristische kust.
Het opwerpen van harde kustverdediging moet de
toeristische kust veilig stellen.
Fig.43: een harde kustverdediging beschermt het kustgebied van overstromingen. De badplaatsen moeten zich elk een eigen profiel aanmeten en zich van elkaar differentiëren. Bron: uit ‘Een zee van ruimte’ –GAUFRE-, 2005
Dit scenario toegepast voor het studiegebied kan het volgende worden vastgesteld. Uitgezoomd tot op schaal van de Belgische kustlijn vormt het studiegebied zeker en vast een gebied met veel potenties om zich te ontwikkelen als natuurpool gezien de brede duingebieden. De gemeenten Koksijde en De Panne kunnen zich op bepaalde aspecten verder van elkaar differentiëren. Gezien het grote aantal musea in Koksijde kan Koksijde zich meer als cultuurlijk profileren naar de toeristen toe.
De Panne met het
Westhoekreservaat, het Calmeynbos en het natuur-educatiefcentrum ‘De Nachtegaal’ kan zich meer als groene pool ontwikkelen.
Wat watersporten betreft kan De Panne het
zeilwagenrijden als troef uitspelen en Koksijde eerder het zeilen en het surfen. Het scenario van “de speelse zee” zoekt het midden tussen de het welzijn (people) en de ecologische factor (planet). “Het volledige BNZ wordt een belevingsruimte waar mensen kunnen recreëren in uiteenlopende landschappen en omgevingen, zoals het dynamische duinmilieu met zee-inhammen (‘slufters’) en slikkengebieden, kusteilanden met mogelijkheden voor sport in de branding en als hotspots voor de natuur, voor duikers en historici…” (uit ‘Een zee van ruimte’, 2005 p. 148) FIG 44. Ten voordele van het toerisme worden in dit scenario geen harde natuurgebieden afgebakend. De natuur heeft hier een
92
belangrijke recreatieve en landschappelijke functie. De eilanden die worden aangelegd spelen een grote rol in de kustverdediging.
Dit laat ontmanteling van huidige harde
kustverdedingswerken toe, waar het zeewater en de omgeving dan opnieuw hun dynamische relatie terugkrijgen.
Fig.44: eilanden vangen een groot deel van de kustverdediging op en zorgen eveneens voor een toeristische trekpleister en natuurontwikkelingsmogelijkheden Bron: uit ‘Een zee van ruimte’, 2005
Beide scenario’s contrasteren op bepaalde punten met het scenario van “de natuurlijke zee”. Daar wordt harde kustverdediging enkel toegelaten indien dit anders de veiligheid in het gedrang brengt. Ook worden in dit scenario wel natuurgebieden scherp afgebakend waar strenge beschermingsmaatregelen gelden.
De andere drie, meer economische
gerichte scenario’s richten zich meer op de diepe zee en zijn minder relevant voor deze scriptie.
6.4.1.2 M.U.D. (‘Goossens, C., 2007) Kaderend in één project gaf GAUFRE een visie voor het BNZ en gaf M.U.D. “een wild ruimtelijk scenario voor de kustregio” (uit Goossens, C., 2007, p. 39) als tegenbeeld voor het GAUFRE-project.
Beide projecten werden volgens een volledig verschillende
ontwerpfilosofie gemaakt. In tegenstelling tot het GAUFRE-project beslaat het M.U.D. project een grotere gebied (de kuststrook langs het Nauw van Calais) en wordt minder detail opgenomen in het ontwerp.
93
Het MUD-project steunt niet op economische modellen en zet geen toekomstscenario uit waarop men kan verderbouwen. MUD geeft een proactieve voorstelling van onze kust in de toekomst. MUD staat voor een denkbeeld dat anticipeert op de realiteit. Het doel van het MUD-project is eerder het ‘iets denkbaar maken dat voordien niet denkbaar leek’ dan een wetenschappelijk ontwerp aan te reiken dat in de nabije toekomst realiseerbaar is. Het MUD-project is gebaseerd op drie peilers: x
In het geografisch luik van dit project staat ‘MUD’ voor het Engelstalige ‘slijk’. Met deze term wil men in dit ontwerp aanwijzen dat de overgangszone tussen het land en het water die diffuus wordt.
