GEBOORTE, PERINATALE STERFTE EN KINDERSTERFTE, 1993 - 1995
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
GEBOORTE, PERINATALE STERFTE EN KINDERSTERFTE, 1993 - 1995 CENTRUM VOOR OPERATIONEEL ONDERZOEK IN VOLKSGEZONDHEID
ADMINISTRATIE GEZONDHEIDSZORG AFDELING EPIDEMIOLOGIE WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID
VLAAMSE GEMEENSCHAP
S. Drieskens, J. Tafforeau, H. Van Oyen, WIV H. Cloots, Vlaamse Gemeenschap S. Van den Broucke, VIG
Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid Programma nr. 3141 - 2000
Afdeling Epidemiologie
Administratie Gezondheidszorg
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
J. Wytsmanstraat 14
Markiesstraat 1
1050 Brussel
1000 Brussel
Tel: 02.642.50.25
Tel: 02.553.35.44
Fax: 02.642.54.10
Fax: 02.553.36.35
E-mail:
[email protected] Website: http://www.iph.fgov.be/epidemio/
E-mail:
[email protected] Website: http://www.wvc.vlaanderen.be
Depot nr. D/2000/2505/33 ISBN 90-74968-19-8
VLAAMSE GEMEENSCHAP
De auteurs wensen hun dank te betuigen aan hen die met hun raadgevingen, kritiek en opmerkingen bijgedragen hebben tot de realisatie van dit werk:
•
Professor Godelieve Masuy-Stroobant, Faculteit Demografie, Université Catholique de Louvain
VLAAMSE GEMEENSCHAP
INHOUDSTAFEL
Blz.
I.
INLEIDING
1
II.
MATERIAAL EN METHODEN
3
1. Gegevens 2. Definities 3. Methoden
3 5 6
RESULTATEN
11
1. 2. 3. 4. 5. 6.
11 17 21 24 29 33
III.
Geboortestatistieken Laag geboortegewicht Vroeggeboorte Overlijdensstatistieken Doodsoorzaken Specifiek sterftecijfer volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur
IV.
SOCIALE STATUS EN PERINATALE GEZONDHEID
35
V.
DISCUSSIE EN BESLUIT
45
VI.
BIJLAGE
55
Literatuur (tekst) Tabellen Literatuur (tabellen) Figuren Kaarten
55 62 159 160 168
VLAAMSE GEMEENSCHAP
TABELLEN
Blz.
Tabel 1 Morbiditeit bij de geboorte en oorzaken van kindersterfte.
62
Tabel 2 Morbiditeit bij de moeder tijdens de zwangerschap.
63
Tabel 3.a,b,c Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
64
Tabel 4.a,b,c Mid-jaar populatie volgens de nationaliteit en de woonplaats, België 1993 - 1995.
67
Tabel 5.a,b,c Het bruto geboortecijfer (/1000) volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
70
Tabel 6.a,b,c Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de leeftijd en de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
73
Tabel 7.a,b,c Leeftijd van de moeder bij de geboorte (%) volgens de woonplaats, België 1993 - 1995.
76
Tabel 8.a,b,c Wijze van verlossing (absoluut aantal) volgens de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
79
Tabel 9.a,b,c Wijze van verlossing (%) volgens de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
82
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 10.a,b,c Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, België 1993 - 1995.
85
Tabel 11.a,b,c Aantal levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
88
Tabel 12.a,b,c Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, België 1993 - 1995.
91
Tabel 13 Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de leeftijd van overlijden, België 1995.
94
Tabel 14 Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht, België 1983 - 1995.
95
Tabel 15 Proportie (%) laag (< 2500 gram) geboortegewicht, Europa - USA, 1995.
96
Tabel 16.a,b,c Aantal en proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, België 1993 - 1995.
97
Tabel 17.a,b,c Aantal ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, België 1993 - 1995.
100
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 18.a,b,c Proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, België 1993 - 1995.
103
Tabel 19 Proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, België 1995.
106
Tabel 20 Proportie (%) vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, België 1983 1995.
