Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en het algemeen toegankelijk onderwijs (mr E.N. Brons, drs W. Dulfer-Visser, R. Limper)
Uitspraaknr. 00.041 Datum: 13 december 2000 Ongewenst, onzedelijk betasten van vrouwelijke leerling door EHBO-docent; klacht ongegrond; primair onderwijs.
De klacht De bovenschools manager (optredend namens het schoolbestuur) klaagt erover dat de EHBOdocent tijdens een EHBO-les één van de vrouwelijke leerlingen ongewenst heeft betast. De EHBO-docent heeft dit ontkend.
De visie van partijen Aan de klacht ligt het volgende ten grondslag. De groepsleerkracht van groep 8, die de bovenschools manager als getuige heeft meegenomen, is ervan overtuigd dat de docent in een EHBO-les bij de toepassing van de zogenaamde Rautekgreep op één van de vrouwelijke leerlingen, haar onzedelijk heeft aangeraakt. Deze aanraking was volgens de groepsleerkracht op geen enkele manier te herleiden tot de bedoelde EHBO-vaardigheid. De bovenschools manager en de directeur van de school raakten, toevallig tegelijkertijd, op de hoogte van het vermoeden van een groepsleerkracht dat de EHBO-docent één van diens leerlingen van groep 8 ongewenst had betast. De zaak was toen al enige weken oud en de groepsleerkracht had hierover bovendien de vorige dag zelf met de coördinator van de EHBO contact gezocht. Tevens vernam de manager die dag van de groepsleerkracht dat de EHBO-coördinator de docent zou vervangen door een andere vrijwilliger, maar wel tegen de groepsleerkracht gezegd had dat de zaak vermoedelijk nog een staartje zou hebben. Diezelfde dag kwam de coördinator ook inderdaad op de school. Hij had de bedoeling ter plekke een gesprek tussen de betrokkenen te beleggen en verwachtte dat de leerlinge haar excuses zou aanbieden omdat de coördinator overtuigd was van de onschuld van de EHBOdocent. Deze overtuiging liet hij zeer stellig merken en hij overviel daarmee de manager. Deze heeft zich toen eerst willen beraden op de door hem te ondernemen stappen en toegezegd de coördinator van zijn besluit hierover zo spoedig mogelijk te berichten. Vervolgens heeft de manager zich geïnformeerd over hoe de verhouding tussen hem en een voor de school werkzame vrijwilliger liggen, in verband met de reikwijdte van de klachtenregeling. Hier heeft hij uit begrepen dat ook vrijwilligers behoren tot de bij de school betrokkenen over wie kan worden geklaagd. Dit werd bevestigd door de vertrouwensinspecteur, met wie hij vervolgens contact heeft gezocht. Deze heeft de manager verder geadviseerd stil te staan bij de mogelijke schade die de leerling zou hebben opgelopen, zich af te vragen of er sprake was van een zedenmisdrijf en daarbij te overwegen de Klachtencommissie in te schakelen. De behandeling van de zaak door
de Klachtencommissie zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de klacht gegrond was, of tot ongegrondheid. Tenslotte heeft de manager ook met de vertrouwenspersoon overlegd en contact gezocht met de ouders van de leerlinge. Zij stemden in met de indiening van een klacht bij de Klachtencommissie. De manager heeft de coördinator EHBO van zijn voorgenomen stappen op de hoogte gebracht, die hiermee akkoord ging. De manager, handelend namens het schoolbestuur, heeft ervan afgezien zelf nog eerst te proberen de waarheid boven tafel te krijgen of met de betrokken docent in contact te komen. Deze beslissing baseerde hij zowel op het door de inspecteur gegeven advies, externe deskundigheid in te schakelen, als op de ervaring, die hij met de coördinator had opgedaan, die sterk had aangedrongen op een gezamenlijk gesprek, alleen om de naam van de