De scherpe kustlijn met harde verdedigingsvormen
verdwijnt en een overstromingsgebied ontstaat dat zich een eind landinwaarts uitstrekt. x
MUD betekent ook “Multi-User Domain”. Met deze term wil men de idee van de ”capsulaire kust” weergeven. De verstedelijkte plaatsen, capsules, profileren zich elk met een specifieke belevingswaarde. Eveneens wordt hier zoals bij GAUFRE een differentiatie van de badplaatsen naar voor geschoven. Het begrip van de “capsulaire kust”
staat eveneens symbool voor de fysieke en mentale bescherming tegen de
chaotische woeste zee en behelst aldus de sociologische aspecten. x
Als laatste representeert MUD het economisch niveau als”Multi-User Dimension’. “De evolutie van een goederen- naar een data en diensteneconomie zorgt ervoor dat het statuut van de polders als landbouwzone achterhaald is. ... Wanneer territorium en eigendom onderhevig worden aan de zeedynamiek, onderhandelen variabele actoren telkens opnieuw over de wisselende belangen binnen de conflictzone. ” (uit Goossens, C., 2007, p. 41) Het zwaartepunt van het economisch aanbod verschuift van gestandaardiseerde producten naar een minder materieel niveau: de verbeelding, design, de ervaring…
Het gebruik van de ruimte zal vanuit een ander standpunt
moeten bekeken worden dat minder op het materiële is vastgepind. Elk punt in de overgangszone (mud-zone) is veranderlijk en daar moet men rekening mee houden in de toekomst.
94
Fig.45: “een wild ruimtelijk scenario voor de kustregio” Bron: eigen bewerking naar Goossens C., 2007
6.4.1.3 En nog… Om nog wat verder te dromen en het MUD-project aan te vullen kan het idee van drijvende wijken en infrastructuren van Rijcken T. (2006) worden aangehaald.
Het
veranderende evenwicht tussen land en zee in de kuststreek moet volgens hem niet als een bedreiging gezien worden maar als een kans. Een mentaliteitsverandering is een eerste vereiste om deze kans met beide handen te kunnen benutten. De brede kuststrook moet een soort Venetië worden waar het water de perceelsgrenzen afboordt en als open ruimte wordt ervaren.
Ook over de inrichting van dergelijk open ruimte had Rijcken
T.(2006) al enkele ideeën. In het beeld dat Rijcken T. (2006) schept van een waterwijk, is de open ruimte minder besloten dan in het huidige landschap. Er zijn immers geen groene
elementen
of
houtkanten
die
perceelsgrenzen
afboorden.
Zoals
nu
groenstructuren de open ruimte verfraaien kan in de open ruimte, die uit water bestaat, gespeeld worden met fonteinen. Te meer ook om de privacy van de inwoners van de waterwijken te beschermen. Om dit idee toe te passen op het fictieve beeld dat MUD ontwierp moet wel rekening gehouden worden met de woeligheid en het zoutgehalte van het zeewater. Er zullen bijvoorbeeld geen zoetwaterplanten de open ruimte kunnen versieren en fonteinen zullen wellicht enkel in de meer golfluwe delen geplaatst kunnen worden. De eilanden die zich voor de kust zullen situeren volgens het scenario van de “speelse zee” uit het GAUFRE-project kunnen vervangen worden door dergelijke mobiele
95
waterwijken.
De waterwijken situeren zich dan aldus voor de ‘wadgebieden’ uit het
MUD-project. Hun mobiliteit beschermt hen tegen stormvloeden en overstromingen. In vergelijking met de ‘wadgebieden’ hebben deze waterwijken een grotere mobiliteit, maar een kleinere diversiteit.
De wadgebieden uit het MUDproject kunnen dan een
zekere verandering incasseren maar zijn gevoeliger voor overstromingen.