107
Tabel 21.a,b,c Aantal overledenen volgens leeftijd van overlijden bij levend- en doodgeboren kinderen, België 1993 - 1995.
108
Tabel 22.a,b,c Proportie (%) overledenen volgens leeftijd van overlijden bij levend- en doodgeboren kinderen, België 1993 - 1995.
111
Tabel 23.a,b,c Proportie (%) overledenen volgens leeftijd van overlijden bij levendgeboren kinderen, België 1993 - 1995.
114
Tabel 24.a,b,c Aantal overledenen en sterftecijfer volgens leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
117
Tabel 25.a,b,c Aantal doden en sterftecijfer volgens geslacht en leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
120
Tabel 26.a,b,c Aantal doden en sterftecijfer volgens de nationaliteit van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
123
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 27.a,b,c Perinatale sterftecijfers (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
126
Tabel 28.a,b,c Sterftecijfers (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
129
Tabel 29.a Perinatale sterftecijfers (/1000) volgens leeftijd van overlijden en gewest, België 1983 - 1995.
132
Tabel 29.b Kindersterftecijfers (/1000) volgens leeftijd van overlijden en gewest, België 1983 - 1995.
133
Tabel 30.a Internationale vergelijkingen: neonataal sterftecijfer, Europa 1995.
134
Tabel 30.b Internationale vergelijkingen: post-neonataalsterftecijfer, Europa 1995.
135
Tabel 30.c Internationale vergelijkingen: kindersterfte, Europa - USA 1995.
136
Tabel 31.a,b,c Aantal overledenen volgens doodsoorzaak en gewest, levend- en doodgeboren kinderen, België 1993 - 1995.
137
Tabel 32.a,b,c Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens gewest, België 1993 1995.
140
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 33.a,b,c Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, België 1993 - 1995.
143
Tabel 34.a,b,c Oorzaakspecifiek kindersterftecijfer (/1000) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, België 1993 - 1995.
146
Tabel 35.a,b,c Oorzaakspecifiek sterftecijfer (/1000) volgens leeftijd van overlijden, België 1993 - 1995.
149
Tabel 36.a,b,c Oorzaakspecifieke kindersterfte (/1000) volgens gewest, België 1993 - 1995.
152
Tabel 37.a,b,c Proportionele sterfte volgens oorspronkelijke doodsoorzaak en gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap, België 1993 - 1995.
155
VLAAMSE GEMEENSCHAP
FIGUREN
Blz.
Figuur I Box-and-Whisker Plot: de verdeling van de percentages van laag geboortegewicht (< 2500 gram) in de arrondissementen volgens geslacht en gewest, België 1993 en 1995.
160
Figuur II Box-and-Whisker Plot: de verdeling van de percentages vroeggeboren (< 37 weken) kinderen in de arrondissementen volgens geslacht en gewest, België 1993 en 1995.
161
Figuur III Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens geslacht, België 1995.
162
Figuur IV Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens geslacht, België 1995.
163
Figuur V Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens gewest, België 1995.
164
Figuur VI Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens gewest, België 1995.
165
Figuur VII Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal), België 1989-1995.
166
Figuur VIII Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal), België 1989-1995.
167
VLAAMSE GEMEENSCHAP
KAARTEN
Blz.
Kaart I Proportie van laag geboortegewicht volgens arrondissement, België 1993.
168
Kaart II Proportie van laag geboortegewicht volgens arrondissement, België 1994.
169
Kaart III Proportie van laag geboortegewicht volgens arrondissement, België 1995.
170
Kaart IV Proportie vroeggeboorte volgens arrondissement, België 1993.
171
Kaart V Proportie vroeggeboorte volgens arrondissement, België 1994.
172
Kaart VI Proportie vroeggeboorte volgens arrondissement, België 1995.
173
Kaart VII Perinataal sterftecijfer volgens arrondissement, België 1995.
174
Kaart VIII Neonataal sterftecijfer volgens arrondissement, België 1995
175
Kaart IX Post-neonataal sterftecijfer volgens arrondissement, België 1995.
176
Kaart X Kindersterftecijfer volgens arrondissement, België 1995.
