UMC \tJ St Radboud Universitair Medisch Centrum FaculteiLder Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50205 Zintuigen en huid 3 mei 2012 10.00 uur
**herhaaltoets••
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 92 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer 0f uw tentame·nset compleet is. Vermeld op het-antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij lederewaag is slechts één alternatief hetjuiste of het beste. U ge·eft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER vrror het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestu·ctering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden . Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te breng·e n op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. ·Corrigeer fouten met gym. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw. definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één in·g evuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en regîstratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeen kan het niet correct worden-verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u ·dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan veor uw rekening_ De vragen worden als volgt gescoord: open Fout Goed antwoorden: Punten· -1 0 2 keuze-vraag 1 3 keuze-vraag 1 0 Punten - Y.z. 0 Punten 4 keuze-vraag 1 -113 5 keuze-vraaq 0 Punten 1 -~ lnd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en 1levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordfmmulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. LET OP 1! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Vom êladJ1C.doc!U-F11Jl :Z
3 1; Herkansing Blok 50205 voorjaar 2012 OHK
-
/3
Vraag 1. Bij welke van de onderstaande aandoeningen zal hoogstwaarschijnlijk de Amsler-test ongestoord zijn? Dat is bij (een): 1. diabetisch maculaoedeem. 2. exsudatieve maculadegeneratie. 3_.. macula-pucker. 4: nucleair cataract. Vraag 2. Bij een ernstige diabetische retinopathie treedt neovascularisatie op. De oorzaak van de neovascularisatie bij diabetische retinopathie is (een): 1. breuk in het pigmentblad. 2. maG"'Iaire-bloedfng. ),\. maculaoede-em. ~ retinale ischemie. Vraag 3. Een 57-jarige vrouw is bekend met ernstige diabetes en ziet plotseling zeer slecht met hel linkeroog. Bij onderzoek blijkt dat zij de letters op de visuskaart met dit oog niet kan zien. Zij kan wel nog net zien hoeveel vingers u opsteekt op een afstand van 3 meter. De visus OS is dan: 1. 1/300. 2. 3/300. 1/60. 3/60.
ei
Vraag 4. Een 2'0-jarige man heeft een refractieafwijking die met een bril met negatieve glazen kan worden gecorrigeerd. De refractieafwijking die hier aanwezig is heet 1. astigmatisme. ?,, hypermetropie. f.3l myopie. 4. presbyopie. Vraag 5. De extraoculaire spieren worden geïnnerveerd door hersenzenuwen. De m. obliquus superior wordt geïnnerveerd door de nervus: ;!.; facialis. (6_) oculomotorius. 3. p.ptiet:r§': 4. j[9.cM!eäfis. Vraag 6. De oogleden worden geïnnerveerd door hersenzenuwen. De m. levator palpebrae wordt geïnnerveerd door de nervus: 1. abducens. facialis. 3. ~forius. 4. .twehtecfr'is.
®
Vraag 7. Oe pupil wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel. De m. dilatator pupillae wordt geïnnerveerd door de nervus: 1. parasympaticus. ft; sympathicus. Vraag 8. Voor binoculair enkelzien bij blik naar rechts-boven is normale innervatie van bepaalde uitw,endige oogspieren nodig. Die oogspier.en zijn de: m. obliquus inferior 00 en m. rectus superior OS 2. m. obliquus s.uj:lérfor 00 en m. rectus superior OS. 3. m. rectus superior 00 en m. obliquus inferior OS. 4 . m. rectus superior 00 en m. obliquus ~~ior OS.
