TONGEREN VANk0NfJNSE0\'l'rAS TOT MIDOWl'UWl!itt!'l'J'tft
MAASLANDSE MONOGRAFIEËN
onder redactie van
Prof. Dr. W . Jappe Alberrs (voorzirter) , Drs.). F. R. Philips (secretaris) , Dr. Remigius Dieteren O .F.M., Dr.]. Grauwcls, Mr. K.). Th. Janssen de Limpens, Drs. ]. C. G . M. Jansen, Dr. L. Roppe. Dr. Mr. H. H. E. Wouters
Raad van advieJ
Dr. ]. Kremcrs (Maastricht), Dr. H . Vandermculcn (Hasselt), Prof. Dr. G . Droege (Bonn) , Prof. Dr. E. Hélin (Luik) Prof. Dr.]. A. van Houtte (Rome) Prof. Dr.).]. Poelhekke (Nijmegen) Prof. Dr. M.G. Spiertz (Nijmegen) Prof. Dr. H . van der Wee (Leuven)
De in deze serie verschenen delen zijn vermeld op pagina 185
De Stichting " Maaslandse Mo nografieën" werd in 1964 in het leven geroepen door hc:t Sociaal Hisrorisch Centrum voor Limburg en Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap e sraat onder bestuur van : Mr. M. A. W . van Oppen (voorzitter). Drs.). F. R. Philips (secretaris), Drs. J.]. C. Huyben (penningmeester), Dr. H . C. W. Roemen, Drs. M. K.]. Smeets
HENRY BAILLIEN
TONGEREN VAN ROMEINSE CIVITAS TOT MIDDELEEUWSE STAD
VAN GO RCUM, ASSEN
1979
©
1979 Van Gorcum & Comp. B.V., Postbus 43, 9400 AA
Assen
Uit deze uitgave mag niets worden gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset , forocopie, microfilm of welk ander middel dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 90 232 1670 9 (ing .) ISBN 90 23 2 1671 7 (geb.)
Layout en druk : Van Gorcum, Assen
Inhoud
Inhoud Woord vooraf Gebruikte afkortingen Lijst van afbeeldingen en plattegronden Bibliografie
v IX
XIII XIV XV
Eerste deel:
TONGEREN ONDER DE MEROVINGERS, DE KAROLINGERS EN DE LUIKSE BISSCHOPPEN /.
De Merovingische periode De Frankische kolonisatie Het bisdom Het wereldlijk gezag De bewoning Besluit
II.
De Karolingische periode Luiks bezit De 0.L. Vrouwekerk Besluit
1/1.
De periode van de bisschoppen van Luik Zij verwerven het hoger gezag De herleving van Tongeren Het vrijheidsprivilege Besluit
3 3 5 6 8 13
15 15 17 20
21 21
23 25
26
Tweede deel:
DE TOPOGRAFISCHE EVOLUTIE VAN DE STAD /.
De 1JOOntedelijke kern en de eerste stadsontwikkeling Het oude centrum
35 35
v
Het monasterium De vergroting van het monasterium Het handelskwartier Bui ten het oude centrum Besluit ll.
36
. ... ... . .
41 45 48 50
Het stadsbeeld in de 13de eeuw
51
Rampen en vernieuwing De middeleeuwse wallen ... ... .. .... ..... .. .... De O.L. Vrouwekerk en haar omgeving . . . . . ..... . . Elders binnen de wallen De stadskuip .. . . . . . . . . . .. . .. Besluit .. . . . .... ...
51 53 58 62 65 68
Derde deel: DE INSTELLINGEN, VOORNAMELIJK IN DE 12de - 13de EEUW !.
Il.
De rechten van de primhisschoppen
77
De voogdij Het probleem van de ridders van Tongeren De rechtspraak Het munt-, markt- en tolrecht Leen- en cijnsrechten, renten De banale molen De gemene gronden Besluit
77 79 83 86 89 91
De stedelijke imtetlingen Het stadsbestuur De stedelijke financiën Tongeren in de Luikse scedenbond De economische toestand De weldadige instellingen - Besluit -.-. -" " -"-.-. . .- .-. -. .
-
lll.
IV.
VI
94 96 98 98
103 104 106 108 .-
110-
Het O.L. V rouwekapittel
112
Zijn dotatie De proosdij De prebenden Vicarissen en kapelanen De familia en de officiaci Besluit
112 113 115
119 120
122
De overige kerkelijke instellingen
125
Het landdekenaat Tongeren
125
De parochie Tongeren Het Sint-Jacobsgasthuis Het begijnhof De kluis ..... . ... . . Besluit
V.
..... .
..
De stadsvrijheid De oorsprong De dorpen vóór hun inlijving De vrijheid afgerond De rechten van de buitenburgers Besluit
Deutsche Zusammenfassung Résumé français Register
..... . . . .. .
126 128 131 135 136 138 138 140 144 145 147 160 167 173
VII
Woord vooraf
De Romeinse periode uir de geschiedenis van België's oudste stad vond in het verleden een talrijke schaar belangsteUenden. 1 Bodemonderzoek werd coen echter vooral beoefend om oudheidkundige voorwerpen ce verzamelen of penningkabinetten aan ce leggen. Enkelen waagden zich wel eens aan geschiedkundige interpretaties, o.m. in verband mee de positie van het Atuacuca uit de Commentarii. 2 In de laatste decennia is op dit gebied een grote verbetering ingetreden en het antieke verleden van Tongeren wordt thans wetenschappelijk onderzocht. Vooral de Nationale Opgravingsdienst en het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren, hebben zich ten deze bijzonder verdienstelijk gemaakt. Ook de laat-middeleeuwse, de moderne en hedendaagse geschiedenis van Tongeren wekten de belangstelling van historici, studenten en heemkundigen; honderden bijdragen en studies zagen het licht. De kijk op de instellingen en gebeurtenissen, van de 13de eeuw tot heden, wordt met de dag ruimer. Een uitge-
breide documentatie, zo archivalisch als gedrukt, ligt voor her grijpen en het is dus heel natuurlijk, dat er gretig gebruik van gemaakt wordt. Anders is het echter gesteld met een lange en duistere tussenperiode, die van de 5de tot de 12de eeuw reikt, en die uitermate arm aan bronnen is. D ientengevolge is de bestudering van deze periode achter gebleven. Gelukkig hebben zoals verder blijken zal, enkele historici zich aan deze materie gewaagd en zijn in dit minder bekende gebied doorgedrongen. Deze verhandeling is een poging dit werk te ondersteunen. rx
Veel blijft nog onzeker; vand:ur dat er nogal wat werkwoorden in voorkomen, die in de voorwaardelijke wijze zijn vervoegd. Hee doel van de schrijver is een bescheiden bijdrage toe een betere kennis van deze periode uit het verleden van zijn geboortestad ce leveren. Aanvullingen en verbeteringen aanvaarde hij derhalve dankbaar.
Die werk bestaat uit drie delen. Hee eerste wil een samenvatting brengen van hetgeen over Tongeren een cijde van de Merovingers, de Karolingers en de Luikse bisschoppen (tot in de 13de eeuw) ce vertellen vale. Die deel roept al dadelijk een aantal problemen op, vooral in verband mee de Merovingische tijd. Wat is er inderdaad gebeurd mee Acuacuca Tungrorum, sinds de Romeinse administratie in het begin van' de 5de eeuw de civitas verlaten heeft, tot op het ogenblik dat betrouwbare bronnen ons opnieuw aantonen dat er bewoning en organisatie bestaan? De onzekerheid inzake de continuïteit in deze bewoning vormt inderdaad een netelig doch interessant probleem, dac af en coe wel een oudheidkundige vorser of geschiedschrijver verontrust heeft. Schreven kannunik Nicolas in de 12de eeuw3 en na hem Jean d'Outremeuse e.a. de waarheid toen zij beweerden dat Tongeren gedurende twee eeuwen verwoest en verlaten gelegen heeft? Hee vraagstuk werd tijdens de l:utste kwart eeuw tweemaal wetenschappelijk benaderd, nl. door H. van de Weerd en door L.-M. Vandenhove. Hee artikel van Van de Weerd is goed gedocumenteerd ; de auteur tracht ce bewijzen dar er een hi:uc in hec voorcbescaan van de scad voorkomt en houdt hec dus met de oude kroniekschrijvers. Zijn gevolgtrekkingen bevredigden ons echcer nier helemaal. Hem komt nieccemin de eer toe een heldere inventaris van het in 1950 beschikbare materiaal opgem:ukt re hebben. 4 L. M. Vandenhove legde in 1971-1972 een licenciaacsverhandeling, getiteld: Tongres au Moyen-Age; hiscoire économique et sociale, :un de Université Libre de Bruxelles voor. Het tweede deel
x
daarvan is gewijd aan de periode gaande van de 4de tot de 9de eeuw. De karige bronnen werden hier andermaal aan een nauwkeurige kritiek onderworpen en met een aantal gevolgtrekkingen van de schrijfster zal voortaan moeten rekening gehouden worden. Haar eindconclusie is: "la vie ne s'arrêta pas à Tongres"., De vraag is: wie van beiden heeft het bij het rechte eind? Bovendien roerden twee geleerden van naam in breder verband de kwestie aan. Volgens Dho ndt heeft Tongeren de invallen overleefd; teksten en numismatiek wijzen naar zijn mening op een continuïteit, al geeft hij toe dat Tongeren, van de 6de eeuw af iin belangrijkheid voor Maastricht moest onderdoen.6 Franz Petri komt tot de conclusie, dat elke aansluiting van her Romeinse Tongeren aan her vroeg-middeleeuwse Tongeren ontbreekt. Voor hem geldt "Tongern geradezu als Paradigma für den Mangel an inneren Kontinuicät in der Stadcentwick.lung des Nordwesccns".7 Hij inspireerde zich hier vooral aan Herman Aubin. 8 Volgens Fr. Petri is het continuïteitsprobleem van Tongeren (in 1958) nog niet definitief opgelost omdat de verslagen van de door H. van de W eerd en J. Breuer gedane opgravingen niec gepubliceerd werden, zelfs niet in de vorm van een samenvatting. Hij wijst bovendien op de overname door Maastricht van Tongeren's kerkelijke en bestuurlijke bevoegdheden; reeds vóór het verval van Tongeren bleek Maastricht de rang van tweede stedelijke nederzetting in de civitas te bekleden. Hierover wordt hierna uitvoeriger gesproken. Ondergetekende, wie het probleem al tientallen jaren bezig-
houdt, heeft gemeend, gekt op zulke verschillen in zienswijze, nogmaals de gegevens te moeten rangschikken en ze in de eerste hoofdstukken van dit werk ce onderzoeken en ce bespreken; ook al zal vermoedelijk dit nader onderzoek coc weinig anders dan een nieuwe status quaestionis leiden; alzo blijft het [aacste woord in deze zaak nog onuitgesproken. In het tweede deel van deze studie eracht de auteur zijn visie over de topografische ontwikkeling van de stad tijdens dezelfde tijdspanne weer te geven. Hij vergelijkt de spaarzame gegevens, door XI
bodemonderzoek en teksten verstrekt, met zijn jarenlange persoonlijke bevindingen en brengt het resultaat ervan in kaart. Het derde deel lijkt nog al in de breedte uitgegroeid te zijn, ofschoon het enkel de 12e en 13e eeuwen behandelt, dit bij ontstentenis van oudere bronnen. Het biedt namelijk een overzicht van de instellingen, die reeds ten dele door detailstudies van ondergetekende en anderen benaderd zijn; het is echter gebleken dat nog veel uit de doeken diende gedaan te worden om tot een evenwichtige synthese te komen. Vanzelfsprekend vormen hier de originele charters, zo uitgegeven als andere, de voornaamste bronnen. De auteur heeft er bewust van afgezien aan deze drie delen nog een beknopt overzicht van de Gallo-Romeinse periode te Tongeren te laten voorafgaan, omdat deze stof het onderwerp uitmaakt van een onlangs verschenen publicatie van Willy Vanvinckenroye, medewerker aan het Provinciaal Gailo-Romeins Museum te Tongeren (zie bibliografie). De auteur dankt hier A. Verhulsr en W . Jappe Alberrs, die zo bereidwillig waren zijn handschrift na te lezen; hun opmerkingen heeft hij zich ten nutte gemaakt. Hij dankt ook de stichting "Maaslandse Monografieën", die zijn werk in haar uitgaven heeft willen opnemen.
noten bij het " Woord vooraf' -
-
-
l
Zie de literatuur op blz. XVIII en volgende.
3
Gesta Sancti Lamberti, bij Chapeauville, Qui gesta pontificum Tungremium, Trajectensium et Leodiemium scripserunt, t. 1 , p. 378. Tmgeren van de vierde tot de twaalfdueuw, in Limburg, t . 29, 1950, blz. 81, 100, 121, 141;
--z- Zierioon-, hlz.oo-. - - - - - - - - - - - - - 4
-
-
t. 30, 1951, blz. 1, 21, 31. 5 Getypte verhandeling, 191 blz. en 3 kaarten , p. 60. 6 J ean Dhondt , L'mor urbain, p. 6 1. 7 F. Petri, Die A nfänge des Mittelalterlichen Städtewesen.r, p. 232-233. 8 H . Aubin, Vm Raum und Grenzen des Deutschen Volkes, Breslau, 1938, p. 220.
XII
_
_
_
Afkortingen
AB Archeo/ogia be/gica, Brussel, 1953-. AEL Analecta ecdeJiastica /eodiensia, Luik, 1935· 193 7. BCRH Butietin de ia commission royale d1histoire, Brussel, 1834·. BIAL Bulletin de tin.stitut archéologique tiégeois, Luik, 1852-. BSAHLBul/etin de la société d'art et d'histoire du diocèse de Liège, Luik, 1881-. BSSLL Butietin de la société scientifique et littéraire du Limbourg, Tongeren, 1852-1937. CAPL Chronique archéo/bgique du pays de Liège, Luik, 1906. Leod Leodium, Luik, 1902-. Limb Limburg, Maaseik, 1919·. OLL Het oude land van Loon, Hasselc, 1946-. PSAHL Publication.s de Ja société historique et archéo/ogique dans k duché de Limbourg, Maastricht, 1864-. RAH Rijksarchief Hasselt. RAL Rijksarchief Luik. RAM Rijksarchief Maastricht. RBN Revue beige de numismatique, Brussel, 1844-1974. RBPH Revue beige de philo/ogie et d'histoire, Brussel, 1922·. SAT Stadsarchief Tongeren. VO Ver-zamelde opstel/en, Hasselt, 1923-1943.
x:m
Lijst van afbeeldingen en plattegronden
1. Merovingische fibula
,"."."" "
..." .."
2. Merovingische gesp. .. 3. B ij~ven uit het Merovingisch graf
4. 1voren dipciekblad 5. 6. 7. 8. 9.
10. ll.
12. 13. 14. 15.
16. 17. 18. 19.
XIV
····-·-·--
" ."."--·······
-.
."
18 18 18 18 18 50 50 50
Pe ntekeningen van de Sinc-Maternuskapel Plattegronden van vroeg-Middeleeuwse kapellen Munt van Karel de Kale ""... ". De vier graafschappen van Haspengouw H ee Romeinse stadsplan van T ongeren 50 Placcegrond van het stadscentrum 50 De Zuidelijke verdedigingsmuur van het Mo nasterium 50 Huizenrij aan de Oostzijde van hec Marktplein 50 Plattegrond van het Mo nasterium 59 Plattegrond van de K ruispoort 82 Reconstructie van de Krujspoorc 82 De Kleersnijderstoren 82 Hee groot stadszegel 82 Plattegrond van de Middeleeuwse stad Tongeren 91 Plattegrond van T o ngeren "extra muros" 107
Bibliografie
a) ARCHIEPBRONNEN Her zal de lezer wellicht op"2llen cbr hier bronnen opgegeven worden, die in bcerc eeuwen geschreven werden dan de in die werk behandelde periode. V:uk zal trouwens op de volgende bbdzijden de oncscentenis van eigenrijdsc bescheiden betreurd worden. De auteur is dcrhaJve te rade gcgun 1n brere archivalia, waarin hij druppelsgewijs - vooral in verinnd mee de topografie tn de insrdlingen van Tongeren - gegevens gevonden heeft, die enig licht verspreiden over de hier behandelde periode.
S1adsarrhitf Tongtrm Fonds van dl stad: l. Akcen en re.s oluuën, 1477-1589. 2. Aku:n, 1H4·l705. 3. Akren 1714-17)3. il . Akren, 1n3·1194. 5h Ovcrccnkomsccn, 1618·1718. 6 Resoluliën, L678-1697. 15. Ecdreg1srer. 156H792; 27. Rekwesten aan de magistraat, 1681-1748. 29/a. Rekwesten aan de magmcaac, L773-1782. 48 Prcxesscn, 1721-1738. 49. Processen, 1722-1738. 5L. Procesregen de schepenen van Luik, 1727-1789. )4. Processen, 1738-1742. 108. Stedelijke belastingen, 1641·1692. 116. Sreddijke bclasringcn, 1618-1789. 118. Limiecm stadsvrijheid, l713. 119. Gercchrdijkc mecingcn. 1713. 128. Bundergeld. 1651-1786. 159. Rcncencds. 1490-1732 445. Rolrcgister, 1684-1686.
XV
Fonds van de Weldadige instellingen: 2. 7.
Ligger van de Armentafel, 1414. Cijnzen, 1469-1504.
Fonds van het O.L. Vrouwekapi11el: Originelen, 1248-1380. 89. Ligger van de fabriek, 1385-1534. 99. Rekening van de fabriek, 1387-1403. 111-113. Inkomsten van de vicarissen, 1578-1798.
Fonds van het Sintjacob1gasthuiJ: Originelen, 1234-1705. ll. Obituarium, XVIeeeuw (1272-1794).
Fonds van het Begijnhof' Originelen, 1243-1646. 68. Ligger, 1322-1393. 390. bis, Ligger van het pastoraat, 13 76.
FondJ van het Regulierenkloo1ter: 1.
Ligger, XVIe eeuw.
Plallegronden Rijk1archief Ha11elt FondJ van de Jchepenen van Tongeren: 189. Gichten, 1469-1528. 285. Gichren Kellenij, 1554-1560. 288. Gichten Kellenij, 1560-1577.
FondJ van het O.L. V rouwekapi1tel van Tongeren: Originelen, 1204-1575. 29. Rekening van de fabriek, 1406-1436. 98. Rekening van de prebenden, 1399. 170. Rekening van het mandaat, 1388-1433.
FondJ van Aide-Biezen: Origineel van 3 juni 1283.
Fonds van de abdij Hocht: Originelen van 14 mei 1285 en 3 juni 1294.
RijkJarchief Luik
XVI
Fomis van btt Lmthof Verheffingen, 14)6.1)31.
)0.
FondJ van tk Rtkmka1111r: 714. Gichten KelJenij Tongeren, 1580·1628. 719. Cijnzen te T ongc:rc:n, 1348. 720. Cijnzen re: Tongeren, l) 14. 754. Diverse: stukken, 13)6- 174). Fond; van tk abdij Btarmpart: Inkomsten, 1389.
7.
Rijhar
Fond; " Fmns architf': 3430. Bcbscingen, 1795.
b)
GEDRU KTE BRONNEN
Baillien H., Htt poorttrhotk tkr stad Tongtrtn, in Ons Heem, c. 3, p 14·81 - Dt rtgts1t11 tkr stad Tongmn (870-1500), in BCRH. c. 112, 1947, p. 169-262. Addenda, ibidem, 133, 1967, p. 1-24. - ChronokigiJcht in11n1JariJ tkr oorkondm ~an htt Sint-jacobsgasthutJ lt Tongtrtn (1233 ·1619), Brussel, 1958. - StadJarchitf Tongtrtn. inm11ari1sm, Brussel, 27, 19 72, 55-67 - Middtlntdtrlandst oorkonden m t?gÎJtm, outkr dan 1400, op htt stadJarrhitf u Tongtrm btwaard, in Album Or M. Bussels, H:issclc, 1967, p. 69·77. Babu S" Chrmiqua liigtOtJa, Brussel, 1913, 2 delen. Bcycr, H" MitttlmniJ(ba Urlu111dm!m
Fairon, E.. Régtstes de la cité de Liège, luik., 1933-1939. 4 delen. - OJartes confisquéts aux bonms vi!Les du pays de Liège tl du «>mté ik Looz, aprh la baiai/lr d'Othét ( 1408), Brusscl, l937. Franquinec. G.-D" Beredeneerde infltnlam dtr oorkftnden en bescheiden van het kapittel van O.L. Vrouw u Maastricht. Ma:astrichc. 1870-1877. 2 delen. Ghesquière,J" Aria sanctorum Belgii, 1783-1794. 6 delen. Gijsscli ng, M" Topmymisch UJ()()rdenboek 1•a11 Btlgit, Nedtrland, Luxemburg, NQQt'd-Frankrijk en West-D11i1Jla11d, vóór 1226, 1962, 2 delen Grauwcls. J, RtgtJtmlijst der oorkondm van de landJwmmandtrij Oude-Biezm m onikrhorrgt Jegmmarukrijm, Brussel, 1966-1969, 4 delen. Hansay, A" La tharlt d'affranchissm1m1 de Colmont en 1170 tl JtJ co11firrnatio11J, in BSSLL. c. 25, 1920, p. 79-88. Knipping, R" Die RegeJte11 dtr Erzbisschöfe vrm KQ1n im Mimla/J", Bonn, 1913. lahaye, L, Tnventairt analytique tks charltJ de La colllgialt rit Saint-Jean /' E11angllistt, Brussel 1921 -1933, 2 delen. Lens, A•• Inventaris van h11 oud archief va11 de uad Lier, Brussel, 1973. MonummJa Germama1 historica; smpton:s. Paquay, )" Carlulairt ik l'a11cim11t ég/iJtcollégialt et archidiaconalt de Notre Damt ?t Tongres. in BSSLL. c. 24, 72-551; t. 25, p. 17-210; 1. 26, p. 161-316; c. 30, p. 169-366; c. 31, p. 132·394' 1906· l 913. - Het archief der landktm1marukrij Ouden Biezen, BiJzcn, 1929. - Htr emtt Ilaluut dtr begijnhom1, opgtsttld doorJacques dt Troyts en uitgevaardigd dour Robert de Tht>urQllt, rond 1246. in VO. 1 11, 1935, p. L85-204. - Pouil/és ou rtgistrtS aux bin!frm ik /'anrim dioàst dt Liigt, Tongeren. 1908. Piot, C" Cartulairtde /'abbayede Saim-Trond, Brussel 1870-1875, 2 delen. Poncdec, E" 11111entaire analytique dts charfes de la colligialt de Saintt-Croix à l.Jtgt, Brussel. 1911·1922, 2 delen. - Lt livrt dts fieft ik Nglue dt Liègt souJ ArMphe tk La Marck, Brussel, 1949. - LA ftudatairt1 ik la prinriptauti dt Liège JOIJJ E11glebtrt ik la Marck ( IJIJ·1344), Brussel, 1949. - Actes dti princes-Mques de Liège; Hugut1 ik Pierrtpont (1200-1229), Brussel, 1946. Rcmans, G., F..nignmbekende charltrJ uit het Begijnhof va11 Tongtrm, in OnsG~stc:lijk Erf, c. 3. 1946, p. 378-,89. Smven, F" ln11tnlairt analytiqut et chronologique dts archives de la ville de Saint-Trom:i, Sine· cruidcn, 1886-1899, 6 delen.
c)
WERKEN
Algemmt gtJ
xvm
Baillien, H. Dt ugm m htt wapm tkr stad Tongmn, in OLL t 1, 1946, p. 9-44. Htt ltmgotá Mu/km, in OLL t 3, 1948, p. 17-4). - Dt Sin1-Mattrn11Jkaptl m tá Rommut /Qrm tár IVtá l'tllW /f Tongerm, in MiscdbnC2 Gcsslcriana Anrwcrpcn, 1948, 1)9·164. - Htt kaJlttl Rooi m zijn htzium, in OLL. c. 4, 1949, p. 33-44. - Dtlakmhal u Tongtrtn, in OLL t . 6, 19)1, p. 27.)1. - Hd Tongm raadhuis ÓQor dt ttuwm btm, in OLL" c. 6, 19'1. p. 66·86. - Vitr onu11g1gtt.-m pmttlmingm ktrtflmá.t tk Sint-Mattrn11Jkaptl lt T1mgtm1, in OLL, t . 6. -
19)1, p 178· 182.
- Ot lakmmakmkamtr 11a11 Tongtrm gá«4ûJltrd, in OLL, t 7, 19)2, 72·73. - Parixhialt <>mJchrijvingm tt Tongtrtn intra mllfO, in OLL, c. 8, 19)3, p. 89·94. - Pltiáaoi voor opgravingen in het r1adscm1rum 11an Tongn-t11, in Limb. t. 33, 19)4, p, 18·20. - Htt Lturmkwartier en M zuitklijkt s1aáswrtkdiging 11an Tongtrm, in OLL. 9. 19)4, p. 105-11}
-
Dt outk 11trkh1kt in.Jtellingm IJ{)()r opmbare utldadightrd te Tongtrm, Hasselt, 1956. Lagtrt Khtptnbankm, /ten- m cijn1hovtn m tk vrykid Tongmn. m OLL 1. 16, 1961, p. 67-87. Dt gesmudmiJ 11an Lauw, Tongeren, 19)0, Dt ánnkuvzttrfl()qrzimmg lt Tongtrm. in OLL. t 17, 1962, p 12".144 Htt Tongm perron, in Limb. t. 26, 19)7, p. 2)3-269. Dt molms bij tk Moermpoorl te 7ongerm, in OLL. c 23, 1968. p. 169-202 Htt Btgip1bo/ van Tongerm, zijn aanlig, plaatmalMl'I, gtbo11Wt11 m btwtxmstm, in OLL r. 2) , 1970, p. ))-100. - De 11111/t.mJm te Tongtrtn, in Limb t 53. 1974, p. 87·108 Berli(rc:, U" Monastium btlge, Ma.rc:dsous, 1890 e.v. Blok, D.-P" Dt Frankm; hun optrtdm 111 htt licht tkr h1J1om, Bussum, 1968. Bonenfa.nc, P, L'lpmxlttk '4 ntftk1tmtrandstk113) , in Mélangc:s F Rousseau, Brusscl. 1958,
p 99· 109. Boonc. W.-J, Dt Frankm, van hun tmlt optredtn 101 aan áe dood van O,ilderik, Amsrcrd2m, 1954
Borm2n, C, de, Notia sur lt fit/ tl In Jttgnturs tk Repen. in BSSLL. t. 4, 18)9. p. 143-160 - HiJtoirrdu rhäuau tÛ ûlmont, in SIAL r. 5, 1862, p. 97·16). - LtJ lthtwn át la sou11tramt /l/Jllrt tk Litge, Luik, 1892·1899, 2 delen Borrem2ns, R" t.juJddttuu'ft aramuk u11 Tongeren m Stokk.tm, in O LL. t. 10, 195). p. 13-17 Bragard. R. en Fr(re, H " Trls()Ttk monn11itS áu Xll/t s1«û, an REN. t 10), 19)9, p. 11 3· 14) Brcuer.J. en Van de Weerd, H " Ht1 outk Tongerm, in BSSLL. r. )0. 1936, p. 24-48 Charles, J.·L, La ville de Samt-Trond au mqym-äge; dts ongintS à la fin du X/Vt siklt, Pari1s. 1965.
Corswirem, G.-P. de, Mimoirt hiJtoriqut rur kJ andmntlimittS tl rirronJtriptirm.r dt la provi11cttlt Limbourg. Brussel, 185 7. Daris,J., Hisuirt tk la 11i/lt tl dts comtts dt Looz, Luik., 18ó4· 1867. 2 delen. - HiJtomtk/a prinapa111l tt du dloàst tk litgt, Luik, 1868-1868, 9 delen. - Nofl(tS sur ftJ lglistS du dioc'fst át Litgt, Luik, 1867-1899, 17 delen. Dcspy. G., La charte d'Albtrl tk Cuyrk dt 1196 pour ltt bourgto1s dt Utgt, a+tllt 1x111l?, in RBPH c. 50, 1972, p. l07 1·1097. Driesen, F.. RKhtrchts hiJ1orique.r Jur Tongm et sts tnv1ro111, Tongeren. 1851.
XIX
Dhondr,J., L'asor urbam mirt Mtust tl M" áu Nord à l'lpcqut miri)llmgimne, in Scudi in onore de Armando Sapon, Mtban, 19)7, p. ))·78 Dusar, A., Limhurgs ~1111S1btu1, Hassc:h, 1970 Ewig, E., Dit ti11itaJ Ubiontm, dit Franna Rmm.m uná daJ Land Ribuarim, in RhciniKhe Viertdjahrsbläcrer, 19)4, p 1·29 Faider-Fayrmans, G., lis nlrropoits mlroving1mn11. Maricmont, 1970. - La Belgiqut à l'lpoqut mlrow1gimn1, Brussel, 1964. Frère, H., u ámitr, du Xt au Xlllt sikit, Leuven, 19H Frèrc, M. , Dt Tongmtsrhtf'mbank, in OLL 1 5, p 122·1}7, 1950. - De straffm m htt oud Tongtrr Srrafrtd1r. in T11dsclmfr voor rech1sgcsclucdcnis, t. 21, 1958,
p.
m-344.
Ganshof, F.· L., La Btlgiqut carolingitnnt, Brussel, 19)8. - Etudt sur Ie dlvtloppnntnt dtJ villtJ tnlre Loirt tl Rhin au MUJm-ágt, Parijs-Brussel. 1943. Gcraets, E" La ru/Jurt dt 1<1 vignt da111 Ie Limbourg pmdant Ie moym-ágt, in l'ancien pays de Looz, 1. 1, 1896, p. 11-36. Gcukens, B, Tongmn, ZtStint ttuwen kerkbouw. liccnciaacsverhandeling KUL. 1962. Gihsscn, J., La iillts m Btlgiqut; hiIIDirt rûs ins1ilurion.s admmistrattVtS tl 1udmams, in Soc. J. Bodin, c. 6, 19)4. Gobcn, T" La banlieut dt Litgt. in Mélangcs Dmille de Borman, 1919, p 107·1 I ) . Grandgagnage, C., Vorabulairt áM ancinu nl)fl1J dt litu de la &lgif(Ut 1mmralt, Luik, 18)9. Herckcnrode. L. de. CtJ/ltr11on dt twibes, ipitaphts tl bla.1on.s de la Hesbayt. Gem. 1845. Houuc,J·A. Van. BrugtS, wai d'hiJJoire urb11i111, Brussel, 1967. Jansen. A" Chri.s1tl11lu lum.rt 101 htt tintk der Middtittuwen. Brussel, 1964. Jappc Albcrts. W" Gath1tdmJJ t·an tkbatk Limburgm, Assen, 1972·l973, 2 delen J oris, A., LuiUr de HllJ 1111 M111nr-á~: dn mgina à /11 fin du X/Vr siiflt. PariJ1, 19J9. Kurth, G., La ali de Liigt au mD)tn-ágt. Brussel, 1910, 3 delen Lcunis,J., Dtbtil()/king i·an Tongtmt. in OLL. [ 15, 1960, p. 267-293. LIJ libtrtéJ urbaintJ tl ruraks du Xlt au X /Vrnk/1. colloquium cc Spa in 1966, Brussel, 1968. Lcsne, E., Hutoirt de la proprilti t
- Tongtren, gidJ tn oudhtidkundil( invmlaris. Tongeren. 1935. - Lil condition 1ocialt dts Ja111te1m dan.s Ie Limbourg, an BSSLL 1. 28, 1910, p. 24)-280. - Dt pr00Jtii1 van Widooit, in VO. c 1'. 1937, p. H-62.
XX
Pcrg:imeni, C., L'awutrit «disiaJttqld btlgt, Gcm, 1907. Pctri, F., Dit Anftingerk1 fflllltlalttrli
tld lt Bttrlfgm1, in AB., 1975. Rooscns, H en Mertens, J.. Gra/wndstm uit tk RomttnSt m Mmvingisr/N tijd re Tongeren, in AB , 1970. RotthofT, G , Sruálm zur Gt.1chirhtt dts Rrichsg111J m Ntttkr'41hnngm und Friesland währmd rltr särh1i1ch-1aliichm Kaiseruit, in Rhcinischcs Arch.1v, afd. 44, 1953. Roussou, F.• La Mtme tt k payr fTIQJan; kur rmportan
Scrcsia, A., Kerk m staat Mrltr rit Frankische koningm, Gent, 1887 Scbaycs, A.·G.-8., Mbrulirt Jur kr fÛ>cummts du moynt·/Jgt relaufs à la Btlgiqut a11an1 tl pmdant la dt;mmaliM rtmutine, Brussel, z.d. Smccsrers,J., De Romrins1 monumenten van Tong1rn1, Tongeren, 1975 - NumlJmatisrhkkingotd, in Llmb.t. 53. l974; p. 132·138 Sohct, /111/1/UIJ tk droit 011 sommaire tk juriJprudtnrt ranoniqut, dvilt, /lrxialt tl criminellt, Bouillon, 1772. Stcinb:lch, F., Sradtgnnrindt und Landgm1tifldt; S111dim :ur Gnchichtt dts °'111Jthm BürgertumJ, in Reml V1c:ru:l1ahrsblärter, t . 13, 1948, Stevens, A, De M/11111 Pa11 tk Haspmgo11U1Je Jtrttktalm, in Limburgs Haspengouw, Hassclr, 19H, p 237-242. Srurler, J de, A ~J dts cwïtrts oritntaux dts ngiom 1fflJJ4nt1 tt d'aiUam, in Mfungcs F. Roussou, 19)8, p. 538-006. Thys, Ch., Lt chapitrt tk Notrt Dame il Tongrn, Antwerpen, 1887-1889, 3 delen. - Qu1bf11es nota 111r la mll/.Slrie rit Saint-jtan il Tongra, in BSSLL, t . 16, 1884, p. 109·122. - 811ho tl sa mgneun, in BSSLL t. 16, 1884, p. }7-63. Tourneur, V., L'atelitr 11W11tlaire rit Tongres au X lt Jiklt. 1n RBN. jg. 1911, p. 248-255. Ulrix, E. en Paquay,J., G/011aire toponymique tk la 1111/tdt Tongm Il tÛ Ja /ranchist, in BSSLL, c. 25, 1907, p. 273-368. Ulrix, F., Htt Romlim J/ratmplan van Tongmm, in OLL. t. 13, 1958, p. 263-272.
XXI
- Nie11U-r bijáragm tot át kmnis 11an htt Romnru stratenplan van Ttmgtrm, in OLL c 18, 1963,
p. 196-208. - Cmnparaison dis plam dtJ ville1 rQ/11aineJ dt Cologne, Trive! et Trmgm, in Kölner Jahrbuch, t. 6, 1962-1963, p. 58-70. Vandenhove, L.·M" Tongm au muym-àge; histoirt «orwmiqut et sodale, licemiaa1sverhandeling ULB 1971-1972. Vanderboeven, M., lttJ over het Romtins stratenml 11an Tongeren, in Limb. t. 34, 1954. p. 122·128. - Q11elq11ts pitrl!J franq1m provmant t.k Trmgres ou rks mvirons et COnJff"Jéts all M11Jie C11rtius à
Liège. in CAPL. c. 48, p. 4-2 2. Vannerus, J., La rrint Brunthaut dam la topcnymit et dam la lfgmdt, Brussel, 1938. - Le nom tÛ Lowaigt, in Bull. de la romm. royale de toponymie et de dialectologie, c. 15, 1943, p. 135-204. - Le limt:S tl les fartifi-r(lf1laÎnes de Belgiquc, Brussel, l 943. Vanvinckenroy~ W " Opgravingen tt Tongmw in 1963-1964, in Limb. c. 44, 1965, p. 1-45. - Tongeren, Romeinse stad, Tongeren, 1975.
Verbeek, A" Spuren tÛr f rühm BissrhoftkirdJtn in Tongeren 11nd Maastricht, in Bonner Jahr· büchcr, c. 158, 1958, p. 346-371. Vcrbeemcn, J., L'oráre g!ograph1qm suivi dam Ie traitl tÛ Mmrtn, in Archid- en Bibliotheekwezen in België, c. 35, 1964, p. 155- 185. Vcrautc:rcn, F., EJutÛ 1ur lts dvitates tÛ Ie Belgiqut StrtmtÛ, tÛ la fin du l/lt sïkll à la fin du Xle siècle, Brussel, 1934. - Cllmmenl c'tst-on défmdu dam /'empirefmnc rllntrt les invasiom 11ormaruie1? in Annalen van het XXXstc congres van de (edcmie der Geschied· en Oudheidkundige kringen van België, 1936, p. l18· l32. Verlinden, Ch" Les origineJ de la frontière linguiJtiq11e m Belgiqut et fa coltmisation franq11t, Brussel 1955. Volbach, W .-F" Elfmbtinarbeittn tÛr spätantike und tks friihm Miuelaltm, Mainz, 1952. Weerd, Hb. Van de, Dt civitas Tungrqr11m, in Vcrh. van de alg. Kath. Vlaamse Hoge· schooluitbreiding, Antwerpen, 1914. Weerd, Hk Van de, Ttmgmn van de vitrdetut de twaalfd1 ttuw, in Limb. t. 29. 1950, p. 81·141, [. 30 1951, p. 1-41. Wolcers,J" Notice;ur lu hapitrtrks chanoi111s.res tÛ M1111.1 terbiiJen1 Gene, 1849. - Noriet sur l'andmnt abbaye d' A1ltr/Jotkn, Gene, l849. Yans, M" .Aux origintJ tkla grandtagglllfllirati(lfl; la banliei1rtk Litgt, Luik, 1974. Willaerc, L" Le MllJm Age, Namen, 1927..
XXII
EERSTE DEEL
Tongeren onder de Merovingers, de Karolingers en de Luikse bisschoppen
1.
De Merovingische periode
DE FRANKISCHE KOLONISATIE Tijdens de Romeinse overheersing was Atuatuca Tungrorum 1 vrijwel de enige stad, die in de begrenzing van het huidige België gesticht werd; deze stad, die de hoofdstad van de Civitas Tungrorum was, is gedurende deze overheersing meermaals verwoest. In 406 had in de provincie Germania Secunda, waarvan de Civitas Tungrorum deel uitmaakte, een inval van Alanen, Vandalen, Sueven enz. plaats, die op hun doortocht alle steden en villae vernielden. Te Tongeren werden evenwel geen sporen van verwoestingen aangetroffen. 2 In de Notitia Dignitatum, opgesteld in het begin van de Sde eeuw, wordt Tongeren niet meer als garnizoenscad vermeld; een legerafdeling van de Laeti Lagenses, onder het bevel van een prefeccus, lag evenwel prope Tongros, nabij Tongeren, gekazerneerd.3 De aanwezigheid van Franken in de laatste decennia van de Romeinse bezetting is door grafvondsten bewezen; kennelijk waren zij aanvankelijk bondgenoten van de Romeinen, die zij geleidelijk verdrongen door middel van een langzame infiltratie, die in de 4de eeuw begon. 4 Wat betreft de wisseling van gezag te Tongeren, zijn geen bijzonderheden bekend; in dit verband was de inname van Keulen door de Franken in 457 wel bijzonder belangrijk:~ van Keulen, de hoofdplaats van de provincie Germania Secunda, uit kon de kolonisatie westwaarts in dezelfde provincie eenvoudig doorgevoerd worden. 6 Te Keulen zetelde ook weldra een koning, die
3
heerste over een van de vele Frankische dedrijkjes uit de 5de eeuw. De civitas Tungrorum was door het zgn. Kolenwoud, Carbonaria Silva, gescheiden van het rijk van Childerik (overleden na 477); deze zetelde te Doornik in de provincie Belgica Secunda waarin de Franken zich vooral gevestigd hadden .7 Gregorius van Tours noemc nog enkele andere Frankische koninkrijkjes, waarvan er één, dat van Ragnachar, zijn zetel te Kamerijk had. Het vermoeden beStaat dat T ongeren de residentie zou geweest zijn van Chararik.8 Het is verder bekend, dat Clovis, Childerik's zoon, zich van al deze vorsten, zijn rivalen, ontdaan heeft en hun plaats heeft ingenomen. Elders verhaalt Gregorius van Tours hoe Clovis, in het tiende jaar van zijn regering, de strijd aanbond tegen de in de streek om Tongeren wonende Thoringi, die zijn noordgrenzen bedreigden.9 De term Thoringi schept verwarring omdat daarbij gedacht is aan de Thüringers. Meermaals worden beide volkeren door eigenti jdse auteurs verwisseld. io Gregorius van Tours bedoelde mee Thoringi de Franken die het gebied van de Tungri bewoonden. Na de overwinning van Clovis in deze gewesten, kwam de vroegere civitas Tungrorum omstreeks 491 onder het bewind van de Merovingers. 11 In de jaren tussen 509 en 511 heeft Clovis zijn gebied vooral naar het oosten in de streken langs de Rijn uitgebreid en in die tijd veroverde hij ook Keulen. 12 Sindsdien is er ook invloed van Keulen op de verdere ontwikkeling van Tongeren vast te stellen; laacscgenoemde stad bleef de hele middeleeuwen door op de metropool aan de Ri jn georiënteerd.13 De culrurele uitstraling die daarvan uitging, heeft er na de vestiging van het Frankische gezag toe aan de Rijn roe bijgedragen, dat het Ripuarisch dialect een zekere invloed op het Tongers en de rondom deze stad gesproken streektaal heeft gehad. 14 Het blijkt ook dar de Lex Ripuaria 1 >in het Tongerse nageleefd werd ; die recht, opgetekend in de 7de eeuw tijdens Sigeberc lil, was immers van kracht in de gebieden russen de Rijn, de Schelde en het Kolenwoud .16
4
HET BISDOM In de laat-Romeinse periode stemden de bisdommen mee berreklcing tot zetel en begrenzing overeen mee de civitates, die burgerlijke ambtsgebieden waren . Atuatuca Tungrorum was dus de bisschoppelijke residentie voor de Tungri; het is daar dac SincServaas in 346 zijn zetel had. 17 In schier alle Gallische civicares, die door de Franken ingenomen waren, was de bisschop, na de vlucht van de Romeinse administratie en militaire overheid eer plaatse gebleven. Hi j vertegenwoordigde er enigszins het Romeinse gezag, want hij was een ambtenaar van de staatsgodsdienst, en hij onderhandelde niet zelden met de invallers nopens de overgave. 18 Te Tongeren zou de bisschop de plaats a.l vóór de invallen verlaten hebben ; Sint-Servaas is inderdaad omstreeks 384 te Maastricht overleden en er begraven. Hij zou de laatste bisschop geweest zijn, die van uit Aruaruca de kromstaf over de Tungri zou gevoerd hebben. Van een aantal van zijn opvolgers staar her eveneens vast dar zij te Maascricht geresideerd hebben. •9 Maastricht was een laar-Romeins cascrum, en in de 4de eeuw, na Atuatuca Tungrorum, de voornaamste stedelijke woonkern in de civitas; al bleef Atuatuca Tungrorum de theoretische hoofdplaats van het diocees, Maastricht zou de feitelijke zecelplaars van de bisschoppen worden. 20 Beide plaatsen lagen te dicht bij elkaar om ieder een zelfde gunstige opgang te kunnen beleven. 21 In de bloeitijd van het Romeins Imperium waren de heerbanen de voornaamste verkeersaders; aan her wegenknooppunt, waarop Tongeren gelegen was, te midden van een rijke landbouwstreek, dankte de stad o.m. haar betekenis. De Franken verwaarloosden evenwel her onderhoud van de heerwegen. Daartegenover werd de Maas de grote verbindingsweg met de meer zuidelijk gelegen handelsgebieden. Sindsdien bleek Maastricht voordeliger gelegen re zijn dan Tongeren; de brug over de Maas gaf aan de plaats een zeker belang. 22 Her lace Acuacuca Tungrorum, dar Sint-Servaas in de 4de eeuw verlaten had, was nier meer dan een schaduw van diezelfde stad in 5
de 2de en de 3de eeuw. Immers in de 2de eeuw had het ommuurde Tongeren een oppervlakte groter dan Keulen. 23 Ten tijde van Sint-Servaas bestond echter de tweede Romeinse muur al, die alleen het hogere stadsdeel omringde. Er bestaan aanwijzingen dat de ingekorte stadsomwalling onder Constantijn (306-337) gebouwd werd. 24 Daarmede was de oppervlakte van de stad tot ongeveer een derde teruggebracht. Zo is Maastricht in zeker zin de erfgename van Tongeren geworden, dat nog alleen op de herinnering aan zijn vroegere grootheid teerde en langzamerhand door de Maasstad voorbijgestreefd werd. Hieruit moet niet noodzakelijk worden afgeleid dat Tongeren door de bisschoppen helemaal verwaarloosd werd en dat er nooit meer een van hen vertoefde. Van de Weerd uitte zelfs het vermoeden dat, na het overlijden van Sint-Servaas en vóór de ineenstorting van het Romeins gezag, nog drie van zijn opvolgers in Atuatuca Tungrorum zouden geresideerd hebben, nl. Martinus, Valentinus en Candidus. 2 ~ Zulks is echter niet bewezen, hoewel Donatus, de auteur van de Vita sancti Trudonis mededeelt, dat de H. Trudo omstreeks 660 ad beatum Remaglium Tungrensis urbis episcopum reisde en hem in deze stad ontmoette, 26 terwijl Jonas in zijn Vita sancti Huberti schrijft, dat de H .. Lambertus de bisschoppelijke mijter veertig jaar in de stad Tongeren gedragen heeft. 27 Hieruit met Van de Weerd afleiden dat de bisschoppelijke zetel in 660-709 opnieuw te Tongeren zou gestaan hebben, is minder aannemelijk, 28 want het staat vast dat deze zetel al vóór 535 officieel te Maastricht erkend was. 29 Evenwel is het mogelijk, dat de bisschoppen van Tongeren, alhoewel te Maastricht gevestigd, af en toe naar Tongeren kwamen met het oog op een of andere belangrijke plechtigheid.
