Uit het Peperhuis, 2e serie (mei 1958) nr. 4, pag. 70-75
DE BAAK VAN EGMOND AAN ZEE 1n de prenten-verzameling van de Gemeente Alkmaar bevindt zich een merkwaardige aquarel van de hand van de Alkmaarse tekenaar Cresent. Deze aquarel vertoont twee figuren, die zo op het eerste gezicht, niet direct zijn te definiëren. Links, in de onderhoek. staat: "J. A. Cresent fee 1813.", en op de achterzijde is door de tekenaar de volgende aantekening gemaakt: .,Dit is de baak van Egmond aan Zee. Is zwaar 1055 Pond. Geteekeod den 8 Maart 1813. No. 2, afgem. No. 16 Jacobus Andreas Cresent fecit." Daar ik me voor de voorstelling op de tekening, waarin jk met de beste wil geen baak of kaap kon ontdekken, interesseerde, maakte ik een potloodschets van de aquarel ( fig. A.). Al tekenende begon ik enig inzicht in de bedoeling van de voorstelling te krijgen. Bij het horen van het woord "baak" denken wij nl. tegenwoordig uitsluitend aan voor de varensman kenbare tekens aan de wal, b.v. de bakens op de koppen der kribben, en de steekbakens op de droogvallende wadden, maar daarnaast kennen we ook nu nog het drijfbaak, een soort kleine ton met stok. Het woordenboek geeft
70
Uit het Peperhuis, 2e serie (mei 1958) nr. 4, pag. 70-75
dan ook als omschrijving van "baak'': ,.Elk vast teken dat voor zeelieden het vaarwater aanwijst, zoals bv. torens, kustlichten en tonner:". Zo'n drijfbaak bestond in z'n oorspronkelijke vorm uit een lange stok van ongeveer 5 meter. Rond het onderste stuk van die stok was een uit twee stukken bestaande massieve grenenhouten klos aangebracht. De beide helften werden met inwendige bouten of met banden stijf op elkander om de stok geperst. Aan het onder de klos uitstekende stuk van de stok werd een ijzeren beugel bevestigd. Deze diende om er de ankerketting aan vast te maken. Aan de top van de stok prijkte het topmerk, het kenmerk voor dit baken, ter onderscheiding van andere merken (fig. 3). He·t bovenvlak van de klos was ongeveer 50 x 50 cm en de hoogte 1 m. De stok is in fig. 3 korter getekend. Deze klos-drijf bakens zijn reeds lang voor de 2de wereldoorlog afgeschaft. In 1930 waren er nog een paar in gebruik op de Terschellingerwadden. Ze werden vervangen door gekuipte tonnetjes van eikenhout, die op hun beurt weer voor gelaste ijzeren cylinders plaats moesten maken. Tijdens het natekenen van de rechter figuur, zag ik hierin een groot rond klosbaken. waarvan de delen door (houten?) hoepels bij elkander werden gehouden. Maar als de rechter figuur een klosbaken is, dan is ook de betekenis van de linker figuur duidelijk. Dit is dan vanzelfsprekend het ijzeren topmerk, dat op dit baken heeft gestaan om deze te merken. Op de tekening staat de klosboei dus onderste boven, rustend op de platte bovenkant. In de punt van de klos is duidelijk de inkeping zichtbaar, waardoor de (ketting?)strop heeft gelopen voor het vast maken der ankerketting. Even onder de bovenste band ziet men nog een fragment van de beugel. die moest voorkomen dat de strop uit de inkeping zou los werken, en mogelijk ook ter bescherming van de onderste hoepel tegen schavieling. Nu moet ik eerlijk be kennen dat mij deze wijze van afwerking van een ton, dus met een kettingstrop, onbekend is. In het onderhavige geval lijkt het me echter de meest voor de hand liggende veronderstellîng. De gekuipte eiken ton van ± 1870 had een compleet netwerk van hoepels en 4 banden, die in een oog eindigden, ter bevestiging van de anker ketting (fig. 2). Op de tekening is echter geen enkele aanwijzing die op verdwenen ijzeren banden kan duiden. Wanneer we dus de kettingbevestiging als juist aannemen, rijst van zelf weer de vraag: Hoe zat die ketting aan de klos vast, en hoe zat het topmerk, voorgesteld in de linker figuur (A). weer vast op de klos? Om dit te onderzoeken, maakte ik een tweede schets, die de gereconstru eerde baak van Egmond aan Zee moest voorstellen. lk plaatste dus
71
fig. A "De Baak" van Egmond aan Zee 1813. Origineel van
J.
A. Crcsent 8 maart 18l3
( Prenten verzameling Gem. Alkmaar)
I
,• I
L
fig. 2 Tekening van een gekuipte stompe ton. Waren zwart geschilderd, van eikenhout gemaakt e.n van ijzeren banden voorzien. De jaartallen ,·an aanmaak stonden binnen in de ton ingehakt. 3de grootte.
72
fig. B Tekening van de reconstructie van de .. Baak van Egmond aan Zee" 1813. Tot ± 1870 bestond een baak uit 4 mas sieve klossen.
fig. 3 Tekening van een klosdrijfbaken met topmerk van gevlochten teen (wilgenteen). Vurenhout met ijzeren banden. 2de grootte. tot± 1930.