Q}
Vraag 9. Een 5-jarige jongen heeft een afwijkende oogstand waarbij het linker oog te ver naar lateraal staat. De oogstandafwijking heet: 1. _gyet6tropie. 2 . esotropie. ~- exotropie. 4. t;fllertropie. Vraag 10. U onderzoekt een kind op scheelzien door naar de lichtreflectiebeeldjes van de cornea te kijken. U ziet dat in het afwijkende oog het reflectiebeeldje op de rand van de pupil staat. De scheelzienshoek bedraagt dan ongeveer: 1. 5". (2) 15". 3 . 30". 4. 45". Vraag 11. Een vader van een jongen van 2 maanden oud merkt op dat de rechter pupil van zijn zoon vaak Yill-c>Piicht. Behalve retinablastoom moeten ook andere oorzaken van leukocorie worden uitgesloten, zoals onder a ~ dere: 1. choroideamelaooom. ~ colaboom van de retina. 3. maligne-g1aucoom. 4. neurob!ástoom. Vraag 12. Een 40-jarige vrouw heeft plotseling dubbelbeelden als gevolg van uitval van de nervus oculomotorius OD. Eén van de onderstaande onderzoeksbevindingen wij st (indien bij deze patiënte gevonden) op een ernstige spoedeisende onderliggende oorzaak (zoals aneurysma of t~or). Dit betreft dan: accommodatieuitval 2. a,Pdctétiebeperking 3 an~sócorie ptosis
·W
©
Vraag 13. Een 60-jarige vrouw met diabetes mellitus heeft plotseling dubbelbeelden als gevolg van uitval van de nervus oculomotorius 00. Een van de onderstaande onderzoeksbevindingen, indien bij deze patiënte gevonden, biedt steun aan de diagnose diabetische neuropathie. Dat be~ft:
{j) accommodatieuitval OD. 2. adduG-treóeperking 00. 3. iSOC_.9.rie. 4. ptpsis OD. Vraag 14. Een 20-jarige vrouw komt bij de huisarts omdat ze aan het rechter oog (ten opzichte van het linker oog) een lager bovenooglid en een nauwere pupil heeft opgemerkt. De oogbewegingen zijn ongestoord. De meest waarschijnlijke oorzaak is: Adie-syndroom. 2. Horner-~ynd room . 3. n. oculoroertoriusparese. 4 . myasthenia gravis.
(i)
Vraag 15. Een 30-jarige vrouw heeft bij drie opeenvolgende controles een intraoculaire druk van 26 mm Hg van beide ogen. Gezichtsveldmeting (statiS,che perimetrie) laat geen afwijkingen zien. Het fundoscopisch beeld van de papillen is normaal. De diagnose luidt hier: r:' geen oogafwijkingen. _k norma1edrukglaucoom. (]) oculaire hypertensie. 4 . primaff openkamerhoekglaucoom . Vraag 16. Medicatie voor glaucoom kan systemische bijwerkingen veroorzaken . Zowel nierstenen als depressies zijn bekende bijwerkingen van: 1. acetazolamide (o.a. Diamox®) 2. pilocarpine (o.a. Pilogel®) 3. prostaglandine-analegen (o.a. Xalantan ®) ~ timolol (o.a. Timoptol®) Vraag 17. De cornea wordt geïnnerveerd door een hersenzenuw. Dat is de nervus: 1. abducens. (j) opticus. 3. trigeTl]}rîus. 4. troch.lé'aris. Vraag 18. Bij natte meeuiadegeneratie is er sprake van vaatnieuwvorming. Deze vaatnieuwvorming is afkomstig van bloedvaten in: de choriocapillaris. 2. de papil. 3. de rfotfna. 4. het c~s ciliare.
Ó)
Vraag 19. Tractionele ablatie retinae is een van de diverse soorten netvliesloslatingen. Deze soort netvliesloslating is vooral geassocieerd met: 1. diab_efes mellitus. g) hoge leeftijd. 3. hypertensie. 4. mqligniteit. Vraag 20. Een witte vloeistofspiegel van pus in de voorste oogkamer is een: 1. hyphaema. hypopyon. 3. hy~o~hagma . 4. leu}ócorie.
W
Vraag 21. Voor de detectie van glaucoomschade is gezichtsveldonderzoek nodig. Vroegdetectie kan dan het beste plaatsvinden met gezichtsveldonderzoek volgens: ,f · Amsler (kaart van Amsler). 11. Donders (confrontatietest van Donders). 3. Goldmann (kinetische perimetrie). @ Humphrey (statische perimetrie). Vraag 22. Een 10-jarige jongen met hoofdpijnklachten blijkt bij onderzoek een relatief afferent pupildefect (RAPD) van het rechter oog te hebben. Dit wijst op een laesie van de: 1. )r!'s OD. 2. n·e rvus oculomotorius OD. 3. n~us opticus OD. truncus sympathicus rechts.