HET WERELDLIJK GEZAG In deze situatie doet zich de vraag voor bij wie het wereldlijk gezag berustte. Wij mogen ervan uitgaan, dat de bisschoppen van de Civitas Tungrorum sedert de 5de eeuw Atuatuca Tungrorum 6
niet meer als hun vaste zetelplaats beschouwden en meestal elders, voornamelijk in Maastricht resideerden. Niettemin behielden zij de kerk met onderhorigheden te Tongeren in hun bezit. De bisschopssteden hadden in de Merovingse periode veelal nauwelijks economische betekenis: hun bevolking was uiterst gering. Zij zijn bestuurlijke en kerkelijke cenrra, zodat men er - volgens enkele teksten, die op Gallië betrekking hebben - enkele grote gebouwen, verblijfplaatsen van aanzienlijken, gevangenissen, en kerkelijke gebouwen aantreft, maar van economisch leven en bedrijf vindt men in de meeste gevallen niecs cerug in de bronnen.30 Deze situatie zal ook ce Tongeren bestaan hebben. In de Merovingse periode was hec rijk verdeeld in pagi (gouwen) , die weer in cenceni (honderdschappen) onderverdeeld waren. Aan het hoofd van een pagus stond waarschijnlijk een chunginus, die later vervangen werd door een comes (graaf), een ambtenaar, die de koning in de gouw vertegenwoordigde, en tevens de rechtspraak uitoefende en de leiding in militaire zaken had.H Hij had geen beheersmacht over de koninklijke domeinen, die toevertrouwd waren aan een domesticus. 32 H oe deze besruursregeling in Tongeren, dar sinds 511 mee het daarbij behorende gebied deel uitmaakte van het Austrasische rijk der Merovingers, werd toegepast, blijft in de nevelen van die tijden verborgen. Waarschijnlijk oefende de gouwgraaf van Haspengouw het burgerlijke en mi litaire gezag uic, cenzij Tongeren deel uitmaakte van het koninklijk domein, en dus door de domesricus bestuurd zou zijn. Hoe die zij, er zijn uit deze periode wel enkele bijzonderheden te vermdden, die mogelijk op Tongeren en omgeving betrekking kunnen hebben. De hagiograaf van St. Servaas, die circa 800 de Vita Sancti Servacii schreef, kende een stadspoort re Tongeren, door welke de weg van Maastricht naar Tongeren binnen de stad geleid werd. Een zodanige poort maakte inderdaad deel uit van de laat-Romeinse omwalling; zij was gelegen in de nabijheid van de 0 .L. Vrouwekerk tegenover het huis Dommershausen in de Maascrichcerstraat. Tijdens opgravingen werden de fun damenten ceruggevonden.H (afb. 10) Deze hagiograaf vermeldt ook een bij clie poort aansluitende stadsmuur, waaruit blij kt, dat de laac-Ro7
meinse omwalling in de Merovingse tijd nog steeds dienst deed, zoals dat ook het geval was in andere hoofdplaatsen van Gallische civitates.34 Het bestaan van versterkingen als poorten en muren na de Romeinse tijd, ook te Tongeren, kan geen ander doel hebben gehad dan de beveiliging van de aanwezige gebouwen en hun bewoners. In dit verband zij nog herinnerd aan de maatregelen, die koning Chilperik 1 van Neustrië (561-584), die gehuwd was met de beruchte Fredegonde, had genomen ter bescherming van de hoofdplaatsen der civitates. Hij had namelijk aan de comites bevel gegeven deze plaatsen opnieuw in staat van verdediging te stellen.35 Verscheidene bisschoppen, die zich in Gallië in de hoofdplaatsen der civitates gevestigd hadden, herstelden de Romeinse muren aldaar in de loop van de 7de eeuw. Of dit ook in Austrasië gebeurde, staat niet vast; een - door geen nadere gegevens gesteunde - overlevering vermeldt, dat koningin Brunhilde, de weduwe van Sigebert I van Austrasië, die van 575-613 het regentschap voerde voor haar zoon en haar kleinzoon, bouwkundige activiteiten in Tongeren liet uitvoeren. Diezelfde Brunhilde, die overigens in wreedheid niet onderdeed voor Fredegonde, en dan ook op een afschuwelijke manier aan haar einde kwam, zou een aantal Romeinse heerwegen hebben laten herstellen, zoals wordt afgeleid - zonder nadere bewijzen - uit de naam van deze wegen in het Waalse gedeelte van Haspengouw later droegen : "Chaussée Brunehaut".36 Met die naam worden onder meer aangeduid: de heerweg van Tongeren naar Bavay, van Lantremange tot Haulchin, bij Bergen, en de heerweg van Tongeren naar Herstal, van Paifve, tot aan de Maas.3 7 Indien dit herstel in de 7de eeuw, al of niet door Brunhilde, zou hebben plaatsgevonden dan is dit een aanwijzing voor de continuïteit van Tongeren. DE BEWONING Thans iets over de vraag, of Tongeren in de 5de en de 6de eeuw bewoond was en of de ten deze negatieve conclusie van kanunnik Nicolas juist is. Raadplegen wij daartoe de bodemvondsten, de toponomie en de kronieken. 8
Frans Huybrigts, een amateur-archeoloog, heeft omstreeks 1895 een aantal begraafplaatsen, die hij voor Frankische graven hield, in de nabijheid van de laat-Romeinse omwalling van Tongeren ontdekt. Zij bevonden zich doorgaans te midden van Romeinse grafvelden. In één van de door hem ontdekte graven vond hij een in zwarte agaatsteen gebeeldhouwd voorwerp, dat hij als de commandostaf van een Frankische legeraanvoerder kenmerkte. 38 Nader onderzoek van dit voorwerp is niet meer mogelijk, omdat het in 1914 verdwenen is bij een brand, die door de invallende Duitse troepen in het huis van Huybrigts werd gesticht. Door andere archeologen werd later in twijfel getrokken, dat het hier om Frankische graven ging; men was van oordeel dat de gevonden graven uit de laat-Romeinse tijd dateerden. De beschrijvingen en de datering van Huybrigts waren ook ietwat vaag en onnauwkeurig. 39 Buiten de Kruispoort vond Huybrigts ook munten, die hij hield voor door de Franken nagemaakte Romeinse munten, waarop de beeldenaar van de keizers Honorius, Valentinianus III, Arcadius en van enkele andere keizers uit de 4de en de 5de eeuw voorkwamen. 40 Deze identificatie en toeschrijving werd echter in twijfel getrokken, behoudens die met betrekking tot de munten van Honorius (395-408). 41 In het Curtiusmuseum te Luik bevinden zich een aantal als "Frankisch" aangeduide voorwerpen, te weten gespen, fibulae, sierplaten en een armband ; zij zijn afkomstig van opgravingen te Tongeren en in het naburige Koninksem. Zij dateren ten dele uit de laat-Romeinse tijd en ten dele uit de periode vóór de invallen der Franken, toen deze nog als federatii binnen het Romeinse rijk gevestigd waren. 42 In Tongeren werd eveneens een fibula van het zogenaamde beugeltype gevonden, die in 1897 in het bezit was van een verzamelaar uit Luik, Jules Frésart.43 Dit merkwaardig juweel, uit goud en zilver vervaardigd, werd door Huybrigts geklasseerd als een Frankisch voorwerp uit de 5de eeuw. Later kon men aan de hand van elders in België gevonden vergelijkingsmateriaal deze datering corrigeren en vaststellen, dat het in de 6de eeuw werd vervaardigd.44 (afb. 1) In 1964 werd door de Nationale Opgravingsdienst te Tongeren een Frankisch graf uit de Merovingse periode ontdekt. Het was 9
gelegen binnen de laat-Romeinse muur, wat reeds op een datering in de 5de eeuw of later wijst, omdat vóór 400 het Romeinse verbod van begraven binnen de muren nog van kracht was. Aan de hand van de bijgaven, een Merovingse houwdegen, (scramasax), een vuurslag en een fraaie koperen gesp, kon het graf nader gedateerd worden tussen de tweede helft van de 5de eeuw en het begin van de 6de eeuw.H (afb. 3) Men zal opwerpen dat deze grafvondsc op zichzelf wel overtuigend is, maar dat hec slechts om één enkel Frankisch graf gaat, en niet om een bevolking ; hiervoor zou een heel grafveld moeten weergevonden worden, zoals ce Rosmeer, Kleine-Spouwen, Sluizen, Engelmanshoven enz. Te Keulen, Maastricht, Saint-Denis enz. werden graven van Frankische vooraanstaanden in of nabij de kerken weergevonden ; te Tongeren zijn mee die doel nog geen opgravingen verricht. Mogelijk vinden die eenmaal plaats in de beuk van de O .L. Vrouwekerk en op de twee oude kerkhoven, een noorden en een zuiden van deze kerk; zij zullen dan moeten worden verricht op minstens drie meter diepte. 46 Bij de bouw van de huidige Gothische kerk in 1240 werden in de grond muren aangetroffen, die niet behoorden coc de toen afgebroken Romaanse kerk; men vermoedde dat het reseen waren van de Romeinse basilica uit de rijd van Sinc-Macernus:0 Hee is niet ui cgeslocen, dat er toen ook Frankische graven blootgelegd werden en dat daarbij het Merovingse sieraad, dat men voor een gesp hield, en dar nog in de schatkamer bewaard wordt, te voorschijn gekomen is (afb. 2). Dit sieraad bevond zich vóór 1869 boven op een kast in de sacristie, re midden van antieke weefsels en reliekbeurzen, die aan de brand van 1677 ontsnapt waren en daarna niet meer in de schat gereïntegreerd werden. Aldaar werd het door Jan Paquay sr. , onrvanger van de kerkfabriek van O .L. Vrouw, in 1869 ontdekt. Vermits her sieraad op geen enkele oude inventaris voorkwam , vermoedde]. Paquay jr. dat het een gesp was van het cingulum van 0 .L. Vrouw, waarvan het lederen gedeelce verloren zou zijn gegaan.48 Inmiddels is er twijfel ontstaan of men wel mee een gesp ce doen heeft; een archeologische studie van het kunstgewrocht zou 10
zeer wenselijk zijn.49 Tot nog toe werd dit Merovingse sieraad in de 6de eeuw gedateerd; niemand echter heeft deze datering ooit gemotiveerd. De versieringselementen vertonen nochtans een sterke gelijkenis met die van de gespen van Sutton-Hoo, die in het midden van de 7de eeuw gesitueerd werden.5° Wat er ook van weze, het gaat hier om een voorwerp van uitzonderlijk hoge waarde, dat volgens kanunnik Reusens zelfs belangrijker is, dan de bijgaven uit het graf van Childerik, overleden circa 481.5 1 Een ander merkwaardig voorwerp uit genoemde kerkschat is het ivoren diptiekblad, dat erg gelijkt op de platen , die de katheder van de Cappella Vescovile in Ravenna bedekken. 51 a Het te Tongeren bewaard blad dateert uit de 6de-7de eeuw en stelt Sint-Paulus voor; 52 het deel met Sint-Pieter, dat de tweede helft van het diptiek uitmaakte, bevindt zich in het Jubelpark te Brussel en blijkt eveneens uit Tongeren herkomstig te zijn. 53 (afb. 4) . Beide diptiekbladen werden niet uit Italië of uit het Oosten geïmporteerd, zoals aangenomen werd; vermoedelijk zijn zij in het Westen ontstaan en meer bepaald in noord-oostelijk Gallië. 54 Het staat vast, dat zij in de lOde eeuw in de kerk van Tongeren als "memento" gebruikt werden, want op de keerzijde staan in inkt de namen van acht bisschoppen van Tongeren-Luik, die van 840 tot 971 regeerden, opgetekend. 55 Belangrijk voor ons onderwerp zijn de vier namen van Merovingische vooraanstaanden, die op de rugzijde van de lijst ingegrift zijn en ontcijferd werden als Altgii, Roginmar, Nantriberi en Liberti. Kennelijk maakten zij deel uit van een uitgebreid opschrift, dat op het plat aangebracht was en weggekrabt werd toen men er de namen van de bisschoppen wilde opschrijven; hiervan zijn de sporen nog zichtbaar.5 6 Van de Merovingische "gesp" weten wij dus alleen met zekerheid dat zij sinds 1869 in de schatkamer als afzonderlijk voorwerp aanwezig is en dat zij zich vroeger in de kerk bevond. Het ivoren diptiekblad was er al na het overlijden van bisschop Erakel en vóór de sterfdag van Notger, dus tussen 971 en 1008. 57 Gegevens omtrent de oudere geschiedenis van beide voorwerpen en de wijze 11
waarop zij in het bezit van de 0.L. Vrouwekerk gekomen zijn, zijn niet beschikbaar. Tot zover de archeologische gegevens. Wat leren ons de toponymische relicten in verband met de bewoning van Tongeren tijdens de Merovingische periode? Ook op dit gebied blijkt de oogst nog minder dan schraal, doch de enige Frankische plaatsnaam binnen de Romeinse wallen, te weten Hemelingen, compenseert veel en wijst ontegensprekelijk op het domein en de woning, naderhand het stamhuis, van een Merovings aanzienlijke, wiens naam vermoedelijk Haimilo was. se De oudste vermeldingen zijn: Margarica de Heymelingen (1290), hues te Heimelinge (1323), 7 roden lan(r)s binnen 's au(c)s murs ane Heymelingen. )9 Aan de hand van deze gegevens is hec niet mogelijk de plaac:s juist te situeren ; volgens de teksten bevond zij zich in ieder geval binnen de laat-Romeinse omwalling van de 4de eeuw. Vermits de Hemelingescraat en -poort er hun naam aan ontlenen, dienr het goed Heimelingen allicht in de nabijheid daarvan gezocht te worden en meer bepaald russen de Romeinse en de Middeleeuwse muren, ergens langs het bovendeel van de zgn. Broekberg.60 Uit de geschriften van middeleeuwse auteurs komen slechts weinig gegevens beschikbaar, die een verder inzicht in het hier behandelde probleem mogelijk maken. Onderbreking in de bewoning van Tongeren wordr aangenomen door Gregorius van Tours en door Jocundus. Eerstgenoemde schrijver vermeldt, dat Sinc-Servaas de ondergang van Tongeren voorzien heeft en deelt mede, dat de Hunnen de stad verwoest hebben. 61 Nadere onderzoekingen hebben geleerd, dat dit laatste onjuist is; de Hunnen hebben op hun rooftochten Tongeren nier bereikt. Ook de mededelingen van Jocundus, die in de 1 lde eeuw te Maastricht zijn "Translatio Sancti Servatii" schreef, brengen geen exacte gegevens. Hij beperkt zich er toe te berichten, dat Tongeren na de Romeinse tijd tot een ruïne was geworden en alle betekenis verloren had. Hoewel dit bericht geenszins gedocumenteerd is, hebben latere auteurs het overgenomen en aldus medegewerkt aan de mening, dat er in Tongeren op geen enkele wijze van 12
bewoningscontinuïteit sprake is. 62 Niet uitgesloten is, dat Jocundus de ondergang van Tongeren aangenomen heeft om de door hem geschetste betekenis van Maastricht achtergrond te geven. Het kapittel van St. Servaas te Maastricht, had hem in de jaren tussen 1080 en 1090 de opdracht verleend de "Translatio Sancti Servatii' te schrijven, om aan kapittel en stad een zo groot mogelijk aanzien te verschaffen. Met de "Translatio Sancti Servatii" hangen de vermoedelijk eveneens te Maastricht geschreven levensbeschrijvingen van St. Monulfus en St. Gondulfus samen. Daarin wordt medegedeeld, dat zij in de tweede helft van de 6de eeuw getracht hebben Tongeren weer op te bouwen, maar tevergeefs. De stad was zo verlaten en verwilderd, dat er wolven huisden. 63 Tegenover deze negatieve uitingen staan mededelingen van diverse auteurs, die aanleiding geven de hiervoor vermelde berichten in twijfel te trekken. Over deze mededelingen zal hierna worden gesproken. BESLUIT De archeologische vondsten en de schriftelijk overgeleverde berichten aangaande Tongeren tijdens de Merovingse periode bleken weinig talrijk te zijn. Dit maakt het bijzonder moeilijk om een eindconclusie te trekken omtrent de kernvraag: In hoeverre is er continuïteit in Tongeren? Hoewel sommige archeologische vondsten bepaald niet beschouwd mogen worden als aanwijzingen of bewijzen van continuïteit van bewoning, staan daartegenover andere vondsten, die deze continuïteit weliswaar niet aantonen, maar toch ook niet uitsluiten en zelfs grond geven voor de veronderstelling, dat verder archeologisch onderzoek tot positieve conclusies omtrent voortgezette bewoning zal kunnen leiden, ook al laat de schriftelijke overlevering - behoudens de ongedocumenteerde berichten van Gregorius van Tours en Jocundus - ons in de steek. Hoe lang Tongeren na de Romeinse Tijd nog als hoofdplaats van de Civitas Tungrorum heeft gefungeerd, staat niet vast, al moet met de mogelijkheid, dat er in de periode 457-491 nog een Frankische koning verblijf gehouden heeft, rekening gehouden
13
worden.64 Oc bis.schoppen bcachtrn, hoogsf'\\•a.arschijnlijk in de rwec:de helft \"Jn de 6de eeuw hun zere) O\·c:r n:1:1r i\·f:nsrricht, "'aar ook enkele van he n bcgr:iven zijn. Daarnaast bleven zij in Tong:ere1'l a.mbtshandelingen verrichten. In Tónb>ertn, zoals ook in
vctscheidcnc andere hoofdplaacstn ,.a.n Gallischc civitares, was het sret1elijk b 'cn toe «tl mînîrnum gcreduettfd. Uit sommjgc bo· dcmvond~rçn blijkt, d'.it <:r bewoning was. iîj h<:t ook een weinig omv:1ngrijkc; d:at w:as overigens ook in andere: hoo(dpla2rS(:n van Gallische civirato he l geval. Onder de we:inigc bewoners zullen zonder t\lo ijiel ge<>:sreJijken en hun dien:artn Beweest zijn, alsmede enkele aanzienlijken, n1ogelijk bC'z.ittcrs van naburige landerijen. Onder deze aanzicnHjkcn zulten "'ij ce ·rongt"rcn zeker 1nogcn rekenen de oudste bezitters v::in het goed J-fcincllngcn, d::it zijn naam gc:gc,·cn heeft aan de latere sc:rtlt en sudspoort. Totale verwoesting en ontvolking van Tongeren in de n2·Romeinsc T ijd schijnt minder 2:1.nncmelijk. 1
14
II
D e Karolingische periode
LUIKS BEZIT De laatste Merovingers lieten het gezag geheel door hun ho fmeiers uitoefenen. Pepijn lil, de Korte (overleden in 768), hofmeier van Ausrrasië en Neustrië, kwam door de staatsgreep van 751 zelf op de koningscroon. D e Karolingers, waarcoe Pepijn behoorde, bezaten belangrijke goederen in onze gewesten. Ook in Tongeren bezaten zij goederen; het st:iat immers vast dat T ongeren een kroondomein van de Karolingers geweest is.6 5 Tongeren kan samen met de zuidelij k aanpalende plaatsen Koninksem , Lauw, Herstappe, Othée, Hamal, Rutten, Vreren, Nerem, Paifve en Sluizen, in de Karolingische rijd een machtig complex van kroongoederen uitgemaakt hebben.65a In verschillende hoofdplaatsen van civitates hadden ook de bisschoppen een belangrijk deel van de grond in bezit.66 Zo was het ook in T o ngeren. Vermoedelijk is het Pepijn Ill, de Korte, geweest, die russen 751 en 768 zijn bezittingen te T ongeren aan de kerk van O.L. Vrouw en Sint-Lambercus te Luik, m.a.w. aan de bisschoppen van Tongeren geschonken heeft. De schenkingsakte zelf is niet bewaard gebleven, evenmin als de akten, waarmede achtereenvolgens Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, Lotharius 1 en Karel de Dikke, deze schenking samen met die van Hoei, Fosses, Lobbes en Mechelen bekrachtigden. Zij betrof - als aangenomen mag worden dat de woorden omni pub/ica poteJtate exdusa voorkomende in het charter van 6 januari 980, dat wij hierna nog zullen bespreken, overgenomen
15
_
_
zijn uit de oorspronkelijke schenkingsakte alsmede uit de latere bekrachtigingen67 - alleen de grondheerlijkheid en de inkomsten van het geschonken domein. In dit opzicht waren andere Gallische bisschoppen al heel wat verder gevorderd: zij bezaten in de 8ste eeuw de immuniteit te Reims, Noyon, Chalons-sur-Marne, Kamerijk, Doornik en Laon. Zij hadden toen al de rechtspraak in handen en onttrokken alzo hun domein geleidelijk aan het openbaar gezag, dat er in de 9de eeuw helemaal wegviel. 68 Door het Verdrag van Verdun, van augustus 843, kwam Tongeren in het rijk van Lotharius 1, tevens keizer, te liggen. Na de dood van diens zoon, Lotharius II, verdeelden zijn ooms, Karel de Kale en Lodewijk de Duitser, bij het Verdrag van Meerssen, op 8 augustus 870, Lotharingen. De grens tussen de gebieden van Karel de Kale en Lodewijk de Duitser liep langs de Maas zodat Tongeren in het rijk van Karel de Kale, koning van West-Francië, kwam te liggen.69 Ongeveer tien jaar lang behoorden de stad en haar omgeving tot West-Frankenland; in 879 en 880, door de verdragen van Ribémont en Verdun, ging Lotharingen in zijn geheel, doordat de grens langs de Schelde getrokken werd, over tot het rijk van Lodewijk de Duitser. Tijdens de regeringen van Karel de Kale (840-877) en van zijn zoon Lodewijk de Stamelaar (877-879) werd te Tongeren munt geslagen; dit veronderstelt de aanwezigheid in 870-879, van een muntwerkplaats in Tongeren. Er bestaan een aantal exemplaren van zilveren denarii, en obolen met het opschrift TUNIERAS CIVITAS. 70 (Afb. 7). _ ln._879-ha.d_een_grote in.val v.a-n de Noorm-an!W'l iA--Wes-t- Francië plaats en tot 885 stond ook het Maasland aan hun verwoestingen bloot. De Noormannenkoningen Godfried en Siegfried organiseerden in 881, vanuit hun kamp te Asselt aan de Maas, rooftochten in onze gewesten. Ook de urbs Tongeren werd in de herfst van 881 geplunderd en verwoest. 7 1 Op 26 juni 884 schonk Karel de Dikke de lijfeigenen van de fiscus die te Tongeren of te Luik verbleven, aan de kerk van Tongeren-Luik. Deze schenking is vermeld in een charter, waarin genoemde keizer het domein Magdera (Maidière) aan de Luikse
16
-
kerk schonk. 72 Dat de paragraaf over de lijfeigenen ingelast werd in het diploma, na de aankondiging van de subscriptio, is vreemd en men heeft er daarom een interpolatie uit de 13de eeuw in willen zien; de enige teksttraditie is nl. een afschrift in een cartularium van Sint-Lambertus. 73 Het is echter waarschijnlijk dat bij de mogelijk door Pepijn III in de jaren tussen 751 en 768 gedane schenking van Tongeren aan de Luikse kerk, de lijfeigenen in de overdracht begrepen waren; in de oorkonde van 6 januari 980, die vermoedelijk als bekrachtiging van voornoemde schenking beschouwd mag worden, staat immers: cum omnibus rebus et hominibus. 74 Welke lijfeigenen zijn dan in de oorkonde van 26 juni 884 bedoeld? Dat het hier om lijfeigenen ging, die zich op de vlucht voor de Noormannen te Tongeren zouden neergezet hebben, is minder waarschijnlijk. Wèl mag aangenomen worden dat de stad, na de verwoesting door de Noormannen, al redelijk heropgebouwd was in 884.n Een positieve gevolgtrekking, die o.m. uit deze passus van het diploma van 884 te halen valt, is dat Tongeren tevoren wel degelijk aan de Luikse kerk toebehoorde. DE O.L. VROUWEKERK Het mag waarschijnlijk geacht worden, dat de voormalige bisschoppelijke kerk van Tongeren, door Sint-Maternus in de Romeinse Tijd gesticht, daarna is blijven voortbestaan en dat, ondanks het verplaatsen van de bisschoppelijke zetel naar Maastricht, de eredienst er geen noemenswaardige onderbreking ondervonden heeft.76 Benoit Geukens deed in 1961 een onderzoek onder de noordelijke zijbeuk van de O.L. Vrouwekerk; het graafwerk geschiedde van uit de Romaanse grafkelder van de kanunniken, ten onrechte krypte genaamd. Daarbij bleek, dat zich onder de scheiding tussen de zijbeuk en de kapellen aan de noordkant, een muur uit de laat-Romeinse tijd bevond. Achter deze muur werd een mogelijk uit de 9de eeuw daterende stenen sarcofaag met een ronde opening aan de onderkant ontdekt. 17
De muur vertoonde duidelijke kenmerken van metselwerk uit de 4de eeuw en behoorde kennelijk, samen met de in 1912 ontdekte absis en priesterbank onder de viering van de huidige kerk, tot een Romeinse basilica, die als bisschoppelijke kerk voor Sint-Servaas kon gediend hebben. Het is niet uitgesloten dat een aanzienlijk persoon uit de laat-Romeinse periode zijn woning of een gedeelte ervan ter beschikking van de christelijke gemeenschap, die na het edikt van Constantijn openlijk de eredienst mocht uitoefenen, gesteld heeft. In de nabijheid van de O.L. Vrouwebasiliek werden nog andere resten van een Romeins gebouw aangetroffen. 77 De basilica zou lange tijd in stand gebleven zijn, te midden van een vervallen stad. Alle latere kerkgebouwen werden op dezelfde plaats opgericht, zowel de O .L. Vrouwekerk van Tongeren, vermeld in de eigentijdse vita van Sint-Hubertus (t 727), als die aangehaald in de levensbeschrijving van Sint-Servaas, opgesteld omstreeks 800. De legende als zou een zekere Ogier de Deen in het begin van de 9de eeuw een kerk te Tongeren gebouwd en er een kapittel van twintig kanunniken aan toegevoegd hebben, blijkt van alle grond ontbloot te zijn; dat paus Leo UI, in aanwezigheid van Karel de Grote, deze kerk in 804 zou ingewijd hebben, behoort eveneens tot het rijk der legenden. Beide verdichtsels blijken aan de vruchtbare verbeelding van de Luikse kroniekschrijver Jean d'Outremeuse, die in de 14de eeuw leefde, ontsproten te zijn. 78 In de Middeleeuwen werd algemeen aangenomen, dat de kerk van Tongeren de oudste aan deze zijde van de Alpen was, die aan O.L. Vrouw toegewijd is. Hier gaat het niet om een legende, maar om een door niemand betwiste overlevering. Deze bijzonderheid wordt vermeld in de vitae van Sint-Servaas en van Sint-Hubertus, in de 8ste eeuw opgesteld en ook in een aantal oorkonden, zij het dan ook eerst uit de jaren 1235-1434.79 Een ander merkwaardig oud kerkje te Tongeren was de SintMaternuskapel, afgebroken in 1803. Zij zou dateren uit de laatMerovingische of de vroeg-Karolingische periode. Ze was gebouwd op de grondvesten van een toren, die deel uitmaakte van de laat-Romeinse omwalling. Benoit Geukens zag er een memo18
Afb. 1. Merovingische fibula van het zgn. "beugel t ype", te Tongeren ontdekt c. 1890 ( fot0 SA T. ). Zie blz. 9
Afb. 2. De Meroving ische gesp u it de schat van de O.L. Vrouwebasiliek te T ongeren (foto ACL. Brussel). Z ie blz. 10.
2
. . . . . .. ·.·.· . ~,
rtp;f ' :·'.
·: .
' • '
"
.
.'
·-:-v
.
i \. )
1
"-; ~'
3 1 Afb. 3. Bijgaven ui t het M erov ing isch g raf. te Tongcrtn onrdekr in 1964 (penrekening . overgenomen uit A rcheologia Belgi((I. nr. 116) . Z ie bl z. 10.
Afb. 4. Her ivoren dipriekblad uir de schar van de 0 .L. Vrouwebasiliek re To ngeren (foro A.C. L. Brussel). Z ie bl z. 11 .
Afb. 5 Penrekening uit het jaar 1700, de Sinr-Maternuskapel van T ongeren voorstellend (cliché's H et Oude Land van Loon ). Z ie bl z. 19.
riekerk in ter ere van Sint-Maternus. 80 (Afb. 5). Haar muren waren echter niet zo dik als die van de Romeinse onderbouw. Ze was voorzien van vier absidiolen; één ervan diende tot portiek, waar de ingang in aangebracht was. Aan de weerszijden van deze ingang bevonden zich twee beeldhouwwerken, waarvan het eerste een zittende Hercules of Mars voorstelde en het tweede een Gorgohoofd of Zonnegod; deze laatste steen is bewaard gebleven en is ingemetseld in de zijgevel van het Kapittelgebouw. 81 (Afb. 5). De stichting van het kapittel kan bezwaarlijk vóór 816 hebben plaatsgevonden; in dat jaar immers werd te Aken een synode gehouden, waar de institutio canonicorum opgesteld werd, die tot doel had de clerus in gemeenschap te doen leven. Lodewijk de Vrome heeft getracht door capitularia deze regel overal te doen naleven, doch voorlopig ging alleen de clerus in de bisschoppelijke steden bij de diocesane kerk samenwonen. 82 Het kapittel van Tongeren werd in ieder geval vóór 964 gesticht, zoals vermeld wordt in het verhaal van de translatie van de relieken van Wintershoven. Zijn stichtingsdatum moet dus tussen 816 en 964 gezocht worden. 83 In het vorige hoofdstuk is een korte beschrijving gegeven van het ivoren dyptiekblad, dat als memento voor de weldoeners van het kapittel door de kanunniken gebruikt werd en waarop o.m. de namen van acht bisschoppen van Tongeren-Luik voorkwamen. De eerste in de rij is Hartgerius, ook Hircarius genoemd, die fungeerde van 840 tot 852. Zo hij niet de stichter van het kapittel zou geweest zijn, was hij toch in ieder geval zijn oudste weldoener.84 Her zou derhalve niet onlogisch zijn de stichting van het kapittel omstreeks het midden van de 9de eeuw te plaatsen. Men zal nochtans opwerpen dat Tongeren niet voorkomt op de lijst van dertien kapittelkerken, door de Noormannen in 881 verwoest en door bisschop Ricarius tussen 920 en 945 heropgebouwd.85 Hierop kan geantwoord worden dat de kerk van Tongeren al even goed door een van zijn voorgangers, Franco of Stefaan, tussen 882 en 920, kon hersteld zijn.85a
19
BESLUIT Een lid van het Karolingisch huis, vermoedelijk Pepijn 111 de Korte, schonk zijn kroondomein Tongeren aan de Luikse kerk, doch behield er koninklijke rechten. Er woonden nog in 884 lijfeigenen van de koninklijke fiscus naast die van de Luikse kerk. De hagiografen uit de 8ste eeuw kenden Tongeren als een urbs, waar een bisschop kon resideren. Er bestond een kerk, de eerste aan deze zijde van de Alpen, die aan O.L. Vrouw toegewijd was. De laat-Romeinse muur was nog in gebruik; er was een poort naar Maastricht. Een Romeinse basilica werd als bedehuis gebruikt en op haar plaats werden alle latere kerken gebouwd. De Sint-Maternuskapel, daterend uit de laat-Merovingische of vroeg-Karolingische tijd, was vermoedelijk een memoriekerkje. Een kapittel werd in het midden van de 9de eeuw gesticht. Tongeren was achtereenvolgens in het onverdeelde Karolingische rijk gelegen (751-843) en in de rijken van Lotharius 1 en II (843-870) . Tijdens een kortstondige onderhorigheid aan WestFrancië (870-879) werd er munt geslagen. Daarna behoorde de stad tot het Duitse Rijk.
20
111.
De periode van de bisschoppen van Luik
ZIJ VERWERVEN HET HOGER GEZAG Het diploma van Otto Il, verleend aan Notger, bisschop van Luik, op 6 januari 980, heeft een veel verdere draagwijdte dan de hoger behandelde bekrachtigingen van de bezittingen van de Luikse kerk, Hoei, Fosses, Lobbes, Tongeren en Mechelen, door diens voorgangers. 86 Otto II ontzegt nu immers aan iedere graaf of rechter het recht om in de geschonken domeinen gezag uit te oefenen, tenzij hij door de bisschop hiertoe gemachtigd is. Alleen de bisschop mag er gedingen houden, belastingen, boeten, tol en standgeld van schepen innen. Dit laatste recht zou ook op Tongeren toepasselijk zijn indien de Jeker toen bevaarbaar was, hetgeen niet mag uitgesloten worderi. Niet alle rechten, die een graaf in naam van de koning uitoefende, worden evenwel opgesomd; wij hebben hier duidelijk te doen met de toekenning van de immuniteit in de bezittingen van de Luikse kerk, waardoor deze bezittingen onttrokken werden aan het openbare gezag en gesteld werden onder de rechtsmacht van ambtenaren, die door de bisschop zelf hiermee belast werden. Deze immuniteit was, zoals wij hoger zagen, elders al veel vroeger aan bisschoppen toegekend ; voor de meeste van hen was het verwerven van de immuniteit slechts een stap naar het geheel van de grafelijke rechten (comitatus), en verder naar de regalia of koninklijke prerogatieven. 8 7 Deze evolutie werd in het bisdom Luik zeker in de hand gewerkt door de Rijkskerkenpolitiek, die tot 1122 door de Duitse koningen gehuldigd werd. Door wereldlijke rechten en be21
voegdheden aan bisschoppen en abten te schenken konden de koningen op de kerk als vasal en bondgenoot rekenen tegen de hertogen, die zich aanmatigden souverein in hun landen op te treden. Notger was een van de voornaamste gunstelingen van deze koningen en tevens wordt hij als de stichter van het prinsbisdom Luik beschouwd. Te Hoei en te Dinant was er een gelijkaardige evolutie. In beide plaatsen oefende aanvankelijk een graaf de overheidsrechten in naam van de koning uit. De burcht van Hoei was de zetel van een gelijknamig graafschap; de graven van Hoei zijn sinds 943 vermeld. De Luikse bisschop bezat er vóór 980 reeds belangrijke goederen, waarvoor hij in dat jaar, te gelijk met Tongeren, de immuniteit verwierf. De laatste graaf van Hoei, Ansfried, deed in 985 afstand en bekwam in 995 de bisschopszetel van Utrecht. Otto UI schonk in 985 regalia, o.m. het munt- en tolrecht, aan de bisschop van Luik. 88 Te Dinant oefende de graaf van Namen in de llde eeuw nog het comitatus uit; hij was er rechter en had er een meier en schepenen ; hij was ook tolheffer, deed munt slaan en oefende ook geleiderecht uit. De bisschop kreeg in 985 en 1006 jurisdictie over de goederen en personen van de kerken van O .L. Vrouw en Sint-Valentinus; zij werden onttrokken aan het grafelijk gezag en kregen een voogd. In 1070 schonk H endrik IV aan de bisschop het kasteel, het munt-, markt- en tolrecht, m .a.w. het comitatus over heel Dinant en de graaf werd er volledig uitgesloten. 89 Te Tongeren werden de rechten van de Luikse bisschoppen bekrachtigd door koning Hendrik II op 10 juni 1006, door koning Hendrik IV op 25 juni 1070, door paus Adriaan IV op 24 juli 1155, door keizer Frederik Barbarossa op 7 september 1155. 90 Tongeren wordt in deze diplomata vermeld samen met de andere bezittingen van de Luikse kerk. Alleen de laatste bekrachtiging door Frederik Barbarossa is meer expliciet: het document noemt Tungris cum ecclesia et omnibus pertinentiis suis, Mevrouw Vandenhove merkte hierbij terecht op dat stad en kerk afzonderlijk genoemd worden en zij zag hierin een zinspeling op de ontwikkelingsstand van het eerste element.91 Na het verwerven van de immuniteit in 980 heeft de bisschop 22
heel zeker ook over Tongeren een voogd aangesteld zoals hij dit in andere plaatsen deed. Over deze voogdij zijn wij slechts ingelicht voor de 13de en de 14de eeuw; toen was zij in het bezit van de graven van Loon. Wij komen hier verder uitvoerig op terug. De graven van Loon zagen in de opkomende stad Tongeren een toekomstige militaire voorpost van de Luikse bisschoppen. Derhalve bouwden zij op het meest nabijgelegen strategische punt van hun graafschap, te Kolmont, een van hun voornaamste vestigingen. Deze had onmiskenbaar tot doel Tongeren te controleren, wat de graven ook werkelijk gedaan hebben. Zij verleenden bovendien aan de inwoners van Kolmont in 11 70 het Luikse stadsrecht, onder verplichting van militaire dienst in de burcht te presteren. De nabijheid van Tongeren en het aldaar aanwezige dynamisme van de bevolking ontnamen Kolmont echter de gelegenheid tot een stad uit te groeien. 92 Brustem is tegenover Sint-Truiden op gelijkaardige wijze de geschiedenis ingetreden.
DE WEDERGEBOORTE VAN TONGEREN Omstreeks het begin van de 1lde eeuw hebben wij in Tongeren te doen met twee elementen, die de economische opleving van de stad bevorderen en beïnvloeden: de bisschop van Luik en het kapittel van O .L. Vrouwe. Beiden bezaten er goederencomplexen, waarvan de exploitatie leidde tot een zekere economische bedrijvigheid, die in hoofdzaak een agrarisch karakter droeg. Er zal een bescheiden handelsverkeer bestaan hebben, zoals mag worden afgeleid uit de verlening van het tolrecht aan de bisschop door keizer Otto II in 980. In het interregionale verkeer was Tongeren betrokken93 omdat het lag aan de oude, weer in gebruik genomen Romeinse heerbaan, die van Maastricht naar Tienen liep, waar zij aansloot op wegen in westelijke richting.94 De berichten over het gebruik van deze weg dateren - afgezien van de mededeling over de reis van Einhard, die in de 9de eeuw langs de heerbaan Tongeren-Bavay reisde - uit latere tijd. Zo bijvoorbeeld het bericht over de veldtocht van de Duitse koning Hendrik V, die de Duitse
23
vorsten in 1107 opriep zich met hun strijdmacht op Allerheiligen te verzamelen in Tongeren, ten einde een expeditie te ondernemen tegen graaf Robert van Vlaanderen, aan welke oproep voldaan werd, waarna de troepen naar Douai trokken om die stad te belegeren.9) In de 12de eeuw behoorde het tot de carnavalsgebruiken in deze streken om een schip op wielen te construeren, de zogenaamde "Blauwe Schuit", waarmede men rondtrok tot verhoging van de feestvreugde. Met een dergelijk schip reed men in 1135 ook van Aken via Maastricht naar Tongeren en verder.96 Niet zelden vervaardigden de ambachten een dergelijke schuit en trokken er mede rond. Het zijn vermoedelijk de weverambachten geweest, die hier actief optraden en derhalve is het mogelijk, dat in de plaatsen, die op de route van de "Blauwe Schuit" lagen, een weverambacht bestond. Een zeer bekende, en veel geciteerde passage betreffende Maastricht uit de St. Servaaslegende van Hendrik van Veldeke, geschreven omstreeks 1150 luidt : "Des steyt die stat te maten Aen eynre ghemeynre straten Van Inghelant in Ongheren9 7 Voer Colne ende voer Tongheren Ende alsoe diesgelijck Van Sassen in Vranckrijck Ende met schepen die des pleghen To Denemarken ende to Norweghen Die wege versamenen sich alle dae Des is die stadt daer nae Gheheten Traiectum Daer sande God Servacium".98 Uit deze passage mag wel worden afgeleid, dat Tongeren in het toenmalige verkeersnet van deze streken was opgenomen. Omstreeks dezelfde tijd werd de bisschoppelijke residentie te Tongeren door de Luikse bisschop Hendrik van Leyen (1146-1164) herbouwd. Op grond van de hiervóór opgesomde bijzonderheden mogen wij wel aannemen, dat Tongeren om24
streeks het midden van de 12de eeuw in opkomst was en er zich in duidelijke mate stedelijk leven begon te ontwikkelen. Omdat Tongeren in 1179 betrokken was in de strijd tussen de bisschop van Luik en Gerard I van Loon om het bezit van Kolmont, is de stad toen mogelijk ten dele verwoest. Ook in het conflict tussen Hendrik I van Brabant en de bisschop van Luik in 1212 99 heeft Tongeren mogelijk te lijden gehad. Daarop zouden de berichten van Reinier van St. Jacob in zijn "Annales" kunnen wijzen. Hij spreekt in dat verband over Tongeren als: "modo vero modicum oppidum". 100 Hoe dit zij, de vooruitgang van Tongeren is er niet door gestuit, in de 13de eeuw worden de gotieke O.L. Vrouwekerk en de middeleeuwse wallen gebouwd, waarover hierna uitvoerig zal worden gesproken. De bevolking nam toe; de aartsdiaken van Haspengouw, Marcuald, stelde in 1249 vast, dat de stadsparochie van Tongeren verscheidene duizenden zielen telde: "In qua plures sunt animarum milia". 101 In verschillende oorkonden uit de jaren 1289-1299 wordt Tongeren vermeld onder de Luikse steden. Jan van Vlaanderen, bisschop van Luik, rangschikte Tongeren "sub locis magnis et insignibus ubi valeat jurisperitorum copia inveniri". 102 Om een geschil tussen Jan II van Brabant en de steden Hoei en Luik bij te leggen stelden de beide partijen op 23 oktober 1297 arbiters aan en wezen Tongeren aan als plaats waar de onderhandelingen over een accoord zouden plaatsvinden. Dit wijst er op, dat deze stad op het einde van de l 3de eeuw waarborgen kon verschaffen voor een veilig verblijf en aan de arbiters een redelijk onderdak kon verlenen. 103 Tenslotte dient er op gewezen te worden, dat Tongeren in de loop van de 13de eeuw een bekende bedevaartplaats was geworden. In 1265 wezen proost en deken van het Keulse Domkapittel Tongeren met andere bedevaartplaatsen aan als plaats waarheen strafbedevaarten ondernomen moesten worden. 104 HET VRIJHEIDSPRIVILEGE
Er is geen vrijheidsprivilege voor de stad Tongeren overgeleverd. Dit betekent niet, dat een dergelijke oorkonde nooit bestaan 25
heeft. Toen de stedelijke privilegebrieven van Tongeren in 1409 na de nederlaag van de Luikse burgers tegen Bourgondië in de slag bij Othée ingeleverd werden bleek, dat zich onder de ingeleverde documenten geen vrijheidsprivilege bevond. 10 ' Het is niet waarschijnlijk, dat een dergelijk stuk toen bestond, want dan was het later wel te voorschijn gekomen, wat niet het geval is geweest. Niettemin worden in verscheidene oorkonden met betrekking tot de inwoners van Tongeren de termen "cives" en "burgenses" gebruikt. 106 Zo b.v. in oorkonden van 24 nov. 1230, 107 1 aug. 1234, 22 januari 1237 en 19 aug. 124i. 1os Aan laatstgenoemde oorkonde is het zegel van de stad Tongeren bevestigd. Toen Hendrik van Gelre, elect van Luik, op 23 nov. 1247 het dorp Lauw bij het stadsgebied van Tongeren voegde, bepaalde hij, dat de inwoners van dit dorp dezelfde vrijheden zouden genieten als de burgers van Tongeren. 109 In de oorkonde, waarbij bisschop Adolf van der Marck in mei 1321 stedelijke privileges aan Ciney verleende, bepaalde hij dat deze rechten dezelfde zouden zijn "Comme avoient les autres villes de l'église de Liège, assavoir Huy, Dinant et Tongres". 110 Uitzondering was, dat Ciney niet vrijgesteld was van de militaire verplichtingen, waarvan de genoemde steden wèl vrijgesteld waren. BESLUIT Door een diploma van Otto II dd. 6 januari 980 verwierven de Luikse bisschoppen de immuniteit over hun grondbezit te Tongeren; zij benoemden er een voogd en genoten er ook weldra de regalia. Aanvankelijk heerste er enkel een agrarische bedrijvigheid in de respectieve domeinen van de bisschop en het O.L. Vrouwekapittel. De grote handelsweg Brugge-Keulen, weer in gebruik genomen in de 1lde eeuw, droeg in grote mate bij tot de ontwikkeling van handel en nering en in de 13de eeuw beantwoordde Tongeren reeds aan het Middeleeuws begrip van volwaardige stad. Het vrijheidsprivilege werd niet weergevonden, doch de bewoners genoten in de 13de eeuw dezelfde vrijheid als de overige Luikse
26
steden. De termen cives of burgenses in verband met deze bewoners, komen echter pas van 1230 af in de oorkonden voor.
Noten deel I
2 3 4
6 7 8 9 10
11 12 13 14
15 16 17
De identiteit van Atuatuca Tungrorum met Tongeren is nooit aangevochten geworden; anders is het gesteld met Atuatuca uit de commentarii van Julius Caesar; het bewijs is tot nog toe niet gevonden dat her hier om dezelfde plaats gaat; het vraagstuk heeft heel wat inkt doen vloeien en het gaf in december 1974 nog aanleiding tot het houden van een colloquium in het Gallo-Romeins Museum te Tongeren, dat zeer interessant was, doch waar het laatste woord in deze kwestie niet viel. BSSLL. t. 21, p. 13-21. W .-J. de Boone, De Franken, p. 121-122. ). Vannerus, Lowaige, p. 135 ; Le Limes, p. 229-254. W .Jappe Alberrs, Beide Limburgen, t. 1, p. 23. W . J. de Boone, De Franken, p. 121-122. L. M. Vandenhove, Tongres au Moyen Age, p. 31. Faider-Faytmans, La Belgique mérovingienne, p. 11-26. Blok, De Franken, p. 9-1 8. Verlinden, Frontière tinguistique, p. 00. In verband met de bezetting van Keulen hebben wij vermeden de term Ripuariërs te gebruiken, ofschoon deze bezetting in de meeste handboeken aan de Ripuarische Franken toegeschreven wordt. De naam RJpuarië of Ribuarie· duikt echter pas op in de teksten van de 7de eeuw en schijnt in de Merovingische tijd gegeven te zi jn aan de oude civitas (,OJoniensis of Agrippinensium. E. Ewig, Die civitas Ubiorum , p. 20-21. Zie ook D . P. Blok, De Franken; Bussum, 1968, blz. 14. F. Rousseau, La Meuse, p. 35. Verlinden , Frontière Linguistique, p. 112. H . van de Weerd , De civitas Tungrorum , p. 92. Alg. Ge1chiedenis der Nederlanden, t. ! , p. 252. W.-J. de Boone, De Franken , p. 145, 151 en 188. Faider-Faytmans, La Belgique Mérovi11gienne, p. 30. Zie ook D . P. Blok, De Franken, p. 19. Dat Clovis de civitas van de Tungri ingepalmd heeft staat vast. Thüringen werd pas veel later (in 534) bij het Frankische Rijk gevoegd. Faider-Faytmans, La Belgique Mérovingienne, p. 31-32. Cfr. BSSLL, t. 27, p. 88. A.G. B. Schayes, Mémoire sur les documents du Mo)'en-Age, p. 13-15. Zie F. L. Ganshof, in Alg. Gesch . der Nederlanden: deel 1, (1949) blz. 253. En voorrs Faider-Faytmans, La Beigique Mérovingienne, p. 31. F. Rousseau , La Meuse, p. 35. Van het Ripuarisch werd o.m. de tweetonigheid van sommige woorden overgenomen , evenals de rekking van korte klinkers voor spiranten, de vocalisa tie van ch voor t, het wegvallen van ten d aan het einde van een woord behalve na ren 1, de rekking van korte klinkers voor rs. A. Stevens, De evolutie van de Haspengouwse streektalen, p. 23 7-242. Zie ook Verlinden , Frontière linguistique, p. 95, 112. Zie D. P. Blok, De Franken, blz. 14. Verlinden, Frontière linguistique, p, 115. Hij was roen aanwezig bij de synode van Sardica. W . Jappe Alberts, Beide Limburgen, t. 1, p. 18.
27
18 19 20 21
22 23 24 25 26 27 28
29 30 31 32 33 34
35
36 37
38 39 40 41 42 43 44 45 46
28
L. Willaert, Le Moyen Age, p. 16; A. Seresia, Kerk en Staat, p. 26. O.a. Domitianus, Monulfus en Gondulfus, Limb. t. 29, p . 144-145. F. Rousseau, La Meuse, p. 35-36. Een ongeveer gelijkaardig geval heeft zich in Gallië voorgedaan: de bisschop van de civitas Lingorum (Langres) bracht zijn zetel over naar het beter gelegen en bloeiender Dijon. F. Rousseau, La Meuse, p. 37-42. F. Rousseau, La Meuse, p. 37-42. F. Ulrix, Comparaison des plam, p. 37-42. W. Vanvinckenroye, Tongeren, Romeinse stad, p. 44-45. Limb. r. 29, p. 126. Monumenta Germ. Hist. , Scriptores, t. 6, p. 279-286. J. Ghesquière, Acta Sanctorum, p. 342-343. Limburg, r. 30, p. 146; Jappe Albem situeert de definitieve vestiging van de bisschoppelijke zetel te Maastricht in de tweede helft van de zesde eeuw. Beide Lim/Jurgen, 1, blz. 26. Faider-Faytmans, La Belgique mérovingienne, p. 134. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1, blz. 294. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1, p. 292-293. Algem. Gesch. der Neder!., 1, p. 269. Alg. Gesch. der Neder!., 1, p. 272. Fl. Ulrix, Nieuwe Bijdr., p. 193-208; L. M. Vandenhove, Tongres au Moyen-Age, p. 43; W. Vanvinckenroye, Opgravingen, Kaart 2, poort V. L. M. Vandenhove, Tongres au Moyen Age, p. 44. Men zou hier kunnen opwerpen dat even goed de grote romeinse omheining van de rweede eeuw kon bedoeld zijn. Het is echter bijna zeker, dat de poortgebouwem van de grote wal in de 4de eeuw afgebroken werden, anders hadden de Romeinen twee muren te verdedigen, terwijl het juist de bedoeling was een kleinere stad met minder manschappen verdedigbaar te maken. F. Vercauteren, Les civitates, p. 370; ook de Gallische bisschoppen herstelden de Romeinse muren van hun civitates: Autun in 660, Cahors in 630-640; Vienne in het begin van de 7de eeuw. A. G . B. Schayes, Mémoire, p. 86. Jules Vannerus, La reine Brunehaut, p. 355-365 en 388-390. Het volksgeloof kende aan Brunhilde een duivelse macht toe, waardoor zij met hulp van duistere geesten heerwegen , versterkingen, reusachtige paalstenen, enz. zou opgericht hebben. B.S.S.L.L., r. 19, p. 60; t. 48, p. 38-39 en 47. H . Roosens, Merovingische Begraafplaatsen, p. 48-49. B.S.S.L.L., t. 19, p. 60. ). Smeesters, Numismatisch kleingoed, p. 13 7. M. Vanderhoeven, Quelques pièces /ranques, p. 4-22. B.S.S.L.L., t. 18, p. 116, met afbeelding. H . Roosens en). Gyselinck, Merovingisch grafveld Beerlegem, p. 14-15; G . Faider-Fayrmans, Nécropoles mérovingiennes, t. 1, p. 82-84, t. 2, pl. 32 en 37. H . Roosens en). Mertens, Grafvondsten te Tongeren, p. 24-27. Mededeling van de heren M. Vanderhoeven en W . Vanvinckenroye, Zie ook FaiderFaycmans, La Belgique mérovingienne, p. 124.
47 Ch. Thys, Chapitre, t. 1, p. 71. 48 B.S.S.L.L., t. 29, p. 197-200. 49 Mevrouw Faider-Faytmans sluit de mogelijkheid niet uit , dat het hier gaat om een onderdeel van een reliekhouder. La &lgique mérovingienne, p. 92. SO Merovingische kun.rt , p. 76-77. Mededeling M. J Smeesters. Sl Reu sens, A rchéologie, t. 1, p. 228. Sla Zie hierover: J J M . Timmers, De Kun.rt van het Maasland, Maasrricht, 197 1, blz. 14-16. S2 Afbeelding bij A. Dusar, Limburgs kunstbezit, p. S8. S3 Afbeelding bij Ad . Jansen, Christelijke kunst , pl. cxx, atb. 257. Dit deel van her diptiek werd door her Jubelpark in 1893 op de veiling van de kunstverzameling Spitzer re Parijs aangekocht. Ibidem, p. 63 . S4 Mededeling Mw . ]. Dosogne-Lafontaine, werkleidster aan her Jubelparkmuseum te Brussel. SS B.S.S.L.L. r. 29, p. 201-205. 56 Afbeelding van de rugzijde bij H. Pirenne, Geschiedenis van België, r. 1, p. 53 ; zie ook W. F. Volbach , Elfenbeinarbeiten, p. 74-7S . Een onderdeel van de lijst bij her blad van Sr. -Paulus wordt te Keulen in het Schnütgen-Museum bewaard. Mededeling W . Vanvinckenroye. S7 De acht namen werden gelijktijdig en met dezelfde inkt en pen geschreven ; Erakel is de laatste, Notger werd er nier meer op genoteerd; zijn naam is echter de oudste, die in het obituarium voorkomt ; zie hierna. S8 Mededeling André Stevens. Haimilo is een diminutief van Haim, dat als eerste dement in een aantal namen voorkomt, o.m. in Hendrik. 59 SAT. Begijnhof, origineel van 2 februari 1290 (n.st.} ; register 68, fol. l 7v0 (derde paginering) en fol. 12 (vijfde paginering). 60 Mededeling André Stevens. 6 1 Monumenta, Scriptores, t. 2, p. 66. 62 L. M. Vandenhove, Tongres au Moyen Age, p. 36. 63 L. M. Vandenhove, Tongres au Moyen Age, p. 37. 64 Mevrouw Faider-Fayrmans is de mening toegedaan dar Tongeren in een stagnerende toestand is blijven voortbestaan. De oude Romeinse steden werden de woonplaats van vooraanstaanden en bleven bestuurlijke en kerkelijke centra. La Belgique mérovingienne, p. 6S-67 65 Guido Rotrhoff, Studien, p. 123-125. 6Sa Koninksem en Sluizen werden aan het Rijkskapirrel van Sint-Servaas re Maasrrichr geschonken. Lauw aan Norger of zi jn onmiddellijke opvolgers, die er her Sinr-Kruiskapitrel van Luik mee begiftigden. Hetzelfde gebeurde me r Herstappe, waarmee het Sint-Janskapirrel te Luik gedoteerd werd. Vreren werd eveneens aan Notger geschonken, die de kerk aan her Sinr-Kruiskapirrel gaf. Rutten, Nerem en Paifve werden aan wereldlijke heren in leen gegeven, doch de Oberhof in de keizerssrad Aken bleef her beroepshof voor deze drie plaatsen . Hetzelfde geschiedde met Harnal en Othée, die evenwel leenroerig aan de aartsbisscho p van Keulen bleven. 66 F. Vercaureren , Les civitates, p. 417. 67 Bormans en Schoolmeesters, Cartulaire de Saint-Lambert, r. 1, p. 19-20.
29
68 F. Vercauteren, LeJ civitateJ, p. 417. 69 ]. Verbeemen, L'ordre géographique, p. 155-185. 70 Mededeling H. Frère uit Seraing. Exemplaren van de denariuJ worden bewaard in het Seminarie te Sint-Truiden, het Curtiusmuseum te Luik, de Kon. Bibliotheek te Brussel, enz. Algemene GeschiedeniJ der Nederlanden, t. 1, p. 304. 71 Regino van Prüm; M.G.H . SS. 72 Bormans en Schoolmeesters, Cartu/aire, p. 6. 73 L. M. Vandenhove, TongreJ au Moyen-Age, p. 65. 74 Bormans en Schoolmeesters, Cartulaire, p. 20. 75 Hk. Vandeweerd, Tongeren, p. 3. 76 Benoit Geukens, Tongeren, wtien eeuwen kerkbouw, p. 54-74. BSSLL. t. 30, p. 120-121. 77 Cfr. W . Vanvinckenroye, Tongeren, Romeime Jtad, plactegrond p. 85. B. Geukens, Tongeren, zeJtien eeuwen kerkbouw, p. 120-121. Lesne, La propriété ecc/éJiaJtique, p. 7-10. 78 ]. Paquay, La Comécration, p. 475-530. 79 Oorkonden van 1235 en juli 1259, in BSSLL. r. 24, p. 168 en 253, en van 9 februari 1434 (bulle van Eugenius IV) in BSSLL. r. 30, p.296. Cfr. M. L. Vandenhove, Tongre.J au Moyen Age, p. 47. 80 Henry Baillien, De Sint-MaternuJkapel, p. 159-164 ; Henry Baillien, Vier onuitgegeven pentekeningen, p. 178-181 ; Benoit Geukens, Tongeren, wtien eeuwen kerkbouw, p. 87. 81 Na vergelijking met analoge kapellen te Avolsheim in de Elzas (c. 996), te Werden aan de Ruhr (c. 820) en te Unterhaun-bei-Hersfeld, besluit Albert Verbeek dat de SintMaternuskapel van Tongeren tot de 8ste eeuw gerekend kan worden. Bonner Jahrbücher, t. 158, 1958, p. 357. Afb. 6. 82 F. L. Ganshof, La Belgique Carolingienne, p. 130. 83 Limb. t. 30, p. 28, r. 31 , p. 212. 84 Zoals hiervóór gezegd, werden de acht namen gelijktijdig geschreven na de dood van Erakel (t 971). 85 Volgens de kroniekschrijver Gillis van Orval zou bisschop Richarius, die fungeerde van 920 tot 945, dertien kerken, door de N oormannen verwoest, heropgebouwd hebben. Limb. t. 30, p. 28. 85a Over de bouw van deze kerk wordt uitvoerig gesproken in het tweede deel. Zie blz. 36. 86 Bormans en Schoolmeesters, Cartulaire, t. 1, p. 19-20. 87 F. Vercauteren , LeJ civitateJ, p. 415-421. 88 A . Joris, La vi//e de Huy au Moyen Age, p. 96-98. 89 H. Pirenne, LeJ villeJ, t. 2, p. 4-15. 90 Bormans en Schoolmeesters, Cartulaire, t. l , p. 25, 34, 74 en 76. 91 Tongm au Moyen Age, p 68. 92 A. Hansay, La charte d'aflranchiJJement de Colmont, p. 79-88. ]. Baerten, Het graaftchap Loon, p. 50 en 131. 93 E. Sabbe, LeJ relatiom économiqueJ, p. 188- 193. 94 F. Rousseau, La MeuJe, p. 210-2 11. Charles, Saint-Trond, p. 135 en 243-244. 95 Mw Vandenhove, Tongm au Moyen Age, p. 69.
30
96 P. Bonenfant, L'épisode de la nef des tisserants de 1135, p. 99·109. Zie ook Limburgs Verleden 1, p. 63/64 en voom]. Ter Gouw, Volksvermakm, Leiden, 1871, p. 192. 97 Van Engeland (over Brugge) naar Hongarijë. 98 W . Jappe Alberts, Beide Limburgen, t. 1, p. 52. 99 J. Baerten, Het graafschap Loon, Assen, 1969, p. 81 . 100 BSSLL. t. 20, p. 653. 101 BSSLL. T. 24, p. 218. 102 St. Bormans, Recueil des ordonnances, c. 1, p. 114. 103 E. Fairon, Régestes, t. l, p. 132. 104 R. Knipping, Regestm, t. 3, p. 23. 105 E. Fairon, Charles confisquées, p. 280-299. 106 H . Pirenne, Les vil/es, p. 15. 107 E. Fairon, Régestes, t. 1, p. 18. 108 Bormans en Schoolmeesters, Cartulaire de St. Lambert, t. 1, p. 323; SAT. fonds St. Jacobsgasthuis, origineel; BSSLL. r. 24, p. 183 e.v. 109 E. Fairon, Charles confisquées, p. 280. 110 J. Borgnet, Cartulaire de Ciney, p. 2.
31
TWEEDE DEEL
De topografische evolutie van de stad
1.
De voorstedelijke kern en de eerste stadsontwikkeling HET OUDE CENTRUM Jean Paquay plaatste in 1934 volgende romantische "ontboezeming" aan het hoofd van zijn Tongeren voorheen: "Op de zuidelijke helling der heuvelketen, welke in Limburg de scheiding vormt tusschen Maas- en Scheldekom, rijst midden schoone en rijke landouwen het aloude Tongeren, de oudste stad van Bel. " " .1 gie Het zijn echter niet de Middeleeuwers geweest, die deze ideale plaats uitgekozen hebben, maar de Romeinen, die zich niet door esthetische of gevoelsmotieven hebben laten leiden, wèl door militaire, economische en administratieve overwegingen. En dan laten wij het boeiende vraagstuk betreffende de vestiging Atuatuca, vermeldt in Caesar's Commentarii, nog buiten beschouwing, want dan zou misschien zelfs blijken, dat de Eburonen de stichters van Tongeren geweest zijn.2 Wij nemen aan, dat het aantal bewoners van de nog dun bevolkte plaats, na het jaar 980, toen de Luikse bisschoppen er overheidsrechten verworven hadden en op vele plaatsen in het Westen een economische opbloei ontstond, geleidelijk groeide. Welke stedebouwkundige elementen waren toen te Tongeren aanwezig? Wij kunnen er met zekerheid slechts drie opsommen : de overblijfselen van de twee Romeinse omwallingen en het versterkte monasterium. Ontegensprekelijk heeft de verkorte Romeinse muur van de IVe eeuw zijn stempel gedrukt op de primitieve aanleg van de Middeleeuwse stad. Volgens het reeds aangehaald getuigenis van hagiografen uit de Vllle eeuw, bestond toenmaals nog de poort
35
naar Maastricht. Gezegde omheining omvatte enkel het hoger gelegen stadsgedeelte, met inbegrip van wat wij verder steeds het oude centrum zullen noemen. 2 a Het oude centrum werd op zijn beurt in de acht eeuwen later te bouwen Middeleeuwse omwalling opgenomen, terwijl alle westelijke en noordelijk gelegen terreinen er buiten gelaten werden. Dit wijst op het belang van dit stadsgedeelte, misschien zelfs op zijn strategische betekenis, anders ware het niet in de drie achtereenvolgende verdedigingsstelsels van Tongeren geïntegreerd geworden. Het centrum omvatte de 0.1. Vrouwekerk met alle bijbehorende kloostergebouwen, een complex dat Jean Paquay als monasterium3 betitelde, het marktplein en de opkomende handelswijk of suburbium. 4 Daarmede hebben wij de twee bestanddelen opgesomd, die overal kenmerkend voor de opkomende Middeleeuwse steden waren, te weten de voorstedelijke kern (elders een vorstelijke burcht of een abdij, hier het monasterium), kern, die steeds uit de domaniale periode dateerde, en de handelswijk die meestal in de nabijheid van de voorstedelijke kern tot stand gekomen is. Men zal zich afvragen waarom de Middeleeuwers niet doodeenvoudig de verkorte Romeinse muur gerestaureerd hebben, i.pl.v. een nieuwe stadsbegrenzing tot stand te brengen. Het is namelijk zo dat Middeleeuwse steden hun uitbreiding aan economische factoren danken; de terreinen ten westen en ten noorden van het oude centrum, die in de 4de eeuw gewis van belang voor de Romeinen waren, boden hen kennelijk geen voordelen. Waarom zij het oude centrum echter in de 13de eeuw in oostelijke en zuidelijke richting uitgebreid hebben, zal uiteengezet worden in het volgende hoofdstuk. (Afb. 13). HET MONASTERIUM "Les églises situées à l'intérieur de la civitas ont été construites à l'emplacement d'un temple ou d'un monument public; la plupart du temps elles s'appuient au mur de !'enceinte", aldus Vercau teren . ~
36
Ofschoon de auteur, alléén de civitates van Belgica Secunda bestudeerde, en zo Tongeren buiten bespreking liet, passen zijn elders gemaakte gevolgtrekkingen toch volkomen op de eerste bisschoppelijke kerk van Tongeren, die zoals wij reeds zagen, een laatromeinse basilica was en gelegen was in de zuidoostelijke hoek van de Romeinse omheining van de 4de eeuw. Na de verwoesting van Tongeren door de Noormannen in 881 bouwden hetzij de bisschop, hetzij de fratres van het monasterium zelf, een nieuwe kerk, die Benoit Geukens de vóórromaanse of Ottoonse noemde. 6 Gezien de Romeinse muur van de 4de eeuw sinds die verwoestingen niet meer over zijn hele lengte gaaf gebleven was en zelfs onverdedigbaar bleek, omringde men de nieuwe kerk en de conventuele gebouwen met een eigen omheiningsmuur, versterkt door ronde torens. Tussen 864 en 879 had Karel de Kale diverse versterkingen opgericht ten einde de invallen van de Noormannen te keer te gaan. Tongeren, alhoewel toenmaals onderhorig aan Karel de Kale, komt niet voor in de opsomming van deze verdedigingswerken, die hoofdzakelijk tussen de Seine en de Loire gelegen waren. Tussen 881 en 900 werden tal van castra in het Westen in staat van verdediging gesteld. Fulco, aartsbisschop van Reims schreef immers in 886 aan paus Stefanus V dat men zich nog alleen veilig kon voelen achter versterkte muren. De abt van Corbie liet in 900-903 zijn abdij met versterkingen omringen. Wat onder Karel de Kale nog een koninklijk prerogatief was, werd dus daarna aan het privé-initiatief overgelaten; dit valt bovendien samen met de ontreddering van het koninklijk gezag en kan als een voorbode van de feodaliteit aangezien worden. 7 Te Trier is toenmaals hetzelfde met de aartsbisschoppelijke kerk gebeurd, die eveneens afzonderlijk versterkt werd te midden van de uitgestrekte Romeinse omwalling.8 Te Tongeren liet de Belgische regering in 1844 door ingenieur J.-L. Guioth, directeur van bruggen en wegen in Limburg, opgravingen rondom de O .L. Vrouwekerk ondernemen, ten einde een topografisch plan van het aloude Atuatuca Tungrorum te kunnen opmaken. Guioth ontdekte toen de onderbouw van 37
muren die wij verder zullen beschrijven. Hijzelf en na hem Frans Driesen, Antoon Perreau, A.-G.-B. Schayes e.a. vereenzelvigden deze versterkingen met een vermeend Romeins castellum.9 Alleen de datering was foutief, want het ging hier in werkelijkheid om middeleeuws metselwerk; de term castellum werd echter, evenals castrum, in de middeleeuwse documenten ook aan versterkte abdijen gegeven. Alleen graven hadden voor zover hun dat door de koning was verleend het recht zulke verdedigingswerken op te richten; zo ommuurde Boudewijn II van Vlaanderen op het einde van de Xe eeuw o.m. de abdij van Saint-Bertin. 10 Het castrum van Brugge was insgelijks door een omheiningsmuur met torens omgeven en omvatte het grafelijk huis met toren en magazijn, de kapittelkerk met bijbehorende dienstgebouwen, de kapittelschool, het proostenhuis en een gerechtszaal.11 In het Luikerland is het geval van Fosses wel typisch: hier werd duidelijk onderscheid gemaakt tussen de ville des chanoines en de ville des bourgeois. De eerste werd in de ~scheiden ook chateau, encloître en chapitre genoemd. Zij bevatte de residentie van de Luikse bisschop, de kapittelkerk, de kloostergebouwen en het kerkhof. Het geheel was door een omheining met torens en twee poorten omgeven, De porte en Leisse verzekerde de toegang van buitenaf, terwijl de porte du vestit een verbinding met de ville des bourgeois gaf. Dit laatste kwartier bestond uit de markt en een vijftal handelsstraten. 1 2 Te Sint-Truiden maken de oudste bronnen gewag van het atrium, waarmede het domaniaal centrum bedoeld werd. Het was ommuurd en bevatte de abdijkerk, de conventuele gebouwen en de gerechtsplaats, doch de servientes woonden buiten; in geval van gevaar was het atrium een toevlucht voor de hele bevolking. 13 Het monasterium van Tongeren werd destijds door Florent Ulrix bestudeerd aan de hand van de toenmaals beschikbare plattegronden en literatuur; hij gaf hierover op 11december1949 een interessante causerie voor de leden van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap; 14 op de volgende bladzijden wordt dankbaar van een aantal van zijn gevolgtrekkingen gebruik gemaakt.