docent te zuiveren. Om dezelfde reden heeft het schoolbestuur dus ook niet gesproken met de EHBO-instructrice, die de leiding over de EHBO-docent had gehad. De groepsleerkracht van groep 8, als getuige meegenomen door de bovenschools manager, herinnert zich geschokt te zijn geweest en gelijk te hebben nagedacht wat hem te doen stond. Omdat hij niet zeker wist of de leerlinge het ook als intimiderend had ervaren of er mogelijk niets bijzonders van had gedacht, heeft hij gezocht naar een manier haar niets in de mond te leggen, maar toch ruimte te bieden om uiting te geven aan een eventueel door haar wel als seksuele intimidatie beleefde ervaring. Daarom heeft de groepsleerkracht haar zo open mogelijk gevraagd hoe zij de les gevonden heeft. Eerst antwoordde de leerlinge "Het ging wel", maar al vrij snel daarna vertelde zij dat de EHBO-docent aan haar privé gezeten zou hebben. Toen heeft hij de leerlinge gezegd erover te zullen gaan nadenken en dat het niet goed is als iemand haar aanraakt terwijl zij dat zelf niet wil. De groepsleerkracht verklaart dat de leerlinge, toen hij haar naar de les vroeg, niet overstuur overkwam. Hij denkt dat als hij er niet naar gevraagd had, zij het misschien nooit gezegd zou hebben en wellicht er ook niet meer over zou hebben nagedacht. Achteraf heeft de groepsleerkracht zich vaak afgevraagd waarom hij niet terstond heeft ingegrepen toen hij zag wat er gebeurde. Hij meent dat hij daarvoor te verbouwereerd was en eigenlijk is hij nog steeds erg geschrokken dat het gebeurd is. Het duurde, zo verklaart hij, ook maar een paar seconden dat de EHBO-docent zijn handen op de borsten van het meisje legde. Bovendien zegt de groepsleerkracht dat hij het ook niet gemakkelijk zou hebben gevonden de EHBO-docent hier rechtstreeks over aan te spreken. Vervolgens heeft de groepsleerkracht ervoor gekozen er voor aanvang van de volgende les met de instructeurs over te praten. Hij heeft toen gezegd dat een kind hem gezegd had het niet prettig te hebben gevonden hoe zij werd vastgepakt. Hij meent dat hij toen het woord 'klacht' in de mond heeft genomen en gezegd heeft dat hij het zelf ook had waargenomen. Hij heeft toen voorgesteld voortaan de oefeningen bij de jongens te laten voordoen door de betreffende docent en de oefeningen aan de meisjes door de vrouwelijke instructeur. De reactie van beiden was dat zij hiermee instemden, zodat iedereen weer rustig zou zijn. De groepsleerkracht heeft die oplossing ook aan de desbetreffende leerlinge verteld. Desondanks kwam de leerlinge hierna naar hem toe met de mededeling dat zij de lessen niet meer in durfde omdat zij bang was dat de EHBO-docent de oefeningen toch weer op haar zou voordoen. De groepsleerkracht heeft haar toen een andere plaats aangewezen. De leerlinge wilde niet dat de groepsleerkracht het haar moeder zou vertellen, omdat zij bang was dat daarop bagatelliserend gereageerd zou worden. Bij één van de volgende lessen heeft de EHBO-docent de leerlinge kennelijk willen helpen bij het aanleggen van een mitella, wat na de eerste seksegescheiden uitleg, zelfstandig door leerlingen geoefend moest worden. Hierbij zou de docent haar, naar zeggen van de leerlinge, maar wat de groepsleerkracht zelf niet heeft waargenomen, opnieuw ongewenst hebben