V
Vraag 23. Endophthalmitis kent vele oorzaken. De meest frequente oorzaak is: 1. glaucoom. 2. sarcoïdose. 3. staaroperatie. 4. trauma. Vraag 24. Stoornissen in het kleurenzien kunnen zowel aangeboren als verworven zijn. Verworven stoornissen in het kleurenzien worden vooral veroorzaakt door afwijkingen van de: 1. cornea. 2. lens. 3. macula. 4. papil. Vraag 25. Er wordt een visusmeting verricht op 6 meter afstand van een letterkaart De kleinste optotypen die de patiënt met het rechter oog nog foutloos kan lezen staan in een regel waarbij D=5 staat vermeld. De visus van het rechter oog is dan:
1. 5/6. 2. 1.
@)
615. 4 . 5.
Vraag 26. Er zijn 12 hersenzenuwen. Eén daarvan verzorgt de motoriek van de spieren van het aangezicht. Dit is de: 1. n. acGléssnrius; .2) n. fac1alls; 3. n. tri_géminus. Vraag 27. In het hliddehoor bevinden zich drie gehoorbeentjes. Eén daarvah is verbo.nden met het trommelvlies. Dit is de: (1) incus; 2. hlalleus; 3. stapes. Vraag 28. Wat rust op de ciliën van de haarcellen in de sacculus? Dit is: -1. de membrana tectoria; (].) een gelei met otoconiën. Vraag 29. De trommelholte is opgebouwd uit vier zijwanden, e·en boven- en een onderwand. In een van dezy. :vanden bevindt zich de opening naar de tuba auditiva. Dit is in de: antetieure wand; 2. m~ale wand; · 3. posterieure wand.
C!J
Vraag 30. Bij een bepaald lichamelijk onderzoek wordtin de buitenste linker en rechter gehoorgang een pink ingebracht terwijl de p.atiëht een kauwbeweging maakt. Welke structuur wordt daarbij ge~eld? Dat is: 1. de a. carotis externa; . het caput mandibulae; 3. het z~cfma. Vraag 31 . Een acute otitis media is een ontsteking van een bepaalde structuur. Dit is: 1. de genoorgang; 2. het binnenoor; @ het middenoor. Vraag 32. Een ontsteking van het mastoïd (acute mastoïditis) is een complicatie van een acute middenoorontsteking. Welk van de volgende verschijnselen hoort typisch bij een acute mastoiqitis? Dat is een: (i) afstaand oor; 2. pos;nasal drip ~ 3. puryJént loopoor.
Vraag 33.. De stelling: "Patiënten met het syndroom van Down hebben een verhoogde kans op een middenoorontsteking", is: juist; 2. onjuist.
J)
Vraag 34. Enkele factoren kunnen predisponeren tot het krijgen van een gehoorgangontsteking. Welke van onderstaande factoren hoort daar bij :
1. het dragen van oordopjes;
(p
recidiverend.e verkoudheden;
3. vergro}e1tdenoïden. Vraag 35. Indien bij de proef van Weber het geluid van de stemvork beter wordt gehoord in het rechter oor dan in het linker oor, dan is de meest waarschijnlijke oorzaak een: 1. eerurnenprop in het rechter oor; 2. otitis media acuta van het linkeroor. Vraag 36. Het vestibulum nasi is een onderdeel van de neusholte. Een steenpuist kan hier ontstaan omdat het vestibulum is bekleed met:
CD
huid; 2. slijmvlies.