Fig.46 drijvende waterwijken als aanvulling op het mudprogramma Bron: eigen bewerking van MUD-project, GAUFRE-project en het idee van de waterwijk
96
7 Besluit Door de tijd heen zijn de ruimtelijke patronen, die de occupatiegeschiedenis van de mens weerspiegelen, gewijzigd. Onder andere het landgebruik ligt aan de basis hiervan. Een tweede factor die bepalend is voor deze patronen is het fysisch milieu. Omwille van zijn eigenheid en de grote kracht van het zeewater is de rol van het fysisch milieu lange tijd even bepalend geweest voor de ruimtelijke neerslag als de antropogene activiteit. Het heeft een tijdje geduurd eer de mens zichzelf kon beschermen tegen de kracht van de woeste zee. Dijken werden gebouwd tijdens de defensieve fase en toonden aan dat overstromingen niet langer gewenst waren.
Ook tegen overstuivingen en andere
ongemakken ging men zich beschermen. Deze antropogene maatregelen zorgden voor een veiligheid die op het eerste zicht leek stand te houden. De overstuivingen tijdens onrustige periodes bewezen echter het tegendeel. De natuur is voortdurend in beweging. Nauw aansluitend op de defensieve fase volgt de offensieve fase. Met inpolderingen wint de mens land op het water. De Industriële Revolutie luidt een kentering in op het spanningsveld tussen de antropogene en de natuurlijke componenten. Het wegvallen van het domaniaal beheer na het Napoleontisch tijdperk geeft het startschot voor de exploitatie van het duingebied. Op de Ferrariskaart is nog geen spoor van bebouwing te bekennen in het duingebied in de 18e eeuw.
Op de Militaire kaart van 1876 is de ontginning van de duinen als
landbouwgebied en de bebouwing al goed gevorderd. De stichting van Josephsdorp, ook Kerckepanne genaamd, is hier een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de duinen. Naar het eind van de 19e eeuw zorgde de opkomst van het toerisme voor een toename van de bebouwing in het studiegebied. Eens het merendeel van de plaatselijke bevolking na W0I zijn duinakker en de visserij verlaat voor beter betaald werk in de bouw of de toeristische sector, kan gesteld worden dat de verticale relatie tussen de mens het fysisch milieu min of meer verdwenen is. Het wegvallen van deze binding laat van dan af een andere planningslogica toe volgend dewelke de ruimtelijke patronen nu verder evolueren (de horizontale component). De patronen volgen van dan af niet meer de natuurlijke structuren van het fysisch milieu, maar
de
uitdeinende
mobiliteitsinfrastructuur.
bebouwde
kernen
enten
zich
voornamelijk
op
de
Grofweg kan deze kentering tussen de aanleg van de
belangrijkste verbindingswegen en WOI gesitueerd worden. De antropogene structuren zorgen voor een daling van de natuurlijke dynamiek in het studiegebied.
Bijvoorbeeld is de duindynamiek in het studiegebied al zo gedaald dat
97
overstuivingen nauwelijks nog gevreesd hoeven te worden.
Maar… de natuur blijft in
bewegeing. Een nieuwe dynamiek in het natuurlijk milieu wordt nu aangewakkerd door de klimaatswijziging.
Dit stelt ons voor een nieuw vraagstuk.
De zeedijken die de
dynamiek van het zeewater uit het territorium van de mens moeten weren zullen niet bestand zijn tegen de zeespiegelstijging ten gevolge van de klimaatsverandering.
In
hoofdstuk zes worden reflecties gemaakt over hoe de antropogene context zich dynamisch kan opstellen om dergelijk veranderingen te kunnen incasseren.