aangeraakt. Hierna heeft hij besloten de EHBO-coördinator op te bellen en hem het gebeurde voor te leggen. Deze reageerde ongelovig, maar vond wel dat er vervanging geregeld moest worden. De leerlinge had de groepsleerkracht inmiddels ook gevraagd haar moeder toch maar in te lichten. Hierover was hij erg opgelucht. Daar hij zelf als één van de vertrouwenspersonen van de school is aangewezen, vond hij het erg moeilijk zijn positie te bepalen. Hij heeft de zaak in eerste instantie zelf willen oplossen en dacht dat herhaling was uitgesloten door met de instructeurs af te spreken dat zij in het vervolg gescheiden uitleg zouden geven. Met de instructrice heeft de groepsleerkracht na het maken van die afspraak geen contact meer opgenomen. De EHBO-docent brengt allereerst naar voren dat hij niet goed begrijpt waarom het zover is gekomen dat hij ter zitting van de Klachtencommissie heeft moeten verschijnen. Hij is ervan overtuigd dat aan een en ander een misverstand aan de zijde van de leerlinge ten grondslag heeft gelegen, en dat een goed gesprek dit had kunnen verduidelijken. De docent zet uiteen dat EHBO-lessen erop gericht zijn iemand te redden. Daartoe krijg je een aantal oefeningen aangeleerd, waarbij snel en kordaat handelen vereist is. Hij is er bij aanvang van het project vanuit gegaan dat de context waarbinnen de lessen zich zouden afspelen aan de leerlingen zou zijn verteld. Hij wijst erop dat er een aantal handelingen is, waarbij onvermijdelijk contact met min of meer intieme lichaamsdelen plaatsvindt. Zo dient de Rautekgreep te worden uitgevoerd door onder de oksels van het slachtoffer heen diens onderarmen en handen vast te pakken onder aan diens borst. Dat hierbij het lichaam aan de voorzijde geraakt wordt is niet te vermijden. De docent meent dat de instructrice normaliter de gewoonte heeft de lessen te starten met een algemene inleiding, maar herinnert zich niet of dat in dit geval ook gebeurd is. Wel herinnert hij zich nog dat de groepsleerkracht na één of twee lessen bij hen is gekomen met de boodschap dat er onrust onder de kinderen was ontstaan en dat het hem goed leek de instructie naar sekse te scheiden, want een aantal kinderen had er moeite mee als mannen hen aanraakten. Hij heeft het toen gehad over 'kind' of 'kinderen' en zeker niet gerefereerd aan een klacht die hem zou hebben bereikt en al helemaal niet aan de docent te kennen gegeven dat het om een specifieke handeling zijnerzijds ging. Nadat de docent via de EHBO-coördinator was geïnformeerd over waarvan hij beschuldigd werd, heeft hij contact opgenomen met zijn collega-instructeur, die bij deze lessen de leiding had. Zij verklaarde niets te hebben gezien en heeft dat in een brief bevestigd, die de EHBOdocent voorleest. De docent herinnert zich het specifieke meisje niet en meent de oefeningen steeds bij verschillende leerlingen te hebben voorgedaan. Was hem door de leerkracht wel aangewezen om welk meisje het ging, dan zou hij daarmee rekening hebben kunnen houden. Nu sluit hij niet uit dat hij nog een keer iets bij deze leerling heeft voorgedaan of aan haar iets heeft uitgelegd. Na het verzoek van de groepsleerkracht heeft de instructie in de aula steeds seksegescheiden plaatsgehad. Het helpen van individuele leerlingen daarna, ging echter met meisjes en jongens door elkaar. De docent weet heel zeker dat hij de betreffende leerlinge noch enig ander kind op enigerlei wijze ooit ongewenst betast heeft. De docent begrijpt niet dat de groepsleerkracht niet veel eerder met zijn vermoedens naar hem zelf is toegekomen. Nu heeft de groepsleerkracht hem weken en, gelet op het tijdsbestek, inmiddels maanden in onzekerheid gebracht en voelt hij zich in zijn eer en goede naam aangetast. Ook het feit dat van de zijde van directie noch schoolbestuur ooit met hem contact is opgenomen, heeft hem gegriefd. Nu ziet hij zich ineens geconfronteerd met een formele klachtprocedure, terwijl hem tot nu toe geen kans op een weerwoord is gegeven.