38
Van de vervallen Romeinse muur uit de 4de eeuw werd in feite maar een klein gedeelte in gebruik genomen ten behoeve van de versterking van het monasterium, nl. een stukje muur ten noorden van toren (2), deze toren zelf, alsmede de toren (9). Aansluitend met de toren (2) bouwde men een nieuwe muur, nagenoeg in het verlengde van de Romeinse, die te voren vanaf toren (2) zuidwaarts gelopen had 0 en die men tot aan de toren op de hoek van de huidige Koppelkiststraat (9) afbrak, zodat de reeds bestaande Sint-Maternuskapel, gebouwd boven op de resten van de Romeinse toren (8), los kwam te staan. (Afb. 13 ). De nog bestaande zgn. Romaanse toren bij de kapittelgebouwen (4) werd toen gebouwd om de zuid-oostelijke hoek van het monasterium te versterken. Vandaar af metselde men de nieuwe muur verder in de richting van toren (9) bij de Koppelkiststraat; deze (15) muur kwam wat meer zuid-oostwaarts dan de Romeinse van de 4de eeuw te liggen. Volgens de opmetingen van inspecteur Willem Sengers in 1936 16 was de afstand tussen beide muren 4,30 m. De bedoeling was de beschikbare ruimte binnen het monasterium te vergroten, de Sint-Maternuskapel vrij te maken en haar volledig door de nieuwe omheining te omsluiten. De muur (5-6) werd in 1844 door ingenieur Guioth blootgelegd en in kaart gebracht. 17 In 1967, bij gelegenheid van het aanleggen van een telefoonkabel, kwam andermaal een gedeelte ervan (5) te voorschijn, vóór de dienstingang van het Gerechtshof. Wij hebben de muur toen van nabij kunnen bekijken en hebben vastgesteld dat hij hoofdzakelijk met herbruikt Romeins materiaal opgetrokken was; op die plaats was hij meer dan een meter dik. (Afb. 11). Aansluitend met de Romeinse toren (9), die hersteld werd, zette men de bouw van de omheiningsmuur in noordwestelijke richting voort (27). Ook hiervan vond Guioth een gedeelte onder de Graanmarkt terug. Niet ver van de huidige O.L. Vrouwetoren, welke in de lOde eeuw niet op die plaats stond, raakte hij het spoor bijster en duidde het vervolg van de muur met een dubbele stippellijn op zijn kaart aan. Hij verbond hem met de muur (17), die hij aan de noordzijde aangetroffen had en situeerde de verbinding bij de grens tussen het elfde en het twaalfde kanunnikenhuis.18 39
Zijn zienswijze werd in 1935 door W. Sengers bevestigd, toen bij de uitvoering van de rioleringswerken, deze muur ten noorden van de kerktoren doorsneden werd; hij kwam van onder deze toren uit te voorschijn en liep in noord-westelijke richting. Volgens Sengers had hij een hoogte van 0.40 tot 1.10 m. onder de grond en waren er mergelstenen in verwerkt. Op de plaats waar Guioth het spoor bijster werd, m.a.w. daar waar de huidige 0.1. Vrouwetoren staat, bevond zich vermoedelijk de oorspronkelijke versterkte poort van het monasterium, die dan toegang gegeven zou hebben tot de markt, want het was gebruikelijk, dat de markten aanvankelijk vóór de abdijpoorten, enz. gehouden werden en dan zou dit de juiste situering van deze poort zijn. Keren wij terug naar punt (17), de noordwestelijke hoek van het monasterium . Op deze plaats bevindt zich in de kelder onder het 12de kanunnikenhuis de onderbouw van de oorspronkelijke hoektoren; ongeveer de helft ervan is zichtbaar, de rest verdwijnt onder een complex van grondvesten en keldermuren van het huidige gebouw. Boven de grond, in de gang en op de binnenplaats van dit 12de kanunnikenhuis, is de muur van het monasterium zichtbaar tot op meer dan drie meter hoogte; hij vormt verder de grens tussen het bibliotheekgebouw en een achterbouw bij het 1lde kanunnikenhuis. Vervolgens snijdt de muur ondergronds de 0 . L. Vrouwestraat (18) waar hij door Frans Huybrigts blootgelegd werd. In 1936 werd hij hier doorgekapt bij het aanleggen van de riolering. Hij had een dikte van 2 m., bevond zich op 0.50 tot 1.60 m. onder de begane grond en was boven de Romeinse laag gebouwd. De onderbouw van deze omheiningsmuur werd onder de straatgevels van de achtergebouwen bij het 9de en lOde kanunnikenhuis weergevonden. Aan de oostzijde van de Kloosterstraat bevindt deze muur (19) zich onder de zuidelijke zijgevel van het 8ste kanunnikenhuis en bereikt alzo de Romeinse muur van de IVe eeuw. Dankzij die muur waren tot in de 12de eeuw de kerk van Tongeren en haar bedienaren tegen gevaren van buiten be-
40
schermd. Deze kerk behoorde krachtens de oorkonde van Frederik Barbarossa dd. 7 september 1155 aan de Luikse bisschop toe. Wij weten niet onder welke titel het kapittel er het dominium utile van bezat.19 Vermoedelijk bezat de bisschop van oudsher een residentie binnen het versterkte monasterium. 20 Ook kon de abbas secularis, de latere proost, er in de l lde eeuw een afzonderlijke woning gehad hebben, gescheiden van het conventueel gebouw voor de fracres, zoals dit het geval was in de volgende eeuwen. De ruimte tussen de kerk en de noordelijke omheiningsmuur (23) werd door het kerkhof ingenomen. Achter het koor van de kerk bevond zich, naar Charles Thys veronderstelde, een houten kloostergang, waarvan het dak op palen steunde in plaats van op stenen zuilen. 21 DE VERGROTING VAN HET MONASTERIUM In het begin van de 12de eeuw werd de Rom,.aanse kerk met westbouw en kloostergang gebouwd. 22 De nieuwe kerk verrees traditiegetrouw steeds op dezelfde plaats, te weten boven de grondvesten van de laatromeinse basilica en de zgn. Ottoonse kerk. De Romaanse toren mee westwerk (22) lag nog net binnen de omheining van het monasterium; de kloostergang, waarvan nog één travee bewaard is, werd oostwaarts van het koor gebouwd, omdat de ruimte zuidwaarts, waar de kloostergangen elders meestal te vinden zijn, hier al te beperkt was wegens de aanwezigheid van de omheiningsmuur. 23 Ook stond de Sint-Maternuskapel, waarnaar blijkbaar met grote eerbied opgezien werd, iedere uitbreiding in zuidelijke richting in de weg. Tussen deze Sint-Maternuskapel (8) en de zgn. Romaanse hoektoren (4) werden, met de rug tegen de kloostergang en er mee verbonden, de nieuwe conventuele gebouwen opgericht (24), die later kapittel genoemd werden (Afb. 13 ). In mei 1867 werd het voorste deel van de kapittelgebouwen, vóór de zuidelijke dwarsbeuk afgebroken. Bij die gelegenheid werden de grafstenen, op de vloer van de kapittelkapel weggenomen. Twee lagen van grafkelders werden toen ontdekt; de bo41
vensten dateerden van de 15de-18de eeuw, de onderste waren met aarde gevuld, behalve één. Hierin werd een geraamte van een 15-20-jarige aangetroffen; waaronder een dunne laag wit zand lag. De grafkelder met silex petit appareil metselwerk, was breder bij het hoofd, bezat geen bijgaven en was afgedekt met een grote ongepolijste steen in rood marmer, die aan hoofd en voeten twee ronde gaten van c. 9 cm. diameter vertoonde. Men dateerde het graf uit de Xle eeuw.24 Prinsbisschop Hendrik van Leyen (1146-1164) bouwde insgelijks een nieuwe bisschoppelijke residentie (25) tegen de zuidelijke omheiningsmuur van het monasterium aan, tussen de SintMaternuskapel en de hoger vermelde Romeinse toren (9) op de hoek van de Koppelkiststraat.25 Kennelijk werd de hiervoor vermelde Romeinse toren in de latere docu men ten turris episcopi genoemd. 26 De plaats, die de bisschop voor zijn residentie uitgekozen had, stemde overeen met die in de andere Gallische civitates: "dans le voisinage de la cathédrale, communiquant souvent avec elk et accolée d'habitude aux remparts, s'élevait la maison de l'évêque''.27 Binnen het monasterium bleef geen duimbreed ruimte meer beschikbaar, zodat de omheining vergroot diende te worden, ditmaal in westelijke richting. Vermoedelijk vond die vergroting gelijktijdig plaats met de bouw van het bisschopshuis en nam de bisschop de kosten daarvan te zijnen laste. In het diploma van Frederik Barbarossa dd. 7 september 1155 werden de woorden "cum ecclesia et omnibus pertinentiis suis" achter het woord Tongris ingelast. Gewis heeft bisschop Hendrik van Leyen zelf om deze aanvulling verzocht, ten einde zijn rechten ook op de aanhorigheden van de kerk, te weten het monasterium, te kunnen laten gelden. Zodoende kreeg hij vrij spel en kon hij naar eigen goeddunken een bestemming aan de bijkomende ruimte geven. Doch laten wij eerst nagaan waar de nieuwe verdedigingswerken aangelegd werden. De muur, die te voren vanaf de Bisschopstoren (9) noordwaarts zwenkte (27), werd afgebroken evenals de ingangspoort. In plaats daarvan werd de nog ten dele 42
bestaande Romeinse muur, vanaf toren (9) in eer hersteld tot en met de Romboutstoren 28 in de Wijngaardstraat (11), die de nieuwe hoektoren vormde. In 1964 werden twee sleuven gegraven met de bedoeling de grondvesten van deze Romboutstoren weer te vinden; dit werk leverde geen positief resultaat op. Vanaf de Romboutstoren werd noordwaarts een nieuwe muur (11-16) gebouwd, ongeveer in het midden van de Wijngaardstraat, waarvan wij de onderbouw op een viertal plaatsen gezien hebben: a. in 1964, werd op 8,10 m. zuidwaarts van de zuid-westelijke hoek van het stadhuis de muur weergevonden ongeveer in het midden van de Wijngaardstraat, op 1.10 m. onder het wegdek; zijn diameter was aldaar 1.40 m.; b. in 1956 bij gelegenheid van het aanleggen van een telefoonkabel, op 17.30 m. van de hoek Markt-Wijngaardstraat (31); c. in 1966 wezen de opgravingswerken van de Sint-Niklaaskerk (13), door de Nationale Opgravingsdienst uitgevoerd o.m. uit dat de muur (11-14) ouder is dan de Sint-Niklaaskerk, ook ouder dan de zware Romaanse toren die er bij hoorde; bij die gelegenheid kon tevens de hoogte van de begane grond in de 12de eeuw nagegaan worden; deze bevond zich toen 70 à 80 cm. dieper dan het huidige niveau ;29 d. tijdens de eerste oorlogsdagen van mei 1940 werden twee huizen aan de oostzijde van het marktplein vernietigd ; na de opruimingswerken kwam een toren (15) te voorschijn, die gelegen was over de begrenzing tussen beide huizen. De nieuwe poort (14) bevond zich ongeveer tegenover de oude, nl. tussen de Sint-Niklaaskerk (13) en het latere twaalfde kanunnikenhuis; vermoedelijk maakte de zo juist vermelde toren (15) deel uit van dit poortgebouw. Verderop sloot deze muur aan bij de noordelijke (17) muur, aangegeven op de kaart van Guioth, namelijk bij de oorspronkelijke hoektoren, onder het twaalfde kanunnikenhuis. Achter het kerkhof (23), in de uiterst noordoostelijke hoek van het monasterium, verrees het proostenhuis (19) en daarbij stond de turris 43
prepositi 30 , die waarschijnlijk eveneens een herstelde toren (2) was, van de verkorte Romeinse muur van de 4de eeuw. De documenten van de 14de eeuw maken nog gewag van de hortus episcopi, een tuin bij de bisschoppelijke residentie: die evenwel buiten de omheining van het monasterium lag, nl. achter de residentie, op de plaats van het huidige Vrijthof (29).3 1 Het monasterium werd in de 12de eeuw vergroot om plaats te maken voor de te bouwen lakenhal (26) en de Sint Niklaaskerk ( 13). De bisschop bouwde immers ten behoeve van de groeiende lakennijverheid een hal en gaf er de verkoopstanden of banken in leen. Deze lakenhal stond op de plaats van het huidige stadhuis. Te Luik bestond in het prinselijk domein, te weten het paleis en zijn onmiddellijke omgeving, in 123 7 een hal, die aan de bisschop toebehoorde en die beneden door de bontwerkers en boven door vreemde lakenmakers gebruikt werd. 32 De bisschop had er immers alle belang bij de neringdoeners terwille te zijn. Van de Tongerse lakenhal genoot hij de inkomsten en door aan de bewoners van het handelskwartier een plaats voor de bouw van een parochiekerk te vergunnen binnen de omheining van het monasterium, kon hij hen er misschien vrijwillig toe bewegen, in geval van oorlog, ook als de verdedigers van deze versterking op te treden, iets waartoe hij hen anders, gelet op hun vrijheidsoorkonde,33 niet kon verplichten. Het vergrote monasterium kon voortaan tevens een toevlucht worden voor de vrouwen en kinderen van het suburbium. In zijn eerste phase had het monasterium een oppervlakte van c. 55 aren; na zijn vergroting was het c. 85 aren groot. Toen het stadsbestuur in de eerste helft van de dertiende eeuw een zegelmatrijs liet graveren, deed zij er een omheiningsmuur met een poort en drie hoektorens op aanbrengen; in de middenpartij kwam een Romaans kerkgebouw voor, waarvan de toren achter en boven de poort oprees.34 Op die wijze zagen de bewoners van het handelskwartier het monasterium, dat de voorstedelijke kern was en vóór de poort van hetwelk zij hun nering aangevangen hadden. Op dit zegel komen wij hierna nog terug.
44
HET HANDELSKW AR TIER Dit monasterium lag aan de basis van de heropbloei van het Middeleeuws Tongeren; vóór zijn poort ontstond, zoals op meer plaatsen, het marktplein (32) waar rond de herbergen verrezen, onmisbaar voor het logies van de marktgebruikers; in de straten die op het marktplein uitmondden, vestigden zich handelaars en ambachtslieden. (Afb. 13). Schier alle Gallische civitates waren klein van omvang; het is dus normaal dat de handelswijk er buiten de Romeinse muren tot stand moest komen; de civitas zelf vervulde er de rol van voorstedelijke kern tegenover de buiten zijn muren groeiende middeleeuwse agglomeratie. Te Tongeren echter vestigden de kooplieden zich intra-muros; de verkleinde Romeinse stad van de 4de eeuw was hier immers nog altijd veel uitgestrekter dan de meeste Gallische civitates. Het geval Tongeren sluit eerder aan met hetgeen zich te Trier, Mainz, Worms en vermoedelijk ook te Straatsburg voorgedaan had, waar de handelswijk insgelijks binnen de Romeinse omwalling tot stand gekomen was. Volgende straten maakten te Tongeren deel uit van het primitieve handelskwartier: de Hemelingestraat (3 7) (heden Hasseltsestraat), de Kruisstraat (35) (heden Sint-Truiderstraat) en het Plein (33 ). Noch de Kruisstraat, noch het Plein liggen op een Romeinse straat; alleen de Hemelingestraat volgt min of meer het Romeinse tracé. Wij zullen ons van veronderstellingen omtrent het niet behouden van het regelmatige Romeinse stadsplan onthouden; hetzelfde verschijnsel deed zich trouwens ook te Keulen, Trier, Mainz enz. voor. Het marktplein (32) kreeg nagenoeg de vorm van een verlengde driehoek, waarvan de noordelijke, tevens kleinste zijde (tussen de Kruisstraat en de Hemelingestraat) door een rij van huizen afgebakend werd. Aan de oostzijde paalde de markt aan de muren van het monasterium en lager aan een tweede huizenrij (31-33). Onderaan bestond een nauwe doorgang naar het Plein (33) . De derde huizenrij, aan de westzijde, werd ongeveer in het midden onderbroken door de enge ingang van de latere Hondsstraat (34). Ongeveer in het midden van het marktplein stond het 45
perron, zinnebeeld van de overheidsrechten van de Luikse bisschoppen en tevens schandpaal voor het plaatselijk gerecht; wanneer het eerste perron te Tongeren opgericht werd, is ons door geen enkel document medegedeeld. Hij krijgt zijn eerste vermelding in 1335 en zijn oudste afbeelding komt voor op een zegel van het locaal Voetbogengilde in 1394 en zag er toen uit als een trouwe nabootsing van het Luikse perron. Op de noordelijke hoek van Markt en Kruisstraat (36) stond de Vleeshal, die echter pas in een tekst van 1322 vermeld wordt, met als bijkomende bepaling dat dit gebouw te voren Moneta genoemd werd. 35 De Hemelingestraat sloot buitenwaarts aan bij een vroegmiddeleeuwse weg, die de stad met de noordelijk gelegen dorpen verbond, in de richting van de abdij Munsterbilzen en aan een tweede weg in de richting van het latere Hasselt. De Kruisstraat gaf verbinding met de zgn. Romeinse Kassei naar Bavay en met de straatweg naar Tienen. Het Plein mondde uit in de nabijheid van een voormalige poort in de verkorte Romeinse muur, die naar het zuiden leidde. Behalve het monasterium, het marktplein en de drie voormelde straten, bevond zich in het oude centrum nog de Putstraat (39), die via het Plein de verbinding tussen de Markt en de Romeinse weg naar Amay vormde. Ook het bovendeel van de Jekerstraat (41) lag in dit centrum; merkwaardigerwijze lag dit deel nagenoeg op een Romeinse straat en is het ouder dan de verkorte muur van de 4de eeuw, want deze sneed de straat in tweeën; het lager gedeelte liep in de Romeinse tijd immers voort tot aan de Overslag, een arm van de
Jeker. Tot het centrum behoorde ook het bovendeel van de Maastrichterstraat, eertijds het Klooster (38) genoemd ; het verbond de poort naar Maastricht (1) in de verkorte Romeinse muur met het marktplein, waarin het samen met de Hemelingestraat uitmondde. Een handelsstraat is het Klooster nooit geweest, want aan één zijde werd het begrensd door de omheiningsmuur van het monasterium en aan de overkant paalde het aan een terrein, waarvan wij de bestemming in de 12de eeuw niet kennen, doch waarvan Florent Ulrix vermoedt dat er in de Romeinse tijd het pretorium 46
stond3 6 en waarop in de tweede helft van de l 3de eeuw zeven kanunnikenhuizen gebouwd werden. Vermoedelijk werden de overige straten, te weten de Nieuwstraat (42), de de Tieckenstraat ( 4 3), de Vermey lenstraat (44), de Hondsstraat ( 34) en de Velinxstraat, heden Kattestraat genoemd (94), pas na de bouw van de Middeleeuwse wallen aangelegd, omdat zij bij die muur eindigden en er door afgesloten werden; zij verzekerden om militaire redenen de verbinding met de stadswallen en meer bepaald met zekere torens. Tenslotte nog enkele woorden over het niveau en een zeker gangenstelsel in het oude centrum. In dit stadsdeel werd de begane grond reeds tijdens de Romeinse tijd bestendig verhoogd; op de plaats van de Sint-Niklaaskerk ligt het Romeins niveau c. 1.80 m. onder het huidige; een dikke kleilaag werd er aangebracht.37 Een aantal huizen op het marktplein hebben nog steeds twee kelders boven elkaar, nl. een zeer oude, van vóór de 13de eeuw en een andere, die na de nivelleringswerken aangelegd werd. Van uit diverse kelders lopen vluchtgangen, gemetseld in mergelblokken. Bij gelegenheid van graafwerken hebben wij er twee gezien, te weten één beginnende in de kelder van het hoekhuis MarktStadhuisplein (kadaster nr. 397) en lopend in noordoostelijke richting, en één beginnend in een lager gelegen huis op de Markt (kadaster nr 399), zich in dezelfde richting uitstrekkend. De bovenkant van het gewelf van laatstgenoemde gang was in 1956 nog intact tot op een viertal meters van de voorgevel. Achter de huizen aan de westelijke zijde van de Hemelingestraat loopt een dergelijke vluchtgang parallel met de straat. Wij zagen er gedeelten van achter de voormalige garage Baillien, de herberg au Romarin en de wijnhandel Rubens. Hier zijn wij al dicht bij het marktplein en vermoedelijk maakten deze gangen deel uit van een vroegmiddeleeuws vluchtgangennet. Aangezien zij daarna eeuwen lang als beerputten dienst gedaan hebben, blijkt het geen aanlokkelijke opdracht ze binnenin te gaan verkennen ... Buiten het oude centrum werden zij nergens aangetroffen.
47
BUITEN HET OUDE CENTRUM In dit stadsdeel was de latere Maastrichterstraac (45), m.a.w. de straat gelegen tussen de twee poorten naar Maastricht, te weten die van de 4de en de plaats waar die van de 2de eeuw gestaan had, de belangrijkste. Dat zij reeds vóór de bouw van de Middeleeuwse wallen, om wille van haar uitermate gunstige ligging, door handelaars bewoond was, is zeer aannemelijk. Buiten de verdwenen buitenste poort naar Maastricht bevond zich links van de heerbaan de Sinc-Anconiuskapel ( 46) en het er bij behorende leprozenhuis. Deze kapel dateerde uit het einde van de 12de eeuw. Uit hetgeen er nog bij de afbraak in 1949 van overbleef, kon afgeleid worden dan zij uit een langwerpige Romaanse beuk bestond, die op een absis mee gebroken hoeken in de vorm van een halve zeshoek uitliep; deze absis was Gothiek, doch onder dit gedeelte werd het primitief Romaans koor weergevonden, dat smaller was dan de beuk en in een halfronde absis eindigde.38 Voor het overige waren de terreinen, gelegen tussen de Maastrichterstraat, de beide Romeinse omheiningen en de Velinxtoren (heden Luikerpoort), verlaten panden, mogelijk nog bezaaid met puin van vervallen Romeinse constructies. Hier was, schuinweg over de oude insulae heen, een straat ontstaan, later Kielenstraat (47) genoemd,39 die de poort bovenaan in de Maastrichterstraat met de banmolen te Mure (48) verbond en verder toegang tot de dorpen van het Jekerdal gaf. Deze straat werd stellig aangelegd na de bouw van de Romeinse muur van de 4de eeuw; zij is zeker ouder dan de Middeleeuwse stad en heeft de plaats bepaald waar de Moeren poort moest gebouwd worden ; het is zelfs niet uitgesloten dat zij uit de laat-Romeinse tijd dateert (Afb. 18). Een andere straat, die insgelijks de insulae schuin doorsneed, rechthoekig op de Kielenstraat, werd gevormd door vier in elkaars verlengde lopende straten, heden Muntstraat (49), Momberstraat (50), Pipelpoel (51), en Ridderstraat (52) geheten. Zij was aangelegd aan de buitenkant van en parallel met de verkorte Romeinse muur en verbond het onderste deel van de Jekerstraat 48
(52), een overblijfsel uit de Romeinse periode, met een andere Romeinse straat, die nagenoeg onder de Pipelpoel en Ridderstraat ligt. Deze nieuwe straat verzekerde de verbinding tussen de Kielenstraat en het Sint-Jans- of het Leurenkwartier. Zij dateert dus eveneens van na de 4de eeuw en van vóór het in onbruik geraken van de verkorte Romeinse muur. De Sint-Janskerk (53) immers bestond vóór 1205 en werd vermoedelijk in het midden van de 12de eeuw door de leerlooiers gesticht, die tot aan de Franse revolutie Sint-Jan als hun patroonheilige hadden. Deze kerk lag halverwege de verkorte Romeinse muur en de Jeker. Het water van deze rivier was onontbeerlijk voor de bereiding van het leder en in dit lage stadsgedeelte zijn de leerlooiers zich, noodgedwongen buiten de Romeinse muur van de 4de eeuw, gaan vestigen.40 Meteen wordt het probleem van de ouderdom van de Jekerbedding (54) langs de Kastanjewal gesteld. Wij kunnen niet aannemen dat deze bedding gegraven werd om de Middeleeuwse stadswal van een gracht te voorzien, zoals verondersteld werd. 41 Vooreerst is deze loop de enige natuurlijke en dus de originele,42 hoewel het mogelijk is dat de Romeinen het water tussen de 2de en de 4de eeuw omgeleid hebben. Ten tweede lag de banmolen (48) te weten de oude heerlijke molen uit de domaniale tijd, op deze loop.43 Ten slotte, indien bedoelde bedding pas in het midden van de 13de eeuw werd gegraven, dan zouden de termen superJecoram, propeJecoram en contiguam jecoram niet in oorkonden van 1241, 1257 en 1264 voorkomen, 44 wel b.v. prope, super of contiguam fossam oppidi, novum jecorae alvum of iets dergelijks; zowel de auteurs als de ontvangers van deze drie oorkonden kenden van ouds de Jeker en zij zullen er niet aan gedacht hebben andere termen te gebruiken dan die van hun eigen tijd en niet die, ontleend aan een pas gegraven gracht. Ook buiten het een trum, doch binnen de verkorte Romeinse muur van de 4de eeuw, lag het oorspronkelijk Sint-Jacobsgasthuis (55), op de plaats van het huidige Casino. Dit alles leidt er toe, om aan te nemen, dat de verkorte Romeinse muur op het einde van de 12de eeuw nog steeds overeind stond, al bood hij misschien de aanblik van een ruïne. Ten hoogste waren er bressen
49
geslagen naast de Romboudstoren (11) in de Wijngaardstraat en in het midden van deJekerstraat (41) en (52). Onderaan het Plein (33) stond vermoedelijk een Romeinse poort. Heden zijn er praktisch nog geen andere verbindingen tussen de hoge en de lage stad dan de drie genoemde. BESLUIT Na de verwoesting van Tongeren door de Noormannen in 881 , werd de O .L. Vrouwekerk heropgebouwd en ommuurd ; binnen deze versterking, monasterium genaamd, bevonden zich ook de conventuele gebouwen, de residentie van de bisschop, het proostenhuis, het kerkhof en de Sint-Maternuskapel. Een Romaanse kerk met westbouw en kloostergang werd in het begin van de Xlle eeuw gebouwd. Enkele decennia later deed bisschop Hendrik van Leyen een nieuwe residentie bouwen. Tevens deed hij het monasterium in westelijke richting vergroten, ten einde plaats te maken voor de lakenhal en de Sint-Niklaaskerk. Dit monasterium kreeg voor Tongeren de betekenis van een voorstedelijke kern; vóór zijn poort ontstond de markt en in de aanpalende straten vestigden zich handelaars en ambachtslieden; zo is het suburbium of handelskwartier tot stand gekomen. Dit handelskwartier vormde samen met de markt en het monasterium een stadsgedeelte, dat wij het oude centrum noemen. Dit was het hart van de Romeinse stad van de 2de eeuw en het werd dus vanzelfsprekend in de verkleinde Romeinse omwalling van de 4de eeuw opgenomen; het ging tenslotte ook deel uitmaken van de Middeleeuwse stad. Wij mogen derhalve aannemen dat dit oude centrum door de eeuwen heen het voornaamste deel van Tongeren gebleven is. In het centrum werd het niveau sinds de Romeinse periode op sommige plaatsen tot 2 m verhoogd; sporen van een vluchtgangenstelsel werden aangetroffen op de Markt en in de Hasseltse- of Hemelingenstraat. De Romeinse muur van de 4de eeuw bleef in vervallen toestand bestaan tot in de 12de eeuw, al miste hij sinds lang alle strategische waarde; enkele bressen in deze muur verzekerden de verbinding met de lagere stadsdelen. 50
... ~ ",.,~·-·· ......... 'J ....... "-""~ ~~"\ ,
1
,".
.•'' '
1
/ 1
1
1
\
\
\
I
' "... "" ...... ,
..'••' /
,/
''
r" •• •"''
• :•
/'
Afb. 6.
Plattegronden van vroeg-!\'liddeleeuwse kapel len re Avolsheim in de Elzas en re
Unrerhaun-bei- H ersfe ld (overgenomen uit Bonner J ahrbücher, t. 158 , 1958). Zie blz. 30, noot 81.
Afb. 7.
Mum van Karel de Kale, te Tongeren geslagen (overgeno men uit de Alg. Gesch.
der Nederlanden . t. 1. p. 304 ). Z ie bl z. 16.
> ~
r
·.N
0
Q!
0
z u 0
:J
Afb . 8. De vier graafschappen van Haspengouw in 870 (Pentekeni ng overgeno men uic HZNMTLG , c 19, p. 7). Zie bl z. 7.
Afb. l l.
De Zu idelijke verdedig ingsmuu r va n het Monasteri11111, blootgelegd in 1967 (foto
SAT) . Z ie blz. 39.
Afb. 12.
H uizenrij aan de Oost zijde van her Marktplein , afgeb roken in 1862- 1920 (foto
SA T ). Zie blz. 60.
Afb. lO.
Plarregrond van her sradscenrrum in de laar-Romeinse ri jd, waarop de grondvesten van de poon naar Maasrrichr re zien zijn . Schaal l /4000 (cliché H er Oude Land van Loon). Zie blz. 7 en 46.
II.
Het stadsbeeld in de 13e eeuw
RAMPEN EN VERNIEUWING Op het einde van de 12de en in het begin van de 13de eeuw werd Tongeren, in een tijdspanne van 33 jaar, tweemaal ernstig geteisterd. Over de eerste ramp is men maar matig ingelicht. Graaf Gerard van Loon, in oorlog met de bisschop van Luik, Rudolf van Zähringen, nam op 31 juli 1180 Tongeren onverwacht in en liet de stad plunderen. De volgende dag ging de bisschop tot de aanval over en dreef de Loonsen in de burcht van Kolmont samen. 's Nachts deed de graaf evenwel een uitval en stak mee enkele soldaten het centrum van Tongeren in brand: domum episcopi, quae proxima erat ecclesiae cum ipsa ecclesia incendit. 4 ~ De hele nabuurschap rond de kerk werd tevens een prooi der vlammen ; bovendien voerde de graaf een aantal gevangenen mee. 46 Vermoedelijk herstelden bisschop en kanunniken dadelijk de schade, aan hun gebouwen toegebracht, en herbouwden de burgers hun huizen. Veel erger was echter de ramp van 1213. Het relaas van de kroniekschrijver Reinier van Sint-Jacob blijkt het meest betrouwbaar. Het bezit van het graafschap Moha was ditmaal de inzet van een conflict tussen de hertog van Brabant en de prinsbisschop van Luik. De hertog viel met zijn troepen Haspengouw binnen en verwoestte de dorpen een zuiden van de Jeker. Toen hij op 11oktober1213 de brug van het dorp Oville ( = Offelken) wilde overschrijden,4 7 werd hij echter door de Tongenaren tegengehouden: sed a Tungrensibus ex latere parte pontis diu detentus. 48 De overmachtige vijand dwong de burgers echter tot de
51
aftocht; enkelen vluchtten naar het slot Kolmont, anderen trokken zich met vrouwen, kinderen en huisraad in de kerk terug, die zij in staat van verdediging stelden. Deze kerk en haar toren bleken tegen een beleg bestand; kennelijk bedoelt de kroniekschrijver hier het versterkte monasterium. De hertog trok met zijn leger over de Jeker (layram transiens), drong met geweld de stad binnen, plunderde en stak haar in brand; hij slaagde er echter niet in de versterkte kerk in te nemen en bracht de nacht in zijn kamp te Offelken door. De volgende morgen stuurde hij een legerafdeling naar de stad ut ecclesiam et turrim Tungrensem frangerent; deze werden echter zo krachtig verdedigd, dat de Brabanders er 30 doden achter lieten; de Tongenaren maakten bovendien 30 krijgsgevangenen, wat doet veronderstellen dat enkele Brabanders over de omheiningsmuren geklommen waren. De hertog slaagde er echter niet in de versterkte kerk te bemachtigen en trok verder. Deze beide oorlogsfeiten brachten Camille de Borman tot de conclusie dat Tongeren in 1180-121 3 geen andere wallen bezat dan de ruïnes van de Romeinse om muring.49 Dat deze muren verbrokkeld en onverdedigbaar waren , blijkt uit volgende citaten:
a dirutis urbis Tungrorum muris ( 11 20) ; inter ipsas murorum suorum ruinas (1120); a dirutis urbis Tungrorum moenibus (1230).~ 0 Maar de Tongenaren van 1213 zullen de zaak anders gezien hebben en hebben vastgesteld, dat het monasterium, omdat de burgerij reeds dermate georganiseerd was, ook in militair opzicht, dat zij aan een geoefend leger weerstand kon bieden wèl veiligheid voor hun lijf en huisraad bood, maar dat hun buiten het monasterium gelegen huizen en koopwaar voor iedere bezetter onbeschermd lagen. De oplossing lag voor de hand ; geleerd door de rampen van 1180 en 1213 besloot de burgerij nieuwe stadswallen op te richten . Hierdoor nam zij haar eigen toekomst in handen; de uitvoering van dit besluit werd niet op de lange baan geschoven. De nieuwe wallen brachten een totale ommekeer teweeg in de stadsaanleg, die nog altijd door de verkorte Romeinse muur van de 4de eeuw bepaald werd. Ook het besluit van het O .L. Vrouwekapittel de Romaanse kerk af te breken en ze door een nieuwe Gothische te vervangen droeg hier toe bij. Men kan zich moeilijk 52
aan de indruk onttrekken, dat er na 1213 ernstig overleg gepleegd werd tussen de vertegenwoordigers van de burgerij, de geestelijkheid en de prinsbisschop en dat ten gevolge hiervan een algemeen urbanisatieplan opgemaakt en uitgevoerd werd, plan dat in grote trekken nog met de huidige plattegrond intra muros overeenstemt. De diverse onderdelen van dit urbanisatieplan werden evenwel in een aantal fasen, volgens de noodzakelijkheid en naar gelang de beschikbare middelen, tot stand gebracht.
DE MIDDELEEUWSE WALLEN Logischerwijze moest eerst en vooral het handelskwartier in staat van verdediging gebracht worden. Ook in het Rijnland en vooral te Keulen, Bonn, Trier, Metz, Straatsburg en Basel werd het suburbium eerst ommuurd; de verdedigingswerken sloten er steeds aan bij het castrum of bij de eerder versterkte voorstedelijke kern.H Deze methode kon te Tongeren ook gemakkelijk toegepast worden, dank zij de aanwezigheid van de vervallen Romeinse muur van de 4de eeuw, die het handelskwartier en het monasterium aan de oostelijke en zuidelijke kant begrensde. Het was voldoende op de plaats van de lijn tussen de punten A en Bop het plan 18 een muur te bouwen. Het is overigens niet uitgesloten dat hier te vorerr reeds een primitieve omheining in palissaden opgericht was.l 2 Drie van de zes stadspoorten in de derde omheining van Tongeren verschaften trouwens tot dit handelskwartier toegang, hetgeen andermaal op het belang van het oude centrum wijst (afb. 18). De bestaande toren (56), die deel uitmaakte van genoemde Romeinse muur, werd hersteld; boven op het wegdek van een Romeinse straat (53) werd vervolgens een muur gebouwd tot aan punt (57), een kruispunt van twee Romeinse straten. Op dit kruispunt werd een toren gebouwd, die later de Goeswijns- of Kledersnijderstoren genoemd werd. H Van hieraf zwenkte de nieuwe muur zuid-westwaarts om de Hemelingestraat te bereiken. Hier werd de Hemelingepoort (58) 53
gebouwd, die tussen twee torens ingewerkt was.55 Aansluitend aan deze poort, bouwde men de muur in dezelfde richting verder. Ongeveer halverwege de Kruispoort werd bij de afbraak van de versterkingen in 1880 een ruim rondeel gevonden, dat vermoedelijk pas in de 16e eeuw aan de muur toegevoegd werd, mogelijk om er het stadskanon op te plaatsen. Het aanzicht van dit rondeel laat niet toe het als ouder te bestempelen. Hier staat men op het hoogste punt van de Middeleeuwse omheiningsmuur; even verder dan het rondeel, bouwde men een smal, hoog en achtkantig uitkijktorentje, dat later het Vleeshouwerstorentje (59) genoemd werd 56 (afb. 16). Vervolgens zwenkte de muur meer zuidwaarts, in de richting van de Kruisstraat, waar de Kruispoort (60) gebouwd werd, die evenals de Hemelingepoort tussen twee reusachtige torens ingewerkt was; later deden deze torens als stadsgevangenis dienst. Ook de Kruispoort is op een Romeinse straat gebouwd. (afb. 15). Vanaf de Kruispoort daalt het terrein naar de Jeker; de muur werd in dezelfde richting verder getrokken den bereikte alzo de Putstraat, die, zoals reeds vermeld de verbinding met de heerbaan naar Amay verzekerde. De Putstraat lag echter niet boven een Romeinse bestrating en de poort, de latere Steenderpoort (61) werd dan ook op losse grond aangelegd. Zodra de verder te bouwen muur wat lageraf de resten van de 4de eeuwse muur bereikt had, was het centrum, voorlopig althans, helemaal ommuurd en aan de noord- en westzijde definitief beveiligd. De tweede bouwfase had tot doel de neringdoenden uit de Maastrich terstraat veilig te stellen; vermoedelijk begonnen de werken op dezelfde plaats als de zojuist genoemde (56), doch thans werd in oostelijke richting gebouwd. Schuin over een Romeins insula heen metselde men een muut tot aan het kruispunt van twee andere Romeinse straten, waar dan een toren gebouwd werd, die in de 18de eeuw de Poeiertoren (62) genoemd werd en die nog gedeeltelijk bestaat. 57 De muur volgde dan ongeveer de Romeinse straat en op het kruispunt met de volgende Romeinse dwarsstraat werd andermaal een toren opgericht, die in de 16de eeuw Schaetzentoren (63) heette. 58 De muur werd rechtlijnig verder gebouwd tot op de 54
plaats waar de eronder liggende Romeinse straat de overblijfsels van de muur van de 2de eeuw bereikte. Hier stond wellicht een oude toren, die hersteld werd en de noordoostelijke hoektoren (64) van de Middeleeuwse omwalling vormde. Van hier tot dicht bij de Moerenpoort werd de bestaande Romeinse muur gewoon verhoogd, wat duidelijk zichtbaar is op de Leopoldwal, tegenover de Concordia, waar het metselwerk tot aan zijn basis blootgemaakt werd. Zo kennen wij tevens de stand van de vernieling van de Romeinse muur in de 13de eeuw. Op de plaats waar de Maastrichterstraat de omheining sneed, werd de nieuwe Maastrichterpoort (65) gebouwd, juist op de basis van de vroegere Romeinse. Van deze poort, afgebroken in 1817, 59 is geen afbeelding of plattegrond bewaard gebleven. De eerste toren tussen de Maastrichter- en de Moerenpoort was eveneens boven een Romeinse toren gebouwd en kreeg de naam Kremertoren (66); de volgende, te weten de Smeetoren (67), werd echter in de 13de eeuw van aan de basis opgetrokken; 60 tussen de Smeetoren en de Moerenpoort stond nog een derde toren (68), die in de 19de eeuw afgebroken werd. Van deze derde toren af werd zelfs de Romeinse muur niet meer gevolgd; de verbinding met de Moerenpoort zwenkte lichtjes westwaarts. Wellicht mocht deze poort, uit strategische overwegingen, niet al te dicht bij de bestaande banmolen, opgericht worden. Op de plaats van de huidige Moerenpoort (69) werd een toren gebouwd, vierkantig als nog heden, waarvan de voorzijde op de rooilijn van de stadsmuur stond ; een halfrond vóórgebouw werd buiten tegen de toren aangemetseld en de doorgang liep vanzelfsprekend door dit halfronde voorgebouw. De nog bestaande Moerenpoort werd in 13 79 op de plaats van de voorgaande opgericht, die eerst tot onder de begane grond afgebroken werd. Het nieuwe buitenwerk werd ook vierkantig opgemetseld; het werd in 1673 door het Franse leger opgeblazen. 61 Tenslotte werd de hand gelegd aan de derde en laatste fase, die bestond uit het optrekken van een verdedigingsmuur langs de Jeker, aan de stadszijde. De Lakenmakerstoren (70) werd op een Romeinse straat gebouwd en de Velinxtoren (71 ) 62 sloot de muur langs de Jeker westwaarts af. Tussen deze twee torens in moet er 55
nog een derde (72) bij de huidige gevangenis bestaan hebben, vermoedelijk op het einde van de Sint-Lutgardisstraat.6 3 De verbinding van de Velinxtoren met het hoger gelegen eindpunt van de eerste bouwfase betekende de voltooiing van de Middeleeuwse wallen. De totale oppervlakte van de ommuurde stad bedroeg volgens J. Leunis 54 ha. 64 Waar stond de zesde stadspoort? Zeker niet op de plaats van de 18de eeuwse Luikerpoort, afgebroken in 1825, want de opname van het Leurenkwartier in de stadsomwalling gebeurde eerst in het begin van de 16de eeuw. 6 ~ De oude Luikerpoort bevond zich onder aan de Jekerstraat en werd in 1414 Jekerporte (73) genoemd. 66 Zij stond boven een Romeinse straat en gaf stroomopwaarts aansluiting met de huidige Luikerstraat ( 74), die aan weerskanten vooral door leerlooiers bewoond was, en haaks op de Herckenrodestraat stond (75 ), die zuidelijk gericht was en vóór het aanleggen van de Brede Wijer (76) (heden stadspark de Motten) in de richting van Herstal liep; wellicht heeft er verderop een aansluiting met de zgn. Brunhildeweg bestaan. Nu dient nog nagegaan te worden wanneer al deze werken uitgevoerd werden. Volgens J. Paquay is de Middeleeuwse omheining gebouwd tussen 1257 en 1264.67 Zijn terminus a quo kan men minstens met een paar decennia vervroegen daar de Moerenpoort immers reeds als porta oppidi in 1241 en de Kruispoort als porta hospita/is in 1245 vermeld worden. 68 Wat de terminus ad quem betreft kan er alleen sprake zijn van een voorlopig einde van de werken omdat in feite deze werken nooit voltooid waren, want muren, torens, poorten en grachten werden steeds verder verhoogd, vergroot of verbreed. Zoals wij verder zullen zien, braken de poorters van Tongeren in 1276 de kapel van het Sint-Jacobsgasthuis af om de stadsgrachten buiten de Kruispoort te kunnen verbreden. 69 Het heffen van de belasting, gezegd firmeteit, tot in 1285 wijst wel op de bestendige voorzetting van de verdedigingswerken. Over deze belasting wordt uitvoeriger gehandeld in een volgend hoofdstuk. Aan bouwmaterialen was er te Tongeren geen gebrek ; de overheid gebruikte de resten van de tweede Romeinse omheining, 56
voor zover deze buiten de nieuwe omwalling gelegen was, als steengroeve; toen deze bron uitgeput was, begon men aan de gedeeltelijke afbraak van de grote Romeinse muur, die op zekere plaatsen met de grond gelijk gemaakt werd, b.v. aan de zuidkant van de stad. De Middeleeuwse muren werden op de begane grond gebouwd en daarna pas werden de grachten aan de buitenzijde uitgegraven; de hiervan voortkomende aarde werd dan vervoerd en tegen de binnenkant van de muur opgehoopt ten einde een rijweg of dam te bekomen, nodig voor het aanvoeren van materiaal en manschappen boven op de walgang. Aan weerskanten van de poorten was een zachte helling aangebracht om het oprijden te vergemakkelijken. Opvallend is, dat een gedeelte van de muren en de meeste poorten en torens op Romeinse straten gebouwd zijn. Florent Ulrix, de ontdekker van deze bijzonderheid, is van oordeel dat de middeleeuwers in deze Romeinse straten een stevige fundering voor hun bouwwerken zagen. Nadat de ringmuur om de stad heen voltooid was, kon gedacht worden aan de afbraak van hetgeen restte van de Romeinse wal van de 4de eeuw binnen de stad. Deze nutteloos geworden muur diende tot in de fundering weggebroken te worden, want hij stond de algehele integratie van de kwartieren, die niet in het oude centrum gelegen waren, erg in de weg. Vermoedelijk heeft de overheid gewoon toegelaten dat particulieren de stenen kwamen weghalen voor hun private constructies. Omdat er ter plaatse geen silexgroeven aanwezig waren, hebben de bewoners zich toen op deze ruïnes geworpen en geen steen ter plaatse gelaten. Wat men nochtans niet heeft kunnen wegwerken is het niveauverschil tussen het centrum en de aanpalende panden; overal waar de muur van de 4de eeuw opgetrokken was, kan heden nog een hoogteverschil vastgesteld worden, dat soms verscheidene meters bedraagt. Indien het waar is dat de straten, die deze muur sneden, zachte hellingen vertonen, dan is het ook zo dat de vloeren van de huizen
57
op ongelijke hoogte liggen, naargelang deze huizen oorspronkelijk binnen of buiten de verkorte Romeinse omheining lagen. Zo hebben of hadden alle huizen in het bovendeel van de Maastrichterstraat trappen voor hun deuren tot en met het huis Dommershausen; het hoekhuis van de Kloosterstraat, er tegenover gelegen, telde er wel een vijftal. De lager gelegen woningen hebben nooit trappen gekend. De zgn. Allée verte had trappen aan beide uiteinden, thans door een langzaam stijgende oprit vervangen. Na de afbraak van de Sint-Maternuskapel in 1803 liet de overheid de Graanmarkt (27) schuins aflopen in de richting van het Vrijthof (29), dat vandaag nog steeds een flinke helling vertoont; desondanks heeft een huis, met voorgevel naar de Graanmarkt, nog altijd een hoge trap aan de achterzijde, die op het Vrijthof in de noordwestelijke hoek uitkomt; hier moet het hoogteverschil wel 3 m bedragen hebben; het achterste deel van dit huis staat op de plaats van de Bischopstoren (9) . Waar de tuinen van de huizen achter de Momberstraat aan die van Markt en Plein palen, bestaat insgelijks een niveauverschil; hetzelfde verschijnsel doet zich voor tussen de Putstraat en de Muntstraat. DE O.L. VROUWEKERK EN HAAR OMGEVING De bouw van de huidige 0.1. Vrouwekerk werd op 31 mei 1240 aangevangen en als nieuwe stijlvorm werd de Gothiek verkozen, die te voren al in Noord-Frankrijk toegepast was. 70 Het voorbeeld van de Sint-Lambertuskathedraal te Luik zal hieraan niet vreemd geweest zijn. Er werd, zoals gewoonlijk bij kerkbouw, met het koor begonnen en twee jaar later kon bisschop Robrecht van Thorote (1240-1246) reeds het hoofdaltaar wijden. Dit koor besloeg de oppervlakte van het hedendaagse vóórkoor. Met de bouw van de absis moest gewacht worden tot na de voltooiing van de Middeleeuwse stadsomwalling, want eerder konden de versterkingen van het oude monasterium niet afgebroken worden. Immers om de Gothieke absis te bouwen moest eerst de kloostergang, die 58
tegen deze versterkingen aanrustte, in oostelijke richting verlegd worden, omdat de plaatsruimte voor deze absis nog niet voorhanden was. Dit alles was in 1276 voltooid. Het schip, zonder de zijkapellen, was in 1286 voltooid, want dat jaar werd het parochiealtaar gewijd. Het oude Romaanse westwerk en de toren, die zich op de plaats van de laatste twee traveeën van de huidige kerk bevonden, bleven nog eeuwen behouden. Wat betreft de afbraak van de omheining van het monasterium, werden niet alle delen onmiddellijk gesloopt. Van de zgn. Romaanse toren (4) tegen de kloostergang tot aan de Romboudstoren ( 11) in de Wijngaardstraat bleef deze omheining nog lange tijd bestaan. In 1511, bij het opstellen van een cijnsboek voor de jaargetijden in de kapittelkerk, vond de schrijver, Willem de Mera, nog getuigen, die de onderbouw van deze toren hadden zien staan. 71 En de naam leefde trouwens voort in de toponymie. 72 Het stuk van de omwalling langs de Maastrichterstraat bleef dienst doen als kerkhofmuur (16)-(19). Op de van tevoren bewust vrijgelaten strook tussen dit kerkhof en de huidige Maastrichterstraat (38) werden vijf kanunnikenhuizen gebouwd; zoals wij verder zullen zien, gaven de fratres in het midden van de 13de eeuw het gemeenschapsleven op en gingen zij afzonderlijk wonen. De lijst van de bewoners van deze kanunnikenhuizen klimt op tot het midden van die eeuw.73 De zeven overige kanunnikenhuizen werden opgericht aan de overkant van de Maastrichterstraat en hadden alle een voorplein vóór hun ingang, want aan ruimte ontbrak het hier niet. Sommige tuinen er achter reikten zelfs tot halverwege de stadswallen. De verder gelegen panden behoorden ook aan het kapittel; de tiendenschuur (77) werd gebouwd langs de tegenwoordige de Tieckenstraat ( 43), waar het domein van het kapittel op uitkwam. Normaal hadden er twintig kanunnikenhuizen gebouwd moeten zijn; in werkelijkheid bouwde men er slechts twaalf. De scolaster had immers de verplichting de kanunniken, die nog niet de graad van subdiaken verworven hadden, bij zich aan huis onderkomen te verschaffen. 74 Regelmatig waren er ook kanunniken op studie aan vreemde universiteiten of verbleven zij bij een 59
