UMC ~St Radboud Universitair Medisch Centrum Faculteit_der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
5MPV2 Mad. Prof. Vonnlng 2: Arts en context
2 mei 2013 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Het betreft een gesloten boek tentamen. U mag .1111!! gebruik maken van rekenmachine, boeken enlof aantekeningen. Een groot deel van de toetsvragen la opgesteld n.a.v. het artikel van Sallba I, Froehllch P. Hyaluronlc acid fat graft myrlngoplaaty: an office-baHel technlque adapted to chlldren. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 201 1;137:1203-9.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • Controleer of uw tentamenset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en stuclentnummer. • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het~ voor het betreffende alternatief te omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. • Wanneer u het tentamen beêlndlgd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoocrlformulier, gebruik daarvoor een HB-Dot/oocl. Corrigeer fouten met QJHlJ.. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. • Ala u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" In. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco gelnterpreteerd. • Schrijf niet bulten de invulvelden van het antwoordformulier. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmlddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. • Als u uw antwoon:lformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeelt kan het niet correct worden verwerkt. Vnrag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoorrJformulierllndien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen worden als volgt gescoord: o_pen an two oren: d Goed FOU t 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 0 Punten -% 4 keuze-vraag 1 0 Punten - 113 5 keuze-vraag 1 0 Punten -% Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. LET OP 11 ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIERI VEEL SUCCESI
1. Saliba et al bestudeerden het succespercentage van drie methoden ter reparatie van trommelvliesperforatie. Dit succespercentage is een 1. Cumulatieve Incidentie 2. Incidentiecijfer 3. Prevalentiecijfer
2. In deze studie naar het effect van myringoplastiek is sprake van blindering van 1. Artsen 2. Onderzoekers 3. Patiënten 4. Geen van deze groepen
3. Het design van deze studie naar het effect van myringoplastiek bij kinderen met trommelvliesperforatie is een 1. Cohortonderzoek 2. Patiënt-controleonderzoek 3. Randomised clinical trial
4. In deze studie naar het effect van myringoplastiek bij kinderen met trommelvliesperforatie is de onafhankelijke variabele 1. De ernst van de perforatie 2. De leeftijd van de patiënten 3. Het type trommelvliesplastiek 4. De verbetering van het gehoor
5. Het succespercentage was voor de underlay-groep 85, 7%, voor de overlay-groep 86,5% en voor de HAFGM-groep 87 ,0%. Het Relatieve Risico op succes voor HAFGM ten opzichte van de underlay is hiermee 1. 0,8
2. 1,0 3. 1,3
6. In Table 2 is het succespercentage voor de drie behandelingsgroepen uitgesplitst naar leeftijd. De reden voor deze analyse is om te kijken of leeftijd een bepaald soort variabele is. Welk soort variabele is dat? 1. Afhankelijke variabele 2. Onafhankelijke variabele 3. Verstorende variabele
7. In Table 4 staan enkele resultaten van deze studie vermeld. Ten aanzien van SDS, de Speech Discrimination Score, blijkt uit de tabel dat er voor alle drie groepen een statistisch significante toename was 12 maanden na de ingreep. Deze uitspraak is 1. Juist 2. Onjuist
8. In de laatste alinea van de resultaten paragraafwordt een gemiddelde follow-up duur vermeld van 20,7 maanden voor groep 1, 17,5 maanden voor groep 2 en 14,6 maanden voor groep 3. Deze verschillen in follow-up duur hebben gevolgen voor 1. Externe validiteit maar niet interne validiteit 2. Interne validiteit maar niet externe validiteit 3. Noch externe noch interne validiteit 4. Zowel externe als interne validiteit
9. De validiteit van de studie naar myringoplastiek is niet optimaal. Wat is het belangrijkste punt van kritiek? Dit is het ontbreken van 1. Blindering 2. Placebo 3. Randomisatie
10.