73
Uit het Peperhuis, 2e serie (mei 1958) nr. 4, pag. 70-75
het topmerk op de klos. Toen rees ook de vraag: wat is die halve maan vormige trommel aan de voorkant van het deksel. waarop dje stangen met dat vlagje staan? In de tekening is duidelijk zichtbaar dat deze trommel niet op de deksel is geklonken, maar er met grote vierkante bouten op vast zit. Het lijkt me dat deze trommel afneembaar was en dat er diametraal tegenover deze trommel een tweede. gelijke trommel heeft gezeten. Een vrij normale bevestiging zou in dit geval dan zijn als volgt: onder de trommel bevindt zich een ring, die stevig vastzit aan de verticale rand van het deksel. Met een talreep wordt nu de ketting. die onder de ton doorloopt aan weerskanten op de ring genaaid en dus strak rond de ton getrokken, waardoor topmerk en klos baken stevig op elkander zijn bevestigd. De constructie van het top merk zal, in verband met de stabiliteit wel zeer licht zijn geweest. De halve maan vormige trommels dienen dus voor bescherming der bevestigingsringen. Het is natuurlijk moeilijk om met zo weinig gegevens een beschrijving van de tekening van Cresent te geven. Ik houd me dan ook gaarne voor kritiek aanbevolen. Cresent tekent op de achterzijde van zijn tekening aan: ..zwaar 1055 pond". Deze opgave maakt het bij benadering mogelijk de afmetingen van de klos te berekenen. Die klos is natuurlijk voor de Egmonders een kolossaal stuk hout geweest en ik vermoed dat de opgave van 1055 pond dan ook op het gewicht van de klos slaat. Wanneer we aannemen dat de klos van een lichte soort grenen hout was gemaakt en het S.G. op 0.6 stellen. kunnen we met de verhouding hoogte en diameter grondvlak uit de tekening zo onge veer de afmetingen uitrekenen. Als uitkomst van deze berekening, die ik hier maar achterwege laat, krijg ik dan een hoogte van 6� voet en een diameter van het grondvlak (in dit geval dus eigenlijk het bovenvlak) van -4 voet, 2 duim. Het is natuurlijk slechts een berekening met gegiste gegevens, die geen aanspraak op juistheid kan maken, maar we kunnen ons toch een idee vormen van het enorme stuk hout, dat daar op het Egmonder strand was aangespoeld. Want de aantekening op de achterzijde van de tekening maakt het wel waarschijnlijk dat het een afbeelding is van iets wat nogal druk besproken was. Is er geen courantenberichtje over dit onderwerp te vinden? Cresent vond het in ieder geval belangrijk genoeg om het vast te leggen en er datum en gewicht bij te vermelden. Voor zover ik kan nagaan, stond er in 1813 te Egmond uitsluitend een kaap en op korte afstand daarvan een vuurboet. De tekening van Cresent stelt geen van deze beide zeemerken voor, en er blijft dus niet veel anders over dan de mogelijkheid van een aangespoelde boei.
Uit het Peperhuis, 2e serie (mei 1958) nr. 4, pag. 70-75
Wanneer we over een kaart uit die tijd konden beschikken zou het. aan de hand van het topmerk, misschien mopeliik zijn na te gaan welke boei het is geweest. Indien in die tijd de Pettemer polder reeds een boei had. is het zelfs niet onmogelijk dat deze met storm uit het N.W. en zuidgaand tij op het Egmonder strand is gegooid. Uit een artikel van de hand van Mr. J. Belon je, verschenen in de "Speelwagen'' van 10 april 1950, blijkt, dat men in Alkmaar het aquarel houdt voor een afbeelding van de Vierboet van Egmond. Mr. Belonje schrijft daar: "Hoe het instrument, waarmede gevuurd werd. er uit zag, weten we toevallig uit een hoogst merkwaardige aquarel. bewaard in de prenten-verzameling van de gemeente Alkmaar. die ik hierbij af beeld. Het voorwerp bestond uit een platte. cylindervormige oven met een vierkante klep. Bovenop was het voorzien van een opzet op een staaf, geplaatst in het midden en van vier schuingeplaatste naar boven samenlopende stijlen aan de kanten. waarop in top een vaantje uitsteekt, alles van rood koper"'. De rechter figuur. die wij voor een klosboei houden, beschrijft Mr. Belonje als volgt: "Ter zijde van de baak beeldde Cresent nog een s)aapmutsvormig voorwerp af met een spleetvormige insnijding in de top, voorzien van hoepels met knopen rondom. Waarschijnlijk lijkt het mij, dat wij in het tweede geval te doen hebben met de hoes van zeildoek. die ter bescherming over de koperen baak getrokken werd telkens wanneer zij buiten werk gesteld moest worden". Dit is wel een heel andere opvatting. maar ik stel er toch prijs op, ook deze Alkmaarse lezing te vermelden. H. J. DE FEIJFER Conservator Gem. Museum 't Behouden Huys, Terschelling.
75