Uitspraaknr. 07.013 Sollicitatie, niet tijdig doorgeven van aangepaste functie-eisen, “brede inzetbaarheid” invalleerkracht, communicatie; klacht gedeeltelijk gegrond; primair onderwijs.
De klacht Een invalleerkracht klaagt erover dat de directeur onzorgvuldig heeft gehandeld. De directeur, die haar zelf de vacature voor de functie leerkracht voor een nieuw te starten groepen 1/2 op de school heeft overhandigd, heeft nagelaten aan te geven dat een vereiste voor deze functie was dat ze in alle groepen ingezet zou kunnen worden. Deze eis was niet opgenomen in de vacaturetekst. De invalleerkracht vindt het dan ook onzorgvuldig dat de directeur haar naar aanleiding van het sollicitatiegesprek, waarin zij heeft gezegd dat haar voorkeur uitgaat naar lesgeven in groep 1-5 en dat zij bij voorkeur niet aan de groepen 6-8 lesgeeft, niet heeft voorgedragen voor de vacante functie omdat zij niet in alle groepen ingezet zou kunnen worden. De invalleerkracht klaagt er verder over dat de directeur, voor wie ze al vijf jaar als invalleerkracht werkt, na de afwijzing geen contact meer met haar heeft opgenomen. Zij vindt deze handelwijze niet van goed werkgeverschap getuigen.
De feiten De invalleerkracht heeft vanaf medio 2002 regelmatig als invalleerkracht gewerkt op verschillende scholen die onder het schoolbestuur vallen, waaronder deze school. De school is een groeischool, dat wil zeggen dat er jaarlijks veel leerlingen bijkomen. Doordat de school zo snel groeit, wordt er nu al een paar jaar in januari een nieuwe kleutergroep geformeerd. In verband daarmee zijn er ook steeds weer nieuwe leerkrachten nodig. Deze leerkrachten worden meestal tijdelijk benoemd. Het afgelopen schooljaar waren er twee vacatures voor de functie leerkracht groep 1/2 gedurende de periode 1 januari tot 1 augustus 2007. Nadat de vacatures intern bekend waren gemaakt, heeft de invalleerkracht op 3 december 2006 schriftelijk gesolliciteerd naar deze functie. Elf dagen later ontving de leerkracht een brief van het schoolbestuur waarin stond dat zij gedurende de periode 1 januari tot 2 april 2007 niet als invalleerkracht opgeroepen zou worden teneinde te voorkomen dat zij in vaste dienst zou komen. Dit had te maken met artikel 4.5 van de CAO PO 2006-2008, waarin staat dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat als tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden tezamen een periode van 36 maanden (inclusief tussenpozen) overschrijden. Aangezien met het opnieuw aanbieden van een contract voor bepaalde tijd aan de invalleerkracht de termijn van 36 maanden zou worden overschreden, zou dat betekenen dat zij in vaste dienst zou komen bij het schoolbestuur. Omdat daar geen ruimte voor was, zou zij gedurende drie maanden niet meer worden opgeroepen. Toch heeft de invalleerkracht naar aanleiding van haar sollicitatiebrief een uitnodiging ontvangen om eind 2006 een gesprek met de benoemingscommissie te voeren. De dag na de
sollicitatiegesprekken heeft zij van de directeur te horen gekregen dat zij voor geen van de vacante functies zou worden voorgedragen. Eind 2006 en begin 2007 heeft de leerkracht de directeur gevraagd om de afwijzing schriftelijk te motiveren. De directeur heeft dit geweigerd en verwees in dit verband naar de sollicitatiecode. Eind 2006 had de invalleerkracht al in een brief aan een personeelsfunctionaris van het schoolbestuur geschreven dat zij verbaasd en boos was over de manier waarop haar sollicitatie naar de vacante functies op de school was afgehandeld. Naar aanleiding van deze brief heeft de invalleerkracht begin 2007 gesproken met de personeelsfunctionaris. Tijdens dit gesprek gaf de personeelsfunctionaris aan dat het niet erg was geweest als de vacante functies waren toebedeeld aan die kandidaten die door aanstelling in de functie, als gevolg van de Flexwet, een vaste benoeming zouden krijgen. Wat betreft het vereiste van (school)brede inzetbaarheid heeft de personeelsfunctionaris laten weten dat deze eis na het opstellen van de vacaturetekst is geformuleerd. De invalleerkracht heeft het schoolbestuur schriftelijk laten weten dat de directeur en de personeelsfunctionaris tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd wat betreft het aantal leerkrachten dat aangenomen kon worden in vaste dienst en dat de eisen voor de vacante functies tussentijds zijn aangepast. De invalleerkracht heeft ten slotte met de directeur van het schoolbestuur gesproken. Hij heeft haar geadviseerd om een klacht bij de Landelijke Klachtencommissie in te dienen.