In tabell wordt de leeftijd van de drie groepen met elkaar vergeleken. Wat is de belangrijkste conclusie die getrokken mag worden uit de gepresenteerde p-waarde? 1. De verschillen in leeftijd waren statistisch significant 2. Het onderzoek geeft geen aanleiding te veronderstellen dat er leeftijdsverschillen waren 3. Het onderzoek was te klein om verschillen in leeftijd tussen de drie groepen aan te tonen
11. De auteurs vennelden dat de overall success rate van de drie ingrepen niet verschillend was. Hoe was 'succes' in deze studie gedefinieerd? 1. Dit is niet expliciet venneld 2. Gehoorsverbetering 3. Patiënttevredenheid 4. Sluiten van het trommelvlies
12. De auteurs concluderen dat de nieuwe HAFGM -methode een kosten-effectief alternatief is voor de twee bestaande manieren van sluiting van het trommelvlies. Wordt deze conclusie voldoende onderbouwd in het artikel? 1. Ja, de HAFGM -methode is even effectief als de beide andere methoden en het kost minder 2. Nee, de HAFGM -methode methode is vennoedelijk kostbaarder 3. Nee, hiervoor worden in het artikel geen data gepresenteerd
13. Een meisje van 4 jaar is in verband met chronische middenoorontsteking behandeld met trommelvliesbuisjes (tweezijdig). Bij het eerste controlebezoek blijken de buisjes aan beide zijden niet meer aanwezig te zijn. Verder blijkt het trommelvlies aan één zijde gesloten, maar aan de andere zijde open te zijn. Wat zou de KNO-arts bij dit meisje het beste kunnen doen, op grond van de resultaten van het onderzoek van Saliba et al? 1. Afwachten tot het andere trommelvlies ook sluit 2. Het onderzoek van Saliba et al geeft geen uitsluitsel hierover, omdat het meisje in deze studie niet zou zijn geïncludeerd 3. Het open trommelvlies sluiten door middel van de techniek waannee hij zelf de meeste ervaring heeft 4. Het open trommelvlies sluiten door middel van HAFGM
14. De gemiddelde follow-up duur voor groep 1,2 en 3 was respectievelijk 20,7, 17,5 en 14,6 maanden. Dit verschil in follow-up duur heeft tot vertekening van de resultaten kunnen leiden omdat 1. Een langere follow-up duur meer gelegenheid geeft tot aanvullende interventies, gericht op het sluiten van het trommelvlies 2. Een langere follow-up duur meer gelegenheid geeft tot het ontwikkelen van complicaties 3. Een langere follow-up duur meer gelegenheid geeft tot herstel van de aandoening 4. Elk van de drie genoemde mogelijkheden
15. De grootte van de trommelvliesperforatie wordt gescoord volgens Saliba's TMP-classificatie (zie blz 1204, linkerkolom, laatste alinea): graad I, small; graad 11, medium; graad 111, large; en graad IV, total. Dat is meting op een 1. Continue schaal 2. Nominale schaal 3. Ordinale schaal
16. De nieuwe operatieve procedure voor het sluiten van een gaatje in het trommelvlies duurt gemiddeld 18 minuten met een standaarddeviatie van 12 minuten. Hoe ziet de verdeling van deze duur eruit? Dat is een 1. Normale verdeling 2. Scheve verdeling 3. Symmetrische verdeling
17 Het al dan niet sluiten van het gaatje in het trommelvies is gebaseerd op de toestand bij de laatste postoperatieve controle. Hoe kan de duur tot sluiten van het trommelvliesgaatje het beste grafisch worden weergegeven? Dat kan met een 1. KapJan-Meier curve 2. ROC-curve 3. Scatterplot
18. Met welke statistische toets kan worden nagegaan of het succespercentage met de nieuwe operatieve procedures significant beter is dan met de gebruikelijke procedure? Dat kan met de 1. Chi-kwadraat toets 2. Gepaardet-toets 3. t-toets voor twee steekproeven
19. In Table 4 worden binnen een groep de gemiddelde preoperatieve en 12-maandse postoperatieve gehoorresultaten met elkaar vergeleken. De vermelde P-waardes zijn verkregen na toepassing van de 1. Chi-kwadraat toets 2. Gepaardet-toets 3. t-toets voor twee steekproeven