177
VLAAMSE GEMEENSCHAP
GLOSSARIUM ASFR
Leeftijdsspecifiek vruchtbaarheidscijfer
COOV
Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid
BI
Betrouwbaarheidsinterval
ICD
Internationale Classificatie van Ziekten
NIS
Nationaal Instituut voor de Statistiek
WGO
Wereldgezondheidsorganisatie
Pnat
Proportie geobserveerd op nationaal niveau
RDS
Respiratory Distress Syndrome
SIDS
Sudden Infant Death Syndrome - wiegendood
SPE
Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Leeftijdsspecifieke sterfte vóór de leeftijd van één jaar (Vandenbussche 1987).
KINDERSTERFTE
MORTINEONATALE NATAL ITEIT STERFTE
POST NEONATALE STERFTE
Vroeg
PERINATALE STERFTE
22e week
7d
Laat
Vroeg 28 d
Laat
6 maanden
Geboorte Zwangerschap Tijdvakken van sterfte
1 jaar
VLAAMSE GEMEENSCHAP
I.
INLEIDING
Dit document beschrijft de geboorten en de kindersterfte in België tijdens de jaren 1993, 1994 en 1995. Dit werk werd uitgevoerd in het kader van de activiteiten van het Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid (COOV)1. In 1993 waren er 122.210 geboorten (waaronder 604 doodgeboren kinderen) in België2. Het aantal levendgeboren kinderen dat overleed vóór de leeftijd van één jaar bedroeg 989. Dezelfde cijfers voor het jaar 1994 zijn respectievelijk 117.020 geboorten (waaronder 513 doodgeboren kinderen) en 903 kinderen die overleden vóór de leeftijd van één jaar. In 1995 werden 116.122 geboorten geregistreerd (waaronder 578 doodgeboren kinderen) en 694 kinderen die overleden vóór de leeftijd van één jaar. Sinds 1979 is de registratie van deze informatie in België veralgemeend. Daartoe worden twee specifieke formulieren gebruikt: • •
het formulier voor de aangifte van een levendgeboren kind (model I) het formulier voor de aangifte van overlijden van een kind jonger dan één jaar of van een doodgeboren kind (model III D).
Onder de verzamelde socio-demografische gegevens, vindt men o.a. de leeftijd van de moeder, haar nationaliteit, haar burgerlijke stand of de woonplaats en de sociale status van de ouders (1). De resultaten die hier zijn voorgesteld, hebben in de eerste plaats betrekking op de socio-demografische parameters van de geboorten volgens geslacht (van het pasgeboren kind), volgens nationaliteit, woonplaats en leeftijd (van de moeder). De analyse gaat vervolgens over de problemen 1 Het Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid (COOV) is een onderzoekseenheid van de Afdeling Epidemiologie, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Het werd in 1991 opgericht op initiatief van de Vlaamse en Franse Gemeenschap met het doel een wetenschappelijke ondersteuning te bieden aan hun eigen specifiek gezondheidsbeleid. 2 Het betreft werkelijke gevallen: de geboorten in het buitenland van een kind waarvan de ouders Belg zijn, zijn ook opgenomen in deze statistieken.
1
VLAAMSE GEMEENSCHAP
van vroeggeboorte en laag geboortegewicht. Ten slotte werden de sterftecijfers en de doodsoorzaken in detail bestudeerd, als ook de specifieke sterfte in functie van het geboortegewicht of van de zwangerschapsduur. Het laatste deel van de analyse betreft de risico's van vroeggeboorte en van de sterfte van het pasgeboren kind in functie van het sociaal-economisch niveau van de familie. Een tabel werd opgemaakt om de resultaten van iedere indicator voor te stellen; bv. Tabel 6 geeft het aantal geboorten volgens de leeftijd van de moeder. Elk van deze tabellen is verdeeld over 3 bladzijden (a, b en c) respectievelijk voor de cijfers van de jaren 1993, 1994 en 1995.
2
VLAAMSE GEMEENSCHAP
II.
MATERIAAL EN METHODEN
II.1.