98
Bijlage 1 Uit de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos voor regio Kust-PoldersWesthoek - operationeel uitvoeringsprogramma 2006
Overzicht gevoerd proces De verkenningsfase van het planningsproces in de regio Kust-Polders-Westhoek startte in juni 2004 en bestond uit: x
infovergaderingen met alle gemeenten waarop het proces werd toegelicht (aan de hand van een leidraad) en de gemeenten gevraagd werd om aan de hand van een concrete vragenlijst aan te geven welke elementen vanuit een gemeentelijke visie op landbouw, natuur en bos meegenomen moeten worden in het proces (juni 2004);
x
overlegvergaderingen met provinciale diensten en bestendige deputaties waarop inzicht werd verschaft in de elementen die vanuit provinciale visies m eegenomen moeten worden (augustus -oktober 2004);
x
werksessies met een aantal sleutelfiguren vanuit de belangengroepen (water, landbouw, natuur/bos) en regiowerkingen (regionaal landschap, streekplatform) om zicht te krijgen op verwachtingen en vragen vanuit de rechtstreeks betrokken sectoren (september-oktober 2004).
Het resultaat van deze eerste overlegronde was een verkenningsnota waarin een eerste aanzet tot beleidsdoelstellingen en ruimtelijke concepten voor de open ruimte in de regio Kust-Polders Westhoek werden geformuleerd aan de hand van een bundeling, confrontatie en eerste afweging van standpunten en visie-elementen vanuit de betrokken gemeenten, provincies, Vlaamse administraties (bevoegdheden landbouw, natuur, bos, water, erfgoed en ruimtelijke ordening) en een aantal sleutelfiguren van rechtstreeks betrokken belangengroepen (landbouw, natuur en bos, water) en actoren (regiowerkingen). Deze verkenningsnota werd eind november 2004 in bespreking gebracht met alle actoren. Op basis van de reacties van gemeenten, provincies, belangengroepen en andere Vlaamse administraties (natuurlijke rijkdommen, toerisme, openbare werken…) op de verkenningsnota wordt een programma voor overleg en uitvoering opgesteld. Dit programma gaf enerzijds aan: x
over welke gebieden of opties weinig fundamentele bezwaren werden geformuleerd ten aanzien van de ruimtelijke visie en waarvoor op korte termijn een tussentijdse beleidsbeslissing door de Vlaamse Regeringgenomen kan worden over de afbakeningsopties (programma voor uitvoering).
x
over welke gebieden of opties verder overleg of onderzoek nodig is (programma voor overleg).
In maart 2005 werden op basis van een het programma voor overleg een reeks overlegsessies georganiseerd waarbij de actoren hun adviezen konden toelichten en gepeild werd naar de marges waarbinnen concepten bijgestuurd zouden kunnen worden. Na deze overlegronde werd een eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma opgemaakt. Hierover werd een formeel infomoment (mei 2005) voor
99
alle betrokken besturen en belangengroepen georganiseerd waarop het eindvoorstel voor advies werd voorgelegd. Op 3 juni 2005 besliste de Vlaamse Regering over een methodiek voor het herbevestigen van samenhangende agrarische gebieden. Voor deze gebieden kan een formele beleidsbeslissing op het niveau van de Vlaamse Regering genomen worden waarin het planningsproces voor landbouw, natuur en bos afgerond wordt én gesteld wordt dat er geen initiatieven op gewestelijk niveau voor bijkomende natuur- of bosgebieden binnen deze agrarische gebieden genomen worden. Het bestaande gewestplan wordt voor deze gebieden op dit moment beschouwd als een voldoende juridisch-planologische vertaling van de gewenste agrarische structuur. De bestaande regelgeving binnen deze gebieden blijft ongewijzigd. Planningsinitiatieven binnen deze gebieden zullen expliciet getoetst moeten aan hun impact op de agrarische structuur. De strategische stuurgroep formuleerde op 28 juni 2005 een advies aan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening over het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en de binnengekomen adviezen van de actoren. In dit advies wordt ingegaan op een aantal algemene bezwaren vanuit de adviezen van de actoren over de procesvoering (organisatie en timing van overleg en inspraak). Inhoudelijk adviseerde de stuurgroep dat op basis van het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur én de uitgebrachte adviezen overgegaan kan worden naar de uitvoeringsfase. Volgende documenten zijn daarvoor opgemaakt: x
Een inventarisatie en verwerking van alle (inhoudelijke en gebiedsspecifieke) adviezen die uitgebracht werden door de actoren (juni 2005) over het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma.