Overwegingen van de Commissie De eerste klacht komt erop neer dat de directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door tijdens de sollicitatieprocedure de aanstellingseisen voor de vacante functies te wijzigen zonder de betrokken leerkracht hierover voor het sollicitatiegesprek te informeren. De Commissie overweegt dat iedere sollicitatieprocedure aan bepaalde eisen moet voldoen, waaronder de eisen van kenbaarheid en zorgvuldigheid. Het moet de sollicitant in ieder geval duidelijk zijn hoe de procedure gaat verlopen, naar welke functie hij/zij solliciteert en aan welke functie-eisen hij/zij moet voldoen om voor de vacante functie in aanmerking te komen. Veelal worden afspraken over de sollicitatieprocedure vastgelegd in een sollicitatiecode. Vast is komen te staan dat het schoolbestuur een sollicitatiecode heeft opgesteld die de scholen die onder het schoolbestuur vallen, in acht behoren te nemen. Deze code heeft de directeur als bijlage bij zijn verweerschrift meegestuurd. In artikel 4 lid 1 van de sollicitatiecode van het schoolbestuur staat dat de selectie van kandidaten geschiedt op grond van bekendgemaakte functie-eisen. Vaststaat dat in de oorspronkelijke vacaturetekst voor de vacante functies, tijdelijke aanstelling als groepsleerkracht 1/2 op de school, de functie-eis “brede inzetbaarheid” niet is vermeld. De leerkracht heeft naar aanleiding van de oorspronkelijke vacaturetekst gesolliciteerd. Gedurende de sollicitatieprocedure is door invoering van artikel 4.5 CAO PO de situatie gewijzigd, in die zin dat het aanbieden van een tijdelijk contract tot gevolg zou kunnen hebben dat iemand in vaste dienst zou moeten komen. In het geval van de invalleerkracht zou het per 1 januari 2007 aanbieden van een tijdelijke functie als gevolg van de nieuwe regeling automatisch leiden tot een vaste aanstelling.
Alhoewel in de oorspronkelijke vacaturetekst stond dat het ging om een tijdelijke functie, kreeg de directeur van het schoolbestuur het fiat om voor de lopende sollicitatieprocedure ook alle geschikte kandidaten uit te nodigen en eventueel voor te dragen voor de vacante functies; ook die kandidaten die als gevolg van de nieuwe regeling dan in vaste dienst zouden komen. Consequentie hiervan was wel dat er een extra functie-eis werd geformuleerd, te weten “brede inzetbaarheid”. Hiermee wordt bedoeld dat een leerkracht in twee bouwen les moet kunnen geven. Weliswaar treft het ongelukkig dat voornoemde CAO-bepaling gedurende de sollicitatieprocedure in werking trad, maar tegen de geschetste achtergrond acht de Commissie het niet onredelijk dat de functie-eisen voor de vacante functies zijn aangescherpt. Dat aan tijdelijke (leer)krachten minder zware eisen worden gesteld dan aan vaste (leer)krachten is immers een algemeen aanvaard uitgangspunt. Wel oordeelt de Commissie dat, als de functie-eisen van een vacante functie worden aangepast, de kandidaten die naar deze functie hebben gesolliciteerd hiervan voor het sollicitatiegesprek schriftelijk op de hoogte gesteld behoren te worden. Dit klemt temeer nu artikel 4 lid 1 van de sollicitatiecode vermeldt dat selectie van kandidaten geschiedt op grond van bekendgemaakte functie-eisen. Met het bekendmaken van aangepaste functie-eisen kan naar het oordeel van de Commissie niet gewacht worden tot het sollicitatiegesprek zelf. De kandidaat wordt dan overrompeld en is in feite niet meer in de gelegenheid zich voor te bereiden op alle aspecten van het sollicitatiegesprek of om zich weloverwogen terug te trekken uit de procedure. Nu partijen hierover niet van mening verschillen, staat vast dat de invalleerkracht niet voor het sollicitatiegesprek te horen kreeg dat de functie-eisen