Gegevens
De certificaten (luik B) worden door de Administratie Gezondheidszorg van de twee Gemeenschappen doorgestuurd naar het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Daar wordt de invoer van de gegevens nogmaals overgedaan. De gegevens worden gecontroleerd en ontbrekende sociodemografische informatie wordt samen met de gegevens van geboorten en overlijdens van Belgen in het buitenland aangevuld, zodat men uiteindelijk over de 'definitieve' gegevens beschikt. In deze analyse werden de gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) gebruikt. Informatie betreffende de bevolking in mid-1993, mid-1994 en mid-1995 werd geschat op basis van de bevolkingsgegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Deze populatiegegevens worden weergegeven in bijlage volgens leeftijdsgroep, geslacht en gewest voor de jaren 1993, 1994 et 1995 (Tabel 4). Het hele proces is jammer genoeg zeer traag en het voortbrengen van volledige gegevens voor een gegeven jaar neemt momenteel 4 jaar in beslag. Sinds 1993 heeft de Administratie Gezondheidszorg van de Vlaamse Gemeenschap het schema van de gegevensverzameling veranderd door het samenstellen van één centraal team. Deze groep is in staat om met een tijdsverschil van minder dan twee jaar de gegevens van de burgerlijke stand te publiceren voor het Vlaams Gewest. In 1999 hebben zij de statistieken van geboorten en overlijden voor 1997 uitgegeven (2). In de Franse Gemeenschap werden specifieke inspanningen geleverd om de verwerking van de certificaten te versnellen. Zo konden de gegevens van 1995 van het Waals Gewest geanalyseerd en gepubliceerd worden in 1999 (3). Enige voorzichtigheid is noodzakelijk bij de interpretatie van de gegevens van de burgerlijke stand. Een onderrapportering werd beschreven met betrekking tot o.a. congenitale malformaties en perinatale overlijdens. Daarbij komt dat de vormgeving van de formulieren afwijkt van de internationale richtlijnen van de WGO. De Hoge Raad voor de Statistiek heeft ondertussen (1992) wel beslist de vormgeving en de inhoud van het for-
3
VLAAMSE GEMEENSCHAP
mulier aan te passen aan de internationale vereisten. Deze aanpassing wordt pas geïnitieerd vanaf januari 1998. Ook bij de interpretatie van de cijfers van vroeggeboorte is enige terughoudendheid nodig: de duur van de zwangerschap in de gegevens van de burgerlijke stand is de "beste klinische" schatting, terwijl in de praktijk enkel een echografie, uitgevoerd vóór de 20ste week, het mogelijk maakt om de duur van de zwangerschap te bepalen (4). Het geboortegewicht wordt vaak niet ingevuld op de formulieren voor de aangifte van een kindersterfte, vooral wanneer het een post-neonataal overlijden is. Dit kan op systematische wijze de resultaten van bepaalde analyses verstoren (5). De reden van het niet vermelden van informatie over de zwangerschap en/of de bevalling (o.a. het geboortegewicht, de zwangerschapsduur) is administratief: men is niet meer verplicht deze informatie te vermelden na de derde levensmaand. Zo is het percentage ontbrekende gegevens bij de sterfte vóór de derde maand 5% voor het geboortegewicht en 4% voor de zwangerschapsduur in 1995. Nadien loopt dit op tot 49% voor het geboortegewicht en 28% voor de zwangerschapsduur. De hoge frequentie van deze ontbrekende informatie leidt waarschijnlijk tot een belangrijke interpretatiefout van de gegevens (5). Om exact de specifieke sterftecijfers in functie van het geboortegewicht of de zwangerschapsduur te bepalen, is het dus nodig om het overlijdenscertificaat met het overeenkomende geboortecertificaat te koppelen, teneinde het percentage van ontbrekende waarden te beperken. Verder moet men opmerken dat de arts momenteel deze formulieren louter als administratieve formulieren beschouwt. Hij is weinig gemotiveerd om ze correct in te vullen, omdat tot nu toe de feedback zeer beperkt was (6). Wij hopen dus dat deze publicatie een rol zal spelen bij een betere informatie voor de artsen.
4
VLAAMSE GEMEENSCHAP
II.2.