x
Een voorstel van beslissing van de Vlaamse Regering over de te herbevestigen agrarische gebieden, volgens de methodiek vastgelegd in de beslissing van 3 juni 2005, op basis van het advies van de strategische stuurgroep over het programma voor tussentijdse uitvoering (april 2005) én de elementen uit de adviezen van de actoren (juni 2005) over deze gebieden.
x
Een
operationeel
uitvoeringsprogramma
waarbij
de
acties
uit
het
uitvoeringsprogramma bij het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur (mei 2005) worden onderverdeeld in vijf categorieën: I.
Gebieden waarvoor onmiddellijk gestart kan worden met de voorbereiding van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Op basis van de uitgebrachte adviezen moet het mogelijk zijn op korte termijn tot een compromis te komen voor deze gebieden. Voor een eerste reeks1 van gebieden kan een concreet afbakeningsvoorstel uitgewerkt worden en besproken worden met de betrokken lokale actoren. Een afgewerkt voorontwerp RUP kan voor deze reeks vervolgens aan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening voorgelegd worden met de vraag de decretale procedure op te starten (plenaire vergadering).
II.
Gebieden waarvoor verder overleg en/of onderzoek nodig is: vb. impact op landbouwbedrijven, naar eigendomssituatie of pachtsituatie, mogelijkheden tot kavelruil en grondmobiliteit, instandhouding van habitats en soorten,… vooraleer met de opmaak van een gewestelijk RUP gestart kan worden.
100
Gewestelijke RUP’s voor (delen van) deze gebieden kunnen zowel agrarische, natuur- en bosbestemmingen al dan niet met overdruk natuurverweving bevatten. Delen die niet in een gewestelijk RUP opgenomen worden, kunnen alsnog herbevestigd worden als agrarisch gebied. III.
Gebieden waarvoor de opmaak van een gewestelijk RUP op korte termijn niet mogelijk is. Voor een eerste reeks is dat omdat de resultaten van nog lopende onderzoeken of planningsprocessen afgewacht moeten worden (bv.
lopende
ruilverkavelingen,
inrichtingsstudies
stadsbossen,
afbakeningsproces stedelijk gebied of poort, bekkenbeheersplan, bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan…) vooraleer een afgewogen en onderbouwde beleidsbeslissing genomen kan worden. Voor een tweede reeks is dat omdat er best nog een beperkt planningsproces opgestart om over de visie tot overeenstemming te komen alvorens een gewestelijk RUP op te maken. IV.
Gebieden waarvoor de opmaak van een gewestelijk RUP op korte termijn weinig meerwaarde heeft ten opzichte van de bestaande bestemmingen op de plannen van aanleg. Het gaat bv. om gebieden waar vr recent gewestplanwijzigingen werden doorgevoerd voor landbouw, natuur en bos en weinig fundamentele bestemmingswijzigingen aan de orde zijn. Desgewenst kan ook voor deze gebieden via beleidsbeslissing een herbevestiging van het bestaande gewestplan gebeuren.
V.
In een aantal gevallen zal uit de uitgebrachte adviezen en de verwerking ervan door het projectteam blijken dat de visies van verschillende actoren fundamenteel tegenstrijdig zijn en er geen compromis tot stand gebracht kan worden via overleg. Voor deze gebieden zal de Vlaamse Regering een fundamentele beleidskeuze moeten maken. De stuurgroep stelt dat deze vorm van besluitvorming in een zeer beperkt aantal gevallen kan toegepast worden.