De docent heeft als deskundige getuige naar de zitting meegenomen de coördinator van de EHBO-vereniging. Zijn eerste reactie was dat de beschuldiging niet waar kon zijn. Aangezien de docent toch al vervangen zou moeten worden met het oog op een door deze geplande meivakantie, heeft de coördinator dat gegeven aangegrepen om toe te zeggende docent te zullen vervangen. Intussen was de coördinator erop uit de onheuse beschuldiging recht te zetten en daartoe een gesprek aan te gaan. De coördinator achtte nader onderzoek naar de gedragingen van de EHBO-docent niet nodig, daarvoor was hij te zeer overtuigd van diens onschuld. Toen de directie van de basisschool en bovenschools manager een andere volgorde voorstelden, heeft de coördinator hiermee ingestemd. Hij is ervan overtuigd dat de docent daarbij niets te vrezen heeft. Zelf heeft hij uiteraard ook contact opgenomen met de hoofdinstructrice. Zij bevestigde niets gezien of gemerkt te hebben. Bovendien heeft de coördinator zelf de daaropvolgende les bijgewoond. De coördinator is destijds betrokken geweest bij het verzoek om EHBO-lessen te verzorgen in de groepen 8. Het ging om het coördineren van instructeurs, materiaal, examens, enz. Daarbij is hij ervan uitgegaan dat het EHBO-kader zelf aandacht zou besteden aan de aard van EHBO-lessen. Dit vindt plaats tijdens de eerste les. Ook wordt aan de deelnemers altijd gezegd dat de vrouwen een broek moeten dragen.
Overwegingen van de Commissie De Commissie ziet zich in deze zaak gesteld voor een klager die haar gevraagd heeft een klacht in behandeling te nemen over een gebeurtenis die hijzelf niet heeft bijgewoond, maar waarin de klager zijnde de bovenschools manager primair namens het schoolbestuur optreedt, dat zich geadviseerd wil zien over de gegrondheid en eventuele vervolgstappen ter zake. De Commissie kan deze wens als zodanig billijken, maar zal hierover later nog wat opmerken. Uit alle verklaringen rijst hetzelfde beeld op, namelijk dat er een gebrekkige voorbereiding is geweest met betrekking tot de introductie bij de leerlingen van de EHBO-lessen. Dit heeft de Commissie bevreemd, daar juist voor de leeftijdsgroep waar het hier om gaat, de verwachting gerechtvaardigd is dat de leerlingen niet alleen nog onrijp denken over lichamelijk contact en hier bijvoorbeeld primair lacherig op reageren, maar ook zelf zich veelal ongemakkelijk zullen voelen bij lichamelijke aanrakingen. De Commissie heeft geconstateerd dat eigenlijk elk van de participanten heeft verklaard te hebben aangenomen dat over de aard van de lessen met de leerlingen door een ander gesproken zou zijn. Nu dit kennelijk niet gebeurd is, is naar het oordeel van de Commissie een belangrijke negatieve voorwaarde gecreëerd voor het ontstaan van onzekerheid bij leerlingen over aard en bedoeling van bepaalde handelingen. Vervolgens komt de Commissie toe aan de aan de klacht ten grondslag liggende waarneming van de kant van de groepsleerkracht, in deze zaak optredend als getuige. De Commissie neemt zonder meer aan dat de groepsleerkracht gezien heeft wat hij gezegd heeft te hebben gezien, maar sluit niet uit dat zijn interpretatie niettemin onjuist is geweest dat hier sprake was van een opzettelijk aanraken van de borsten van de betrokken leerlinge door de EHBO-docent. In ieder geval moet de Commissie constateren dat de docent zelf nadrukkelijk ontkent dit te hebben gedaan, zonder uit te sluiten dat hij het meisje aldaar heeft aangeraakt, waarbij de EHBO-docent overigens naar voren heeft gebracht zich deze specifieke leerlinge niet te herinneren. De Commissie overweegt tevens dat het haar is gebleken dat de leerlinge zelf - zoals door de groepsleerkracht zowel schriftelijk als ter zitting verklaard - in eerste instantie niet