voor de vacante functies waren aangescherpt. Op zich had de directeur haar wel eerder op de hoogte kunnen stellen. Dat had gekund in de schriftelijke uitnodiging voor het sollicitatiegesprek. Ook had de directeur er iets over kunnen zeggen toen hij de invalleerkracht de dag voor het sollicitatiegesprek ook nog eens mondeling uitnodigde. Door dit na te laten heeft de directeur niet aan de vereiste van kenbaarheid van selectiecriteria voldaan. De Commissie oordeelt dan ook dat dit klachtonderdeel gegrond is. Ten aanzien van het vereiste van “brede inzetbaarheid” hecht de Commissie nog aan de volgende -ambtshalve- opmerking. Het vereiste van “brede inzetbaarheid” kan de vraag oproepen hoe een dergelijke eis zich verhoudt tot het gegeven dat het bepaalde leerkrachten nu eenmaal beter ligt les te geven aan groepen jongere of juist oudere leerlingen. De vraag lijkt gerechtvaardigd of men door het stellen van de eis van “brede inzetbaarheid” het risico loopt de specifieke kwaliteiten van een leerkracht te miskennen. Nu gebleken is dat het schoolbestuur bereid is om zowel leerkrachten met een vaste of tijdelijke aanstelling als ook invalleerkrachten zodanig te scholen dat het makkelijker wordt om in meerdere bouwen ingezet te worden, gaat deze vraag niet op. Ten overvloede merkt de Commissie nog op dat ter zitting is gebleken dat de sollicitanten niet in het bezit zijn gesteld van de sollicitatiecode en de beleidsregels waarin wordt aangegeven wat het schoolbestuur onder brede inzetbaarheid verstaat. Dit verzuim komt eveneens in botsing met de aan een sollicitatieprocedure te stellen eisen. De Commissie zal hierover een aanbeveling doen.
De tweede klacht van de invalleerkracht is dat de directeur haar naar aanleiding van het sollicitatiegesprek, waarin zij heeft gezegd dat haar voorkeur uitgaat naar lesgeven in groep 15 en dat zij bij voorkeur niet aan de groepen 6-8 lesgeeft, niet heeft voorgedragen voor de vacante functie omdat zij niet in alle groepen ingezet zou kunnen worden. De Commissie constateert dat de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het al dan niet voordragen van kandidaten voor vacante functies ligt bij de benoemingsadviescommissie. Dit maakt dat de Commissie zich bij de beoordeling van de beslissing van de benoemingsadviescommissie om de invalleerkracht niet voor te dragen voor een van de vacante functies slechts terughoudend dient op te stellen. Zij beperkt zich dan ook tot een antwoord op de vraag of de benoemingsadviescommissie in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. Het staat vast dat de benoemingsadviescommissie naar aanleiding van het sollicitatiegesprek met de invalleerkracht twijfels had over haar inzetbaarheid in groepen hoger dan groep 3. De invalleerkracht had voor de hogere groepen geen ervaring en had laten weten bij voorkeur geen les te geven aan de groepen 6-8. Andere gelijkwaardige kandidaten hadden wel ervaring in de bovenbouwgroepen en konden met deze ervaring aldus makkelijker breed worden ingezet. Op grond hiervan is de invalleerkracht niet voorgedragen voor een van de vacante functies. De Commissie is van oordeel dat de motivering van de beslissing om de invalleerkracht niet voor te dragen deze beslissing kan dragen en de benoemingsadviescommissie ook overigens in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. De invalleerkracht klaagt er tot slot over dat de directeur, voor wie ze al vijf jaar als invalleerkracht werkt, na de afwijzing geen contact meer met haar heeft opgenomen. Zij vindt deze handelwijze niet van goed werkgeverschap getuigen. Vast staat dat de directeur de invalleerkracht de dag na het sollicitatiegesprek heeft laten weten dat ze niet voor