20. De grootte van de trommelvliesperforatie wordt uitgedrukt in percentage van het totale trommelvliesoppervlak (van 0% tot 100%). Het verband tussen de grootte van de perforatie en de mate van gehoorverlies, uitgedrukt in decibel, kan het beste worden weergegeven in een 1. Box-plot 2. Histogram 3. Scatterplot
21. In Table 4 staan de gehoorsresultaten vermeld. Hoe groot is het effect van de nieuwe methode (Group 3) ten opzichte van de overlay-methode (Group 2) op de ABG? Dit effect kan het beste geschat worden met 1. 11,82-6,76 = 5,06 dB 2. (19,61- 6,76)- (18,99 -11,82) = 5,68 dB 3. 19,61-6,76 = 12,85 dB 4. (19,61- 6,76)- (11,82- 6,76) = 7,79 dB
22. In Table 4 staan de gehoorsresultaten vermeld. Met welke statistische toets kan worden nagegaan of de verbetering in ABG met de nieuwe operatieve procedure (Group 3) significant beter is dan met de overlay-procedure (Group 2)? Dat kan met de 1. Chi-kwadraat toets 2. Gepaardet-toets 3. t-toets voor twee steekproeven
23. In Table 3 bij Anterorinferior is een significante P-waarde van 0,007 vermeld. Welke conclusie is hierbij van toepassing? 1. De drie groepen verschillen significant ten aanzien van het percentage perforaties aan de Anteroinferior zijde 2. Voor perforaties aan de Anteroinferior zijde is er een significant verschil tussen de succespercentages van de drie groepen 3. Voor perforaties aan de Anteroinferior zijde is het effect van de nieuwe therapie significant verschillend
24. In dit onderzoek is voor elk van de drie technieken geen significant effect van leeftijd gevonden op het succespercentage. Dit is gebaseerd op 1. Table 1: De niet-significante P-waarde van 0,25 2. Table 2: De niet-significante P-waardes in de onderste rij (0,12, 0,10 en 0,93) 3. Table 2: De niet-significante P-waardes in de meest rechter kolom (0, 10 en 0, 70)
25 Het relatieve risico op complicaties bij de nieuwe methode (groep 3) ten opzichte van conventionele technieken (groep 1 en 2) is 0,41 met 95% betrouwbaarheidsinterval van 0,21 tot 0,79. Hoe ziet u aan het 95% betrouwbaarheidsinterval dat sprake is van een significant verschil? Dat komt 1. Omdat 0 niet in het 95% betrouwbaarheidsintervalligt 2. Omdat 0,41 wel in het 95% betrouwbaarheidsintervalligt \ 4- Omdat 1 niet in het 95% betrouwbaarheidsintervalligt I
26. In het artikel van Saliba el al. wordt onderaan bij de References op nummer 3 een publicatie van Nankivell el al. vermeld. Welk soort publicatie is dit? 1. Boek 2.CD 3. Systematic Review
27. Hieronder staat een klein gedeelte van de boomstructuur in de MeSH Database in PubMed
Mvrinaoplasty Stapes Suraery Stapes Mobilization Tympanoolasty
Welke zoekactie in PubMed levert het grootste aantal artikelen op? 1. Myringoplasty[MeSH] AND Tympanoplasty[MeSH] AND Stapes Surgery[MeSH] 2. Myringoplasty[MeSH] OR Tympanoplasty[MeSH] 3. Otologie Surgical Procedures[MeSH]
28. Een overzicht van oorzaken (etiologie) van doofheid bij kinderen is terug te vinden in 1. Farmacotherapeutisch Kompas 2. The Cochrane Library 3. UpToDate
Ernstige bilirubinemie kan bij neonaten leiden tot gehoorschade. In een onderzoek van een Maleisisch Instituut werden 250 neonaten met ernstige bilirubinemie getest op gehoorschade met de 'portable otoacoustic emissions test' (POE-test). Voor de test worden oortelefoontjes in het oor van de baby geplaatst. De oortelefoontjes zenden een serie van geluiden uit, die in de hersenen een signaal opwekken. Dit signaal wordt opgevangen met een zeer gevoelige microfoon in het oortelefoontje. Het signaal wordt vertaald naar een positieve (wel gehoorschade) of negatieve (geen gehoorschade) testuitslag. Na 30 maanden werd volgens een goud standaard vastgesteld wie van de 250 kinderen daadwerkelijk gehoorschade haddeii'ontwikkeld. In de tabel staan de resultaten vermeld. De volgende 8 vragen gaan over dit onderzoek. Gehoorschade volgens goud POE-test standaard aanwezig afwezig 5 10 Positief Negatief 27 208 Totaal 218 32
