Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en het algemeen toegankelijk onderwijs (mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, mr. N. Gunes, J. Toes)
Uitspraaknr. 03.027 Datum: 23 juni 2003 Onvoldoende structurele zorg aan leerling en geen tijdige informatieverschaffing aan ouder; slechte communicatie binnen school; weigering om te doubleren; klacht behoudens het laatste klachtonderdeel gegrond; primair onderwijs.
De klacht Een moeder klaagt over het onzorgvuldige optreden van de directie. Zij wijst hierbij op de volgende punten: De school heeft haar zoon, tegen de afspraken in, onvoldoende structurele zorg geboden met betrekking tot zijn rekenproblematiek. De school heeft de moeder niet tijdig laten weten dat het bieden van structurele zorg niet mogelijk was. De school heeft rekenproblematiek van haar zoon steeds benoemd als gedragsproblematiek, maar verder niet de moeite genomen nader onderzoek in te stellen naar de precieze aard van dat eventuele gedragsprobleem of gezocht naar een oplossing daarvoor. Bij de overgang naar een volgend schooljaar is er tussen de opvolgende groepsleerkrachten niet altijd essentiële informatie uitgewisseld. De moeder is hierdoor meerdere malen met dezelfde vragen benaderd terwijl informatie daarover op school al bekend was. De school heeft het herhaalde verzoek van de moeder om haar zoon te laten doubleren, gelet op zijn behaalde resultaten, genegeerd.
Visie van partijen De moeder vertelt dat in groep 4 bij haar zoon werd geconstateerd dat hij problemen had met rekenen. Er werd afgesproken dat de jongen groepsgewijs ondersteuning zou krijgen. Deze extra begeleiding zou structureel gaan plaatsvinden maar dat kwam niet van de grond. De moeder had graag tijdig willen horen dat de begeleiding niet haalbaar was. Nu is zij pas aan het begin van groep 7 tot de conclusie gekomen dat structurele hulp blijkbaar niet haalbaar was en heeft toen zelf het heft in handen genomen. Zo heeft zij haar zoon laten testen. De school heeft het rekenprobleem steeds als gedragsprobleem benoemd; de jongen zou wellicht faalangst hebben. Een handelingsplan of een plan van aanpak heeft de moeder echter nooit aangetroffen behoudens een onderzoek in 1997. Dit onderzoek gaf geen aanleiding tot vermoedens omtrent leer- en opvoedingsproblemen, maar bevatte wel enkele handvatten voor groepsleerkrachten. Tijdens een rapportbespreking aan het eind van 1998 uitte de groepsleerkracht haar zorgen over het gedrag van de jongen. Zij kon haar zorgen niet concreet omschrijven maar volgens haar deed de jongen raar. De moeder schrok hiervan en stemde in met een extern onderzoek. Later wilde de moeder dit echter niet meer en heeft ze het onderzoek afgezegd. Later heeft de moeder besloten om haar zoon zelf te laten testen. De moeder merkt op dat bij de overgang naar een volgend schooljaar er tussen de opvolgende
groepsleerkrachten niet altijd essentiële informatie is uitgewisseld. Telkens werd de moeder benaderd met dezelfde vragen, terwijl zij het schooljaar daarvoor de groepsleerkracht uitvoerig had geïnformeerd. Tenslotte vertelt de moeder dat de resultaten van de jongen vanaf groep 6 dusdanig waren dat een schooljaar doubleren zinvol zou zijn. De moeder heeft de afgelopen drie jaar gevraagd of hij zou kunnen doubleren. Ook in het adviesgesprek toen de jongen inmiddels in groep 8 zat heeft zij dit verzoek gedaan. De directeur vertelde echter dat zij daar niet over ging. De directie geeft aan dat binnen de beperkte mogelijkheden van de school altijd is geprobeerd om de jongen extra bijles te geven op momenten dat hij extra hulp nodig had. In het zorgplan van de school staat beschreven hoe er om wordt gegaan met leerlingen die extra hulp nodig hebben. Dit zorgplan is gevolgd bij het begeleiden van de jongen. Met de moeder is er regelmatig overleg geweest over de ontwikkeling van de jongen en over de hoeveelheid extra hulp die hij nodig had en ook zou kunnen krijgen op school. De directie benadrukt dat dit misschien minder of andere hulp is geweest dan de moeder voor ogen had, maar dat de school niet de capaciteit heeft om leerlingen meerdere malen per week extra hulp te geven. De directie bestrijdt dat er nooit een onderzoek is ingesteld naar de precieze aard van de sociaal-emotionele problemen en dat er geen oplossing is gezocht. In groep 4 is een pedagogisch-didactisch onderzoek gedaan. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de jongen de laatste drie maanden van het schooljaar structureel bijles gekregen. De school heeft de moeder in groep 5 aangeboden om haar zoon te laten testen door een orthopedagoog. De moeder heeft dit aanbod afgewezen omdat ze meende op een onjuiste manier te zijn behandeld door de Onderwijsbegeleidingsdienst, die de test zou afnemen. De moeder heeft haar zoon in groep 7 bij een particulier bureau laten testen. Naar aanleiding van de uitslag van dit onderzoek zijn er afspraken gemaakt tussen de groepsleerkracht en een extern begeleider voor een faalangsttraining. De directie is van mening dat er wel degelijk voldoende informatie is uitgewisseld tussen de opvolgende groepsleerkrachten. De directie geeft aan dat bij de overdacht voor de zomervakantie alle zorgleerlingen samen met de interne begeleider en de nieuwe groepsleerkracht worden besproken en de afspraken op papier worden gezet en dat dit ook bij de jongen is gebeurd. De school heeft nooit schriftelijk van de moeder een verzoek ontvangen om de jongen te laten doubleren. De moeder heeft dit mondeling slechts één keer ter sprake gebracht en wel in een adviesgesprek in het begin van 2002. De directie merkt op dat in de regel leerlingen nooit in de laatste groep blijven zitten. In de voorgaande jaren heeft de moeder dit verzoek niet gedaan en was er bovendien geen enkele aanleiding om hem te laten doubleren.
Overwegingen van de Commissie (…) De moeder klaagt erover dat de school haar zoon, tegen de afspraken in, onvoldoende structurele zorg heeft geboden met betrekking tot zijn rekenproblematiek. Wat betreft het begeleiden van zorgleerlingen is de Commissie van oordeel dat (de leiding van) een school de voorwaarden moet creëren om op een adequate wijze (extra) zorg aan de leerlingen te bieden. Instrumenten hiervoor zijn: deskundigheid binnen de school of de mogelijkheid deze deskundigheid extern in te roepen, een adequaat leerlingvolgsysteem, het opstellen, uitvoeren en evalueren van handelingsplannen, goede communicatie van personeel onderling en met ouders en tenslotte een goede verslaglegging van alle handelingen. De Commissie is van oordeel dat, ook al houdt zij rekening met de door de directie geschetste situatie van beperkte middelen, de door de school gecreëerde voorwaarden voor het bieden van adequate zorg te wensen overlaten. Zodra een leerling als zorgleerling wordt
gesignaleerd, dient er in beginsel een handelingsplan te worden opgesteld, ook als de zorgleerling nog geen 'probleemleerling' is. Wat er goed gaat dient ook te worden vastgelegd, zodat daarop kan worden teruggevallen wanneer er wel problemen zijn. In het onderhavige geval heeft de Commissie in de overgelegde stukken geen handelingsplan aangetroffen. Wel stond in een gespreksverslag van de intern begeleider (IB-er) naar aanleiding van een gesprek met de moeder in het najaar van 1999 vermeld dat er een handelingsplan opgesteld moest worden, waarbij ook gemeld werd dat over de vorm van de begeleiding nog nagedacht moest worden. Hiermee is aannemelijk geworden dat de begeleiding van de jongen beperkt is gebleven tot ‘losse’, op zichzelf staande begeleidingsactiviteiten. De Commissie is van oordeel dat, gelet op de beperkte zorgmogelijkheden van de school, een planmatige aanpak waarbij per periode doelen zijn vastgesteld, het begeleidingstraject van de jongen overzichtelijk had gemaakt. Dit zou de begeleiding van de jongen ten goede gekomen zijn. Zoals hierboven reeds is gesteld is de Commissie van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van de schoolleiding behoort om er voor zorg te dragen dat de school een adequate zorgstructuur heeft. De Commissie stelt vast dat het deze school daar aan ontbreekt en acht daarmee het klachtonderdeel gegrond. De moeder klaagt er over dat de school haar niet tijdig heeft laten weten dat het bieden van structurele zorg niet mogelijk was. Vastgesteld moet worden dat partijen verschillende verwachtingen hadden van (de mogelijkheden tot) begeleiding. Dit vindt mede een oorzaak in het ontbreken van een planmatige aanpak waarbij er duidelijkheid bestaat over het niveau, de vorderingen en de verwachtingen van een leerling. Deze helderheid bevordert ook de communicatie met de ouders. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat de school de moeder tijdig heeft geïnformeerd wanneer begeleiding geen doorgang vond of een andere vorm kreeg. Dit is de school verwijtbaar. De Commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. De moeder klaagt erover dat de school de rekenproblematiek van haar zoon steeds benoemd heeft als gedragsproblematiek, maar verder niet de moeite heeft genomen nader onderzoek in te stellen naar de precieze aard van dat eventuele gedragsprobleem of gezocht naar een oplossing daarvoor. Vast is komen te staan dat er in groep 4 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de eventuele gedrags -en leerproblemen van de jongen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er geen sprake was van gedragsproblemen. Wanneer er sprake was geweest van een planmatige aanpak dan had dit onderzoek daar ook in verwerkt kunnen worden. Voor de Commissie is het niet voldoende vast komen te staan dat de school de resultaten van dit onderzoek heeft gebruikt, ook de jaren daarna. In groep 5 heeft de groepsleerkracht opnieuw vragen opgeworpen met betrekking tot het gedrag van de jongen. Dat de handelwijze van de school zich toen heeft beperkt tot een niet concrete omschrijving van de vermeende gedragsproblemen en het verstrekken van gebrekkige informatie over het onderzoek, is door de directie niet voldoende weersproken. Een dergelijke handelwijze acht de Commissie de school verwijtbaar. Daarnaast acht de Commissie het de directie te verwijten dat zij de moeder niet verder heeft gepoogd te overtuigen om alsnog – nadat zijn haar toestemming had ingetrokken – aan het onderzoek medewerking te verlenen, juist gelet op het feit dat de school het gedrag van de jongen als ernstig omschreef. Daarnaast blijkt uit een verslag van de IB-er naar aanleiding van een gesprek met de moeder in de zomer van
1999 dat deze behoefte had aan tips hoe zij met het gedrag van de jongen om kon gaan. Ook nadat de uitslag van het onderzoek dat de moeder had laten afnemen bij de school bekend was (conclusie: de jongen had faalangst) is er door de IB-er nog gevraagd of de jongen mogelijk faalangst had. Een dergelijke vraag had met een zorgvuldig en compleet opgebouwd dossier voorkomen kunnen worden. De Commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. Volgens de moeder is er bij de overgang naar een volgend schooljaar tussen de opvolgende groepsleerkrachten niet altijd essentiële informatie uitgewisseld. De moeder is hierdoor meerdere malen met dezelfde vragen benaderd terwijl informatie daarover op school al bekend was. Voor de Commissie is het voldoende vast komen te staan dat de moeder verschillende schooljaren met dezelfde soort vragen is benaderd. Het is voor de Commissie overigens niet vast komen te staan dat er geen enkele informatie is gewisseld tussen de verschillende groepsleerkrachten en IB-ers. Wel is de Commissie van oordeel dat met een planmatige aanpak de verschillende groepsleerkrachten en IB-ers de situatie/voortgang/problematiek etc. rond de jongen uit het dossier hadden kunnen opmaken. Zij hadden de moeder dan vanuit een andere invalshoek met vragen kunnen benaderen. Voorts geldt ook voor dit klachtonderdeel dat de vraag of de jongen faalangst had nadat de uitslag van het onderzoek al bekend was voorkomen had kunnen worden door een zorgvuldig en compleet opgebouwd dossier. Zoals de Commissie eerder heeft gesteld is het haar uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat er sprake was van een opgebouwd dossier. De Commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. De moeder klaagt erover dat de school het verzoek om haar zoon, gelet op zijn behaalde resultaten, te laten doubleren heeft genegeerd. Dit verzoek heeft de moeder in groep 6, 7 en 8 gedaan. Volgens de directie heeft de moeder een dergelijk verzoek alleen in het adviesgesprek van groep 8 kenbaar gemaakt. De Commissie heeft niet kunnen vaststellen of de moeder haar verzoek al dan niet in groep 6 en 7 kenbaar heeft gemaakt. Derhalve kan de Commissie ook niet vaststellen of de directie het verzoek heeft genegeerd. Over doubleren in groep 8 heeft de directie aangegeven dat zij als regel hanteert dat leerlingen in deze groep niet doubleren. Voor de directie was er geen directe aanleiding om de jongen een jaar te laten doubleren. Hij presteerde op een gemiddeld niveau en scoorde alleen bij rekenen structureel laag. De Commissie is van oordeel dat de directie in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Oordeel van de Commissie De klacht is gegrond, behoudens het laatste klachtonderdeel.
Advies aan het schoolbestuur De Commissie adviseert het schoolbestuur: 1. Aandacht te besteden aan de ontwikkeling van een adequate structuur voor de begeleiding van met name zorgleerlingen. 2. Ten behoeve van de interne communicatie op de school de ontwikkeling van een deugdelijk
registratiesysteem van de begeleiding van (zorg)leerlingen te bevorderen. 3. Met ouders gemaakte afspraken over begeleiding van hun kind schriftelijk vast te leggen.