De Vlaamse Regering heeft op 22 juli 2005 akte genomen van het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma, de uitgebrachte adviezen van de gemeenten, provincies en belangengroepen en het advies van de strategische stuurgroep. Op 31 maart 2006 keurde de Vlaamse Regering de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor een aantal belangrijke landbouwgebieden in Kust-Polders Westhoek goed. Het beleid dat de Vlaamse overheid binnen deze gebieden wenst te voeren is nader omschreven in een omzendbrief van de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening (Omzendbrief RO/2005/01). Daarnaast hechte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de acties omschreven in categorie I en II van het operationeel uitvoeringsprogramma. De Vlaamse Regering nam tot slot akte van de acties in categorie III en IV en van de verwerking van de adviezen.
101
Bijlage 2 Uit GRUP ‘zonevreemde woningen: duin-polderovergang’. Koksijde Motivatie tot opmaak van de GRUP’s met betrekking tot zonevreemde woningen De gemeente heeft geprobeerde de problematiek van de zonevreemde woningen aan te pakken via een gemeentelijke verordening. Omwille van de beperkte gebiedsgerichte aanpak is hiervan afgestapt en zal er gebruik gemaakt worden van een gemeentelijk RUP. Hierbij worden er ontwikkelingsperspectieven toegekend op het niveau van specifieke entiteiten. De aanpak is gebiedsgericht omdat de ontwikkelingsperspectieven van een entiteit altijd afgewogen moeten worden tegenover alle andere functies van het gebied. De problematiek van de zonevreemde constructies beperkt zich grotendeels tot het agrarisch gebied, de natuurgebieden en de recreatiegebieden. Op basis van de gebiedsvisie die is uitgewerkt binnen het goedgekeurd GRS worden entiteiten afgebakend. o
De entiteiten worden op perceelsniveau afgebakend, waarbij de zonevreemde gebouwen die binnen de afbakening liggen, worden gekoppeld aan specifieke voorschriften. De afbakening gebeurt op basis va de zoneringen van het gewestplan. Aangezien het gewestplan werd afgebakend op een schaal 1/10000 is er bij toetsing op perceelsniveau, in bepaalde gevallen onduidelijkheid vooral aan de randen. Om vele discussies naar de toekomst toe te vermijden is het belangrijk dat er binnen die twijfelgevallen eenduidigheid wordt gecreëerd op basis van bijvoorbeeld perceelsgrenzen. De conflictsituaties werden doorgestuurd naar dienst AROHM West-Vlaanderen te Brugge, die uitsluitsel gaven over de specifiek ligging van het gewestplan.
o
Geldige bpa’s en goedgekeurde verkaveling maken geen deel uit van de afbakening (mits enkele uitzonderingen, daar waar het uitvoeringsplan een verdere verfijning of wijzigingen voorziet) aangezien de problematiek van zonevreemdheid zich normaliter niet meer stelt.
o
De bestemmingen van het gewestplan wordt behouden, maw het is geen gebiedsdekkend plan waarbij bestemmingen van het gewestplan worden gewijzigd of verfijnd. Uitzondering hierop vormen bepaalde gebieden waarop specifiek wordt ingezoomd en waarvoor een specifiek RUP wordt opgemaakt. Hierbij zullen wel bestemmingen worden gezoneerd, het gewestplan wordt hier niet behouden maar verder verfijnd en eventueel gewijzigd.