Totaal
15 235 250
29. In dit onderzoek hadden 32 van de 250 kinderen gehoorschade. Deze frequentie van gehoorschade is een 1. Incidentiecijfer 2. Prevalentiecijfer
30. De sensitiviteit van de POE-test is ongeveer gelijk aan 1. 16% 2. 33% 3. 84% 4. 95%
31. De negatieve likelibood ratio is 1. 0,1 2. 0,9 3. 3,4
32. De diagnostische waarde van de POE-test werd ook onderzocht met ~en ROC-curve. Op basis van de tabel zal de Area under the Curve het dichtste liggen bij 1. 0,3 2. 0,5 3. 0,7
33. De achterafkans op gehoorschade bij kinderen met een positieve POE-test is ongeveer gelijk aan 1. 13% 2. 33% 3. 50% 4. 67%
34. De diagnostische waarde van de POE-test maakt deze test geschikt voor het vaststellen van gehoorschade bij neonaten met bilirubinemie. Deze stelling is 1. Juist 2. Onjuist
35. Stel dat de POE-test wordt toegepast in een populatie waarin de frequentie van gehoorschade lager is dan in de huidige onderzoekspopulatie. Dan zal de achterafkans op gehoorschade bij neonaten met een positieve testuitslag ten opzichte van de huidige populatie 1. Lager zijn 2. Gelijk zijn 3. Hoger zijn
36. De achterafkans op gehoorschade bij een negatieve testuitslag is gelijk aan de voorspellende waarde van een negatieve testuitslag. Deze uitspraak is 1. Juist · 2. Onjuist
Onderzoekers van het Sophia Kinderziekenhuis onderzochten de risicofactoren voor gehoorschade bij kinderen. Zij selecteerden kinderen met gehoorschade geboren in het Sophia Kinderziekenhuis in de jaren 2004 tot 2009. Bij elk kind met gehoorschade zochten zij circa 4 kinderen zonder gehoorschade die in hetzelfde jaar in het Sophia Kinderziekenhuis waren geboren. De belangrijkste risicofactor voor gehoorschade bleek toediening van het antibioticum vancomycine na de geboorte te zijn. De resultaten staan vermeld in de volgende tabel. Vancomycine voorgeschreven Ja Nee Totaal
Gehoorschade Ja 8 1 9
Nee 14 22 36
Totaal 22 23 45
De volgende '8 vragen gaan over dit onderzoek.
37. Het beschreven onderzoek is een dwarsdoorsnedeonderzoek. Deze stelling is 1. Juist 2. Onjuist
38. In de onderzochte vraagstelling was gehoorschade de 1. Afhankelijke variabele 2. Onafhankelijke variabele 3. V erstorende variabele
39. Het risico op gehoorschade in deze populatie van kinderen geboren in de jaren 2004 tot 2009 in het Sophia Kinderziekenhuis is l. 5% 2. 20% 3. 36% 4. Niet te bepalen
40. De odds op gehoorschade bij kinderen die vancomycine hebben gekregen is l. 8/1 2. 8/9 3. 8/14 4. 8/22
41. De odds ratio op gehoorschade bij kinderen die vancomycine kregen ten opzichte van kinderen die dat niet kregen ligt het dichtst bij 1. 0,3 2. 2,3 3. 8,4 4. 12,6
42. Een andere risicofactor die werd onderzocht was het bilirubinegehalte in het bloed. Bij kinderen met gehoorschade was het gemiddelde bilirubinegehalte 2034 UIL en bij de kinderen zonder gehoorschade was dat 166 UIL. Bovendien bleken kinderen met een hoog bilirubinegehalte vaker vancomycine te hebben gekregen. In de relatie tussen liet bilirubinegehalte en het optreden van gehoorschade is het gebruik van vancomycine een 1. Achtergrondvariabele 2. Confoonding variabele 3. Intermediaire variabele
43. Correctie voor vancomycinegebruik in de relatie tussen bilirubinegehalte en gehoorschade bij kinderen zal er toe leiden dat de odds ratio 1. Afneemt 2. Niet verandert 3. Toeneemt
44. Onderzoekers willen een onderzoek opzetten dat zekerheid geeft over de vraag of vancomycinegebruik bij kinderen leidt tot'geho?rschade. Het beste design hiervoor is een gerandomiseerde placebogecontroleerde trial. Deze stelling is 1. Juist 2. Onjuist
45. Hieronder ziet u een zogenaamde Abbé-plot afgebeeld. Wat is de belangrijkste functie van een ~
I I s
100
80
60
40
20
'20
dergelijke plot?