Vraag 37. Bij e·en neusbloeding is vaak de locus Kiesselbachi betrokken. Deze bevindt zich in het slijmvlies van de neus aan de: 1. laterale zijde; 2. mediale zijde. Vraag 38. Een bacteriële ontsteking van een van de neusbijholten kan doorbreken naar de orbita. Bij een van de sinussen is het risico hierop het grootst vanwege een dunnere scheidingswand met de orbita. Dit is de sinus: G) ethmoidalis; 2. f!)>n~alis; 3. m~ilfaris ; 4. sphenoidalis. Vraag 39. Bij een neusverstopping van beide neusgaten treedt hyponasaliteit op. Hyponasaliteit betekent een functiestoornis van de: 1. bevochtiging van de inademingslucht; 2. reuk; 3. spraak. Vraag 40. Mevrouw De Clonie komt met haar 2-jarige dochter in ntei op het spreekuur. Mevrouw klaagt dat haar dochter: "nu al de derde verkoudheid heeft sinds begin dit jaar''. De arts probeert haar gerust te stellen door te vertellen dat kinderen vaak verkouden zijn. De meeste peuters en kleuters hebben namelijk: 1. 2 tot 6 verkoudheden per jaar; 2 . 6 tot 10 verkoudheden per jaar; 3. 1 0 tot 14 verkoudheden per jaar.
Vraag 41 . Mevrouw Van Zoelen voelt zich erg schuldig. Ze had een neusverkoudheid toen ze haar kleinkind van 6 maanden bezocht. En nu ligt hij opgenomen in het ziekenhuis met een benauwdheid. De dokters zeggen dat het om een RS virus (respiratoir syncytieel virus) gaat. Is dit e~verkoud efdsvirus? Ja;!l'et- S virus behoort tot een van de belangrijke verwekkers van neusverkoudheid; (3) nee.Jet zijn 9.c_a l de rino- en coronavirussen maar niet het RS virus dat neusverkoudheid veroorzaakt.
;L
Vraag 42. Mevrouw Peperkorrel, 60 jaar, klaagt sinds een paar dagen over pijn onder het linkeroog. Ze is al meer dan een week verkouden. Bij onderzoek is haar neus beiderzijds verstopt. Ze heeft links kloppijn op de sinus maxillaris en drukpijn op de nervus infra-orbitalis. De arts vermoedt een beg innende kaakholteontsteking. In dat geval is de ontsteking meestal een 1. bacteriële infectie; 2. een virale infectie. Vraag 43. Men onderscheidt geleidings- en perceptiedoofheid. Presbyacusis is hoofdzakelijk een vorm van: 1. geleidingsdoofheid; 2. perceptiedoofheid. Vraag 44. De meest voorkomende oorzaak van slechter horen bij kinderen is: 1. cholesteatoom; ;a... otosclerose; tubadysfunctie.
@
Vraag 45. De gehoorbeentjes spelen een rol bij de mechanische overdracht van geluid van het trommelvlies naar de cochlea. Benoem de gehoorbeentjes in de anatomische volgorde van het trommelvlies naar de cochlea. incus - stapes - malleus; 2. malleus- incus - stapes; 3. stapes - malleus -incus.
é)
Vraag 46. Als de klacht duizeligheid bij eenzijdig gehoorverlies langer dan drie dagen aanhoudt dan is dat een alarmteken. Duizeligheid is ook een alarmteken:,. 1. als het optreedt tijdens inspanning; @ gepaard gaat met enkele malen braken; 3. gepaard gaat met hyperventilatie.
...
Vraag 47. Een man van 32 jaar heeft gedurende de afgelopen dag bij het zetten van een tuinhek enkele malen kortdurend aanvallen van draaiduizelighei_cj gehad. De aanvallen duurden ongeveer een halve minuut, daarbij trad geen geho0rverlies of braken op. De meest wa~~ch ijnlijke diagnose is: l1J benigne paroxismale positieveranderingsduizeligheid; 2. neuritis vestibularis; 3. zie) t lvan Ménière. Vraag 48. Bij een persoon met nonnaai gesproken een goed gehoor is één gehoorgang volledig gevuld met cerumen . Bij het uitvoeren van d.e testen volgens Rinne en Weber zal het volgende gevonden worden: 1. alleen de test volgens Rinne verloopt afwijkend; 2. alleen de test volgens Weber verloopt afwijkend; 3. zowel de test volgens Weber als die volgens Rinneverlopen afwijkend. Vraag 49, Hoe wordt de richting van een nystagmus benoemd? Deze wordt benoemd naar de richting van de nystagmus die overeen komt met de: 1. langzame slag; snelle slag.