Definities
In de perinatale epidemiologie worden meerdere specifieke definities gebruikt. In deze publicatie worden de definities van de WGO volgens de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD9) gebruikt (7). De definities zijn samengevat in een vorige publicatie (4). Elke aangifte van overlijden3 werd getoetst aan de criteria voor perinatale statistieken voor nationaal gebruik. De cijfers van mortinataliteit en perinatale sterfte zijn gebaseerd op de definities van de WGO voor nationale statistieken, d.w.z. dat de limiet van 500 gram of 22 weken gebruikt werd voor het berekenen van de mortinataliteit, de vroeg-neonatale sterfte en de perinatale sterfte. Deze methode heeft het voordeel dat het aanbevelingen volgt van de WGO voor de standaardisatie van perinatale statistieken. Bij de interpretatie van de gegevens moet men de verschillen tussen de WGO-definities en de wettelijke definities in België voor ogen houden. Het al dan niet aangegeven van een geboorte of van een doodgeboren kind tussen de 22ste en de 26ste week is volledig afhankelijk van de interpretatie van de arts die de bevalling doet (8,9,10). Dit probleem kan in 1998 verdwijnen bij het in gebruik nemen van de nieuwe formulieren en normen, zoals voorgesteld door de Nationale Raad voor de Statistiek. Voor het berekenen van de sterftecijfers die betrekking hebben op latere periodes (de neonatale sterfte, de laatneonatale sterfte, de post-neonatale sterfte en de kindersterfte) zijn deze criteria niet van toepassing. Men moet dus rekening houden met een eventuele onderschatting van overlijdens tussen de 22ste en de 26-28ste week van de zwangerschap: een foetaal overlijden tijdens deze periode moet in principe niet aangegeven worden en kan dus beschouwd worden als een miskraam. Volgens de WGO-definities met betrekking tot het geboortegewicht en de vroeggeboorte worden weerhouden:
3 Op basis van datum en uur van geboorte en overlijden, het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap.
5
VLAAMSE GEMEENSCHAP
- laag geboortegewicht:
minder dan 2.500 gram
- zeer laag geboortegewicht:
minder dan 1.500 gram
- vroeggeboorte:
zwangerschapsduur van minder dan 37 volledige weken
Verder wordt in dit rapport een ernstige vroeggeboorte gedefinieerd als een geboorte bij een zwangerschapsduur van 32 weken of minder. Prematuriteit wordt door sommige auteurs als een generische term gebruikt voor de volgende categorieën (11): een laag geboortegewicht, een vroeggeboorte samen met een laag geboortegewicht volgens de zwangerschapsduur (small for gestational age4). Deze laatste categorie wordt ook de intra-uteriene groeiachterstand genoemd (Intra Uterine Growth Retardation) (12). In deze publicatie verwijst de term prematuriteit enkel naar de duur van de zwangerschap. Het fenomeen van intrauteriene groeiachterstand werd niet bestudeerd.
II.3.
Methoden
Om vergelijkbaar te zijn met vorige publicaties (4,13,14) werden dezelfde analyses uitgevoerd. De noemer gebruikt voor het berekenen van de cijfers (kindersterfte, vroeggeboorte,...) bestaat uit het aantal geboren kinderen in de overeenkomstige jaren in België. Bij de mortinataliteit en het perinataal sterftecijfer is de noemer de som van alle levend- en doodgeboren kinderen. Voor de berekening van het vroeg-neonataal sterftecijfer, de sterftecijfers voor overlijdens na de 7de dag (het laatneonataal en het post-neonataal sterftecijfer) en de kindersterfte worden enkel de levendgeboren kinderen opgenomen in de noemer. Het geboortegewicht was geen criterium voor het al dan niet opnemen van een kind in de noemer. Het eventueel uitsluiten uit de noemer van 4 Een geboortegewicht dat kleiner is dan het 5de of het 10de percentiel van het gewicht voor de gestationele leeftijd.
6
VLAAMSE GEMEENSCHAP
kinderen met een zeer laag geboortegewicht heeft, gezien hun gering aantal, weinig effect op het cijfer (15). Het percentage vroeggeboorten met een laag geboortegewicht werd enkel bepaald bij levendgeboren kinderen.
