UMC ~St Radboud Universitair Medisch Centrum Faculteit_der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
58103 Celbiologische processen 2 maart2012 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen. Acht er deze pagina is de codontabel toegevoegd. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • • • • •
•
• • • • •
•
Dit tentamen bestaat uit 66 meerkeuzevragen . De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het f.!:!..E.5R voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken , dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord: an twoorden: Gd Oe · F OUt open 2 keuze-vraag -1 0 Punten 1 3 keuze-vraag Punten 0 1 -Y. Punten 4 keuze-vraag 1 0 - 1/3 Punten 5 keuze-vraag 1 0 - V. lndten u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. LET OP !! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorblad_MC.doc/U-1-2012
t st position
u c
~
G
3rd position
2nd position
(5' end)
u c A
(periode 6)
2 mrt 2012
Toetsvragen 5B103-2012
I
G
Phe Phe Leu Leu
Ser Ser Ser Ser
Tyr Tyr STOP
Cys Cys STOP Trp
Leu
Pro Pro Pro PTO
His His Gin Gin
Arg Arg Arg Arg
lle lle Met
Thr Thr Thr Thr
Asn Asn Lys Lys
Ser Ser Arg Arg
Val Val ·Val Val
Al a Al a Ala AJa
Asp Asp
Gly Gly Gty Gly
Leu Leu
Leu
lle
.
A STOP
Glu Glu
(3' end)
~ u
c
A G
u c A G
u
c
A G
lJ
c
A G
1. De endosymbiont-hypothese omschrijft hoe vroeg in de evolutie prokaryote en eukaryote
voorlopercellen zijn gaan samenleven. Welke van onderstaande eigenschappen of waarnemingen wordt/worden door deze hypothese verklaard?
1) 2)
3) 4) 5)
A. Eukaryote cellen dragen een dubbele membraan om hun kern. B. Alle huidige eukaryote cellen bezitten een cytoskelet. C. Mitochondriën hebben nog in veel opzichten een bacterieel karakter. D. DNA -en niet RNA- is de drager van erfinfonnatie in eukaryoten geworden. E. Er bestaan nu drie verschillende celsoorten - namelijk prokaryoten, eukaryoten en arcbae (ook wel archaebacteriën genoemd). Alleen C AlleenE Ben C A enD Zowel A, B, C, D als E
2. Welke van onderstaande microscopische technieken is niet geschikt om het bewegen van levende cellen te bestuderen?
l) Fasecontrast-microscopie 2) Confocale laser-scanning-microscopie 3) Transmissie-elektronenmicroscopie
3. Welke van de stelLingen is/zijn juist? A. De celkern is via de lipide bilaag van het endoplasmatiscb reticulum direct verbonden met permusomen en lysosomen. B. Permusomen bevatten lipasen, cueleasen en proteasen. C. Op de membranen van het Golgi-complex komen ribosomen voor. 1) Geen enkele stelling 2) Stelling B 3) Stellingen A en C
4. Welke van de stellingen is juist?
1) De second messenger IP3 werkt in op mitochondriën. 2) Lysosomale enzymen katalyseren de reactie RH2 + 02 7 R + H2Û2· 3) Binnen de cel, en ook binnen de celkern, komen niet-membraanomgeven compartimenten voor; de nucleolus is hiervan een voorbeeld. 4) Membranen van bet Golgi-complex lopen door tot in het plasmamembraan.