@
Vraag 50. Wanneer moet een patiënt met heesheld verwezen worden voor KNO-onder,zoek door de KNO-arts? Volgens de richtlijnen moet verwezen worden vanaf het momënt dat de heesheid langer bestaat dan: (!) 3 tot 4 weken; 2. 2 maanden;
Derma
Vraag 51 . De huid bestaat uit de epidermis. de dermis en de subcutis. In welke van de onderstaande lagen van de epidermis bevinden zich delende cellen? (Îl Stratum basale 2. Stratum gramliasurn 3. Stratum spirrosum Vraag 52. De huid bestaat uit de epidermis, de dermis en de subcutis. Waar in de huid worden vetcellen gevonden? 1. De dermis 2. De epidermis De subcutis
®
Vraag 53. Bij de beschrijving van het klinisch onderzoek van de huid maakt de arts gebruik van efflorescenties. Zo is een macula een: 1. Circumscripte, solide verhevenheid van de huid> 1 cm , die ontstaan is door cel-, weefsel- of vochttoename en die geneest zonder littekenvorm ing. (2) Omschreven kleurverandering in het niveau van de huid zonder andere epidermale of dermale afwijkingen. 3. Solide vlakke verhevenheid van de huid, > 1 cm, die geneest met littekenvorming. Vraag 54. De keuze van behandeling bij verschillende dermatesen hangt onder andere af van de vochtigheidsgraad van de aandoening (nattend/droog). Een licht nattend eczeem aan de handpalmen .behandelt men met: 1. Crème 2. Vas&t(ne @ Zalf Vraag 55. Er zijn diverse soorten uitwendige (topicale) therapieën die de arts kan voorschrijven. De werking en de indicaties zijn nogal wisselend. Keratolytica hebben een: (Î) entschilferende en penetratieverhogende werking. 2. ontstekingsremmende en jeukstillende werking. Vraag 56. Psoriasis heeft een erfelijke grondslag. Daarnaast zijn er uitlokkende factoren die bij een predispositie psoriasis induceren. Welke van de onderstaande factoren verergeren psoriasis niet: 1. Bepaalde infecties 2. Psychosociale stress · @ Zonlicht. Vraag 57. Welke topische therapie schrijft u voor bij een volwassen patiënt met een psoriasis vulgaris: J. Klasse 3-corticoid zalf twee maal daags, zeve.wéfagen per week (2) Klasse 3-corticoid zalf twee maal daags, intermitterend 3 dagen per week.
'I
Vraag 58. We!Jw factoren bepalen de penetratie van een topicaal corticosteroïd in de huid: (J) De toestand van de huid (barrièrefunctie), de lokalisatie van de dermatose. 2. De toestand van de huid (barrièrefunctie). applicatie met een wattenstok. Vraag 59. De huidafwijkingen bij het seborrhoisch eczeem in adulte vorm worden behandeld met 1. Ketoconazolcrème. 2. Vitamine 0 zalf. 3. Zinkzalf. Vraag 60. Onder welke groep van aandoeningen valt prurigo: jeukende aandoeningen, zonder huidafwijkingen; 2. papuleuze aandoeningen waarbij jeuk kenmerkend is; 3. pust~uze aandoeningen waarbij jeuk kenmerkend is.