40
60
80
100
Rssponst~ to placsbo l"J
1. Nagaan hoe groot de studies zijn die naar een bepaald vraagstuk zijn uitgevoerd 2. Nagaan hoeveel stu~ies er zijn uitgevoerd naar een bepaald vraagstuk 3. Nagaan of gevonden verschillen tussen placebo en actieve behandeling statistisch significant zijn 4. Nagaan of verschillende studies naar een bepaald vraagstuk ongeveer dezelfde resultaten laten zien
46.
,
Is de volgende vraag een PICO-vraag? "Leidt behandeling met trommelvliesbuisjes, in vergelijking tot afwachtend beleid, tot eerder herstel van gehoor, minder vertraging in taal-spraakontwikkeling en een grotere kans op blijvende perforatie van het trommelvlies?" 1. Ja, want er staan zowel positieve als negatieve uitkomsten in de vraag.. 2. Nee, de pati~ntenpopulatie is niet gespecificeerd 3. Nee, er staan meerdere typen uitkomsten in de vraag 4. Nee, er staan zowel positieve als negatieve uitkomsten in de vraag
•
47. Wat is het belangrijkste doel van het uitvoeren van een meta-analyse van meerdere interventiestudies? De schatting van het behandeleffect die zo wordt verkregen is meer 1. Betrouwbaar 2. Klinisch relevant 3. Nauwkeurig 4. Valide
48. Waarom is het bij het diagnostisch proces van belang om de vooraf-kans op ziekte te kennen? - 1. Alleen dan is vast te stellen of een test voldoende discriminerende waarde heeft 2. Alleen dan zijn de likelibood ratio's van een test te berekenen 3. Alleen dan zijn sensitiviteit en specificiteit van een test te berekenen 4. Dan is er minder kans op bias bij de interpretatie van de resultaten van een diagnostisch testonderzoek
49. Hoe moet een positieve likelibood ratio worden geïnterpreteerd? Deze geeft aan 1. Hoe groot de kans is dat de testuitslag bruikbaar is voor het uitsluiten van ziekte 2. Hoe groot de kans op ziekte is bij testpositieven in vergelijking tot testnegatieven 3. Hoeveel waarschijnlijker een positieve testuitslag is dan een negatieve testuitslag 4. Hoeveel waarschijnlijker de kans op een positieve testuitslag is onder zieken in vergelijking tot niet-zieken
/
- 50. Wat wordt verstaan onder 'allocation concealment'? 1. De volgorde waarin patiënten worden toebedeeld aan onderzoeksannen is willekeurig 2. Onderzoekers die patiënten includeren weten niet aan welke onderzoeksarm de eerstvolgende patiënt zal worden toebedeeld 3. Onderzoekers weten niet in welke onderzoeksann patiënten zitten 4. Patiënten weten niet van tevoren aan welke onderzoeksann zij zullen worden toebedeeld
- 51. Welke elementen zijn nodig om een steekproefomvangberekening uit te voeren voor een onderzoek met een continu eindpunt? 1. Maximaal aantal beschikbare patiënten 2. Maximaal toegestane type-l en type-2 fout 3. Verwacht effect en spreiding 4. Verwacht effect en spreiding en maximaal toegestane type-l en type-2 fout
S2. Op het werk nemen mensen eerder de trap dan de lift als zij via een poster daarop gewezen worden. Dat blijkt uit onderzoek in A mericon Journa/of Preventive Medicine (20 12:42:136-141 ). Het onderwerp van dit onderzoek is een voorbeeld van 1. Primaire preventie van overgewicht 2. Secundaire preventie van hoge bloeddruk 3. Tertiaire preventie van diabetes