5. Welke van de onderstaande enkelstrengs DNA-volgordes kan een dubbele helix vormen met een 5'- TTTGGGGCAAAC -3' keten? 1) 5'- GTTIGCCCCAAA -3' 2) 5'- AAACCCCGTITG -3' 3) 5'- CAAACGGGGTIT -3' 6. Genen voor de aanmaak van ribasomale eiwitten - die samen met rRNA de structuur bepalen van ribosomen - zijn doorgaans actief. Deze genen zijn te vinden in gebieden van het chromatine 1) waarin de bistonen gemodificeerd zijn met acctylgroepen, waardoor een lossere
nuclcosoompakking wordt verkregen. 2) die ook de nucleolaire organiser-regio's omvatten en zich tijdens transcriptie in de nucleolus bevinden. 3) waarin DNA voorkomt dat voomarnelijk laat in deS-fase wordt gerepliceerd. 7. Vouwing of hogere-orde-pakking van DNA is een complex proces. In onderstaande antwoorden zijn namen voor stadia van DNA-vouwing aangegeven met daarnaast de naam van een eiwit dat beslist nodig is om dit type vouwing te bewerkstelligen. Welke combinatie is juist? 1) 2) 3) 4)
Nucleosoom - topoisomerase II 30 om chromatinedraad - biston H I Lusdomein - connexio Chromosoom - adhesin
8. Van DNA-polymerasc in eukaryote cellen is bekend dat 1) het tijdensdeS-fase van de celcyclus selectief de transcriptie-unit, maar niet de promoter of de enhancer/silencer-gebieden van een gen repliceert. 2) het werkt door middel van associatie met transcriptiefactorcn, bv. TFI, TFII, en TFili, die binden aan de promoter waarna het DNA polymerase kan beginnen met repliceren. 3) er meerdere vormen van voorkomen, waarvan één gebruikt wordt bij het DNAherstelproces om tegenover een beschadigde DNA-keten toch een complementaire streng te kunnen synthetiseren. 4) het zowel een 3' 7 5' DNA-syntbesecapaciteit alsook een 5' 7 3' exonucleasewerk.ing heeft in het proces van proofreading tijdens replicatie.
9. Welke van de ondergenoemde stellingen is juist? A. De oorzaak van huidkanker bij patiënten met een afwijkend schadeherstel-
mechanisme (bv. bij Xeroderma Pigmentosum) is dat ze een mutatie hebben in één van de genen voor nucleotide-excisie-herstel-enzymen. B. De aandoening Xeroderma Pigmentasurn treedt op nadat een huidcel een mutatie oploopt in DNA van een gen dat codeert voor een DNA-herstel-enzym. I) Stelling A 2) Stelling B
10. Welke van de volgende twee stellingen is juist?
C. Door zich zo min mogelijk bloot te stellen aan zonlicht kunnen patiënten met Xeroderma Pigmentosum zich enigszins beschermen tegen het optreden van huidkanker. D. De incidentie van huidkanker bij patiënten met Xeroderma Pigmentosum is verhoogd doordat DNA-depurinatie in een abnormaal hoge frequentie optreedt.
1) Stelling C 2) Stelling D
11. Welke van onderstaande enzymen is niet in staat een covalente fosfaat-suikerbinding-die de structurele basis vormt van RNA enDNA-te vormen ofte verbreken?
1) 2) 3) 4) 5)
DNA-polymerase Helicase Ligase Primase RNA-polymerase ill
12. Welk RNA wordt, nadat het is gesynthetiseerd, ingebouwd in RNA-eiwitcomplexen en heeft zijn eindbestemming in de kern?
1) 18S rRNA 2) t.R.!"\TA 3) U2 snRNA
13. Welke stelling is juist?
1) In iedere mRNA komen een 5'-UTR (5' untranslated region; onvertaa]d gebied), een ORF (open reading frame) en een 3'-UTR (3' untranslated region) voor. 2) In RNA's die een structurele rol hebben (lees: niet in eiwit vertaald worden) komen drie achtereenvolgende nucleotiden (tripletten) niet voor. 3) In de nucleotidevolgordes - ook wel basevolgordes genoemd - van rRNA en tRNA zijn de introngebieden van bet gen waarvan ze getranscribeerd zijn nog herkenbaar aanwezig.
14. De erfelijke ziekte Duchenne spierdystrofie wordt veroorzaakt door mutaties in het gen voor dystrofine. Dystrofine is een eiwit dat de verbinding van het actine-cytoskelet van spiercellen met extracellulaire componenten van de spier mede verzorgt. Het dystrofme-gen is zeer groot en bevat vele tientallen introneo. Welke omschrijving is juist?