andere kapittelkerk van hogere graad. Bovendien bleven vaak één tot twee prebenden vacant, zodat twaalf kanunnikenhuizen ruimschoots volstonden. Tussen deze kanunnikenhuizen ontstonden twee doorgangen, die van de Maastrichterstraat naar het kerkhof leidden; een tegenover de noordelijke portiek (heden O.L. Vrouwestraat genoemd) en een andere meer oostwaarts (heden Kloosterstraat geheten). Tegen de versterkingen van het monasterium langs de Markt en tegen de westergevel en de toren van de Sint-Niklaaskerk aan, werden omstreeks 1300 tien huizen met een gemiddelde diepte van 6 m gebouwd (12)-(16); hun breedte varieerde tussen 4 en 6 m. Deze geringe oppervlakte werd vergoed door de grote handelswaarde van de ligging op het marktplein. Denken wij ons deze rij huizen weg, dan stellen wij vast dat de oostzijde van de Hemelingestraat (37) juist in het verlengde van de monasteriummuur lag (afb. 18). Deze tien percelen behoorden oorspronkelijk aan de prinsbisschop. In het vorige hoofdstuk hebben wij reeds uiteengezet, dat de vergroting van het monasterium door de prinsbisschop gefinancierd werd. Genoemde percelen maakten deel uit van den aenhanck van dit monasterium.75 Dientengevolge had de prinsbisschop ook het recht ze in cijns aan winkeliers of herbergiers uit te geven. Jaarlijks werden de ontvangsten dan ook in de cijnsregisters van de bisschoppelijke ontvanger opgetekend. In 1348 werden deze inkomsten vermeld onder het hoofd : census domini epi-
scopi, qui solvitur in natale Domini de appendiciis murorum antiquorum, waarvan de vertaling in 1514 1uidde : van den cheynsen bynnen der stadt Tongeren is van den aenhanck der alder mueren vallende halff op Sin te Johans daich Baptiste ende halff te Kerssmisse op Sinte Stevens daich. 76 Dat zij tegen de muur van het monasterium of claustrum gebouwd waren, wordt later nog vaak aangehaald; van het hoekhuis Markt-Maastrichterstraat (16) wordt in 1389 gezegd dat hetjuxta claustrum dominorum lag en in 1414 op den oort van 't cloester. 77 Het tweede huis lag in 1414 achter den muer ende daer neven, die om den kerkhof gaet, functie die de omwalling behouden had. 78 In 151 7 paalde het ach ter aen eynen alden stynen moer co60
mende aen eyn claustrael huys. 79 Beide huizen stonden op de plaats van het huidige huis Hollanders. Ongeveer in het midden van de rij lag de herberg de Sleutel ( 14), in 1385 hospitium ad davem genoemd,80 die aan de achterzijde bereikt kon worden via een kort straatje, dat verbinding gaf met het oude kerkhof en, tussen de toren van de O.L. Vrouwekerk en het koor van de Sint-Niklaaskerk door, met de Korenmarkt, heden Graanmarkt genoemd. Dit straatje was aangelegd tussen de noordelijke zijbeuk van de Sint-Niklaaskerk en de tuinmuur van het twaalfde kanunnikenhuis. Op de Sleutel rustte als erfdienstbaarheid de verplichting de gangdeuren overdag, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, steeds te laten openstaan. Tussen 1517 en 1690 komen in het stadsarchief een drietal uitspraken van de stadsmagistraat voor, die de waard van genoemde herberg aan deze erfdienstbaarheid moesten herinneren, verplichting die hij trouwens erkende. De waardin in de Sleutel had in 151 7 deze gang enger gemaakt door het bouwen van een muur ende all sonder consent ende gemoede. oft oorlof van der stadt; op zondag vóór Remigius ( = 27 september 1517) besloot de magistraat dat zij den ganck in den Sleutel weder open (zou) doen. In 1684-1690 werd de Sleutel bewoond door Christiaan Hamonts, rentmeester, die op 27 juni 1684 op het stadhuis ontboden werd, waar hij het bevel ontving om die deuren van den Sleutel open te doen om libre passage daer door te nemen gelyck aen dese stadt altoos van outs heeft gecompeteert. Hamonts antwoordde dat de gang steeds openstond. Om hun recht te bewijzen wandelden de aanwezige raadsleden en de secretaris ·aanstonds door de gang, in tegenwoordigheid van twee getuigen. Doch in 1690 had Hamonts andermaal zijn verplichting vergeten en de achterdeur afgesloten. De raad legde hem op 27 augustus ten laste dat den algemeynen wech ende doorganck aen een ijder belet wort, direct strijdende tegens de alde observantie ende gebruyck aen een ijder bekent. Hij kreeg bevel deze gang continuelyck bij dage open te laten. Op 28 augustus 1690 deed de stadsraad de kamerling en de boden tweemaal door de gang gaan, eens van voor naar achter en eens andersom, om te betonen die possessie ende gerechtigheyt deser stadt.8 1 61
Voor Florent Ulrix geldt deze erfdienstbaarheid als bewijs dat de poort van het monasterium op de plaats van de herberg de Sleutel stond: degene die hier bouwen mocht, diende ook het bestaande doorgangsrecht te gedogen. De huisnaam de Sleutel is dan ook een duidelijke zinspeling op de oude poort. Van aan de toren van de Sint-Niklaaskerk (12) tot aan de Romboudstoren (11) werd de muur vrij vroeg weggekapt, om de Lakenhal (26) te ontsluiten en tevens ruimte te scheppen voor de vlas- en kempmarkt. ELDERS BINNEN DE WALLEN De handelswijk bleef tot heden toe het commercieel hart van de stad. De Maastrichterstraat (45), die tot in de 19de eeuw, eerst bij het Klooster begon, t.t.z. vanaf de plaats waar de poort in de Romeinse omheining van de 4de eeuw stond, moet zeer snel en volledig volgebouwd zijn; twee pleinen tekenden er zich van in het begin aan de zuidkant af: het huidige Hospitaalplein (78) en de Veemarkt (79); deze open ruimten ontstonden beide rond een poei.s2 In het midden van de 13de eeuw waren de terreinen tussen de afgebroken Romeinse muur van de 4de eeuw en de Middeleeuwse muur nog grotendeels onbebouwd; sommige gedeelten ervan zouden dit nog eeuwen lang blijven. Er waren weiden langs de Jeker8 3 en wijngaarden op de hellingen; vermoedelijk dankt de Wijngaardstraat (80) haar naam hieraan. Ook tal van tuinen werden in dit stadsgedeelte aangelegd. Het Begijnhof (81) en het Sint-Jacobsgasthuis (82), die door de aanleg van de nieuwe wallen buiten de stad kwamen te liggen, waren de eerste vestigingen in dit desolate stadsdeel. 84 Het Begijnhof werd al spoedig verplaatst; in 1257 vestigden de begijnen zich immers tussen de Moerenpoort, de stadswal bij de Jeker, de Corversstraat (83) en de Sint-Catharinastraat (84) . Het Sint-Jacobsgasthuis volgde in 1276; zijn prior Mathias de Loes kocht toen het terrein tussen de Maastrichterstraat, de de Schiervelstraat (85 ), de Clarissenstraat (86)en de oostelijke stadswal aan. Over de vestiging van beide instellingen binnen de stadsvesten 62
handelen wij uitvoeriger in het derde deel. Op de westelijke hoek van de huidige Corversstraat en de Pipelpoel bevond zich de plebanie (28), recht tegenover de tuin van de bisschoppelijke residentie, tuin die wij met het Vrijthof (29) vereenzelvigden; dit blijkt o.m. uit een citaat van 1340: de domo ipsius investiti sita juxta ortum episcopi. 8 ~ De tegenwoordige dekenij is nog steeds op dezelfde plaats gelegen. Reeds vóór deze instellingen zich in hun nieuwe omgeving vestigden, waren een aantal nieuwe straten aangelegd, kennelijk om de wijngaarden en tuinen op de zuidelijke helling van de stad, alsmede de molens op de Jeker te bereiken. Met dit doel zijn de Bulkerstraat (87), de Sint-Lutgardisstraat (88), de Wijngaardstraat (80), de Corversstraat (83 ), de Repenstraat (89), de Schiervelstraat (85) en de Moerenstraat (90) ontstaan. Een verbinding tussen de Moerenstraat en de Sint-Jansstraat moet al vroeg tot stand gekomen zijn langs de Minderbroedersstraat (91 ), de Koolkuil (92) en de Sint-Catharinastraat (84) . Het is vooral het Sint-Janskwartier dat voordeel uit de urbanisatie van het zuidelijk stadsdeel getrokken heeft; deze wijk heeft zich snel in het nieuwe ontwikkelingsproces van Tongeren geïntegreerd. Hiertoe heeft het complex molens beneden de SintJansstraat zeker in grote mate bijgedragen, evenals de vele brouwerijen, die naast de leerlooierijen in de nabijheid van de Jeker opgericht werden. 86 Een andere factor voor het ontstaan van een aantal nieuwe straatjes was van militaire aard : de leden van de gemeentemilitie moesten zo snel mogelijk en overal tegelijk hun posten op de wallen, poorten en torens kunnen innemen. Om dit mogelijk te maken werden de Nieuwstraat (42), de de Tieckenstraat (43) en de Hondsstraat (34) aangelegd in het centrum. In de Sint-Janswijk leidde de V elinxstraat (93 ) 87 naar de gelijknamige hoektoren op de Jeker. Het bovenste deel van deze straat heet thans Kattestraat (94); de onderste helft werd in 1425 in het Regulierenklooster geïncorporeerd, samen met een gedeelte van de Carlengang (95),88 die de Jekerpoort onderaan in de Jekerstraat met de Velinxstraat verbond. De Krekelstraat (96) gaf van uit de Bulkerstraat toegang tot deze poort. 63
In het derde stadsdeel kwam een verbinding van de Kielenstraat met de oostelijke stadswal tot stand via de Predikherenstraat (97) en de Clarissenstraat (86). Ook de Vermeylenstraat (44) en de Schuttersgang (98) danken hun ontstaan aan strategische noodwendigheden. Dwars door het Begijnhof liep nog een stuk straat, dat de verbinding met de Lakenmakerstoren (70) verzekerde en in 1289 aan het Begijnhof afgestaan werd, dat dan een muur met poort rond zijn domein kon bouwen, waardoor het een stadje-in-de-stad werd. 8 9 Vermoedelijk hebben er nog meer dergelijke steegjes en sloppen bestaan; mogelijk hebben aan de noordkant van de Maastrichterstraat meer dan de twee voornoemde doorgangen bestaan, b.v. tegenover de de Schiervelstraat. Kennelijk werden er sommige, zoals dit het geval was met een deel van de Velinxstraat en de Carlengang, door de aanpalende eigenaars aangekocht of bij het hen toebehorende perceel getrokken. Andersom werden er ook door die eigenaars nieuwe straatjes aangelegd; zo bestaat er nog steeds een slop (99), die achter het stadhuis in de Wijngaardstraat uitmondt en waarin een zestal achterpoortjes uitkomen: het zijn de uitgangen van huizen op de Markt, vermeld in de liggers van de 15de eeuw.90 Een analoog straat (100), gelegen achter de huizen aan de westzijde van de Markt, mondde uit in de Hondsstraat. In de Vermeylenstraat kwam een steegje uit, dat met een of meer huizen in de Hemelingestraat in verbinding stond.9 1 Ongeveer op deze wijze is her stadsbeeld in de l 3de eeuw tot stand gekomen. De overheid boorde hier en daar waterputten en legde poelen aan om mens en dier van water te voorzien. In de archiefteksten worden die putten en poelen pas in de 14de eeuw vermeld, doch dit sluit geenszins uit dat zij ouder waren. 92 De meeste putten bevonden zich in het centrum en in de Maastrichterstraat. Buiten twee putten in de Kielenstraat, een in de Ridderstraat, een bij de Moerenpoort en drie in het Begijnhof, zijn er gene bekend. In het Sint-Janskwartier was men vooral op het nabije Jekerwater aangewezen. Naast de twee poelen in de Maastrichterstraat bestonden er nog de Pipelpoel onderaan het 64
Vrijthof (29) en de Clauwenpoel (101) tussen de Velinxstraat en de Jekerstraat. 93 De drie stedelijke kwartieren waren de basis van de verdeling van de stad in drie parochies: het oude centrum werd de SintNiklaasparochie; ten zuiden hiervan lag de Sint-Jansparochie, die oostwaarts door de Wijngaardstraat begrensd werd. Al vroeg werden het Plein en de Putstraat van de overbevolkte Sint-Niklaasparochie naar die van Sint-Jan overgeheveld. De Maastrichterstraat en de overige straten, oostwaarts van het voormalige monasterium, vormden de parochie van O.L. Vrouw, die haar altaar in één der beuken van de Kapittelkerk verkreeg. Dat in dit kwartier geen eigen parochiekerk tot stand kwam, wijst wel op zijn laattijdige bevolkingsgroei. Het Begijnhof bleef parochiaal afgescheiden en handhaafde zijn eigen kerkelijke organisatie. DE STADSKUIP Met de kuip werden de gronden bedoeld, die extra muros gelegen waren, doch nog onder Tongeren behoorden. Het woord komt pas voor in teksten van de 18de eeuw94 met de bedoeling onderscheid te maken tussen de gordel rondom de muren van de stad enerzijds en de dorpen van de vrijheid, anderzijds. 95 De kuip paalde nochtans rechtstreeks aan Koninksem en misschien ook aan Vreren en Nerem, dorpen die niet in de stadsvrijheid lagen, tenzij de territoria van Offelken en Blaar, die er wel toe behoorden, elkaar in de omgeving van Overhaam raakten, hetgeen niet kon worden vastgesteld. Immers, indien de grenzen tussen Tongeren en de meeste dorpen van de vrijheid na de Franse Revolutie behouden bleven, dan is dit niet het geval met Blaar, Muiken en Offelken, die sindsdien als gehuchten in de stad zelf opgenomen werden. Wij moeten ons dus de kuip indenken zonder deze gehuchten. De kuip had ongeveer een breedte van 1 km rondom de Middeleeuwse wallen; tegenover Koninksem was zij smaller en in de richting van Piringen en Widooie waar het leengoed Betho (102) en het zgn. Tongersveld (103) lagen, was zij breder. De grens tussen laatstgenoemde plaatsen werd waarschijnlijk ge65
vormd door de Heren weg ( 104) en de Oude Kassei ( 105) naar Tienen. (afb. 19). De grootte van het leengoed Betho kennen wij door een meting van 1644, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen het kasteel, de hoeve, de boomgaard, de weiden, de landbouwgronden, het Daelbosch, het Mareebosch, het bosquet St.-Gilles; de landen alle Tombe en die bij de Digues de Mer werden afzonderlijk opgemeten. Het geheel had een oppervlakte van 70 bunder 18 grote roeden. 96 Het uitgestrekte Bethoveld (106), in de meting begrepen en gelegen ten noorden van de Zeedijken (107), reikte tot aan de kom van Mulken. Deze Zeedijken en de tegenwoordige Beukenberg (108) die samen een langgerekte berg of dam vormen, werden in 1224-1309 Hagedoch(t) genoemd .9 7 Verderop, na een lichte bocht in zuidelijke richting, werd deze heuvelrug, die tevens de scheiding tussen de stroomgebieden van de Maas en de Schelde vormt,98 in de loop van de eeuwen door de landbouwers al ploegende verlaagd en verspreid; niettemin blijft hij toch goed zichtbaar en vervult hij de rol van natuurlijke grens tussen Tongeren-Piringen en Koninksem-Widooie. Volgens André Stevens zou deze dam in zijn geheel als onderbouw voor een waterleiding in de Romeinse tijd gediend hebben: Hagedocht blijkt een vervorming van "aquaduct" te zijn. In de kuip lagen ook de hoeve ter Heide (109), op de noordelijke hoek van de Hasseltsesteenweg en de Groenstraat, die in 1236 aan het Sint-Jacobsgasthuis gelegateerd werd, 99 alsmede de velden Geebroek (llO), Ziegelsmarkt (111), Maastrichterveld (l12), Sint-Antoniusveld (l13), Stormhoed (l14) en Broedersveldje (l15). De grens van de kuip werd hier gevormd door de Hazelare-Eikestraat (116), die eigenlijk een molenpad was, gaande van Riksingen naar de Nieuwermolen (117). 100 Deze molen lag nog in de kuip, dicht bij de limieten van Blaar, limieten, waarvan wij verder het spoor kwijt zijn. Ten zuiden van de Jeker lagen de beemden, thans Oude (118) en Nieuwe Beemden (119) , Zuurbeemden 020), Paring (121), Wildbroek (122) en Hubensbeemden (123) geheten. 101 Dicht bij de stadswallen werden de Smalle en de Brede Vijver (124) aan66
gelegd, ten einde de bevolking van zoetwatervis te voorzien, voornamelijk in de vasten. De plaats Wijk ( 12 5) bij de grenzen van Offelken en Koninksem gelegen, lag nog in de stadskuip. Hier stond in de 14de eeuw en vroeger een hoeve, die haar naam aan de voorname familie van Wijk gegeven heeft. 102 De Wijkmolen werd er pas in 1367 opgericht. 103 Wijk is wellicht de oudste plaatsnaam te Tongeren en mogelijk klimt hij op tot de Romeinse periode. Willy Vanvinckenroye ontdekte er in de nabijheid de funderingen van een Romeinse agglomeratie, die kennelijk een vicus geweest is, waaruit de plaatsnaam Wijk kan ontstaan zijn. 104 Iets dichter bij Tongeren lag de plaats Scherm ure (126); het woord betekent "doorbraak in de (Romeinse) muur".105 Wellicht werd deze muur, lang vóór de bouw van de Middeleeuwse wallen op die plaats al afgebroken, te weten van de Jeker tot een driehonderdtal meter noordwestwaarts. De familienaam Scarmure werd immers al gedragen door een begijn, die in 1272 testeerde106 en kennelijk al oud was, want zij was de tante van een aantal in het testament genoemde erfgenamen. De stenen van deze afbraak werden wellicht gebruikt voor constructies, ouder dan de wallen, b.v. het monasterium, het bisschopshuis, enz. Hoger zagen wij reeds dat de banmolen, het Sint-Antoniusleprozenhuis, het Sint-Jacobsgasthuis en het Begijnhof oorspronkelijk buiten de stadspoorten gelegen waren en dat de laatste twee instellingen binnen de wallen overgebracht werden. Weinige huizen werden overigens buiten de wallen gebouwd. Behalve de reeds genoemde hoeven, ontstonden nederzettingen buiten de Jekerpoort en de Hemelingepoort. De eerstgenoemde nabuurschap werd Lore (Leurenkwartier) (127) geheten, omdat vooral leerlooiers er gebouwd hadden; dit kwartier werd in de 16e eeuw ommuurd en in de stad opgenomen 107 De nabuurschap buiten de Hemelingepoort kreeg de naam Broek (128). 108 Wat het wegennet in de stadskuip betreft, waren er ten eerste de oude Romeinse heerwegen; in de Middeleeuwse documenten worden zij steenstraat, heerweg of kassei genoemd. De oude Steenstraat (129), 109 komende van Maastricht, over 67
Millen en Blaar, liep de stad binnen langs de Maastrichterpoort, volgde de Maastrichterstraat, het Klooster en de Kruisstraat; verder heette zij Romeinse Kassei (130). Buiten de Romeinse muur van de 4de eeuw werd deze weg in tweeën gesplitst: de voornaamste vertakking liep langs de Herenweg (104) 110 en de Oude Kassei (105) in de richting van Tienen, en werd in de 11de eeuw een deel van de befaamde handelsweg Brugge-Keulen. De andere tak was enkel een diverticulum naar de heerweg Tongeren-Bavay, die eigenlijk de Koninksemsteenweg volgde, om tussen de twee tumuli door naar de zgn. Romeinse Kassei te lopen. De heerweg naar het noorden werd in de Middeleeuwen niet meer gebruikt en werd vervangen door wegen in de richting van Bilzen en Mopertingen. Over de Zuidwaarts gerichte Brunhildeweg naar Herstal werd hiervóór reeds gesproken ; zijn juiste verloop door de kuip kan niet nagegaan worden. Andere belangrijke Middeleeuwse wegen waren de Neremweg (131 ), beginnende aan de Moerenpoort en lopende in de richting van Visé, het Jekerdal volgend; de weg naar Hasselt over Neerrepen, Overrepen, enz.; de weg naar Mopertingen, over 's Herenelderen, enz. ; de weg naar Bilzen, beginnende aan de Hemelingepoort en de Keverstraat (132) , de Oude Kerkhofweg (133) en de Driekruisenstraat (134) volgend, over Riksingen en Vrijhern, m.a.w. nu links, dan rechts van de huidige Bilzersteenweg, die pas in 1841 aangelegd werd. Minder belangrijke verbindingswegen waren de Mulkerweg (134), de Bergerweg (135 ), (over Trappenberg), de Henisweg (136), de Wijkstraat (137) , die van de Moerenpoort naar Wijk leidde, de Linderstraat (138), de Schermurenstraat (139) (thans Astridlaan), de Kogelstraat (140), de Beukenbergweg (141) en de Paspoelstraat (142) . BESLUIT Na de verwoestingen van Tongeren, in 1180 en 1213, werd de stad volgens een weloverwogen urbanisatieplan wederopgebouwd. Dit werk zou geen zin gehad hebben zo de woongedeelten weerloos blootgesteld bleven aan de vernielzucht van oorlogvoerende 68
legers; derhalve werd de opgebouwde stad van een nieuwe stadsomwalling voorzien. Het suburbium, waar de handelaars en neringdoeners zich gevestigd hadden, werd zoals in andere steden, het eerst versterkt; logischerwijze volgde daarop de muur ten noorden van de Maastrichterstraat die werd doorgetrokken tot aan de Romeinse omheining van de 2de eeuw. Het is opmerkenswaardig dat de Middeleeuwers tot op dit punt ruim gebruik maakten van het verharde wegdek der Romeinse straten, die zij als grondvesten voor hun muren benutten. De nog bestaande onderbouw van de Romeinse muur langs de huidige Elfde-Novemberwal en Leopoldwal werd vervolgens verhoogd tot in de nabijheid van de Moerenpoort. Langs de Jekerbedding bij de Kastanjewal, die zeker de oorspronkelijke is, werd vervolgens een muur gebouwd tot aan de nog bestaande Velinxtoren, die een hoektoren was; van hier uit liep een kort stuk muur naar de versterkingen van het oude centrum. Zes poorten, waarvan er drie toegang gaven tot dit oude centrum, en dertien torens werden in de stadswal aangebracht. De primitieve Luikerpoort bevond zich onderaan de Jekerstraat en heette toen Jekerpoort. De werken aan de derde omheining van Tongeren werden vóór 1241 aangevangen en waren nagenoeg voltooid omstreeks 1290. De resten van de verkorte Romeinse muur, die nog binnen de nieuwe stadsomwalling aanwezig waren, werden daarna tot in de grondvesten weggebroken. Men slaagde er echter niet in het niveauverschil, dat heden nog over de hele lengte merkbaar is, weg te werken. Gelijktijdig met de Middeleeuwse wallen bouwden de kanunniken een nieuwe Gothieke O.L. Vrouwekerk; voorlopig behielden zij het Romaanse westwerk en de toren, doch de kloostergang diende zij in oostelijke richting te verleggen om plaats te maken voor de nieuwe ruime absis; zo komt het dat slechts één travee van de oorspronkelijke kloostergang bewaard gebleven is. De omheining van het monasterium deed voortaan ten noorden en ten westen dienst als kerkhofmuur. Buiten de noordelijke muur werden vijf kanunnikenhuizen gebouwd, ten gerieve van de 69
fratres, die het gemeenschappelijk leven opgegeven hadden ; aan de overkant van de straat bouwde men er nog zeven, hetgeen hun totaal op twaalf bracht. Aan de marktzijde gaf de bisschop verlof om 10 handelshuizen met zeer beperkte oppervlakte te bouwen, die tegen het betalen van een jaarlijkse cijns werden uitgegeven. Op het middelste rustte de verplichting de gang overdag voor het publiek open te stellen ; vermoedelijk stond vroeger de poort van het monasterium op die plaats. Op de onbebouwde terreinen in het nieuwe stadsgedeelte, tussen het oude centrum en de nieuwe omheining, ontstonden het Begijnhof (125 7), het Sint-Jacobsgasthuis (1276). Tevoren reeds waren in dit gedeelte nieuwe straten aangelegd geworden met de bedoeling de bestaande straten te verbinden, maar ook in tijden van gevaar zo spoedig mogelijk de muren en torens te kunnen bezetten. De watervoorziening werd door tal van putten en poelen verzekerd. Een ringvormige zone, gelegen tussen de stadswallen en de opkomende stadsvrijheid, werd naderhand kuip genoemd. Hierin lagen het leengoed Betho, het uitgestrekte Tongersveld en de Hagedocht, waarvan een gedeelte thans Beukenberg en een volgend Zeedijken heet. Ten zuiden van de Jeker lagen de beemden en de stadsvijvers. Buiten de Jekerpoort en de Hemelingepoort ontstonden buurschappen
Noten deel II 1 BSSLL. r. 48, p. 7 2 Z ie echter blz. 27, noot 1. 2a De Ro meinen hadden o.m. her tempelensemble en de ingang van de aquaduct in de verkleinde stad willen behouden. W . Vanvi nckenroye, Tongeren, Romeinse stad, p. 45. 3 De term monasterium in verband met de kapittelker.k van Tongeren , wordr voor her eerst c. 964 gebruikt. Limburg, r. 31, p. 212. Zie ook Limburg, r. 30, p. 4. 4 In de Nederlanden werd de handelswijk, die in de nabi jheid van een voorsredelijke kern rot stand kwam,portus of suburbium genoemd. In Frankrijk komt ook de term burgus voor en in Duitsland Vorstadt. F. L. Ganshof, Développement, p. 27. 5 F. Vercauteren , Civitates, p. 381. 6 B. Geukens, Kerkbouw, p. 100 en 120.
70
7 F. Vercauteren, OJmment c'est on défendu dam !'empire franc contre les invasions Normandes?, p. 131en132. 8 F. L. Ganshof, Développement, p. 24. 9 Fr. Driesen, Tongres et ses environs, p. 131-132. 10 H. Pirenne, Les vil/es, r. 1, p. 127, 128 en 132. 11 H . Pirenne, Les vil/es, t. 1, p. 129-130. 12 ]. Borgnet, Cartulaire de Fosses, p. xviii-xx. 13 BIAL. r. 55, p. 63-64; Charles, Saint-Trond, p. 153. 14 Beschouwingen over de primitieve aanleg van Tongeren (onuitgegeven). 15 ]. Paquay, Tongeren, gids; p. 35. 16 Bij her aanleggen van de algemene rioleringswerken in 1934-1936 werden tal van Romeinse en Middeleeuwse bouwwerken en wegen aangetroffen. Inspecteur Willem Sengers volgde deze werken van nabij en publiceerde er wekelijks een verslag over in het plaatselijk blad "De Postrijder". 17 Fr. Driesen, Tongres et ses environs, Bijlagen. 18 Zie verder over de kanunnikenhuizen hierna, p. 59 en 60. 19 Kerkelijke gebouwen werden in de Frankische tijd gerealiseerd door een vrijgevige gelovige of door een ondernemende bisschop. Hun onderhoud werd echter bekostigd door het inkomen van de betrokken kerk. Lesne, E. La propriété ecdésiastique, p. 195. 20 De woning van de bisschop was in de merovingische tijd nooit ver van de kerk afgelegen; vaak was deze woning, dom/JS ecclesiae tegen de kerk aangebouwd. Lesne, E. La propriété ecclisiastique, p. 10. 21 Ch. Thys , Chapitre, t. 1, p. 49, noot 3. 22 B. Geukens, Kerkbouw, p. 102/105. 23 Jean de Sturler, Cloîtres orientaux, p.583-606. 24 BSSLL. r. 11, p. 291-292. 25 Domum Tungris aedificavit a fundamenta. Chapeauville, Qui gesta, t. II , p. 105 . Het bisschopshuis nam de plaats in van de laatste twee huizen op de Korenmarkt (heden Graanmarkt) ; zoa ls wij verder zullen zien stond de bisschop zijn residentie, samen met de lakenhal in 1318 aan zekere Arnold Drufkint af, overleden in 1329. In 1340 waren kanunnik Jan Hanesanc en de stad Tongeren ieder voor de helft bezitter van de hal en kennelijk ook van het bisschopshuis. RAL. Rekenkamer, reg. 719, fol. 23 en 43 v0 • Kort daarna is de stad de enige bezitter ervan. Het bisschopshuis was op her einde van de 14de eeuw in puin gevallen. De stad kreeg op 19 maart 1459 toestemming een korenwaag re bouwen o p de plaats van het vroegere bisschopshuis en betaalde jaarlijks 4 cijnspenningen aan de Bisschoppelijke Tafel. Een eeuw later was deze waag op haar beurt onbruikbaar geworden; de srad liet ze afbreken en rrachrte de bouwplaats, 60 voet lang en 28 breed, te verkopen; de nieuwe korenwaag was immers in 1549 tegen de hal aangebouwd geworden. Toen er geen liefhebbers opdaagden, bouwde de stad zelf twee huizen op dit perceel en een derde ernaast, kennelijk op de plaats van de bisschopsroren; zij verkocht deze drie huizen bij opbod in 1565 . C. de Borman en E. Ponceler, Oeuvres de Jacques de Hemricourt, t. II! , p. 145 . SAT reg. 1, fol. 224 en 225 ; reg. 2, fol. 139. RAH . schepenen Tongeren, reg. 288, ongefolieerd.
71
26
27 28
29 30 31
32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
72
De turris episcopi stond in 1399 tegenover het huis geheten jerusalem, gelegen op de zuidelijke hoek van de Koppelkiststraat en het Vrijthof: de dnmo sua ( ... ) appellata Jherusalem [ .. ) in opposito turris episcopi ibidemstantis (RAH. O.L.V. Tongeren, reg. 98, fol. 22). D eze toren stond er nog in 1400 (ibidem, reg. 170, fol. 21) doch werd kort daarna doo r de stad afgebroken; op die plaats werd later een huis gebouwd. F. Vercauteren. Civitates, p. 383. Deze toren wordt Rum(er)storen genoemd in 1307 , Rommenstorne in 1348 en Romans/ome in 1360. RAH. , O.L.V. Tongeren, origineel van 1 september 1307; RAL. Rekenkamer , reg. 719, fol. 13 v0 ; RAH. O.L.V. Tongeren, reg. 322, fol. 13. Later wordt steeds Romboudrtoren of een van zijn varianten aangetroffen. Het eerste element van deze toponiem komt van het woord Romeinen, dat in het oud Tongers wel Rumeren moet geluid hebben (Mededeling van André Stevens). Brief van Jozef Mertens, 24 april 1975 . SAT. Kapittel , reg. 99, fol. 8 v 0 -9. Cfr. supra ortum episcopi ex opposito domui investiti Tongrensis ( 1322), 's boscoeps hoefjegen 's par.rom hus van Tongeren ( 1323); SA T. Begijnhof, reg. 68, fol. 14 (tweede paginering) en fol. 17 v 0 (derde paginering) . De plebanie of pasroorswoning stond op de hoek van de Corverssrraar. E. Ponceler, Domaines urbains, p. 70. Zie hiervóór, p. 25. In 1946 waren wij nog de mening toegedaan , dar hier de verkorte Romeinse muur bedoeld was. Zie OLL, t. 1, p. 13. BSSLL. t. 11 , p. 156. OLL. t. 18, p 196/7 Brief van Jozef Mertens, 24 april 1975. Henry Baillien, Openbare Weldadigheid, p. 56. De oudste vermelding van deze straatnaam luidde in vico Kydel (1 38 5); een Lambertus Kide l was poorter van Tongeren in 1287. SAT. Kapittel , reg. 89, fol. 4-7 v 0 ; ] . Grauwels, Oudmbiezm, r. 3, p. 63 1. OLL. t. 8, p. 89-94 en t . 9, p 105-113. BSSLL. t, 48, p. 26. VO . r.1 7, p.9 1. OLL. t. 23 , p. 169-202 . OLL. t. 25 , p. 56-57. Chapeauville, Qui gesla , t. 2, p. 118. BSSLL. t. 20, p 65 1 Hier wordt kennelijk de brug bij de latere Wijkmolen bedoeld; van dit punt uit bereikte men het monasterium rechtstreeks via de huidige Astrid/aan en de Putstraat. Chapeauville, Qui gesta, t. 2, p. 224 en 620. BSSLL. t. 20, p. 654. BSSLL. r. 20, p. 65 0 en 655 . F. Vercauteren , Développement, p. 42. F. L. Ganshof. Développement, p. 35. Te Brugge werd de eerste omheining, bestaande uit grachten en palissaden in 1127 aangelegd. Van H outte , Bruges, p. 16.
53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80
81 82 83 84 85 86 87 88
Voor de Romeinse straten, die in dit hoofdstuk aangehaald worden , verwijzen wij naar afb. 9. BSSLL t. 25, p. 374-375 . BSSLL t. 15, p. 524. BSSLL t. 25, p. 374 . OLL. c. 14, p. 234 en 235 . BSSLL t. 25, p. 375. Zij werd een eerste maal afgebroken in gevolge het vonnis van de hertog van Bourgondië, d.d. 24 oktober 1408. Bohmans S. , Recueil des ordonnuances, t. 3, p. 125. BSSLL t. 25 , p. 375 -376 Onderzoek in 1958 ingesteld door de Nationale opgravingsdienst ; mededeling J Mertens. OLL c. 9, p. 106 en 113. BSSLL t 25, p. 376. OLL t. 15, p. 284-285. Volgens dezelfde schrijver was Sint-Truiden toen 51 ha groot, Hasselt en Hoei 25 ha. OLL L 9, p. 110. OLL c. 9, p. 174. BSSLL t . 48, p. 22 . BSSLL c. 24 , p. 185 ; H. Baillien, St.Jacobsgasthuis, p. 41en42 . E. Fairon , Charles confisquées, p. 290. B. Geukens, Kerkbouw, p. 123.Ut audivi ab hiis qui dixerunt fundawnta ejusdem turris se vidisse. RAH . Kapicrel Tongeren, reg. 277 , fol. 36-25 . BSSLL t 25, p. 33 l. BSSLL r. 26, p. 223-225. Ch. Th ys, Chapitre, t. 2, p. 209 RAL Rekenkamer, reg. 720, fol. 1. RAL Rekenkamer, reg . 719, fol. 46-47 ; reg. 720, fol. l. SAT. Kapittel, reg . 89, fol. 32 v0 ; W. I. reg. 2 bi s, fol. 123. SAT. W.I. reg. 2 bis, fol. 123. RAH. Schepenen Tongeren, reg. 285, fol. 165 v 0 . RAH. Schepenen Tongeren , reg . 19, fol. 79 v 0 • SAT. reg. 1, fol. 94 v0 ; reg . 6, fol. 97 ; reg. 445, fol. 15 . Sente Jacobs m;er den poul; SAT. origineel van 28 dec. 14 33. BSSLL. t. 25, p. 313 . De Gasthuispoel werd in l 747 dichtgeworpen . SA T.bundel 27. BSSLL r. l 5, p. 426-428. Zeven andere zouden volgen. BSSLL t. 48, p. 94-98. RAL Rekenkamer, reg. 719, fol. 38 OLL. L 8, p. 94 . BSSLL t . 25, p. 323-324 BSSLL t. 30, p. 268 ; SAT. Regulierenklooster, reg. 1, fol. 245 v0 . Het gedeelte van deze steeg, dar in dejekerstraat uitmondde, besrnnd nog in 1775 ; het heette roen Ka!enganck en mocht door de twee aanpa lende eigenaars gebruikt worden . SA T. bundel 29/ a, stuk van 23 augustu s 177 5.
73
89 90 91 92 93 94 95
96 97 98 99 100 101 102
103 104 105 106 107 108 109 110
74
OLL. t. 25, p. 57. RAH. Kapittel Tongeren, reg. 98, fol. 23 v 0 ; SAT. W.I. reg. 2/b, fol. 122. SAT. plattegrond 1841. OLL. t. 17, p. 127-144. BSSLL. r. 25, p. 322 en 329. O.m. la cuvede Tongm. SAT. bundel 118; in dem stadts cuype, SAT bundel 62. Hier werd insgelijks onderscheid gemaakt russen de stad, de kuip, en de bijvang. Ook hier vormde de kuip een ringvormige zone rond de ommuurde stad; de vrijheid wordt hier bijvang genoemd; ze bestond uit vier dorpen en drie gehuchten . A. Lens, Lier, p. 7-8. SAT. bundel 128, BSSLL. r. 14, p. 37-59 RAH . Kapittel Tongeren , reg. 29, fol. 194 v 0 . BSSLL. t. 25 , p. 40. Bulletin de la societé beige de géologie, r. 45 , p. 153-158. H. Baillien, Sintjacobsgasthuis, p. 31 -33 , 34 en 39. BSSLL. t. 25, p. 334,353-354. BSSLL. 25, p. 363-365. Curia de Wiec (1340); RAL. Rekenkamer, reg. 719, fol. 32 v0 . Gillis van Wijk (1283); Odole de Wich (1290); Henricus de Wie (1322); Willem van Wijke (1329); Yde de Wie (1332), enz. SAT. Begijnhof, reg. 68, fol. 12 v0 ; BSSLL. t. 15 , p. 31, 168, 301 en 340 Limburg, r. 53, p. 87-108. Vgl. Wijk-bij-Duurstede en Wijk-Maastricht. Mededeling. André Stevens. SAT. Begijnhof, origineel 2 maart 1272. OLL. r 9, p. 105-113. Op dat Bruyck en te Bruke wert (1414). SAT. W.I., reg. 2, fol. 4 v 0 en 5. BSSLL. r 25 , p. 344 Die catside alias Heerweg tendens de Tongris versus los (1385 ). BSSLL. r. 25, p. 342.
DERDE DEEL
De instellingen, voornamelijk in de 12de-13de eeuw
1.
De rechten van de prinsbisschoppen
DE VOOGDIJ Er werd reeds op gewezen dat de bisschop van Luik na het verwerven van de immuniteit in Tongeren, er een voogd aanstelde, zoals hij ook in andere plaatsen en in dezelfde omstandigheden, o.m. te Dinant en te Hoei gedaan had. De voogd was de wereldlijke beschermer en tevens rechter in een aan de kerk toebehorend gebied, die door de kerkelijke bezitter aangesteld werd. Vaak werd hem een beneficium toegewezen, waarvan de opbrengst de vergoeding voor zijn diensten uitmaakte. 1 Hij zat de jaargedingen voor, ontving een deel van de boeten en genoot nog andere voordelen. Er zijn ons zes akten bekend, die op de voogdij van Tongeren betrekking hebben; ze dateren uit de periode 1234-1331 en leren ons dus niets omtrent de oorsprong van deze instelling, die in Tongeren op zijn minst tot 980 moet opklimmen. Tussen 1234 en 1331 was de voogdij van Tongeren in handen van de graven van Loon. In twee van de zes akten wordt zij samen met die van Alken en Hoeselt vermeld, twee Luikse enclaves in het graafschap Loon . Het behoorde immers tot de politiek van de Loonse graven de voogdij te verwerven over de kerkelijke bezittingen, in en nabij hun graafschap gelegen. Zo werden zij in 1016 voogd van Bitsingen, Rukkelingen, enz., bezittingen van de St.Jacobsabdij van Luik, in 1136 te Heers, waar de Sint-Laurensabdij van Luik goederen had, in 1158 te Wellen, Kleine-Spouwen, enz., bezittingen van de abdij van Munster-Bilzen, in de 12de eeuw te Sint-Truiden alsmede in de elders gelegen bezittingen van de abdij van Sint-Trudo.2
77
Alken en Hoeselt behoorden al vóór 1066 tot de Luikse kerk, omdat bisschop Theoduinus er toen de kerken, als dotatie voor het kapittel van Hoei, uit wegschonk. In de reeds vermelde bekrachtiging van de bezittingen en rechten van de bisschoppen van Luik, dd. 7 september 115 5, wordt Tongeren ook met Alken en Hoeselt vermeld. 3 Uit de zes bedoelde charters valt het volgende te leren. Op 11 maart 1234 verpandde Arnold IV van Loon de voogdijen van Tongeren, Alken en Hoeselt aan de bisschop van Luik, van wie hij ze in leen hield, en dit voor een som van 200 Luikse marken. Dientengevolge genoot de bisschop zelf tijdelijk de rechten, die aan de voogdij verbonden waren. 4 Volgens]. Daris zou Arnold IV dit gedaan hebben ten einde zijn deelname aan de kruistocht tegen de ketters van Oldenburg te kunnen bekostigen. 5 Van deze kruistocht was hij echter al op het einde van hetzelfde jaar weergekeerd en, na aflossing van het kapitaal, zekere tijd daarna opnieuw in het bezit van zijn voogdijrechten getreden .6 In 1261 was genoemde verpanding al lang vergeten, want Hendrik van Gelre, elect van Luik, erkende op 12 december van dat jaar het recht van Ie comte de Los, advoés de Tongrez, op het derde deel van een belasting van drie vat haver voor ieder ploegbezit en één vat per huis, te betalen door de inwoners van Berg en andere dorpen van de stadsvrijheid Tongeren. De bisschop, die recht had op de overige twee derden, zag bij die gelegenheid af van zijn aandeel, terwijl hij dezelfde dorpelingen van een aantal andere dienstbaarheden ontsloeg.6 a In mei 1262 stelde Arnold IV dezelfde inwoners vrij van zijn derde deel in voornoemde belasting. 6 b In 1284 had bisschop Jan van Vlaanderen (1282-1291) de graaf van Loon, Arnold V, gehinderd in het genot van zijn voogdijrechten te Tongeren, Alken en Hoeselt en op 17 februari van dat jaar werden scheidsrechters aangesteld om het hieromtrent gerezen geschil bij te leggen, dat niets te maken had met de verpanding, door zijn vader Arnold IV in 1234 gedaan. Het komt ons eerder voor dat een nieuwe verpanding zou geschied zijn, ditmaal tegen een dubbel kapitaal. Jan, hertog van Brabant en
78
neef van Arnold V hielp hem na de uitspraak van de scheidsrechters uit de nood en ging de 400 Luikse marken te Luik betalen. Op 16 februari 1284 verklaarde de hertog door zijn neef voldaan te zijn. 7 Op 4 februari 1331 ten slotte maakte Lodewijk IV, graaf van Loon en voogd van Tongeren en Luik, een overeenkomst met deze twee steden bekend omtrent de verwoestingen, door hun burgers op zijn gronden aangericht tijdens de oorlog tegen bisschop Adolf van der Marck. 8 Uit deze laatste akte blijkt enkel dat de steden Luik en Tongeren tegen hun eigen voogd partij gekozen hadden; het is trouwens de laatste maal dat er van de voogdij van Tongeren gewag gemaakt wordt. De zes documenten hebben ons maar weinig geleerd omtrent de rechten en plichten van de voogden; vermoedelijk werden na het uitsterven van het huis van Loon geen nieuwe voogden meer aangesteld.
HET PROBLEEM VAN DE RIDDERS VAN TONGEREN Op de volgende bladzijden wordt onderzocht welke rol de voorname familie van Tongeren in de stad, waarvan zij de naam droeg, zou gespeeld hebben, een rol die zo belangrijk moet geweest zijn dat de gemeente in 1409 het wapen van dit geslacht als haar stadswapen erkende.9 Boudewijn van Tongeren (Balduinus de Tungris) is de eerste die in de teksten vermeld wordt; hij fungeerde tussen 1133 en 1146 als getuige in drie akten, uitgaande van Luikse bisschoppen.10 Ridder Gerard van Tongeren komt driemaal in plaatselijke bescheiden voor. In 1228 schonk hij aan de kerk del Angle te Salzinnes een land te Moxhe; het stuk werd door Gilbert, deken van Tongeren, bezegeld. 11 In 1229 is Gerard getuige, wiens naam geplaatst is na de geestelijken en vóór de schout van Tongeren.12 In een document van 13 juni 1236 treedt hij als tussenpersoon op in een verkoop van tienden aan het kapittel van Tongeren en stelt hij zich bovendien borg in deze transactie. 1 3
79
Boudewijn en Gerard zijn kennelijk verwant met de hierna volgende leden van het geslacht van Tongeren, waarover Jacques de Hemricourt in zijn Miroire des Nobles handelde en waarvan een stamboom door C. de Borman en E. Poncelet opgesteld werd. 14 De stamboom vangt aan met ridder Willem 1 van Tongeren, die tussen 1220 en 1240 vermeld wordt en gehuwd was met Gertrudis N.; zij waren de ouders van Willem II en van Cunegonde, die Giselbert van Bronkhorst huwde. Willem II wordt vermeld in 123 7 en was de vader van ridder Jacob 1 van Tongeren, die voorkomt in documenten van 1274 en 1276.
Zijn zoon, ridder Willem 111, heer van Leut in 1284-1310 en maarschalk van het Luikerland in 1298-1299, blijkt de voornaamste figuur van de familie te zijn; hij was gehuwd met een dochter van het huis de Haneffe en werd op 27 augustus 1320 als poorter van Maastricht opgenomen. Ridder Jacob II, zijn zoon, was heer van Leut, Meeswijk en Warfusée; 15 na zijn dood ging het leengoed Leut op zijn broeder Ogier over. 16 Ook een groot aantal geestelijken droeg de familienaam van Tongeren: Hendrik van Tongeren, kanunnik van Sint-Bartholomeus te Luik in 1224; 17 Willem van Tongeren, abt van Cornillon in 1229; 18 Renerus van Tongeren, vermeld tussen 1233 en 1267, scolaster van het 0.1. Vrouwekapittel te Tongeren en vicaris-generaal van Hendrik van Gelre; 19 Hendrik van Tongeren, kanunnik van Sint-Jan te Luik in 1242-1275 ; uit zijn testament van 1275 blijkt dat zijn goederen te Ketsingen, Elderen en Riksingen gelegen waren; 20 Lambertus van Tongeren, kapelaan van Sint-Jan te Luik in 1302-1310; 21 Willem van Tongeren, kanunnik van Sint-Denijs te Luik, die testeerde op 16 september 1318;22 Dirk van Tongeren, kapelaan in de 0.1. Vrouwekerk te Tongeren in 1319;23 Tilman van Tongeren, kanunnik te Deventer in 1319; 24 Gillis van Tongeren, kapelaan te Borgloon in 1328. 25 Vergeten wij ook niet de gezusters Wendelmonda en Beatrix van Tongeren te vermelden, die in 1231 vier bunder grond onder Lauw aan het Sint-Kruiskapittel van Luik schonken,26 evenmin 80
als Hugo van Tongeren, klerk en notaris, die in 1340-1343 instrumenteerde. 27 Over het wapen van de ridders van Tongeren schreefJacques de Hemricourt in de XIVe eeuw: chilh do linage de Tongres, qui portent vairiet d'argent et d'azure à une faixhe d'or, dont chilh d'Odoir, chilh de Leutes, chilh de Betou deleis Tongres et ly plus grant partie de cheaz de Hamalle sont issus.28 Dit wapen werd o.m. gevoerd door de bovenvermelde ridder Jacob van Tongeren, die op 17 juni 1274 zijn zegel hechtte aan een oorkonde, waarbij graaf Jan van Loon een schenking aan de abdij van Val-Saint-Lambert bekrachtigde; dit zegel vertoont het volle wapen van Tongeren. 2 9 Ridder Willem III van Tongeren, heer van Leut en maarschalk van het Luikerland, zegelde in 1310 insgelijks met het wapen van vair met gouden faas. 3o Van de eerder opgesomde geestelijken weten wij met zekerheid dat twee hunner tot het riddergeslacht behoorden, nl. Willem, abt van Cornillon (1229), waarvan gezegd werd dat hij een zoon van ridder Willem van Tongeren was.31 Van een andere Willem van Tongeren, kanunnik van Sint-Denijs te Luik, is ook een zegeltje overgebleven, dat het schild van vair draagt, echter met een getraliede faas, hetgeen een variante is. 32 Aan de bewering van de Hemricourt dat de families van Elderen, Leut en Betho aan die van de ridders van Tongeren ontsproten zijn, mogen wij gerust toevoegen dat ook families van Repen, van den Bosch, van Riksingen, Mopertingen, Muiken, Wideu, enz. er mee verwant zijn, want zij voerden alle en minstens al in de 14de eeuw het wapen van Tongeren, hetzij vol, hetzij gebroken met een vrijkwartier, een keper, een barensteel, een schuinband of een ander stuk. Welk verband bestaat er tussen de familie van Tongeren en onze stad? De Luikse archivaris Edouard Poncelet vond op deze vraag in 1903 geen afdoend antwoord. Hij schreef: on se demandera peut-être quels rapports ce chevalier de Tongres pouvait avoir avec la ville dont il prenait le nom; il suffit probablement, pour expliquer ce fait, que Tongres ait été sa principale résidence ou le 81
berceau de sa famille. A défaut d'une explication suffisante, nous nous bornerons à signaler que le blason des chevaliers de Tongres était le même que celui de la ville, savoir de vair à la fasce. 33 Daartegenover verdient de stelling van de Limburgse archivaris Jozef Lyna onze aandacht: het geslacht van Tongeren zou de voogdij over de stad uitgeoefend hebben, maar hij staafde deze stelling door geen enkel bewijsstuk.34 Wij weten dat de graven van Loon in 1234-1331 deze voogdij in handen hielden; doch konden de ridders van Tongeren deze voogdij niet vóór 1234 uitgeoefend hebben? Slechts één aanknopingspunt, hoe zwak ook, konden wij vinden: een voogd beschikte meestal over een leengoed, dat hem als beneficium toegewezen werd. Jacques de Hemricourt beweert dat de familie van Betho van de ridders van Tongeren afstamde. Welnu, het domein Betho met riddertoren, pachthoeve, vijvers en c. 70 bunder land en bos, is het enige belangrijke leengoed van de Luikse kerk, dat op het grondgebied van Tongeren, de stadsvrijheid uitgesloten, gelegen is. De ridders van Tongeren kunnen dit leengoed in bezit gehad hebben toen zij de voogdij nog uitoefenden; daarna zouden hun afstammelingen, die zich in de 13de eeuw al van Betho noemden, in het genot van dit leengoed gebleven zijn. Hun zijdelingse verwanten, die de naam van Tongeren behouden hadden, bekleedden hoge ambten in de feodale samenleving en in de kerkelijke instellingen. Er bestond nog een Walter van Tongeren, die getuige was in een vonnis, door graaf Arnold IV van Loon in maart 1236 uitgesproken in verband met de molen van Wellen.35 Deze Walter is ons door geen enkele andere akte bekend : vermoedelijk is hij dezelfde persoon als Walter van Betho, broeder van Willem en getuige in een akte, uitgaande van het Eigenhof van Luik, in januari 1229. 36 Gezegde Willem kan dan even goed met Willem van Tongeren geïdentificeerd worden. Trouwens op 8 mei 1302 getuigden de schepenen van Koninksem dat Elizabeth de Tungris beghinam dictam de Betue filiam quondam Sygeri een rente te Koninksem bezat; voor eigentijdse
82
u-
, ITI_ -TIJitmrmmrt Afb. 14_ Platteg rond van de Kruispoorc uit de XI!Ie eeuw, bloorgelegd in 1873 (foto SAT) Z ie blz. 54.
Afb. 15_ Reconstruct ie van de Kruispoorc door Elly Be rtrand , in 1873 ( foto SAT). Z ie b lz. 54.
Afb. 16.
de Kleersnijdersroren met ronddee l, afgebroken in 1873 (fora SAT ). Zie bl z. 54.
Afb. 17. Het groo t stadszegel van T o nge ren , Xllle eeuw (cliché H et Oude Land va n Loon). Zie blz. 44 en 102.
gerechtsambtenaren bleken de familienamen van Tongeren en van Betho dus wel synoniem te zijn. 37 Het oudst bekende wapen van de familie van Bet ho kwam voor op een grafsteen uit 1309, die zich in de Sint-Antoniuskapel te Tongeren bevond en onder dewelke Elisabeth van Hamal, weduwe van Walter van Betho, begraven lag. Het vertoonde een gedeeld schild, in 1 van vair met faas, te weten het wapen van de ridders van Tongeren, gebroken door een keper; in II de vijf spitsruiten van Hamal.3 8 Wij zijn er ons wel van bewust dat de stelling dat de ridders van Tongeren de voogdij over onze stad hebben uitgeoefend en Betho als beneficium hadden, wegens het ontbreken van eigentijdse vermeldingen moeilijk rechtstreeks kan bewezen worden en dat onze poging tot motivering heel wat vraagtekens achterlaat. 39 Men zou nog de mogelijkheid kunnen opperen dat de ridders van Tongeren, i.pl.v. de voorgangers van de graven van Loon, hun ondervoogden waren en dat zij tevens de voogden waren van de goederen van het O.L. Vrouwekapittel, want abdijen en kapittelkerken hadden ook hun voogden. 40 In dit laatste geval dient er aan herinnerd dat Betho eigenlijk een leen van de proost van de O.L. Vrouwekerk was, die op zijn beurt vasal van de Luikse kerk was. Betho werd derhalve zowel voor het leenhof van Luik als voor dat van gezegde proost verheven.41 Eén zaak staat echter onomstotelijk vast: de ridders van Tongeren hebben in de middeleeuwse maatschappij en in het openbaar leven van de stad Tongeren zulk een voorname rol gespeeld dat de stadsmagistraat in 1409 niet aarzelde om het wapen van dit geslacht als dat der stad te aanvaarden. DE RECHTSPRAAK De hogere rechtspraak, oorspronkelijk in handen van de voogd, ging al vroeg over op het schepenhof dat aanvankelijk alleen civiele rechtsmacht bezat.42 Deze overgang was te Tongeren kennelijk al gebeurd toen de schepenen voor het eerst in de bewaarde documenten vermeld werden en dan staan wij al op de drempel van de 13de eeuw. 43 83
Hun functie in akten van vrijwillige rechtspraak was voorlopig nog die van getuige. Het schepenhof trad niet altijd voltallig op, doch werd door de schout (schultetus) en één of meer schepenen (scabini) vertegenwoordigd. Dit was het geval in de oorkonden van 1209, 1229, 1235 en 1241. 44 Dit getuigenrecht van de schepenen werd in 1241 orckenschap genoemd en gaf aanleiding tot een vergoeding. In de akten van 1229, 1235 en 1241 werden zij resp. aangeduid als vi/lico episcopi, villico et scabinis episcopi en scabini domini Leodiensi episcopi. Er bestond immers in de 13de eeuw een tweede schepenhof, nl. dat van de proost van de O.L. Vrouwekerk. Zoals wij verder zullen zien had dit laatste alleen gezag over de familia van de kapittelkerk en over feiten voorgevallen binnen het kerkelijk gebied. Mogelijk hadden beide hoven aanvankelijk bevoegdheid over een ongeveer gelijk aantal te berechten personen, doch naar gelang de familia kleiner werd en de burgerij groter, daalde ook het belang van het schepenhof van de proost en steeg dat van de landsheer. Dit laatste, dat naderhand de Hoge Justitie werd genoemd, oefende niet alleen rech tspraak over de stadsburgers uit, doch ook over misdrijven door vreemdelingen gepleegd en over de inwoners van en de goederen in de stadsvrijheid. De naam vifiicus et scabini episcopi wijst er wel degelijk op dat zijn mandatarissen door de bisschop aangesteld werden en in zijn naam recht spraken. De bisschop beschouwde trouwens de schout als zijn vertrouwensman en belastte hem soms met zaken die buiten zijn normale bevoegdheid en zelfs buiten zijn rechtsgebied lagen. Zo gelastte Hendrik van Gelre op 25 maart 1248 Tillomano vifiico nostro Tungrensi om de ex-keizerin Maria, weduwe van Otto IV en echtgenote van graaf Willem Ivan Holland, in bezit te stellen van zekere leengoederen onder Hakendover gelegen. 45 De oudste drie akten uitgaande van de schepenen zelf, dateren resp. van 3 juni 1283,46 14 mei 1284 en 3 juni 1294.47 In zake strafrecht maken wij kennis met een eigenaardig gebruik, dat in 1261 als een oude gewoonte beschouwd werd, volgens welk de inwoners van de stadsvrijheid belast waren met de uitvoering van de vonnissen, door het schepenhof over misdadigers uitgesproken. Op 12 december 1261 ontsloeg Hendrik 84
van Gelre de inwoners van deze verplichting en gelastte de schepenen hiervoor twee sergeanten aan te stellen, die het gebruik van tien bunder weide als vergoeding voor hun prestaties kregen. 48 De galg stond op een uithoek van de stadsvrijheid opgesteld; een tekst van 1318 situeert een stuk land onder Berg près dou liu u on fait le justice de Tongres sur le voie de Treit ( = Maastricht). Deze plaats wordt heden nog de Galgenberg genoemd. 49 Volgens een ander aloud gebruik of voorschrift dienden de lokale schepenbanken in het prinsbisdom de schepenen van Luik als hun opperhof te erkennen, er niet alleen in beroep te gaan, doch er ook in moeilijke gevallen en vóór het vonnis, de lering of het gewijsdom te vragen. Van deze verplichting zou Tongeren, samen met een aantal andere Luikse steden en gemeenten, op 10 juni 1299 door koning Albert van Oostenrijk vrijgesteld zijn; het lokaal schepenhof zou echter onderschikt blijven aan de bisschop en mocht zelfs tijdens het sede vacante rechtspreken. 50 De Luikse archivaris Maurice Yans heeft dit document, dat enkel door kopieën bekend is bestudeerd en kwam tot de slotsom dat het hier gaat om een falsum uit de 16de eeuw, waarbij het kapittel van Sint-Lambertus van Luik en de stad Tongeren, die in de opsomming eerst genoemd wordt, baat hadden. De tekst van het valse diploma zou samengesteld zijn uit elementen van vier andere charters, die dezelfde dag de koninklijke kanselarij verlieten; twee ervan waren bestemd voor Hoei en twee voor Dinant; ze behandelden resp. de vrijstelling van het beroep en de toestemming tot rechtspreken tijdens het sede vacante.H De motivering van Yans is overtuigend; daartegenover staat echter her feit dat, in zake strafrecht, men van Tongeren niet meer in beroep te Luik ging en dat het lokale schepenhof in criminele zaken ook de lering niet meer vroeg tenzij uit eigen beweging. 52 Vermoedelijk heeft Tongeren gelijktijdig met Hoei en Dinant in 1299 een identiek koninklijk privilege ontvangen, dat naderhand, met zoveel andere authentieke stukken verloren gegaan is. Het falsum uit de 16de eeuw moest in dit gemis voorzien en na de brand van het stadhuis in 1677 liet de stedelijke overheid de tekst opnieuw in een register van de 18de eeuw overschrijven. 53 85
Een schepenhof was gewoonlijk uit een schout en zeven schepenen samengesteld. Geen enkele oorkonde uit de 13de eeuw geeft echter acht namen, waaruit mag afgeleid worden dat het hof zelden voltallig zetelde of dat slechts enkele schepenen tot bepaalde zaken gedelegeerd werden . Wat hun sociale positie betreft, stelde Vandenhove vast dat het weinig waarschijnlijk is, dat de schepenen in Tongeren in de 13de eeuw tot de aristocratie behoorden, zoals dit te Sint-Truiden en elders het geval was. 54 Vermits hierover geen documenten uit de 12de eeuw en vroeger bestaan, kan ook niet nagegaan worden hoe het tevoren was. De volgende schepenen hebben in de 13de eeuw van het Tongers gerecht deel uitgemaakt: 1205, Orcimius en Albertus; 1229, Egidius; 1283, Walterus Specman, Lambertus Vuge en Gerardus; 1283-1285, Lambertus Vuge en Godefridus gener ejus; 1283-1294, Egidius de Wik en Joannes Sannul; 1285, Gerardus cantor en Walterus de Hospitale; 1295,Jordanus. 55 Als schouten fungeerden: 1204, Henricus; 1205, Waltherus; 1229-1248 Til(lo)manus; 1283, Gerardus dictus Gallicus, 1285, Lambertus de Scarpenberg; 1294,Joannes dictus Cussin. Alleen de voorlaatste zou mogelijk tot de adelstand hebben behoord, indien hij met een leenbezitter van Scherpenberg onder Nerem zou kunnen geïdentificeerd worden. De bisschop verleende in latere tijden dat ambt met tussenpozen aan omwonende edellieden uit de geslachten van Betho, Reys van Repen, van Hinnisdael, van Oyembrugge van Duras, enz.56 Aan de oorkonden van 1235 en 1241, waarin de schepenen als getuigen optraden, hechtten zij het groot stadszegel; de drie documenten van 1283-1294, die van het schepenhof zelf uitgingen, bezegelden zij met hun persoonlijk zegeP 7 HET MUNT-, MARKT- EN TOLRECHT Er bestaat een zilveren denier met het opschrift H(enricus) (imperator) OTGERUS M(onetarius). Hieruit blijkt dat deze denier geslagen werd door de muntmeester Otgerus, die leefde in het begin van de 1 lde eeuw en o.m. te Maastricht gewerkt heeft. 86
"Henricus" moet dan betrekking hebben op keizer Hendrik II (1002-1024). Op de rugzijde van hetzelfde muntstuk leest men + M ... ERNUS, hetgeen door Victor Tourneur als S. MATHERNUS geïnterpreteerd werd. Dezelfde auteur meent dat derhalve deze munt te Tongeren geslagen werd, waar Sint-Maternus als de kerkstichter vereerd werd. Ook onder keizer Koenraad II (1024-1039) zou een dergelijke denier te Tongeren geslagen zijn. 58 Wat hier ook van zij, op 25 juni 1070 kregen de Luikse bisschoppen zelf het recht in hun bezittingen, waaronder Tongeren, munt te slaan. 59 Niettemin bleef geen ouder muntstuk bewaard dan een zilveren denier, te Tongeren geslagen onder bisschop Jan van Aps, (1229-1238). Het stuk weegt 81 gram en vertoont aan de rugzijde een adelaar met omgekeerde kop.; deze voorstelling is ook te vinden op de keerzijde van het zegel der stad Tongeren (1241-1294). Uit de sterke gelijkenis trok de Luikse numismaat Hubert Frère, de conclusie dat deze denier te Tongeren geslagen werd, evenals een gelijkaardige onder Robrecht van Thorote (1240-1246). 60
Dat er te Tongeren in de 13de eeuw een muntatelier bestond blijkt uit het feit dat koning Albert van Oostenrijk in 1299 twee diploma's betreffende de muntslag, aan de Luikse steden waar munt geslagen werd, verleende en Tongeren in de opsomming vermeldde. Door de akte van 23 oktober 1299 verbood hij o.m. aan die steden munt te slaan en gaf hij bevel er alleen de munten van het Rijk te ontvangen; op 5 december 1299 kwam hij echter op zijn beslissing terug en bevestigde hij bisschop Hugo van Ch:îlons in zijn recht om munt te slaan.61 Vermoedelijk stond het muntwerkhuis in de 13de eeuw op de hoek van de Markt en de Kruisstraat; in een ligger van 1322 wordt gezegd dat dit huis van oudsher de Munt genoemd werd, quae domus dicebatur antiquitus Moneta, doch dat het in genoemd jaar als vleeshal dienst deed. 62 Wij geloven niet dat de vermelding van een huis genaamd Moneta antiqua, waarin een kwart eeuw vroeger, op 30 mei 1298 een zekere Henricus Sutoris woonde, op hetzelfde gebouw betrekking heeft, gelet op het openbaar karakter van de vleeshal. 6 3
87
Het document duidt niet aan waar de Moneta antiqua gelegen was, doch het is niet uitgesloten dat dit huis vóór het andere als muntwerkhuis benut werd, want van enige continuïteit in de uitoefening van dit vorstelijk recht te Tongeren, schijnt wel geen sprake te zijn. Elders geslagen Luikse munten waren natuurlijk ook in omloop in onze stad; in een oorkonde van 1164 wordt o.m. de Luikse solidus vermeld,64 die trouwens de gewone betaalmunt scheen te zijn. 65 In de charters van 1224 en 1241 wordt gewag gemaakt van resp. Luikse marken en ponden. 66 Bij het verwerven van de in Brabant gelegen tienden van Kapellen werd de koopsom vanzelfsprekend in Leuvense ponden uitgedrukt, koopsom die door het 0 .1. Vrouwekapittel op 1 juni 1238 betaald werd. 67 . Wij mogen aannemen dat de wekelijkse marktdag te Tongeren van den beginne af aan 's donderdags gehouden werd. 68 De vrije jaarmarkt had tot in 1497 plaats bij gelegenheid van het feest van de kerkwijding, te weten 9 mei. Gelet echter op het feit dat deze dag soms samenviel met Ons Heren Hemelvaart of met Pinksteren, moest de kermis wel eens uitgesteld worden en derhalve werd in 1497 besloten deze 's zondags na 8 september te houden. 69 Tot het marktrecht van de vorst behoorde ook de oprichting van de lakenhal die hem toebehoorde; in juni 1250 vestigde hij er een rente op ten behoeve van het Sint-Lambertuskapittel van Luik, dit in verband met een ruiling van goederen. 70 De verkoopplaatsen of banken in de lakenhal gaf de prinsbisschop in leen uit: zekere Egidius van Rutten verhief op 2 augustus 1316 een stallum sive bancum in halla Tungrensi. 71 Samen met het bisschopshuis gaf Adolf van der Marck in 1318 het bezit van de Lakenhal, tegen een erfcijns van zes Luikse marken, aan een zekere Arnold Drufkint.72 Over de afstand van deze hal en het bisschopshuis zijn ons drie akten bekend, twee uitgaande van de prinsbisschop dd. 20 mei en 18 juli 1318 en een van de luitenant-kellener te Tongeren dd. 11 juli 1318. Uit de tweede akte blijkt dat men vooraf had vastgesteld dat Arnold Drufkint de hoogste bieder was. 73 88
Het gebouw was slecht onderhouden en in de akte van overdracht werd de bepaling ingelast dat Arnold Drufkint er herstellingen en verbeteringen moest aanbrengen. Na zijn overlijden is de stad in het bezit van de Lakenhal getreden. 74
De tol is een aloude vorstelijke belasting, geheven op de koopwaar die de stad in- en uitgevoerd werd. Wij zagen reeds, dat de bisschop de tol te Tongeren in 980 verworven had, samen met een aan tal andere regalia. De tolrechten betekenden voortaan voor de Bisschoppelijke Tafel een regelmatig inkomen en een ontvanger werd hiervoor te Tongeren aangesteld.75 Af en toe belastten de bisschoppen gedeelten van de inkomsten van de tol ten behoeve van instellingen of particulieren. Zo wees Hendrik van Gelre in 1250 aan het Sint-Lambertuskapittel van Luik, ingevolge een ruiling van goederen, acht Luikse marken op deze tol toe.76 Ook ridder Walter van Lauw bezat een rente van drie Luikse marken op de tol van Tongeren, die hij in 1272 aan het klooster vari Nonnemielen schonk. 77 Nog een aantal andere personen genoten inkomsten uit deze tol, o.m. Arnold Paxtre ( = Pausters), Gillis Houtman, Simon gezegd de Kanunnik. Deze inkomsten overtroffen doorgaans de vijf stuiver niet; zij vormden nochtans kleine lenen, die in de 14de eeuw voor het Luikse leenhof verheven werden. 78 LEEN- EN CIJNSRECHTEN, RENTEN Wij weten niet, of de Luikse bisschoppen hun domein te Tongeren aanvankelijk, onder toezicht van beambten, rechtstreeks exploiteerden. Een groot aantal goederen hebben zij echter in leen of in cijns uitgegeven, maar hierover bestaan evenwel weinig of geen bronnen vóór de 14de eeuw. Onder de lenen van de bisschop noteren wij een zeer groot aantal tuinen en landerijen, buiten de muren gelegen; intra muros was hij leenheer van tientallen huizen en tuinen, gelegen op de Markt, in de Maastrichterstraat, de Kruisstraat, de Nieuwstraat, de Hondsstraat, de Sint-Jansstraat en de Moerenstraat. Wij ver89
melden hier slechts de herberg het Hert in de Kruisstraat en de drie molens van Sint-Jan. Deze lenen werden alle verheven tussen 1313 en 1362 voor het Luikse Leenhof, dat toen nog geen vaste zetel had; vaak hield de bisschop zelfs audiëntie in zijn verblijf te Tongeren, waar de omwonende leenmannen dan de gelegenheid kregen hun verheffingen te komen doen. 79 De meeste overige bisschoppelijke goederen, had hij in cijns uitgegeven; wij zagen reeds dat hij dit deed, nog op het einde van de 13de eeuw, met een rij huizen op de Markt, die tegen de versterkingen van het O.L. Vrouwemunster aangebouwd waren. Vanzelfsprekend was het grootste aantal cijnsgoederen buiten de stad gelegen, doch ook veel huizen binnen de muren waren cijnsplichtig. Op de Markt, de Vlasmarkt en de Korenmarkt alleen bevonden zich 24 huizen, die tot her bisschoppelijk domein behoord hadden en die in erfcijns aan particulieren uitgegeven waren. 80 Het innen van deze cijnsrechten was aan het bisschoppelijk cijnshof te Tongeren opgedragen. De oudste vermelding dateert van 21 mei 124 3: curia domini Leodiensis episcopi quam habet T un-
gris.81 De inkomsten van dit cijnshof kwamen ten goede aan de Bisschoppelijke Tafel, een kas die de uitgaven van de hofhouding moest dekken en beheerd werd door een raad, genaamd Rekenkamer.82 De kellener was een hofdignitaris, die aanvankelijk de voorraden beheerde: het woord werd stilaan synoniem met rentmeester. Ook te Tongeren had de bisschop een kellener, die tevens als meier van voormeld cijnshof optrad. Dit cijnshof kreeg dan in de eigentijdse teksten de benaming nostri cerrarii curia83 en later hof van de Kellenij of Kellenijenhof. 84 Het Kellenijenhof inde niet alleen de cijnzen, gevestigd op de goederen, die eenmaal het bisschoppelijk domein te Tongeren uitgemaakt hadden; voor dit hof dienden ook alle verkopingen, verheffingen en diverse transacties waardoor een zakelijke last op deze goederen gelegd werd, te geschieden. In de 13de eeuw heeft de bisschop ook goederen uitgegeven
90
tegen erfrenten, die insgelijks door de kellener ingebeurd werden. Renten in natura werden geborgen op de graanzolder van de bisschop, in granario nostro Tongris, die zich mogelijk boven de bisschoppelijke residentie bevond. 85 Soms schonk hij delen uit deze ontvangsten aan personen of instellingen. Bij ruiling in april 1288 met de Premonstratensers van Mont-Cornillon te Luik schonk hij hen erfrenten onder Tongeren, ten bedrage van 12 mud 2 vat rogge en 26 mud 5 vat speJt.86 Van de kloostergebouwen op Mont-Cornillon maakte hij een vesting, die hoge uitgaven meebracht; anderzijds koste zijn hofhouding hem belangrijke sommen. In 1290 ging bisschop Jan van Vlaanderen leningen aan bij diverse personen en op 11 oktober van dat jaar stelde hij o.m. het gehele inkomen van de charrie ( = Kellenij) te Tongeren te hunner beschikking, tot zij voldaan waren. 87 Op dezelfde wijze moeten de bisschoppen een massa cijnsrechten definitief vervreemd hebben, want in de 14de eeuw stellen wij het ontstaan van andere cijnshoven vast, zowel van instellingen als van personen. Mogelijk hebben de bisschoppen zelfs hele panden weggeschonken vóór er cijnsrechten op gevestigd waren. De op dit gebied meest op de voorgrond tredende instelling was de oudste, nl. het O .L. Vrouwekapittel. De documentatie over de leen- en cijnsrechten van de bisschop te Tongeren begint helaas eerst in de 14de eeuw. Deze documentatie blijkt zeer uitvoerig te zijn en laat toe t.z.t. de rechtstoestand van de grond te Tongeren nader te behandelen, met inbegrip van de lasten die er op gevestigd werden. 88 DE BANALE MOLEN De banale of heerlijke molen van Tongeren was gelegen op de Jeker, ter plaatse de MURE, op enkele passen buiten de later opgerichte Moerenpoort en aan stadszijde van genoemde rivier. Zijn inkomsten behoorden rot de dotatie van de Bisschoppelijke Tafel. De prinsbisschoppen hadden hem vóór 1241 in erfelijk bezit gegeven aan Godfried Nulen, Godfried Portavin en Wirik 91
N. De molen werkte toen met vier raderen. Zowat 500 meter stroomafwaarts van de banale molen lag de Nieuwermolen of Novum Molendinum, die aan het 0.1. Vrouwekapittel toebehoorde; de drie hoger genoemde bezitters waren met het kapittel in conflict geraakt over het onderhoud van de bedding van de Jeker, de dijken, het bijgelegen moeras, enz. Prinsbisschop Robert van Berghe gelastte dan ridder Renerus del Wege ( = van Lauw) de twistende partijen aan te horen en scheidsrechterlijke uitspraak te doen. Laatstgenoemde riep vervolgens de bezitters van de bisschoppelijke molen en de vertegenwoordigers van het kapittel, alsmede de schepenen van de bisschop samen in domo domini Leodiensis episcopi, in de bisschoppelijke residentie te Tongeren, en nam hen een verhoor af. Op 19 augustus 1241 gaf hij kennis van zijn scheidsrechterlijke uitspraak, in aanwezigheid van een gezant van de bisschop, ridder Amelius de Bergis ( = van Berg), de schout en de schepenen, alsmede een menigte Tongerse poorters. Hier volgen de voornaamste punten van dit vonnis: 1. Het kapittel moet de beek, die zich achter de molen te Mure bevindt en waardoor het water van de Jeker naar het moeras (paludem) vloeit, onderhouden; het moet dat water afweren, zodat de voornaamste loop van de Jeker rechtstreeks naar de Nieuwermolen vloeit. Het mag echter de dam of dijk naast de Jeker, tussen beide molens in, niet hoger maken dan het moeras, doch hoog genoeg om de watervloed af te weren. Telkens wanneer deze dam door gezegde watervloed of door de varkens vernield wordt, mag en moet het kapittel herstellingswerken laten uitvoeren. 2. Zowel de bezitters van de molen te Mure als die van de Nieuwermolen zullen het gras en de kruiden, die in de bedding van de Jeker groeien, afmaaien ten einde het water sneller te doen vloeien. 3. Ze zullen de afsluiting, in de volkstaal Loverka genoemd, die zich bij de Molen te Mure naar de stadspoort toe bevindt, afbreken en overbrengen naar de dam of dijk, aan de andere kant van de rivier, naar het moeras toe, waar deze afsluiting vanouds stond. 92
4. In de winter zal iedere molen, zowel die te Mure als de Nieuwermolen, met vier raderen malen en in de zomer met drie. 5. Zij die de molen te Mure bezitten, mogen er een molen om mout te malen instellen en niemand in de stad Tongeren zal zijn mout elders dan in deze molen mogen malen. De partijen verklaarden zich met dit vonnis akkoord en betaalden aan de aanwezige schepenen het getuigenrecht, dat orckenschap genoemd werd. 89 Tot zover de bepalingen van de oorkonde van 19 augustus 1241, die voor ons van zeer groot belang is, niet alleen omwille van de topografische en technische bijzonderheden die zij bevat, doch vooral wegens bepaling die zegt dat er voortaan mout zal gemalen worden en dat dit malen aan de banaliteit of molendwang onderworpen is. Ofschoon de akte het niet zegt, mogen wij nochtans veronderstellen dat het andere gemaal tevoren en daarna eveneens dit dwangrecht bezat, want dit recht was eigen aan alle heerlijke molens; toen er verder nog enkel mout ( = gekiemde gerst ten gerieve van de brouwers) gemalen werd, sprak men nog alleen van de Banale Moutmolen.9° Op 4 juni 1260 kende het kapittel van Sint-Lambertus te Luik een jaarlijkse rente van 10 Luikse marken, gevestigd op de molendino brasii sito apud Tongris, aan ridder Arnold de Rixen (Riksingen), maarschalk van het Luikerland, toe, nadat hij tot slotvoogd van Sint-Walburgis aangesteld was.9 1 Blijkbaar gaat het hier slechts om een gedeelte uit de opbrengst van de Moutmolen, gedeelte dat tevoren reeds aan Sint-Lambenus toekwam, want de bisschop bleef verder zijn aandeel ontvangen.92 De Moutmolen was eigenlijk een onderdeel van een complex van drie molens die door de Bisschoppelijke Tafel beheerd werden. Tegen de banale molen, stroomafwaarts aangebouwd, lag een molen, later de Lakenmakersmolen genoemd, die aan de abdij van Beaurepart (in 1288?) in cijns afgestaan was tegen 10 stuiver per jaar. Deze abdij gaf hem verder in erfpacht uit tegen een ren te van 8 mud rogge (1389).93 Tegenover de banale moutmolen, op de rechteroever van de 93
Jeker, lag een molen die op het einde van de 13de eeuw aan Godfried Lovenspenning en zijn echtgenote Aleidis in erfelijk bezit toebehoorde, mits 10 stuiver jaarlijkse cijns aan de Bisschoppelijke Tafel te betalen: ende der molin rurt van den Kelnere 's boescops van Lutke Tongren. 94 Door gift onder levenden dd. 2 december 1304 vermaakten de echtelingen Lovenspenninck de helft van hun rechten op deze molen aan de arme begijnen en aan de Infirmerie van het Begijnhof en de andere helft droegen zij aan her Begijnhof zelf over voor zes jaar ad firmam seu pensionem tegen een pachtprijs van 11 mud rogge per jaar. Kort daarna verwierf het Begijnhof ook de eerstgenoemde helft.n Aan de schout, den schoutheit van Tongren, moest een jaarlijkse rente van 3 vat Luters ( tria vasa frumenti dicti lutter theutonice) betaald worden, en aan de statboede of forestarius, een rente van 9 mud, half rogge, half gerst. Deze twee renten hielden kennelijk verband met bepaalde verplichtingen van de schout en de bode jegens deze molen. Ook aan de abdij van Beaurepart was een erfrente van 18 vat rogge en 5 mud 2 vat gerst verschuldigd.96•97 DE GEMENE GRONDEN De gemeenschappelijke weiden behoorden aan de bisschopgrondheer toe, maar deze had al vroeg het vruchtgebruik aan zijn onderdanen toegestaan. Na een conflict over elders gelegen gemene gronden, bepaalde Hugo de Pierrepont in 1204 dat de aloude gebruiken in zake gemene weiden verder nageleefd moesten worden. 98 Te Tongeren strekten de gemene gronden zich aan weerskanten van de Jeker uit, doch voornamelijk ten zuiden ervan, zo stroomop- als afwaarts, ja zelfs ten dele in het lagere gebied van de naderhand ommuurde stad. Ze bestonden uit weiden, beemden en waterachtige gronden. Een broek, buiten de Moerenpoort gelegen, wordt in 1241 voor het eerst vermeld in een authentiek stuk: versus paludem. 99 De gemene weide, gelegen ter plaatse van het huidige Begijnhof heette in 125 7 den dries nominato de Mure. 100 De prinsbisschop
94
noemde in 1264 een aanpalend perceel partem terrae quae ad communia pascua pertinere consuevit. 101 In de 13de eeuw had de Tongerse gemeenschap reeds inspraak in het beheer van de gemene gronden bekomen; van dan af beperkte de rol van de grondheer zich nog enkel tot het hoger toezicht en het recht op een aandeel in de opbrengst. Deze inspraak blijkt o.m. uit de akte van 1264, waardoor Hendrik van Gelre een stuk gemene weide aan het Begijnhof schenkt; de overdracht gebeurde communitatis
Tungrensis consensu. 102 Een kwart eeuw later, in 1289, is het echter de stad zelf die een parva petia terrae ad communitatem nostram pertinens aan dezelfde instelling schonk, na raadpleging van de nabuurschap rond het Begijnhof; de prinsbisschop bekrachtigde deze schenking, samen met die door zijn voorgangers in 1264 gedaan, op 24 april 1357. 103 Adolf van der Marck erkende trouwens in zijn charter van 16 februari 1314 het bezitsrecht van de stad op de gemene gronden ; die dag hechtte hij zijn goedkeuring aan een uitgifte in cijns van 80 bunder de wareskais appartenans à le communaulté de le diere ville de Tongrez aan particulieren ; deze uitgifte was al geschied op 15 september 1312 en geldig voor de duur van twaalf jaar; de opbrengst moest ten goede komen aan de kerkfabriek van 0.1. Vrouw en aan het onderhoud van de wegen. 104 Vermoedelijk is Tongeren dus in het bezit van de gemene gronden getreden tussen 1264 en 1289, doch bij iedere verdere verhandeling is de toestemming van de grondheer vereist. 105 Deze vordert één derde van de opbrengst op terwijl de stad over de andere twee derde bleef beschikken. Wat de vijvers betreft ten zuiden van de srad gelegen en later resp. Brede en Smalle Vijver genoemd, deze dateren m.i. pas van het einde van de 14de eeuw ; vermoedelijk werden ze door de magistraat zonder toestemming van hogerhand aangelegd ; derhalve ontzegde de ~leet Jan van Beieren haar op 1 april 1391 dit recht, doch niettemin eiste hij een derde van de opbrengst op. 106
95
BESLUIT De voogdij van Tongeren was in 1234-1331 in het bezit van de graven van Loon; ze was een leen van de Luikse Kerk. Het is niet uitgesloten dat de ridders van Tongeren deze voogdij tevoren uitoefenden, doch hiervoor kan geen rechtstreeks bewijs aangebracht worden; dat deze ridders een vooraanstaande rol in de stad, waarvan zij de naam droegen, vervuld hebben, blijkt uit het feit dat het stadsbestuur in 1409 hun wapen op zijn zegel liet graveren. De voogd oefende o.m. de hogere rechtspraak uit, welke bevoegdheid naderhand overging op de schout en de schepenen; die door de bisschop aangesteld werden en in zijn naam recht spraken. In zaken van vrijwillige rechtspraak traden zij in 1209-1241 nog alleen als getuigen op, doch de latere oorkonden werden door henzelf uitgevaardigd. In zake strafrecht fungeerden de dorpelingen van de stadsvrijheid aanvankelijk als uitvoerders van de vonnissen ; de bisschop gebood de stad in 1261 hiervoor twee sergeanten aan te stellen. De galg stond te Berg, op een uithoek van de stadsvrijheid. Het diploma van 10 juni 1299, waardoor de schepenen van Tongeren en andere plaatsen van het beroep en de hoofdvaart op de schepenen van Luik vrijgesteld werden, blijkt een vervalsing te zijn; niettemin staat het vast dat er naderhand niet meer te Luik in beroep of te rade gegaan werd. Te Tongeren behoorden de schepenen niet zoals in andere plaatsen tot de aristocratie; hun namen wijzen er meestal op, dat zij gewone poorters waren, de gelijken van hen die zij berechtten. De munten, die in 1002-1024 te Tongeren het licht zagen, werden door een koninklijke muntmeester geslagen want pas in 1070 bekwam de bisschop dit vorstelijk muntrecht. In 1229-1246 bestond er een muntwerkplaats, evenals in 1299. De prinsbisschop bouwde er een lakenhal, die hij in 1250 bezwaarde met een erfcijns en waarvan hij de verkoopplaatsen in leen uitgaf. In 1318 verkocht hij de hal aan een particulier, wiens kinderen haar vervolgens aan de stad afstonden. De tolrechten , die sinds 980 aan de bisschop toebehoorden, 96
maakten deel uit van de inkomsten van de Bisschoppelijke Tafel. Nu en dan vervreemden de bisschoppen delen uit deze tol, of vestigden zij er renten op, ten voordele van hun geldschieters, zo instellingen als particulieren. Een belangrijk gedeelte van het vorstelijk domein te Tongeren werd door de bisschoppen in leen of in cijns uitgegeven ; intramuros waren het voornamelijk huizen, er buiten tuinen of landerijen. Er zetelde voor het beheer van de cijnsgoederen een cijnshof, genaamd Kellenijenhof, voorgezeten door de kellener of ontvanger van de Bisschoppelijke Tafel; de bisschop bezat ook een graanzolder te Tongeren. De banale of heerlijke molen was gelegen ter plaatse de Mure, dicht bij de te bouwen Moerenpoort; zij werd naderhand de Moutmolen genoemd. Tot hetzelfde complex behoorden ook de Lakenmakersmolen en de molen van het Begijnhof. Alle drie waren zij cijnsroerig aan de Kellenij . Nabij de Jeker strekten zich de gemenegronden uit; de bisschop had al vroeg het vruchtgebruik ervan aan de inwoners afgestaan. In 1264 had de gemeente reeds inspraak in het beheer van deze weiden; in 1289 beschikte zij er zelf over en de bisschop bekrachtigde achteraf hun besluiten. Deze genoot voortaan een derde van de opbrengst, terwijl de overige twee derden aan de stad toekwamen.
97
II.
De stedelijke instellingen
HET STADSBESTUUR Zoals uit de vorige hoofdstukken kan afgeleid worden waren er te Tongeren op het einde van de 12de eeuw minstens drie machthebbers: a. de prinsbisschop, die de dubbele functie van landsheer en locale grondheer vervulde ; b. de voogd, die een beschermende en rechterlijke functie uitoefende; c. het O.L. Vrouwekapittel, dat, zoals verder blijken zal, alleen over zijn eigen goederen en onderdanen jurisdictie verworven had. De opkomende burgerij ging weldra een vierde machtspositie in het Middeleeuwse T ongeren innemen. W ij wezen er al op dat de termen cives ofburgenses hier niet vóór 1230 gebruikt werden. Deze burgerij was ontstaan uit de nakomelingen van de voormalige horigen en cijnsplichtigen van het domein van de bisschop te Tongeren, waarbij zich na zekere tijd ook de afstammelingen van de familia van het O .L. Vrouwekapittel voegden. Uit het overwicht van het schepenhof van de bisschop over dat van de proost van het kapittel, blijkt, dat de nakomelingen van de familia van het kapittel in sociaal en juridisch opzicht een minder gunstige positie innamen dan de nakomelingen van de bisschoppelijke familia. Beide groepen hadden ten tijde van hun dienstbaarheid zodanige uitbreiding verkregen, dat hun leden na de overgang van de gesloten naar de open economie niet meer allen in het bedrijf van
98
hun meesters konden worden ingeschakeld en velen voor eigen rekening gingen werken. 101 Ook van elders waren handelaars evenals horigen van omliggende domeinen gekomen, die zich onder de autochtone bevolking mengden en bijdroegen tot de vernieuwing van haar sociale positie. Nadat zij in het bezit van een vrijheidscharter, dat deze positie regelde, gekomen waren, gingen de burgers in de eerste plaats voor hun zelfbestuur ijveren. Dit zelfbestuur scheen in 1230 in de Luikse steden, waaronder Tongeren, al in zekere mate georganiseerd te zijn. Toen koning Hendrik, de zoon van Frederik II, op 24 november 1230 hun vrijheden bekrachtigde, richtte hij het diploma o.m. aan de vi/lico et scabinis et universis civibus et juratis de (. . .) Tongris 108 en erkende dus het bestaan van een burgerij en haar gezworenen. Op 1 augustus 1234 verbood dezelfde koning aan de schout en de burgers van Tongeren, sculteto et burgensibus Tungrensibus, zich op verzoek van de Luikse bisschop aan de goederen van het Sint-Servaaskapittel van Maastricht te vergrijpen; 109 vermoedelijk ging het hier om het domein Koninksem. Hij laat hier welbewust de gezworenen ongenoemd en ziet in de schout een soort voorzitter van de burgers. 110 Men kan opwerpen dat in een gelijkaardige oorkonde, uitgaande van koning Frederik II dd. 1 augustus 1219, 15 jaar vroeger de term burgenses reeds gebruikt werd. Elders werd voldoende aangetoond dat het hier slechts om één enkele oorkonde gaat, want op de naam van de koning na, stemmen beide teksten, de dateringsformule inbegrepen, letterlijk overeen. Het afschrift, waaraan de datum 1219 toegekend werd, kan het product van een foutieve lezing of vervalsing zijn. 111 Nog in hetzelfde jaar 1234, op 20 september, ontsloeg koning Hendrik de Luikse steden van hun gehoorzaamheid aan de bisschop, zolang deze de immuniteit van het Sint-Servaaskapittel niet erkende; dit mandement was insgelijks scultetis et universis civibus van gezegde steden gericht. 112 Het reglement voor het Sint-Jacobsgasthuis echter, dd. 13 december 1249, bepaalde dat de op te nemen broeders en zusters 99
eerst aan de viltico ac aliquibus sanioribus burgensibus opidi T ungrerJSis moesten voorgesteld worden. 11 3 Van burgemeesters is er nog steeds geen sprake. De gemeenschap van burgers had niettemin reeds zekere rechten en inspraak bekomen; de jurati van 1230 en de seniores burgenses van 1249 werden als de vertegenwoordigers van de gemeente beschouwd; latere bronnen getuigen dat de stadsraad de broeders en zusters van het gasthuis benoemde. 114 Gezegde jurati zouden, volgens ]. Lyna, oorspronkelijk de schatheffers van de vorstelijke beden geweest zijn, die werden aangesteld tijdens de voormalige voogdgedingen en er beëdigd, vanwaar de naam jurati of gezworenen. Eerst vergaderden de burgers nog onder voorzitterschap van de schout en namen beslissingen over gemeentelijke aangelegenheden; de gezworenen vormden weldra een bestendig college, geduld door de hogere overheid, die behoefte aan contactmannen had. 11 5 Op die wijze gaven de schout, schepenen en gemeente in 1264 hun toestemming tot de vergroting van het Begijnhof; het is wel mogelijk dat het burgemeesterambt toen al bestond en dat de burgemeesters samen met de gezworenen, onder de communitas Tungrensis begrepen waren.116 Pas op 1 maart 1283 worden de burgemeesters voor het eerst in een oorkonde genoemd; de schout stond echter nog steeds vooraan in de opsomming: au mayeur, lez maistres, lez eskevins, lez jurés de la ville de Tongre; de bisschop gaf hun verlof zekere belasting te heffen. 117 In de oorkonde van het stedelijk bestuur van 9 september 1289 wordt een overeenkomstige terminologie gebruikt: scultetus, scabini, magistri,jurati totaque communitas oppidi Tungrenis, de stad schonk toen een straat en een perceel grond aan het Begijnhof. 118 In de latere oorkonden met een zuiver bestuurlijk karakter komen de schout en de schepenen hoe langer hoe minder voor; de gemeente handelde nu helemaal zelfstandig en de schepenen behartigden voortaan nog hoofdzakelijk rechterlijke aangelegenheden. In haar zucht naar zelfstandigheid had de burgerij geleidelijk de vertegenwoordigers van het hoger gezag van haar eigen
100
bestuurshandelingen uitgesloten, al behoorden deze krachtens hun sociale status tot de burgerij. Na 1241 gebruikten de schepenen zelfs het zegel van de stad niet meer en zegelden zij, van 1283 af, met hun persoonlijk zegel. Toen het Sint-Lambertuskapittel van Luik en Jan van Avesnes, momber van het prinsbisdom, in 1297 de adel, de geestelijkheid en de steden raadpleegde over het nemen van zekere maatregelen tijdens het sede vacante, werd op 19 november van dat jaar de conseil de Tongres erkend als het orgaan dat de stad ver" tegenwoordigde en het recht had adviezen namens de burgerij te verstrekken. 119 Weldra ontstonden zelfs tussen de schout en de schepenen enerzijds en de burgemeesters en de raad anderzijds conflicten aangaande hun respectieve jurisdicties, want van het ogenblik af dat laatstgenoemden eigen reglementen en verordeningen begonnen uit te vaardigen, wensten zij deze ook zelf te doen eerbiedigen. Zo hielden de burgemeesters en gezworenen in de 14de eeuw zelf onderzoeken inzake overtredingen van de politiereglementen. Het recht om poorters aan te houden werd echter vroeger reeds aan de vorstelijke gerechtsofficier betwist : omstreeks het einde van de 13de eeuw (in ieder geval zekere tijd vóór 1312) had de schout zekere poorters in de gevangenis, die in het bisschoppelijk huis te Tongeren gevestigd was, opgesloten. De maîstres et jureis de Tongres braken toen de kerkers open et jettares fours ( = buiten) leurs bourgois qui li maires de Tongres y avait mis. 120 Ook de militaire organisatie van de burgerij behoorde tot de bevoegdheid van de raad. Uit een citaat van Jean d'Outremeuse die de inname van Tongeren door de hertog van Brabant in 1213 beschrijft, blijkt dat li sires de Fermes, qui estoit eslus celle saison por eistre conseilhier des bourgois de Tongres, de plaatselijke militie aanvoerde. Een andere kopie van deze kroniek geeft i.pl.v. raadslid: qui estoit esluys celle saison pour chevetaine, waaruit zou kunnen afgeleid worden dat in het begin van de 13de eeuw reeds regelmatig raadsleden en kapiteins door de gemeente verkozen werden. Hoeden wij ons echter voor het proza van Jean d'Outremeuse, die bijna twee eeuwen na de feiten geschreven heeft en zijn 101
fantasie vaak vrije teugel liet. Kennelijk ging hij uit van de instellingen van zijn tijd en mogen wij alleen als vaststaand aannemen dat de heer van Fermes door de burgerij als leider van haar militie aangesteld was. 121 Een ander recht van de stedelijke magistraat was het luiden van de klokken in de O.L. Vrouwetoren, telkens als zij deze voor het samenroepen van de gemeente nodig had: et exinde usum earum (= campanae) habere prout ab antiquis temporibus est servatum. Dit schreven de schepenen en burgemeesters in 1314; het citaat laat vermoeden dat dit gebruik misschien wel meer dan een eeuw bestond. Derhalve was de gemeente ook betrokken in het herstel van de schade, door een brand aan de toren en de klokken toegebracht. 122 Ten slotte nog enkele woorden over het stadszegel. De oudste bewaarde afdruk dateert van 19 augustus 1241 en werd aangewend ter bekrachtiging van een scheidsrechterlijke uitspraak, gedaan door ridder Renier van Lauw in een geschil tussen het O .L. Vrouwekapittel en de bezitters van de molen te Mure. 123 Dit zegel heeft een diameter van 66 mm en vertoont in het veld een Romaans gebouw met drie torens, de spits van de middenste voorzien van een kruisje; daaromheen een platliggende omheiningsmuur, de kantelen naar buiten, met drie kleine open torens en een grotere, eveneens open, die met de basis van de grote toren van het gebouw samenvalt. Randschrift : + TVNGRIS DICTA QVONDA(M) OCTAVIA LEOD (IENSIS) ECCL(ES)l(A)E FILIA. 12 4 M.i. dateert de matrijs uit het begin van de 13de eeuw. Dit zegel behoort tot het topografische type, m.a.w. er werden plaatselijke gebouwen op afgebeeld. Hiervóór is vermeld dat het complex van het monasterium hiervoor in aanmerking komt, en wel in de vorm waarin de burgerij uit het handelskwartier dit monasterium zag, vanaf de Markt of van uit de Kruistraat. m De keerzijde van dit zegel meet 34 mm en stelt, zijdelings gezien, een arend voor, die de vlucht neemt. Randschrift: + S (IGILLVM)OPPIDI TVNGRENSIS. 126 Dit keerzegel komt nog voor aan een akte van 1264. 127 Het hiervóór beschreven zegel werd gebruikt tot in het begin van de 102
15de eeuw, en na een korte onderbreking opnieuw tot aan de Franse Revolutie. De weinige stukken, die in de 13de eeuw van de magistraat of van de schepenbank uitgingen, zijn alle in het Latijn opgesteld; enkele ingelaste woorden als loverka, orckenschap, ghebrech, groetbroet, enz. in teksten van die eeuw wijzen er wel op dat het Diets of Middelnederlands de volkstaal was. 128 Van de plebaan werd trouwens in 1249 geëist dat hij sciat theutonicum 12 9 en de kloosterlingen in het Sint-Jacobsgasthuis kregen in datzelfde jaar de raad aan tafel een lectio in theutonico te beluisteren. i 3o DE STEDELIJKE FINANCIËN De voornaamste belasting, die in de 13de eeuw door de gemeente ingebeurd werd, is onbetwistbaar de firmeteit, in de eigentijdse teksten firmitas genoemd. Zij werd met de toestemming van de landsheer geheven en was hoofdzakelijk bestemd om de versterkingen te bekostigen; zij werd voor een bepaalde duur geheven op de consumptiegoederen, vooral op eetwaren. Zoals de tol een specifieke landsheerlijke belasting was, zo werd de firmeteit heel en al een stedelijke; het feit dat ze alleen na verkregen verlof van de landsheer mocht geheven worden, doet hieraan geen afbreuk; niemand was er van vrijgesteld, ook de clerus niet.13 1 Het stedelijk karakter van de firmeteit gaf in 1249 aanleiding tot een geschil met de prinsbisschop Hendrik van Gelre, wiens officieren de firmeteit te Tongeren geïnd hadden. Na protest van de stad, erkende hij geen recht te hebben op de fermetet dele ville de T ongrez en beloofde ze in de toekomst niet meer te zullen heffen; indien hij een gedeelte ervan voor zich had mogen houden dan was dit de grasce et nient de droit. Deze bekentenis werd als hoogst belangrijk aangezien, want het originele stuk werd medebezegeld door het kapittel van Sint-Lambertus, de steden Luik en Tongeren en het O.L. Vrouwekapittel aldaar. 1 32 In het jaar 1283 vaardigde Jan van Vlaanderen twee oorkonden aangaande deze belasting uit. De eerste dateert van 28 februari en gaf aan de stad Tongeren het recht vijf jaar lang de firmeteit te 103
innen, met uitsluitend doel de versteviging van de vestingen te bekostigen en voor niets anders, tenzij met toestemming van de prinsbisschop. Om de uitvoering te verzekeren, stelde hij vier met name genoemde ontvangers aan, die aan de landsheer rekenschap verschuldigd waren. 132 Uit de strenge strafbepalingen, die in de tekst ingelast waren, kan afgeleid worden dat de stad de opbrengst van de firmeteit soms voor andere doeleinden aangewend had. De tweede oorkonde werd de volgende dag in de bisschoppelijke kanselarij opgesteld. Coenen was van mening dat het hier om één stuk ging en vereenzelvigde de tweede akte met die van 28 februari. 134 De inhoud is nochtans helemaal anders: op 1 maart stond de landsheer toe een belasting van 250 Luikse marken te heffen, bestemd ten dele voor de versterkingen en ten dele voor het aflossen van door de stad gemaakte schulden, ten einde haar alzo voor verdere kosten te vrijwaren. 1 3~ De termijn van vijf jaren, toegestaan op 28 februari 1283 voor het heffen van de firmeteit, was nog niet half verstreken toen Jan van Vlaanderen op 10 februari 1285 al een nieuw octrooi toekende voor vijf jaar. De jaarlijkse opbrengst mocht tot 600 Luikse marken oplopen. De schout, burgemeesters, schepenen en raadsleden van Tongeren beloofden ditmaal de eerste vier jaren telkens 140 marken en het vijfde jaar 100 marken aan de landsheer uit deze firmeteit te betalen.13 6 TONGEREN IN DE LUIKSE STEDENBOND De voornaamste factor die aanleiding gegeven heeft tot het ontstaan van de Luikse stedenband was de verandering in de politieke gedragslijn van de prinsbisschoppen. Albert van Cuyck had zich gunstig tegenover de opkomende steden getoond; Hugo de Pierrepont, overleden in 1229, gedroeg zich al heel wat minder inschikkelijk 137 en zijn opvolger, Jan van Aps, ontpopte zich als hun tegenstrever en voor de eerste maal werd een Luikse prinsbisschop tegenover een algemene contestatie-beweging geplaatst.138 Zo'n stedenband was trouwens geen uitsluitend Luiks verschijnsel en was ook in andere vorstendommen o.m. elders in het
104
Duitse Rijk, tot stand gekomen. Het verbond tussen de steden was vooral een uitdrukking van de bewustwording van de burgerij in haar strijd tegen de willekeur van de vorst. 139 In 1229 maakten de steden Luik, Hoei, Dinant, Fosses, SintTruiden, Maastricht en Tongeren van het sede vacante gebruik om een alliantie aan te gaan en van de toekomstige prinsbisschop de erkenning van hun privileges te eisen. Toen koning Hendrik vernam, dat de nieuw gekozen bisschop Jan van Aps naar de partij van de paus overhelde, in tegenstelling met zijn voorgangers die altijd onvoorwaardelijk de koning gesteund hadden, be_krachtigde hij op 30 juni 1230 de stedenband en bevestigde hij omnia jura et
pacem et communiones quas inter se ordinantes huiusque observaverunt. 140 Om zijn goedkeuring nog kracht bij te zetten schonk hij aan de Luikse steden het in een vorig hoofdstuk besproken privilege van 24 november 1230 en beloofde hij geen verbond met de prinsbisschop aan te gaan zolang deze hun vrijheden niet erkend had. 141 Doch kort daarna verzoende hij zich met de Luikse bisschop en keerde hij zich tegen de steden: op 20 januari 1231 verbood hij hun vertegenwoordigers onderlinge verbonden te sluiten, zonder de toestemming van hun vorst. 142 De eerste stedenbond had slechts twee jaar bestaan. In februari 1289 trad Tongeren voor de tweede maal tot een stedenband toe, die aanvankelijk alleen door Luik, Hoei en Tongeren gevormd werd. Deze was gericht tegen de Synodale Statuten, door Jan van Vlaanderen op 16 februari 1288 uitgevaardigd en waarin de steden een inbreuk op haar privileges zagen. 14 3 De stedenbond wendde zich tot paus Nicolaas IV, die op 3 december 1289 de abt van Sint-Genoveva te Parijs met een onderzoek belastte; inmiddels was Sint-Truiden ook tot het eedverbond toegetreden. 144 Op 17 september 1290 traden een aan tal vooraanstaande Luikse edelen tot het verdrag toe; ditmaal werd speciaal de nadruk gelegd op de misbruiken van de bisschoppelijke officieren, waartegen de adel en de steden zich wensten te beschermen. 14 5 De graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre, vader van de Luikse bisschop, mengde zich weldra in het geschil en maakte op 105
7 januari 1291 bekend dat ingevolge zijn tussenkomst de steden en de bisschop zich tot scheidsrechters gewend hadden om hun geschil bij te leggen. 146 Op 4 februari 1291 ten slotte wijzigde bisschop Jan van Vlaanderen, op verzoek van de adel en de steden, zoals hij zelf zegde, doch in werkelijkheid toegevend onder hun druk, de onsympathieke Synodale Statuten van 1288. 14 7 Een derde toetreding van Tongeren tot een Luikse stedenband had plaats in 1300 toen het vorstendom slachtoffer geworden was van de monetaire politiek van bisschop Hugo van Chalons, die regeerde van 1295 tot 1301 en die door zijn financiële maatregelen een ernstige inflatie veroorzaakte, hetgeen de steden en de clerus ten zeerste ontstemde. 148 Op 17 april 1300 ondertekenden de steden Luik, Hoei, Dinant, Sint-Truiden, Tongeren, Fosses en Thuin een alliantie voor de duur van tien jaar om hun gemeenschappelijke rechten en wetten te handhaven. 149 De gebeurtenissen, die op dit laatste verbond volgden, gaan echter de chronologische grens van deze studie te buiten, zodat wij er niet verder zullen op ingaan. Dat Tongeren driemaal tot een Luikse stedenbond toetrad, is wel een bewijs te meer van zijn zelfstandigheid tegenover de vorst en dit zeker sedert 1229. Het defensieve karakter van de alliantie is onbetwistbaar. Tongeren was op dit gebied solidair met de Luikse zustersteden ; in 1289 had de stad, samen met Luik en Hoei, zelfs het initiatief genomen. 1 50 DE ECONOMISCHE TO ESTAND Een burgerij die naar zelfbestuur streefde en dit zelfbestuur vervolgens ook realiseerde, die de firmeteit inde en aanwendde, en die aan de Luikse stedenband deelnam, mag in de 13de eeuw als georganiseerd beschouwd worden.15 1 De burgers hadden door hun ambacht of nering een zekere welstand bereikt; uit de testamenten van Gerard Poytevin (1262) en Godfried van Henis (1289) blijkt hoeveel goederen en renten sommigen van hen verworven hadden. Ida, echtgenote van Servaas Vinitoris beschikte in 1287, naast goederen en renten, over een kostbare en 106
-welgevulde kleerkoffer: zij bezat o.m. twee pellicia of pelsmantels, één weliswaar uit konijn ( cuniculorum) doch de andere de pellibus spurolorum; zij bezat ook een scorcosium of overkleed de panno mixto en een tunicam de brunetto ( = donker laken) cum caputio (met kap). Dit schenen haar duurste kledingstukken te zijn, want zij maakte nog gewag de vestibus meis de quibus superius
non feci mentionem. 152 De ambachten waren in de 13de eeuw nog niet gevormd; in de spaarzame documenten wordt ha.ast nooit het beroep van de daarin voorkomende poorters vermeld. De aanwezigheid vóór 1205 van een parochiekerk bij het marktplein, aan Sint-Niklaas, de patroon van de kremers toegewijd, laat evenwel vermoeden dat de kleinhandel en de koopmanschap in de tweede helft van de 12de eeuw al floreerde. Hetzelfde mag gezegd worden van de leerlooiers, die Sint-Jan tot patroon hadden en voor 1205 ook al een parochiekerk aan deze heilige toewijdden. 1 53 Pottenbakkers waren in de 12de-13de eeuw te Tongeren bedrijvig, zoals afgeleid mag worden uit plaatselijke aardewerkvondsten. 1 H De doortocht van het Narren schip in 113 5, waarvan hiervoor sprake was, wijst op de aanwezigheid van plaatselijke wevers. De lakenhal, in 1250 vermeld, maakt de bloei van de lakennijverheid waarschijnlijk. Dat een brouwer pas in 1291 met naam genoemd wordt, wil helemaal niet zeggen dat er tevoren in Tongeren geen bier gebrouwen zou zijn. 1 55 Naast de bakker van het kapittel, vermeld in 1215 , werkten ook een aantal bakkers voor de burgerij : in 1241 is er sprake van een scamnum of bank, super quod panis venditur in foro. Het brood werd dus op het marktplein verkocht, doch vermoedelijk alleen op de rnarktdagen. 156 Van molens en mulders was hiervoor reeds sprake. Over de wijnhandel weten wij iets meer. De aanwezigheid van een kapittelkerk en twee parochiekerken, alsmede een aantal kloosterkapellen wijst op een behoefte aan miswijn. De zojuist aangehaalde familienaam Vinitoris in 1287 duidt op het beroep van de vader van de naamdrager. Vijf jaar tevoren, c. 1282, stichtte zekere Walter Vinitor het beneficie van de H . Geest in de O .L. 107
Vrouwekerk. 152 Ook duiden veel plaatsnamen als in/ra vineam, ultra montem vinearum,juxta vineasprope Tungris (1289-1291) op de aanwezigheid van wijngaarden.158 De straatnaam Wygaertstroet (1340), Platea vineae (1344), vicus vineae (1285), laat geen twijfels bestaan nopens het bestaan van wijnbouw op de zuidelijke helling van de binnenstad. 159 Waar nering is heeft men ook behoefte aan betaalmunt; wij vonden weliswaar geen melding van wisselaars of Joden in de 13de eeuw, doch hun aanwezigheid mag volgens F. Vercauteren in de steden sedert de llde-12de eeuw als zeker aangezien worden.160 Wij moeten echter wachten tot het begin van de 14de eeuw, alvorens wisselaars in de documenten vermeld worden; toen leefden er gelijktijdig een viertal Lombarden te Tongeren. 161 DE WELDADIGE INSTELLINGEN De Armentafel, Mensa pauperum of Mensa Sancti Spiritus is vermoedelijk in het begin van de 13de eeuw ontstaan, samen met de gemeentelijke organisatie als een emanatie van de opkomende burgerij . Door vroeger onderzoek is aangetoond, dat de armentafels in de Lage Landen in geen geval de voortzetting van de Karolingische matricula of kerkelijke weldadigheid waren. 162 Ze werd te Tongeren voornamelijk door particulieren gedoteerd: poorters en begijnen, die zelf poorterdochters waren. Dat bekend is, dat zeven van de elf testamenten uit de 13de eeuw, waarin de Armentafel bedacht werd, door begijnen opgesteld werden, danken wij vooral aan het goed bewaarde archief van het Begijnhof. De Tongerse poorter Gerard Poytevin (1263), de begijnen Mella van Scarmure (1273) en Mechtildis gezegd Mella (1273 ), de Tongerse poorterse Ida, echtgenote van Servaas Vinitoris (1287), de begijn Clementia de Sancto Spiritu (1288), de poorter Godfried van Henis (1289), de begijnen Elisabeth van Berg (1290) en Helewidis de Angulo ( 1291), de scholaster Mathias ( 1294) en de begijnen Beatrijs van Scarmure (1294) en Catharina van Sint-Jan (1298) schonken aan de Armentafel onder meer ruim 36 bunder land, alsmede renten ten bedrage van één mark, 40 solidi, twee vat spelt.163 108
Vermoedelijk had deze instelling voor het einde van de 13de eeuw het grootste deel van zijn rijk cijnsbezit verworven maar het oudste cijnsboek dateert eerst uit 1469. 164 Ook bezat zij toen kennelijk reeds de H. Geestmolen, een leengoed van de Luikse kerk, gelegen op de rechteroever van de Jeker, tegenover de Sint-Janskerk, ofschoon het oudste blijk daarvan pas uit 1345 dateert. 165 Het patrimonium van de Armentafel werd beheerd door mombers of armenmeesters, door de kiesgerechtigde burgers jaarlijks aangesteld; de mamburni dictae mensae (sancti Spiritus) in Tungris werden vermeld in het bovenvernoemd testament van Ida Vinitoris dd. 26 mei 1287 .166 Het Sint-Antoniusleprozenhuis was buiten de Trichterpoort gelegen en had tot doel degenen, die met lepra of melaatsheid besmet waren, onderdak te verschaffen en ze van de gezonde gemeenschap te scheiden. Gelet op zekere archeologische bijzonderheden van de in 1949 afgebroken kapel, moet de instelling op zijn minst al in de 12de eeuw gefungeerd hebben. 167 De in sancto Antonio pauperes leprosi ibidem convenientes komen echter voor het eerst voor in het testament van kanunnik Jan van Huldertingen, gezegd Parisius dd. 1 december 1274; hij legateerde hun een bed en twee lakens. 168 De poorter Godfried van Henis, de begijnen Elisabeth van Berg, Helwidis de Angulo en Margaretha van Offelken, en de scholaster Mathias begiftigden de stichting tussen 1289 en 1297 met goederen en renten. 169 Bij de instelling behoorde een kapel, die door een rector bediend werd; de ecclesia sancti Antonii en de presbiter sancti Antonii ontvingen legaten krachtens het reeds geciteerde testament van scholaster Mathias dd. 17 februari 1297. 170 De goederen van het leprozenhuis werden door twee mombers beheerd; de instelling beschikte vóór 1314 over een cijnshof: villicus en mansionarii curiae leprosorum. 1 71 Enkel poorters van Tongeren genoten het droevige voorrecht zonder kosten in het Leprozenhuis opgenomen te kunnen worden; het was normaal dat de stadsraad over deze opname uitspraak deed. De oudste bewaarde akte van opname, 1 mei 1310 is dan ook met het stadszegel gewaarmerkt. Zekere Godfried van Cleve, zoon 109
van Arnold, bekwam toen de vergunning te verblijven en Ie maison des maladez de la ville de Tongrez; daar het hier waarschijnlijk om een welgestelde vreemdeling ging, gebeurde deze opname parmi certaine somme. 112 BESLUIT Nadat de inwoners van Tongeren hun vrijheidscharter bekomen hadden streefden zij ook naar zelfbestuur; de gezworenen vertegenwoordigden de burgerij al in 1230. In 1249 werden zij saniores burgenses genoemd; de hun toen toevertrouwde taak werd vervolgens door de burgemeesters en raad voortgezet. De term mais tres of burgemeesters komt echter eerst in 1283 voor en de conseilh of stadsraad wordt voor het eerst in 1297 vermeld. De schout en de schepenen, die vroeger aan het hoofd van de gemeente gestaan schijnen te hebben, lieten zich voortaan nog hoofdzakelijk met gerechtelijke aangelegenheden in en zij zegelden dan ook van 1283 af ieder met hun eigen zegel, daar waar zij tevoren nog het stadszegel gebruikten. Weldra gingen de gezworenen zich ook met de handhaving van de openbare orde bemoeien en betwistten aan de schout zelfs het recht burgers aan te houden. Ook nam de raad de militaire organisatie ter hand ; zij had bovendien het recht de klokken in de 0 .1. Vrouwetoren te benutten voor gemeentelijke aangelegenheden. De voornaamste stedelijke belasting was de firmeteit die in 1249 e.v. geheven werd met de toestemming van de landsheer en de opbrengst moest in principe benut worden om de verdedigingswerken te helpen bekostigen. In 1229 trad Tongeren toe tot de eerste Luikse stedenbond ; toetreding had nogmaals plaats in 1289 en in 1300. De bedoeling van de Luikse steden was hun verworven rechten te verdedigen tegen het willekeurig bewind van de prinsbisschoppen. Er zijn weinig gegevens aangaande de economische toestand in de 13de eeuw voorhanden. De meeste beroepen werden in de stad uitgeoefend, doch de ambachten waren nog niet georganiseerd.
110
Sommige leden van de burgerij hadden niettemin een tamelijke welstand bereikt. Een Armentafel fungeerde reeds tijdens de 13de eeuw; haar dotatie kwam voort uit schenkingen door burgers gedaan, twee mombers beheerden het patrimonium. Ter verzorging van de melaatsen was het Sint-Antoniusleprozenhuis opgericht waarvan de bijhorende kapel uit de 12de eeuw dateert.
111
UI
Het 0. L. Vrouwekapittel
ZIJN DOTATIE Het kapittel van Tongeren werd vermoedelijk in het midden van de 9de eeuw gesticht. In het begin van de 12de eeuw stond het alom in hoog aanzien. In de vita beati Andreae, eerste abt van Averbode, wordt er op gewezen dat kanunniken uit Luik, Maastricht en Tongeren in 1131 afstand deden van hun prebenden om het kloosterhabijt in de pas gestichte abdij Averbode te dragen, waarmee de auteur bedoelde dat de nieuwe stichting zelfs geestelijken uit de meest voortreffelijke congregaties aantrok. 17 3 In het kapittel van Tongeren, waarover we voor 1164 maar spaarzame inlichtingen bezitten, waren de bevoegdheden duidelijk over twee instanties verdeeld: a. de proost, die afzonderlijk woonde en over eigen inkomsten en rechten beschikte, b. de fratres of kanunniken, die onder hen de deken, de cantor en de scolaster verkozen. De dotatie van de proosdij en kanunniken bestond voornamelijk uit grond, hoeven, molens, horigen, obedienties en tienden. Stellig zijn de bisschoppen, in verstandhouding met het Sint-Lambertuskapittel van Luik, de schenkers van het grootste deel van de goederen en rechten geweest. De namen van acht bisschoppen, geregeerd hebbend tussen 840 en 971 stonden op de keerzijde van het ivoren dyptiekblad, dat als memento benut werd, aangerekend. Het obituarium memoreert de bisschoppen van 972 tot 1008. 1 74 Wibald, abt van Stavelot, legde er in 1148 de nadruk op dat het kathedraal kapittel van Sint-Lambertus bijgedragen had tot de dotatie van de Luikse collegiale kerken, 1 75 een bewering die reeds 112
in 1110 door kanunnik Algerus te Luik geformuleerd werd. 176 Deze mening werd echter niet helemaal gedeeld door E. Poncelet, die in 1947 schreef dat het Sint-Lambertuskapittel wel een eigen dotatie bekomen had, doch zelden of nooit iets hiervan weggeschonken had. 177 Schenkingen gebeurden integendeel uitsluitend door de bisschoppen, de gunstelingen van de Frankische koningen en van de Duitse koningen, al deden zij hun schenkingen vaak in naam van de Luikse kerk. Uit alle eigentijdse documenten blijkt dat de bisschoppen als de stichters en begiftigers van de kapittelkerken beschouwd moeten worden. 178 DE PROOSDIJ De oorspronkelijke titel van de proost was abbas secularis. Walo, de oudste bekende proost van Tongeren, wordt in 1131 abbas Tungrensis genoemd; 179 Herman van Ravelsbergh (1295-1297) en Albert Codolus de Parma (1307-1317) heetten steeds abbas secularis, ofschoon de titelprepositus in de 13de eeuw reeds door de statuten van het kapittel toegekend was. 180 Deze statuten omschrijven duidelijk zijn rechten en plichten tegenover het kapittel: hij is o.m. de custos van de O.L. Vrouwekerk en moet zorgen voor het licht en de liturgische benodigdheden in het koor, het r inbinden van de gewijde boeken, het reinigen van vensters en deuren, enz. Hij was principieel de pastoor van de oorspronkelijke en uitgestrekte parochie Tongeren, doch hij liet in de praktijk deze functie door een aantal priesters verrichten. Hij genoot een derde van de offeranden bij gelegenheid van de jaarlijkse bankruisprocessies, en een derde van het vuurgeld (denarii ignis), te weten twee denieren per jaar, te betalen door allen die een huis in de parochie bezaten. Iedere bruid in deze parochie betaalde hem bovendien twee denieren tijdens de huwelijksmis. Aanvankelijk genoten de proosten ook het grootste deel van de tienden in het grondgebied van de moederparochie van O.L. Vrouw, alsook te Mechelen-Bovelingen en Rukkelingen-Loon. Op die van Mal en Sluizen na, schonken zij die tienden aan het kapittel. 181 Zij bezaten, als oorspronkelijke pastoors, ook de obedienties van Berg, Henis,182 Offelken, Piringen, Widooie, Hardelingen en 113
Heks; zij schonken deze insgelijks tussen 1174 en 1224 aan het kapittel. 183 Aan hun functie was het collatierecht van alle prebenden verbonden, die tijdens de even-maanden vacant kwamen, terwijl de paus de overige begaf. De proost bekrachtigde de aanstelling van de deken van het kapittel, benoemde de plebaan, de pastoors van Berg, Mal, Sluizen en Koninksem. 184 Het patronaat van Berg schonk hij echter in 1204 aan het kapittel. 18 5 Na de opheffing van het gemeenschappelijk leven bleef de proost de hoge beschermer van het kapittel; hij mocht de koorplechtigheden en de kapittelvergaderingen bijwonen, waar hij evenwel slechts een raadgevende stem had. Doorgaans bezat hij enkel de lagere wijdingen en was dus zelden priester. Zijn geestelijk gezag was immers al lang op de deken overgegaan. 186 Meestal waren de proosten edellieden; de reeds genoemde Walo werd in 1131 filius comitis Montis Acuti genoemd. Hugo de Pierrepont, die proost van Tongeren was in 1196-1200, werd daarna prinsbisschop van Luik. 18 7 In principe werden de proosten van de Luikse kapittelkerken door de bisschop benoemd. Het kapittel van Tongeren had echter het voorrecht zijn proost zelf te benoemen, doch deze mocht enkel onder de domheren van Sint-Lambertus te Luik uitgekozen worden. Zoals de abten in een abdij, bezat de proost van Tongeren, en dit reeds toen de kanunniken nog in gemeenschap leefden, een apart verblijf, prepositura geheten. De bijzonderheden over de plaats en het uitzicht van dit gebouw met toren werden hiervoor reeds vermeld. Gehuisvest als een feodale heer, oefende hij ook een aantal heerlijke rechten uit. Nog op het einde van het domaniaal stelsel genoot hij de hoofdcijns van de leden van de familia beatae Mariae, de nakomelingen van de lijfeigenen van het kapittel. De dode hand was hier in de 13de eeuw vervangen door een som van 12 Luikse denieren, te betalen door de erfgenamen van een overleden lid van deze familia. 188 Over deze familia oefende hij ook strafrechterlijk gezag uit, dat later beperkt was tot de officiati of bedienden van het kapittel; ratione loci sprak hij recht over alle misdrijven, door wie ook
114
gepleegd binnen het immuniteitsgebied van het kapittel, te weten het kerkhof, het klooster, de bijgebouwen, naderhand ook de kanunnikenhuizen en de daarbij behorende tuinen. Het schepenhof van de proost wordt voor het eerst vermeld in 1229: Arnoldus scabinus prepositi trad toen op als getuige. Op 1 december 1291 werd het genoemd villicus et scabini curiae prepositi; het stuk waarin dit citaat voorkomt is tevens de oudst bewaarde akte, door dit schepenhof uitgevaardigd. 18 9 De proost beschikte over een eigen gevangenis, doch deze carceres worden slechts in de l 7de eeuw in een geschreven tekst vermeld.190 Mogelijk heeft de zogenaamde krypte onder de eerste twee zijkapellen en gelegen in de nabijheid van het proostenhuis oorspronkelijk tot kerker gediend. Gegevens over strafrechterlijke gedingen zijn pas uit de 18de eeuw bekend, doch in zijn burgerlijke bevoegdheid realiseerde het schepenhof van de proost heel wat akten, waarvan de oudste de datum 1december1291 draagt. 191 De proost was leenheer van een aantal goederen te Tongeren en omgeving, die in feite achterlenen van de prinsbisschop waren, zoals uit een akte van 1218 blijkt: a preposito Tungrensi in feodo tenebat, quod et totum idem prepositus eodem jure a nobis ( = de bisschop) possidebat. 19 2 Tot de voornaamste proostenlenen behoorden de kastelen Betho en Rullingen, de molen van Mal, de hoeve ter Heide, een huis in de Maastrichterstraat, dat aan de achterzijde aan de proosdij paalde, tientallen bunder landerijen, cijnzen, kapoenen en renten.193 Derhalve beschikte hij over een eigen leenhof, Proestenhoff genaamd, dat enkel een archief uit de l 7de en 18de eeuw nagelaten heeft. 194 DE PREBENDEN Het kapittel omvatte twintig prebenden. Reeds in de 12de eeuw, bestond het gebruik, een deel van de netto-opbrengst van de goederen en van de tienden te verdelen onder de fratres die nog in gemeenschap leefden. Het overige deel vormde een gemeenschappelijke kas. 19 5 Dit naast elkaar bestaan van prebenden en 115
gemeenschappelijke kas vindt men terug in de acte betreffende de schenking van de tienden onder Offelken in 1174, waar sprake is van in augmentum prebendarum suarum et communos usos suos. De tienden vormden aanvankelijk het essentiële inkomen en werden geheven op de vruchten van het veld. De tiendheffer had het onderhoud van de in het tiendgebied gelegen kerk te zijnen laste. Het kapittel genoot of verwierf tussen 1218 en 1285 de tienden, geheel of gedeeltelijk, te Rutten, Membruggen, Kapellen-onderGlabbeek, Heers, Xhendremael en Hoeselt. 19 6 De proost bezat die van Berg, Henis, Offelken, Piringen, Widooie, Hardelingen en Heks; zoals wij hiervoor zagen, stelde hij deze tienden, tussen 1174 en 1224 ter beschikking om de prebenden aan te vullen en behield hij alleen de tienden van Mal en van Sluizen voor zich zelf. Hij deed dit kennelijk omdat hij de inkomsten uit de prebenden in de 12de en 13de eeuwen onvoldoende achtte. De tienden onder Koninksem, Muiken, Blaar en Neerrepen komen op de bovenstaande lijsten niet voor, doch wij weten uit jongere documenten, dat zij in bezit van het kapittel waren . Naast de tienden bezat het kapittel een groot aantal goederen, die het aanvankelijk in cijns en vervolgens tegen een erfrente uitgaf; 27 akten uit het cartularium van de O .L. Vrouwekerk, tussen 1229 en 1298 opgesteld, hebben betrekking op zulke goederen en renten. 197 Het kapittel bezat te Piringen en te Hardelingen belangrijke domeinen . Tussen Tongeren en Blaar was de aan het kapittel toebehorende Nieuwermolen of Novum Molendinum gelegen, die in 1241 in erfcijns uitgegeven was. 19 8 Omstreeks het midden van de 13de eeuw hadden enkele fratres of prebendarii het claustrum reeds verlaten en waren elders in de stad gaan wonen; zij waren bovendien de incontinentia in/amati, enz. Het losbandig leven van de toenmalige geestelijkheid wordt algemeen aan het slechte voorbeeld van de elect Hendrik van Gelre toegeschreven. Magister Marcuald, proost van Tongeren, gebood hen op 13 december 1248 het gemeenschappelijk leven te hervatten. 199 Dit bevel schijnt maar een tijdelijk effect gehad te hebben, want kort daarna werd het afzonderlijk wonen geregulariseerd. Het kapittel stelde, na het oprichten van de stadswallen, 116
panden aan weerskanten van de Maastrichterstraat beschikbaar, waarop de kanunniken twaalf weelderige woningen bouwden. Van dat ogenblik af kwam aan het gemeenschappelijk leven definitief een einde. Inmiddels sloot het kapittel verdragen van verbroedering en onderlinge bijstand met andere kapittelkerken en abdijen. De oudste verbroederingsakte dateert van 1164 en werd aangegaan met de abdij van Heylissem. 200 Tussen 1256 en 1259 sloot het Tongerse kapittel acht dergelijke overeenkomsten met de Luikse kapittelkerken af. Hetzelfde moet ook gebeurd zijn met de abdijen van Sint-Laurens en Sint-Gillis te Luik, want op 1 juni 1260 berichtte het kapittel van Tongeren aan de abten van beide instellingen, alsmede aan de Luikse kapittelkerken, dat het meester Amelius en Arnold van Awans, kanunniken van Tongeren, aangewezen had om met hen te onderhandelen over hun gemeenschappelijke belangen, telkens als dit nodig zou blijken. 201 Bij breve van 4 april 1254 stelde paus Innocentius IV de kapittelkerk van Tongeren, de daaraan verbonden personen en de goederen onder zijn bijzondere bescherming. 202 Het geestelijk gezag over de kanunniken berustte bij de deken, die door het kapittel uit de kanunniken verkozen werd. Deze keuze diende echter door de proost en de H. Stoel bekrachtigd te worden. De deken bekleedde in de kapittelzaal en in het koor de eerste plaats; hij oefende de geestelijke jurisdictie uit over de kanunniken en lagere geestelijken, diende de regels van het kanoniek leven te doen eerbiedigen en strafte de overtreders. Hij was tevens hun biechtvader en pastoor en celebreerde de hoogmis op de feestdagen. Hij was in de 13de eeuw de collator van de kapelanie van Maria-Magdalena en van de kapel van de leprozen. Hij ontving een deel van de prebenden, en had daarboven recht op enkele inkomsten, die aan het dekenaat verbonden waren en in de statuten opgesomd zijn. Hij bezat toen evenwel nog geen eigen cijnshof, want de statuten bepaalden dat alles wat de cijnzen van het dekenaat aanging tot de bevoegdheid van het schepenhof van de proost behoorde. 203 Een tweede dignitaris was de cantor, voor het eerst in 1197 117
vermeld, die tot taak had de zangers te onderwijzen, hun fouten te verbeteren en ze te dirigeren (compescere). Hij was eveneens belast met de liturgie in het koor in het bijzonder wanneer de deken celebreerde. Hij kon zich hierin door een vicaris laten vervangen; de latere bescheiden noemen deze vicaris succentor of phonascus. Hij werd door de proost aangesteld; naast zijn prebende genoot hij de tienden van Boeshoven; het kapittel was bovendien gehouden hem jaarlijks uit de exploitatie van Piringen 17 vaten rogge en 17 vaten gerst te schenken. Hij was in principe de pastoor van Nieuwerkerken in Brabant, wat hem 60 Leuvense stuiver uit de inkomsten van deze kapel opbracht.204 De derde dignitaris van het kapittel was de scolaster die eveneens door de proost aangesteld werd. Zijn eerste opdracht bestond erin de fouten in de lectuur en de uitspraak van de recitanten in het koor te verbeteren. Hij was tevens de bewaarder van de boeken en de privileges van het kapittel; hij schreef de brieven van het kapittel en waar het nodig was voerde hij het woord in naam van het kapittel. Hij was echter voornamelijk de lesgever voor de leerlingen van de kapittelschool, waar het onderwijs volstrekt kosteloos was. Hij leidde ook de canonici scolares op en als deze geen verwanten hadden, was hij tevens hun voogd. Als vergoeding ontving hij de tienden van Haselare, 205 van de gronden van het Sint-Janskapittel van Luik onder Henis, van de goederen gezegd Gammenheigen onder Riksingen en Vrijhern en van zekere landen bij de Haghedocht206 en bij Wyc. 207 Dagelijks had hij recht op een brood, genaamd wastellus, uit de kapittelbakkerij.208 In 1249 kon hij beschikken over een magister scolarum of schoolmeester om hem in het lesgeven bij te staan; deze wordt in de statuten van het einde van de 13de eeuw vicarius scolastici genoemd. 209 In de 13de eeuw telde het kapittel twee scolasters van formaat, nl. Renerus van Tongeren (1255-1267), die vicarisgeneraal van Hendrik van Gelre werd, en Mathias, die in 1293 judex et provisor beghinarum was. 210 De 17 overige kanunniken voerden geen bijzondere titel; vier onder hen moesten evenals de deken, de cantor en de scolaster, 118
priester zijn; zes waren diaken en vijf subdiaken. De overige twee mochten de lagere orden bezitten en verbleven ten huize van de scolaster, die hen onderwees, kleedde en voedde en derhalve ook hun prebende ontving. De kanunniken waren verplicht de koordiensten en kapittelvergaderingen bij te wonen. Zij moesten te Tongeren verblijven, tenzij zij toestemming bekomen hadden aan een universiteit te studeren. Dit gebeurde o.m. met Jan van Huldertingen gezegd Parisius (1274), Marcus (1274), Libert (1274), Renerus de Los (13de eeuw) e.a., die te Parijs gestudeerd hadden en derhalve de titel magister voerden. 211 VICARISSEN EN KAPELANEN Zoals de cantor en de scolaster vicarissen hadden, die hun ambt of een gedeelte ervan in hun naam uitoefenden, mochten ook kanunniken, die gelijktijdig lid van een voornamer kapittel waren, priester-vicarissen aanstellen, althans de eerste; hun latere vicarissen werden door de deken benoemd. De vicarissen namen plaats in het koorgestoelte na de kanunniken en waren verplicht bij de koorgetijden aanwezig te zijn. Aanvankelijk werden zij betaald door de titularis, die zij vervingen, doch in latere eeuwen verwierven zij ook eigen inkomsten en legden een afzonderlijke boekhouding aan, genaamd membrum inter cantores. 21 2 In tegenstelling met de vicarissen waren de kapelanen bedienaren van gedoteerde altaren; ten tijde van het Romaanse kerkgebouw was hun aantal nog zeer gering. In 1205 telde men slechts twee kapellen met afzonderlijke bedienaren, nl. die van Sint-Maternus en die van Maria Magdalena. 213 Toen meester Marcuald, proost van Tongeren, in 1249 voorschreef dat alleen priesters een beneficie mochten waarnemen, waren er reeds drie bijgekomen, te weten de altaren van Sint-Peter, Sint-Lambertus en Sint-Servaas.214 Tijdens de 13de eeuw werden hieraan nog volgende altaren toegevoegd: die van Sint-Jan-Evangelist (1267), Sint-Stefaan (1274), Sint-Jan-Baptist (1276), de H. Geest (1282) en Sint-Anna (1287) . Het beneficie van Sint-Michiel in de kapittel119
kapel dateert eveneens uit de 13de eeuw. De meeste altaren, waaronder die in de zijkapellen, werden evenwel tijdens de volgende eeuwen gesticht. m In 1249 werden de kapelanen nog door het kapittel aangesteld; bij de stichting van de latere altaren werd de wijze van collatie vaak door de stichters zelf bepaald. Steeds bleven de kapelanen gehoorzaamheid aan de deken en het kapittel verschuldigd en waren zij, evenals de vicarissen, tot het bijwonen van de koordiensten gehouden . DE FAMILIA EN DE OFFICIATI Hiervoor was reeds sprake van de familia beatae Mariae in Tungris, m.a.w. de bedienden, dienaren, werklieden, lijfeigenen en cijnsplichtigen van het kapittel, die voor de 13de eeuw als een talrijke groep van horigen beschouwd kunnen worden. Zij betaalden jaarlijks de hoofdcijns aan de proost op de linkerhoek van het altaar. Ter vervanging van de dode hand betaalden hun erfgenamen in de 13de eeuw een vast recht van 12 Luikse denieren, behoudens zij, die door enig privilege hiervan vrijgesteld waren. 216 Om te genieten van de veiligheid en de bescherming, die een kapittelkerk aan haar familia bieden kon, traden in de 13de eeuw een aantal zgn. sainteurs of tributarii ecclesiae tot deze groep toe. In 1225 gaf Clementia de Hallare, een vrije vrouw, haar lijfeigene, eveneens Clementia genaamd, samen met haar twee dochters Rixa en Helwidis, aan het altaar van 0 .L. Vrouw te Tongeren Zij en haar afstammelingen moeten jaarlijks op O.L. Vrouw-Hemelvaartdag een hoofdcijns van één denier aan het kapittel betalen. 217 Een fragment van een analoge akte dd . maart 1264 bleef bewaard, doch het gedeelte, dat de naam van de gegadigde vermeldde, ging verloren.21 s In april 1267 schonk Aleidis de Bruckeim, een vrije vrouw, zichzelf en haar kinderen Hendrik, Mathias, Margaretha, Mabilia en Aleidis aan het altaar van O.L. Vrouw. Zij en haar afstammelingen zouden jaarlijks op 0.L. Vrouw-Geboortedag de hoofdcijns op de linkerhoek van dit altaar komen neerleggen. Voortaan 120
genoten zij de voorrechten van de familia; in geval van huwelijk betaalden zij 6 denieren en bij overlijden 12 denieren, deze laatste som ter vervanging van de dode hand. 21 9 Reeds voor het uitsterven van de familia, door de geleidelijke opname van haar nakomelingen in de vrije burgerij, hield het kapittel een aantal dienaren in dienst, die in de statuten van het einde van de 13de eeuw, officiati genoemd werden. In een oorkonde van 1205 worden de campanator en de claustrarius vermeld. Met campanator werd de koster bedoeld, zoals uit de statuten zelf blijkt: het kostersambt, campanaria seu matricularia werd door de proost begeven. De koster diende de klokken te luiden en om de veertien dagen het koor schoon te maken. Hij moest klerk zijn en ongehuwd, in de kerk slapen, en de kerk, alsmede de boeken en gewijde zaken, bewaken. Hij genoot de tienden van een mansus land bij de Haghedocht. 220 In 1248 waren er tevens twee sub-custodes; kanunnik Joannes de Huldertingen legateerde hun een rente van 12 denieren. 221 De claustrarius werd door het kapittel benoemd en had tot taak het dormitorium, het refectorium, de kapittelzaal en het klooster te bewaken en er te slapen. Hij maakte de bedden van de kanunniken op, zorgde voor de verlichting en de schoonmaak van de lokalen, riep de kanunniken samen voor de kapittelvergaderingen en kreeg tientallen andere karweien op te knappen. Hij genoot enkele inkomsten en ontving maandelijks uit de kapittelbakkerij 15 broden, groefbroet genaamd. 222 De camerarius wordt voor het eerst in 1225 vermeld; 223 hij was de ontvanger van de prebenden werd ook door het kapittel benoemd en genoot de opbrengst van een cijnshof te Haren, te weten 12 Luikse stuiver en 7 kapoenen. 224 De bastionarius, waarvan de opdracht niet omschreven wordt, komt voor op de lijst officiati der 13de eeuw.m Over de villicus prepositi hebben wij reeds eerder gesproken; hij behoorde tot de suppoosten van het kapittel, evenals de forestarius prepositii, een soort van gerechtsbode die vermoedelijk ook toezicht op de bossen van de proost en van het kapittel uitoefende; zij werden beiden door de proost benoemd. 226 De bakker en de brouwer van het kapittel zijn de enige am121
bachtslieden die in de 13de eeuw vermeld worden; zeer waarschijnlijk waren er veel meer werklieden in dienst van het kapittel; in latere documenten komen nog voor: de glazenmaker, de dakwerker, de smid, de schrijnwerker, de kaarsenmaker, mulders, schoenmakers, de orgelblazer, de grafdelver, enz. De pis tor of bakker werd aanvankelijk door de proost benoemd die in 1215 dit benoemingsrecht aan het kapittel afstond; het ambt werd pistoria geheten. 227 De bakker ontving dagelijks drie vaten graan, die hij moest laten malen in de Nieuwermolen, de broden voor het gebruik in de refter werden wastelli qui dicitur teutonice ghebregt genoemd.228 Van de braxator of brouwer weten wij alleen dat zijn ambt in de 13de eeuw niet strikt noodzakelijk geacht werd; de statuten noemen hem slechts terloops en voegen er aan toe si ecclesia vult
habere braxatorem. 22 9 Tot de suppoosten van het kapittel werden ook de chorales of koorknapen gerekend en de famuli canonicorum et clericorum; zij en hun gezin genoten insgelijks de privilegia officiatorum ecclesiae. De officiati hoefden geen stedelijke belastingen te betalen, tenzij die voor gemeenschappelijk nut en waren van alle militaire dienst ontslagen. Geen gerechtsofficier tenzij de schout van de proost kon hen dagvaarden. Indien klachten tegen hen geuit werden, spraken de deken en het kapittel zelf recht, doch in strafzaken was alleen het schepenhof van de proost bevoegd. 230 Aan het kapittel was een gasthuis verbonden dat in een schenkingsakte van 1205 vermeld is: retro hospita/e nostrum. Daar de deken van het kapittel de oorkonder is, heeft nostrum betrekking op het kapittel en kan dus bezwaarlijk het Sint-Jacobsgasthuis bedoeld zijn .2 3 1 Mogelijk ging het hier om een infirmerie voor kanunniken en klerken, tevens gastenverblijf, ten tijde van hun gemeenschappelijk leven. BESLUIT Het O .L. Vrouwekapittel, gesticht
122
in
het midden van de 9de
eeuw, ontving zijn dotatie uit de handen van de bisschoppen van Luik. De proost heette aanvankelijk abbas secularis en was de custos van de 0.L. Vrouwekerk en de oorspronkelijke pastoor van de uitgestrekte parochie Tongeren. Hij genoot een groot deel van de tienden, die hij, op die van Mal en Sluizen na, aan de prebenden afstond; hij bezat het benoemingsrecht van de helft van de prebenden en van een aantal dignitarissen en suppoosten. Doorgaans waren de proosten edellieden; zij bewoonden de prepositura en genoten zekere domaniale rechten, o.m. de hoofdcijns en de dode hand, verschuldigd door de leden van de familia. Zij waren leenheer van vele leengoederen te Tongeren en omgeving en bezaten een schepenhof met civielrechterlijke en strafrechterli jke bevoegdheid. De twintig fratres leefden tot in het midden van de 13de eeuw in gemeenschap. Later slaagden zij erin buiten het claustrum te gaan wonen, en werden voortaan kanunniken geheten, doch zij moesten de koordiensten blijven verrichten . Drie van hen voerden een titel: de deken oefende het geestelijk gezag over de kanunniken uit, hij was hun biechtvader en zat de kapittelvergaderingen voor. De cantor onderrichtte de zangers, regelde de liturgie in het koor en liet zich vervangen of bijstaan door een succentor. De scolaster onderwees de leerlingen van de kapittelschool, bewaarde de acten van het kapittel en voerde de briefwisseling; hij beschikte over een magister scolarum. De deken werd gekozen door en uit de kanunniken; de cantor en de scolaster werden benoemd door de proost. Alle drie genoten zij, naast hun prebende, nog de aan hun ambt verbonden inkomsten. Naast de succentor en de magister scolarum werden nog andere vicarissen, o.m. door afwezige kanunniken , aangesteld, die hen bij de koordiensten vervingen. De kapelanen bedienden de gedoteerde altaren, in 1205 waren er twee, in 1249 vijf en op het einde van de 13de eeuw telde men er elf. De familia was samengesteld uit de dienaren, lijfeigenen en cijnsplichtigen van het kapittel; vrijen traden in de 13de eeuw tot 123
deze horige familia toe om de bescherming van het kapittel te genieten. Op dit ogenblik had het kapittel al een aantal officiati in dienst genomen, w.o. de koster, de claustrarius, de camerarius, de bastionarius, de schout en de gerechtsbode van de proost, de bakker, de brouwer, de koorknapen, enz.
124
IV
De overige kerkelijke instellingen
HET LAND DEKENAAT TONGEREN Vààr Karel de Grote bestonden er hoogstwaarschijnlijk buiten Tongeren reeds een aantal kapellen in de omliggende domeinen, die eng verbonden waren met de hoofdkerk van de aloude civitas, die aanvankelijk de zetel van de enige parochie was. 2 3 2 Zonder Jean Paquay, die overigens baanbrekend werk op het gebied van de geschiedenis der oude christenheid in onze gewesten geleverd heeft, op alle punten te volgen, mogen wij toch wel aannemen dat, geleidelijk aan, deze kapellen centra van de christelijke eredienst werden. De stichting van de abdij Munsterbilzen in de 8ste eeuw schiep bovendien een nieuwe missiecentrum op een tiental km . van de stad. Uit de Karolingische tijd dateren de afbakening van de tiendgebieden en de inrichting van de landdekenaten of concilies. Het landdekenaat Tongeren strekte zich in het noorden uit tot Kermt, Zonhoven, Hasselt en As, in het westen en het zuiden reikte het tot bij de poorten van Sint-Truiden en Luik, in het oosten paalde het aan het landdekenaat Maastricht. Abdijen en kapittelkerken die zeer oud waren, genoten in de Middeleeuwen het voorrecht van de zgn. bankruisprocessies. Dit gebruik bestond daarin dat de gelovigen uit het ommeland, met hun priester aan het hoofd, verplicht waren met Pinksteren processiegewijs naar het oeroude christelijke centrum te gaan en er een obool per gezin te offeren. Paquay heeft vastgesteld dat bankruisdistricten overeenstemden met de oorspronkelijke landdekenaten. 233 125
In de statuten van het kapittel van Tongeren is sprake van deze bankruisprocessies: de proost genoot een derde van de offeranden, terwijl de overige twee derden aan de fratres van het kapittel toekwamen. 2 34 Tongeren was de zetel van een landdekenaat, waaraan tot in 15 59 honderd zestien parochies ondergeschikt waren. De namen van volgende landdekens zijn bekend: Godefridus (1165 ), Gerard, pastoor van Berg (1204-1215 ), Giselbertus (1230), Gerardus (1233), Gilbertus (1236), Simon, pastoor van Heks (1244-1247), L. (1271). 235 Het landdekenaat Tongeren vormde samen met de landdekenaten van Maastricht en van Sint-Truiden het aartsdiaconaat Haspengouw; het bisdom Luik telde acht aartsdiaconaten. 2 36 DE PAROCHIE TONGEREN Aan de uitgestrekte oorspronkelijke parochie Tongeren, werden, aangezien omliggende kerken op haar beurt moederparochies werden, al vroeg belangrijke delen onttrokken. Reeds in de Karolingische tijd werden Hoeselt, Vreren en Vechmaal zelfstandige parochies: daarna volgden Heks, Overrepen, Membruggen, Genoelselderen, Rutten (met Lauw, Herstappe en Hamal), Haren (met Bommershoven), enz. 23 7 In de parochie Tongeren sensu stricto diende onderscheid gemaakt tussen: a. de moederparochiekerk van 0.1. Vrouw, tevens kapittelkerk; b. de twee parochiekerken van Sint-Niklaas en Sine-Jan, beide intra-muros gelegen; c. de filiaalkerken van Berg, Mal-Sluizen en Koninksem; d. de quartae capellae van Henis, Mulken, Neerrepen, Offelken, Piringen, Riksingen en Widooie. De proost was de oorspronkelijke pastoor van deze tamelijk grote parochie; hij delegeerde deze bevoegdheid al vroeg aan een vicaris, die in de documenten van de 13de eeuw persona, parochus, investitus, pastor of plebanus genoemd werd. 2 3 8 De plebaan, zoals hij voortaan meestal zal genoemd worden, werd dientengevolge ook door de proost benoemd, tenzij het 126
ambt vacant werd tijdens de maanden, voorbehouden aan de H. Stoel.239 In de 13de eeuw verrichtte hij het officie aan het parochiealtaar in de O.L. Vrouwekerk, dat tussen 1247 en 1285 in de beuk stond, omdat het koor aan de getijden van de kanunniken voorbehouden was. 240 Op 30 oktober 1286 werd het nieuwe parochiealtaar aan de H. Drievuldigheid toegewijd. Pas in del 5de eeuw zou het naar de linker kruisbeuk verhuizen. De plebaan zelf benoemde de twee subplebanen, die resp. in de kerken van Sint-Nikaas en Sint-Jan celebreerden alsmede de rectoren van de quartae capellae. De proost benoemde de pastoors van de filiaalkerken Mal-Sluizen en Koninksem; het pastoraat van Berg was sinds 1204 bij het kapittel geïncorporeerd. 241 Het kapittel had in de 13de eeuw aartsdiakonale bevoegdheid verkregen over de parochie Tongeren en al haar afhankelijke kerken, uitgezonderd over Berg, dat sinds 1204 van de aartsdiaken van Haspengouw afhing.242 Hieruit vloeide a fortiori voort dat dit hele gebied aan het gezag van de landdekens onttrokken was. Het kapittel oefende bijgevolg zelf alle aartsdiaconale prerogatieven uit.243 De plebaan was in de eerste plaats belast met de zielzorg in zijn ambtsgebied; de statuten van Marcuald dd. 12 januari 1249 schreven voor, dat hij persoonlijk de sacramenten aan zijn parochianen moest toedienen. De plebanie werd toen waargenomen door zekere Theobald, die niet te Tongeren resideerde, want hij was kanunnik van Sint-Denijs te Luik. Zijn opvolgers waren echter verplicht onder hun parochianen te wonen en Diets of theutonicum te spreken. Zijn twee capallani - hiermee worden de subplebanen bedoeld - moesten priester zijn en hadden tot taak dagelijks het officie te verrichten in de kerken van Sint-Jan en Sint-Niklaas en er 's zondags te prediken. De parochiale diensten in de O.L. Vrouwekerk mochten alléén geschieden gedurende de pauzen tussen de koorgetijden van de kanunniken in, ten einde deze niet te storen.244 In de 13de eeuw schijnt de plebaan geen andere inkomsten gehad te hebben dan twee derden van de denarii ignis, die in principe aan de proost toekwamen' sindsdien werd de plebanie echter krachtens testamenten en schenkingen van verdere in127
komsten voorzien. De plebaan genoot ook een gedeelte van de offeranden bij gelegenheid van de bankruisprocessies, te weten 2 denieren van iedere moederkerk, alsmede de stoolrechten bij huwelijken en begrafenissen.w De vroegst bekende plebaan van Tongeren heette Nicolaus; hij werd in 1248 door de proost Marcuald bestraft wegens zijn ongeregeld leven.246 Hij werd opgevolgd door Theobald, die niet te Tongeren resideerde en de volkstaal niet kende. Zekere Godefridus was plebaan tussen 1272 en 1288,; zijn opvolgers heetten Joannes (1288), Arnoldus (1289), Jan (1291) en Willem Puken (1292). 247 In de 13de eeuw cumuleerden de plebanen hun functie met die van notaris, voornamelijk wat betreft het opmaken van de testamenten van hun parochianen.248 HET SINT-JACOBSGASTHUIS Dit gasthuis werd als herberg voor pelgrims naar Santiago de Compostella gesticht tussen 1050 en 1195. Het kan bezwaarlijk ouder zijn, omdat voor het midden van de l lde eeuw die bedevaarten in onze gewesten niet of weinig bekend waren. Anderzijds staat het vast dat het omstreeks 1195 bestond: in een oorkonde van 28 oktober 1235 wordt melding gemaakt van een lid van het geslacht van Muiken, die ongeveer 40 jaren te voren een legaat aan het gasthuis gedaan had.249 Aanvankelijk was dit gasthuis buiten de Kruispoort gelegen op de plaats van het huidige Casino binnen de Romeinse wallen van de 4de eeuw en tevens langs de heerweg naar Bavay. Als bijkomend bewijs van zijn hoge oudheid kunnen we hier nog aanhalen dat de kapel van dit gasthuis in 1246 al in puin viel:
ruinam undique pre sui vetustate minetur et ideo ampliari et renovari oporteat. 2 50 Het herbouwen en vergroten was tevens nodig omdat in de nabijheid van het gasthuis een begijnhof tot stand gekomen was en de begijnen, krachtens toestemming verleend door de plebaan Theobald op 24 oktober 1245, de kerk van St.-Jacob druk bezochten. 25 1 128
Op dat ogenblik hadden de poorters echter al het plan opgevat een nieuwe stadsomwalling te bouwen, maar niet op de plaats van de tweede Romeinse muur; door de bouw van die nieuwe vestingen kwamen het St. Jacobsgasthuis en het Begijnhof buiten de Middeleeuwse stad te liggen. Dit laatste werd reeds in 1257 binnen de wallen overgebracht. De gasthuiskapel werd bediend door een sacerdos videficet capellanus, die in 1205 voor het eerst vermeld wordt, 252 en waarschijnlijk in latere tijden genoemd wordt magister of prior en die aan het hoofd stond van de personas ibi redditas uit de akte van 1233, nl. degenen die er zich toewijdden ut pauperes Christi (. . .) receptacufum fiant et asifum. Onder deze armen kunnen zeker de pelgrims gerangschikt worden, zonder evenwel andere noodlijdenden uit te sluiten. 2H Jan van Aps, bisschop van Luik, gaf in 1233 aan de gemeenschap van het Sint-Jacobsgasthuis toestemming de regel van Sint-Augustinus te volgen, zoals dit ook in het nieuwe hospitaal van Luik het geval was, en verleende tevens het recht tot institutie en toezicht aan de deken en het kapittel van Tongeren; bovendien nam hij het hospitaal en zijn goederen onder zijn bescherming. 2'4 Een analoog privilege werd door paus Innocentius IV op 20 april 1247 uitgevaardigd.m Vele nadere inlichtingen zijn te vinden in het reglement, dat meester Renerus, kanunnik van Tongeren, op 13 december 1249 uitvaardigde, nadat Hendrik van Gelre hem hiermee op 31 oktober 1249 belast had. 256 Uit dit reglement blijkt dat het gasthuis bediend werd door vier broeders en zes zusters, die na één jaar noviciaat aan het O.L. Vrouwekapittel voorgesteld werden alsmede aan de schout en enkele vooraanstaande burgers van de stad. Uit de tussenkomst van de burgerlijke overheid in de aanstelling van de bedienaren van het Sint-Jacobsgasthuis kan afgeleid worden dat de stedelijke gemeenschap ook tot zijn stichting bijgedragen had. Schenkingen met zekere voorwaarden dienden eveneens door de schepenen en de burgers te worden goedgekeurd. Ook het feit dat de stad in 1276 het recht had het gasthuis af te breken wijst in die richting.251 129
Het oorspronkelijke hospitaal, buiten de Kruispoort gelegen, omvatte behalve de kapel, een slaapzaal voor de broeders en een voor de zusters, een keuken, een verblijf voor de pelgrims en een voor de zieken, alsmede een hoeve. Aan de broeders en zusters was het verboden elkanders vertrekken te betreden of elders in de gebouwen betrekkingen te onderhouden. In de refter moest dagelijks een iectio in theutonico of Middelnederlands voorgelezen worden. Renerus wijst in het re_glement uitdrukkeliik oo twee soorten gasten die er konden verblijven, wanneer hij bepaalt dat in hoc hospitaii de broeders en zusters de famuios et anciiias pauperum infirmantium et hospitum moeten zijn, m.a.w. de verzorgers van arme zieken en gasten; derhalve moest er een hospitalarius zijn, in latere documenten bayartmeester genoemd, en diende er een infirmaria of ziekenverpleegster aangesteld te worden. De broeders en zusters hadden o.m. tot taak de noodlijdenden te wassen, te laven en te voeden, ze lig- of slaapgelegenheid te verschaffen. Dat booswichten, ribaidis exceptis et exdusis, niet toegelaten werden, lijkt wel heel natuurlijk.258 In april 1276, tijdens een oorlog tussen de prinsbisschop van Luik en de hertog van Brabant, bleek het nodig de vestingen der stad te verstevigen en de grachten te verbreden. Hospitaal en kapel werden toen inderhaast door de poorters afgebroken. De prior Mathias de Loes kocht voor zijn instelling een nieuw terrein in de stad; het strekte zich uit van de Maastrichterpoort, langs de Maastrichterstraat tot aan de huidige de Schiervelstraat en besloeg het hele pand van het huidige stedelijk hospitaal, dat er de voortzetting van is.2 59 De bouw van de nieuwe kapel werd op 24 maart 1283 aangevangen en op 28 januari 1284 werd ze gewijd. In de 13de eeuw werd door schenkingen het oorspronkelijk patrimonium van het Sint-Jacobsgasthuis in belangrijke mate uitgebreid. In 1235 verwierf het 4 bunder grond in leen onder Offelken van Gillis van Mulken.260 In 1236-1254 bekwam het de hoeve ter Heide, toenmaals curia de Mirica. 261 In 1241, 1267, 1287 en 1289 werd het bedacht in de testamenten van broeder Niklaas van Engelmanshoven, kanunnik Renerus van Tongeren. Ida 130
echtgenote van Servaas Vinitor en Godfried van Henis. 262 In 1272-1273 ontving het giften van de predikheer Thomas van Tongeren en van Arnold gezegd Anne de Los.26 3 Aan enkele van deze giften of legaten waren bepaalde voorwaarden verbonden, o.m. dat de schenker de rest van zijn dagen in het gasthuis mocht vertoeven en er kost en drank genieten, b.v. gezegde Arnold of Anne de Los in 1273. Aldus ontstond een derde reeks kliënten, de commensales, die tot aan hun dood in wereldlijke kledij in het gasthuis verbleven. Ook hiervoor was de toestemming van de burgerlijke overheid vereist: de comensu nostro et opidanorum schreef de deken in het charter van mei 1273.264 In de oorkonden van de 13de eeuw wordt over het algemeen meer aandacht aan armen en zieken besteed dan aan pelgrims. Het testament van Godfried van Henis dd. 7 november 1289 maakt alléén melding van pauperibus jacentibus et languentibus in hospitali Tungrensi, zonder de pelgrims te vermelden, en een suppliek van de broeders en zusters in 1246 aan de paus gericht, spreekt alléén van infirmis ibidem jacentibus. 26 ~ Toen de scolaster Mathias op 17 februari 1294 twee beddedekens aan het hospitaal legateerde, noemde hij evenwel beide groepen: hospites ibidem declinantes et infirmi ibidem decumbentes. 266 In de volgende eeuwen trachtten de broeders en zusters zich nochtans te ontdoen van de ziekenzorg en uitsluitend pelgrims in het gasthuis op te nemen; hierover ontstond een oneindig geschil met de stadsmagistraat, dat bij het uitbreken van de Franse Omwenteling nog niet opgelost was. 267 Tenslotte volgen hier nog de namen van enkele priores uit de 13de eeuw:Joannes (1228), R. (1236); Lambertus (1243-1249) en Mathias de Loes (1273-1303 ), die het gasthuis naar de Maastrichterstraat overplaatste. 268 HET BEGIJNHOF Het Tongerse begijnhof is een der oudste, zo niet het oudste in de Nederlanden. 269 Het bevond zich aanvankelijk in de nabijheid van het Sint-Jacobsgasthuis, dat buiten de Kruispoort gelegen was. 131
Op 21 mei 1243 maakte Renerus, kanunnik van Tongeren, die door de bisschop tot beschermer van de begijnen in het landdekenaat Tongeren aangesteld was, bekend dat twee begijnen , de gezusters Ida en Oda van Lude ( = Lauw), het huis dat zij bezaten en nabij het gasthuis gelegen was, aan de arme begijnen schonken.210 Het is verkeerd deze akte als de stichtingsoorkonde van het begijnhof te beschouwen: het opschrift op de rugzijde, fondatio Tungrensis beginasii anno 1243, werd omstreeks 1880 aangebracht door de geschiedschrijver Charles Thijs, die met het oog op zijn geschiedenis van dit begijnhof het archief van de Godshuizencommissie excerpeerde. Het begijnhof dateert immers van vóór 1243: Ida en Oda van Lude waren welgestelde begijnen en schonken hun huis aan arme medezusters, die er dus al aanwezig waren. Dit sluit bovendien niet uit dat er andere welgestelde begijnen in eigen huizen woonden. Op 24 oktober 1245 zinspeelde Theobald, plebaan van Tongeren, op de groep begijnen die extra portam, quae vocatur porta hospita/is elegerunt et paraverunt mansiones, ten einde er vreedzaam te beleven, wat hun door de drukte en het rumoer van de leken niet gegund was. 271 Hij gaf hun toestemming de kerkelijke diensten in de gasthuiskapel bi j te wonen, doch het toedienen van de H. Sacramenten behield hij zich voor evenals de helft van de offeranden bij de begrafenis van begijnen en de helft van de trecennalia of dertigsten. Iedere begijn moest hem bovendien een vast recht van drie obolen per jaar betalen. De kapelaan van het Gasthuis deed dienst als rector van het begijnhof. Hij heette Lambertus en was tevens hun procurator. De begijnen van Tongeren leefden het statuut na dat door Jacob van Troyes, aartsdiaken van de Kempen, opgesteld en door Hendrik van Gelre, omstreeks 1246 uitgevaardigd werd.272 Vermoedelijk waren de vestingen aan de westzijde van de stad reeds vóór de stichting van het begijnhof, dus omstreeks 1240, voltooid; de begijnhoven van Sint-Truiden, Borgloon, Hasselt e.a. werden eveneens buiten de stadswallen opgericht. Indien deze situatie wellicht een zedelijke bescherming voor de devote dochters betekende, gaf ze evenwel geen waarborgen voor 132
hun stoffelijke veiligheid en in 1257 besloten zij hun begijnhof toch maar binnen de wallen over te brengen, ter plaatse de Mure, bij de Jeker en bij de Moerenpoort, waar het nu nog gelegen is. 27 3 De elect Hendrik van Gelre stemde op 5 augustus 1257 met deze verplaatsing in en Marcuald, proost van Tongeren, en Theobald, plebaan, maakten deze toestemming op 19 oktober 1257 bekend; in laatstgenoemde akte werd er andermaal aan herinnerd dat er meer dan één begijnenhuis buiten de Kruispoort gestaan had: mansiones suas quas hactenus habuerint juxta hospita-
le. 274 Dit nieuwe begijnhof moest reeds in 1264 en 1289 vergroot worden. Hendrik van Gelre schonk hiervoor met de toestemming van de vertegenwoordigers van de stad in 1264 een stuk gemeentegrond. De stad schonk op haar beurt op 9 september 1289 een straat en een stuk grond bij de Jeker. 275 Het begijnhof kreeg in 1257 tevens het recht een eigen sacerdos of pastoor te hebben, die door de drie of vier rectrices of meesteressen aan de proost van Tongeren ter benoeming voorgesteld en door de plebaan beëdigd diende te worden. 276 De bouw van een kerk werd dadelijk aangevangen; op het einde van de 13de eeuw was deze kerk voltooid; het hoofdaltaar werd op 21 oktober 1294 gewijd. In de documenten van 1257 tot 1300 worden de namen van volgende pastoors van het begijnhof vermeld: Giselbertus (1272), Wilhelmus (1288-1300), Joannes (1300). Ook het ambt van kapelaan ontstond na de verplaatsing van het begijnhof; deze functie werd achtereenvolgens vervuld door Godefridus (1262), Wilhelmus dictus de Dieste (1272), Walterus (1288), Gerardus ( 1290-1294) en Petrus ( 1300). 277 Een infirmerie werd kort na 1262 gesticht door Gerard Poytevin die in zijn testament uit dat jaar een schikking maakt ad infirmariam ibidem construendam. Aan deze infirmerie, die tot doel had aan oude en zieke begijnen een onderkomen en verzorging te gunnen, schonk hij o.m. een vijver te Blaar. 278 Een omheining met poortgebouw moet in de 13de eeuw gebouwd ZlJn. Het was aanvankelijk de gewoonte dat een groep begijnen in 133
één huis samenwoonde: dit blijkt o.m. uit de testamenten van Mella de Scarmure (2 maart 1273, n.st.), Elisabeth van Berghe (29 april 1290) en Helwigis de Angulo (20 oktober 1291). 279 Eerstgenoemde legateerde haar rechten op haar eigen kamer aan de dochters van Libert van Henis; die op de kamer ernaast aan de dochters van Arnold van Betue, die op het kamertje boven de kelder aan Otilia en die op de kamer bij de keuken aan Lona en haar zusters, alles met verbod deze rechten te vervreemden. Tweede genoemde handelde evenzo en liet het gebruik van vier kamers aan vijf begijnen na. In het derde testament is er sprake van plaatsen in kamers; er waren twee kamers met ieder twee plaatsen, te weten locum manendi in camera en residuum locum ejusdem camerae; mogelijk bestonden er houten beschotten of scheidingsgordijnen als in een slaapzaal. Het samenwonen van begijnen in één huis was voorzien in de oudste begijnhovenstatuten, circa 1246 door Robert van Thorote uitgevaardigd.280 Wij zagen hiervóór dat meester Renerus van Tongeren in 1243 de beschermer, conservator of provisor van de begijnen in de streek van Tongeren was. Hij werd hierin opgevolgd door de plebaan Godefridus, die in 1288 overleed. Daarna wordt kanunnik Mathias als dusdanig vermeld, die tevens de testamentuitvoerder van de voormelde Renerus en scolaster van Tongeren was in 1288 en die in 1293 testeerde. Op 26 september 1294 benoemde de bisschop meester Gerardus, deken van het Sint-Kruiskapittel te Luik, tot provisor van de Tongerse begijnen. 281 Op 7 januari 1299 bekrachtigde paus Bonifacius VIII, op verzoek van de meesteressen van Tongeren, de eertijds gesloten minnelijke schikking tussen het kapittel en de plebaan enerzijds en het begijnhof anderzijds nopens de parochiale rechten. Dezelfde paus bevestigde op 15 februari 1300 alle privileges en exempties, door zijn voorgangers en andere autoriteiten aan het begijnhof verleend.2 82 Het begijnhof, aldus georganiseerd en gehuisvest, slaagde er in, door giften en legaten, een rijke dotatie tot stand te brengen. Tussen 1262 en 1300 ontving het goederen en renten van Gerard Poytevin, Renier en Elisabeth van Berg, de plebaan Godfried,
134
Franco de Lude, Godfried van Henis, de scolaster Mathias en Aleidis van Vliermaal. 2 83 Begijnen, uit welgestelde families ontsproten, bedachten in hun testamenten de instelling, waarin zij hun dagen gesleten hadden, te weten Metulla van Niel, Mechtildis gezegd Mella, Clementia de Sancto Spiritu, Helwidis van Colmont, Mechtildis van Sluizen, Helola van Hern, Helwidis de Angulo, Catharina van Overbeek, Beatrix van Scarmure, Aleidis van Vliermaal, Elisabeth, priores, Margaretha van Offelken, Margaretha van Koninksem, Catherina van Sint-Jan, Lona van Scarmure en Menta van Blaar. 284 Een aantal legaten werden gedaan met het oog op het stichten van jaargetijden; sommige testamenten hielden bepaalde verplichtingen in, zo b.v. het geven van brood en wijn aan Minderbroeders of Predikheren op doorreis te Tongeren ( 12 73), de distributie van brood aan de arme begijnen (1293 ), alsook ad candelas portandas per curiam beghinarum Tungrensem (1298), enz. Daar de oudste liggers pas in de 14de eeuw aangelegd werden, kunnen wij niet nauwkeurig het bezit van het begijnhof in de 13de eeuw omschrijven; uit die liggers blijkt evenwel dat er van ouds drie kassen of rekeningen bestonden: a de gemeenschap van begijnen; b de kerk en het pastoraat; c de infirmerie. 285 DE KLUIS Op het kerkhof van Sint-Jan, tegen het koor van de kerk aan, werd een kluis gebouwd. Vóór 1258 verbleef hier domicella Grita, quondam Sancti Johannis redusa Tungrensis. Zij moet van goeden huize geweest zijn, zoals uit de titel domicella blijkt. Haar broeder Hendrik was trouwens kanunnik van Sint-Jan-Evangelist te Luik. Zij is overleden vóór 1258, want de tekst zegt quondam en verder quoad vixerit. Zij had zelfs een meid, Elisabeth die van kanunnik Hendrik een levensrente van anderhalf mud rogge ontving, rente die na haar dood aan het O .L. Vrouwekapittel zou toekomen,
135
waaraan het pand waarop de rente gevestigd was, cijnsroerig was.286 Deze akte vermeldt niet dat Elisabeth haar meesteres diende in de kluis; zij kan dit ook te voren gedaan hebben. Misschien was de kluis van Tongeren niet zulk een akelig getralied hok, waarin een zeer godvruchtige en ascetische persoon zich had laten inmuren en door een opening aalmoezen in ontvangst nam. Zulke kluizen bestonden nochtans in de 12de en 13de eeuwen te Luik, Hoei, Borgloon en Heks.281 Er is ons over deze kluis geen ander document uit de 13de eeuw bekend dan voornoemd testament. Uit latere bronnen weten wij echter dat zij haar oorspronkelijke bestemming behield tot in de 15de eeuw. 288 BESLUIT Het landdekenaat Tongeren is ontstaan in de Karolingische tijd ; de gelovigen van de 116 parochies van dit landdekenaat werden genoopt op Pinksteren deel te nemen aan de bankruisprocessies naar de oeroude moederkerk van Tongeren, van waar de kerstening van de hele omgeving uitgegaan was. De oorspronkelijke parochie Tongeren was zeer groot, doch belangrijke omliggende kerken werden er vroegtijdig aan onttrokken ; deze werden op hun beurt moederparochies. Niettemin telde de parochie Tongeren in de 13de eeuw, buiten de hoofdkerk, nog twee parochiekerken intra muros, drie filiaalkerken en zeven quartae capellae. Een plebaan stond aan het hoofd van de parochie en in de stad zelf werd hij door twee subplebanen bijgestaan. Sinds 1249 was hij verplicht te resideren en Diets te kennen. Hij celebreerde in de beuk van de O.L. Vrouwekerk, de subplebanen in de kerken van Sint-J an en Sint-Niklaas. Buiten de Kruispoort, doch binnen de Romeinse wallen van de 4de eeuw, werd ten einde pelgrims naar Santiago in Spanje te herbergen, tussen 1050 en 1195 een gasthuis gesticht. De kapel werd door een priester bediend, die naderhand prior genoemd werd. In de 13de eeuw werden ook zieken en commensales opgenomen en verzorgd door broeders en zusters, die de regel van 136
Sint-Augustinus volgden. Het stadsbestuur had zekere rechten op het Sint-Jacobsgasthuis, dat in 1276 binnen de stad overgebracht werd. In de nabijheid van het oorspronkelijke gasthuis kwam c. 1240 een begijnhof tot stand, dat in 1257 reeds binnen de nieuwe stadswallen verplaatst werd. Hier bekwam het een kerk met eigen bedienaren en een infirmerie voor oude of zieke begijnen. De overige begijnen woonden in groepjes van vijf of zes in afzonderlijke huizen. Tegen het koor van de Sint-Janskerk stond een kluis aangebouwd; hierin verbleef vóór 1258 zekere Grita, die tot een welgestelde familie behoorde.
137
v
De stadsvrijheid
DE OORSPRONG Het oudste charter, waarin van de Tongerse stadsvrijheid, in de zin van stedelijk gebied, gewag gemaakt wordt, dateert van 12 december 1261. Het origineel was in het Latijn opgesteld en werd in 1408 door het stadsbestuur aan de Bourgondiërs ingeleverd. De toen opgestelde Romaanse samenvatting zegt van zekere dorpen rond Tongeren dat zij gelegen zijn ens es fourbours et ban de le ville; zij die er wonen horen onder de liberté et franchise dele ville de T ongrez.289 In een stuk uit het archief van het Sint-Kruiskapittel te Luik dd. 28 december 1318 wordt van zeker goed gezegd dat het in justicia, districtu et francisia Tungrensibus gelegen was.29° De woorden fourbours ( = faubourg) , ban, liberté, franchise of francisia, districtus en justicia dekken alle eenzelfde begrip, ofschoon met lichte nuances. Zo duiden fourbours, ban en districtus op de territoriale entiteit die een stadsvrijheid was ; justitia slaat terug op het jurisdictie- of rechtsgebied, waarover het schepenhof van Tongeren de rechtspraak uitoefende; liberté, franchise en francisia leggen er speciaal de nadruk op dat dit gebied vrijgesteld was van de bemoeiingen van het territoriaal gerechtshof, te weten de schepenen van Luik. Meteen is ook de definitie van een stadsvrijheid gegeven: een gordel van dorpen, rond een stad gelegen, die onder het gerecht van die stad behoorden en tesamen een soort juridische enclave te midden van een groter rechtsgebied vormden. 138
Het ontstaan van de stedelijke buitingen of stadsvrijheden moet in de 12de eeuw gesitueerd worden. De oorsprong van deze buitingen vereist nader onderzoek; 291 wij weten o.m. dat Filips van den Elzas tussen 1168 en 1177 aan Arras en in 1189 aan Oudenaarde de rechtspraak in hun buitingen verleende; in beide documenten worden de grenzen van het jurisdictiegebied tevens klaar afgebakend.292 Voor de stad Luik zijn geen oudere bescheiden, rakende haar banlieu, dan uit de 13e eeuw bekend. 293 Wat Tongeren betreft mag gesteld worden dat de stadsvrijheid, ten minste gedeeltelijk, al in de 12e eeuw bestond. In de zoëven aangehaalde oorkonde van 1261 wordt gezinspeeld op het getuigenis van zekere personen uit de dorpen van deze vrijheid, waaruit bleek dat deze onder Tongeren's gezag de si lonk tamps qu'il n'est mémoire dou contraire stonden, m.a.w. er leefde in 1261 niemand meer die het ooit anders gekend had. In deze dorpen konden toen toch wel enkele personen van 80 of 90 jaar geleefd hebben zodat de oorsprong van de stadsvrijheid al vóór 1180 moet geplaatst worden. Kennelijk was de parochiale onderhorigheid aan het O.L. Vrouwekapittel van de meeste dezer dorpen veel ouder en heeft deze kerkelijke saamhorigheid zekere invloed op de afbakening van de vrijheid gehad. In een vorig hoofdstuk werd er reeds op gewezen dat de parochies Mal-Sluizen, Koninksem, Widooie, Piringen, Mulken, Neerrepen, Riksingen, Henis, Berg, Blaar en Offelken hetzij van de proost, hetzij van het kapittel van 0. L. Vrouw afhingen, die er de obedientie en de tienden bezaten; deze tienden behoorden tot de oorspronkelijke dotatie van de proostdij en het kapittel en zij dateren minstens van de lOe eeuw. Nu is het wèl zó, dat niet alle genoemde dorpen in de stadsvrijheid opgenomen werden. De heerlijke rechten van Sluizen en Koninksem werden aan het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht geschonken, dat er tot aan de Franse Revolutie de rechtspraak uitoefende; parochiaal bleven die dorpen echter onder het kapittel van Tongeren behoren. De schenking van de wereldlijke rechten in beide dorpen zou dus gebeurd zijn voordat zich de 139
behoefte tot het vormen van een stadsvrijheid had laten gevoelen.294 Andersom werd Lauw bij Tongeren gevoegd, ofschoon de parochie tot de moederparochie Rutten en tot het tiendengebied van de abdis van Burtscheid behoorde. DE DORPEN VOOR HUN INLIJVING Berg, Muiken, Riksingen en Offelken werden wellicht vóór hun aanhechting bij Tongeren in leen gegeven; Neerrepen was een allodium. Aan die leenmannen werd dus op zeker ogenblik een gedeelte van hun rechten ontnomen, tenzij zij er nooit andere dan grondheerlijke rechten zouden gehad hebben, hetgeen ook aannemelijker lijkt, gelet op het feit dat de hier behandelde evolutie zich in de 12e en in de 13e eeuw voordeed. Er zijn weinig of geen oorkonden over deze vijf heerlijkheden bekend vóór de 13e eeuw; wij moeten dus meestal en noodgedwongen op latere stukken steunen. Te Berg bewoonde een Wilhelmus miles de Haslare in 1229 de curia de Bergis; hij weigerde aan het 0.1. Vrouwekapittel de lammertienden te betalen. Het domein Berg had een meier Winricus villicus de Bergis, die in 1235 een bunder land aan het kapittel legateerde. 29 ~ Hij wordt vermeld in het obituarium van het Sint-Jacobsgasthuis van Tongeren, waar hij Wyrick scholtet van Berghe heet; zijn gedachtenis werd er op 24 december gehouden.296 Een ridder Amelius de Bergis was op 19 augustus 1241 getuige bij een scheidsrechterlijke uitspraak te Tongeren, 297 een ridder Gillis van Berghe was gehuwd met Y da N . en komt voor in twee oorkonden van het jaar 1287 298 en verder is nog het testament van Renier en Elisabeth de Bergis bekend.299 Het domein van de ridders van Berg was een leengoed van de Luikse kerk en omvatte buiten de eerder vermelde curia, die dicht bij de dorpskerk gelegen was, drie bunder grond, vermoedelijk het door de ridders rechtstreeks geëxploiteerde land, kapoenen en cijnsrechten ten bedrage van 20 gulden, een molen te Tongeren, die in de latere documenten steeds de Moelen van Berghe ge140
noemd wordt en die in 1314 voor de helft aan Willem van Berghes toebehoorde. 300 Deze goederen kwamen in bezit van jonker Philippus dictus de Berghe armiger, die samen met zijn zusters Ida, Cecilia, Agnes, Mechtildis en Catharina in een document van 28 april 1337 voorkomt. 301 Filips van Berg overleed in 1345 en zijn weduwe Aleidis N. deed op 13 april van dat jaar de leenverheffing voor de voormelde goederen. Op 22 april en 21 oktober 1345 werd dezelfde verheffing gedaan door resp. Mechtildis en Agnes, zijn zusters, en door Thomas Moze, gehuwd met Catharina van Berghe. 302 Het leengoed Muiken bestond in 1340 uit een torenburcht, waarvan nog een belangrijk deel overeind staat en voorts uit een hoeve, 20 bunder land, 7 bunder beemd, cijnzen ten bedrage van 4 solz de gros en 25 kapoenen, een aantal achterlenen en een panhuis. Aldus werd het verheven voor het Luikse leenhof.3° 3 De ridders van Muiken gedroegen zich alsof zij de plaatselijke heren waren en lieten zich in de dorpskerk begraven; zij bezaten een leen- en cijnshof en hun familiewapen wees op een verwantschap met de ridders van Tongeren.3°4 Riksingen 30 ~ kende ook zijn riddergeslacht: ridder Arnold van Riksesem of Rixen werd maarschalk van het Luikerland, alvorens op 4 juni 1260 tot slotvoogd van Sint-Walburgis benoemd te worden en bij die gelegenheid ontving hij een rente van 10 Luikse marken op de Moutmolen van Tongeren. Hij stierf op 28 maart 1262 en werd in de Minderbroederskerk te Luik begraven; het blazoen op zijn grafsteen was dat der ridders van Tongeren, gebroken door een vrijkwartier.3°6 Zijn dochter Aleidis de Rixinghen wordt in het testament van Catharina Meylon dd. 2 augustus 13 30 vermeld. 301 Neerrepen bezat evenals Muiken een ridderburcht; een Lambertus de Repes wordt reeds in 1067 vermeld.3°8 Cono de Reepe trad in 1131-1136 in de stichtingsakte van Averbode op. Hij bezat drie allodia : Neerrepen, Diepenbeek en Zussen, die hij vóór 1154 aan de Luikse kerk schonk.3°9 Bisschop Hendrik van Leyen en zijn opvolgers gaven na het overlijden van Cono het kasteel met hoeve, panhuis, vijvers, landerijen, bossen en cijnsrechten aan een 141
familie in leen, die zich in de 14e eeuw ook "van Repen" noemde.310 De rest van de goederen van Neerrepen werden beheerd door de Bisschoppelijke Tafel, die ze in cijns uitgaf. Gewis bezat Cono van Repen zekere heerlijke rechten in zijn allodium Neerrepen; vermoedelijk heeft bisschop Hendrik van Leyen deze rechten niet meer aan de nieuwe leenmannen toegekend en maakte hij meteen van de dorpelingen buitenburgers van Tongeren. Tussen Neerrepen en Mulken lag het Luikse leengoed Rooi, met kasteel, vijvers, hoeve, 77 bunder akkers, weiden, heide, bos, wijngaarden en tuinen, alsmede cijnzen en kapoenen. 311 Evenmin als bij het hoger besproken kasteel Betho is naast Rooi een nederzetting van horigen ontstaan. Ook te Offelken heeft een ridderhuis bestaan: Waltelinus et Wilhelmus milites de Offelken komen als getuigen voor in een oorkonde van 1205. 312 Mogelijk was hun woning gelegen op de plaats van de tegenwoordige hoeve naast de Sint-Hubertuskapel. Deze hoeve kwam vóór 1247 in het bezit van het Sint-Jacobsgasthuis van Tongeren, bezit dat paus Innocentius IV op 20 april van dat jaar bevestigde. 313 De vijf vermelde dorpen hebben dus sporen in de bescheiden van de 12e-14e eeuw nagelaten, het ene wat duidelijker dan het andere; deze sporen wijzen er op dat ze eenmaal in leen- of in allodiaal bezit aan edellieden toebehoord hebben. Piringen, Henis, Widooie en Lauw waren echter kerkelijke domeinen; over Blaar konden wij geen oude gegevens achterhalen. Te Piringen bezat het O.L. Vrouwekapittel van Tongeren een hoeve, curiam teutonice dictam V roenhoff, een hoeveelheid land, boomplanterijen, enz., die in het begin van de 14de eeuw voor 10 stuiver en 4 kapoenen aan Johannes Pels in erfpacht gegevens was. Op 21 mei 1336 gaf het kapittel dit goed aan Renerus investitus ecclesiae de Pyderingen tegen dezelfde voorwaarden als zijn voorganger die inmiddels overleden was en meer dan drie jaar zijn ren te niet betaald had. 3 l 4 Een ander gedeelte van de goederen, die het Tongerse kapittel te Piringen bezat, was veel vroeger in cijns uitgegeven; derhalve bezat het kapittel er een cijnshof, genaamd curia capituli dat voor 142
het eerst in 1309 vermeld wordt.m Het was samengesteld uit een villicus cum mansionnarii, alsmede een camerarius (ontvanger of kamerling) en een forestarius of gerechtsbode. Het zetelde in de herenhoeve; in de voornoemde akte van 1336 wordt dit cijnshof vermeld. 316 Het dorp Henis behoorde in het begin van de 12e eeuw tot het Sint-Janskapittel van Luik. Met toestemming van dit kapittel schonk kanunnik Godescalkus, die er de obedientie bekomen had, 6 bunder uit het domein aan zijn dienaar Almarus, op voorwaarde, dat hij de tapijten, nodig voor de fratres van Sint-Jan, zou leveren. Om het kapittel voor deze grond schadeloos te stellen, schonk Godescalkus 7 bunder uit zijn persoonlijk bezit. 3l 7 Het bezit van de villa de Heniz werd op 13 mei 1147 en 26 juli 1186 door de pausen Eugenius 111 en Urbanus 111 bevestigd. 318 Ook hier was het merendeel van de gronden in cijns uitgegeven; het Sint-Janskapittel bezat er een cijnshof, waarvan de oudste vermelding van 4 november 1236 dateert. 31 9 Te Widooie bestonden twee domeinen: de hoeven van Corbie en van het 0 . L. Vrouwekapittel van Tongeren. De hoeve van Corbie, proosdij geheten, stond aanvankelijk onder her bestuur van een proost, hiertoe door genoemde abdij afgevaardigd en die door conversen bijgestaan werd. In 1177 wordt deze proost voor het eerst vermeld. De goederen van Corbie lagen in het westelijk gebied van Widooie en paalden aan de bezittingen van die zelfde abdij onder Bommershoven; de hoeve zelf wordt in 1250 als domus de Widoye aangeduid. 320 Omstreeks 11 77 verklaarde graaf Arnold van Loon aan de abt van Corbie dat hij geen rechten zou doen gelden op de curiam vestram, zulks in tegenstelling tot de valse geruchten, die sinds het overlijden van de proost van Widooie de ronde deden. In 1250 verleende Peter d' Albane, pauselijk legaat, een privilege, handelend over de libertate et exemptione domus de Widuye. Het charter van Hendtik van Gelre dd. 1250 qui déclare qu'il ne doit point recevoir de procuration sur Widoy et que le lieu est exempt, had vermoedelijk betrekking op het verlenen van het burgerschap van Tongeren aan de inwoners van Widooie.3 21 In het overige deel van het dorp bezat het O.L. Vrouwekapittel van Tongeren 143
een hoeve, die op 27 juli 1255 curia nostra de Wydoe genoemd wordt. 322 Over het geval Lauw tenslotte zijn wij het best ingelicht; het illustreert bovendien treffend hoe de overgang van een afzonderlijk domein in de stadsvrijheid gebeurde en mag dus als een type-geval beschouwd worden. Het domein Lauw behoorde aanvankelijk tot het Sint-Kruiskapittel van Luik, dat er de heerlijke rechten, de banale molen, landerijen alsmede een eigen vee- en landbouwexploitatie bezat. In juli 1246 verwierf bisschop Robrecht van Thorote door ruiling de heerlijke rechten en de molen te Lauw, maar het Sint-Kruiskapittel behield de landbouwgronden, de hoeve, genaamd boveria en de bubulcus of veekweker, die er in woonde, de gronden die leenroerig aan de proost van Sint-Kruis waren, alsmede een perceel belast met een rente in vorm van tapijten, jaarlijks aan de kerk van Sint-Kruis te leveren.3 23 Hendrik van Gelre, opvolger van Robrecht van Thorote, voerde het plan van zijn voorganger uit en, met toestemming van het Sint-Lambertuskapittel, adjoint Ie ville de Lude à Ie ville de Tongre door de akte van 23 november 1247.3 24 DE VRIJHEID AFGEROND Het wordingsproces van de Tongerse stadsvrijheid was omstreeks 1250 voltrokken. Kennelijk werden ook door de prinsbisschop en de stad in 1234 pogingen ondernomen om Koninksem in de Tongerse belangensfeer te betrekken. Welke goederen zouden anders wel kunnen bedoeld zijn in de twee koninklijke oorkonden van 1 augustus 1234 en 20 september 1234, waardoor koning Hendrik aan de schout en burgers van Tongeren het verbod oplegde zich van de goederen van het Sint-Servaaskapittel meester te maken of er een andere bestemming aan te verlenen, en tevens de Luikse steden van hun gehoorzaamheid aan de bisschop omsloeg, zolang deze de immuniteiten van gezegd kapittel niet eerbiedigde. m De stad en de bisschop moesten het onderspit delven tegen het machtige Sint-Servaaskapittel te Maastricht, dat de bijzondere protectie van het Rijk genoot.3 26 144
Hoe zag de stadsvrijheid er in 1250 uit? Weer moeten we het gebrek aan eigentijdse bescheiden betreuren. Geen meting van voor de 18e eeuw is bekend en alle vorige opgaven zijn onzekere schattingen. Die van 1732 totaliseert alleen de akkers, tuinen, weiden en beemden en laat de stad intra-muros buiten beschouwing, alsmede alle overige bebouwde kommen, wegen, open ruimten en waterlopen. De cijfers van 4 nivose lil (24 december 1794) blijken vluchtige schattingen te zijn en houden al evenmin rekening met water en wegen; de totale oppervlakte zou toen 3.889 bunder (oude Tongerse maat) geweest zijn, hetgeen ongeveer met 3.308 hectaren zou overeenstemmen.3 27 Wij verkiezen derhalve de huidige oppervlakte per gemeente en zo komen wij aan een totaal van 4.576 hectaren of 5.415 bunders. Het zou echter onjuist zijn te veronderstellen dat de stadsvrijheid van 1250 juist met deze oppervlakte overeenstemde, want sindsdien hebben een aantal grenscorrecties met de omliggende heerlijkheden plaats gevonden.328 Ten westen paalde de stadsvrijheid aan de Loonse heerlijkheden Thys, Wouteringen, Vechmaal, Haren-Bommershoven, Overrepen, Sint-Huibrechts-Hern en Werm; ten noorden aan het Luikse Althoeselt; ten oosten insgelijks aan de Loonse heerlijkheden 's Herenelderen, Membruggen, Genoelselderen en Mal; ten zuiden aan de Brabantse dorpen Nerem en Rutten, de Luikse heerlijkheden Vreren, Herstappe en Crisnée, de vrije heerlijkheid Hamal en de bank van Sint-Servaas Koninksem.329 DE RECHTEN VAN DE BUITENBURGERS De stadsvrijheid is tot stand gekomen op initiatief van de stad en met medewerking van de prinsbisschoppen. De bedoeling was stellig de stad van levensbehoeften te voorzien, toen de stedelingen zich nog hoofdzakelijk aan hun ambacht en handel wijdden. Ook had de stad behoefte aan inkomsten en mankrachten om haar versterkingen te bouwen en ze te verdedigen, alsook aan een vast afzetgebied voor de producten van haar nijverheid. Welk voordeel hadden de dorpelingen om in de stadsvrijheid opgenomen te worden? Hier komen de teksten ons enigszins te 145
hulp. Bij de aanhechting van Lauw werd gespecificeerd dat de inwoners vrijgesteld zouden zijn van de vorstelijke schattingen en militaire verplichtingen, dat zij voortaan selonk Ie coustume de Ie ville de Tongre berecht zouden worden, te weten het stadsrecht, en dat zij overal dezelfde vrijheden als de burgers van Tongeren zouden genieten, m.a.w. zij werden globaal van de dienstbaarheid ontheven. 330 De jurisdictie van het Tongerse schepenhof strekte zich over de gehele stadsvrijheid uit; in tegenstelling met de Loonse steden, die laattijdig het Luikse stadsrecht verwierven en waar het Loonse agrarisch recht extra-muros gehandhaafd bleef, werd te Tongeren in stad en vrijheid eenvormig het Luikse stadsrecht toegepast. Uit latere documenten blijkt, dat de dorpen zich min of meer zelfstandig organiseerden. Wat hun inwendige aangelegenheden betrof, namen zij zelfs eigenmachtig beslissingen, maar voor belangrijke zaken dienden zij vooraf de goedkeuring van de Tongerse magistraat te bekomen die tevens de eden van de dorpsmandatarissen afnam. Inzake het gebruik vai:i gemene gronden, grensbetwistingen enz. deed de stad echter rechtstreeks haar bevoegdheid gelden. 3 31 Een eventuele schepenbank werd vermoedelijk door de prinsbisschop ontbonden of na de aanhechting bij Tongeren tot cijnshof van de Kellenij herleid. Schout en schepenen bleven in dit geval hun titel voeren 332 maar zij waren voortaan alleen in civiele zaken bevoegd. Het feit bij de stadsvrijheid te behoren was voor de inwoners van de vrijheid dus een persoonlijk voorrecht, maar de vroegere heren of kerkelijke instellingen bleven ter plaatse nog een aantal grondheerlijke rechten uitoefenen op hun rechtstreekse landbouwbedrijven ; zij bleven in het bezit van hun slottorens, en inden cijnzen, pachten, enz. De buitenburgers hebben echter niet van het eerste uur af alle stedelijke vrijheden verkregen: zo moesten zij in 1261 nog steeds tol betalen aan de officieren van de prinsbisschop, telkens wanneer zij te Tongeren iets kochten of verkochten. In de dorpen werd nog een jaarlijkse belasting in haver geheven, te weten drie schoven per ploegbezit en één per huis waarvan twee derden naar 146
de graaf van Loon, als voogd van Tongeren gingen. Bovendien werden de dorpelingen van de stadsvrijheid tot hun ongenoegen gedwongen de booswichten, door het schepenhof veroordeeld, aan de galg te hangen of andere straffen op hen toe te passen, dont il se complaindoient grandement que grevet en estoient. Hendrik van Gelre stelde hen krachtens privilege van 12 december 1261 vrij van al deze dienstbaarheden en bepaalde qu'il joyroient d'ottel frankise que feroient ceuls de Tongrez. 333 Wij zagen hoger reeds dat de stad voortaan twee gerechtsdienaren moest aanstellen en dat de graaf van Loon, als voogd van Tongeren, in mei 1262 afzag van zijn aandeel in de haverbelasting. BESLUIT De stadsvrijheid Tongeren is met de medewerking van de prinsbisschoppen ontstaan, waarschijnlijk in het midden van de 12e eeuw en zeker vóór 1180. Ze bestond uit een reeks van dorpen, waarvan de bewoners het stadsrecht en de vrijheden van de Tongerse burgerij verwierven en alzo van de oude dienstbaarheid ontslagen werden. Het wordingsproces van de stadsvrijheid was omstreeks 1250 voltrokken: ze omvatte de dorpen Berg, Blaar, Henis, Lauw, Mulken, Neerrepen, Offelken, Piringen, Riksingen en Widooie. Enkele van deze dorpen waren vroeger als leengoederen of als allodiale goederen in het bezit van edellieden; andere behoorden toe aan abdijen of kapittelkerken. Deze behielden na de aanhechting bij Tongeren vaak het kasteel, het landbouwbedrijf, leen- en cijnsrechten, pachten, enz. In 1261 stelde Hendrik van Gelre de dorpelingen vrij van de laatste dienstbaarheidsverplichtingen. Het schepenhof van Tongeren kreeg het gehele gebied van de vrijheid onder zijn jurisdictie. De dorpen organiseerden zich min of meer zelfstandig en namen zekere beslissingen, voor zover deze interne aangelegenheden betroffen, boven de dorpen stond echter de magistraat van de stad Tongeren, die waar nodig zijn bestuurlijke rechten deed gelden.
147
Noten
Deel III
]. Daris, Notices. r. 12 en BSAH. r. 23, p. 146-148. 2 Limburg, r. XLIV , p. 208-2l2. 3 Bormans en Schoolmeescers, op.-cir. r. 1, p. 76. 4 Bormans en Schoolmeesters. op-cit. r. 1, p. 323-324. 5 ]. Daris, fliJtoire de ia viiie et descomtes de Looz, Luik, l 864- 1867, t. l, p. 467. 6 Zie echter C. Pergameni, L'arvouerie ecdésiastique beige, Gent , 1907, p . 161-162, die een andere mening heefr. 6, E. Fairon, Charles wnfisquées, p. 294. 6b ]. Fairon, Charles confisquées, p. 295. 7 Bormans en Schoolmeesters, op-cit, r. 2, p. 365, 366 en 3 76. 8 ]. Fairon, Regestes Liège, r. 1, p. 287-288. 9 OLL. t. l, p. 14-18. 10 G. D. Franguinet, Oorkonden O.L.V. Maastricht, r. 1, p. 3; Ch. Pioc, Cartuiaire Sai11t-Tro11d. t. 1, p. 70 ; F. Srraven, lnventaireSaint-Trond, t . 1, p. 2. 11 BCRH, r. 75, 1906, p. 4 1. 12 BSSLL, t. 24, 1906, p. 154. 13 BSSLL, t. 24 , 1906, p 170-1 71. 14 OeuvresdejacquesdeHenricourt, Brussel, 19 10-1931 , t. 2, p. 384. 15 S. Balau, Chroniques iiégeoises, c. 2, 1931, p. 77. 16 de Borman en Poncelec, Oeuvres, t . 2, p. 284. 17 Analecta ecdesiastica Leodiensia, t. 1, p. 101. 18 Dom U. Bedière, Mo11astico11 beige, t. 2, p. 224. 19 BSSLL, t. 50, p. 72-86. 20 L. Lahay, lnventaire S,û11t-Jean-Evangéliste, t. 1, p. 102. 21 L. Lahay, Inventaire Saint-Jean-Evangéiiste, c. 1, p. 126 en 133. 22 de Borman en Poncelet, Oeuvres, t. 2, p. 384. 23 Bormans en Schoolmeescers, op-cit, r. 3, p. 193. 24 A. Woucers, Tabie chronoiogique, t. 7, p. 800. 25 ]. Daris, Notices, t. 1, p. 242. 26 E. Poncelet, lnventaire Ste.-Croix, t. 1, p. 30. 27 BSSLL, t. 25 , p. 93 en 107. 28 de Borman en Poncelet , Oeuvres, r. 3, p. 29. 29 BIAL, t . 32, 187. 30 Afbeelding in BSSLL. 14, 208. 31 Dom U. Berlière, Monastico11 beige, t. 2, 224. 32 de Borman e n Poncelet, Oeuvres, t. 2, p. 384. 33 BIAL, t. 32, 186. 34 VO.t.1 7, 114. 35 ). Woiters, Mumterbiizen, p. 55 . 36 BIAL, t. 11 , p. 62. 37 SAT. Begijnhof, originelen . 38 L. de Herckenrode, Epitaphes, p. 739. 39 Stippen wij nog aan dar kanunnik Renerus van Tongeren, die testeerde op 31juli1 267,
148
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63
64 65 66 67 68 69 70
71 72
door bemiddeling van Lutgardis van Ko ninksem land re Berho gekocht had. BSSLL. t. 24, p. 273. Zie hiervóór. Her Sr.-Kruiskapittel van Luik had een voogd re Lauw. OLL. t. 27, p. 61. ). L. Charles, Sainl-Trond, p. 356; H. Pirenne, Les vil/es, p. 15. Een charter van 1261 laar blijken, dat de schepenen her strafrecht de lonk lamps uitoefenden. E. Fairon, Charles confisquées, p. 294. BSSLL. r. 24, p. 128-130, 15 3-155, 183-186; SAT. Sr.-Jacobsgasrhuis, origineel van 1235. Delescluse en Brouwers, Ca1alogue, p. 133 . RAH , fonds Alde Biezen, originelen. RAH , fonds H ocht, originelen . E. Fairon, Charles confisquées, p. 294. Bormans en Schoolmeesters, op. cil, r. 3, p. 182. Cauchie en Van Hove, Documenls, 1. 1, p. 73 . BCRH. t. 116, 1951 , p. 267-290. OLL. t. 6, p. 55-58. SAT. reg. 159, fol. v. L. M. Vandenhove, op-cil, p. 92. Zie de hiervóór aangehaalde oorkonden. BSSLL. t. 49, p. 166-168; ). Grauwels, Oorkonden Oude Biezen, t. 1, p. 24. Zie hiervóór. RBN. 191 1, p. 248-255. Bormans en Schoolmeesters, op-ci1. t. 1, p. 34-36. RBN. t. 105 , p. 113-145. E. Fairon, Chartes confisquées, p. 89 en 341; Bormans en Schoolmeesters, op-cit, r. 2, p. 570. BSSLL. r. 11, 150. SA T. Beg ijnhof, reg. 68, fol. l 3v0 . SAT. Begijnhof, originelen" Onder J an van Arkel ( 1364- 1378) en Arnold van Horn (1378-1390 ) werd o pnieuw re T o ngeren munt geslagen ; het nieuwe werkhuis zou in vico monetarum, heden nog de Munls/raat genoemd, gelegen zijn. BSSLL. t. 11 , p. 155. BSSLL. r. 24 , p. 117; aangehaald door L. M. Vandenhove, op-ci1, p. 167. BSSLL. t. 24, p. 122, 126, 129, ere. BSSLL. t. 24, p. 143 en 187. BSSLL t. 24, p. 181. BSSLL r. 49, p. 96. BSSLL r. 49. p. 94. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, t. 1, p. 569. Te Fosses lier de bisschop de hal door de gemeente bouwen (1267) , doch hij vorderde de helft van de o pbrengst op.). Borg uet, Carlulaire de la commune de Fosses, Namen , 1867, p. 13-15. E. Ponceler, Fiefs, p. 171. Arnold Orufkinc, waarvan de naam ook Druwekin, Drumken en Drunekin geschreven
149
73 74
75 76 77 78
79 80 81 82 83
84 85 86 87 88 89 90
150
werd, bleek een vooraanstaande poorrer van Tongeren re zijn; in 1317-1318 bevond hij zich driemaal in het gevolg van bisschop Adolf van der Marck, terwijl deze leenhulde ontving. E. Poncelet, Fieft, p. 104 , 205 en 217. Hij was gehuwd met zekere Ida N., waarvan hij een dochter Maria had, die vermeld wordt in 1329; hij had ook een zoon Arnold, de jonge. Hij overleed in 1329; RAL. Rekenkamer, reg. 719, fol. 43 v0 ; SAT. Sint-Jacobsgasthuis, origineel van 3 april 1329. Arnold Drufkint junior was op 8 april 1338 getuige bij de ondertekening van de Vrede van Montenaken , tussen Brabant en Luik. Bormans en Schoolmeesters, op. cit., t. Il!, p. 532-533. Bormans en Schoolmeesters. op-cit. t. 3, p. 182 en 183; t. 6, p. 302-304. Op 3 april 1329 scond Maria Druveken, dochter van de overleden Arnold, haar aandeel in de hal aan kanunnik Joannes Hanesanc af; haar broeder Arnold had toen kennelijk zijn aandeel reeds aan de stad verkocht, want in 1340 betaalde zij de helft van de cijns aan de Bisschoppelijke Tafel en gezegde Hanesanc de andere helft. Omstreeks 1350 betaalde de stad ook deze laatste helft, waaruit blijkt dat zij toen volledig in het bezit van de hal getreden was. Op 19 maart 1459 verplichtte de prinsbisschop de srad deze hal te herstellen. Zij brandde af in 1677 en op de plaats bouwde de stad in 173 7 het huidige stadhuis. SAT. Sint-Jacobsgasthuis, origineel van 3 april 1329 ; RAL. Rekenkamer, reg. 719, fol. 23 en 43 v0 ; pak 754 ; OLL. t. VI , p. 27-31. Op 28 juli 1455 verpachtte de prinsbisschop de tol voor 50 jaar aan de stad. RAL. Rekenkamer, pak 754. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, t. 1, p. 570. J. Wolters, Nonnemielen, p. 67. E. Poncelet, Fieft, p. 56 en 360; Feudataires, p. 114, 196, 262, 354, 374, 377, 395, 438, 491 en 549. Zie L.M. Vandenhove, op-cit, p, 113-114. E. Poncelet, Fieften Feudataires,passim. de Borman en Ponceler, Oeuvres, t. 3, p. 144-145 . RAL. Rekenkamer, reg. 716, fol. 1-6. SAT. Begijnhof, originelen; BSSLL. r. 15 , p. 417-419. J. Daris, Notices, r. 12 , p. 219. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, t. 2, p. 183; t. 4, p. 303. In het Frans heette de Kellenij charrie (1291) of cherrie (1361) , ibidem t. 6, p. 280; E. Ponceler, Feudataires, p. 732. OLL. t. 16, 1961, p. 74-75. Delescluse en Brouwers, Catalogue, p. 195-196 ; Cfr. L. M. Vandenhove, op-cit, p. 116. Bormans en Schoolmeesters, op-cit. t. 2, p. 433. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, t. 6, p. 280-282. E. Poncelet, Fieft en Feudataires, passim; RAL. Rekenkamer, reg. 7 19 ( 1348), passim. BSSLL. t. 24, p. 183-186 Aan dit banaliteirsrecht wordt later nog vaak herinnerd. Na een geschil tussen de stadsmagistraat en de brouwers, bevestigde bisschop Erard van der Marck op 3 okrober 1524 o.m. dat de mout enkel in molendino nostro v11/gariter mautmoien appellato mag gemalen worden. Zoals wij verder zullen zien werd nog ren jare 1667 in de voorwaarden tot verpachting ingelast dat de Mourmolen het prerogatieve van het malt deser stadt te
91 92
93 94 95 96 97 98
99 100 101 102 103 104 105
106 107 108 109 11 O lll 112 11 3 114 115 116 117 118 119
malen tot exduJie van allen anderen genoot; derhalve zou er controle in de overige molens gehouden worden. SAT. bundel I/b en reg. 108, fol. 170 en 367. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, r. 2, p. 117. Op 28 maart 1618 gaf prinsbisschop Ferdinand van Beieren de moffin bannal au braz de nostre ville de Tongre appartenant à nostre Table Episcopale, en béritage perpétuel avec ses droits ( = her banrecht) et appendices van de stad, regen een rente van 100 goudgulden per jaar. SAT. reg. 5/a. fol. fol. 4, en bundel 116. RAL. Beaureparr, reg. 7, fol. 23 v0 . SAT, Begijnhof, reg. 68, fol. 13 en 14 v0 . OLL. t. 23, p. 184. SAT. Begij nhof, reg. 68, fol. 13 en 14 v0 . OLL. r. 23, p. 169-202 E. Ponceler, Actes Pierrepont, p. 34. BSSLL. r. 24, p. 185 . BSSLL. t. 15, p. 423 . BSSLL. t. 15, p. 446. BSSLL. r. 15 , p. 427. BSSLL. r. 15, p. 428, en 447. E. Fairon, Charles confisquées, p. 282. BSSLL. c. 25 , p. 151-157; t. 26, p. 259-261. Te Beringen had de grondheer, de abt van Corbie in 1210 een gedeelte van het gemene broek tegen een rente aan de inwoners afgestaan. BSSLL. r. 42, p. 57. Te Sint-T'ruiden gebeurde deze gedeeltelijke afstand pas in 1366, doch de opbrengst moest dienen rot her herstellen van de wallen en her onderhoud van de wegen. F. Scraven, lnventaire, t. l, p. 55 BSSLL. t. 26, p. 259-261. BIAL. t. 55, p. 52 e.v. E. Fairon, Régestes, t. 1, p. 18. BCRH. t. 112, p. 185 . Zie hierover de paragraaf aangaande de Luikse stedenband. OLL. c. 9, p. 177. E. Fairon, Régestes. t. l, p. 26. BIAL. t. 35, p. 60. OLL. c. 19. p 62-63 BSSLL. c. 43, p. 134-136 BSSLL. C. 15, p. 427 . E. Fairon, Charles confisquées, p. 280. BSSLL. c. 15 , p. 427-428. Bormans en Schoolmeesters, op-cit, r. 2, p. 545. De raadsleden worden in 1323 consiaux genoemd. E. Fairon, Charles confisquées, p.
287-288. 120 Deze gebeurtenis werd aangehaald in een record van de raad van Luik uit het jaar 1312,
om als argument te dienen voor de stelling dat de schepenen zich niet te mengen hadden in de zaken van de stad Luik. E. Fairon, Régestes, t. 1, p. 176.
151
121 122 123 124
Ad Borgner, Ly mireur des histors, r. 5, p. 72. BSSLL. r. 25, p. 49-50. RAH. K apittel Tongeren, originelen.
Tongeren, eertijds geheten Octavia, dochter van de Luikse kerk. Een aantal middeleeuwse kroniekschrijvers verheerlijkten de oorsprong van Tongeren en noemden de stad Octavia.
125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161
152
Wij herzagen dus onze mening, uitgedrukt in OLL. t. 1, p. 12. ]. Paquay las ad eau.ras in plaats van oppidi. cfr. BSSLL. t. 24, p. 261. RAH. Begijnhof Tongeren, originelen. BSSLL. r. 24, p. 185-186 en 347-348. BSSLL. r. 24, p 218. BIAL. r. 25, p. 57. H . Pirenne, Les vil/es, r. 2, p. 45-47. E. Fairon, Chartes confisquées, p. 288. E. Fairon, Charles confisquées, p. 292. ]. Coenen, Oorkonden, r. 3, p. 75. E. Fairon, Charles confisquées, p. 280. E. Fairon, Charles co11fisquées, p. 290. H . Pirenne, Les vil/es, p. 23. A.Joris, Huy, p. 461-462. ]. L. Charles. Saint-Tro11d, p. 405. Sr. Bormans, Ordannances, r. 1, p. 37. E. Fairon, Régestes, r. 1, p. 18. Sr. Bormans, Ordo11nances, r. 1, p. 38. E. Fairon, Charles confisquée.r, p. 280. E. Fairon, Régestes, r. 1, p. 120. E. Fairon, Charles confisquées, p. 295 en 338. Bormans en Schoolmeesters, op.cit. r. 2, p. 469. Sr. Bormans, Ordon11a11ces, r. 1, p. 122. ). L. Charles, Saint-Trond, p. 407. E. Fairon, Charles confisquées, p. 29 1. L. M . Vandenhove, op. cit., p. 77. L. M. Vandenhove. op.cit. , p. 132-1 83. BSSLL. r. 15 , p. 288 en 297 ; r. 24, p. 303-307. OLL. t. 9. p. 105-113 Verzameling Stedelijk Museum. Cfr. OLL. r. 19, p. 13-17. BSSLL.r.24,p.315. BSSLL. t. 24 , p 133-135, p. 188. SAT. O .L. Vrouwekapittel, reg. 175, fol. 14 7. BSSLL. t. 15 , p. 298; t. 24, p. 315. BSSLL. t. 25. p 328. F. Vercauteren, Les civitates, p. 463. De oudste Luikse leenregisrers geven de namen van Bartholomeus Lombardus 1317), Georgius Lombardus ( 1319). Philippus Lombardus ( 1320) , Thomas quondam Lombardus de
162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172
173 174 175 176 177 178 179 180 181 182
183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193
Tongris (1325); deze laarsre leefde in 1318 ; Thumas Ie Lombart. Bormans en Schoolmeesrers, op.cit. r. 3, p. 182. E. Pouceler, Fiefs, p. 58, 103, 122 , 229. Henry Baillien, Weldadigheid, p. 11. BSSLL. r. 15, p. 288-312 ; r. 24 , p. 303 en 320. SAT. Weldadige Insrellingen, reg. 7. E. Ponceler, Feudaraires, p. 118. BSSLL. r. 24 , p. 303 De insrelling kon naruurlijk nog veel ouder zijn : her leprozenhuis van Maasrrichr wordr al in 633 gesignaleerd. Beyer, Mittelrheinisches Urkundenbuch, r. 1, p. 5. BSSLL. r. 24 , p. 282 . BSSLL. r. 15 , p 298, 299, 301 , 309 ; r. 24, p. 320 BSSLL. t. 24, p. 320. BSSLL. t. 25 , p. 46. E. Fairon , Chartesconfisquées, p. 281. Volgens deze uirgave zijn de schout en de schepenen de auteurs van deze akte, waarvan het origineel verloren is en waarvan enkel een ontleding uir 1409 bewaard bleef: deze is gewis onvolledig en vermoedelijk heeft het gerechr enkel een wettelijke expeditie van een raadsbesluit afgeleverd. Alleen de burgemeesters en raad verleenden toegang aan leprozen. SAT. reg. 1 fol. 14v0 , l 7v 0 , 19, 42, 45 , enz. J. Wolrers, AVERBODE, p. 145 ; Ch. Thys, Chapitre, t. ! , p. 47 ; L. M. Vandenhove, op. cit. p. 71. Limburg , t. 30, p. 27. Ch . Thys , Chapitre, r. 2, p. 9. BSAH. t. 12, p. 207-229 De akte van 20 april 963, waardoor de kathedraal van St.- Lambertus giften aan het St.-Martenskapirtel van Luik deed , is van twijfelachtige authenticiteit. E. Poucelet, Domaines urbains, p. 8-11. Chapeauville, Qui gesta , t. 2, p. 76. BSSLL. r. 24 , p 330-333 BSSLL. t. 24 , p. 20. 146 , 149, 150 en 15 2. De obedientie van Henis zou in het begin van de Xllde eeuw aan Godescalkus, kanunnik van St.-Jan-Evangelist re Luik, toebehoord hebben. L. Lahaye, St. J ean. Evangéliste, t. 1, p. 4, BSSLL. r. 24 , p . 11 7-1 26 en 136-146. BSSLL. t. 24 , p . 330-333 BSSLL. r. 24, p. 119-125 . Ch . Thys, Chapitre, r. 2, p. 6-2 4. OLL. t. 27, p. 56. BSSLL. t. 24 , p . 332-333 en 349. BSSLL. r. 24 , p. 154 en 316-317. Ch . Th ys , Chapitre, t. 3, p. 467 , noot 2. OLL. t. 16, p. 68-69. BSSLL.r. 24 , p. 141. OLL. r. 27, p. 61-67.
153
194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235
OLL. r. 16, p . 70-71. BSSLL. r. 24 , p. l l 7-118. BSSL. r. 24, p. 140-299. BSSLL. r. 24, p. 150-329. BSSLL. r. 24, p. 183-186. BSSLL. t. 24, p. 202-206. BSSLL. t. 24, p. 116. BSSLL. r. 24 , p. 254. BSSLL. r. 24 , p. 229-230. BSSLL. t. 24, p. 333-340. BSSLL. r. 24, p. 342-343 . Plaarsnaam te Tongeren, heden Maasrrichterveld genaamd. De huidige Beukenbergen Zeedijken. Plaarsnaam re Tongeren, bij de limieren van Offelken en Koninksem. BSSLL. t. 24, p. 343-345. BSSLL. t. 24, p. 211-220. Ch. Thys, Chapitre, r. 2, p. 249-256. Ch. Thys, Chapitre, r. 2, p. 211. SAT. Kapittel, registers 111-113. BSSLL. t. 24, p. 128. BSSLL. t. 24, p. 211-220. Ch. Thys, Chapitre, t . 2, p. 475-574. BSSLL. t. 24, p. 332. BSSLL. t . 24, p. 147-149. BSSLL. t . 24, p. 262. BSSLL. t. 24, p. 266-268; t. 28, p. 243-280 BSSLL. t. 24, p. 128 en 345 -346. Ch. Thys, Chapitre, t . 3, p. 475 en BSSLL. t. 24, p. 282-285. BSSLL. t. 24, p. 346-347. BSSLL. t . 24, p. 148. BSSLL. t. 24 , p. 348. BSSLL. t . 24, p. 349. BSSLL. r. 24, p. 349. BSSLL. t . 24, p. 133-136 BSSLL. r. 24 , P p . 348. BSSLL. t. 24, p. 349. BSSLL. t . 24, p. 349. BSSLL. t. 24, p. 127. BSAH. t . 18, p. 3-41. BSSLL. r. 21 , p. 127-196. BSSLL. r. 24, p. 330-333 BSAH t. 18, p. 146; BSSLL. r. 24, p. 125, 126, 138, 161 en 162, BIAL. t. 5, p. 152 ; Bormans en Schoolmeesters, op. át. t . 1, p. 25 7 en 463. Henry Baillien, St.j acobsgasthuis,
p. 32.
154
236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269
270 271 272 273 274 275 276
]. Paquay, Pouilié, p . 13-15. BSAH. t. 18, p. 42-43. Ch. Thys, Chapitre, t. 3, p. 6, BSAH. t. 18, p. 47. BSSLL. t. 24, p. 218-219 en 299. BSAH . t. 18, p. 60. Volgens Lo uvrex , DiJJertationes canonicae, t. 5, p. 3 en 9 zou deze bevoegdheid tot 1211 opklimmen. Zie Ch . Thys, Chapitre, t. 3, p. 467. BSAH. t. 18, p. 48. BSSLL. t. 18, p. 218-219. BSSLL. t. 24, p. 333 , C h. Thys, Chapitre, t. 3, p. 7. BSSLL. t. 24 , p. 204 . Ch. Thys, Chapitre, t. 3, p. 25-27. BSSLL. t. 15, p . 290, 299 enz. H . Baillien, Sint.Jacob, p. 7 en 30. H. Baillie n, Sint.Jacob, p. 36. H . Baillien, Sint.Jacob, p. 35. BSSLL. t. 24 , p. 128. SAT. St. Jacobsgasthuis, origineel van 1233. H. Baillien, St. Jacobsgasthuis, p. 29. H . Baillien, St.Jacobsgasthuis, p. 36. H. Baillien, St.Jacobsgasthui.r, p. 37-39; SIAL. t . 35, p. 57-64. H. Baillien, St.Jacob.rgasthuis, p. 41. SIAL t. 35, p. 57-64. H . Baillien, St.J acobsgasthuis, p. 41 en 42. H . Baillien, St.Jacobsgasthuis, p. 29. H . Bai!lien, St.Jacobsgasthuis, p. 31-33 , 34 en 39. H . Baillien. St.Jacobsgasthuis, p. 39, 43 ; .BSSLL. t. 24, p. 187. H . Bai!lien, St.Jacobsgasthuis. p. 39-40. SA T. St. Jacobsgasthuis, origineel van mei 1273. SAT. Sc.-Jacobsgasthuis, originelen. BSSLL. t. 24, p. 323. H. Baillien, St.Jacobsgasthuis, p. 13-14 . Ch . Thys. Chapitre, t . 3, p. 222-223. L. ]. M. Philippen, De begijnhoven, p. 99- 126. Zie over begijnen en begijnhoven : Alcantara Mens, oorspro ng en betekenis van de Nederlandse Begijnen en Begardenbeweging, Antwerpen , 1947, en voorts: W. Jappe Alberts, Moderne devotie, 1960, blz. 20 e.v. BSSLL.t.15,p.41 7-419. BSSLL. t. 23, p. 250. VO. t. 11 , p. 204. OLL. c. 25 , p. 56-58 BSSLL. c. 15 , p. 423-425 BSSLL. c. D, p . 426-428. BSSLL. c. 15, p. 423-424 .
155
277 278 279
280 281 282 283 284 285 286 287 288
289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309
156
BSSLL. r. l5, p. 140-14L, en 288-313. BSSLL. r. 15, p. 287. Alle drie in origineel bewaard op her SA T. Ze werden o n d eed in BSSLL. t. 15 , ( 1881 ), p. 291, 299 en 302 Verzamelde opstel/en, r. Il (193 5), p 191-192. In 1322 relde her Begijnhof 51 huizen, belast met cijns in penningen, kapuinen en hennen , ten voordele van de instelling; kenneli jk gaar het hier o m de grondcijns. D eze lij st va n woningen komt voor in een ligger van 1322; in de latere liggers en in de rekeningen, die pas in de 16de eeuw aanvangen, werd de opgave van deze cijns niet meer ingelast. Verzamelde opmiien, t. l8, p, 243-256. OLL. r. 25, p. 58. Ch. Thys, Chapitre, r. 2, p. 255 en 286. Ons Geestelijk Erf, jrg. 1946, p. 379. BSSLL. r. 15 , p. 429 BSSLL. r. 15 , p. 288-313 BSSLL. r. 15 , p. 288-313. SAT. Begijnhof, reg. 68, 390 bis, 264. BSSLL. t 24, p. 243-244 BSSLL r. 16, p. 110. In 1502 had de kluis zulke uitbreiding genomen dat ze zich rot een zusterklooster van de Derde Orde van de Sr.-Franciscus ontwikkeld had . Volgens E. P. Gilbert Remans zou de kluis van in her begin een slotkloosrer voor binnenzusters en dienstmeiden of buitenzusrers geweest zijn. BSSLL. r. 41, p. 48-51. E. Fairon, Charles confisquées, p. 294. E. Poucelet, Ste.-Croix. r. l , p. 109. Uitm untende plaatselijke bijdragen werden evenwel geleverd door M. Yans over Luik en). Linssen over Roermond . Zie bibliografie. H . van Werveke, Baniieu primitive. p 39 1. M . Yans, Baniieu liégeoise. p. 6. Mal was in de 14de eeuw een Loonse heerlijkheid; de Corsware m , Memoire, p. 342. Mogeli jk was hij de meier van het ridderlijk laat hof. BSSLL. t. 24, p 150. SAT. Sr.-Jacobsgasthuis, reg. 11 , nier gefolieerd ; reg. 12, fol. 17v0 . BSSLL. t. 24, p. 183. J Paguay, Archief Oude Biezen. p. 38. BSSLL t. 24, p. 293 E. Poucelet, Fiefs, p. 138 BSSLL. t. 24, p. 89. E. Poucelet, Feudaltlires, p. 96-97 en 197. Een ridder Goeswijn van Berg was getuige in 13 22- 1324; E. Poucclet, Fiefs. p. 41 en 284. E. Poucelet, Fiefs, p. 45 7 ; RAL Leemhof, reg. 50, fo l. 20 en 25. OLL. r. 3, p. 17-45. De kerk van Riksingen werd in 1036 gewijd ; BSSLL t. 5, p. 352 BIAL. r. 32, p. 150-1 52, en 280-283 ; Bormans en Schoolmeesters, op.-cit. t. 2, p. 123; OLL. t. 23 , p 175. BSSLL. t. 25, p 66-69 Grandgagnage, Vocabulaire, p. 174. Bormans en Schoolmeesters, op-cit. r. 1, p. 72.
310 311 312 31 3 314 315 3 16 31 7 318 319 320 321
322 323 324 325 326 327 328
329 330 331 332
333
BSSLL. t. 4, p. 14 3-183. RAL. Leenhof, reg. 4 1. fol. 57; reg . 48, fol. 66. BSSLL. r. 24, p. 126. SAT. Sr.-Jacobsgasrhuis, originelen. BSSLL. r. 25. ~ 82. BSSLL. t . 25, p. 44. BSSLL. r. 25, ~ 83. L. Lahaye, St.jean-Evangéliste, t. 1, p. 4, L. Lahaye, St.jean-Evangéliste, t. 1, p 10 en 22. SA T. St.-Jacobsgasthuis, originelen. BSAH. r. 18. p. 145. Inventaris HOCHECORN E van de abdij Corbie op de Bibliothèque Nationale re Parijs; BSAH. t. 18, p. 144-145. Her huidige kasteel van Widooie werd in het begin van de XVJie eeuw door H endrik Vaes-Valck, burgemeester van T ongeren , in her voormalig domein van Corbie gebouwd ; VO. r. 13, p. 57. BSSLL. t . 24, p. 232 en 346. E. Poucelet, Ste.-Croix, t. 1, p. 38-39; Bo rmans en Schoolmeesters, op-cit. t. 1, p. 519. E. Fairon, Charles confisquées, p. 280. BCRH, t. 11 2, p. 185-1 86. Tongeren verleende nochthans zelf in de 14de eeuw het poorterschap re persoonlijken titel aan de onderdanen van Ko ninksem. SAT. reg. l, fol. 10 en 19v0 . RAM . Frans Archief, bundel 3430. Geschillen dienaangaande werden gevoerd regen Nerem (135 7-1364 en 1722-1 738), Runen (1 755-1 759) , Thys ( 1746), Vechmaal (1739) , 's Herenelderen (1443-1581), Genoelselderen (1 743). SAT. reg. 1, fol. 247 ; reg. 3, fol. 260; reg. 4, fol. 60; bundels48, 49 en 54; reg. 119,passim. SAT. reg. 11 8 en 11 9.passim. E. Fairon. Charles confisquées. p. 280. H . Baillien, Lauw. p. 30-38; SAT reg . 15.passim. ScultetuJ et scabini villae de Nederrepen ( 1349) ; scholtet ende schepenen des gerichts van Neerrepen ( 1503); li eskevins ou tenants de/Ie cuert de/Ie Wege ( 1349). OLL. r. 16, p. 69-70. E. Fairon, Charles confisquées, p. 294.
157
Zusammenfassung
Im römischen Imperium war Tongeren die einzige Stadt von Bedeutung auf dem Gebiet des heutigen Belgien. Sie war der Hauptort der Civitas Tungrorum, und die Fläche innerhalb ihrer Stadtmauern übertraf diejenige der Metropolen Köln und Mainz. Im Vergleich zu Tongeren waren Paris, Reims, Orléans und Basel nur Zwergstädte. Mit der römischen Gewalt verschwand auch der Glanz von Atuaca. Die Verfasser der mittelalterlichen Chroniken fanden keine ausreichende Erkläru ng für die mühselige Auferstehung Tongerens und deshalb nahmen sie an, die Stadt sei am Anfang des 5. Jahrhunderts dermaBen zerstört worden, daB sie während der folgenden beiden Jahrhunderte verwüstet und verödet lag. Die Verlegung des Bischofssitzes nach Maastricht wurde in diesem Sinne erklärt. Die Historiker und Archäologen von heute verfügen leider nur über äuBerst wenig Material aus der Merovingerzeit. Weder Ausgrabungen noch schriftliche Quellen sind besonders ergiebig. Trotzdem ist es möglich, einige Schlüsse zu ziehen. Chlodwig besiegte den fränkischen Fürsten, der die Civitas Tungrorum in seiner Gewalt hatte, und vereinigte das eroberte Gebiet mit dem jenseits des Kohlenwaldes gelegenen Reich der Franken. Das ehemalige Atuaca blieb nur noch W ohnort einer kleinen Zahl fränkischer GroBer mit ihren Dienern; zu den GroBen ist auch der Besitzer des Gutes Hemelingen zu rechnen. AuBerdem war der Klerus noch in Tongeren geblieben. Einzelne Funde zeugen davon, daB eine gänzliche Zerstörung und Entvölkerung, 158
wie sie die mittelalterlichen Chronikschreiber annahmen, ausgeschlossen ist. Mit den Karolingern steht mehr Material zur Verfügung. Man kann möglicherweise Pippin III. die Schenkung der Krondomäne Tongeren an die Kirche von Lüttich zuschreiben. Die Karolinger behielten sich aber die königlichen Rechte in dieser Domäne vor. Bis 884 wohnten hier neben Leibeigenen der Kirche von Lüttich auch Leibeigene des königlichen Fiskus. In den "Vitae" wird Tongeren beschrieben als eine Stadt, in der der Bischof residieren konnte; es werden in diesen Quellen Kirche, Stadtmauer und Stadttor erwähnt. Mirte des 9. Jahrhunderts erhielt diese Kirche ein Domkapitel. Die runde St. Maternuskapelle, abgerissen im Jahre 1803, datierte aus der frühkarolingischen, möglicherweise sogar schon aus der spätmerovingischen Periode. In den Jahren 870-879 gab es in Tongeren eine Münzprägestätte. 881 wurde die Stadt von den Normannen zerstört. Der Vertrag von Verdun teilte Tongeren dem sogenannten Mittelreich zu. In den Jahren 870-879 gehörte es zum Westfrankenreich, danach mit einer kurzen Unterbrechung zum Deutschen Reich. Otto II. schenkte im Zuge seiner Reichskirchenpolitik die Immunität in Tongeren dem Bischof von Lüttich, Notker, der sich durch einen Vogt vertreten lieB. Die eigentliche Wiederauflebung von Tongeren setzte in dieser Zeit ein. Die Stadt verlor allmählich ihren agrarische Charakter; Handel und Gewerbe blühten auf, namentlich im 11. Jahrhundert, als der Handelsweg Köln - Brügge, der die Stadt durchquerte, in Gebrauch kam. Vermutlich im 11. Jahrhundert erwarben die Bischöfe von Lüttich in Tongeren gräfliche Machtbefugnisse und Regalien. Sie schenkten ihrerseits den Einwohnern die Stadtrechte. Die Originalurkunde ist wahrscheinlich 1180 oder 1213 verloren gegangen. Im Stadtarchiv, das erst im 15. Jahrhundert einsetzt, ist keine Abschrift vorhanden. Die Stadt Tongeren harte jedenfalls im 13. Jahrhundert die gleichen Rechte wie die übrigen Städte des Fürstbistums Lüttich; 159
ihre Einwohner werden in gleichzeitigen Urkunden "cives" und "burgenses" genannt. Tongeren hat damit als vollwertige Stadt seinen festen Platz in der Reihe der "bonnes Villes" des Fürstbistums Lüttich erlangt. Die topographische Entwicklung Tongerens wurde beeinfluBt vonden römischen Festungsmauern, besonders von den Mauern des 4. Jahrhunderts. Die Liebfrauenkirche in der südöstlichen Ecke dieser Anlage wurde nach den Einfällen der Normannen wiederaufgebaut und durch eine eigene Ummauerung befestigt. Diese umschloB nicht nur die Kirche, sondern auch die Kapitalgebäude, das Haus des Probstes, die St. Maternuskapelle, den Kirchhof usw. Wir nennen diesen Komplex das "Monasterium". Anfang des 12. Jahrhunderts wurde die romanische Kirche erbaut; wenig später lieB Bischof Heinrich von Leyen eine neue Residenz neben dieser Kirche errichten. Zu gleicher Zeit lieB er das "Monasterium" in westlicher Richtung vergröBern, urn Ra urn für den Bau der St. Nikolauskirche und der Tuchhalle zu gewinnen. Für Tongeren bekam das "Monasterium" die Bedeutung eines vorstädtischen Kernes, vor dessen Tor ein Marktplatz entstand. Die angrenzenden StraBen, bewohnt von Kaufleuten und Handwerkern, bildeten das "sururbium". Der Name "oud centrum'', den wir dem "Monasterium", dem Marktplatz und dem Handelsviertel gegeben haben, findet seine Berechtigung durch die Tatsache, daB dieser Stadtteil in die drei aufeinander folgenden Stadtummauerungen Tongerens aufgenommen wurde : er war immer das Herz der Stadt. Die Zerstörungen, die der Graf von Loon in Jahre 1180 und der Herzog von Brabant im Jahre 1213 anrichteten, nötigten die Einwohner Tongerens, sich mit einer Stadterweiterung zu befassen, die auch eine dritte Ummauerung enthielt. Nach dem Beispiel anderer Städte wurden zuerst das "suburbium", später auch die Maastrichter StraBe befestigt. Beim Bau dieses Abschnitts wurden stellenweise die alten römischen StraBen als Fundamente benutzt. An der Ostseite der Stadt wurde die noch teilweise erhaltene römische Mauer des 2. Jahrhunderts bis zur 160
Jeker in die neue Befestigung aufgenommen. Dem ursprünglichen Lauf dieses FlüBchens folgend wurde eine Verteidigungsmauer errichtet. Von den sechs Stadttoren lagen drei im alten Zentrum ; das Lütticher Tor befand sich am Ende der JekersrraBe. Es hieB auch Jekertor. Zwischen den Toren wurden dreizehn Türme in der Stadcmauer errichtet. Die Bauarbeiten, angefangen vor 1241, waren urn 1290 nahezu vollendet. Ersr danach wurden die letzten Reste der eingestürzten römischen Mauer des 4. Jahrhunderts abgerissen. Auf Wunsch der Domherren wurde die neue gotische Kapitelkirche gleichzeitig mit den Stadtmauern errichtet. Das romanische Westwerk lieB man vorläufig unberührt, der Klostergang aber wurde in östlicher Richtung verlegt; so entstand Platz für die neue Apsis. Da nun die Stadt ganz ummauert war, harte die Monasceriummauer keine funktionelle Bedeutung mehr ; ihre nördlichen und westlichen Teile dienten nur mehr als Kirchhofsmauer. Zwischen dieser Mauer und der StraBe wurden fünf Häuser erbaut für diejenigen K anoniker, die das Gemeinschaftsleben aufgegeben harten. Entlang der gegenüberliegenden StraBenseite, "Klooster" genannt, wurden noch sieben weitere Kanonikerhäuser errichtet. Am Markcplatz, angelehnt an die Monasteriummauer, erbauten Gewerbetreibende mit Zustimmung des Bischofs zehn Kaufmannshäuser. Die Grundstücke, auf denen diese Häuser standen, waren flächenmäBig beschränkt, aber sie waren wertvoll wegen ihrer Lage. Dem Bischof schuldeten ihre Besitzer nur einen geringen Zins. Das Haus in der Mirte stand vermutlich an der Stelle, wo sich früher das Monasteriumtor befunden hatte, denn der Besitzer dieses Hauses, das den Namen "De Sleutel" (Der Schlüssel) trug, harte die Verpflichtung, die beiden Zugangstüren zu dem Gang seines Hauses offen zu lassen und dem Publikum freien Durchgang zu gewähren. Mehrere Grundstücke zwischen dem alten Zentrum und der neuen Ummauerung blieben unbebaut; im Laufe der Zeit liessen sich hier Klostergemeinschaften nieder. Die Zahl der StraBen 161
wurde in diesem Viertel erhöht, besonders weil man den Zugang zu den Mauern und Mauertürmen erleichtern wollte. Für die Versorgung von Mensch und Tier mit Wasser wurden Brunnen angelegt. Zwischen den Stadtmauern und den umliegenden Dörfern erstreckte sich eine kreisförmige Zone, die in späteren Texten "de Kuip" genannt wurde, und die immer zum Stadtgebiet gehörte. Hier lagen das Lehnsgut "Betho", das "Tongersveld" und das Gut "Hagedocht". Südlich der Jeker befanden sich Wiesen und Wei den. Über die Verwaltung im mittelalterlichen Tongeren vor 1200 ist nur wenig bekannt. Die Vogtei hat zwar seit 980 bestanden, aber nur für die Periode 1234-1331 verfügen wir über Dokumente. Die Vogtei war damals in Besitz der Grafen von Loon. Es ist möglich, daB vor 1200 die Ritter von Tongeren diese Vogtei innehatten. Die Fürstbischöfe von Lüttich verfügten in Tongeren über einen Schöffenhof, der die Gerichtshoheit vom Vogte übernommen hatte, über die Münzprägestätte, die Tuchhalle, den Zoll, die Banalmühle und über Einnahmen aus ihrem D omanialbesitz, den sie zum Teil als Le hen oder als Zinsgut ausgegeben hatten. Für die Verwaltung dieser Zinsgüter gab es einen Zinshof, "Kellenijenhof' genannt, dem der fürstliche "Kellener" vorstand. Seit 1264 hatte die Stadt aber Mitbestimmungsrecht bei dieser Verwaltung und wurde dem Landesherrn nur ein Drittel der Einnahmen zugew1esen. Die städtische Gemeinschaft wurde im Jahre 1230 von Geschworenen vertreten, Bürgermeister und Stadtrat werden 1283 bzw. 1291 zum erstenmal erwähnt. Tongeren trat in den Jahren 1229, 1289 und 1300 dem Lütticher Städtebund bei. Die wichtigsten städtischen Einnahmen lieferte die "firmeteit", eine Steuer, die mit Zustimmung der Landesherrn erhoben wurde und nur zum Unterhalt der Stadtmauern und Stadttore diente. Eine "Armentafel" und ein "Aussätzigenhaus" linderten die Not der Armen und Kranken. Das von den Bischöfen dotierte Liebfrauenkapitel war das reichste Stift in Tongeren. Die Pröbste teilten die Einnahmen mit den Kanonikern, die seit der Mitte des 13. Jahrhunderts ihr 162
Gemeinschaftsleben aufgegeben hatten und Pfründen genossen. Drei der Kanoniker fungierten als Dekan, Cantor und Scolaster; Vikare vertraten die abwesenden Kanoniker, und Kapläne lasen an den dotierten Altären die Messe. Die "familia" wurde von den Hörigen des Kapitels gebildet. Im 13. Jahrhundert zählte das Stift auch einige "officiati", d.h. für ihre Dienste bezahlte Beamte und Diener. Tongeren war Sitz eines Landdekanates, das 116 Kirchspiele zählte. Zum Kirchspiel Tongeren selbst gehörten im 13. Jahr· hundert die Hauptkirche und zwei Pfarrkirchen, drei Filialkirchen und sieben kapellen. Das "Sint Jacobsgasthuis", als Gasthaus für Wallfahrer gegründet, besaB eine Kapelle; das Haus wurde betreut von einem Prior und ihm unterstellten Brüdern und Schwestern. Vom 13. Jahrhundert an wurden auch Kranke und Alte aufgenommen. Urn 1240 wurde ein Beginenhof gegründet; dieser Hof bildete nach 1257 eine kleine Stadt in der Stadt mit eigener Kirche, Krankenhaus, Kirchhof und einer groBen Zahl von Beginenhäusern . In der Nähe der St. Johannes-Kirche bewohnte im Jahre 1258 eine gewisse Grita eine Klause. Mit Unterstützung der Fürstbischöfe kam in den Jahren 1180-1250 die Stadtfreiheit zustande; sie umfaBte zehn urn die Stadt herum gelegene Dörfer, welche vorher der Gewalt von Adligen oder Abteien und Kapitelkirchen unterstanden. Ihre Bewohner erwarben das Bürgerrecht und wurden von Dienstbarkeit befreit. Die früheren Herren behielten nur gewisse wirtschaftliche Vorrech te und Ansprüche. Der Schöffenhof Tongeren bekam die Jurisdiktion und die Verwaltung in der Ganzen Stadtfreiheit übertragen. Gegen Ende des 15. Jahrhunderts war Tongeren eine angesehene Stadt, deren Bürger nach Selbständigkeit strebten und entsprechende Verwaltungseinrichtungen ins Leben gerufen hatten. Die Fürstbischöfe unterhielten in Tongeren eine Residenz. Handel und Gewerbe harten einen beträchtlichen Wohlstand gebracht. Die Fürstbischöfe hatten der Stadt mehrfach Privilegien verliehen, aber trotzdem betrieb sie bisweilen, zusammen mit ande163
ren Städcen des Territoriums, eine gegen den Landesherrn gerichtete Politik, wenn dieser sich anschickte, den EinfluB der Städte zu beschränken. Die Quellenlage für die Behandlung der frühen Geschichte von Tongeren ist dürfcig; nur für das 13. Jahrhundert standen genügend Quellen zur Verfügung. Die topographische Encwicklung haben wir möglichst genau zu rekonstruieren versucht anhand der bei Ausgrabungen gemachten Funde; schrifrliche Quellen zu diesem Thema fehlen fast ganz.
164
Résumé
La période romaine de l'histoire de Tongres, la plus ancienne ville de Belgique, a spécialement attiré, dans Ie passé, l'attention de toute une pléiade d'archéologues et d'auteurs de toutes sortes. On peut constater Ie même intérêt pour la période moderne, voire contemporaine; ici, il faut Ie
nouveau les données éparses et nous avons essayé de formuler cercaines conclusions. Résumons not re travail : L'empire romain avait accordé à Tongres l'honneur d'être l'unique ville importante sur Ie territoire de la Belgique actuelle; elk était Ie chef-lieu de la civitas des Tungri et sa superficie emmurée dépassa celle des métropoles de Cologne et de Mayence. Comparés avec Tongres, Paris, Reims, Orléans, Bale, etc. ne furent que des villes miniatures... Avec l'anéancissement de l'autorité romaine disparut la splendeur d'Atuatuca Tungrorum; les choniqueurs médiévaux ne trouvèrent pas d'explication pour la résurrection laborieuse de Tongres et, de la sorte, ils supposèrent la destruction de la ville, au début du Ve siècle, à la suite de quoi elle aurait été abandonnée pendant deux siècles. Le déplacemen t du siège épiscopal à Maestricht a d'ailleurs été interpreté comme s'il avait été effectué en prévision de cette destruction ... Les chercheurs scientifiques de nos jours ne disposenc malheureusement - nous devons Ie répéter - que de crès peu de sources concernant l'époque mérovingienne; ni les fouilles ni les textes écrits n'ont apporté un matérial suffisant. Néanmoins quelques données peuvent être énumerées. Clovis décrona le roitelet franc qui gouvernait la civitas des Tungri et réunit la région conquise au royaume des Francs saliens, qui s'étendit au delà de la Forêt Charbonnière. L'ancienne Atuatuca subsista en cant que lieu d'habitation de quelques notables francs, parmi lesquels nous devons ranger le propriétaire primitif du bien de Heimelingen, et leurs serviteurs; il y avait ensuite assurémenc le clergé avec son entourage; la situation de Tongres etait d'ailleurs idencique à celle des autres cités épiscopales de la Gaule. Quelques découvertes archéologiques l'attestent. Une destruction totale et un dépeuplemenc complet, comme le prétendaient les annalistes, semblent exclus. Avec l'arrivée des Carolingiens, les sources se multiplient. La donation du domaine de Tongres à l'église de Liège peut être attribuée à Pepin le Bref. Les Carolingiens pourtant demeurèrenc en possession des droits régaliens; des serfs de l'église de Liège y vivaient à coté de serfs du fisc royal (884). 166
Les vitae décrivent Tongres comme une ville convenant à la résidence d'un évêque; leurs auteurs font mention du mur de la ville et d'une porte, ainsi que de l'église. A cette dernière fut attaché, vers le milieu du IXe siècle, un Chapitre. La chapelle de Saint-Materne, construction circulaire démolie en 1803, datait du début de !'époque carolingienne, peut-être même de !'epoque mérovingienne tardive. Il y avait en 870-879 un atelier monétaire. En 881, la ville fut détruite pas les Normands. Après le traité de Verdun, Tongres dépendait du Royaume centra!, qu'on appela plus tard la Lotharingie; entre 870 et 879, de la Francie occidentale et finalement de !'empire germanique. Les rois germaniques pratiquèrent jusqu'en 1122 une politique dite de l'église impériale. L'un d'eux, Otton II, accorda ainsi, en 980, l'immunité de Tongres à l'évêque Notger, qui y institua un avoué. Peu après, commença la résurrection de Tongres; l'économie locale perdit peu à peu son caractère agraire; le commerce et !'industrie firent leur apparition, surtout après l'établissement, au Xle siècle, de la voie commerciale de Bruges à Cologne, qui passa par le centre de la ville. Il est probable que les évêques de Liège acquirent pendant ce même Xle siècle le comitatus à Tongres et puis les droits régaliens. Ensuite ils donnèrent aux habitants le droit urbain; le document original est perdu, probablement depuis 1180 ou 1213; ainsi pourrait s'expliquer !'absence de toute copie de ce privilège dans les archives locales, quine commencent qu'au XVe siècle. Les Tongrois jouissaient de toute façon au Xllle siècle des mêmes droits et libertés que ceux des autres villes liégeoises; ils sont appelés cives et burgenses dans les documents contemporains. T ongres obtint alors sans réserve son rang parmi les bonnes vil/es de la principau té de Liège. L'évolution topographique de Tongres fut singulièrement influencée par la présence des murs d'enceinte romains, principalement par ceux du IVe siècle. L'église Notre Dame, située dans l'angle Sud-Est de cette dernière enceinte, fut reconstruite après les invasions normandes, puis fortifiée par une enceinte propre; 167
celle-ci protégeait la dite église, les bátiments conventuels, la maison du prévot, la chapelle Saint-Materne, le cimetière, etc. Nous appelons eet ensemble le monasterium. L'église romane fut construite au commencement du Xlle siècle; peu après, l'évêque Henri de Leyen fit ériger une nouvelle résidence épiscopale près de cette église; simultanément il fit agrandir le monasterium dans la direction occidentale, afin d'y · réserver une place pour l'église Saint-Nicolas et pour la halleaux draps. Pour Tongres ce monasteri urn joua le role de noyau pré-urbain; un marché se constitua devant sa porte et forma avec les rues avoisinantes, peuplées de négociants et d'artisans, le surburbium. Le terme ancien centre, que nous avons donné dans cette dissertation à !'ensemble, formé par le monasterium, le marché et le quartier commercial, est certes justifié par le fait que cette partie de la ville fut compris successivement dans les trois enceintes de Tongres; elle a été de tout temps le coeur de la ville. Les dégats, causés à Tongres par le comte de Loozen 1180 et par le duc de Brabant en 1213, ont forcé les habitants, d'accord avec l'autorité supérieure, a établir un nouveau projet d'agrandissement, dans lequel une nouvelle enceinte fut prévue. Probablement et suivant l'exemple d'autres villes, le suburbium fut le premier à bénéficier des nouvelles fortifications; ensuite ce fut Ie tour de la rue de Maestricht. Du coté oriental, subsistait !'enceinte romaine du Ile siècle, encore debout jusqu'à mi-hauteur. On se servit de ces restes, qu'on rehaussa de quelques mètres, jusqu'à proximité du Geer. Le long du lit primitif de cette rivière, on éleva un mur de défense, qui allait rejoindre du coté occidental celui de l'ancien centre. Cet ancien centre fut d'ailleurs desservi par trois des six portes que compta la ville; celle de Liège ne se trouvait pas à l'endroit ou on la connut plus tard, mais bien à l'issue de la rue du Geer; elle s'appela d'ailleursjeketpoort. Treize tours consolidèrent la nouvelle enceinte. Les travaux ont commencé avant 1241 et ont été achevés vers 1290. Alors seulement furent démolis les restes du mur romain du IVe siècle, mais la différence de niveau a subsisté sur toute sa longueur. 168
En même temps que les remparts, les chanoines firent ériger une nouvelle église gothique; Ie Westbau roman resta provisoirement debout, mais Ie cloître roman, à l'exclusion d'une seule travée originale, fut déplacé dans la direction orientale; on créa ainsi l'espace pour la nouvelle abside. Maintenant puisque la ville se trouvait entièrement fortifiée et dûment en état de défense, les murs du monasterium perdirent leur fonction. Une partie des murs au Nord et à l'Ouest allaient servir d'enceinte de cimetière; entre ce mur et la rue, les chanoines firent construire cinq maisons pour les membres du Chapitre, qui abandonnèrent la vie conventuelle; on en érigea encore sept en face; la rue qui séparait les deux groupes de maisons canoniales s'appela bientot het Klooster. Du coté du marché, des négociants bàtirent avec l'autorisation de prince-évêque, dix maison de commerce; leur superficie était des plus restreintes, mais elles furent d'autant plus recherchées pour leur valeur commerciale. Leurs possesseurs devaient payer un léger eens au prince territoria!. A !'emplacement de la maison centrale se trouvait auparavant la porte du monasterium; cette maison était grevée d'une servitude: l'occupant devait laisser les portes d'entrée et de sortie ouvertes jour et nuit, afin de permettre aux habitants de passer librement par son corridor. Une multitude de terrains situés entre l'ancien centre et les nouveaux remparts restèrent longtemps non bàtis; plusieurs couvents y trouvèrent un emplacement. On augmenta Ie nombre de rues dans ce quartier, surtout dans Ie but d'atteindre plus aisément les fortifications. Des puits et des mares furent aménagés pour procurer de l'eau potable aux habitants et à leurs animaux. Entre les remparts et les villages environnants s'étendait une zone en forme d'anneau; elle fut appelée la cuve et elle continua toujours à faire partie de la ville ; dans cette zone se trouvaient Ie fief de Bétho, l'étendu Tongersveld et le Hagedocht, appelés aujourd'hui Beukenberg et Zeedijken. Au sud du Geer s'étendaient les prés et viviers communaux. Des faubourgs se sont constitués hors des portes du Geer et de Hemelingen.
169
Nous sommes peu renseignés au sujet des institutions de Tongres avant le Xlle siècle. L'avouerie devait pourtant exister depuis 980; mais nous ne disposons de documents .que pour la période 1234-1331; elle fut alors en possession des comtes de Looz. Il est fort probable que les chevaliers du lignage de Tongres ont assumé cette avouerie avant les comtes. Les princes-évêques disposaient à Tongres d'une cour scabinale, qui avait repris de l'avoué la juridiction supérieure, d'un atelier monétaire, d'une halle aux draps, du tonlieu, du moulin banal, des prés communaux et des au tres revenus de son domaine, qu'il avait cédés en fief ou contre un eens annuel à des particuliers. Il avait pour cela une cour censale, appelée Kellenijenhof ou cour du cellerier, precidée par le receveur du prince. Depuis 1264, la ville possédait également certains droits sur les prés communaux et le prince ne touchait plus qu'un tiers de leurs revenus. La communauté urbaine fut représentée en 1230 par des jurés; les bourgmestres et le conseil ne sont mentionnés qu'en 1283 et 1297, ce qui n'exclut pas qu'ils fussent déja en fonction auparavant. Tongres s'allia en 1229, 1289 et 1300 à la ligue des villes liégeoises. Ses principeaux revenus consistaient en la recette de la fermeté, qu'on levait périodiquement avec l'autorisation princière et qui ne pouvait servir qu'à l'entretien des fortifications. Une mense des pauvres et une léproserie y fonctionnaient pour soulager les nécessi teux. L'institution la plus riche de Tongres fut sans contredit le Chapitre de Notre Dame, qui avait obtenu sa dotation des évêques. Ses prévots ont également cédé une part de leurs revenus aux prébendes. Ils possédaient des droits féodaux, censaux et de justice criminelle sur les sujets du Chapitre. Parmi les fratres, qui jusque'au milieu du Xllle siècle vivaient en commun, trois portaient le titre de doyen, de chantre et d'écolátre ; des vicaires remplaçaient les chanoines absents au choeur. Un nombre varié de chapelains desservaient les autels dotés, à savoir deux en 1205, cinq en 1249 et onze en 1300. La familia fut composée par les serfs du chapitre; au Xllle siècle ce
170
chapitre avait déjà toute une série d'olficati à son service; il s'agit ici de serviteurs salariés. Tongres était aussi le siège d'un concile ou doyenné rural; les fidèles de 116 paroisses participaient à la Pentecote aux processions banales. La paroisse de Tongres proprement dite compta au Xllle siècle, en dehors de l'église-mère, deux églises paroissiales, trois filiales et sept quarte-chappelles; un pléban était placé à la tête de cette paroisse. L'hopital Saint-Jacques, fondé entre 1050 et 1195, pour héberger les pélerins, possédait une chapelle et était desservi par des frères et des soeurs, dirigés par un prieur: au Xllle siècle, on y recevait également des malades et des commemaux. Un béguinage se constitua vers 1240; il formait depuis 1257 une petite villedans-la-ville, avec une église, infirmerie et cimetière, ainsi qu'un grand nombre de maisonnettes pour les béguines. Une certaine Grita occupait en 1258 une récluserie près de l'église Saint-Jean. La banlieue ou franchise de Tongres fut constituée vers 1180-1250 avec l'aide des princes-évêques; elle comprenait une dizaine de villages, situés autour de la ville, villages, qui auparavant étaient placés sous l'autorité de seigneurs, d'abbayes, ou d'églises collégiales. Leurs habitants obtinrent le droit urbain et furent libérés des anciennes servitudes; les anciens seigneurs y conservaient quelques avantages économiques seulement. La cour scabinale de Tongres obtint la juridiction et le magistrat urbain l'autorité administrative sur toute l'étendue de cette franchise. En résumé, nous pouvons conclure que Tongres fut, à la fin du Xllle siècle, une ville dûment constituée, ou existait une église collégiale, ou la bourgeoisie, après avoir conquis son indépendance personelle, élabora toute une série d'institutions, ou les princes-évêques possédaient une résidence et ou le commerce et !'industrie locale apportèrent une certaine prospérité. Quoique les évêques aient souvent comblé la ville de leurs faveurs, les Tongrois se révoltèrent plus d'une fois, en même temps que les autres Bonnes Villes, contre leur prince, quand ces mêmes villes, suivant l'esprit du temps, pensaient devoir limiter sa domination arbitraire. 171
Notre mémoire a souvent déploré !'absence de documents anciens; seul le dernier siècle traité (le Xllle) nous a procuré suffisamment de documentation. En ce qui concerne la période antérieure, nous avons plusieurs fois du interpréter l'évolution locale par comparaison avec ce qui se passait alleurs. En matière d'urbanisme, nous avons essayé tant bien que mal de reconstituer l'évolution logique, car ici particulièrement les documents ne procurent qu'exceptionellement des élements. On nous excusera alors d'avoir dû aborder des sources d'époques plus récentes.
172
REGISTER VAN PERSOONSEN PLAATSNAMEN
A Adolf van der Marck, bisschop van Luik, 25, 88, 95. Adriaan IV, paus, 22. Aken, stad in W .-Duitsland; abdijen, zie
BurtJcheid. Alanen , volksstam, 3. Albane (Peter d') , pauselijk legaat, 143. Albert van Cuyck, bisschop van Luik, 104. Albert van Oostenrijk, koning, 85 , 87. Alberrus, schepen, 86. Alken, gemeente in de pr. B.-Limburg, 77, 78. Allée Verte, pl.n. te Tongeren, 58. Algerus, kanunnik, 113. Almarus, dienaar, 143. Altgius, Meroving ische vooraanstaande, 11. Althomlt, pin. te Hoeselt , 145. Amay, gemeente pr. Luik, 46. Amelius, kanunnik, 11 7. Angulo (Helwidis de), begijn, 109, 134, 135. Ansfried , graaf van H oei, 22. Arcadius, Romeins keizer. 9 . Arnold II, graaf van Loon , 143. Arnold IV, graaf van Loon, 78, 82. Arnold V, graaf van Loon, 79. Arnoldus, plebaan, 128. Arnoldu s, schepen, 115. ArraJ, stad in N.-Frankrijk, 139. AJ, gemeente in de pr. B.-Limburg, 125 .
AJJelt, pl.n. op de Maas. 16. AJtridlaan, pl.n. te Tongeren, 68. At11at11ca T11ngror11m, Romeinse benaming voor de stad Tongeren, X, 3, 5, 6, 37. Aubin (Herman), geschiedschrijver, XI. AuJtraJiè", deel van Gallië, 8, 15 ; koningen. zie Sigeberr. Averbode, abdij , 112, 141. Awans (Arnold van), kanunnik, 117.
B Baillien, garage te Tongeren. 47. BaJef, stad in Zwitserland. 5~ . Bavay, stad in N .-Frankrijk, 8, 23, 46, 68, 128. Belgica Secunda , deel van Gallië, 4. Belgiè·. 35 . Beaurepart, abdij te Luik. 93, 94. Begijnhof, te Tongeren , 62, 64, 65, 67, 70, 94, 97, 100, 129, 131 , 137. Berg, deelgemeente van Tongeren, 78, 96, 113, 114 , 116, 126, 127, 139, 140, 147. Pastoor, zie Gerard. Meier, zie Winricus. Berg, Bergis, (Elisabeth van), beg ijn , 108, 109, 134, 140. Berg, Bergis, (Renier van) , 134, 140. Bergen, zie Mom. Bergerweg, 68. Berg he (Agnes de), 141. Berghe (Catharina de), 141.
173
Berghe Berghe Berghe Berghe
(Cecilia de) . 14 1. (Gillis van ), ridder, 140. ( Ida de), 141 (Mechtildis de), 141. Berghe (molen van), te To ngeren, 140. Berghe ( Philippus qe), jonker, 141. Berg hes (Wi llem van) , 141. Berg is (Ameli us de), ridder, 92, 140. Betho, Betou, kasteel en leengoed te Tongeren. 65, 66, 70, 81, 83, 115. 142. Betho (Walter va n), 82, 83. Betho (familie van ). 82 , 86. Zie Betue. Bethoveld, 66. Betou, zie Betho. Betue (Arnold van) , 134. Beukenberg, pl.n. te Tongeren, 66, 70. Beukenbergweg, pl.n. te T ongeren, 68. Bilzen, stad in de pr. B -Limburg, 68. Bilzersteenweg, pl. n. te To ngeren, 68. Bischopstoren, pl.n. te To ngeren, 58. Bitsingen. gemeente in de pr. Luik, 77. Blaar, pl.n. te T ongeren , 65, 66, 68, 116, 139, 147. Blaar (Menta van) , begijn , 135. Boeshoven, pl.n. te Borgloo n, 118. Bommershoven, gemeente in de pr. B.- Limburg, 143, 145, 126. Bonifacius VIII , paus, 134. Bonn, stad in W .-Duitsland, 53. Borgloon , stad in de pr. B.- Limburg, 80, 132, 136, zie Loon. Borman (Camille de) , geschiedsch rijver, 52. 80. Bosch, familie van den , 81. Bosquet Saint-Gilles, pl.n. te Tongeren, 66. Bourgondie~ vorstendom, 26. Bourgondiërs, l 38. Boudewijn Il, graaf van Vlaanderen, 38. Brabanders. 52. Brabant, hertogdo m, 130. Hertogen. zie Hendrik. J an. Brede Vijver, Brede Wijn-, pl.n. te To ngeren, 56, 66, 95. Breuer 0), archeoloog, XI.
174
B roedersveldje, 66. Broek, Broekberg, pl.n. te T ongeren , 12, 67. Bronkho rst (Giselbert van) , 80. Bruckeim (Aleidis de), 120. Bruckeim (Mabilia de) , 120. Bruckeim (Margaretha de) , 120. Bruckeim (Mathias de), 120. Bruckeim ( He ndrik de) , 120. Brugge, hoofdstad van West-Vlaanderen, 26, 38, 68. Brunhilde, weduwe van Sigebert 1, 8. Brunhildeweg, Chaussée Brunehaut, heerbaan ten Zuiden van Tongeren, 8, 56, 68. Brussel, hoofdstad van België, 11, zie Ju-
belparkmuseum. Brustem, gemee nte in de pr. B.-Limburg, 23 .
Bulkerstraat, pl.n. te Tongeren , 63. Burtscheid, abdij bij Aken, 140.
c Cambrai. zie Kamerijk. Candidus, bisscho p van Tongeren-Maastricht , 6. Cappella Vescoviie, te Ravenna, 11. Carbonaria 5ïlva, zie Koienwoud. Carlengang, pl.n. te Tongeren, 64. Casino, scho uwburg te Tongeren , 49, 128. Chêilons-sur- Marne, stad in Frankrijk, 16. Chararik, Frankische koning, 4. Chaussée Brunehaut, zie Brunhildeweg. Childerik, Frankische koning. 4, 11. Ch ilperik ! , koning van Neustrië, 8. Ciney, gemeente in de pr. Namen, 26. Civitas Tungrorum, ambtsgebied uit de Romeinse periode, tevens hoofdstad van dit gebied, 3, 6, 13. Clarissenstraat, pl.n. te T o ngeren. 62, 64. Clauwenpoel, pl.n. te Tongeren, 65. Cleve (Arno ld van), 110. Cleve (Godfried van) , 109. Clovis, Frankische kon ing, 4. Codolus de Parma (Albert ), proost , 11 3.
Coenen (Jozef), geschiedschrijver, 104. Colmont (Helwidis van) . begijn , 135.
Colne, zie Keulen. Concordia, feestzaal te Tongeren , 55. Constantijn . Romeins keizer, 6, 18. Corbie, abdij in Frankrijk, 37. Corbie, hoeve van, te Widooie, 143. Comillon, Mont-Cornillon, abdij te luik, 81,
91.
Corversstraat. pl.n. te Tongeren, 62, 63. Cri.rnée, gemeente in de pr. Luik, l4 5. Curtiusmuseum, te Luik, 9. C ussin (Joannes dictu s), schout, 86.
D Daelbosch, pl.n. te T o ngeren. 66. Daris ()).geschiedschrijver, 78. Denemarken, 24. Deventer, stad in Nederland, 80. Dhondt (].), professor, XI. Diepenbeek, gemeente in de pr. B.· Limburg, l4 l. Dieste ( Wilhelmus dictus de), kapelaan , 133.
Digues de Mer, zie Zeedijken. Dinant, stad in de pr. Namen, 22, 26, 77, 85. 106. Kerken, zie O.L.Vrouw, Sint· Valentin1JJ. Dommershausen, huis te T o ngeren , 7, 58. D o natus, auteur van een vita, 6. Doornik, stad in de pr. Henego uw, 4, l6. Dwai , stad in N.-Frankrijk , 24. Driekruizenstraat, pl.n . te T o ngeren. 68. Driese n (Frans) , geschied schrijver, 38. Duitse koningen en keizers, 21. Zie Alben, Frederik, K oenraad, Lodewijk,
Otto. Duitsland, Duitse Rijk, 20, 144 . Drufkint (Arnold ), 88, 89.
E Eburonen, 35. Egidius. schepen, 86. Ei nhard, biograaf van Karel de Grote, 23.
Elderen, gemeen te in de pr. B.-Limburg , 80 . Elderen , familie van , 81. Elfde-N()vemberwal, 69. Elisabeth, priores, 135. Elisabeth, meid, 135, 136.
Engeland, Inghelant, 24. Engelmanshoven, gemeente 1n de pr. B.Limburg, 10. Engelmanshoven ( Niklaas van ). 130. Eugenius II! , paus, 143.
F Fermes, de heer van, 101 , 102. Filips van den Elzas, graaf van Vlaanderen. 139. Fosse, gemeente in de pr. Namen , 15 , 21, 38. 106. Franco, bisscho p van Luik, 19. Franken. volksstam, 3, 4, 5. Frankische ko ningen, zie Chararik, Childerik, Clovis, Karel, Karolingers, Pepijn, Sigebert, Merovingers. Frankrijk, 58; koningen, zie Lodewijk. Frederik II , koning, 99. Frederik Barbarossa, keizer, 22, 41, 42. Frère ( Hubert ), penningkundige, 87 Frésa rr (Ju les). verzamelaar te Luik, 9. Fulco. aa rtsbisscho p te Reims, 37.
G
Galgenberg, p l.n . te Berg, 85. Ga llicus (Gerardu s dicrus) , scho ut , 86.
Gal/ie; Romeinse benaming voor Frankrij k, 7, 11 , 45.
Gammenheigen, pl.n . te Riksingen, 118. Geebroek, pl. n. te Tongeren, 66. Genoelselderen, gemeente in de pr. B.-Limburg, 126, 14 5. Gerard, graaf van Loon, 25 , 51 . Gerard, pastoo r van Berg, 126. Gerardus. landdeken, 126. Gerardus, deken , 134. Gerardus. kapelaan. 133.
175
Gerardus, schepen, 86.
Germania Secunda, provincie uit de Romeinse periode, 3. Geukens (Benoit) , archeoloog, 17, 18, 37. Gilbert, deken van Tongeren, 79. Giselbertus, landdeken, 126. Giselbertus, pastoor, 133. Godefridus, kapelaan, 133. Godefridus, landdeken, 126. Godefridus, plebaan, 134. Godefridus, schepen, 86. Godescalcus, kanunnik, 143. Godfried, koning der Noormannen, 16. Goeswijnstoren, Kledersnijderstoren, pl.n. te Tongeren, 53. Graanmarkt, Korenmarkt, pl.n. te Tongeren, 39, 58, 90. Grita, kluiszuster, 135, 137. Groens/raat, pl.n. te Tongeren, 66. Guioth Q.-L. ), ingenieur, 3 7, 39, 40, 43.
H
Hagedocht, Haghedocht, pl.n. te Tongeren , 66, 70, 118, 121. Haimilo, Merovingische aanzienlijke, 12. Hakendover, gemeente in de pr. Brabant, 84. Hallare (Clementia de) , 120. Hallare (Helwidis de) , 120. Hallare ( Rixa de) , 120. Hamal, heerlijkheid te Rutten , 15, 81 , 126, 145 . Hamal, (Elisabeth van) , 83. Hamonts (Christiaan ), rentmeester, 61. Haneffe. gemeente in de pr. Luik, 80. Hardelingen, pl.n. te Sint-HuibrechtsHern, 113 , 116. Haren , gemeente in de pr. B.-Limburg, 126, 146. Hartgerius, Hircarius, bisschop van Luik, 19. Hase/are, pl.n. te Tongeren , 118, zie Haze-
lare. Haslare (Wilhelmus de), ridder, 140.
176
Haspengouw, aarrsdiaconaat, 127. Haspengouw, landschap in België, 8, 25. Hasselt, hoofdstad van de pr. B.-Limburg, 68, 125, 132.
Hasseltsesteenweg, pl.n. te Tongeren, 66. HaJSeltsestraat, zie Hemelingestraat. Haulchin, gemeente in de pr. Henegouw, 8.
Hazelare-Eikestraat, pl.n. te Tongeren, 66. Heers, gemeente in de pr. B.-Limburg, 77, 116.
Heide (Ter), pl.n. te T o ngeren, 66, 115 . Heilissen, Heylissen, abdij , 11 7. Heks, gemeente in de pr. B.-Limburg , 114, 126, 136 , Pastoor, zie Simon.
Hemelingen, Heime/inge, Heymelingen, pl.n. te Tongeren, 12, 14.
Hemelingepoort, pl.n. te Tongeren , 12, 53, 67, 68, 70.
Hemelingestraat, pl.n. te Tongeren , heden HaJSeltseshaat, 12, 45 , 46, 47, 50, 53, 64. Hemricourt Oacques de) , kroniekschrij· ver, 80, 81 , 82. Hendrik, kanunnik, 135 . Hendrik 1, hertog van Brabant, 25 . Hendrik, koning, 99. Hendrik, koning, 144. Hendrik, koning, 99. Hendrik II, koning, 22, 87. Hendrik IV, koning, 22. Hendrik V , ko ning, 23. Hendrik van Gelre, bisschop van Luik, 26, 78, 80, 84. 89, 95, 116, 118, 129, 132, 133. 143, 144 , 147. Hendrik van Leyen, bisschop van Luik, 24 , 42, 141 , 142. Henis, Heniz, deelgemeente van Tongeren, 113 , 116, 118, 126, 135 , 139, 143, 147. Henis (Godfried van ) , poorter, 106, 108, 109, 131. Henis (Liberr van) , 134 . Henisweg , pl.n. te Tongeren, 68. Henricus, schout, 86.
Hercules, Romeinse afgod, 19.
Herckenrodestraat, pl.n. te Tongeren, 56. Herenweg, pl.n. te Tongeren , 66. Hern (Helola van) , begijn, 135.
Herstal, gemeente in de pr. Luik. 8, 56, 68. Herstappe, gemeente in de pr. B.-Limburg, 126, 145 .
Hert (het), herberg re Tongeren , 90. Heymelingen (Margarira de) , 12. Hinnisdael, (familie van), 86. Hircarius, zie Hartgerius. Hoei, stad in de pr. Luik, 15, 21, 22, 26, 77, 78, 85, 106, 136 Hoei, graven, zie Ansfried. Hoeselt, gemeente in de pr. B.-Limburg, 77, 78, 116, 126. Hollanders, huis re Tongeren , 61 Hondsstraal, pl.n. te Tongeren, 47, 63. 64, 89.
Jan van Vlaanderen, bisschop van Luik, 25 , 78, 103, 104. Jappe Alberrs (W .). professor en geschiedschrijver, XII . Jeker, rivier in België, 49, 52, 55, 62, 63, 66, 67,69,94 , 133. jekerdal, pl. n. tussen Tongeren en Maastricht, 48, 68. jekerpoort,J ekerporte, pl.n. te Tongeren, 56, 63 , 67, 69, 70. Jekerstraat , pl.n. te Tongeren, 46, 48, 50, 65,69 Joannes, plebaan of pastoor, 128, 133. Joannes, prior, 131. Jocundus, kroniekschrijver, 12, 13. Jonas, auteur van een vita, 6. Jordanus, schepen, 86. Jubelpark , museum re Brussel, 11. Julius Caesar, 35.
Hongaril, Ongheren, 24. Honorius, Romeins keizer, 9.
K
Hospitaalplein, pl.n. te Tongeren , 62.
Kamerijk , Cambrai, stad in Frankrijk, 16.
Hospitale (Walrerus de), schepen, 86. Hourman (Gillis), 89. Hubensbeemdm, 66. Hugo de Pierrepom, bisschop van Luik , 94. Hugo van Chalons, bisschop van Luik, 106 Huldertingen Qan van) kanunnik, 119. Hunnen, volksstam , 12. Huybrigrs (Frans) , archeoloog, 9, 40.
Inghelant, zie Engeland, 24. lnnocentius IV, paus, 11 7, 129, 142.
J Jan van Aps, bisschop van Luik, 87, 104, 129. Jan van Beieren, bisschop van Luik, 95. Jan, graaf van Loon, (1274 ), 81. Jan 1, hertog van Brabant (1284), 78. Jan Il , hertog van Brabant, 25.
Kanunnik (Simon gezegd), 89.
Kapellen-onder-Glabbeek, gemeente in de pr. B.-Brabant, 88, 116.
Kapittelgebouw, re Tongeren, 19, 129. Karel de Dikke, Frankische koning, 15 . Karel de Grote, Frankische koning en keizer, 15, 18, 125. Karel de Kale, Frankische koning, 16, 37. Karolingers. vorstenhuis, X, 15. Kastanjewal, pl.n. te Tongeren , 49, 69. Kattestraat, pl.n. re Tongeren, 47, 63. Kemll, gemeente in de pr. B.-Limburg, 125. Ketsingen, pl.n. te Berg, 80 Keulen, Colne, stad in W.-Duitsland, 3, 4, 6, 24, 26, 45, 53, 68; domkapittel, 25 . Keverstraat, pl.n. te Tongeren, 68. Kielenstraat, pl.n. te Tongeren, 48, 49, 64. Kledersnijderstoren, zie Goeswijnstoren. Kleine-Spouwen, gemeente in de pr. B.Limburg, 10, 77. Klooster (het ), pl.n.re T o ngeren , 46 , 62, 68.
177
Kloosterstraat, pl.n. ce Tongeren, 40, 58. Koenraad II, keizer. 87. Kogels/raai, 68. Kolenwoud. Carbonaria Si/va, 4. Kolmont, pl.n. te Tongeren, 23, 25 , 51, 52. Koninksem , deelgemeence van Tongeren, 9, 15, 65, 66, 67, 82, 99, 114. 11 6. 126, 127, 139, 144, 145. Koninksem (Margarecha van), 135 . Koolkuil, 63 Koppelkiststraal, pl.n. ce Tongeren, 39, 42. Korenmarkt, zie Graanmarkt. Krekelstraal, pl.n. ce Tongeren, 63. Kremertoren, ce Tongeren , 55. Kruispoort, ce Tongeren, 54, 56, 128, 130, 131, 136 Kruisstraat, Sint-Truiderstraat, pl.n. re Tongeren, 45, 46, 54, 68, 87, 89, 90, 102. L Laeri Lagenses, Romeinse legerafdeling, 3. Lakenhal, te Tongeren, 44, 62, 89 Lakenmakersmolen, te Tongeren, 93.
Lakenmakerstoren, te Tongeren. 55. 64 . Lambercus, prior, 131. Lantremange, gemeente in de pr. Luik, 8. Laon, stad in Frankrijk, 16. Lauw, deelgemeente van Tongeren, 15, 80, 126, 139, 142, 144 , 147 . Lauw (Renier van) , ridder, 102. Lauw (Walter van), ridder, 89. Leo III , paus, 18. Leopoldwal, pl.n. ce Tongeren , 55 , 69. Leunis O· ), geschiedschrijver, 56. Leurenkwartier, ce Tongeren , 49, 56, 67, 69 Leut, Leuter, 80, 8 1. Libert, kanunnik, 119. Libercus, Merovingische vooraanscaande,
Lodewijk IV, graaf van Loon , 79. Lodewijk de Duitser, Frankische koning, 16. Lodewijk de Stamelaar, Frankische koning, 16. Lodewijk de Vrome, Frankische koning en keizer. 15. Loes (Machias de) , prior, 62, 130, 131. Loire, rivier in Frankrijk, 37. Lombarden , te Tongeren, 108. Loon, graafschap, 23, 77; Graven, 82, 96, 147 ; zie Arnold , Gerard , Jan , Lodewijk. Lore, zie Leurenkwartier. Los (Arnold of Anne de) , 131. Los (Renerus de), kanunnik. 11 9 Lotharingen, Frankisch koninkrijk, 16 ; Koningen, zie Lotharius. Locharius 1, keizer, 15, 16, 20. Lovenspenning (Godfried), 94 Luik, hoofdsrad van de pr Luik, 11 , 16, 19, 22, 25, 26, 77 , 78, 79, 85. 103, 106, 112, 123, 125, 126, 129, 130. 136, 138, 139, 143; Abdijen, zie Beaurepart, Cor-
ni/1011. Sint-Gillis. Sint:facob, Sint-Laurens. Bisschoppen, X , 22, 23 , 25, 35. 41; zie Adolf, Albert , Franco, Hartgeriu s, Hendrik, Hugo , Jan , Rica rius, Robert, Stefaan. Theoduinus. Kerken, zie Minderbroeders, Sint-Bartholomeus,
Sint-Denijs, Sint:fan . Sint-Kruis, SintLambertus. Musea , zie Curtius. Verzamelaars, zie Frésart.
Luiker/and, vorstendom, 81 , 141 Luikerpoort, pl.n. ce Tongeren, 48, 56. 69. Luikmtraat, pl.n . ce Tongeren, 56. Luikse kerk, 22, 83, 96 Lude (Franco de). 135 . Lude (Ida en Oda van) , begijnen , 132. Lyna Oozef) , geschiedschrijver, 82, 100.
11.
Linderstraat, pl.n. te Tongeren , 68. Lobbes, gemeence in de pr. Henegouw, 15, 21.
178
M
MtJas, rivier in België en 35. 66.
ederland, 5, 8,
Maasland, landschap in de pr. Limburg, 16.
Maastricht, Trajectum , hoofdstad van de pr. N.-Limburg, XI , 5, 7, 12, 13, 14, 17, 23, 24, 36, 46, 48, 67, 86, 125, 139, 144. Kerken, zie Sint-Servaas. Maastricht, landdekenaat, 126. Maastrichtmteenweg, Voie de Treil, pl.n. te Tongeren, 85. Maastrichterpoort, Trichterpoort, te Tongeren, 55, 68, 109, 130. Maastrichterstraat, pl.n. te Tongeren, 7, 46,48, 55, 58, 59,60,62,64,65,68,69, 89, 115, 11 7.
Maastrichterveld, 66. Maidière, gemeente in Frankrijk, 16. Mainz, 45. Mal, deelgemeente van Tongeren, 114, 116, 123, 126, 127, 139, 145 ; molen, 115 . Marcuald, aartsdiaken, 25. Marcuald , proost, 116, 119, 127, 128, 133. Marcus, kanunnik, 119. Mareebosch, pl.n. te Tongeren, 66. Maria, weduwe van keizer Otto IV, 84. Markt, pin. te Tongeren , 43, 45, 46, 47, 50, 58,60, 64,87,89, 90, 102. Mars, Romeinse afgod, 19. Martinus, bisschop van Tongeren-Maastricht, 6. Mathias, scolaster, 108, 109, 118, 131, 135. Mechelen , stad in de pr. Antwerpen, 15 , 21. Mechtildis (gezegd Mella) , begijn, 108, 135. Meerssen, gemeente in de pr. N .-Limburg, 16. Meeswijk , gemeente in de pr. B.-Limburg, 80. Membruggen, gemeente in de pr. B.-Limburg, 116, 126, 145 . Mera (Willem de) , rentmeester, 59. Merovingers, vorstenhuis, X. Metz, stad in Frankrijk, 53. Meylon, (Catharina), 14 1.
Millen, gemeente in de pr. B.-Limburg, 68. Minderbroeders, kloosterorde, 135. Minderbroederskerk, te Luik, 141. Minderbroedersstraat, pl.n. te Tongeren, 63 Mombers/raat, pl.n. te Tongeren, 48, 58. Monasterium , te Tongeren, 36, 41 , 44, 45, 60, 90. Moneta, huisnaam te Tongeren, 46, 87. Moneta antiqua, huisnaam te Tongeren, 88. Mopertingen, gemeente in de pr. B.-Limburg, 68, 81. Mons, Bergen, stad in de pr. Henegouwen, 8.
Mont-CorniLLon, zie CorniLLon. Montis Acuti (Walo de) , proost, 114.
Moerenpoort, te Tongeren, 48, 55, 56, 62, 64, 68, 69, 94, 97, 133.
Moerenstraat, pl.n. te Tongeren, 63, 89. Motten (de), stadspark te Tongeren, 56. Moutmolen, te Tongeren, 93, 141. Moxhe, gemeente in de pr. Luik, 79. Moze, (Thomas), 141. Muiken, pl.n. te Tongeren, 65, 66, 68, 81, 116, 126, 139, 140, 141 , 142, 147. Muiken (Gillis van) , 130. Muiken (familie van ), 128. Munsterbilzen, abdij, 46, 77, 125. Muntstraat, pl.n. te Tongeren, 48, 58. Mure, pl.n. te Tongeren, 48, 91, 94, 102. N
Namen, hoofdstad van de pr. Namen, 22. Nantriberus, Merovingische vooraanstaande, 11. Nationale Opgravingsdienst, 9, 43. Nederlanden (de) , 131. Neerrepen, deelgemeente van Tongeren; 68, 116, 126, 139, 140, 141 , 142, 147. Nerem, deelgemeente van Tongeren, 65, 86, 14 5; zie Scherpenberg. Neremweg, 68. Neustrie', deel van Gallië, 8, Koningen, zie Chilperik
179
Nicolas, kanunnik en kroniekschrijver uir de 12de eeuw, X. 8. Nicolaus, plebaan, 128. Niel (Merulla van), begijn, 135. N ieuwe Beemden, pl.n. re Tongeren, 66. Nieuwerkerken , gemeenre in Brabanr, 118. Nieuwermolen, Novum Molendinum, re Tongeren, 66, 92, 116. Nieuwstraat, pl.n. re Tongeren, 47; 63, 89. Nonnemielen, klooster bij Sine-Truiden, 89. Noormannen, volksstam , 16, 17, 19. 37, 50; K oningen, zie Godfried, Siegfried. Noorwegen, Norweghen, 24. Norweghen, zie Noorwegen. Notger, bisschop van Luik, 11 , 21 Novum Molendinum. zie N ieuwermolen. Noyun, stad in Frankrijk, 16. Nulen (Godfried), 91
Otrange, zie Wouteringen. Orro II, keizer, 21, 23, 26. Orro IV, keizer, zijn weduwe. zie Maria.
Oude beemden, pl.n. re Tongeren, 66. Oude Kassei, pl.n. re Tongeren, 66, 68. Oude Kerkhofweg, pl.n. re Tongeren, 68. Oude Steenstraat, pl.n. re Tongeren, 67. O urremeuse Qean d'), kroniekschrijver, X, 18, 101. Overbeek (Carharina van), 135. Overhaam, pl.n. te To ngeren, 65. Overrepen, deelgemeenre van Tongeren, 68, 126. 145. Overslag, arm van de Jeker re Tonge ren, 46. Ovile, zie Ojfelken. O yembrugge van Duras (fami lie), 86.
p
0 Odeur, Odoir, gemeente in de pr. Lu ik, 81. Ojfelken, Ovife, pl.n . re Tongeren, 51 , 52, 65, 67, 113, 116, 126, 130, 139, 140, 142, 147. Offelken (Margaretha va n), begi jn, 109, 135 Offelken (Walrelinus de) , ridder, 142. Offelken (Wilhelmus de), ridder, 142. Ogier de Deen, Frankische graaf, 18. Oldenburg. 78. 0.L. Vrouwekapittel re Tongeren, 23, 26, 52. 83, 88, 92, 98, 143. O.L.Vrouwekerk, te To ngeren , 7, 12, 17, 18, 20,25 , 36. 50. 58.65.69,80,84.95. 108, 11 3, 123. 126, 127, 136. 0.L. Vrouwekerk, re Dinanr, 22. 0.L. Vrouwemunster, zie Monasterium. Q. L. Vrouwestraat, pl.n. re Tongeren, 40, 60, Q.L. Vrouwetoren, te Tongeren, 36, 102, 110. O rcimius. schepen. 86. Orgerus, munrmeesrer, 86. Othée, gemeenre in de pr. Luik, 15, 26.
180
Paifve, gemeenre in de pr. Luik, 8, 15 . Paquay Qean) , jr.. geschiedschrij ver, 10, 35, 36. 125. Paquay Qean ), sr., onrvanger, 10. Paring, 66. Paspoelstraat, 68. Pausrers, Paxrre (Arnold), 89. Pels Qohannes) , 14 2. Pepijn IIJ , de Ko rte. Frankische koning, 15 , 17, 20. Perreau (An toon), geschiedschrijver, 38. Perri (Franz), geschiedschrijver, XI. Petrus, kapelaan, 133. Pierrepon r ( Hugo de ). proost, 11 4. Pipelpoel, pl.n. te To ngeren, 48, 49, 63, 64. Piringen, deelgemeenre van T ongeren , 65, 66, 113, 11.6, 126, 139, 142 . 147. Plein, pl.n. re Tongeren, 44. 45 , 46. 50, 58. Poeier/oren, 54 . Ponceler (E.). geschiedschrijver, 80, 8 1, 113. Porravin (Godfried), 91. Poyrevin (Gerard) , 106, 108, 133. 134. Predikhere n. kloosterorde, 135. Predikherenstraat, pl.n . re Tongeren, 64.
Provinciaal Gallo-Romeins
Museum, te
Tongeren, IX , XII. Puken (Willem ), plebaan. 128. Puts/raat pLn . re Tongeren, 46, 58.
R Ragnachar, Frankische koning, 4. Ravelsbergh (Herman van) , 11 3. Ravenna, stad in Italië, 11; Kerken zie Cap-
pella Vescovile. Reinier van Sint-Jacob, kroniekschrijver, 25. Reepe (Cono de) , 141, 142. Reims, stad in Frankrijk, 16; Aartsbisschoppen, zie Fulco. Renerus, kanunnik, 129. Renerus, pastoor, 142. Repen, familie van , 81, zie Repes, Reepe. Repenstraat, pl.n. te Tongeren , 63 . Repes (Lambertus de), 141. Reys van Repen (familie) , 86. Reusens (E. ), kanunnik en archeoloog , 11.
Ribémont, gemeente in Frankrijk, 16. Ricarius, bisschop van Luik, 19.
Ridderstraat, pl.n. re Tongeren , 48, 49, 64. Rijn, rivier in Duitsland, 4. Rijnland, landschap in West-Duitsland, 53. Riksesem. Rixen (Arnold van), ridder, 141. Riksingen, deelgemeente van Tongeren, 66. 68. 80, 81 , 118, 126, 139, 140, 141, 147. Rixen (Arnold de) , ridder, 93. Rixen , zie Riksesem. Rixinghen, (Aleidis de) , 141. Robert van Berghe, bisschop van Luik, 92. Robert van Thorote, bisschop van Luik, 58, 87 ' 134, 144. Robert van Vlaanderen, graaf, 24. Roginmar, Merovingische vooraanstaande, 11.
Romaanse toren, te Tongeren, 41, 59 .
Romarin, herberg re Tongeren, 47. Romboutstoren, te Tongeren, 43, 50, 58, 62. Romeinen, 35.
Romeinse Kassei, pl.n. te Tongeren, 46, 68. Romeinse keizers, zie Arcadius, Constantijn , Honorius,Julius, Valentinianus. Rooi, leengoed bij Tongeren, 142. Rosmeer, gemeente in de pr. B.-Limburg, 10. Rubens wijnhandel te Tongeren, 47. Rudolf van Zähringen, bisschop van Luik, 51. Rullingen, kasreel bij Borgloon, 115. Rutten, deelgemeente van Tongeren, 15, 116, 126, 140, 145. Rutten (Egidius van), 88.
s Saint-Bertin, abdij in Frankrijk, 38. Salzinnes, pl.n. te Belgrade, 79. Sancto Spiritu (Clemenria de), begijn , 108, 135. Sannul Ooannes), schepen, 86. Santiago de Compostela, bedevaartplaats in Spanje, 128, 136. Sassen, zie Soissons. Scarmure (Beatrijs van ), begijn, 108, 135. Scarmure (Lona de) , begijn , 134, 135. Scarmure (Mella van ), begijn , 108, 134. Scarmure (Otilia) , begijn, 134 . Scarmure, familie te Tongeren, 67. Scarpenberg ( Lambertus de), schout, 86. Schaetzentoren, re Tongeren, 54. Scha yes ( A.-G.-B. ), geschiedschrijver, 38. Schelde, rivier in België, 4, 35 , 66. Schermure, pl.n. te Tongeren, 67. Schermurenstraat, pl.n. te Tongeren , 68. Scherpenberg, kasteel te Nerem, 86. Schiervelstraat (de) , pl.n. te Tongeren , 62 , 63 , 64 , 130. Schuttersgang, pl.n. te Tongeren, 64. Seine, rivier in Frankrijk, 37 Sengers (Willem) , geschiedschrijver, 39, 40.
181
Herenelderen , deelgemeente van Tongeren, 68, 145. Siegfried, koning der Noormannen, 16. Sigebert I , koning van Austrasië, 8. Sigebert III, Frankische koning, 4. Simon, pastoor van Heks, 126. Sint-Antoniu1kapel, re Tongeren, 48, 83. Sint-AntoniuJleprozenhuiJ, re Tongeren, 67, 'J
109, !ll.
Sint-Antoniu1veld, 66. Sinr-Augusrinus (regel van) , 129, 137. Sint-BartholomeUJkerk , re Luik, 80. Sint-CatharinaJtraal, pl.n. re Tongeren, 62, 63
Sint-Denij1kerk, re Luik, 80. Sint-GilliJabdij, re Luik, 11 7. Sinr-Gondulfus, bisschop van TongerenMaasrricht, 13. Sinr-Huberrus, bisschop van TongerenLuik, 6, 18. Sint-Hubertu1kapel, re Tongeren, 142. Sint-Huibrecht1-Hern, gemeente in de pr. B.-Limburg, 145, zie Hardingen. Sim-Jacob (Renier van), kroniekschrijver, 51.
SintjacobJabdij. re Luik, 77. Sintjacob1ga1thuiJ, re Tongeren, 49, 62, 66, 67, 70, 99, 103, 129, 130, 131, 137, 142.
Sint-Jan (Ca rharina van) , begi jn, LOS, 135. Sintjamkapittel, re Luik, 143. Sintjamkerk, re Luik, 80. Sintjamkerk, re Tongeren, 49, 126, 127, 136, 137.
Sintjamkerkhof re Tongeren, 135. Sintjamkwartier, te Tongeren, 63, 64. Sintjamparochie, re Tongeren, 65. SintjamJtraal, te Tongeren, 49, 63, 89. Sint-KruiJkapiuel, re Luik, 80, 138, 144. Sinr-Lamberrus, bisschop van TongerenLuik, 6. Sint-Lambertu1kapi1tel, re Luik, 85, 88, 89, 93, 100, 11 2, 114; zie LuikJe Kerk. Sint-LambertuJkerk, oude karhedraal re Luik, 15, 17, 58.
182
Sint-Lauren1abdij, re Luik, 77, 117. Sint-LutgardiJJtraat, pl.n. re Tongeren, 56, 63
Sinr-Marernus, bisschop van Tongeren, 17, 19, 87.
Sint-Maternu1kapel, re Tongeren, 18, 20, 39, 41, 42, 50.
Sinr-Monulfus, bisschop van TongerenMaascrichr, l 3. Sint-Niklaas, patroon van de Kremers, 107.
Sint-NiklaaJkerk, te Tongeren, 43, 44, 47, 60, 62, 65, 126, 127, 136
Sim-Paulus, apostel, 11. Sint-Pieter, aposrel, 11. Sinr-Servaas, bisschop van TongerenMaascricht, 5, 6, 7, 12, 18, 24. Sint-ServaaJ, kapittelkerk re Maasrrichr, 13, 99, 139, 144 , 145.
Sint-Trudo, abt, 77. Sint-Truiden, stad in de pr. B.-Limburg, 38, 77, 85 , 106, 125, 126, 132 Sint-Truidmtraat, zie KruiJJtraat. Sint-Valentinm, kerk re Dinant, 22. Sint-WalburgiJ, slot bij Luik, 141 . Sleutel, de, herberg re Tongeren, 61, 62. Sluizen, deelgemeen te van Tongeren, l 0. 15, 114, ll6, 123, 126, 127, 139.
Sluizen (Mech rildis van), begijn , 135. Smalle Vijver, pl.n. re Tongeren, 66, 95. Smeetoren, re Tongeren, 55. SoiJJOm, SaJJen, stad in Frankrijk, 24. Specman (Walrerus), schepen. 86. StadhuiJplein, pl.n. te Tongeren, 47. Stavelot, stad in de pr. Luik. 11 2 ; Abren , zie Wibald. Srefaan, bisschop van Luik, l 9. Stefanus V, paus, 37. Srevens (André) , taalkundige, 66. Stormhoed, pl.n. te Tongeren , 66. Straa/Jburg, StraJsburg, srad in N.0.Frankrijk, 45 , 53. Sueven, Volksstam, 3. Sutton-Hoo, gemeenre in Engeland, l 1. Suroris (Henricus), 87.
T Theobald, plebaan, 127, 132. Theoduinus, bisschop van Luik, 78. Thuin, 106. Thys, gemeente in de pr. Luik, 145. Thys (Charles), geschiedschrijver, 41. Tienen stad in Brabant, 23, 46, 68. Tieckwtraat (de), pl.n. te Tongeren, 47, 59, 63. Tillomanus, schout, 84, 86. Tongeren, arrondissementshoofdplaats in de pr. B.-Limburg, paHim. Bisschoppen, zie Candidus, Martinus, SintGondulfus, Sint-Hubertus, Sinr-Maternus, Sinr-Monulfus, Sint-Servaas, Valenrinus; deelgemeenten, zie Berg,
T o ngeren (Lamberrus van), kapela• Tongeren ( Renerus van ), scolaste 118, 130. 134. Tongeren (Thomas van), 131. Tongeren (Tilman van), kanunnik, 80. Tongeren (Walter van), 82. Tongeren (Wendelmonda van), 80. Tongeren (Willem van), abt, 81. Tongeren (Willem van), ridder, 80, 81. Tongeren (familie van), 79, 83, 96, 141 ; zie Tungris. Tongersveld, pl.n. te Tongeren, 65, 70.
HeniJ, KoninkJem, Lauw, Mal, Neerrepen, Nerem, Overrepen, Piringen, Riksingen, Rutten, 's Herenelderen, Vreren, Widooie; gebouwen, zie Dommershausen, Hemelingepoort, Hert, jekerpoort, Kapittel, Kruispoort, Lakenhal, Luikerpoort. Moerenpoort, MonaJterium, M(}neta, Provinciaal Gallo-Romeins Museum, Romaanse toren, Romboutstoren, Sleutel, Trichterpoort; kerken en kloosters, zie Begijnhof, O.L. Vrouwekerk, Sint-Antoniuskapel, Sint-Hubertuskapel, Sint-Jacohsgasthuis, Sint-Janskerk, SintMaternuskapel, Sint-NiklaaJkerk; molens, zie Berghe, Lakenmakersmolen, Moutmolen, Nieuwermolen, Wijkmolen. Tongeren, zie Atuatuca Tungrorum, Civi-
Troyes (Jacob van ), aartsdiaken, 132. Tombe, alk, 66. Tours, Gregorius van, kroniekschrijver, 4, 12, 13. Tungri, Thoringi, volksstam, 4, 5. Tungris (Elisabeth de), 82.
tas Tungrorum.
Tongeren, Janddekenaat, 136. Tongeren (Boudewijn van), ridder, 79, 80. Tongeren (Beatrix van) , 80. Tongeren (Cun egonde van), 80. Tongeren (Dirk van), kapelaan, 80. T o ngeren (Gillis van) , kapelaan , 80. Tongeren (Gerard van), ridder, 79, 80. Tongeren (Hendrik van), kanunnik, 80. Tongeren (Hugo van), 81. Tongeren (Jacob van) , ridder, 80, 81
T rajectum, zie MaaJtricht. Trappenberg, pl.n. te Tongeren, 68. T richterpoort, zie M aastrichterpoort. Trier, stad in W.-Duitsland, 45, 53.
u Ulrix (Florenr) , archeoloog, 38, 46, 57, 62. Urbanus II!, paus, 143. Utrecht, stad in Nederland, 22.
v Valentinianus, Romeins keizer, 9. Valentinus, bisschop van Tongeren-Maastricht, 6. Val-Saint-Lambert, abdij, 81. Vandalen, volksstam, 3. Vandenhove (L.-M.), auteur van een verhandeling over Tongeren, X , 22, 86. Vanvinckenroye (Willy), archeoloog, XII, 67. Vechmaal, gemeente in de pr. B.-Limburg, 126, 145. Veemarkt. pl.n. te Tongeren, 62. Veldeke, (Hendrik van ), dichter, 24. Velinxstraat, pl.n. te Tongeren , 47, 63, 65. Velinxtoren, te Tongeren, 48, 55 , 56, 69.
183
Vercaureren (Fernand) , professor, 36. Verdun , stad in Frankrijk, 16. Verhuist (A.), professor, XII. Vemeylemtraat, pl.n. re Tongeren , 47, 64. Vicus Vineae, zie Wijngaardstraat. Viniror (Walter) , 107. Vinitoris (Servaas) en (Ida), 106, 108, 109, 131. Visé, stad in de pr. Luik, 68. Vlaanderen, graafschap, 24 ; graven , zie Boudewijn, Filips. Robert. Vlasmarkt, pl.n. te Tongeren , 90. Vleeshal, re Tongeren, 46. Vleeshouwerstormtje, re Tongeren, 54. Vliermaal (Aleidis van) , 13 5. Voie de Treil, zie Maasrrichtersteenweg. Vreren, deelgemeente van Tonge ren , 15, 65, 126, 145 . Vrijhem, pl.n. re Hoeselt, 68, 11 8. Vrijthof, pl.n. te Tongeren , 58, 63, 65. Vroenho/f, hoeve re Piringen, 142. Vuge (Lambertus), schepen, 86.
Widooie, deelgemeente van Tongeren , 65, 66, 113, 116, 126, 139, 142, 143, 147 ; hoeve, zie Corbie. Wik (Egidius de) , schepen, 86. Wijk , Wyc, pl.n. re Tongeren, 67, 68, 118. Wijkmolen, te Tongeren, 67. Wijkstraat, pl.n. te Tongeren, 68.
Wijngaard.straat, Wygaertsstraat, Vicus Vineae, pl.n. re Tongeren, 43 , 50, 59, 62, 63, 64, 108.
Witdbroek, pl.n. te Tongeren , 66. Wilhelmus, pastoor, 133. Willem 1 van Holland, 84 . Winricus, meier van Berg, 140. Wintershoven, gemeente in de pr. B.-Limburg, 19. Wirik, 91. Worms, stad in W.-Duirsland, 45. Wouteringen, Otrange, gemeente in de pr. Luik, 145 . Wyc, zie Wijk. Wygaertsstraat, zie Wijngaard.straat.
w
x
Walo, proost, 113. Walterus, kapelaan , 133. Walrherus, schout, 86. Warfusée, gemeente in de pr. Luik, 80. Weerd (Hendrik van de), geschiedschrij ver, X , 6. Weerd (Hubert van de) , professor, XI. Wege (Renerus del), ridder, 92. Wellen, gemeente in de pr. B.-Limburg, 77 ; molen , 82. Werm, gemeente in de pr. B.-Limburg. 145. West-Franken/and, West-Francië, 16, 20. Wibald, abt van Srevelor, 11 2. Wideu (familie van) , 81 .
Xhendremael, ge meente in de pr. Luik,
184
11 6.
y Yans (Maurice) , geschiedschrijver, 85.
z Zeedijken, Digues de Mer, pl.n. re T ongeren, 66, 70.
Ziegelsmarkt, pl.n. te Tongeren, 66. Zussen , pl.n. re Riemst, 141. Zonhoven, gemeente in de pr. B.-Limburg, 125.
Zuurbeemden, pl.n. re Tongeren, 66.
MAASLANDSE MONOGRAFIEËN
1
2
3 4 5 6 7 8
9 10
11 12 13
14 15 16 17 18
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Dr. M. G. Spiertz, Maastricht in het vierde kwart van de achttiende eeuw Dr. Remigius Dieteren O.F.M. Grondbeleid en volhhuisveJting in de Mijnstreek Dr. J. M. Gijsen, Niko/aus Heyenda/ (2 delen) Drs. J. F. R. Philips. Drs. J C. G. M. Jansen, Drs. Th. J A. H. Claessens, Geschiedenis
van de landbouw in Limburg 1750-1914 Dr. P. Th. van Beuningen, Wilhelmus Lindanus als inquiJiteur en bisschop Dr. E. Roebroeck, Het land van Montfort J Koreman, De stadsrekening van Maastricht over het jaar 1399-1400 Dr. J. M. Gijsen,Joannes Augustinua Paredis (1795 -1886) bisschop van Roermond en het Limburg van zijn tijd Dr. Jean Baerten, Het graafschap Loon (1 le-14e eeuw) A. H. Paape, Donkere ;aren Dr. Mr. H .H.E. Wouters, Grmsland en bruggehoofd Dr. C. van den Berg, H. B.). van Rijn, burgemeester van Venlo, pionier der milieuhygiëne Dr. J Grauwels, Dagboek van gebeurtenissen opgetekend daor Christiaan Munters (1529·1545) Dr. P. L. Nève, Het rijkskamergerecht en de Nederlanden Prof. Dr. W. Jappe Alberts, Geschiedenis van de beide Limburgen. Deel l Dr. L. Peters, Geschichte des Geschlechtes von Schaesberg Prof. Dr. W . Jappe Alberrs. Geschiedenis van de beide Limburgen. Deel Il Ir. C. E. P. M. Raedts m.i ., De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolenmijnbouw in Limburg Dr. S. Y A. Vellenga, Katholiek Zuid-Limburg en het fascisme Dr. W. Krings, Wertung und Umwertung von Al/menden im Rhein-Maas-Gebiet vom Spätmi11elalter bis zur Mitte des 19. Jahrhunderts Dr. P. ]. H. Ubachs, Twee heren, twee confessies. De verhouding van Staat en Kerk te Maastricht. 1632-1673 Jaak Brepoels, Het Lager Onderwijs in de provincie Limburg ( 181 5-1830) Harry Schillings, Toneel en Theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw Prof. Dr. W. Jappe Alberrs, Van heerlijkheid tot landsheerlijkheid Ph. Vander Maelen, Dictionnaire géographique du Limbourg Dr.J P. Gribling, Willem Hubert Nolens 1860-1931 Dr.]. A. K. Haas, De verdeling van de Landen vrm Overmaas 1644-1662 Prof. Dr. W . Jappe Albercs, Overzicht van de geschiedeniJ van de Nederrijnse Territoria tussen Maas en Rijn, ± 800-1288 Henry Baillien, Tongeren, van Romeinse Civitas tot Middeleeuwse Stad
185