S3. Als een preventieve maatregel ertoe leidt dat alle mensen in Nederland minder zout gaan eten, zal dit voor ieder individu een minimale afname van de kans op hart- en vaatziekten opleveren, terwijl de incidentie van hart- en vaatziekten in de gehele bevolking afneemt. Dit voorbeeld is een uitwerking van 1. Geïndiceerde preventie 2. Selectieve preventie 3. Universele preventie 4. Zorggerelateerde preventie
S4. Een belangrijk markeringspoot in de ontwikkeling van het denken over intersectoraal gezondheidsbeleid is de Ottawa Charter for Health Promotion. Dit handvest stelt dat gezondheidsbeleid erop moet zijn gericht dat 1. De fysieke omgeving het gezonde gedrag ondersteunt 2. Het zorgsysteem het gezonde gedrag ondersteunt 3. Mensen de vrije keus moeten hebben om te kiezen tussen gezond en ongezond gedrag 4. Mensen via wetgevi~g beschermd moeten worden tegen determinanten van ongezondheid
ss. In de afgelopen anderhalve eeuw is in Nederland een verdubbeling van de levensverwachting gerealiseerd. Men onderscheidt een aantal radicale verschuivingen in het doodsoorzakenpatroon, de epidemiologische transitie genoemd. Daarbij worden diverse tijdperken onderscheiden. Sterfte aan hart- en vaatziekten valt te plaatsen in het tijdperk van de 1. Afnemende pandemieën 2. Degeneratieve door de mens veroorzaakte aandoeningen 3. Epidemieën en hongersnood
S6. In achterstandswijken wonen veel meer dikke kinderen dan in welvarende wijken. Dit verschil in gezondheid kan het beste worden geduid als gezondheidsverschillen naar 1. Etniciteit 2. Regio en urbanisatiegraad 3. Sociaaleconomische positie
57. Gezondheidsproblemen kunnen leiden tot een minder succesvolle beroepscarrière. Hoe noemt men dit effect? 1. Assumptie 2. Causatie 3. Selectie
58. In het acculturatieproces zijn vier stadia te onderscheiden van de mate waarin nieuwkomers zich invoegen in de traditionele bevolking van een land. Met welk stadium wordt de meest vergaande vermenging van nieuwkomers met oorspronkelijke bewoners aangeduid? 1. Assimilatie 2. Integratie 3. Marginalisatie 4. Separatie
59 Zoonosen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de volksgezondheid. In het Volksgezondheid Toekomst Verkenning determinantenmodel worden zoonosen geplaatst binnen de categorie 1. Biotische factoren 2. Fysieke factoren 3. Gedragsfactoren 4. Sociale factoren
60. Het opsporen van hepatitis bij drugsgebruikers is een vorm van preventie. Dit valt onder 1. Primaire preventie 2. Secundaire preventie 3. Tertiaire preventie
61. De kansen op de huwelijksmarkt zijn voor mensen met een ziekte mogelijk kleiner dan voor gezonde mensen. Andersom kan ziekte van een van de partners ook leiden tot een scheiding. Hoe noemt met dit effect? 1. Assumptie 2. Causatie 3. Selectie
62. Het voedingscentrum start een campagne om de inwoners van Nederland maximaal 6 gram zout per dag te laten gebruiken. Dit een voorbeëld van 1. Hoogrisicobenadering 2. Populatiebenadering
63. In de Verenigde Staten heeft men een tv spot gericht op veilig vrijen uitgezonden in de staat 'New Vork'. De effectiviteit van de tv spot is geëvalueerd door kennis over veilig vrijen te meten bij inwoners in deze staat, en te vergelijken met de staat 'New Jersey' waar deze tv spot niet is uitgezonden. Dit is een voorbeeld van een I. Case-control study 2. Community intervention trial 3. Randomized controlled trial
64.