1) Een mutatie in de 5 '-splice site van één van de eerste intronen van het dystrofine-gen leidt tot vorming van slechts een geringe hoeveelheid, C-terminaal abnormaal dystrofine eiwit. 2) Een mutatie in een exon die leidt tot een prematuur stopcodon zal altijd resulteren in de vorming van een te kort dystrofine-mRNA. 3) Een mutatie in een exon die leidt tot een codonverandering zal altijd gevolgen hebben voor de aminozuursamenstelling van het dystrofine-eiwitproduct. 4) Een mutatie in het gengebied dat als 3 '-UTR in het dystrofine-mRNA is terug te vinden zal altijd gevolgen hebben voor de aminozuurvolgorde van het uiteindelijk te vormen dystrofine.
15. Welke van de omschrijvingen is juist?
1) Een poly(A)-additiesignaal speelt een belangrijke rol bij de terminatie van translatie. 2) Een startcodon markeert de start van transcriptie. 3) MicroRNA's zijn kleine RNA-moleculen die translatie reguleren. 4) Synthese van bistoneiwitten vindt grotendeels plaats in de kern.
16. Een eiwit dat gemaakt wordt door ER-gebonden ribosomen en via een signaalpeptide in het ER-lumen terecht komt zal
1) 2) 3) 4)
naar de nucleolus kunnen gaan. in peroxisomen geïmporteerd kunnen worden. buiten de cel gesecreteerd kunnen worden. in de mitochondriële binnenmembraan terecht kunnen komen,
17. In twee van de drie onderstaande zinnen zijn opzettelijk onzinnige of tegenstrijdige beweringen bij elkaar gezet. Welke zin.is wel juist? 1) Enhancers kunnen de werking van meerdere promoters tegelijkertijd onderdrukken, onafhankelijk van de oriëntatie of chromosomale ligging van deze genen. 2) Promoter-elementen inrRNA-genen hebben een hoge affiniteit voor TFill-eiwitten. 3) Iedere zoogdiercel heeft meer dan 20 tRNA-genen, die zowel voorkomen in kem-DNA als in mitochondrieel DNA.
18. Om de translatie van m.RNA's optimaal te laten verlopen zijn meerdere controle- en regelme-
chanismen ingebouwd. Welk van de onderstaande mechanismen bestaat niet (is verzonnen) en speelt dus geen rol? 1) De koppeling van 1 bepaald tRNA aan 1 bepaald ammozuur wordt zeer precies uitgevoerd door aminoacyl-tRNA-synthetasen. 2) De tRNA-populatie in cellen is enigszins afgestemd op het codongebruik van het organisme, waardoor wachttijden tijdens de elongatiefase van eiwitsynthese worden voorkomen. 3) Ieder ribosoom heeft proof-reading-activiteit en knipt fout ingebouwde aminozuren uit de peptideketen en vervangt deze door correcte aminozuren. 4) Peptidyltransferase koppelt een aminozuur op de A-bindingsplaats aan de peptideketen op de P-bindingsplaats van het ribosoom en deze schuift door (elongeert) indien het tripletcodon correct is herkend door het anticodon van het laatst binnengekomen tRNA.
19. Welke van de onderstaande beweringen is onjuist?
1) Een NLS (nuclear localisation signal) sequentie in een eiwit zorgt ervoor dat dit eiwit getransporteerd wordt naar de kern. Het signaalpeptide wordt na aankomst altijd verwijderd. 2) Een mitochondrieel targeting signaal zorgt ervoor dat het betreffende eiwit naar het mitochondrion wordt getransporteerd. Dit signaalpeptide wordt na aankomst vaak verwijderd. 3) Transportblaasjes die betrokken zijn bij intracellulaire sortering moeten een 'moleculair adres' op zich dragen, opdat de inhoud correct kan worden afgeleverd. Op het atleveradres bevinden zich specifieke celmembraan-structuren die dit adres kunnen herkennen
20. Welk van de volgende eiwitten of eiwitcomplexen speelt/spelen een belangrijke rol in het
transport van eiwitten via af en aan reizende tmnsportblaasjes? 1) 2) 3) 4) 5)
Cyclines F-actine en tubuline G-eiwit-gekoppelde receptoren Cdc-kinases Adenylyl-cyclase
21. Vul aan tot een correcte bewering: Steroïdhormonen..... . .
1) kunnen alleen een regelwerking hebben op cellen die G-eiwit gekoppelde 7-pass receptoren op hun oppervlak dragen waaraan zij kunnen binden. 2) zijn afwezig bij patiënten met het testiculaire feminisatiesyndroom. 3) bereiken in receptor-gebonden vorm de celkern en brengen veranderingen teweeg in het transcriptieprogramma van de cel. 4) werken in de celsignalering via het fosfatidyl-inositol (DAG-IP3) pad.
22. Welke omschrijving is onjuist? Proteïne kinase A wordt geactiveerd 1) door G-eiwit-gereguleerde signaalactivering, via een receptor die 7-maal de membraan doorkruist. 2) doordat de second messenger cAMP - wanneer bet in grote hoeveelbeid is gevormd - een remmer-eiwit bindt, waarna actief proteïne kinase A vrijkomt. 3) via Ca2 '-gestuurde activering in een signaalpad waarbij proteïne Iipase C een belangrijke rol speelt.
23. Welke van de onderstaande termen of begrippen komen samen voor in één van de vele paden van celsignalering? 1) Receptor kinase & alfa-s subunit van G-ei wit & effector-eiwit 2) IP3 & Ca2+ & calmoduline-afhankelijke kinase 3) Pertussis toxine & ionkanaal & transcriptiefactor U 4) Insuline & G-eiwit receptor & Ras eiwit 24. Hetcycline-CdK complex speelt een rol in de
1) 2) 3) 4)
fosforylering van !amine tijdens de pro- en prometafase van de mitose. afbraak van caspases in de G2-fase van de celcyclus, wat leidt tot apoptose. binding van cAMP aan het retinoblastoma eiwit. bevordering van de binding van biston Hl aan het retinoblastoma eiwit.
25. Geef aan of de volgende stelling juist of onjuist is?
De interfase omvat de Gl-(ofGO) fase+ S-fase + G2-fase. 1) juist 2) onjuist
26. Geef aan of de volgende stelling juist of onjuist is? Het tubulineskelet speelt een dominante rol bij de celinsnoering tijdens de cytokinese. l) JUlSt 2) onjuist
27. Geef aan of de volgende stellin~ juist of onjuist is? Bij het M-fase checkpoint dienen alle centrosomen zich in een denkbeeldig vlak in het midden van de spindie te bevinden. 1) juist 2) onjuist
28. Vul de juiste aautaUen in op de plaatsen van de punties in onderstaande tekst: In de Gl-fase bevat een humane cel 46 dubbelstrengs DNA-moleculen. Tijdens de metafase in de mitose bevat deze cel ... (A) ... chromosomen. Na afloop van meiose I hebben de twee dochtercellen ieder ...(B) ... chromosomen, en na afloop van meiose II bevat iedere dochtercel ... (C) ... dubbelstrengs DNA moleculen.
1) 2) 3) 4)
(A)
(B)
(C)
23 46 46 92
23 23 46 46
46 23 23 46
29. Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is ?
Ionkanalen hebben eenzelfde structuur en functie als G-eiwit-receptoren. 1) juist 2) onjuist
30. Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is ? Steroïdreceptoren zitten ingebed in de celmembraan. 1) juist 2) onjuist
31. Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is ? Fosforylering van eiwitten kan optreden bij de binnenzijde van het celmembraan, maar ook intraceUulair in cytosol en kern. Hierbij wordt een fosfaat-groep van ATP op één van de aminozuren serotonine (S), tryptofaan (T) oftyramine (Y) in deze eiwittengeplaatst 1) juist 2) onjuist
32. Bepaalde processen horen bij elkaar. Geef aan wat de juiste combinatie van processen is? 1) Ubiquitinylering en proteosoomafbraak I autofagie I ER-stress veroorzaakt door foute eiwitvouwing. 2) Stamcel-vernieuwing I G 1 --> GO overgang in de celcyclus I apoptose. 3) Vernieuwing van stamcellen I Centrosoom (MTOC) positionering vóór celceling I celdifferentiatie
33. Induced Pluripotent Stem (IPS) cellen 1) kunnen worden verkregen door in somatische lichaamscellen combinaties van bepaalde transcriptiefactoren tot expressie te brengen. 2) zijn uit gemakkelijk toegankelijke lichaamscellen, zoals de rode bloedcel, te bereiden. 3) worden uit elk willekeurig weefsel van de mens geïsoleerd.
34. De fibroblast is een cel die verschillende eiwitten produceert voor de extra-cellulaire matrix. Welke van de volgende beweringen is niet correct? 1. collagene fibrillen worden buiten de fibroblast gevormd door stapeling van de tropocollageen moleculen
2. procollageen wordt in de fibroblast gesynthetiseerd in het ruw endoplasmatisch reticulum (r.e.r.) 3. na uitscheiding van tropocollageen in de extracellulaire matrix, en afsplitsen van de registratiepeptiden, wordt het procollageen gevormd 4. na uitscheiding van procollageen in de extracellulaire matrix, en afsplitsen van de registratiepeptiden, wordt het tropocollageen gevormd
35. De kraakbeen-matrix is opvallend door haar sterk verende stevigheid. Deze
karakteristieke eigenschap komt door ... ? : 1. De aanwezigheid van veel ongebonden watermoleculen 2. De electrostatische verbindingen tussen collagene fibrillen en de proteoglycaanaggregaten 3. De grote hoeveelheid collageen II vezels en elastische vezels 4. De vorming van grote complexen tussen hyaluronzuur en de proteoglycanen
36. Epitheelcellen bezitten sterke celverbindings-structuren in hun laterale plasmamembranen.
Dit zijn de desmosomen. Als onderdeel van de desmosoom-verbinding is het volgende transmembraan-eiwit van belang: 1. Actine
2. Cadherine 3. Cytokeratine 4. Integrine
37. Er zijn versebiBende technieken om moleculen of hun activiteit zichtbaar te maken. principe van de techniek "immuno-kleuring":
Het
1. is dat een radioactief gemerkte nucleotide reeks een specifieke complementaire binding aangaat met een deel van het DNA of het RNA 2. is gebaseerd op de binding van antilichamen die zich specifiek aan een bepaald eiwit binden 3. is gebaseerd op de vorming van gekleurde reactieproducten die neerslaan op de plaats van een enzymactiviteit
38. De epidennis bestaat uit een aantal versebillende lagen. Benoem de lagen van het huidepitheel, beginnend vanaf de buitenzijde: 1. stratum comeum, stratum granulosum, stratum spinosum, stratum basale 2. stratum superficiale, stratum intermediaire, stratum spinosum, stratum basale 3. stratum basale, stratum spinosum, stratum granulosum, stratum corneum
39. Epitbelia worden geclassificeerd als eenJagig of als meeriagig epitheel. Bedenk dat vorm bepaald wordt door de functie. Welke van de bieronder genoemde epithelia behoort tot het meeriagig epitheel? I. Darm epitheel 2. Meerrij ig trilhaar epitheel van de luchtwegen 3. Overgangs epitheel in de urineblaas 4. Plat epitheel van de bloedvaten
2
40. Voor de werking van de skeletspiercel is de aanwezigheid van calcium (Ca +) essentieel. Calcium (Ca21 ) wordt tijdens bet contractie-proces vrijgegeven door: 1. 2. 3. 4.
het sarcoplasmatisch reticulum het tropomyosine molecuul dat rondom actine aanwezig is de troponine subunit Tnl de troponine subunit TnC
41. Hoe verklaart U het fenomeen "lijkstijfheid" dat na overlijden optreedt? 1. Ontbreken van nieuwe ATP moleculen 2. Ontkoppeling van myosine en actine filamenten in de skeletspiercel 3. Koppeling van myosine en actine fi lamenten in de skeletspiercel 4. Ontbreken van de troponine ATP-bindende subunit
42. Na afloop van een laat feest valt een student van de fiets; het resultaat is een behoorlijke beschadiging van axonen. Kan herstel en nieuwe uitgroei van deze axonen plaatsvinden? L. Ja, herstel en nieuwe uitgroei van beschadigde axonen kan plaatsvinden, maar alleen als bet axonen in het centrale zenuwstelsel betreft. 2. Ja, herstel en nieuwe uitgroei van beschadigde axonen kan plaatsvinden, maar alleen als het axonen in het perifere zenuwstelsel betreft. 3. Neen, herstel of nieuwe uitgroei van beschadigde axonen is niet meer mogelijk. 4. Ja, zowel in het centrale als in het perifere zenuwstelsel treedt regeneratie van axonen op.
43. Er zijn twee manieren van botvorming. Welke van de volgende beweringen over de vorming van botweefsel is onjuist? I . Endesmale botvorming van de schedelplaten vindt plaats in hyalien kraakbeen en tegen vcrkalkte kraakbeenresten aan 2. Enchondrale botvorming begint eerst met directe verbening vanuit bindweefsel (perichondrale botvorming), en wordt daarna gevolgd door verschillende fasen van verandering in het kraakbeen-skelet 3. ln endesmaal gevormd botweefsel worden nooit verkalkte kraakbeenresten aangetroffen 4. Tijdens de voorfase van de enchondra1e botvorming kan in de proliferatie zone waargenomen worden dat de chondrocyten in aantal toenemen
44. Welke van de onderstaande beweringen over skeletspiercellen én hartspiercellen is juist? Beide typen spiercellen bezitten: I. 2. 3. 4. 5.
sarcomeren een lamina basalis terminale c istemen T-tubuli antwoorden I , 2, 3 en 4 zijn correct
45. Welke elementen komen voor in losmazig bindweefsel !min straf geordend bindweefsel (geef het meest COJTecte antwoord) ?
l . collagene vezels, elastische vezels, glycosaminoglycanen, proteoglycanen, fibrocyten 2. collagene vezels, elastische vezels, glycosaminoglycanen, proteoglycan.en 3. collagene vezels, elastische vezels, glycosaminoglycanen 4. collagene vezels, elastische vezels 5. collagene vezels
46. Welke van de volgende beweringen over botweefsel is juist? I . Een osteon bevat 40-80 circulaire lamellen van secundair bot, met tussen de lamellen de aanwezigheid van osteocyten 2. Intramembraneuze botvorming (botvorming vanui t een bindweefselvlies) is altijd endesmale botvorming 3. Jong bot heeft generale lamellen, terwijl volwassen bot circulaire lame11en bevat 4. Een alternatieve naam voor "osteon'' is de benaming "systeem van Volkmann"
47. Welke bewering over de cellen van Schwann is juist ?
Bewering Y. Jonge Schwann-cellen vormen de begeleideode banden van " Büngner'' tijdens de uitgroei van axonen na beschadiging Bewering Z. Een cel van Schwann kan meerdere axonen tegelijkertijd myelinisereo tijdens de uitgroei van axonen 1. Bewering Y is juist 2. Bewering Z is juist
48. Door middel van welke structuren/verbindingen zijn de hartspiercellen onderling verbonden? (geef het meest correcte antwoord) 1. desmosomen, fascia adherens en nexusverbindingen (gap junctions)
2. een intercalair schijf met alleen zonula occludens verbindingen 3. hemidesmosomen en fascia adherens (adherens verbind ingen) 4. intercalair schijf met alleen nexusverbindingen (gap junctions)
49. Op een E.M.-foto van een skeletspier ziet men duidelijk verschillende banden. Ga na hoe de skeletspier samentrekt, en geef dan aan welke bewering correct is ? De twee hieronder genoemde banden laten allebei géén versmalling zien tijdens de spiercontractie : l . H-band en 2. I-band en 3. A-band en 4. H-band en 5. M-band en
A-band H-band M-band M-band I-band
50. Kliercellen zijn gespecialiseerde epitheelcellen die hun product op een specifieke manier kunnen uitscheiden. De manier van secretie waarbij de gehele cel ten gronde gaat, en daarna met inhoud en al afgegeven wordt aan het lumen, wordt genoemd:
l. eccriene secretie 2. exocriene secretie 3. heterocriene secretie 4. holocriene secretie
St. Geef aan wat de correcte definitie van "ganglioncellen" is: I. Zenuw-cellen (Perikarya) 2. Ruggenmerg-cellen 3. Glioma-cellen 4. Glia-cellen
S2. Geef aan waar we een lamina basalis niet zullen aantreffen ? 1. 2. 3. 4.
rondom gladde spiercellen onder epitheelcellen bij de cellen van Schwann rondom fibroblasten
53. Het niet-verhoornend meerlagig plaveisel epitheel verschilt met één duidelijk kenmerk van bet verboomend meeriagig plaveisel epitheel van de huid. Het niet-verhoornend meeriagig plaveisel epitheel beeft ... : 1. een basale laag zonder stamcellen 2. een top laag met oppervlakkige cellen die hun kern tenslotte verliezen 3. een top laag met oppervlakkige cellen die tot het laatst hun kern behouden 4. een onderste Laag, genaamd stratum basale, die grenst aan het lumen
S4. Microvi lli zijn een vorm van oppervlakte specialisatie van de epitheelceL Het cytoskelet dat vormgeeft aan deze microvilli bestaat uit: I. actine ti lamenten 2. microtubuli 3. cytokeratine filamenten 4. intermediaire filamenten
SS. Het cytoskelet van elke cel bevat microfilamenten, intermediaire tilamenten en microtubuli. Er zijn verschi llende typen intermediaire filamenten die ieder specifiek zijn voor één type weefsel. Welk intermediair filament is specifiek voor de cellen in spierweefsel ? : I. actine fi lamenten 2. cytokeratine filamenten 3. desmine filamenten 4. glia filamenten
A B
c Kijk goed naar alle stmcturen op deze foto.
Vraag 56. Welk celorganel ligt centraal in beeld ? golgi apparaat glad endoplasmatisch reticulum
Vraag 57. Bekijk en vergelijk de structuren aangegeven met pijl A en pijl B. Heuoem hier het celorganel - onderdeel aangegeven met pijl A: l!uchromatine _.heterochromatine
Vraag 58. Welk celorganel I welke structuur wordt aangegeven door pijl C? I. glycogeen particles 2. vrije ribosomen 3. ruw endoplasmatisch reticulum
objectief 25x
objectief 40x
Bekijk het weefsel op deze twee foto's goed; let op vorm, k leur en aansnede. Op de foto li nks ziet U een vergroting van 25x, en op de foto rechts een vergroting van 40x van dezelfde structuur, maar nu vanuit een andere hoek I aansnede gefotografeerd.
\ raag 59. Gee f de orientatie van de aansnede correct aan : ' Iinks is het klierweefsel in de lengte aangesneden, rechts is de klier op dwarsdoorsnede te z1en links is het klierweefsel op dwarsdoorsnede te zien, rechts is de klier in de lengte aangesneden
raag 60. Bepaal of het hier gaat om sereus klierweefsel, of om een mukeuze klier, of allebei : • Op beide foto 's zijn sereuze acini te zien .:. Beide foto 's tonen mukeuze kliertubuli ' . Links zijn mukeuze kliercellen te zien, rechts worden sereuze acini getoond
Vraag 61. Stel de diagnose van het weefse l dat U hier op de foto ziet? :
I. hartspiercellen,
en linksboven een aantal vetcellen
skelet-spiercellen, met linksboven dwarsaangesneden skelet-spiercellen gladde spiercellen, in de lengte aangesneden en (linksboven) dwarsaangesneden 4. hartspiercellen met skeletspiercelle~ en linksboven vetcellen
'L
1.
A
.....
,
,
...
-• -A
,
-•
A
• J
",.
",
8 8
c c D
Vraag 62. Geef aan wat de correcte benaming is voor de aangegeven lagen? 1. A=stratum superficiale en B= stratum spinosurn 2. A=de verhoornde epitheellaag en C=stratum basale met stamcellen 3. C=stratum granulosum en D=losmazig bindweefsel
Vraag 63. Welke weefsels worden op deze foto getoond? 1. Verhoornd meeriagig plaveisel epitheel (A,B,C) met losmazig bindweefsel (D) 2. Onverhoornd meeriagig epitheel (A,B,C) en circulaire gladde spiercellen (D) 3. Onverhoornd meeriagig plaveisel epitheel (A,B,C) en losmazig bindweefsel (D)
?_
-!
I
Bekijk deze foto-collage van2 foto's van aaneenliggend gebied. Opvallend zijn de vier grote cellen met duidelijke kern en nucleolus. Onderin liggen vele tientallen kleine cellen met kleine donkere kernen. Vraag 64. Wat is dit voor weefsel en wat weet U van de vier grote cellen op rij?: 1. Dit is epitheel-weefsel, want er zijn 4 grote actieve epitheel-cellen te zien met onderliggend losmazig en celrijk bindweefsel. 2. Dit is zenuw-weefsel, namelijk 4 grote Purkinje zenuwcellen met sterk vertakte
dendrieten naar boven toe gericht. Hun axonen liggen tussen de uitlopers van de onderliggende kleine neurocyten. 3. Dit is bot-weefsel, er liggen 4 actieve osteoblasten op rij tegen de botmatrix onderin met vee~ verkalkte collageen concentraties.
s
Vraag 65. Geef aan bij welk alternatief alle structuren, aangegeven met pij len en letters, correct benoemd worden ? Let op: W zit enigszins verborgen tusseL1 structuren S S=microvilli, T=actine terminal web, U=kern slijmbekercel, V=n ucleus van darmepitheeJcel, W=endocytose van overtollig slijm S=cilia, T=basaallicbaampje, U=kem van slijmbekercel, V=nucleolus van trilhaarepitheelcel, W=exocytose van geproduceerd slijm S=trilharen, T=microtubuli met centrioolstructuur, U=mitochondrium, V=nucleus, W=glycocalix 4. S=n1icrovilli, T=zonuJa occludens verbinding, U=mitochondrium, V= nucleus, W=exocriene slijmklier
Vraag 66. Let op de verschillende weefsel-regio 's in deze foto. Geef aan welke beweringen over het weefsel in rood en het weefsel in blauw correct zijn ? : Hyalien kraakbeen (rood) zien we met een proliferatie zone, een zwellingszone en de verkalkingszone; de botweefsel-matrix (blauw) wordt gevormd via enchondrale botvorming. Endesmaal botweefsel (rood) wordt gevormd in dezelfde tijd als het enchondrale botweefsel (blauw). ;, Alle cellen in bet rode matrix-weefsel en alle cellen in het blauwe matrix gebied liggen ingekapseld in een verkalkte extra-cellulaire omgeving. 4. 1n bet rode weefsel zijn ingekapselde osteocyten te zien, en vele actieve osteoblasten langszij de boonatrix (rood). In het blauwe weefsel ziet U kraakbeen chondronen in rijen.