een van de vacante functies voorgedragen zou worden. Tijdens dit gesprek heeft de directeur toegelicht waarom de invalleerkracht niet werd voorgedragen. Alhoewel partijen verschillen van mening over de inhoud van deze toelichting, zijn ze het erover eens dat de directeur een toelichting heeft gegeven. Een dag na het telefoontje van de directeur heeft de invalleerkracht van het schoolbestuur een schriftelijk afwijzingsbericht ontvangen. Hiermee is naar het oordeel van de Commissie conform artikel 11 lid 1 van de sollicitatiecode gehandeld. Eind 2006 heeft de invalleerkracht de directeur per e-mail verzocht om de redenen van afwijzing schriftelijk vast te leggen. De directeur heeft begin 2007 laten weten dat hij haar telefonisch al had geïnformeerd over de redenen van afwijzing en daarmee conform de sollicitatiecode heeft gehandeld. Naar aanleiding hiervan heeft de invalleerkracht de directeur per e-mail laten weten dat zij een dossier rond de gang van zaken van de sollicitatie wilde aanleggen en daarom graag een schriftelijke bevestiging ontving waarom zij was afgewezen. Hierop heeft de directeur de invalleerkracht dezelfde dag per e-mail laten weten dat de benoemingsadviescommissie naar zijn mening zorgvuldig had gehandeld tijdens de sollicitatieprocedure en dat hij conform de sollicitatiecode had gehandeld wat betreft het meedelen van de afwijzing. De invalleerkracht heeft na dit bericht contact opgenomen met een beleidsmedewerker van het schoolbestuur om haar ongenoegen over de sollicitatieprocedure kenbaar te maken. Ook
heeft de invalleerkracht de zaak voorgelegd aan het bestuur. De beleidsmedewerker heeft de invalleerkracht begin 2007 laten weten dat als zij de directeur zou vragen om in een persoonlijk gesprek een en ander toe te lichten, hij hiertoe bereid was. De Commissie stelt vast dat er na de afwijzing in ieder geval twee keer e-mailcontact tussen de invalleerkracht en de directeur is geweest. Ook heeft de directeur laten weten bereid te zijn om een persoonlijk gesprek met de invalleerkracht te voeren als zij daar behoefte aan had. Aangezien er na het moment dat de directeur de invalleerkracht telefonisch had meegedeeld dat zij voor geen van de functies zou worden voorgedragen wel contact is geweest tussen partijen en het de beslissing van de invalleerkracht is geweest niet in te gaan op het aanbod tot een persoonlijk gesprek, oordeelt de Commissie dan ook dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Overigens heeft de Commissie tijdens de zitting met genoegen vernomen dat de directeur nog steeds bereid is om met de invalleerkracht te praten en ook geen belemmering ziet om haar op de school te laten werken en bereid is om haar, desgewenst, onder begeleiding van een coach les te laten geven in de middenbouw zodat er gewerkt kan worden aan de brede inzetbaarheid van de invalleerkracht.
Het oordeel van de Commissie De klacht over het niet tijdig doorgeven van de aangepaste functie-eisen is gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond.
Aanbevelingen van de Commissie De Commissie beveelt het schoolbestuur aan om: •
•
ten behoeve van sollicitanten in een vacaturetekst te verwijzen naar een informatiedocument dat opgevraagd kan worden dan wel op de website geraadpleegd kan worden en dat bestaat uit onder andere de sollicitatiecode, informatie over secundaire arbeidsvoorwaarden en informatie over de school met een vacante functie. Als wordt verwezen naar de website moet deze wel toegankelijk zijn voor de sollicitanten; in overweging te nemen dat ook invalleerkrachten het afgeschermde deel van de website van het schoolbestuur kunnen raadplegen.
Woerden, 25 april 2007 mr. E.N. Brons, S.J. Drijver, J. Toes