102
Westkust tijdens het Neolithicum
Zee Duinen Slikken en schorre Veen Huidige kustlijn
Fig. 3 bron: Ceunynck R. 1992
Westkust tijdens de Ijzertijd en de Romeinse periode
Strand Duinen Slikke en schorre Veen Wad Huidige kustlijn Romeinse nederzetting Nederzetting met zoutziederij uit de Ijzertijd
Fig. 10 bron: Ceunynck R. 1992
Westkust tijdens de vroege Middeleeuwen
Zee Duinen Slikken en schorre Veen Polder Huidige kustlijn
Fig. 13 bron: Ceunynck R. 1992
Westkust tijdens de volle Middeleeuwen
Koksijde Duinenabdij
Nieuwe Yde Oostduinkerke Simonskapelle
Nieuwpoort
Zee Strand Duinen Slikke en schorre Polder Veen Wad
Adinkerke
Huidige kustlijn Nederzetting in het duinengebied Dijk
Fig. 14 bron: Ceunynck R. 1992
103
Schemakaart op basis van de Ferrariskaart
Zee Duinen Akkers op de binnenduinrand Polder
Fig. 21 bron: Ferraris
Schemakaart op basis van de Militaire kaart 1876
Zee Duinen Akkers op de binnenduinrand Polder
Fig. 25 bron: militaire kaart 1876
104
Fig. 30 bron: Dhondt E., 1976
Urbanisatie 1911
Fig. 31 bron: Dhondt E., 1976
Urbanisatie 1951
Fig. 32 bron: Dhondt E. ,1976
Urbanisatie 1968
105
8 Bronnenlijst Boeken x Bauwens, J., Gevaert P., 1981, De Panne, Lannoo, Tielt , p. 206 x De Ceunynck, R., 1992, Het duinlandschap, Ontstaan en evolutie. In Billiau, B., et. al., 1992, Tussen land en zee, het duingebied van Nieuwpoort tot De Panne, Lannoo, Tielt, p.18-45. x De Moor, G., 2006, Het Vlaamse Strand, geomorfologie en dynamiek, VLIZ, Oostende p. 154 x Gemeente Koksijde, 2007, Natuurwandelingen 2007, Dienst toerisme x Goossens, C., 2007, M.U.D. in Achtergrond 03, casus Mare Meum: een oefening op zee, VAi, Antwerpen, p. 37-51 x Hermy, M., de Blust, G., Slootmaekers M.,2004, Natuurbeheer, ARGUS vzw, natuurpunt & Davidsfonds, Leuven, p. 450 x Leten, M., 1992, Vegetatie en landschapsontwikkeling in de duinen van de Westkust. In Billiau, B., et. al., 1992, Tussen land en zee, het duingebied van Nieuwpoort tot De Panne, Lannoo, Tielt, pp. 158-189. x Maes F. et al., 2005, Een zee van ruimte: naar een ruimtelijk structuurplan voor het duurzaam beheer van de Noordzee, De Windroos, Beernem, p. 208 x Rottier, H., Arnoldus, H., 1984, De Vlaamse kustvlakte van Calais tot Saeftinge, Lannoo, Tielt, p. 208. x Termote, J., 1992, Wonen op het duin, De bewoningsgeschiedenis van het duingebied tot aan de Franse Revolutie. In Billiau, B., et. al., 1992, Tussen land en zee, het duingebied van Nieuwpoort tot De Panne, Lannoo, Tielt, p. 46-87. x Uyttenhove, P.et al. a), 2006, Recollecting landscapes: Herfotografie, geheugen en tranfsormatie 1904-1980-2004, Brugge, Die Keure, p.383
106
x Van Aerschot-Van Haeverbeeck, S., Delepiere, A.M., 1992, Ontstaan en ontwikkeling van de badplaatsen, De onvermijdelijke spanning tussen duinen en bebouwing. In Billiau, B., et. al., 1992, Tussen land en zee, het duingebied van Nieuwpoort tot De Panne, Lannoo, Tielt, p. 110-157. x Van Aerschot-Van Haeverbeeck, S. et. al., 1992, De verdere evolutie van de bestaande duinnederzettingen vanaf de Franse Revolutie. In Billiau, B., et. al., 1992, Tussen land en zee, het duingebied van Nieuwpoort tot De Panne, Lannoo, Tielt, p. 88-109. x Vermeersch, C., Desmet, A.,1989, Ruimtelijke planning,p. 51-146, in Vande Lanotte J., Ruimtelijke ordening en stedenbouw,Die Keure, Brugge in Leinfelder H., 2006, Syllabus Reguliere planfiguren x Willems, S., 2006, Koksijde: een bewogen architectuurgeschiedenis, gemeente Koksijde, p. 192.