aangeslagen leek te zijn van het gebeurde, hoewel dit op zichzelf nog geen bewijs hoeft te zijn dat er niets aan de hand was. Bij het bepalen van seksuele intimidatie staat de beleving van het slachtoffer echter altijd voorop en in dit geval is van een negatieve beleving in eerste instantie niet gebleken. Dat de leerlinge zei dat de docent aan 'haar privé' had gezeten stemt overeen met hetgeen getuige gezien heeft en wat ook niet als mogelijkheid ontkend wordt, maar zegt nog niets over de intentie of ongepastheid daarvan. Gelet op bovenstaande acht de Commissie niet aannemelijk dat het als intentie gestelde gebeurd is en acht zij de klacht om die reden ongegrond. Hiernaast merkt de Commissie het volgende op. Hoewel de Commissie er waardering voor heeft dat de groepsleerkracht pal staat voor zijn leerlingen en voor hen opkomt indien hij daartoe aanleiding ziet, heeft de Commissie zich afgevraagd of de weg die de groepsleerkracht daarbij gekozen heeft, wel de meest geëigende was om dat doel te bereiken. De Commissie is ervan overtuigd dat de groepsleerkracht oprecht geschokt was van wat hij meende als intentie van de EHBO-docent te hebben waargenomen. Het feit dat hij aan de reactie van de leerlinge over haar beleving niets kon afleiden en hij het wel degelijk als zijn taak zag haar geen woorden in de mond te leggen, heeft de groepsleerkracht vervolgens ertoe gebracht de leerlinge open te bevragen over de les. De Commissie meent dat indien hij door haar antwoord er alsnog van overtuigd was dat ook zij het als intentioneel ongepast had ervaren, hij hierna andere stappen had moeten ondernemen dan hij gedaan heeft. Uit de verklaringen van de groepsleerkracht heeft de Commissie evenwel moeten opmaken dat hij van bovengestelde niet overtuigd was en hij in algemene zin de leerlinge heeft verteld dat niemand haar mag aanraken indien zij dat niet wil. De preventieve stap die hij vervolgens heeft ondernomen, acht de Commissie op zichzelf in overeenstemming met de indruk die de groepsleerkracht van de leerlinge zelf in eerste instantie had verkregen, namelijk dat zij niet was aangeslagen. Hij heeft zich toen reeds gerealiseerd dat als hij er niet over begonnen was zij het hoogst vermoedelijk nooit iemand gezegd zou hebben en het zelfs misschien wel vergeten was, zo heeft hij verklaard. Het is de Commissie overigens niet gebleken dat de groepsleerkracht tegenover de betreffende leerlinge dan wel tegenover alle leerlingen uit zijn klas nog eens de aard van de EHBO-lessen heeft benadrukt, hetgeen naar het oordeel van de Commissie gelet op de eigen waarneming van getuige en de kennelijk neutrale beleving van de leerlinge op dat moment het meest gepast zou zijn geweest. De Commissie heeft geconstateerd dat de leerlinge bij haar leerkracht is teruggekomen met een inmiddels wel bestaande angst voor herhaling. Hoewel de groepsleerkracht toen opnieuw handelend is opgetreden, namelijk door de leerlinge een andere plek te geven, heeft hij zich naar het oordeel van de Commissie toen tevens moeten afvragen of deze secundaire reactie van de leerlinge niet ook te maken had met het door hem aangegane gesprekje. Kennelijk heeft de groepsleerkracht twijfels over zijn handelen gehouden, want pas vier tot vijf weken na zijn eerste waarneming heeft hij besloten hierover naar buiten te treden. Aanleiding vormde de melding van de leerlinge dat er - buiten het gezichtsveld van de groepsleerkracht - weer iets gebeurd zou zijn. Dat de groepsleerkracht zolang gewacht heeft met te bewerkstelligen dat herhaling werd uitgesloten, bevestigt de Commissie in haar oordeel dat hijzelf bleef twijfelen aan de juistheid van zijn waarneming. Indien hij hieraan niet twijfelde heeft hij naar het oordeel van de Commissie beslist onvoldoende opgetreden, alsmede in strijd gehandeld met de wettelijke meldplicht van personeelsleden richting het schoolbestuur bij het vermoeden van ontucht.
Door de keuze die de groepsleerkracht gemaakt heeft, kon de situatie ontstaan dat de directie alsmede het schoolbestuur min of meer gelijktijdig met de EHBO-docent voor het eerst van de aantijging op de hoogte raakten. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden kwam de EHBO-coördinator diezelfde dag op school met de wens een rehabilitatiegesprek te voeren. De Commissie acht het begrijpelijk dat het schoolbestuur, ervoor gekozen heeft toen even pas op de plaats te maken en zich te informeren over wat hem te doen stond. Hierdoor is ervan afgezien op dat moment met de docent zelf te praten. Gelet op de insteek van de vertegenwoordiger van de EHBO-vereniging dat van de aantijging niets waar kon zijn, acht de Commissie het ook begrijpelijk dat de manager vervolgens ervoor gekozen heeft de formele weg van een externe klachtprocedure te bewandelen. De Commissie oordeelt niettemin dat het beter ware geweest indien het schoolbestuur alvorens een formele klacht in te dienen tenminste met de EHBO-docent gesproken had, op wie deze route nu wel moet zijn overgekomen als gelijk grijpen naar het zwaarste middel. In het licht van de door de Commissie uitgesproken ongegrondheid van de klacht moet dit voor de EHBO-docent extra belastend zijn geweest. Anderzijds kan de Commissie in algemene zin, zoals al eerder verwoord, billijken dat een schoolbestuur zelf als klager optreedt om de behandeling van een klacht door de Landelijke Klachtencommissie mogelijk te maken en de vaststelling van de gegrondheid aan haar over te kunnen laten. In dit geval leidt de ongegrondverklaring tegelijkertijd tot rehabilitatie van de EHBO-docent en is hij met deze uitspraak uiteindelijk gediend.
Het oordeel van de Commissie De klacht is ongegrond.
Advies aan het schoolbestuur De Commissie adviseert het schoolbestuur, gelet op haar ongegrondverklaring van de klacht, de EHBO-docent in zijn goede naam en eer te herstellen voor zover dat in de macht van het schoolbestuur ligt. De Commissie adviseert het schoolbestuur haar oordeel en advies afzonderlijk met alle betrokkenen (inclusief [de ouders van] de leerlinge) te bespreken en daarbij aan de kant van de EHBO-docent begrip te kweken voor de keuze van het schoolbestuur voor de formele klachtprocedure, nadat en in de omstandigheid waaronder het zich voor de kwestie gesteld zag. De Commissie adviseert het schoolbestuur met alle personeelsleden en met de twee vertrouwenspersonen in het bijzonder te bespreken hoe zij in voorkomende gevallen moeten omgaan met het vermoeden dat er sprake is van seksuele intimidatie en daarbij ook stil te staan bij de wettelijke bepalingen ter zake als ingevoerd per 28 juli 1999, Stbl. 1999. 313. Bij herhaling dan wel voortzetting van de cursus EHBO dient veel meer aandacht besteed te worden aan het aspect dat er in dat kader lichaamsgerichte activiteiten zullen plaatsvinden, zowel met het oog op de leerlingen als op de daarbij betrokken volwassenen. Tenslotte adviseert de Commissie het schoolbestuur in voorkomende gevallen, ook al zijn er goede redenen de weg langs de Klachtencommissie te volgen, niettemin aandacht te schenken aan hoor en wederhoor van beide partijen, indien het schoolbestuur zelf niet tot die partijen
behoort. Dit advies impliceert overigens niet dat beide partijen per definitie gelijktijdig gehoord moeten worden; dit zal per situatie moeten verschillen.