6)
Vraag 61. De meest voorkomende maligne huidtumor is: Het basaalcelcarcinoom 2. Het plaveiselcelcarcinoom
6)
Vraag 62. Een verruca seborrhoica is een: 1. benigne papillomateuze huidafwijking .4.. rl)B1igne papillomateuze huidafwijking @) premaligne papillomateuze huidafwijking Vraag 63. Een doorgemaakte erysipelas is een risic·ofactor voor het ontwikkel el'! van een: (Î) veneuze circulatiestoornis 2. arterlëté circulatiestoornis 3. lymfecirculatiestoornis Vraag 64. Moeheid van de benen is een belangrijke klacht bij veneuze insufficiëntie. Dit is 1. juist 2. niet juist Vraag 65. Een aantal huidmaligniteiten heeft voorstadia. Een lentigo maligna is een voorstadium van: 1. het basaalcelcarcinoom 2. hetfi\elanoom @ het plaveiselcelcarcinoom Vraag 66. Bij verdenking op een basaalcelcarcinoom verricht men het volgende onderzoek: (Î) histologisch onderzoek van een incisiebiopt 2. histologisch onderzoek van een excisiebiopt
I
Vra'a(l 67. / Bij eef'N;!anfal circulatiestoornissen kunnen afwijkingen aan de huid worden gezien. Atrophie blanche jie men bij: 1. 'arteriële,iQ_sufficiëntie 2. veneuze inSl:lfficiëntie
I
Vraag 68. De meeste huidziekten worden gekenmerkt door hun afgrenzing van de normale huid. Bij atopisch eczeem zijn de huidafwijkingen vrijwel altijd: J) onscherp begrensd 2. scherp begrensd Vraag 69. Er bestaan verschillende subtypen van psoriasis, die gekenmerkt worden door de lokalisatie van de huidafwijkingen op het lichaam. Bij een psoriasis inversa heeft de patiënt met name psoriasis: ó) in de lichaamspiooien zoals submammair, axillair en inguinaal 2. op het hoofd 3. op de strekzijden van de extrèmiteiten Vraag 70. De huidaandoening rosacea wordt gekenmerkt door het vóórkomen van papulopustels en: 1. co~donen @ erytheem 3. vesikels Vraag 71 . Bij erg pijnlijke vesikels op de bovenlip is de meest waarschijnlijke diagnose: 1. bulleuze impetigo 2. herpes simplex infectie Vraag 72. Acne vulgaris is een ontsteking van de talgklierfollikel die klinisch in meer of mindere mate wordt gekenmerkt door het vóórkomen van: 1. papulopustels 2. teleangiëctasieën Vraag 73. Een b'elangrijke risicofactor voor het krijgen van een melanoom is: 1. zonverbranding op kinderleeftijd 2. zonverbranding op oudere leeftijd Vraag 74. Dermatitis periaralis wordt gekenmerkt door erytheem en (papulo)pustels rond de mond en op de kin, met soms enige schilfering. Deze aandoening wordt meestal veroorzaakt door G) systemische corticosteroïden 2. topicale corticosteroïden
Vraag 75. De heer Vissers, 67 jaar, heeft een groeiende solitaire, geïndureerde, vaste, niet glanzende, erythemateuze nodus met centraal een ulcus met hyperkeratose. De meest waarschijnlijke diagnose is: 1. basaalcelcarcinoom plaveiselcelcarcinoom 3. veJ(uca seborrhoica
I1J
Geïntegreerd onderwijs Vraag 76. Bij het testen op een allergie door middel van de huidpriktest wordt behalve door een druppel met het allergeen ook door een druppel met alleen het oplosmiddel in de huid geprikt. A ls de huid reageert op de druppel die het oplosmiddel bevat en oo·k op de druppel met het allergeen is de beste conclusie dat: 1. Gl~ pers0on niet allergisch is 2. dé persoon allergisch is de test niet betrouwbaar is
®
Vraag 77. Quintus heeft eczeem onder een metalen polshorlogebandje. Hij blijkt allergisch te zijn voor nikkel. Kan dit type allergie worden vastgesteld met behulp van een plakproef? 1. ja 2. nee Vraag 78. Annelles gaat onmiddellijk niezen in de buurt van paarden. De huisarts kan deze Vorm van ove;g,evoeligheid onderzoeken met een RAST. Deze stelling is: juist 2. onjuist
UJ
Vraag 79. In het door u bestudeerde artikel "Latex allergy: a fellow up study of 1040 healthcare workers" worden de gevolgen van het dragen van met maïzena gepoederde latex handschoenen bestudeerd . Het maïzena poeder is verantwoordelijk voor het veroorzaken van: 1. 9)1ergische slijmvliesreadies @ een contact-allergisch handeczeem 3 . 7é'n orthoergisch handeczeem Vraag 80. Marteen Veld huis, operatieassistente in een kleih ziekenhuis, heeft een latex overgevoeligheid. Voor haar zijn late)(Vrije handschoenen beschikbaar. Zij kan dit werk alleen blijven doen als: 1. alle andere gebruikers van de operatiekamer ook gebruik maken van latexvrije handschoenen. alle andere gebruikers van de operatiekamers ook poedervrije latex handschoenen gebruiken _
@
Vraag 81 . ex han·dsciloenen worden gemaakt van het afgetapte sap van de rubberboom wat daarna bewe kt wordt n;et chemische stoffen . Een astma aanVal dre wordt opgewekt bij het gebruik van ge~6i,érde latex handschoenen wordt veroorzaakt do·or: J,. c?é'mis' I:J.e stoffen waarmee het latexsap is bewerkt (2_) !Witten ing~vangen tussen de rubber polymeerdeeltjes 3. het eigepfijk'ê ubber: de polymeerdeeltjes van isopreen
La
Vraag 82. Kees van Oestrum, voetballer, 19 jaar, heeft last van een verdikte nagel aan zijn grote teen. Het voetballen geeft hem last. De arts laat een kweek maken van een stuk nagel. De uitslag bevestigt de vermoedelijke diagnose: onychomycose. De meest voorkomende verwekker van een schimmelinfectie van een teennagel is: 1. éándida t1) trichophyton Vraag 83. Mevrouw de Boer, 65 jaar, heeft een witte uitslag op de wang in haar mond. Het lukt de huisarts niet de uitslag met een spatel van haar wang kan schrapen. Dit past bij: l cgri'dida infectie
(J)
Vraag 88. Welk van de onderstaande symptomen is het bij uitstek meest kenmerkende symptoom van een erysipelasinfectie aan het linker been? Dat is een: 1. pijnlijke klier in linker lies 2. scherpe begrenzing van het erytheem 3. wondje aan de linker voet
Vraag 89. Een van de late complicaties van roodvonk, die twee tot drie weken na het begin van roodvonk ontstaat, is een: 1. abces 2. glomerulonefritis 3. infiltraat 4. otitis media acuta Vraag 90. De heer Vermeulen heeft een steenpuist in zijn vestibulum nasi. Volgens zijn vrouw, die verpleegster is, moet hij een antibioticum hebben vanwege risico op een ernstige infectie. Daarom bezoekt hij de huisarts. De huisarts geeft hem inderdaad een antibioticum en de raad om zeker niet aan de steenpuist te pulken of te proberen deze uit te drukken. Dit advies geeft de huisarts vanwege het risico op: een hematogene verspreiding van de infectie naar de sinus cavernasus 2. een hematogene verspreiding van de infectie naar de sinus ethmoidalis 3. een hematogene verspreiding van de infectie naar de sinus sphenoidalis
GJ
Vraag 91. Karel Groothuis, 22 jaar, komt bezorgd vertellen dat hij 3 kleine pijnlijke plekjes heeft aan de binnenkant van zijn voorhuid. Bij inspectie ziet u drie vlak bij elkaar liggende zweertjes die ongeveer 1 tot 2 millimeter groot zijn en erg pijnlijk. De meest waarschijnlijke infectie is: een herpes simplex-infectie een varicella zoster-infectie
71) Y
Vraag 92. De heer Kruidvat, 54 jaar, heeft last van een pijnlijk rood oog links. Tevens heeft hij last van een pijnlijk erytheem met blaasjes van de huid van bovenooglid, voorhoofd en neus links. U constateert een gordelroos. U legt uit dat het een virus infectie is. Hij wil van u weten hoe hij deze heeft opgelopen Wat is juist : 1. hij heeft het waarschijnlijk als kind opgelopen via aer;;tgene besmetting (]) hij heeft het waarschijnlijk als kind opgelopen via direct huidcontact ":~ hij heeft het waarschijnlijk als volw~ssene opgelopen via aerpgene besmetting ~ hij heeft het waarschijnlijk als vol'lliifssene opgelopen via direct huidcontact.