Eindwerken x Dhondt, E., 1976, De Westkust: ontwikkelingsmogelijkheden die besloten liggein in het fysisch milieu, RUG, scriptie voor het behalen van de academische graad van gediplomeerde in de studies ruimtelijke planning en stedenbouw x Leinfelder, H., 2007, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van open ruimte en landbouw in een (Vlaamse) verstedelijkende context, UGent , proefschrift voor het behalen van de graad van doctor in de ingenieurswetenschappen
Cursussen x Allaert G., 2005, Planningstheorie, Gent, p. 238 x Bouckaert B., De Waele T., 2004, Ruimtelijke ordening en Stedenbouw in het Vlaamse Gewest, Vanden Broele, Brugge, p. 404 x De Decker P., 2005, Stedelijke Sociologie, Gent, 2005
107
x Kuijken E., 2005, Cursus landschapsecologie en natuurbehoud, Gent, P.179 x Uyttenhove P., 2006 b), Geschiedenis van de stedenbouw, Gent, p. 99
Planningsdocumenten x Dienst Leefmilieu Koksijde, 2005, Milieubeleidsplan De Panne x Gemeente De Panne, 2004, Milieubeleidsplan De Panne 2005-2009 x Groep Planning, 2001, Gemeente Koksijde, Ruimtelijk Structuurplan, Brugge, p. 187. x Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004, Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, gecoördineerde versie (april 2004), p. 596. x Ministerie van Openbare Werken, 1965, Voorontwerp van Gewestplan WestkustVeurne, p. 62 x Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, Planningsprocessen voor natuur, lanbouw en bosbouw, regio Kust-Polders-Westhoek. Operationeel uitvoeringsprogramma, p. 101 x WVI, 2004, Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan De Panne, p. 282. x WVI, 2006, GRUP zonevreemde woningen: duin-polderovergang, Koksijde, P.72
Artikels x Hooimeijer F., 2006, De stad en de waterwolf, p. 7-10 in Agora nr. 2 x Mostaert, F., 2000, Geografische situering en ontwikkeling van de Vlaamse kuststreek, p.130-134 in Vlaanderen met zicht op zee, nr.3 x Rijcken, T., 2006, Van woonboot naar waterwijk, p. 17-20 in Agora, nr.2 x Saey P., 1995, Planning en de maakbaarheid van de samenleving, p. 46-55 in Syllabus Planningstheorie, Allaert G., 2005
108
x Van Damme S., 2006,Natuurinrichting, landinrichting en ruilverkaveling: inspirerende instrumenten voor een dynamisch landschapsbeleid, p.65-80, in Ruimte & Planning, nr. 4 2006 x Vanreusel, J., 1986, De structuurplanning bekeken tegen de achtergrond van de evolutie in het denken over ruimtelijke planning. x Verhulst, A., 2000, Historische ontwikkeling van het kustlandschap, p.135-138, in Vlaanderen met zich op zee, nr.3, 2000
Internetadressen x http://www.juridat.be/cgi_loi/wetgeving.pl x
29 MAART 1962. - Wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
x www.ruimtelijkeordening.be x
18 MEI 1999, -Decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.
x http://www.west-vlaanderen.be/jahia_upload/bestuur®io/kustbeheer/ x
Houthaeve, R., 2005, Kustfocus:Ruimte genoeg aan de kust?, WES, Brugge, p. 51
x http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ x www.duurzaam-toerisme.be x http://members.tripod.com/~Pdussart/carteSNCVs.jpg
x www.inbo.be/docupload/1109.pdf x
Provoost S., 1999, het duinendecreet, onze kustduinenbeschermd, INBO, natuurrapport
Kaarten x Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (1:11 520), Ferraris (J.), 17711778, kaartblad 2(R4) 1. x Topografischekaart (1:20 000), Depôt de la guerre, 1860-1876. x Topografische kaart,CD-rom NGI, interactieve topografische kaart op schaal 1:50000 en 1:250000, 2002
109
x Afbakening natuurgebieden volgens het Gewestplan, VBNC ‘De Nachtegaal’
Mondelinge informatie x De heer Frans Pauwels (VLM) 18-07-2007 x De heer Marc Leten (LNE) 25-07-2007 x Mevrouw Leen Declerck (dienst RO Koksijde) 27-07-2007
110