In het leerboek van Mackenbach en Stronks over volksgezondheid en gezondheidszorg wordt de demografische transitie beschreven. Wat is het effect van de demografische transitie op de sterftecijfers en geboorte~ijfers? 1. Hoge sterftecijfers met hoge geboortecijfers 2. Hoge sterftecijfers met lage geboortecijfers 3. Lage sterftecijfers met hoge geboortecijfers 4. Lage sterftecijfers met lage geboortecijfers
65. Onlangs werd in Denemarken een belastingverhoging op vette voeding ingevoerd. Dit is een vorm van collectieve preventie in de strijd tegen overgewicht. Onder welke strategie valt deze preventieve interventie? 1. Faciliteren van preventief gedrag 2. Persuasieve communicatie 3. Wet- en regelgeving
66. In het determinantenmodel van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden drie determinanten van gezondheid besproken. Deze zijn 1. Gezondheidszorgsysteem, gedrag en fysieke/sociale omgeving 2. Persoonsgebonden factoren, gedrag en fysieke/sociale omgeving 3. Persoonsgebonden factoren, gezondheidszorgsysteem en fysieke/sociale omgeving
67. Ethische discussies over preventie ontstaan doordat de effecten van preventieprogramma's in de regel nauwelijks merkbaar zijn voor de individuele deelnemers aan die programma's. Deze uitspraak is 1. Juist 2. Onjuist
68. In de ethiek van preventie gaat het onder meer om de vraag welke middelen geoorloofd zijn om een bepaald doel te bereiken. Wanneer een huisarts een patiënt aanspoort om te stoppen met roken, spreekt men van 1. Directief optreden 2. Dwang
69. 'Bij een ethische afweging met betrekking tot vaccinatie van meisjes van 13 jaar ter preventie van baarmoederhalskanker speelt het principe van respect voor de autonomie geen rol, omdat deze meisjes minderjarig zijn'. De uitspraak is 1. Juist 2. Onjuist .
70. De randomized controlled trial (RCT) is de goud standaard van medisch-wetenschappelijk onderzoek. De RCT dateert van 1. 1748
2. 1848 3. 1948
71. Weldoen is een belangrijk medisch-ethisch principe. Dit principe komt voort uit de 1. Hippocratische traditie 2. Levensbeschouwelijke traditie 3. Verlichtingstraditie
72. De uitspraak 'een patiënt met COPD mag zelfweten of hij rookt, zolang hij het belang van anderen maar niet schaadt' past typisch bij 1. Kant's opvatting van een deontologische ethiek 2. Mill's opvatting van zelfbeschikking 3. Sartre's opvatting van autonomie als zelfverwerkelijking
73. In het Hyaluronic Acid Fat Graft onderzoek van Salida et al waren 208 kinderen in de leeftijd van 4 16 jaar betrokken. Stel dat dit onderzoek in Nederland had plaats gevonden, welke uitspraak is dan juist? 1. In Nederland mag alleen onderzoek met personen onder de 16 jaar plaatsvinden als zij deelnemen als gezonde proefpersonen 2. In Nederland mag onderzoek met personen tussen 12 en 16 jaar plaatsvinden, indien zowel de proefpersonen als de ouders toestemming hebben gegeven 3. In Nederland mag überhaupt geen onderzoek met personen onder de 16 jaar plaatsvinden
74. Gebruik van orale anticonceptiva behoort tot het terrein van de 1. Preventieve geneeskunde 2. Transformerende geneeskunde
75. Religieuze jongensbesnijdenis is regelmatig onderwerp van een maatschappelijk en ethisch debat. Welke uitspraak is juist? Voorstanders van religieuze besnijdenis beroepen zich vaak op de 1. Onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 GW) 2. Rechten van het kind 3. Vrijheid van godsdienst (artike16 GW)
COMMENTAARFORMULIER van het tentamen: 5MPV2 Mad. Prof. Vorming 2: Arts en context d.d. 2 mei 2013 VRAAG· NR.
NAAM:
CommJorm.ll-1 1-2012
STUD.NR.: