RAPPORT
Sterfte en ziekte in Utrecht Analyse van de sterftecijfers (1985-1999) en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers (1999)
Sabine Quak, Erik van Ameijden, Eddy Mazurkiewicz, Jaap Toet
Mei 2004
GEMEENTELIJKE GENEESKUNDIGE EN GEZONDHEIDSDIENST UTRECHT BUREAU EPIDEMIOLOGIE EN INFORMATIE
Jaarbeursplein 17 Postbus 2423 3500 GK Utrecht Telefoon (030) 286 33 33
Deze rapportage is ook te vinden op de website van de GG&GD Utrecht (http://www.gggd.utrecht.nl).
Sterfte en ziekte in Utrecht
Voorwoord Wij zijn ons er allen, meer of minder, van bewust dat sterfte bij het leven behoort. In de praktijk van alledag blijken mensen echter vaak niet of onvoldoende te onderkennen dat er relaties zijn tussen hun leefstijl en daaruit mogelijk voortvloeiende ziekte en in het uiterste geval zelfs sterfte. De bijgaand gepresenteerde onderzoeksresultaten, over een periode van 15 jaar, bieden inzicht in een aantal van die feiten in de stad Utrecht. Naast veel persoonlijk leed voor de omgeving van betrokkenen, zitten aan deze feiten ook veel maatschappelijke kosten vast. Daarom verdient de inhoud van dit rapport de aandacht. Zodoende kunnen mensen opnieuw bewust gemaakt worden van de mogelijke effecten van hun doen en laten. Daardoor zullen zij mogelijk langer gezond kunnen leven.
Ir.G. J.A.Hille Directeur GG&GD
Sterfte en ziekte in Utrecht
Sterfte en ziekte in Utrecht
Inhoudsopgave Samenvatting................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Inleiding...................................................................................................................... 7
Hoofdstuk 2: Methoden.................................................................................................................... 9 2.1. Beschrijving sterftecijfers en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers .................................................... 9 2.2. Analyse ..................................................................................................................................10
Hoofdstuk 3: Resultaten..................................................................................................................12 3.1. Demografie, beschrijving populatie ...........................................................................................12 3.2. Sterfte ....................................................................................................................................13 3.2.1. Levensverwachting ...........................................................................................................13 3.2.2. Totale sterfte ....................................................................................................................14 3.2.3. Sterfte naar doodsoorzaak.................................................................................................15 3.2.4. Doodsoorzaken nader bekeken..........................................................................................16 3.3. Ziekenhuisontslagdiagnosen ....................................................................................................21 3.3.1. Totale ziekenhuisopnamen................................................................................................21 3.3.2. Opname per diagnose.......................................................................................................22 3.3.3. Ziekenhuisontslagdiagnosen nader bekeken.......................................................................23
Hoofdstuk 4: Beschouwing en Aanbevelingen...............................................................................27
Literatuurlijst ...................................................................................................................................35
Dankwoord......................................................................................................................................37
Bijlagen . .........................................................................................................................................38
1
Sterfte en ziekte in Utrecht
2
Sterfte en ziekte in Utrecht
Samenvatting De drie meest opvallende conclusies en daarbij behorende aanbevelingen op basis van de analyses van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers zijn: •
Er is een sterke relatie tussen roken en de aandoeningen (hart- en vaatziekten, longkanker en ziekten van de ademhalingsorganen) die in Utrecht leiden tot relatief veel sterfte en ziekte ten opzichte van Nederland. Aangezien een groot percentage Utrechters rookt, namelijk één op de drie, is een actief anti-rookbeleid binnen de gemeente Utrecht aan te bevelen.
•
De sterfte aan chronische longziekten (COPD) neemt ten opzichte van Nederland fors toe onder Utrechtse vrouwen. Naast roken kunnen omgevingsfactoren, zoals vochtige woningen en luchtverontreiniging, belangrijke veroorzakers zijn. Het is aan te bevelen preventie ook op deze omgevingsfactoren te richten. Deze bevinding ondersteunt de keuze voor het (facet)beleid van de gemeente Utrecht.
•
Zowel de sterfte als ziekenhuisopname ten gevolge van diabetes is ten opzichte van Nederland sterk verhoogd in Utrecht. Preventie van diabetes is aan te bevelen om verdere toename te voorkomen, met name onder allochtonen. Voorkómen en verminderen van overgewicht zijn een belangrijke determinanten waar de preventie op gericht kan worden.
In het kader van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) dient de GG&GD Utrecht inzicht te verkrijgen in de gezondheid van de inwoners van Utrecht door middel van epidemiologisch onderzoek. Om hier invulling aan te geven is de Volksgezondheidsmonitor Utrecht (VMU) ontwikkeld en zijn er in 2003 acht themarapporten verschenen. De VMU bevat echter weinig informatie over sterfte en ziekenhuisopnamen in Utrecht. Aandoeningen die leiden tot veel sterfte en ziekte dienen, samen met de aan de cijfers ten grondslag liggende determinanten, bekend te zijn binnen de gemeente Utrecht. Deze kennis kan mede richting geven aan het beleid. In dit rapport worden de sterftecijfers van 1985 tot en met 1999 en de ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van 1999 gepresenteerd. Per doodsoorzaak of diagnose zijn de cijfers naar geslacht bestudeerd. Hierbij is onderzocht of er veranderingen in de tijd zichtbaar zijn (trends), Utrecht afwijkt van Nederland en of er verschillen te zien zijn tussen Utrecht en andere grote steden. Dit rapport is een actualisering en uitbreiding van een eerder verschenen rapport van de GG&GD Utrecht over sterfte in de provincie Utrecht in de periode 1990-1995.
In de periode 1985-1999 zijn in Utrecht gemiddeld 1.060 mannen en 1.159 vrouwen per jaar overleden. De meeste sterfte wordt veroorzaakt door hart - en vaatziekten, kanker en ziekten van de ademhalingsorganen. Samen veroorzaken deze aandoeningen meer dan 70% van de sterfte. In 1999 is het totaal aantal ziekenhuisopnamen 34.734 (15.032 mannen en 19.702 vrouwen). Onder mannen wordt de meeste opname veroorzaakt door hart- en vaatziekten en ziekten van de ademhalingsorganen. Onder vrouwen vormen bevallingen en complicatie van zwangerschap of kraambed de belangrijkste reden voor opname. Na deze samenvatting worden van de belangrijkste aandoeningen de cijfers weergegeven in een samenvattende tabel.
3
Sterfte en ziekte in Utrecht
Uit de resultaten blijkt dat de gezondheid in Utrecht minder goed is dan in Nederland als geheel. De levensverwachting blijft één jaar achter bij de rest van Nederland. De sterfte is in Utrecht onder mannen 10% hoger en onder vrouwen 5% hoger dan gemiddeld in Nederland. De ziekenhuisopname is onder mannen ook verhoogd ten opzichte van Nederland, namelijk met 4%. Onder vrouwen is de opname daarentegen 2% lager. Vrijwel hetzelfde beeld is terug te zien in andere grote steden. Een minder goede gezondheid in Utrecht is met name het gevolg van het achterblijven van de achterstandswijken (GSB wijken). Roken blijkt een belangrijke determinant te zijn voor de aandoeningen die leiden tot de meeste sterfte en/of ziekte (hart - en vaatziekten, longkanker en ziekten van de ademhalingsorganen). Bovendien zijn de sterfte en/of ziekenhuisopname ten gevolge van deze aandoeningen in Utrecht veelal verhoogd ten opzichte van Nederland. Meer dan 50% van de oversterfte (75 personen per jaar) wordt door dergelijke aandoeningen veroorzaakt. Daarnaast neemt het aantal sterfgevallen door ziekten van de ademhalingsorganen onder vrouwen in de tijd toe. Voor longkanker lijkt dit ook het geval te zijn. Om in de toekomst sterfte en ziekte veroorzaakt door aan roken gerelateerde aandoeningen te verminderen, is het aan te bevelen naast landelijk maatregelen ook in Utrecht een actief anti-rookbeleid te voeren. De sterfte aan chronische longziekten is over de gehele periode aanzienlijk verhoogd onder mannen. Onder vrouwen is een duidelijke toename te zien; met name in de laatste vijf jaar (1995-1999) is de sterfte fors verhoogd ten opzichte van Nederland. De belangrijkste veroorzaker van COPD is roken, maar daarnaast spelen ook woningkarakteristieken (vochtige woning) en luchtverontreiniging een rol. Behalve op roken is het belangrijk preventie van COPD te richten op omgevingsfactoren. Dit sluit aan bij het gekozen (facet)beleid van de gemeente waarin meer aandacht wordt geschonken aan gezondheidseffecten door omgevingsfactoren. In 1999 zijn de ziekenhuisopnamen veroorzaakt door diabetes mellitus fors hoger in Utrecht in vergelijking met Nederland. Bovendien is de opname sinds 1994 sterk toegenomen. Diabetes blijkt een groeiend gezondheidsprobleem en het is aan te bevelen deze aandoening de nodige aandacht te geven binnen het lokaal gezondheidsbeleid. Aangezien diabetes veel meer voorkomt onder allochtonen dan onder autochtonen, zouden preventieactiviteiten vooral op deze groep gericht kunnen worden. Een belangrijke oorzaak van diabetes is overgewicht. Daarnaast kunnen vroegopsporing en een juiste behandeling het ziekte verloop gunstig beïnvloeden. Veel grotestadsproblematiek ligt ten grondslag aan de cijfers. Er is een verhoogde sterfte aan longontstekingen en infectieziekten (o.a. AIDS) te zien. Daarnaast is ook de ziekenhuisopname ten gevolge van psychische stoornissen hoger dan gemiddeld in Nederland. Typische stadsbewoners als sociaal kwetsbaren (dak - en thuislozen, drugsgebruikers), homoseksuele mannen en allochtonen zijn waarschijnlijk grotendeels verantwoordelijk voor de verhoogde sterfte aan en opname van deze aandoeningen. Met deze cijfers komen alleen de gezondheidsproblemen aan het licht die leiden tot sterfte of ziekenhuisopname, het topje van de ijsberg. Veel andere aandoeningen waar men niet direct voor wordt opgenomen of aan overlijdt, kunnen wel veel klachten veroorzaken. Het is aan te bevelen hier nader onderzoek naar te doen door samengestelde maten te berekenen die zowel ziektelast als sterfte in één getal uitdrukken (bijvoorbeeld DALYs ).
4
Sterfte en ziekte in Utrecht
Samenvattende tabel sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van de belangrijkste aandoeningen. Aandoening Sterfte (1985-1999) Ziekenhuisopname (1999) Utrecht
Utrecht t.o.v. A’dam/ R’dam (3)
Utrecht t.o.v. NL
M V
Aantal per jaar 389 467
Trend(1) bruto aantallen ↓ =
Oversterfte per jaar 19 11
M V M V V V
317 277 115 29 52 21
↓ = ↓ = = =
24 13 15 7 -2 2
Ziekten van de ademhalingsorganen Chronische longziekten
M V M V
113 91 75 37
= ↑ = =
Infectieuze en parasitaire ziekten AIDS
M V M V
14 11 5 <1
Endocriene stofwisselingsziekten Diabetes mellitus
M V M V
Psychische stoornissen
Utrecht
Utrecht t.o.v. A’dam/(3)
Utrecht t.o.v. NL
Belangrijkste determinanten
Trend(1) SMR = =
SMR (A/R) ↑ ↑
Aantal per jaar 1666 1290
Trend(1) bruto aantallen = =
Overopname per jaar 146 -27
SMR(2) 110 98
Trend(1) SMR ↑ =
SMR =
108 105 115 129 96 140
↓ = = = ↓ =
↑/= = ↑/= = = =
571 838 142 59 160 20
= = = = = =
26 -17 57 27 -13 -10
105 98 168 185 92 68
= = ↑ = = =
= = ↑ = ↑ ↓
19 4 16 5
120 105 127 115
= ↑ = =
↑/= ↓/= ↑ =
1297 1164 119 139
= = = =
204 172 17 41
119 117 117 143
= = = =
= = ↓ =
roken, genetische factoren, vochtige woning, luchtverontreiniging
= = = =
4 2 2 0
142 119 172 72
= = = =
↓ = ↓ ↓
149 136 -
= ↓ -
14 7 -
111 106 -
= ↓ -
↓ ↓ -
seksueel gedrag, drugsgebruik, vaccinatiebereik
26 53 -
= = -
4 8 -
120 117 -
= = -
= ↑ -
224 305 117 129
= = = =
95 73 58 53
174 132 198 170
↑ = ↑ ↑
↑ ↑ ↑ ↑
overgewicht, genetische factoren
M V
12 28
= ↑
2 -4
117 86
= =
= ↓
191 246
= =
86 84
182 152
= =
↑ ↑
multifactorieel
Aandoeningen van de perinatale periode
M V
6 4
= =
0 0
95 94
= =
= ↓
656 595
↑ =
159 150
132 133
= =
↑ ↑
Totaal aandoeningen
M V
1060 1159
↓ =
92 51
110 105
= =
= =
11437 15117
↓ =
464 -330
104 98
↓ ↓
↑ =
Hart- en vaatziekten
Nieuwvormingen (totaal) Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker
(2)
SMR 105 102
↓
o.a. roken, inactiviteit, overmatig alcoholgebruik, overgewicht, hypertensie
roken genetische factoren, behandeling, opkomst screening
Uitleg uitkomstmaten, zie paragraaf 2.2. (1) Trend: ↑ significant toenemende trend, ↓ significant afnemende trend, = geen significante trend. (2) SMR: significant verhoogde sterfte (p<0.05), significant verlaagde sterfte (p<0.05) (3) Vergelijking SMR Utrecht t.o.v. SMR G2 (Amsterdam (=A) en Rotterdam (=R)): ↑ SMR Utrecht verhoogd t.o.v. SMR G2, ↓ SMR Utrecht verlaagd t.o.v. SMR G2, = geen verschil in SMR tussen Utrecht en G2
5
Sterfte en ziekte in Utrecht
6
Sterfte en ziekte in Utrecht
Hoofdstuk 1: Inleiding De Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) heeft als taak inzicht te verkrijgen in de gezondheid van de Utrechters door middel van epidemiologisch onderzoek. Deze taak komt voort uit de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV). Om hier invulling aan te geven heeft het Bureau Epidemiologie en Informatie (BEI) van de GG&GD Utrecht de Volksgezondheidsmonitor Utrecht (VMU) ontwikkeld en zijn er in 2003 acht themarapporten verschenen.
1-8
De VMU heeft tot doel bestaande,
nieuwe en te verwachte gezondheidsproblemen te signaleren. De VMU rapporten bevatten echter weinig informatie over sterfte en ziekenhuisopnamen in Utrecht, terwijl deze twee maten veel inzicht geven in de gezondheid van de bevolking. Sterftecijfers geven de uiterste consequentie van het optreden van aandoeningen weer. Het zijn betrouwbare cijfers; er is geen twijfel mogelijk of iemand gestorven is of niet. 9
Daarmee is de doodsoorzakenregistratie de meest volledige en uniforme gezondheidsregistratie. Door middel van ziekenhuisontslagdiagnosecijfers kan de hoeveelheid ziekte onderzocht worden. Met deze cijfers is echter slechts het topje van de ijsberg zichtbaar aangezien lang niet elke aandoening leidt tot ziekenhuisopname. Toch geven ze een beeld van de incidentie van ziekten. Zeker in combinatie met sterftecijfers geven ziekenhuisontslagdiagnosecijfers een goed beeld van de gezondheidstoestand van de Utrechtse bevolking. Met name de aandoeningen die tot de grootste problemen leiden, zullen aan het licht komen.
Gemiddeld is de gezondheid van de bewoners van grote steden minder goed dan in de rest van Nederland. Ze ervaren hun gezondheid als minder goed en bovendien ligt de sterfte gemiddelde 11% hoger. Dit is het gevolg van achterblijven van de gezondheidstoestand van bewoners uit de achterstandswijken.
10
Utrecht telt vier van deze zogenoemde grotestedenbeleid (GSB) wijken. Geografische
verschillen in determinanten die samenhangen met de gezondheidstoestand kunnen ten grondslag liggen aan het verschil in sterfte en ziekte tussen grote steden en de rest van Nederland.
11
Hierbij kan gedacht
worden aan: •
Demografische verschillen (geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, etniciteit, huishoudenspositie);
•
Leefstijlfactoren (roken, alcoholgebruik, drugsgebruik, voeding, beweging);
•
Sociaal-maatschappelijke factoren (beroep, opleiding, inkomen, positie op de arbeidsmarkt, culturele herkomst);
•
Fysieke omgevingsfactoren (verkeer, milieu, woonomgeving, veiligheid);
•
Factoren betreffende het klinische zorgsysteem (hulpzoekgedrag, zorgaanbod, zorggebruik, diagnostiek, doorverwijsbeleid huisartsen, behandeling);
•
Screening;
•
Genetische factoren;
Een analyse van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers en bepaling van de daaraan ten grondslag liggende determinanten kunnen bijdragen aan de vorming van gezondheidsbeleid van een gemeente. Binnen het gezondheidsbeleid van de gemeente Utrecht is preventie een belangrijk aandachtspunt.
12
Aandoeningen die leiden tot veel sterfte en ziekte en de daarbij behorende
7
Sterfte en ziekte in Utrecht
determinanten dienen bekend te zijn binnen de gemeente Utrecht. Deze kennis kan mede richting geven aan het preventiebeleid. Daarnaast kunnen sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers inzicht geven in het functioneren van de klinische zorg. In dit verslag zal daar echter niet expliciet de aandacht naar uitgaan.
In dit rapport worden de sterfte van 1985-1999 en de ziekenhuisopname in 1999 van de stad Utrecht onderzocht. Hierbij wordt een antwoord gezocht op de volgende vragen: •
Wat is de omvang van de totale sterfte in de periode 1985-1999 en de totale ziekenhuisopname in 1999 in Utrecht? Is dit vergelijkbaar met Nederland en/of andere grote steden? Is er een trendmatige ontwikkeling in de tijd?
•
Welke aandoeningen zijn de belangrijkste oorzaak voor sterfte en/of ziekenhuisopname in Utrecht? Is dit vergelijkbaar met Nederland en/of andere grote steden? Is er een trendmatige ontwikkeling in de tijd?
•
Welke aandoeningen verdienen op basis van de sterfte in 1985-1999 en de ziekenhuisopname in 1999 relatief veel aandacht binnen het preventiebeleid van de gemeente Utrecht?
In 2000 is een rapport verschenen over sterfte in de provincie Utrecht in de periode 1990-1995.
13
Ten
opzichte van dit rapport is het huidige rapport een actualisatie met sterftecijfers tot en met 1999. Tevens kunnen trends bekeken worden, doordat we de beschikking hebben over de sterftecijfers vanaf 1985. Daarnaast worden de cijfers in dit rapport vergeleken met andere grote steden in plaats van met de provincie. Dit heeft een meerwaarde aangezien veel stadsproblematiek waarschijnlijk ten grondslag ligt aan de cijfers. Bovendien wordt dit rapport aangevuld met ziekenhuisontslagdiagnosecijfers, waardoor een veel breder beeld wordt verkregen van de gezondheidstoestand van de Utrechters.
Leeswijzer Hoofdstuk 2 (Methoden) begint met een uitleg over de herkomst van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers. Daarna volgt een beschrijving van de verschillende uitkomstmaten, de bepaling van trends en de interpretatie van de gegevens. In hoofdstuk 3 (Resultaten) wordt eerst een beschrijving gegeven van de onderzoekspopulatie; de inwoners van de stad Utrecht in 1999. Vervolgens worden de resultaten besproken, eerst de sterfte en daarna de ziekenhuisontslagdiagnosen. Beide gedeelten zijn hetzelfde opgebouwd met achtereenvolgens een beschrijving van de totale sterfte of opname, een uitsplitsing naar doodsoorzaak of diagnose en een diepere uiteenzetting van een aantal belangrijke doodsoorzaken en diagnosen (subdiagnosen, trends en vergelijking met andere grote steden). Het rapport eindigt met een beschouwing (hoofdstuk 4) waarin de bevindingen met betrekking tot sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers gekoppeld worden. De belangrijkste bevindingen worden hier besproken en mogelijke verklaringen gegeven. Hierbij wordt een vertaalslag naar (preventie)beleid gemaakt.
8
Sterfte en ziekte in Utrecht
Hoofdstuk 2: Methoden 2.1. Beschrijving sterftecijfers en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers Zowel de sterfte- als ziekenhuisontslagdiagnosecijfers worden geregistreerd naar woonplaats. Ook als iemand in een andere gemeente dan Utrecht is overleden of opgenomen en die persoon woont wel in Utrecht, wordt dit geregistreerd naar Utrecht. Andersom geldt dat personen die in Utrecht overlijden of opgenomen worden en ergens anders wonen, geregistreerd worden naar hun eigen woonplaats.
Sterftecijfers De sterftecijfers van 1985 tot en met 1999 zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij elk overlijdensgeval wordt door de constaterend arts de doodsoorzaak ingevuld op een overlijdensverklaring. Een gedeelte van dit formulier wordt anoniem naar het CBS verzonden. Bij het CBS wordt de overledene vervolgens ingedeeld naar doodsoorzaak volgens de BELDO-lijst. Deze lijst is gemaakt op basis van de door de World Health Organisation (WHO) opgestelde tiende versie van de International Classification of Diseases (ICD-10). Vanaf 1996 is er een nieuwe BELDO-lijst, versie G. Deze bestaat uit 17 hoofdgroepen doodsoorzaken en 55 subgroepen. De doodsoorzaken va n voorgaande jaren zijn omgezet naar deze indeling. Per overledene zijn enkele demografische gegevens bekend, zoals geslacht, leeftijd, woonplaats en datum van overlijden. De etniciteit of sociaal economische status van de overledene zijn echter niet bekend. In dit rapport beperken we ons tot de hoofddoodsoorzaken en subdoodsoorzaken die binnen het preventiebeleid van de gemeente relevant zijn. Wel zijn in de bijlagen 1 t/m 3 van alle doodsoorzaken de uitkomsten te vinden.
Ziekenhuisontslagdiagnosecijfers De door Prismant geleverde ziekenhuisontslagdiagnosecijfers zijn afkomstig van de Landelijke Medische Registratie (LMR). Alle algemene en academische ziekenhuizen zijn aangesloten bij de LMR. Wanneer een patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis, wordt de diagnose die de oorzaak was van de opname vastgesteld volgens de LMR. Vervolgens verzamelt en bewerkt Prismant (voorheen SIG Zorginformatie) deze gegevens. De ziekenhuisontslagdiagnosen zijn opgedeeld in 18 hoofddiagnosen volgens de International Classification of Diseases, Injuries and Causes of Death (ICD-9 codes). Binnen deze 18 hoofddiagnosen zijn 154 subdiagnosen te onderscheiden. Ook hier beperken we ons tot de hoofddiagnosen en enkele subdiagnoses die binnen het preventiebeleid van de gemeente Utrecht passen. In bijlage 6 en 7 zijn van deze hoofd- en subdiagnosen alle cijfers te vinden. De totale opname kan onderverdeeld worden in dagopnamen en klinische zorg. Bij een dagopname is de verblijfsduur minder dan één dag. Bij opname langer dan één dag spreken we van klinische zorg. Voor het doel van dit rapport is splitsing in dagopname en klinische zorg echter minder relevant. We willen een beeld schetsen van de incidentie van ziekten in Utrecht, daarbij maakt het soort opname niet uit. Om deze reden worden in dit rapport alleen ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van totale opname besproken.
9
Sterfte en ziekte in Utrecht
Om dubbeltellingen te voorkomen wordt bij de berekening van het aantal ziekenhuisopnamen voor elke aandoening gecorrigeerd voor het bij de aandoening behorende aantal verwachte heropnames. Door hiervoor te corrigeren, zijn deze cijfers een maat voor de incidentie van ziekten in een specifiek jaar.
2.2. Analyse
Uitkomstmaten Er zijn verschillende maten om sterfte en ziekenhuisopname te bekijken: •
Levensverwachting: het gemiddeld aantal jaren dat een individu kan verwachten te overleven op basis van de heersende sterftekansen binnen de populatie.
•
14
Absoluut aantal: het werkelijk aantal overledenen of ziekenhuisopnamen. Dit getal is een maat voor de omvang van de sterfte of ziekte die de aandoening veroorzaakt, doordat hiermee het precieze aantal wordt weergegeven.
•
Bruto aantal: het aantal overledenen of ziekenhuisopnamen per 100.000 inwoners. Het aantal inwoners van Utrecht is vaak niet gelijk aan andere plaatsen en ook per jaar kan het inwoneraantal variëren. Dit maakt populaties moeilijk vergelijkbaar, omdat de grootte van een populatie logischerwijs invloed heeft op de sterfte. Door de sterfte of ziekte te berekenen per 100.000 inwoners, kunnen populaties van verschillende grootte met elkaar vergeleken worden. Er kan echter een vertekening in de bruto aantallen zitten, aangezien deze maat geen rekening houdt met de bevolkingsopbouw. Enkele oorzaken voor sterfte of ziekenhuisopname zijn sterk leeftijdsgebonden. Verschillen in leeftijdsopbouw tussen populaties kunnen dan juist de reden zijn voor het verschil in sterfte of ziekte.
•
Standard Mortality Ratio (SMR): een gestandaardiseerde maat om de verhouding in sterfte of ziekte tussen populaties met verschillende leeftijdsopbouw (Utrecht en Nederland) te berekenen. Door middel van indirecte standaardisatie wordt er gecorrigeerd voor leeftijdsopbouw; de verwachte sterfte of ziekenhuisopname in Utrecht wordt berekend op basis van de leeftijdspecifieke sterfte of ziekenhuisopname in Nederland. Bijvoorbeeld: een SMR van 110 betekent dat de sterfte of opname in Utrecht 10% hoger ligt dan in Nederland. Bij een SMR wordt ook een 95% betrouwbaarheidsinterval berekend (95% -BI). Als de waarde 100 niet in het betrouwbaarheidsinterval ligt, betekent dit dat de sterfte of opname in Utrecht significant afwijkt van Nederland.
•
Absolute oversterfte of overopname: de hoeveelheid meer of minder (in absolute aantallen) sterfte of ziekenhuisopname in Utrecht dan verwacht aan de hand van de sterfte of ziekenhuisopname in Nederland. Door middel van indirecte standaardisatie wordt het absoluut aantal verwachte overledenen of ziekenhuisopnamen berekend. Door dit getal te vergelijken met het werkelijk aantal overledenen of opnamen wordt de absolute oversterfte/opname berekend. Doordat deze maat de absolute hoeveelheid meer of minder sterfte of ziekte ten opzichte van Nederland berekend, geeft dit getal een aanwijzing voor de omvang is van het probleem in vergelijking met Nederland. Deze aantallen geven een indicatie voor de gezondheidswinst die te behalen is.
10
Sterfte en ziekte in Utrecht
Software programma Voor de berekening van de uitkomstmaten is gebruik gemaakt van de door GGD Nederland uitgegeven RGI-1 applicatie. RGI staat voor Regionale Gezondheidsinformatie. Het is een computerpakket dat gebruik maakt van SPSS om gegevens over sterfte en ziekte te analyseren. Voordeel van dit programma is dat sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers op een gemakkelijke manier naar geslacht berekend kunnen worden. Het programma berekent echter geen cijfers naar etniciteit of wijk.
Trends Om veranderingen in sterfte in de tijd te bepalen zijn de bruto aantallen en SMRs ook berekend over drie perioden van vijf jaar (1985-1989, 1990-1994 en 1995-1999). Er is voor periodes van vijf jaar gekozen, omdat de aantallen per jaar veelal klein zijn. Per jaar is dan een grote variatie te zien die toegeschreven kan worden aan toevallige fluctuaties. De trends zijn bepaald volgens een conservatieve benadering; er is een significante trend aanwezig als de 95% betrouwbaarheidsintervallen van de eerste en derde periode elkaar niet overlappen en de tweede periode ertussenin valt. Uitgaande van een Poissonverdeling zijn de 95% betrouwbaarheidsintervallen van de bruto aantallen berekend op de volgende manier: BI = bruto aantal ± 1,96 * v (bruto aantal). De 95% betrouwbaarheidsintervallen van de SMRs zijn berekend door het RGI programma. Bij enkele doodsoorzaken waarbij het aantal overledenen voldoende groot is, zijn de sterftecijfers wel per jaar berekend. Bij deze laatste groep is door middel van lineaire regressie bepaald of er een significante trend aanwezig is. De ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van 1999 zijn voor vergelijking in de tijd vergeleken met de cijfers van 1994. Ook hier is bepaald of er een trend aanwezig is door vast te stellen of de betrouwbaarheidsintervallen van de twee periodes elkaar overlappen. Wanneer deze intervallen elkaar niet overlappen is een significante trend aanwezig. Berekening van de betrouwbaarheidsintervallen is op dezelfde wijze gebeurd als bij sterfte.
Vergelijking met andere grote steden Om de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van Utrecht goed te kunnen interpreteren zijn de uitkomsten van de belangrijkste doodsoorzaken en ziekenhuisontslagdiagnosen naast Nederland als geheel ook met twee andere grote steden, Amsterdam en Rotterdam, vergeleken. Door de SMR waarden naast elkaar te leggen, kan een vergelijking worden gemaakt. Op deze manier kan worden bepaald hoeveel meer of minder sterfte Utrecht heeft ten opzichte van Nederland in vergelijking met Amsterdam en/of Rotterdam ten opzichte van Nederland. Van Amsterdam is gebruik gemaakt van de sterftecijfers van alle doodsoorzaken van 1985 t/m 1999 en de ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van 1999 en 1994. Van Rotterdam zijn de sterftecijfers van 1985-1989 niet bruikbaar als vergelijkingsmateriaal, omdat dit de cijfers van de stad Rotterdam en omliggende gemeenten tezamen zijn. Een splitsing naar alleen de stad is niet te maken. Daarom is er alleen gebruik gemaakt van de sterftecijfers van 1990-1999 van enkele belangrijke doodsoorzaken als vergelijkingsmateriaal.
11
Sterfte en ziekte in Utrecht
Hoofdstuk 3: Resultaten 3.1. Demografie, beschrijving populatie
Aantal inwoners en bevolkingsgroei In 1999 telde de stad Utrecht gemiddeld 232.718 inwoners waarvan 48% mannen en 52% vrouwen. Omdat Vleuten en De Meern in 1999 nog niet bij de gemeente Utrecht hoorden, worden deze in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Het inwoneraantal van Utrecht is sinds 1985 iets gegroeid. Tabel 1 laat de omvang van de bevolkingsgroei zien.
Tabel 1: Bevolkingsgroei van Utrecht in periode 1985 t/m 1999. leeftijd
inwoneraantal 1985
inwoneraantal 1999
% verandering t.o.v. 1985
0-19
50.976
46.094
-9,6%
20-34
74.040
80.593
8,9%
35-49
38.912
47.362
21,7%
50-64
33.988
30.028
-11,7%
65+
32.053
28.641
-10,6%
Totaal
229.969
232.718
1,2%
Bevolkingsopbouw Utrecht wijkt wat betreft leeftijdsopbouw af van de rest van Nederland. Dit is te zien aan de hand van bevolkingspiramides (figuur 1). Het percentage 20 tot 35 jarigen is in Utrecht hoger dan in Nederland (34,6% versus 22,9%). Deze oververtegenwoordiging is toe te schrijven aan het feit dat Utrecht een studentenstad is.
Nederland
Utrecht 95+ jr 90-94 jr. 85-89 jr
Mannen
Vrouwen
Vrouwen
Mannen
Leeftijdsklasse
80-84 jr 75-79 jr 70-74 jr. 65-69 jr 60-64 jr 55-59 jr 50-54 jr. 45-49 jr 40-44 jr 35-39 jr 30-34 jr. 25-29 jr 20-24 jr 15-19 jr 10-14 jr. 5- 9 jr 1- 4 jr 0 jr -5,0%
-2,5%
0,0%
2,5%
5,0%
-5,0%
-2,5%
0,0%
2,5%
5,0%
Figuur 1: Bevolkingspiramide van Utrecht en Nederland in 1999.
12
Sterfte en ziekte in Utrecht
Op 1 januari 1999 is 30,1% van de Utrechtse bevolking van allochtone afkomst, waarvan Marokkanen (8,5%) en Turken (4,6%) de grootste groepen vormen. in 1999 allochtoon.
16
15
In Nederland als geheel is 18% van de bevolking
Dat Utrecht een studentenstad is, is ook te zien aan de relatief hoog opgeleide
bevolking; bijna 40% is hoogopgeleid en iets meer dan 30% laagopgeleid. Mensen met een lage sociaal economische status wonen hoofdzakelijk in de achterstandswijken (GSB wijken) van Utrecht.
7
3.2. Sterfte
3.2.1. Levensverwachting In 1999 is de levensverwachting van Utrechtse mannen 73,6 jaar en van Utrechtse vrouwen 79,4 jaar. Dit is iets lager dan in de rest van Nederland, daar is in 1999 de levensverwachting 74,9 jaar voor mannen en 80,1 jaar voor vrouwen. Tot de jaren ‘70 lag de levensverwachting in Utrecht voor mannen onder het Nederlands gemiddelde en voor vrouwen op een vergelijkbaar niveau. Daarna is er een sterke toename van de levensverwachting in Nederland te zien. Ook in Utrecht is een toename te zien, maar deze blijft voor zowel mannen als vrouwen achter bij de rest van Nederland (figuur 2). Bij de andere drie grote steden is een vergelijkbaar beeld te zien als in Utrecht.
Levensverwachting (in jaren) 82 80
vrouwen
78 76
mannen 74 72 70 68 1954
1958
Amsterdam
1962
1966
1970
Nederland
1974
1978
Den Haag
1982
1986
Rotterdam
1990
1994
Utrecht
Figuur 2: Ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen in de vier grote steden en Nederland, periode 1954-1998.17
13
1998
Sterfte en ziekte in Utrecht
3.2.2. Totale sterfte In de periode 1985-1999 zijn per jaar gemiddeld 1.060 Utrechtse mannen en 1.159 Utrechtse vrouwen e
overleden. Binnen elke leeftijdscategorie overlijden meer mannen dan vrouwen. Vanaf het 55 levensjaar is er echter een duidelijke toename te zien van het aantal overleden mannen ten opzichte van het aantal overleden vrouwen (figuur 3).
25000
brutosterfte
20000
15000
10000
5000
Man Vrouw 0 0
1-24
25-44
45-54
55-64
65-69
70-74
75-79
80-84 85-100
leeftijdscategorie
Figuur 3: Totale sterfte in Utrecht per 100.000 inwoners naar leeftijd en geslacht, periode 1985-1999.
Totale sterfte in Utrecht ten opzichte van Nederland De sterfte in Utrecht kan op twee manieren met Nederland vergeleken worden (zie ook hoofdstuk 2, uitkomsten). Ten eerste door middel van de absolute oversterfte, deze maat laat zien hoeveel meer of minder absolute sterfte er in Utrecht is ten opzichte van Nederland. De oversterfte van de totale sterfte is voor mannen 92 personen per jaar. Dit geeft aan dat er per jaar gemiddeld 92 meer mannen overlijden in Utrecht dan op basis van de Nederlandse cijfers verwacht zou worden. Voor vrouwen is de oversterfte 51 personen per jaar. Ten tweede is de SMR een manier om Utrecht met Nederland te vergelijken. Deze gestandaardiseerde maat laat de verhouding van sterfte tussen Utrecht en Nederland zien. Voor mannen is de SMR 110, dit betekent dat de sterfte onder mannen in Utrecht 10% hoger is dan in Nederland als geheel. Voor vrouwen ligt de sterfte 5% hoger dan in Nederland. In zowel Amsterdam als Rotterdam is de sterfte in vergelijking met Nederland ook significant verhoogd voor mannen en vrouwen. Figuur 4 laat het verloop van de sterfte van Utrecht ten opzichte van Nederland zien bij mannen en vrouwen over de periode 1985-1999. Bij mannen lijkt de SMR over de jaren wat te dalen, er is echter geen significante trend aanwezig.
14
Sterfte en ziekte in Utrecht
130
120
SMR
110
100
90
80
Man Vrouw
70 1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
jaar
Figuur 4: Totale sterfte in Utrecht ten opzichte van Nederland (=100) naar geslacht, periode 1985-1999.
3.2.3. Sterfte naar doodsoorzaak Zowel bij mannen als vrouwen wordt de meeste sterfte veroorzaakt door hart- en vaatziekten, gevolgd door kanker. Van alle overleden mannen in de periode 1985-1999 overlijdt 36% aan hart- en vaatzieken en 30% aan kanker. Onder vrouwen overlijdt 39% aan hart- en vaatziekten en 24% aan kanker. Bij beide geslachten volgt op de derde plaatst ziekten van de ademhalingsorganen met 11% voor mannen en 8% voor vrouwen (figuur 5). Dit beeld wijkt niet wezenlijk af van Nederland. Samen veroorzaken deze drie doodsoorzaken meer dan 70% van de sterfte in Utrecht. Ook in Amsterdam en Rotterdam wordt de meeste sterfte veroorzaakt door hart- en vaatziekten, nieuwvormingen en ziekten van de ademhalingsorganen.
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 4%
Ziekten van de spijsverteringsorganen 4%
Mannen Overig 11%
Ziekten van hart en vaatstelsel 37%
Niet-natuurlijke doodsoorzaken 5%
Ziekten van de ademhalingsorganen 11%
Vrouwen Niet-natuurlijke Symptomen doodsoorzaken en onvolledig 4% omschreven ziektebeelden 4%
Overig 11%
Ziekten van hart en vaatstelsel 40%
Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten 5% Ziekten van de spijsverteringsorganen 5% Ziekten van de ademhalingsorganen 8%
Nieuwvormingen 31%
Nieuwvormingen 24%
Figuur 5: Aandeel van belangrijkste doodsoorzaken in totale sterfte voor mannen en vrouwen in Utrecht, periode 1985-1999.
15
Sterfte en ziekte in Utrecht
Doodsoorzaakspecifieke sterfte in Utrecht ten opzichte van Nederland De absolute oversterfte is het grootst bij nieuwvormingen, per jaar sterven er gemiddeld 25 meer mannen en 13 meer vrouwen in Utrecht dan verwacht op basis van de Nederlandse cijfers. Verder is een grote oversterfte te zien bij hart- en vaatziekten voor zowel mannen (n=19) als vrouwen (n=11) en ziekten van de ademhalingorganen voor mannen (n=19). Van de hoofddoodsoorzaken is bij zowel mannen als vrouwen de sterfte in Utrecht ten opzichte van Nederland (SMR) aan infectieuze en parasitaire ziekten het hoogst. Ook de sterfte ten opzichte van Nederland van ziekten van de spijsverteringsorganen, ziekten van zenuwstelsel en zintuigen, ziekten van de urinewegen en geslachtsorganen en endocriene stofwisselingsziekten is fors significant verhoogd bij beide geslachten. Bovendien is er onder mannen een behoorlijk verhoogde sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen te zien. Opvallend is de verhoogde sterfte onder mannen en verlaagde sterfte onder vrouwen aan psychische stoornissen.
3.2.4. Doodsoorzaken nader bekeken Tabel 2 laat van de belangrijkste hoofd- en subdoodsoorzaken over de periode 1985-1999 de sterftecijfers zien: Utrecht (absolute sterfte per jaar en trends in bruto aantallen), vergelijking van Utrecht met Nederland (absolute oversterfte, SMR en trends in SMR) en vergelijking van Utrecht met Amsterdam en Rotterdam (vergelijking SMR waarden). De sterftecijfers van Utrecht op zichzelf en de vergelijking met Nederland van alle doodsoorzaken zijn terug te vinden in bijlage 1 tot en met 3 en een cijfermatige vergelijking van de sterftecijfers van Utrecht met die van Amsterdam en Rotterdam in bijlage 4 en 5.
Hart - en vaatziekten Hart - en vaatziekten vormen de grootste doodsoorzaak in Utrecht. Per jaar sterven gemiddeld 389 mannen en 467 vrouwen aan hart- en vaatziekten. Figuur 6A laat het verloop van de sterfte per 100.000 inwoners zien over de periode 1985-1999. Voor zowel mannen als vrouwen is een significant dalende trend aanwezig.
A
B
500 450
140 130
400 120 110
300
SMR
brutosterfte
350
250 200
100 90
150 80 100 Man 50
Man
70
Vrouw
Vrouw
0
60 85
87
89
91
jaar
93
95
97
99
85
87
89
91
jaar 93
Figuur 6: Sterfte aan hart- en vaatziekten in Utrecht naar geslacht, periode 1985-1999. A. Sterfte per 100.000 inwoners. B. Sterfte ten opzichte van Nederland (=100).
16
95
97
99
Sterfte en ziekte in Utrecht
Tabel 2: Samenvattende tabel sterftecijfers van Utrecht in de periode 1985-1999, enkele doodsoorzaken. Mannen Utrecht
Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak)
Hart- en vaatziekten Ziekten van de kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker Ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (COPD) Niet-natuurlijke doodsoorzaken Wegverkeerongevallen Zelfdoding Moord en doodslag Infectieuze en parasitaire ziekten AIDS Endocriene stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van de spijsverteringsorganen Aandoeningen van de perinatale periode Alle doodsoorzaken
Vrouwen Utrecht t.o.v. A’dam/ Rdam (3)
Utrecht t.o.v. NL
Absoluut Trend(1) aantal bruto per jaar aantallen 389 ↓ 183 ↓ 134 = 72 = 317 ↓ 115 ↓ 113 = 2 = 29 =
Oversterfte per jaar 19 2 -3 2 24 15 19 0 2
SMR(2) (NL=100) 105 101 98 102 108 115 120 115 109
Utrecht
Utrecht t.o.v. NL
↓ = = = =
SMR (A/R) ↑ = = ↑/= ↑/= ↑/= ↑/= = =
Absoluut aantal per jaar 467 154 116 131 277 29 52 6 91 3 44
Trend(1) bruto aantallen ↓ ↓ = = = = = = ↑ = ↑
Oversterfte per jaar 11 -5 -6 0 13 7 -2 2 4 0 -1
SMR(2) (NL=100) 102 97 95 100 105 129 96 140 105 100 98
Trend(1) SMR = = ↑ =
Utrecht t.o.v. A’dam/ R’dam (3)
Trend(1) SMR = = = = = = ↓ = ↑ = ↑
SMR (A/R) ↑ = = ↑/= = = = = ↓/= = ↓/=
75
=
16
127
=
↑
37
=
5
115
=
=
50 11 19 3 14 5 26 12 37 6 1060
= = = = = = = = = =
4 -3 4 1 4 2 4 2 7 0 92
108 80 125 162 142 172 120 117 124 95 110
= = = = = = = = = = =
= ↑ = ↓ ↓ ↓ = = = = =
41 5 12 1 11 <1 53 28 54 4 1159
= = = = = = = ↑ = = =
4 -1 3 0 2 0 8 -4 7 0 51
110 87 134 155 119 75 117 86 114 94 105
= = = = = = = = = =
=/↑ ↓ = ↓ = ↓ ↑ ↓ = ↓ =
↓ (1) Trend: ↑ significant toenemende trend, ↓ significant afnemende trend, = geen significante trend. (2) SMR: significant verhoogde sterfte (p<0.05), significant verlaagde sterfte (p<0.05) (3) Vergelijking SMR Utrecht t.o.v. SMR G2 (Amsterdam (=A) en Rotterdam (=R)): ↑ SMR Utrecht verhoogd t.o.v. SMR G2, ↓ SMR Utrecht verlaagd t.o.v. SMR G2, = geen verschil in SMR tussen Utrecht en G2
17
Sterfte en ziekte in Utrecht
Onder de Utrechtse mannen ligt de totale sterfte aan hart- en vaatziekten over de gehele periode 19851999 gemiddeld 5% hoger dan in Nederland, wat overeenkomt met 19 sterfgevallen meer per jaar. Voor vrouwen is de sterfte ongeveer gelijk aan Nederland (geen significant verschil). Figuur 6B laat het verloop van de sterfte aan hart- en vaatziekten in 1985-1999 van Utrecht ten opzichte van Nederland zien. Over de jaren is het verschil tussen Utrecht en Nederland redelijk constant gebleven, er is geen significante trend aanwezig. In Amsterdam en Rotterdam is de sterfte aan hart- en vaatziekten ten opzichte van Nederland lager dan de sterfte in Utrecht hieraan ten opzichte van Nederland: in deze steden is onder mannen geen verschil in sterfte met Nederland en onder vrouwen ligt de sterfte lager dan in de rest van Nederland.
De belangrijkste subdoodsoorzaken van hart- en vaatziekten zijn ziekten van de kransvaten (met als belangrijkste categorie acuut hartinfarct) en hersenvaatletsels (CVA). Deze dragen voor respectievelijk 39% en 24% bij aan de sterfte aan hart- en vaatziekten. Bij zowel mannen als vrouwen is het bruto aantal overledenen aan ziekten van de kransvaten significant afgenomen met de jaren. In vergelijking met Nederland is in Utrecht een significante toename van de sterfte aan acuut hartinfarct bij mannen te zien. Verder is het opvallend dat de sterfte aan ziekten van de kransvaten bij Utrechtse vr ouwen in de laatste vijf jaar 9% lager is dan in Nederland als geheel. Zie ook bijlagen 2 en 3C.
Nieuwvormingen De tweede belangrijkste doodsoorzaak is kanker. Per jaar overlijden gemiddeld 317 mannen en 277 vrouwen aan verschillende vormen van kanker. Figuur 7A laat een significante daling van de brutosterfte zien bij mannen. Bij vrouwen is de brutosterfte gelijk over de jaren.
A
B
400
130
350
120
300
SMR
brutosterfte
110 250 200 150
100
90
100 80
Man
50
Man
Vrouw
Vrouw
0
70 85
87
89
91
jaar
93
95
97
99
85
87
89
91
jaar
93
95
97
Figuur 7: Sterfte aan nieuwvormingen in Utrecht naar geslacht, periode 1985-1999. A. Sterfte per 100.000 inwoners. B. Sterfte ten opzichte van Nederland (=100).
De sterfte aan kanker was in Utrecht in vergelijking met Nederland over de gehele periode gemiddeld 8% hoger onder mannen en 5% hoger onder vrouwen. Onder mannen is er over de jaren een significant dalende trend te zien van de sterfte aan kanker ten opzichte van Nederland (figuur 7B).
18
99
Sterfte en ziekte in Utrecht
Het grootste deel van de sterfte aan kanker wordt onder mannen veroorzaakt door longkanker (36%). Bovendien ligt deze sterfte 15% boven het Nederlands gemiddelde (15 personen meer per jaar). Wel is er een afname te zien van het bruto aantal overleden mannen. Onder Amsterdamse mannen is de SMR in tegenstelling tot Utrecht niet significant verhoogd. In de laatste periode (1995-1999) ligt de sterfte in Amsterdam zelfs onder het Nederlands gemiddelde en in Utrecht behoorlijk erboven. In Rotterdam ligt de sterfte net als in Utrecht ver boven de rest van Nederland. Ook onder vrouwen neemt longkanker een grote plaats in, met 11% staat deze kankersoort op de tweede plaats. De sterfte ligt over de gehele periode 29% hoger dan het Nederlands gemiddelde, wat overeenkomt met een oversterfte van 7 personen meer per jaar. Er lijkt over de jaren, hoewel niet significant, een toename van de bruto aantallen en de SMR te zijn (bijlage 2). De sterfte aan longkanker lijkt onder vrouwen in Utrecht sneller toe te nemen dan in Nederland. Ook in Amsterdam en Rotterdam is de sterfte aan de longkanker over de gehele periode onder vrouwen fors hoger dan het Nederlands gemiddelde.
Borstkanker vormt onder vrouwen de belangrijkste kankersoort (19%). Het bruto aantal overledenen lijkt te dalen over de jaren, deze trend is echter niet significant. Wel is er een significant dalende trend van de SMR te zien. De laatste vijf jaar is er met een SMR van 84 zelfs een duidelijke ‘ondersterfte’. In Amsterdam en Rotterdam is de sterfte over de gehele periode nagenoeg gelijk aan Nederland.
De sterfte aan baarmoederhalskanker ligt in de periode 1985-1999 met een SMR van 140 ver boven het Nederlands gemiddelde, dit komt overeen met gemiddeld 2 personen meer per jaar. Ook in de andere twee grote steden is de sterfte aan baarmoederhalskanker in vergelijking met Nederland verhoogd.
Ziekten van de ademhalingsorganen Aan ziekten van de ademhalingsorganen zijn in de periode 1985-1999 meer mannen dan vrouwen overleden, per jaar gemiddeld 113 mannen en 91 vrouwen. Figuur 8A laat het verloop van de brutosterfte zien over de jaren. Opvallend is dat het aantal overleden vrouwen over de jaren fors significant is toegenomen en het aantal overleden mannen redelijk gelijk is gebleven. In vergelijking met Nederland ligt de sterfte in Utrecht bij mannen gemiddeld 20% hoger. Er sterven per jaar 19 personen meer dan verwacht op basis van de Nederlandse cijfers. Hetzelfde beeld is te zien in Rotterdam. In Amsterdam is de sterfte aan ziekte van de ademhalingsorganen daarentegen niet verhoogd. Bij Utrechtse vrouwen is de SMR over de gehele periode 1985-1999 niet significant verhoogd, wel is er over de jaren een significant stijgende trend te zien (figuur 8B). Het lijkt erop dat de sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen in Utrecht onder vrouwen sneller toeneemt dan in Nederland als geheel. Opvallend is dat de SMR onder Amsterdamse vrouwen de gehele periode boven het Nederlands gemiddelde ligt, terwijl dit in Utrecht pas de laatst vijf jaar het geval is. In Rotterdam lijkt eenzelfde beeld onder vrouwen zichtbaar als in Utrecht.
19
Sterfte en ziekte in Utrecht
A
B
140
140 130
120
120 110
80
SMR
brutosterfte
100
60
100 90
40
80 Man
20
Man
70
Vrouw
Vrouw
60
0 85
87
89
91
93
95
97
85
99
87
89
91
93
95
97
jaar
jaar
Figuur 8: Sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen in Utrecht naar geslacht, periode 1985-1999. A. Sterfte per 100.000 inwoners. B. Sterfte ten opzichte van Nederland (=100).
Het grootste gedeelte van de sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen is toe te schrijven aan chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen (COPD). In vergelijking met Nederland was de sterfte in 1985-1999 in Utrecht 27% hoger onder mannen en 15% hoger onder vrouwen. Met name bij vrouwen is in de laatste vijf jaar een behoorlijke toename te zien. In 1995-1999 is de sterfte met 26% verhoogd ten opzichte van Nederland en ligt de oversterfte op 20 personen per jaar (zie bijlage 2 en 3C).
Het aantal overledenen aan een longontsteking is fors toegenomen (bij vrouwen zelfs significant). De laatste vijf jaar (1995-1999) ligt de sterfte bij zowel mannen als vrouwen rond de 20% hoger dan in Nederland, terwijl de sterfte in de jaren daarvoor niet afweek van de Nederlandse sterfte of juist lager lag (zie bijlage 2 en 3C). Dit komt overeen met een oversterfte van 7 mannen en 10 vrouwen per jaar. In Amsterdam en Rotterdam is de sterfte aan een longontsteking over de gehele periode (1985-1999) verhoogd ten opzichte van Nederland.
Overige doodsoorzaken De sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken is onder mannen de vierde doodsoorzaak. Bij mannen en vrouwen gezamenlijk kan 58% worden toegeschreven aan ongevallen, 33% aan zelfdoding en 5% aan moord en doodslag. Het aantal zelfdodingen en moord en doodslag ligt hoger dan gemiddeld in Nederland en het aantal wegverkeersongevallen juist lager. De sterfte aan alle uitwendige oorzaken tezamen liggen in Utrecht zo’n 8-10% hoger dan in Nederland als geheel. In Amsterdam en Rotterdam is eenzelfde beeld te zien. Daar ligt de sterfte aan verkeersongevallen ten opzichte van Nederland echter nog lager en sterfte aan moord en doodslag nog hoger dan in Utrecht.
De sterfte aan infectieuze en parasitaire ziekten ligt in Utrecht 42% hoger onder mannen en 19% hoger onder vrouwen dan in Nederland. Onder Utrechtse mannen is de sterfte voor 38% toe te schrijven aan AIDS. De absolute sterfte is echter in de laatste vijf jaar behoorlijk gedaald in vergelijking met de eerste vijf jaar van de jaren ‘90 (zie bijlage 3A). In Amsterdam is de SMR van infectieuze en parasitaire ziekten en AIDS veel hoger dan in Utrecht.
20
99
Sterfte en ziekte in Utrecht
Sterfte aan psychische stoornissen is in Utrecht onder mannen verhoogd ten opzichte van Nederland en onder vrouwen verlaagd. Onder Amsterdamse mannen is de sterfte ten opzichte van Nederland vergelijkbaar met Utrecht. Onder vrouwen echter niet: in Amsterdam ligt de sterfte hoger dan het Nederlands gemiddelde terwijl die in Utrecht lager ligt.
3.3. Ziekenhuisontslagdiagnosen
3.3.1. Totale ziekenhuisopnamen In 1999 zijn in Utrecht in totaal 34.734 ziekenhuisopnamen (exclusief bevallingen zonder complicaties) geregistreerd, 15.032 bij mannen en 19.702 bij vrouwen. Het hoge aantal opnamen onder vrouwen komt met name doordat vrouwen vaak voor complicaties tijdens zwangerschap, bevalling of kraambed worden opgenomen. Deze getallen zijn ruwe opname cijfers, waarvan ongeveer 24% heropnamen zijn die volgen op een eerdere opname voor dezelfde aandoening. Bij de rest van de resultaten wordt per aandoening gecorrigeerd voor het verwachte aantal heropnamen voor de betreffende aandoening.
Figuur 9 laat het aantal opnamen per 100.000 inwoners per leeftijdsklasse zien. Onder 0 tot 5 jarigen en 55 plussers is het aantal opnamen het hoogst. Bij vrouwen tussen de 15 en 45 jaar is het aantal opnamen hoger dan bij mannen van dezelfde leeftijd. Dit is grotendeels toe te schrijven aan opnamen door complicaties van zwangerschap, bevalling of kraambed. In vergelijking met 1994 is het totaal aantal opnamen in 1999 voor mannen duidelijk afgenomen (zie tabel 3 en bijlage 7).
100000 90000 man vrouw
70000 60000 50000 40000 30000 20000
95+ jr
90-94 jr.
85-89 jr
80-84 jr
75-79 jr
70-74 jr.
65-69 jr
60-64 jr
55-59 jr
50-54 jr.
45-49 jr
40-44 jr
35-39 jr
30-34 jr.
25-29 jr
20-24 jr
15-19 jr
5- 9 jr
1- 4 jr
0
10-14 jr.
10000 0 jr
bruto opname
80000
leeftijd
Figuur 9: Totale ziekenhuisopname (excl. bevallingen zonder complicaties) in Utrecht per 100.000 inwoners naar leeftijd en geslacht, 1999.
21
Sterfte en ziekte in Utrecht
Totale ziekenhuisopname in Utrecht ten opzichte van Nederland Ook voor ziekenhuisontslagdiagnosen kan Utrecht op twee manieren vergeleken worden met Nederland. Allereerst laat de absolute overopname zien hoeveel meer of minder absolute opnamen er in Utrecht zijn ten opzichte van Nederland. In 1999 worden in Utrecht 464 meer mannen en 330 minder vrouwen opgenomen dan verwacht op basis van de Nederlandse cijfers. Een tweede manier is de SMR, deze gestandaardiseerde maat laat de verhouding van ziekenhuisopname tussen Utrecht en Nederland zien. In 1999 is het totaal aantal opnamen in Utrecht 4% hoger dan in Nederland (SMR van 104). Voor vrouwen ligt het aantal opnamen, exclusief bevallingen zonder complicaties, juist lager dan het Nederlands gemiddelde, te weten 2%. In vergelijking met 1994 is de ziekenhuisopname in Utrecht ten opzichte van Nederland in 1999 bij zowel mannen als vrouwen gedaald. In Amsterdam ligt de totale ziekenhuisopname ten opzichte van Nederland lager dan in Utrecht, namelijk lager dan het Nederlands gemiddelde. Met name bij mannen is dat een groot verschil aangezien de opname in Utrecht hoger is dan in Nederland.
3.3.2. Opname per diagnose Bij mannen worden in 1999 de meeste opnamen veroorzaakt door hart- en vaatziekten (15%) en ziekten van de ademhalingsorganen (11%). Bij vrouwen vormen bevallingen (met of zonder complicatie) en complicatie van zwangerschap of kraambed (15%) de belangrijkste reden voor opname. Ook hart- en vaatziekten en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen veroorzaken met 9% veel ziekenhuisopname onder vrouwen (figuur 10). In Amsterdam leiden dezelfde aandoeningen tot de meeste opname.
mannen
Overig 30%
vrouwen Ziekten hartvaatstelsel 15%
Ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel 8% Ziekten zenuwstelsel en zintuigen 8%
Overig 34%
Ziekten van de ademhalingswegen 11% Bijzondere opnamen 10%
Symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden 9%
Ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel 7%
Ziekten van het spijsverterings kanaal 9%
Bevallingen en complicatie van zwangerschap of kraambed 15% Bijzondere opnamen 10% Ziekten zenuwstelsel en zintuigen 9%
Symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden 8%
Ziekten van de ademhalingswegen 8%
Ziekten hartvaatstelsel 9%
Figuur 10: Aandeel van de belangrijkste ziekenhuisontslagdiagnosen voor mannen en vrouwen in Utrecht, 1999.
22
Sterfte en ziekte in Utrecht
Diagnosespecifieke ziekenhuisopname in Utrecht ten opzichte van Nederland De absolute overopname is bij mannen het grootst bij ziekten van de ademhalingsorganen, namelijk 204 onder mannen en 172 onder vrouwen. Bij vrouwen wordt de meeste overopname veroorzaakt door de diagnosen bijzondere opnamen en symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden, gevolgd door ziekten van de ademhalingsorganen. Bij zowel mannen als vrouwen is ook de absolute overopname van ziekten met oorsprong in de perinatale periode groot. Opvallend is de duidelijke absolute onderopname van ziekten van bewegingsstelsel en bindweefstel bij zowel mannen als vrouwen. Van alle hoofddiagnosen is de SMR van psychische stoornissen bij zowel mannen als vrouwen het hoogst. Ook opnamen ten gevolge van ziekten met oorsprong in perinatale periode en bijzondere opnamen liggen voor zowel mannen als vrouwen in Utrecht ver boven het Nederlands gemiddelde. De opname ten gevolge van ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel is juist fors significant verlaagd ten opzichte van Nederland. Bij Utrechtse vrouwen is ook de opname ten gevolge van ziekten van urogenitaalsysteem, ziekten van huid en subcutis, cognitale afwijkingen en ziekten van de bloed en bloedvormende organen significant lager dan in Nederland.
3.3.3. Ziekenhuisontslagdiagnosen nader bekeken Tabel 3 laat van de belangrijkste diagnosen over 1999 de ziekenhuisontslagdiagnosecijfers zien: Utrecht (de absolute sterfte per jaar en trends in bruto aantallen), vergelijking van Utrecht met Nederland (absolute oversterfte, SMR en trends in SMR) en vergelijking van Utrecht met Amsterdam (vergelijking SMR waarden). De ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van Utrecht op zichzelf en de vergelijking met Nederland va n alle hoofddiagnosen en enkele subdiagnosen zijn terug te vinden in bijlage 6 en 7 en een cijfermatige vergelijking van de ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van Utrecht met die van Amsterdam in bijlage 8.
Hart - en vaatziekten Onder mannen vormen hart- en vaatziekten de belangrijkste oorzaak voor ziekenhuisopname. Bovendien ligt in 1999 de opname 10% hoger dan gemiddeld in Nederland, is de overopname fors met 146 personen en is er in vergelijking met 1994 een duidelijke significante toename te zien van de SMR. Bij vrouwen komt dit ziektebeeld wat betreft aantallen op de vierde plek. De opname ligt niet hoger dan het Nederlands gemiddelde en is in vergelijking met 1994 nagenoeg gelijk gebleven. In Amsterdam ligt de opname voor zowel mannen als vrouwen ver boven het Nederlands gemiddelde.
23
Sterfte en ziekte in Utrecht
Tabel 3: Samenvattende tabel ziekenhuisontslagdiagnosencijfers van Utrecht in 1999, enkele diagnosen. Mannen Diagnose (VET =hoofddiagnose)
Utrecht
Vrouwen Utrecht t.o.v. A’dam (3)
Utrecht t.o.v. NL
Absoluut Trend(1) aantal bruto Overper jaar aantallen opname 1666 = 146 571 = 26 142 = 57 1297 = 204
SMR(2) (NL=100) 110 105 168 119
Trend(1) SMR
SMR = = ↑ =
Utrecht Absoluut aantal per jaar 1290 838 59 160 20 1164
Trend(1) bruto aantallen = = = = = =
Utrecht t.o.v. NL Overopname -27 -17 27 -13 -10 172
SMR(2) (NL=100) 98 98 185 92 68 117
Trend(1) SMR = = = = = =
Utrecht t.o.v. A’dam (3)
Hart- en vaatziekten ↑ Nieuwvormingen = Longkanker ↑ Borstkanker Baarmoederhalskanker Ziekten van de ademhalingsorganen = Pneumonie, bronchopneumonie en 178 49 137 = = 126 = 22 122 = ↑ influenza Astma en overige longobstructie 119 = 17 117 = = 139 = 41 143 = Bevallingen en complicaties van 2358 -166 = 79 ↑ zwangerschap of kraambed Infectieuze en parasitaire ziekten 149 = 14 111 = 136 7 106 ↓ ↓ ↓ Endocriene stofwisselingsziekten 224 = 95 174 305 = 73 132 = ↑ ↑ Diabetes mellitus 117 = 58 198 129 = 53 170 ↑ ↑ ↑ Psychis che stoornissen 191 = 86 182 = 246 = 84 152 = ↑ Ziekten van het spijsverteringskanaal 1000 = -66 94 = = 1001 = 12 101 = Levercirrose 28 = 15 212 = = 12 = 3 134 = Totaal ziekten met oorsprong in 656 159 132 = 595 = 150 133 = ↑ ↑ perinatale periode Alle doodsoorzaken 11437 464 104 15117 = -330 98 ↓ ↓ ↑ ↓ (1) Trend (vgl 1994): ↑ significant toenemende trend, ↓ significant afnemende trend, = geen significante trend. (2) SMR: significant verhoogde ziekenhuisopname (p<0.05), significant verlaagde ziekenhuisopname (p<0.05) (3) Vergelijking SMR Utrecht t.o.v. SMR Amsterdam: ↑ SMR Utrecht verhoogd t.o.v. SMR A’dam, ↓ SMR Utrecht verlaagd t.o.v. SMR A’dam, = geen verschil in SMR tussen Utrecht en A’dam.
24
SMR ↓ = = ↑ ↓ = = = = ↓ ↑ ↑ ↑ ↑ = ↑ =
Sterfte en ziekte in Utrecht
Nieuwvormingen Opname ten gevolge van nieuwvormingen neemt wat betreft aantallen een minder belangrijke plaats in. Ook ten opzichte van Nederland is er weinig verschil. Wanneer we specifiek naar de subdiagnose longkanker kijken, is er echter wel een groot verschil met Nederland zichtbaar. Onder mannen ligt de opname ten gevolge van longkanker 68% hoger (57 mannen meer) dan in de rest van Nederland en onder vrouwen 85% (27 vrouwen meer). In vergelijking met 1994 is de opname ten opzichte van Nederland bij mannen significante toegenomen. Bij vrouwen lijkt dit ook het geval, dit is echter niet significant. Onder Amsterdamse mannen is in tegenstelling tot Utrecht geen verschil met Nederland te zien. Onder Amsterdamse vrouwen is net als in Utrecht de opname fors hoger dan het Nederlands gemiddelde.
Opname als gevolg van borstkanker komt in Utrecht niet meer voor dan in Nederland. Ook ten opzichte van 1994 is nauwelijks verschil te zien. In Amsterdam ligt de opname hiervoor echter veel lager dan het Nederlands gemiddelde.
Voor baarmoederhalskanker lijkt er een lagere opname te zijn in Utrecht dan in de rest van Nederland. Dit is echter niet significant. In Amsterdam komt baarmoederhalskanker ten opzichte van Nederland weer veel meer voor dan in Utrecht ten opzichte van Nederland.
Ziekten van de ademhalingsorganen De opname ten gevolge van ziekten van de ademhalingsorganen is in Utrecht fors hoger dan in rest van Nederland, 19% hoger onder mannen en 17% hoger onder vrouwen. Bovendien geeft de overopname (204 meer mannen en 172 meer vrouwen) aan dat het verschil met Nederland in aantallen aanzienlijk is. Alhoewel de SMR iets lager is, is de opname in Amsterdam ten gevolge van ziekten van de ademhalingsorganen ten opzichte van Nederland ook significant verhoogd.
Opname ten gevolge van de subdiagnose ‘pneumonie, bronchopneumonie en influenza’ is voor zowel mannen als vrouwen in Utrecht significant hoger dan het Nederlands gemiddelde. Bovendien is er een significante toename te zien van het bruto aantal opnamen onder mannen. Bij vrouwen is ook de sterfte aan ‘astma en overige longobstructie’ significant verhoogd met 43%.
Overige diagnosen Bij vrouwen wordt de meeste opname veroorzaakt door bevallingen (met of zonder complicaties) en complicaties van zwangerschap of kraambed. Bovendien is in vergelijking met 1994 het aantal opnamen behoorlijk toegenomen. Ten opzichte van Nederland is de opname echter fors lager, namelijk 21% lager. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat het aantal zwangerschappen in Utrecht lager ligt dan in Nederland.
25
Sterfte en ziekte in Utrecht
Opvallend is de significant hogere opname ten gevolge van endocriene stofwisselingsziekten in Utrecht ten opzichte van Nederland. Dit is met name toe te schrijven aan opname ten gevolge van diabetes mellitus. Ten opzichte van Nederland is de opname aan diabetes onder mannen met 98% verhoogd en onder vrouwen met 70%. Dit komt overeen met een overopname van 58 meer mannen en 53 meer vrouwen per jaar. In vergelijking met 1994 is bovendien een forse toename van de SMR te zien. In Amsterdam is de opname ten gevolge van diabetes mellitus in tegenstelling tot Utrecht niet hoger dan gemiddeld in Nederland.
Ook opvallend is de verhoogde opname in 1999 ten gevolge van psychische stoornissen met 52-82% in vergelijking met Nederland, wat overeenkomt met 170 personen meer. Bovendien lijkt de opname ten opzichte van Nederland sinds 1994 behoorlijk toegenomen, dit is echter niet significant aangetoond. In Amsterdam is de SMR van psychische stoornissen onder mannen ook significant verhoogd, maar niet zo veel als in Utrecht. Onder Amsterdamse vrouwen is de opname door psychische stoornissen echter gelijk aan die in Nederland als geheel.
Zieken met oorsprong in de perinatale periode zorgen in Utrecht voor een fors hogere opname dan gemiddeld in Nederland (132% verhoogd). Bovendien is het aantal overopnamen hoog, 159 jongens en 150 meisjes meer per jaar. In Amsterdam is de opname echter vergelijkbaar met gemiddeld in Nederland.
26
Sterfte en ziekte in Utrecht
Hoofdstuk 4: Beschouwing en Aanbevelingen Conclusies en aanbevelingen Op basis van de resultaten van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers zijn de volgende hoofdconclusies en daarbij behorende aanbevelingen geformuleerd: •
De aandoeningen die in Utrecht leiden tot de meeste sterfte en/of ziekte (hart- en vaatziekten, longkanker en ziekten van de ademhalingsorganen) hebben een sterke relatie met roken. Bovendien is de sterfte en/of ziekenhuisopname ten gevolge van deze aandoeningen verhoogd ten opzichte van Nederland. Meer dan 50% van de oversterfte (75 personen per jaar) wordt door deze aandoeningen veroorzaakt. Verder is roken landelijk verantwoordelijk voor 15% van de totale ziektelast.
18
Aangezien
een groot percentage Utrechters rookt, namelijk één op de drie personen van 16 jaar en ouder, is een actief anti-rookbeleid binnen de gemeente Utrecht aan te bevelen. •
De sterfte aan chronische longaandoeningen (COPD) is in Utrecht met name de laatste vijf jaar onder vrouwen fors toegenomen. Naast roken zijn omgevingsfactoren als vochtige woningen en lucht verontreiniging mogelijke veroorzakers van deze aandoening in Utrecht. Preventie van COPD zou behalve op roken ook gericht kunnen worden op omgevingsfactoren. Dit ondersteunt het facetbeleid van de gemeente Utrecht waarin meer aandacht wordt geschonken aan gezondheidseffecten door de omgeving.
•
12
Diabetes in een groeiend gezondheidsprobleem, met name onder allochtonen. Om verdere toename van diabetes te voorkomen is preventie aan te bevelen met name onder deze bevolkingsgroep. Een belangrijke determinant waar preventie van diabetes op gericht kan worden, is het voorkómen en verminderen van overgewicht. Daarnaast kunnen vroegopsporing en een juiste behandeling het ziekte verloop gunstig beïnvloeden.
•
Met deze cijfers komen alleen de gezondheidsproblemen die leiden tot sterfte of ziekenhuisopname aan het licht. Dit zijn vaak de aandoeningen die leiden tot grote problemen en daardoor interessant voor preventie maatregelen, maar het is het topje van de ijsberg. Er zijn ook veel aandoeningen die wel voor veel klachten zorgen, maar waar men niet direct voor wordt opgenomen of aan overlijdt. Het is aan te bevelen hier lokaal nader onderzoek naar te doen middels samengestelde maten, zoals DALYs (disability adjusted life years). Deze maat berekent het aantal verloren levensjaren op basis van voortijdig overlijden en de jaren die men heeft geleefd in een minder goede gezondheid als gevolg van ziektes.
19
Algemene beschouwing Over het algemeen wijzen de SMR waarden van sterfte en ziekenhuisopname dezelfde kant op. Opvallend is echter dat de SMR van ziekenhuisopname vaak (b.v. bij longkanker, diabetes) veel hoger is dan de SMR van sterfte. Blijkbaar worden meer mensen opgenomen ten opzichte van Nederland dan dat er overlijden ten opzichte van Nederland. Mogelijk worden Utrechters sneller opgenomen in een
27
Sterfte en ziekte in Utrecht
ziekenhuis, doordat zij door de aanwezigheid van meerdere ziekenhuizen (UMC en Mesos) relatief dicht bij een ziekenhuis wonen. Hierdoor is waarschijnlijk ook het aantal beschikbare bedden in Utrecht relatief groot. Daarnaast is het mogelijk dat de opnamen in Utrecht korter duren, maar dat men wel vaker wordt opgenomen voor dezelfde aandoening. Bij berekening van de ziekenhuisopname is gecorrigeerd voor verwachte heropname. Deze verwachte heropname is een schatting gebaseerd op het Nederlands gemiddelde. Wanneer Utrechters inderdaad per nieuwe aandoening relatief vaker opgenomen worden in een ziekenhuis, is deze correctiefactor te klein. Het aantal ziekenhuisopnamen zal dan relatief hoger uitvallen. Een andere mogelijke verklaring voor een hogere SMR bij ziekenhuisopname in vergelijking met sterfte is het huisartsentekort in Utrecht. Mensen zonder huisarts zullen, wanneer zij klachten over hun gezondheid hebben, eerder geneigd zijn zelf naar een ziekenhuis te gaan.
Dit rapport geeft een beschrijving van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers uit 1999 en eerder. Ondanks dat de cijfers niet heel recent zijn, geven zij een goed beeld van de gezondheidssituatie van de Utrechters. Binnen enkele jaren zijn over het algemeen geen extreme veranderingen te verwachten. Bovendien kunnen door het gebruik van meerdere jaren, met name bij sterfte, trends opgepikt worden. Het is de verwachting dat zo’n trend zich in de daaropvolgende jaren doorzet.
Sterfte aan specifieke aandoeningen is gevoelig voor vertekening, want meerdere ziekteprocessen kunnen ten grondslag liggen aan het overlijden. Soms is het moeilijk te bepalen wat de primaire 9
doodsoorzaak is en wat de secundaire. Over het algemeen zal misclassificatie van individuele doodsoorzaken op groepsniveau bij grote doodsoorzaken niet in de resultaten tot uiting komen, omdat grote aantallen worden samengevoegd.
9,11
Voor de vergelijking van Utrecht met Nederland of andere
grote steden worden daarom geen problemen verwacht met betrekking tot individuele misclassificaties. Er kunnen wel systematische verschillen in registratie tussen artsen (sterfte) en tussen ziekenhuizen (opnamen) zijn. Een minder volledige registratie kan leiden tot een hogere sterfte en opname aan de categorie ‘symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden’.
11
Totale sterfte en ziekte In Utrecht is een minder goed beeld te zien wat betreft gezondheid dan in de rest van Nederland. De levensverwachting blijft sinds de jaren ‘70 achter. De sterfte ligt hoger dan gemiddeld in Nederland. Bovendien is de ziekenhuisopname onder mannen verhoogd. Aangezien Utrecht een grote stad is, zijn deze bevindingen niet onverwacht. In de andere grote steden, Amsterdam en Rotterdam, is vrijwel hetzelfde beeld te zien. Het voorkomen van determinanten van gezondheid (zie inleiding) is in grote steden, zoals Utrecht, vaak heel anders dan bijvoorbeeld op het platteland of in minder grote steden. In een grote stad wonen meer mensen met een gezondheidsachterstand, zoals mensen met een lage sociaal economische status (SES) en allochtonen. Zo leven mensen met een lage SES gemiddeld 2,5 tot 5 jaar korter en brengen 14 tot 16 jaar minder door in goed ervaren gezondheid dan mensen met een hoge SES.
20
In Utrecht zijn vier van de tien wijken zogenoemde achterstandswijken. Uit eerdere
onderzoeken blijkt dat mensen uit deze wijken zich ongezonder voelen, zich ongezonder gedragen en ongezonder zijn (meer lichamelijke aandoeningen) dan bewoners van de meer welgestelde wijken.
28
7
Sterfte en ziekte in Utrecht
Sterfte en ziekte naar aandoening
Deze totale sterfte- en ziekenhuisopnamecijfers worden bepaald door meerdere aandoeningen. Verschillende determinanten liggen ten grondslag aan deze aandoeningen. Voor het doen van aanbevelingen voor interventies zijn die aandoeningen belangrijk die in Utrecht zorgen voor relatief veel sterfte en/of ziekenhuisopname ten opzichte van Nederland. De absolute aantallen meer sterfte (oversterfte) en meer ziekenhuisopname (overopname) geven een indicatie van de mogelijke gezondheidswinst die door interventies behaald kan worden. De oversterfte is het hoogst voor hart- en vaatziekten, ziekten van ademhalingsorganen en longkanker en de overopname voor ziekten van de ademhalingsorganen, aandoeningen van de perinatale periode en hart - en vaatziekten (figuur 11). Hieronder worden de verschillende (belangrijke) aandoeningen apart besproken.
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Longkanker
Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker
Baarmoederhalskanker
Diagnose
Doodsoorzaak
Borstkanker
Totaal ziekten ademhalingsorganen waarvan: COPD
Totaal ziekten ademhalingsorganen waarvan: COPD Totaal endocriene stofwisselingsziekten
Totaal endocriene stofwisselingsziekten
waarvan: Diabetes
vrouwen
Aandoeningen perinatale periode
vrouwen Aandoeningen perinatale periode
mannen -5
0
5
10
15
20
mannen -50
Oversterfte
0
50
100
150
200
Overopname
Figuur 11: Absoluut aantal meer of minder sterfte (1985-1999) en ziekenhuisopname (1999) in Utrecht dan verwacht op basis van de Nederlandse cijfers: oversterfte en overopname.
Hart - en vaatziekten Hoewel het bruto aantal overledenen over de jaren daalt, zijn hart- en vaatziekten al jaren de grootste doodsoorzaak onder mannen en vrouwen. Bovendien zorgt deze aandoening bij mannen voor de meeste ziekenhuisopname. Bij vrouwen staat opname door hart- en vaatziekten op de vierde plek. Ten opzichte van Nederland is de sterfte onder mannen met 5% verhoogd (19 personen meer per jaar) en de ziekenhuisopname met 10% (146 personen meer per jaar). Bovendien is in vergelijking met 1994 een stijgende trend te zien van de ziekenhuisopname ten opzichte van Nederland onder mannen. Onder vrouwen zijn de sterfte en ziekenhuisopname gelijk aan Nederland. Vele factoren hebben invloed op het ontstaan van hart- en vaatziekten. Belangrijke determinanten zijn roken, lichamelijke inactiviteit, overmatig alcohol gebruik, ongezonde voeding (te vet eten, te weinig groente en fruit), overgewicht, hoge bloeddruk en hoog cholesterol gehalte.
21
Tabel 4 laat
van enkele belangrijke determinanten de prevalenties in Utrecht en Nederland zien. In Utrecht is ten
29
250
Sterfte en ziekte in Utrecht
opzichte van Nederland vooral het percentage extreme drinkers fors hoger. Uit eerder onderzoek bleek al dat onverantwoord en problematisch alcoholgebruik in Utrecht hoger is dan in andere regio’s (Rotterdam en Parkstad Limburg), met name onder jonge vrouwen.
22
Expliciete aandacht voor alcoholpreventie
binnen het gemeentebeleid is aan te bevelen.
Tabel 4: Prevalentiecijfers van enkele determinanten van hart- en vaatziekten in Utrecht en Nederland. Utrecht (1)
Determinant
Nederland (2) Mannen Vrouwen 38,2% 29,3% 10,1% 8,2%
Mannen 35,3% 10,2%
Vrouwen 29,0% 5,3%
Zware drinker: min 1 dag per week > 6 glazen (=16 jr)
29,4%
9,7%
19,9%
5,1%
voldoet niet aan norm bewegen: = ½ uur per dag, min 5 dagen per week (Utr: =19 jr, NL: =12 jr)
43,2%*
45,0%*
50%
47%
Overgewicht: BMI = 25 (=20 jr) Obesitas: BMI = 30 (=20 jr)
41,6% 10,3%
31,8% 10,0%
49,6%** 8,5%**
39,6%** 10,4%**
Roken (=16 jr) Zware roker (=16 jr)
Hoge bloeddruk (Utr: =16 jr, NL: alle lft) 9,9% 12,4% 8,2% (1) Bron: Gezondheidspeiling Utrecht, GG&GD Utrecht: 2003. *Gezondheidspeiling Utrecht 2000/2001.7 (2) Bron: CBS, 2002. **2000-2002.23
11,1%
De tabel laat zien dat het percentage rokers in Utrecht ongeveer gelijk is aan dat in Nederland. Hierbij dienen echter een aantal kanttekeningen in acht genomen te worden. Ten eerste zijn er geen referentiecijfers van Nederland van 2003 bekend, waardoor de vergelijking niet precies te maken valt. Ten tweede rookt nog steeds 1 op de 3 Utrechters van 16 jaar en ouder, wat een fors aantal is. Bovendien is de bevolkingsopbouw van Utrecht niet gelijk aan die van Nederland. In Utrecht wonen meer allochtonen en hoog opgeleide mensen, deze bevolkingsgroepen roken over het algemeen minder.
6,7
Wanneer de bevolkingsopbouw van Utrecht gelijk zou zijn aan die van Nederland, zou het percentage rokers veel hoger liggen. Hieruit blijkt dat roken wel degelijk een relatief groot leefstijlprobleem is in Utrecht. Los van bovenstaande interpretaties blijft aandacht voor roken van groot belang, omdat roken 15% van de totale ziektelast veroorzaakt, hetgeen veel meer is dan enig andere leefstijl.
18
Nieuwvormingen De tweede grootste doodsoorzaak zijn nieuwvormingen. De sterfte ligt in Utrecht 5-8% boven het Nederlands gemiddelde, wat overeenkomt met 25 meer sterfgevallen per jaar onder mannen en 13 onder vrouwen. Opname ten gevolge van nieuwvormingen is over het algemeen gelijk aan Nederland.
Longkanker is al jaren de belangrijkste vorm van kanker onder mannen. Ook onder vrouwen neemt longkanker een prominente plaats in. Bij mannen ligt de sterfte 15% boven het Nederlands gemiddelde (15 personen meer per jaar) en de ziekenhuisopname 68% (57 personen meer per jaar), bij vrouwen is dat respectievelijk 29% (7 personen meer per jaar) en 85% (27 personen meer per jaar). Opvallend is dat het bruto aantal sterfgevallen onder mannen significant afneemt. Onder vrouwen lijken zowel de bruto aantallen als de SMRs van sterfte en ziekenhuisopname toe te nemen (niet significant). Dit geeft aan dat longkanker onder vrouwen in Utrecht sneller toeneemt dan in Nederland als geheel.
30
Sterfte en ziekte in Utrecht
In ruim 85% van de gevallen wordt longkanker veroorzaakt door roken. Niet de rookgewoonten van nu, maar die van de afgelopen 30 jaar beïnvloeden de huidige longkanker incidentie.
24
We hebben
de beschikking over rookgegevens van 1986/1987 (helaas niet van voor die tijd). Deze gegevens verklaren echter niet dat longkanker onder vrouwen in Utrecht sneller toe lijkt te nemen dan in Nederland. 25
In 1986/1987 rookte 37,3% van de Utrechtse vrouwen Nederland.
26
tegen 36% van de vrouwen in geheel
Desalniettemin rookt nu 1 op de 3 vrouwen en is longkanker een groeiend probleem. Om
longkanker in de toekomst te beheersen, blijft het van belang roken te ontmoedigen. Veelal is longkanker bij de ontdekking al in een vergevorderd stadium, waardoor operatie niet meer mogelijk is. Om longkanker in een vroeg stadium op te sporen en de kans op genezing te vergroten is screening een mogelijkheid. Dit staat echter nog in de kinderschoenen. In Nederland is op het moment een grootschalig evaluatieonderzoek aan de gang naar screening bij longkanker, de Nelson studie. Utrecht werkt hier ook aan mee. Alle rokende mannen tussen de 50 en 75 jaar zijn uitgenodigd voor screening. Het duurt naar verwachting nog vijf jaar voordat de eerste resultaten er zijn.
27
Borstkanker is de belangrijkste kankersoort onder vrouwen. Ten opzichte van Nederland is er wat betreft sterfte een duidelijke dalende trend zichtbaar, met in de laatste vijf jaar een 16% lagere sterfte. De ziekenhuisopname ten gevolge van borstkanker is gelijk aan Nederland. Deze resultaten kunnen niet verklaard worden aan de hand van de opkomst bij de borstkankerscreening, in 1999 was de opkomst in Utrecht met 59,1%
28
namelijk lager dan in Nederland met 77,6%.
29
Mogelijk ligt er een verklaring bij een
goede behandeling van borstkanker door de aanwezigheid van een academisch ziekenhuis in Utrecht en een actief (doorverwijs)beleid onder huisartsen. Ook kent Utrecht een specifieke, laagdrempelige polikliniek in de ziekenhuizen, waar mensen zonder verwijzing van de huisarts naar toe kunnen gaan. Daarnaast is het mogelijk dat borstkanker minder voorkomt onder Marokkaanse en Turkse vrouwen, een relatief grote groep van de Utrechtse bevolking. Uit literatuur blijkt dat blootstelling aan hormonen een rol speelt bij het ontstaan van borstkanker en dat er verschillen bestaan tussen rassen wat betreft deze blootstelling.
30
Meer onderzoek is echter noodzakelijk.
De sterfte aan baarmoederhalskanker is in Utrecht 40% hoger dan gemiddeld in Nederland. Dit komt overeen met gemiddeld 2 sterfgevallen meer per jaar. Opname in het ziekenhuis lijkt, alhoewel niet significant, lager dan in Nederland. Hier kunnen de resultaten wel deels verklaard worden door de opkomstcijfers van baarmoederhalskankerscreening: in 2001 ligt de opkomst in Utrecht met 55,7% lager dan in Nederland met 62-65%.
31
28
Door een lagere opkomst bij screening wordt
baarmoederhalskanker minder snel ontdekt. Lagere opname in het ziekenhuis is het gevolg. De kans dat de ziekte pas in een laat en slechter te genezen stadium ontdekt wordt, neemt toe. Hierdoor overlijden meer vrouwen aan deze vorm van kanker. Vaak blijft de opkomst van allochtone vrouwen bij screening achter bij de opkomst van Nederlandse vrouwen.
28
Aangezien in Utrecht relatief veel vrouwen van
allochtone afkomst wonen, kan dit deels het lage opkomstpercentage verklaren. Meer aandacht voor screening binnen het preventiebeleid, met name onder allochtone vrouwen, is aan te bevelen.
31
Sterfte en ziekte in Utrecht
Ziekten van de ademhalingsorganen Zowel sterfte als ziekenhuisopname ten gevolge van ziekten van de ademhalingsorganen zijn onder Utrechtse mannen verhoogd ten opzichte van Nederland, beide zo’n 20% hoger. Dit komt overeen met een oversterfte van 19 personen per jaar en een overopname van 204 per jaar. Ook onder Utrechtse vrouwen is de ziekenhuisopname verhoogd in vergelijking met Nederland, zo’n 17% (172 personen meer per jaar). De sterfte is daarentegen onder vrouwen niet verhoogd, maar in de tijd is wel een significant toenemende trend ten opzichte van Nederland te zien. Bovendien neemt ook het bruto aantal sterfgevallen significant toe onder vrouwen.
Onder ziekten van de ademhalingsorganen is chronische longaandoeningen (COPD) de grootste subaandoening. De belangrijkste determinant voor het ontwikkelen van COPD is roken. Daarnaast spelen ook erfelijke eigenschappen, luchtvervuiling, allergenen (huisstofmijt, pollen en dieren) en karakteristieken van de woning een rol.
32
Opvallend is dat onder vrouwen een snellere toename in de tijd
van COPD te zien is dan in Nederland. In de periode 1995-1999 ligt de sterfte 26% hoger dan gemiddeld in Nederland en is de oversterfte 20 personen per jaar. Dit is moeilijk te verklaren aan de hand van het rookgedrag in Utrecht. Het totale percentage rokers is niet hoger dan in Nederland (tabel 4). Zoals eerder 6
vermeld roken allochtone vrouwen nauwelijks en ook onder hoog opgeleide vrouwen wordt minder gerookt. Dit zou betekenen dat het verhoogd voorkomen van COPD grotendeels wordt gedragen door autochtone vrouwen met een lage tot middenhoge opleiding. Mogelijk ligt er ook een oorzaak bij slechte woningen. Uit het VMU rapport sociale en fysieke omgeving blijkt dat allochtonen vaker last hebben van 8
schimmels, en dus vocht, in de woning. Meer onderzoek is echter aan te bevelen. Door middel van enquêtes, zoals de Gezondheidspeiling Utrecht, kan de woonsituatie van de Utrechters nagevraagd worden. Ook luchtvervuiling kan een rol spelen. Uit de ‘beleidseffectrapportage verkeer en vervoer Utrecht 1999’ blijkt dat vervuiling door auto’s in Utrecht groter is dan elders in Nederland.
33
Naast roken
blijken omgevingsfactoren dus belangrijke punten voor preventie van COPD zijn. Dit ondersteunt het geïntegreerde beleid (facetbeleid) van de gemeente Utrecht waarin aandacht wordt geschonken aan gezondheidseffecten door omgevingsfactoren.
12
Opvallend is de toename van sterfte aan longontstekingen bij mannen (niet significant) en met name bij vrouwen (significant). De laatste vijf jaar (1995-1999) ligt de sterfte voor zowel mannen als vrouwen rond de 20% boven het Nederlands gemiddelde. Dit komt overeen met een oversterfte van 7 per jaar onder mannen en 10 per jaar onder vrouwen. Dit is een typisch grotestadsprobleem. In de andere grote steden is namelijk een zelfde beeld te zien. Waarschijnlijk kan dit deels verklaard worden doordat in grote steden in verhouding veel sociaal kwetsbaren (zoals dak- en thuislozen, drugsgebruikers) wonen. Bij deze 5
bevolkingsgroep komen longontstekingen meer voor dan gemiddeld in Nederland. Vaccineren van de groep sociaal kwetsbaren, bijvoorbeeld pneumokokken vaccinatie, zou mogelijk de incidentie aan longontstekingen verminderen.
32
Sterfte en ziekte in Utrecht
Endocriene stofwisselingsziekten/Diabetes mellitus Ten opzichte van Nederland is in Utrecht de sterfte aan endocriene stofwisselingsziekten onder mannen 17% verhoogd (4 personen meer per jaar) en onder vrouwen 20% (8 personen meer per jaar). Ook de ziekenhuisopname is verhoogd, 74% onder mannen (95 personen meer per jaar) en 32% onder vrouwen (73 personen meer per jaar). Het grootste deel van deze sterfte en opname is toe te schrijven aan diabetes mellitus. In vergelijking met 1994 is er wat betreft ziekenhuisopname een significant sterke toename te zien. Diabetes (type II) is dus een groeiend gezondheidsprobleem. Diabetes komt veel meer voor onder Turken en Marokkanen dan onder Nederlanders.
6,34
Aangezien deze groep een relatief grote
bevolkingsgroep van Utrecht vertegenwoordigt, verklaart dit voor een deel de cijfers. Overgewicht is één van de belangrijkste determinanten van diabetes.
35
Preventie activiteiten zouden hierop gericht kunnen
worden. Diabetes is echter een aandoening waarvoor men hoofdzakelijk binnen de eerste lijn wordt behandeld en niet snel in het ziekenhuis wordt opgenomen. Mogelijk consulteren allochtonen minder snel een huisarts en worden ze eerder in het ziekenhuis opgenomen bij een ontregelde diabetes. Extra aandacht voor vroegopsporing en een juiste behandeling van diabetes onder allochtonen is aan te bevelen. Dit kan bijdragen aan een beter verloop van de ziekte en minder snelle opname in het ziekenhuis. De ziekenhuisopname ten gevolge van diabetes is extreem toegenomen sinds 1994. Het is de vraag of dit geheel verklaard kan worden door een daadwerkelijke toename van diabetes. Wellicht speelt ook een registratieprobleem een rol en wordt diabetes vaker dan vroeger als primaire reden van opname gerapporteerd.
Ziekten met oorsprong in perinatale periode Opnamen ten gevolge van ziekten met oorsprong in de perinatale periode zijn in Utrecht verhoogd ten opzichte van Nederland. De perinatale periode speelt zich af van de 24e week van de zwangerschap tot en met de eerste week na de geboorte. De hoge overopname laat zien dat het om een fors aantal gaat, namelijk 159 meer jongens en 150 meer meisjes per jaar dan op basis van de Nederlandse cijfers verwacht zou worden. Het gaat hierbij bijna altijd om nuljarigen. In Amsterdam is de opname echter gelijk aan die in Nederland. Deze uitkomsten zijn moeilijk te verklaren. Mogelijk kan een hogere ziekenhuisopname verklaard worden door het vaker voorkomen van een laag geboortegewicht, vroeggeboorten en afwijkingen onder allochtonen. Daarnaast kan ook de aanwezigheid van een kinderziekenhuis in Utrecht (WKZ) een aanzuigende werking hebben, waardoor sneller tot ziekenhuisopname besloten wordt. Dan zouden soortgelijke cijfers echter ook in Amsterdam te zien moeten zijn, aangezien daar ook een kinderziekenhuis is. Aan de ene kant is deze verhoogde ziekenhuisopname mogelijk gunstig, want het resulteert niet in een verhoogde sterfte (sterfte is gelijk aan Nederland). Aan de andere kant is het mogelijk dat baby’s relatief snel worden opgenomen, terwijl afhandeling door bijvoorbeeld een consultatiebureau afdoende had kunnen zijn. Momenteel zijn er in Nederland twee studies gaande op het gebied van perinatale aandoeningen die hier mogelijk binnen een aantal jaren antwoord op kunnen geven, namelijk de ‘ABCD studie’ uitgevoerd door de GG&GD Amsterdam en de ‘Peristat studie’ uitgevoerd door TNO afdeling Preventie en Gezondheid en het AMC.
33
Sterfte en ziekte in Utrecht
Infectieuze en parasitaire ziekten Bij sterfte is de SMR van infectieuze en parasitaire ziekten verhoogd, 42% hoger onder mannen (4 personen meer per jaar) en 19% hoger onder vrouwen (2 personen meer per jaar). Dit wordt onder mannen voor het grootste gedeelte veroorzaakt door AIDS. De SMR van ziekenhuisopname lijkt ook verhoogd, maar dit is niet significant. Dit beeld is verklaarbaar aangezien Utrecht een grote stad is. In verhouding wonen er meer homoseksuele mannen, waarbij AIDS relatief veel voorkomt. In Amsterdam is hetzelfde beeld te zien, alleen dan versterkt. Daarnaast kan het verklaard worden door andere typische stadsbewoners: allochtonen (hepatitis A en B), dak- en thuislozen, drugsverslaafden en immigranten 3
(tuberculose). Deze laatste groepen verklaren ook de hoge sterfte aan infectieziekten onder vrouwen. Vanuit de afdeling Infectieziekten en Hygiëne van de GG&GD Utrecht wordt veel aandacht besteed aan de preventie van infectieziekten, onder andere door middel van de Hepatitis B campagne en diverse SOA preventie activiteiten.
Psychische stoornissen Opvallend is de verhoogde opname ten gevolge van psychische aandoeningen in Utrecht ten opzichte van Nederland, onder mannen 82% hoger (86 personen meer per jaar) en onder vrouwen 52% hoger (84 personen meer per jaar). Deze cijfers zijn waarschijnlijk grotendeels toe te schrijven aan de in verhouding grote groep sociaal kwetsbaren in Utrecht. Ook in Amsterdam leven veel sociaal kwetsbaren, maar de SMR is daar niet zoveel verhoogd als in Utrecht en onder vrouwen is de opname zelfs gelijk aan Nederland. Waarschijnlijk is de SMR in Utrecht hoger doordat Utrecht minder inwoners telt dan Amsterdam en een relatief grotere groep sociaal kwetsbaren heeft. Ook de sterfte aan psychische stoornissen is onder Utrechtse mannen verhoogd ten opzichte van Nederland. Onder vrouwen is de sterfte juist weer verlaagd. Deze cijfers zijn moeilijk te verklaren. Wanneer we de sterftecijfers per leeftijdscategorie bekijken, blijkt dat de meeste sterftegevallen voorkomen onder 85 plussers en dus waarschijnlijk toe te schrijven zijn aan dementie.
34
Sterfte en ziekte in Utrecht
Literatuurlijst 1.
Ameijden E van, Rots C, Geus G de, Hartman-Wildschut M, Hochheimer E, Eijsden M. Volksgezondheids monitor Utrecht, Themarapport Jeugd. GG&GD Utrecht. Utrecht: 2003.
2.
Eilander A, Gootzen J, Prins W, Roelofs J, Ameijden E van, Linden H. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport ouderen en/of chronische zieken. GG&GD Utrecht. Utrecht: 2003.
3.
Haks K, Cremer S, Dijk C van, Koster B, Schout C, Kessel R van. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport infectieziekten. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003.
4.
Toet J, Reinking D, Smit R, Meer G van der. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport Geestelijke volksgezondheid volwassenen. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003.
5.
Toet J, Reinking D, Smit R, Meer G van der. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport Gemarginaliseerde groepen. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003.
6.
Bergen A van, Dittrich H, Gelderloos G, Hesseling M, Hofmeijer A. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport Allochtonen 19-65 jaar. GG&GD Utrecht. Utrecht: 2003.
7.
Eijsden M van, Geus G de, Jansdam B, Kors P, Linden H. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, Themarapport Gezondheidsverschillen. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003.
8.
Haks K, Jansdam B, Nieuwenhuijs M, Hady M, Meiss-de Haas C, Ameijden E van, Linden H. Volksgezondheids monitor Utrecht, Themarapport Sociale en fysieke omgeving. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003.
9.
Westendorp RGJ. Dwalingen in de methodologie. VI. Doodsoorzaken in perspectief. Ned Tijdschr Geneeskd 1998; 142(35): 1950-1953.
10. Lucht F van der, Verkleij H. Gezondheid in de grote steden. Achterstanden en kansen. Houten: Bohn, Stafleu & Van Loghum, 2001, p. 9. 11. Oers JAM van, Kroesbergen HT, Bloemberg BPM, Costa Senior R da, Reijneveld SA. Geografische gezondheidsverschillen. In: Mackenbach JP, Verkleij H (red.). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997. II: Gezondheidsverschillen. Bilthoven: RIVM; Maarsen: Elsevier/De Tijdstroom, 1997, p. 261-301. 12. Zorg voor morgen, Nota Volksgezondheid 2004-2007 gemeente Utrecht. Utrecht: GG&GD Utrecht. 1 april 2004. 13. Mazurkiewicz E, Meiss-de Haes C, Pötgens N, Tromp E, Vos N de. Sterfte in kaart, Analyse van sterftecijfers in de provincie Utrecht 1990-1995. Utrecht: USPbv, 2001. 14. Wilk EA van der, Achterberg PW, Kramers PGN. Lang leve Nederland! Een analyse van trends in de Nederlandse levensverwachting in een Europese context. Bilthoven: RIVM, 2001, p.11. 15. Bestuursinformatie. Bevolking van Utrecht per 1 januari 1999. Utrecht: BI, 1999. 16. Centraal Bureau voor de Statistiek. Vademecum gezondheidsstatistiek 1999. Voorburg: CBS, 1999. 17. Uitenbroek DG, Swart WAJM, Middelkoop BJC, Mazurkiewicz ES. Sterfte in de grote steden. In: Lucht F van der, Verkleij H. Gezondheid in de grote steden. Houten: Bohn, Stafleu & Van Loghum, 2001:34-37. 18. Hoeymans N, Hoogenveen RT, Poos MJJC. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gezondheidstoestand\Samengestelde volksgezondheidsmaten\Ziektelast in DALY's, 14 november 2002. 19. Ameijden E van. Het belang van leefstijl. In: Gezondschrift. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003; 3(13):5. 20. Herten LM van (TNO-PG), Perenboom RJM (TNO-PG), Oudshoorn K (TNO-PG), Mulder YM (TNO-PG). Zijn er sociaal-economische verschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidstoestand\Samengestelde volksgezondheidsmaten\Gezonde levensverwachting, 20 september 2002.
35
Sterfte en ziekte in Utrecht
21. Feskens EJM (RIVM), Deckers JW (Erasmus MC). Welke factoren beïnvloeden de kans op een coronaire hartziekte? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Ziekten van het hartvaatstelsel\Coronaire hartziekten, 15 november 2002. 22. Toet J, Verdurmen J.E.E, Dijk A.P. van, Knibbe R.A, Ameijden E. J.C. van. Preventie van alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik; Utrecht vergeleken met Parkstad Limburg en Rotterdam. TSG, 2003; 81(6): 346-354. 23. Centraal Bureau voor de Statistiek. Vademecum gezondheidsstatistiek 2003. Voorburg: CBS, 2003. 24. Zandwijk N van (NKI), Leeuwen FE van (NKI). Beïnvloeden ontwikkelingen in determinanten de trends in longkanker? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kom pas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Nieuwvormingen\Longkanker, 31 januari 2003. 25. Gorissen WHM, Tichelaar PCM, Kessel RPM, Souverein CR. Gezondheidspeiling Utrecht, Resultaten van de gezondheidspeiling Utrecht 1986-1987. Utrecht: GG&GD Utrecht, 1988. 26. Centraal Bureau voor de Statistiek. Vademecum gezondheidsstatistiek 1989. Voorburg: CBS, 1989. 27. Toet J. Nieuwe techniek om longkanker op te sporen, Bevolkingsonderzoek in proeffase. In: Gezondschrift. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2003; 4(13): 5. 28. Preventicon. Jaarbericht Preventicon, 2002. Amersfoort: Grafifors BV, 2002, p. 25. 29. Landelijk evaluatie team voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker (LETB). Landelijke evaluatie van bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Nederland (LETB X). Rotterdam: Optima Grafische Communicatie, 2002, p. 5. 30. Bernstein L. Epidemiology of endocrine-related risk factors for breast cancer. J Mammary Gland Biol Neoplasia. 2002 Jan;7(1):3-15. 31. Ballegooijen M van, Rebolj M, Meerding WJ, Akker-van Marle ME van den, Berkers LM, Habbema JDF. De praktijk van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker in Nederland in 2001. Rotterdam: Erasmus MC, 2003. 32. Boezen HM (RUG), Postma DS (AZG). Welke factoren beïnvloeden de kans op astma en COPD? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Ziekten van de ademhalingswegen\Astma en chronische obstructieve longziekten (COPD), 15 september 2003. 33. Beleidseffectrapportage Verkeer en vervoer Utrecht 1999. Provincie Utrecht 1999. 34. Dijkshoorn D, Uitenbroek DG, Middelkoop BJC. Prevalentie van diabetes mellitus en hart- en vaatziekten onder Turkse, Marokkaanse en autochtone Nederlanders. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147(28): 1362-1366 35. Ruwaard D, Feskens EJM. Welke factoren beïnvloeden de kans op diabetes mellitus? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Endocriene-, voedings - en stofwisselingsziekten en immuniteits stoornissen\Diabetes mellitus, 21 september 2001.
36
Sterfte en ziekte in Utrecht
Dankwoord Voor de totstandkoming van dit rapport willen we enkele mensen bedanken voor hun medewerking. Allereerst Daan Uitenbroek van de GG&GD Amsterdam en Marlene Minderhout van de GGD Rotterdam e.o. voor het leveren van de sterfte- en ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van respectievelijk Amsterdam en Rotterdam als vergelijkingsmateriaal. Daarnaast willen we de volgende personen bedanken voor het deelnemen aan de klankbordgroep en het leveren van nuttig commentaar betreffende de cijfers:
-
Dr. T. van Lier, cardioloog Mesos Medisch centrum,
-
Dr. M. Numans, huisarts en wetenschappelijk onderzoeker Julius Centrum,
-
Dr. D. Uitenbroek, epidemioloog GG&GD Amsterdam,
-
Dr. F. Visseren, internist UMC Utrecht.
37
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 1: Sterftecijfers van Utrecht: absolute aantal per jaar, oversterfte per jaar en SMR, periode 1985-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak)
Absolute sterfte per jaar 389 183 134 72 317 115 36 21
Mannen Oversterfte per jaar 19 2 -3 2 24 15 4 1
Hart- en vaatziekten Ziekten v.d. kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen van luchtpijp en long van borst (mamma) van prostaat van dikke darm (colon) van baarmoederhals (cervix uteri) Ziekten van de ademhalingorganen 113 19 Griep (influenza) 2 0 Longontsteking (pneumonie) 29 2 Chronische aandoeningen 75 16 onderste luchtwegen (CARA) Niet-natuurlijke doodsoorzaken 50 4 Ongevallen 26 0 Wegverkeersongevallen 11 -3 Accidentele val 10 1 Accidentele verdrinking 1 0 Zelfdoding 19 4 Moord en doodslag 3 1 Infectieuze en parasitaire ziekten 14 4 AIDS 5 2 Endocriene stofwisselingsziekten 26 4 Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuuniteits3 0 stoornissen Psychischestoornissen 12 2 Ziekten van zenuwstelsel en 22 4 zintuigen Ziekten van de spijsverterings 37 7 organen Ziekten van huid en onderhuids 2 0 bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en 3 0 bindweefsel Ziekten urinewegen en geslachts 17 2 organen Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed Aandoeningen van de perinatale 6 0 periode Aangeboren afwijkingen 6 0 Symptomen, onvolledig 42 3 omschreven ziektebeelden Alle doodsoorzaken 1060 92 SMR: Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05)
38
SMR 105 101 98 102 108 115 113 103
Absolute sterfte per jaar 467 154 116 131 277 29 52 21
Vrouw Oversterfte per jaar 11 -5 -6 0 13 7 -2 -1
SMR 102 97 95 100 105 129 96 97
-
6
2
140
120 115 109
91 3 44
4 0 -1
105 100 98
127
37
5
115
108 93 80 117 115 125 162 142 172 120
41 27 5 19 0 12 1 11 0 53
4 0 -1 1 0 3 0 2 0 8
110 100 87 106 99 134 155 119 75 117
96
5
1
112
117
28
-4
86
123
26
3
113
124
54
7
114
106
6
0
95
98
11
0
104
116
32
5
118
-
0
0
111
100
4
0
94
95
5
-1
86
107
47
-1
98
110
1159
51
105
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 2: Trends in bruto aantallen e n SMR waarden van de drie grootste doodsoorzaken en de bijbehorende subdoodsoorzaken in Utrecht, vijfjaarsperiode 1985-1999 (1985-1989, 1990-1994 en 1995-1999). Doodsoorzaak (VET =hoofddoodsoorzaak) Totaal hart en vaatziekten Ziekten v.d. kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Totaal nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Prostaatkanker Dikke darmkanker Baarmoederhalskanker
Mannen Vrouwen Bruto aantal SMR Bruto aantal SMR 85-89 90-94 95-99 85-89 90-94 95-99 85-89 90-94 95-99 85-89 90-94 95-99 398 353 303 103 105 105 412 398 343 101 103 101 200 160 135 97 100 104 151 130 100 97 99 91 143 121 100 99 106 111 98 78 95 95 89 91 73 72 52 103 109 92 116 115 94 103 102 94 323 128 31 24 -
281 99 33 18 -
254 89 33 16 -
113 120 111 121 -
105 109 112 98 -
104 111 116 89
235 19 57 23 6
Totaal ziekten van de adem98 104 104 118 123 120 52 halingsorganen Griep (influenza) <1 3 <1 51 224 64 2 Longontsteking (pneumonie) 19 24 36 99 105 122 21 Chronische aandoeningen 73 70 60 130 130 119 26 onderste luchtwegen (CARA) SMR: significant verhoogde sterfte (p<0.05), significant verlaagde sterfte (p<0.05) = afname (dalende trend) = geen toe- of afname (geen trend)
39
237 24 46 24 5
213 30 36 22 4
104 121 121 88 129
109 134 101 102 153
102 136 84 102 134
73
98
89
103
119
3 34
2 54
88 75
129 94
76 118
29
37
112
110
126
= toename (stijgende trend)
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 3: Sterftecijfers van alle doodsoorzaken en subdoodsoorzaken van Utrecht, 19851999. A. Absoluut aantal sterfgevallen naar doodsoorzaak in Utrecht, totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekte van hart en vaatstelsel Ziekten v.d. kransvaten (ischemische hartziekten) Acuut hartinfarct Overige hartziekten Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen Kwaadaardige nieuwvormingen van lip, mond en keel van slokdarm (oesophagus) van maag van dikke darm (colon) van endeldarm (rectum) en anus van lever en intrahepatische galwegen van galblaas en galwegen van alvleesklier (pancreas) van strottehoofd (larynx) van luchtpijp (-vertakkingen) en long melanoom van huid van borst (mamma) van baarmoederhals (cervix uteri) van baarmoederlichaam (corpus uteri, uteri n.n.o.) van eierstok (ovarium) van prostaat van nier, behalve nierbekken van urineblaas van lymfatisch en bloedvormend weefsel Ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA) Astma Niet-natuurlijke doodsoorzaken Ongevallen Vervoersongevallen Wegverkeersongevallen Accidentele val Accidentele verdrinking Accidentele vergiftiging Zelfdoding Moord en doodslag Gebeurtenissen opzet onbekend Infectieuze en parasitaire ziekten Tuberculose Nekkramp (meningokokkeninfecties) Virale hepatitis AIDS Endocriene stofwisselingsziekten Suikerziekte (diabetes mellitus)
Totaal 5837
Mannen 85–89 90–94 2193 1954
95–99 1690
Totaal 6998
Vrouwen 85–89 90–94 2472 2429
95–99 2097
2741
1100
887
754
2312
908
795
609
2016 1086 4751 4692 67 107 217 322 110
789 402 1779 1763 24 29 90 131 54
668 396 1554 1534 25 40 72 100 25
559 316 288 1418 1395 18 38 55 91 31
1739 1969 4156 4059 42 65 168 419 103
667 695 1408 1391 10 19 69 135 36
596 703 1446 1405 15 27 60 148 39
476 457 571 1302 1263 17 19 39 136 28
35
6
5
24
24
6
9
9
33 201 1727 62 -
15 82 702 21 -
10 63 547 26 -
8 56 14 478 15 -
93 206 442 53 787 91
42 91 112 18 292 34
31 87 148 15 278 33
20 82 7 182 20 217 24
-
-
-
-
101
43
35
23
541 107 178
172 40 61
184 42 62
185 25 55
253 86 106
85 27 36
99 31 35
69 28 35
296
99
104
93
328
111
99
118
1690 25 431
537 4 102
575 17 131
578 4 198
1359 44 664
312 13 125
446 21 208
601 10 331
1126
401
389
336
559
154
177
228
751 392 164 144 19 283 44 215 7 82 390 -
282 153 62 61 8 105 9 53 1 13 143 -
238 119 51 39 7 91 18 87 5 43 134 -
3 231 120 44 51 44 4 4 87 17 5 75 4 1 6 26 113 62
618 408 78 286 5 173 20 171 5 4 794 -
223 153 35 98 1 53 5 48 1 0 301 -
186 120 23 83 2 57 7 52 1 0 243 -
6 209 135 17 20 105 2 0 63 8 1 71 1 3 1 4 250 140
40
Sterfte en ziekte in Utrecht
Vervolg A: Absoluut aantal sterfgevallen naar doodsoorzaak in Utrecht, totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Psychische stoornissen door gebruik van alcohol door gebruik van drugs en vluchtige oplosmiddelen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Hersenvliesontsteking (meningitis) Ziekte van Parkinson Ziekten van de spijsverteringsorganen Maagzweer en zweer aan twaalfvingerige en nuchtere darm Chronische leveraandoeningen onder invloed van alcohol Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Reumatoïde artritis en artrose Ziekten urinewegen en geslachtsorganen Ziekten van nier en urineleider Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen van zenuwstelsel van hart en bloedvaten Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Wiegendood (SIDS) Onvolledig omschreven en onbekende oorzaken Alle doodsoorzaken
Totaal
Mannen 85–89 90–94
95–99
Totaal
Vrouwen 85–89 90–94
95–99
47
20
20
7
82
22
41
19
185 -
28 -
64 -
93 9
415 -
46 -
158 -
211 1
-
-
-
0
-
-
-
1
330
119
113
98
394
128
144
122
147
55
54
2 38
176
67
75
2 34
552
199
183
170
810
266
293
251
65
23
24
18
83
34
24
25
86
35
21
30 30
37
15
10
20 12
29
11
10
8
97
32
40
25
50
20
14
16
162
50
53
59
-
-
-
1
-
-
-
13
261
106
77
78
475
145
166
164
110
41
38
31
221
67
81
73
-
-
-
-
4
1
0
3
87
33
29
25
59
20
20
19
89 22 -
30 8 -
33 10 -
26 4 10
74 20 -
18 3 -
21 6 -
35 11 5
636
168
227
241
711
197
229
285
14
7
4
3
6
4
2
0
-
-
-
158
-
-
-
118
15900
5721
5312
4867
17379
5689
5967
5723
41
Sterfte en ziekte in Utrecht
B. Aantal sterfgevallen per 100.000 personen (bruto) naar doodsoorzaak in Utrecht, totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekte van hart en vaatstelsel Ziekten v.d. kransvaten (ischemische hartziekten) Acuut hartinfarct Overige hartziekten Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen Kwaadaardige nieuwvormingen van lip, mond en keel van slokdarm (oesophagus) van maag van dikke darm (colon) van endeldarm (rectum) en anus van lever en intrahepatische galwegen van galblaas en galwegen van alvleesklier (pancreas) van strottehoofd (larynx) van luchtpijp (-vertakkingen) en long melanoom van huid van borst (mamma) van baarmoederhals (cervix uteri) van baarmoederlichaam (corpus uteri, uteri n.n.o.) van eierstok (ovarium) van prostaat van nier, behalve nierbekken van urineblaas van lymfatisch en bloedvormend weefsel Ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA) Astma Niet-natuurlijke doodsoorzaken Ongevallen Vervoersongevallen Wegverkeersongevallen Accidentele val Accidentele verdrinking Accidentele vergiftiging Zelfdoding Moord en doodslag Gebeurtenissen opzet onbekend Infectieuze en parasitaire ziekten Tuberculose Nekkramp (meningokokkeninfecties) Virale hepatitis AIDS Endocriene stofwisselingsziekten Suikerziekte (diabetes mellitus)
Totaal 351
Mannen 85–89 90–94 398 353
95–99 303
Totaal 384
Vrouwen 85–89 90–94 412 398
95–99 343
165
200
160
135
127
151
130
100
121 65 286 282 4 6 13 19 7
143 73 323 320 4 5 16 24 10
121 72 281 277 5 7 13 18 5
100 57 52 254 250 3 7 10 16 6
96 108 228 223 2 4 14 23 6
111 116 235 232 2 3 16 23 6
98 115 237 230 3 4 10 24 6
78 75 94 213 207 3 3 6 22 5
2
1
<1
4
1
1
2
2
2 12 104 4 -
3 15 128 4 -
2 11 99 5 -
1 10 3 86 3 -
5 14 24 3 42 5
7 15 19 3 57 6
5 14 24 3 46 5
3 13 1 30 3 36 4
-
-
-
-
6
7
6
4
33 6 11
31 7 11
33 8 11
33 5 10
14 5 6
14 5 6
16 5 6
11 5 6
18
18
19
17
18
19
16
19
102 2 26
98 <1 19
104 3 24
104 <1 36
75 2 37
52 2 21
73 3 34
98 2 54
68
73
70
60
31
26
29
37
45 24 10 9 1 17 3 13 <1 5 24 -
51 28 11 11 2 19 2 10 <1 3 26 -
43 22 10 7 1 16 3 16 <1 8 24 -
<1 41 22 8 9 8 <1 <1 16 3 <1 14 <1 <1 1 5 20 11
34 22 4 16 <1 10 1 9 <1 <1 44 -
37 26 6 16 <1 9 <1 8 <1 0 50 -
31 20 4 14 <1 9 1 9 <1 0 40 -
1 34 22 3 3 17 <1 0 10 1 <1 12 <1 <1 <1 <1 41 23
42
Sterfte en ziekte in Utrecht
Vervolg B: Aantal sterfgevallen per 100.000 personen (bruto) naar doodsoorzaak in Utrecht, totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Psychische stoornissen door gebruik van alcohol door gebruik van drugs en vluchtige oplosmiddelen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Hersenvliesontsteking (meningitis) Ziekte van Parkinson Ziekten van de spijsverteringsorganen Maagzweer en zweer aan twaalfvingerige en nuchtere darm Chronische leveraandoeningen onder invloed van alcohol Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Reumatoïde artritis en artrose Ziekten urinewegen en geslachtsorganen Ziekten van nier en urineleider Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen van zenuwstelsel van hart en bloedvaten Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Wiegendood (SIDS) Onvolledig omschreven en onbekende oorzaken Alle doodsoorzaken
Totaal
Mannen 85–89 90–94
95–99
Totaal
Vrouwen 85–89 90–94
95–99
3
4
4
1
5
4
6
3
11 -
5 -
12 -
17 2
23 -
8 -
26 -
35 <1
-
-
-
0
-
-
-
<1
20
22
20
18
22
21
24
20
9
10
10
<1 7
10
11
12
<1 6
33
36
33
31
45
44
48
41
4
4
4
3
5
6
4
4
5
6
4
5 5
2
3
2
3 2
2
2
2
1
5
5
7
4
3
4
3
3
9
8
9
10
-
-
-
<1
-
-
-
2
16
19
14
14
26
24
27
27
7
7
7
6
12
11
13
12
-
-
-
-
<1
<1
0
<1
5
6
5
5
3
3
3
3
5 1 -
5 2 -
6 2 -
5 <1 2
4 1 -
3 <1 -
3 1 -
6 2 <1
38
31
41
43
39
33
38
47
<1
1
<1
<1
<1
<1
<1
0
-
-
-
28
-
-
-
19
957
1039
959
873
954
949
977
937
43
Sterfte en ziekte in Utrecht
C. Standard Mortality Ratio (SMR) naar doodsoorzaak in Utrecht; Sterfte ten opzichte van Nederland (=100), totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekte van hart en vaatstelsel Ziekten v.d. kransvaten (ischemische hartziekten) Acuut hartinfarct Overige hartziekten Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen Kwaadaardige nieuwvormingen van lip, mond en keel van slokdarm (oesophagus) van maag van dikke darm (colon) van endeldarm (rectum) en anus van lever en intrahepatische galwegen van galblaas en galwegen van alvleesklier (pancreas) van strottehoofd (larynx) van luchtpijp (-vertakkingen) en long melanoom van huid van borst (mamma) van baarmoederhals (cervix uteri) van baarmoederlichaam (corpus uteri, uteri n.n.o.) van eierstok (ovarium) van prostaat van nier, behalve nierbekken van urineblaas van lymfatisch en bloedvormend weefsel Ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA) Astma SMR:
Totaal 105 (103-108)
Mannen 85–89 90–94 95–99 Totaal 103 (99-108) 105 (101-110) 105 (100-110) 102 (100-105)
Vrouwen 85–89 90–94 101 (97-105) 103 (99-107)
101 (98-105)
97 (92-103)
95–99 101 (97-105)
100 (93-107)
104 (97-112)
97 (93-101)
97 (91-104)
99 (92-106)
91 (84-99)
98 (94-102) 89 (83-95) 99 (91-106) 102 (96-108) 103 (94-114) 109 (98-120) 108 (105-111) 113 (108-118) 105 (100-111) 109 (105-112) 113 (108-118) 106 (101-112) 117 (91-149) 130 (83-194) 131 (85-193) 87 (71-105) 84 (56-120) 98 (70-133) 81 (70-92) 80 (64-98) 81 (63-102) 103 (92-115) 121 (102-144) 98 (79-119) 99 (81-119) 126 (95-164) 70 (45-104)
106 (97-115) 111 (99-124) 92 (81-103) 104 (99-110) 105 (99-110) 88 (52-139) 80 (57-110) 78 (59-102) 89 (71-109) 92 (62-130)
95 (91-99) 100 (96-105) 105 (102-108) 105 (102-109) 127 (92-172) 93 (72-119) 83 (71-96) 97 (88-107) 94 (77-114)
91 (84-98) 103 (95-111) 104 (99-110) 105 (99-111) 98 (47-180) 93 (56-145) 82 (64-104) 88 (74-104) 86 (60-119)
95 (88-103) 102 (94-110) 109 (103-114) 109 (103-114) 140 (78-231) 111 (73-161) 87 (66-112) 102 (86-120) 107 (76-146)
95 (87-104) 106 (97-116) 94 (87-102) 102 (97-108) 102 (97-108) 145 (84-232) 73 (44-114) 72 (51-99) 102 (85-120) 86 (57-124)
151 (97-224)
86 (55-127)
87 (32-188)
134 (61-225)
67 (30-127)
96 (67-134)
57 (21-125)
53 (17-123)
104 (72-146) 111 (62-183) 91 (44-167) 97 (42-192) 120 (97-147) 120 (86-162) 118 (80-168) 109 (67-169) 116 (100-133) 124 (99-154) 109 (84-140) 106 (80-138) 121 (107-137) 120 (97-148) 122 (98-150) 120 (95-149) 129 (70-216) 310 (124-639) 115 (110-121) 120 (111-129) 109 (100-119) 111 (102-122) 129 (118-142) 121 (100-146) 134 (113-158) 136 (117-158) 124 (95-159) 127 (78-194) 151 (98-221) 93 (52-153) 109 (82-142) 116 (69-183) 83 (47-138) 132 (81-204) 96 (88-104) 121 (94-153) 101 (89-113) 84 (73-96) 140 (113-172) 129 (89-180) 153 (105-215) 134 (86-199) -
-
-
-
113 (104-123) 109 (90-132) 106 (91-123)
111 (95-128) 119 (85-161) 98 (75-126)
112 (97-130) 129 (93-175) 109 (84-140)
95 (84-106)
92 (75-112)
99 (81-120)
106 (87-129)
125 (90-168)
108 (75-151)
77 (49-115)
106 (93-120) 116 (100-134) 79 (51-117) 106 (85-131) 110 (83-143) 134 (109-161)
100 (80-124) 92 (61-134) 125 (88-173)
121 (99-148) 114 (77-162) 129 (90-180)
95 (74-121) 107 (71-155) 144 (100-200)
100 (89-111)
99 (82-120)
90 (73-109)
111 (92-133)
105 (99-110) 100 (73-134) 98 (91-106)
89 (79-100) 88 (47-151) 75 (62-89)
103 (94-113) 129 (80-197) 94 (82-108)
119 (110-129) 76 (37-140) 118 (106-132)
112 (95-131)
110 (94-127)
126 (110-143)
-
-
213 (78-464)
93 (75-114)
120 (115-126) 119 (109-129) 123 (113-134) 120 (110-130) 115 (75-170) 51 (14-132) 224 (130-359) 64 (17-163) 109 (99-120) 99 (80-120) 105 (88-125) 122 (106-140)
127 (120-134) 130 (117-143) 130 (117-144) 119 (107-133) 115 (106-125) -
-
-
183 (37-534)
Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05)
44
-
Sterfte en ziekte in Utrecht
Vervolg C: Standard Mortality Ratio (SMR) naar doodsoorzaak; Sterfte ten opzichte van Nederland (=100), totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Niet-natuurlijke doodsoorzaken Ongevallen Vervoersongevallen Wegverkeersongevallen Accidentele val Accidentele verdrinking Accidentele vergiftiging Zelfdoding Moord en doodslag Gebeurtenissen opzet onbekend Infectieuze en parasitaire ziekten Tuberculose Nekkramp (meningokokkeninfecties) Virale hepatitis AIDS Endocriene stofwisselingsziekten Suikerziekte (diabetes mellitus) Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Psychische stoornissen door gebruik van alcohol door gebruik van drugs en vluchtige oplosmiddelen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Hersenvliesontsteking (meningitis) Ziekte van Parkinson Ziekten van de spijsverteringsorganen Maagzweer en zweer aan twaalfvingerige en nuchtere darm Chronische leveraandoeningen onder invloed van alcohol SMR:
Mannen 85–89 90–94 95–99 113 (101-128) 103 (90-117) 107 (93-121) 97 (82-114) 84 (70-101) 95 (79-114) 89 (64-119) 80 (61-102) 75 (56-99) 86 (64-113) 137 (105-176) 98 (68-131) 113 (82-152) 127 (55-250) 130 (52-269) 79 (21-203) 95 (26-243) 136 (111-165) 119 (96-146) 117 (94-144) 123 (56-233) 191 (113-302) 163 (95-261) 170 (55-396) 160 (120-209) 147 (118-181) 132 (103-165) 104 (28-265) 79 (1-441) 294 (95-687) 46 (1-255) 410 (150-893) 167 (89-285) 175 (126-235) 174 (114-255) 125 (105-147) 122 (102-145) 112 (92-135) 94 (72-121)
Vrouwen Totaal 85–89 90–94 110 (101-119) 109 (95-125) 97 (84-112) 100 (90-110) 103 (87-121) 85 (70-101) 87 (69-108) 99 (69-138) 78 (49-117) 106 (94-119) 106 (86-129) 89 (71-110) 99 (32-232) 50 (1-280) 111 (12-400) 134 (114-155) 110 (82-144) 134 (101-173) 155 (95-239) 138 (44-321) 166 (67-343) 119 (101-138) 138 (102-183) 109 (81-143) 95 (31-221) 67 (1-374) 56 (1-312) 75 (20-192) 0 (0-1194) 0 (0-151) 117 (109-125) 124 (110-139) 104 (91-118) -
96 (71-128)
113 (69-174)
104 (63-160)
55 (22-114)
112 (89-139)
86 (54-130)
147 (105-199)
92 (55-144)
117 (101-135) -
136 (90-196) -
128 (99-164) -
113 (91-139) 109 (50-207)
86 (78-95) -
100 (73-133) -
103 (88-120) -
80 (70-92) 33 (0-168)
-
-
-
0 (0-1017)
-
-
-
718 (9-3997)
123 (110-137) 121 (100-145) 127 (104-152)
119 (96-145)
113 (103-125)
116 (97-138)
131 (111-154)
97 (81-116)
139 (118-164)
103 (12-372) 139 (98-191)
127 (109-147)
119 (92-151)
153 (120-192)
73 (8-262) 95 (66-133)
Totaal 108 (101-116) 93 (84-102) 80 (69-94) 117 (98-137) 115 (69-180) 125 (110-140) 162 (118-218) 142 (124-162) 136 (54-279) 172 (137-214) 120 (109-133) -
123 (92-160)
152 (114-198)
95–99 123 (107-141) 111 (93-131) 83 (48-133) 79 (48-122) 125 (102-151) 160 (18-576) 0 (0-0) 161 (123-206) 158 (68-311) 82 (1-455) 118 (92-149) 33 (0-186) 147 (29-428) 103 (1-571) 158 (42-404) 120 (106-136) 112 (94-132)
124 (114-135) 130 (113-150) 121 (104-140) 119 (102-139) 114 (107-122) 115 (101-130) 120 (106-134)
108 (95-122)
145 (112-185)
120 (76-181)
164 (105-244)
155 (92-245)
127 (101-157)
143 (99-200)
102 (65-151)
134 (87-199)
148 (119-183) 165 (115-229)
113 (70-173)
126 (85-179) 163 (110-232)
134 (95-185)
165 (92-273)
114 (55-210)
119 (73-184) 112 (58-195)
Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05)
45
Sterfte en ziekte in Utrecht
Vervolg C: Standard Mortality Ratio (SMR) naar doodsoorzaak in Utrecht; Sterfte ten opzichte van Nederland (=100), totale periode 1985-1999, drie perioden van vijf jaar: 1985-1989, 1990-1994, 1995-1999. Doodsoorzaak (VET=hoofddoodsoorzaak) Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Reumatoïde artritis en artrose Ziekten urinewegen en geslachtsorganen Ziekten van nier en urineleider Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen van zenuwstelsel van hart en bloedvaten Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Wiegendood (SIDS) Onvolledig omschreven en onbekende oorzaken Alle doodsoorzaken SMR:
Mannen
Vrouwen
Totaal
85–89
90–94
95–99
Totaal
85–89
90–94
95–99
106 (71-153)
119 (59-213)
104 (50-190)
95 (41-187)
95 (77-115)
103 (70-145)
103 (73-140)
79 (51-116)
98 (73-129)
113 (69-175)
83 (45-139)
96 (55-156)
104 (89-121)
90 (67-118)
100 (75-131)
123 (94-159)
-
-
-
30 (0-167)
-
-
-
95 (51-163)
103 (81-128)
111 (88-138)
118 (107-129)
107 (90-126)
119 (102-138) 126 (107-147)
116 (102-131) 130 (106-157) 98 (80-118)
110 (79-149)
104 (74-143)
80 (54-114)
109 (95-124)
98 (76-124)
117 (93-146)
110 (86-138)
-
-
-
-
111 (30-283)
95 (1-529)
0 (0-334)
208 (42-607)
100 (80-124)
132 (91-185)
117 (78-168)
69 (44-101)
94 (71-121)
116 (71-180)
112 (69-173)
69 (41-107)
95 (76-117) 80 (50-122) -
105 (71-150) 76 (33-149) -
113 (78-159) 91 (43-167) -
72 (47-106) 70 (19-178) 107 (51-198)
86 (68-108) 86 (52-132) -
67 (40-105) 32 (6-93) -
83 (51-126) 76 (28-164) -
105 (73-147) 163 (81-291) 68 (22-160)
107 (99-116)
89 (76-103)
115 (101-131) 117 (103-133)
98 (91-106)
98 (84-112)
97 (84-110)
102 (91-115)
101 (55-170)
98 (39-202)
105 (28-268)
101 (20-296)
62 (23-136)
73 (20-188)
81 (9-293)
0 (0-204)
-
-
-
122 (104-143)
-
-
-
103 (85-123)
110 (108-111) 110 (107-113) 109 (106-112) 108 (105-111) 105 (103-106) 103 (101-106) 106 (103-108) 104 (102-107)
Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05)
46
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 4: Vergelijking van de sterfte ten opzichte van Nederland (SMR waarden) van de belangrijkste doodsoorzaken van Utrecht met Amsterdam, periode 1985-1999. Doodsoorzaak (VET =hoofddoodsoorzaak)
Mannen SMR Utrecht 105 101 98 102 108 109 115 113 103 120 115 109
Hart- en vaatziekten Ziekten v.d. kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Nieuwvormingen Kwaadaardige nieuwvormingen van luchtpijp en long van borst (mamma) van prostaat van dikke darm (colon) van baarmoederhals (cervix uteri) Ziekten van de ademhalingorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste 127 luchtwegen (CARA) Niet-natuurlijke doodsoorzaken 108 Ongevallen 93 Wegverkeersongevallen 80 Accidentele val 117 Accidentele verdrinking 115 Zelfdoding 125 Moord en doodslag 162 Infectieuze en parasitaire ziekten 142 AIDS 172 Endocriene stofwisselingsziekten 120 Ziekten van bloed, bloedbereidende 96 organen en immuuniteitsstoornissen Psychische stoornissen 117 Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen 123 Ziekten van de spijsverteringsorganen 124 Ziekten van huid en onderhuids 106 bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en 98 bindweefsel Ziekten urinewegen en geslachtsorganen 116 Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed Aandoeningen van de perinatale periode 100 Aangeboren afwijkingen 95 Symptomen, onvolledig omschreven 107 ziektebeelden Alle doodsoorzaken 110 SMR: Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05)
47
Vrouwen
SMR Amsterdam 99 100 100 93 101 101 101 103 89 103 98 110
SMR Utrecht 102 97 95 100 105 105 129 96 97 140 105 100 98
SMR Amsterdam 97 100 99 92 106 106 158 99 92 141 116 101 114
102
115
123
119 95 60 113 162 141 294 373 862 118
110 100 87 106 99 134 155 119 75 117
119 108 78 110 142 144 204 133 630 97
94
112
107
123 106 117
86 113 114
107 110 105
147
95
142
105
104
123
102
118
96
-
111
155
112 85
94 86
116 90
220
98
170
110
105
106
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 5: Vergelijking van trends in SMR waarden de drie grootste doodsoorzaken en de bijbehorende subdoodsoorzaken van Utrecht met Amsterdam en Rotterdam, periode 1985-1999. A. Mannen Doodsoorzaak (VET =hoofddoodsoorzaak) Totaal hart en vaatziekten Ziekten v.d. kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Totaal nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Prostaatkanker Dikke darmkanker Baarmoederhalskanker Totaal ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA)
Utrecht totaal 85-89 90-94 95-99 103 105 105 105 97 100 104 101 99 106 98 89 103 109 92 102
Amsterdam totaal 85-89 90-94 95-99 99 98 99 96 100 98 100 97 100 98 99 98 94 93 90 92
Rotterdam totaal 85-89 90-94 95-99 98 100 98 91 100 92 105 101
108 115 113 103 -
113 120 111 121 -
105 109 112 98 -
104 111 116 89 -
101 101 103 89 -
102 105 110 87 -
102 101 102 92 -
98 94 97 89 -
-
-
109 107 102 99 -
109 108 108 99 -
120
118
123
120
103
108
101
101
-
-
114
108
115 109
51 99
224 105
64 122
98 110
95 117
101 110
94 110
-
-
67 114
86 115
127
130
130
119
102
108
100
95
-
-
119
105
113
108
-
-
106
107
110 109 108 110 108 Alle doodsoorzaken 110 Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05) = afname (dalende trend) = geen toe- of afname (geen trend)
= toename (stijgende trend)
B. Vrouwen Doodsoorzaak (VET =hoofddoodsoorzaak) Totaal hart en vaatziekten Ziekten v.d. kransvaten Acuut hartinfarct Hersenvaatletsels (CVA) Totaal nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Prostaatkanker Dikke darmkanker Baarmoederhalskanker Totaal ziekten van de ademhalingsorganen Griep (influenza) Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA)
Utrecht totaal 85-89 90-94 95-99 101 103 101 102 97 99 97 91 95 95 91 95 103 102 94 100 105 129 96 97 140
104 121 121 88 129
109 134 101 102 153
102 136 84 102 134
105
89
103
119
100 98
88 75
129 94
76 118
115
112
110
126
totaal 97 100 99 92
Amsterdam 85-89 90-94 95-99 99 94 95 98 100 99 100 97 95 89 96 90
106 158 99 -
105 168 101 -
107 161 99 -
107 157 99 -
92 141
91 129
98 164
116 101 114
120 90 123
123
124
103 106 104 Alle doodsoorzaken 105 106 104 SMR: Statistisch significant verhoogde sterfte (p<0.05) Statistisch significant verlaagde sterfte (p<0.05) = afname (dalende trend) = geen toe- of afname (geen trend)
48
Rotterdam totaal 85-89 90-94 95-99 99 97 98 95 98 102 99 97 -
108 138 104 -
107 139 104 -
85 129
-
-
97 176
95 129
117 85 121
115 132 108
-
-
104 81 103
106 79 106
123
126
-
-
110
111
108
106
102
102
= toename (stijgende trend)
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 6: Ziekenhuisontslagdiagnosecijfers van Utrecht: absolute aantal, overopname en SMR, periode 1999. Mannen Diagnose (VET=hoofddiagnose) Hart- en vaatziekten Nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker Ziekten van de ademhalingsorganen Pneumonie, bronchopneumonie en influenza Astma en overige longobstructie Totaal ongevalsletsel en vergiftigingen Infectieziekten en parasitaire ziekten Endocriene stofwisselingsziekten Diabetes mellitus Ziekten bloed en bloedvormende organen Psychische stoornissen Ziekten zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van het spijsverteringskanaal Levercirrose Ziekten van huid en subcutis Ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel Ziekten van het urogenitaalsysteem Bevallingen (met of zonder complicatie) en complicatie van zwangerschap of kraambed Congenitale afwijkingen Totaal ziekten met oorsprong in perinatale periode Symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden Bijzondere opnamen Totaal aantal opnamen, exclusief bevalling zonder complicaties SMR:
Absolute Overaantallen opname 1666 146 571 26 142 57 1297 204
Vrouwen SMR 110 105 168 119
Absolute Overaantallen opname 1290 -27 838 -17 59 27 160 -13 20 -10 1164 172
SMR 98 98 185 92 68 117
178
49
137
126
22
122
119
17
117
139
41
143
811
1
100
868
47
106
149 224 117
14 95 58
111 174 198
136 305 129
7 73 53
106 132 170
77
5
108
70
-24
74
191 952
86 14
182 102
246 1339
84 -92
152 94
1000
-66
94
1001
12
101
28 133
15 -23
212 85
12 135
3 -39
134 77
914
-358
72
1095
-358
75
551
-14
97
977
-136
88
-
-
-
2358
-166
79
133
-21
87
91
-29
76
656
159
132
595
150
133
999
167
120
1138
205
122
1113
73
107
1503
195
115
11437
464
104
15117
-330
98
statistisch significant verhoogde ziekenhuisopname (p<0.05) statistisch significant verlaagde ziekenhuisopname (p<0.05)
49
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 7: Trends in bruto aantallen en SMR waarden van de belangrijkste ziekenhuisontslagdiagnosen in Utrecht, 1994 en 1999.
Diagnose (VET=hoofddiagnose) Hart- en vaatziekten Nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker Ziekten van de ademhalingsorganen Pneumonie, bronchopneumonie en influenza Astma en overige longobstructie Totaal ongevalsletsel en vergiftigingen Infectieziekten en parasitaire ziekten Endocriene stofwisselingsziekten Diabetes mellitus Ziekten bloed en bloedvormende organen Psychische stoornissen Ziekten zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van het spijsverteringskanaal Levercirrose Ziekten van huid en subcutis Ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel Ziekten van het urogenitaalsysteem Bevallingen (met of zonder complicatie) en complicatie van zwangerschap of kraambed Congenitale afwijkingen Totaal ziekten met oorsprong in perinatale periode Symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden Bijzondere opnamen Totaal aantal opnamen, exclusief bevalling zonder complicaties SMR:
Mannen Bruto SMR aantallen ‘94 ‘99 ‘94 ‘99 1376 1492 97 110 556 512 105 105 105 128 114 168 1253 1162 122 119
Vrouwen Bruto SMR aantallen ‘94 ‘99 ‘94 ‘99 1071 1061 95 98 695 689 96 98 32 48 130 185 141 131 99 92 17 17 69 68 1026 958 127 117
104
159
104
137
89
104
128
122
110
107
130
117
84
115
126
143
816
726
110
100
700
714
104
106
182 149 80
134 201 105
141 122 129
111 174 198
164 273 90
112 251 106
153 127 99
106 132 170
40
69
66
108
72
58
95
74
159 893
171 853
155 107
182 102
196 1154
203 1102
135 110
152 94
1005
896
103
94
845
823
101
101
14 153
25 119
127 108
212 85
10 139
10 111
111 94
134 77
1180
818
92
72
1189
901
91
75
754
493
128
97
998
804
96
88
-
-
-
-
1726
1940
83
79
191
119
117
87
100
75
93
76
490
588
121
132
410
489
133
133
163
895
87
120
518
936
86
122
1027
997
136
107
1234
1237
137
115
109
104
12463 12437
102
98
10687 10245
statistisch significant verhoogde ziekenhuisopname (p<0.05) statistisch significant verlaagde ziekenhuisopname (p<0.05) = afname (dalende trend) = geen toe- of afname (geen trend)
50
= toename (stijgende trend)
Sterfte en ziekte in Utrecht
Bijlage 8: Vergelijking van ziekenhuisopname ten opzichte van Nederland (SMR waarden) en trends van Utrecht met Amsterdam, 1994 en 1999. Diagnose (VET=hoofddiagnose) Hart- en vaatziekten Nieuwvormingen Longkanker Borstkanker Baarmoederhalskanker Ziekten van de ademhalingsorganen Pneumonie, bronchopneumonie en influenza Astma en overige longobstructie Totaal ongevalsletsel en vergiftigingen Infectieziekten en parasitaire ziekten Endocriene stofwisselingsziekten Diabetes mellitus Ziekten bloed en bloedvormende organen Psychische stoornissen Ziekten zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van het spijsverteringskanaal Levercirrose Ziekten van huid en subcutis Ziekten van bewegingsstelsel en bindweefsel Ziekten van het urogenitaalsysteem Bevallingen (met of zonder complicatie) en complicatie van zwangerschap of kraambed Congenitale afwijkingen Totaal ziekten met oorsprong in perinatale periode Symptomen, onvolledig omschreven ziektebeelden Bijzondere opnamen Totaal aantal opnamen, exclusief bevalling zonder complicaties SMR:
Mannen Utrecht Amsterdam ‘94 ‘99 ‘94 ‘99 103 104 97 110 103 102 105 105 100 95 114 168 -
Vrouwen Utrecht Amsterdam ‘94 ‘99 ‘94 ‘99 105 112 95 98 99 97 96 98 163 150 130 185 75 62 99 92 165 157 69 68
122
119
97
107
127
117
98
111
104
137
122
127
128
122
136
124
130
117
79
116
126
143
93
130
110
100
104
112
104
106
109
104
141
111
221
130
153
106
126
120
122 129
174 198
123 109
118 113
127 99
132 170
109 92
102 89
66
108
103
117
95
74
104
98
155 107
182 102
111 75
135 85
135 110
152 94
88 80
101 81
103
94
93
94
101
101
88
94
127 108
212 85
171 92
176 82
111 94
134 77
128 85
137 77
92
72
64
65
91
75
70
74
128
97
75
82
96
88
81
93
-
-
-
-
83
79
92
93
117
87
88
87
93
76
86
85
121
132
93
102
133
133
95
103
87
120
91
91
86
122
86
92
136
107
113
93
137
115
95
93
109
104
93
95
102
98
90
94
statistisch significant verhoogde ziekenhuisopname (p<0.05) statistisch significant verlaagde ziekenhuisopname (p<0.05) = afname (dalende trend) = geen toe- of afname (geen trend)
51
= toename (stijgende trend)