II.3.1. Statistische inferentie De 95% betrouwbaarheidsintervallen (BI) werden berekend rond de geobserveerde waarde van de verschillende statistieken. Verscheidene methoden werden toegepast volgens het type indicator (proportie, sterftecijfer) en volgens de objectieven van de analyse. De klassieke formule is gebaseerd op een Binominale5 verdeling (16).
BI = p – 1,96 waarbij: p= n=
p(1-p) n
proportie in een geografische zone; aantal geboorten in deze zone.
Deze methode werd vooral gebruikt voor de berekening van het betrouwbaarheidsinterval voor de proporties van vroeggeboorte of van laag geboortegewicht, met name bij vergelijkingen tussen provincies en tussen gewesten. Voor de analyse per arrondissement, en meer bepaald voor de geografische weergave van de gegevens, werd een methode toegepast, voorgesteld door Black en McFarlane (17).
BI = P – 1,96 waarbij P= n=
P(1-p) n
de nationaal geobserveerde proportie; aantal geboorten in het arrondissement.
5 Of Normale verdeling volgens de “central limit theorem”.
7
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Op basis van deze betrouwbaarheidsintervallen werden de arrondissementen in 4 groepen ingedeeld voor een voorstelling op kaart (18). • < BI:
de proportie in het arrondissement is statistisch significant kleiner in vergelijking met de nationale proportie (p < BI);
• BI (≤ P): de proportie in het arrondissement is kleiner, maar niet statistisch verschillend van de nationale proportie (BI ≤ p ≤ P); • BI (> P): de proportie in het arrondissement is groter, maar niet statistisch verschillend van de nationale proportie (P < p ≤ BI); • > BI:
de proportie in het arrondissement is statistisch significant groter dan de nationale proportie (BI < p)
Betrouwbaarheidsintervallen voor de verschillende sterftecijfers (per 1000 geboorten) werden berekend volgens de vierkantsworteltransformatie voor tellingen die een Poisson-verdeling volgen (19).
( O– 0,98) 2 BI = n 1000 waarbij O= n =
aantal gevallen in een zone; aantal geboorten in deze zone.
De verschillen in seksratio tussen de arrondissementen werden statistisch getoetst door middel van de "Z-score" met een betrouwbaarheidsinterval van 95%, zoals aangegeven door Williams (20). Verder worden in deze oefening heel wat statistische toetsen uitgevoerd. Deze multi-toetsing werd niet in rekening gebracht voor het bepalen van de statistische significantie (21). Een groter belang werd gehecht aan de klinische betekenis en de relevantie van deze verschillen voor de volksgezondheid en het gezondheidsbeleid. Dit laatste is vooral belangrijk wanneer de geobserveerde verschillen telkens in dezelfde richting wijzen.
8
VLAAMSE GEMEENSCHAP
II.3.2. Box-and-Whisker Plot De verdeling van de waarden, geobserveerd in elk arrondissement, is weergegeven door middel van een Box-and-Whisker Plot (22,23). In deze figuur wordt de spreiding tussen het 25ste en het 75ste percentiel (de Interquartile range (IQR)) voorgesteld als een rechthoek. De mediaan (50ste percentiel) is de horizontale lijn in de rechthoek. Bepaalde waarden worden als buiten de verdeling beschouwd. Het zijn outliers waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen extreme waarden en buitenwaarden. Extreme waarden en buitenwaarden zijn respectievelijk minstens 3 maal en 1,5 maal de IQR verwijderd van de boven- of ondergrens van de rechthoek. De verticale lijnen die vertrekken aan deze grenzen van de rechthoek lopen ofwel tot de minimum- of de maximumwaarde, of indien er outliers zijn, tot de observatie die net geen buitenwaarde is.
II.3.3. Groeperen van doodsoorzaken en morbiditeit De doodsoorzaken en de gezondheidstoestand van het kind bij de geboorte zijn gecodeerd volgens de ICD-9-classificatie (7). Ze werden voor de eenvoud van analyse gegroepeerd in 8 groepen (Tabel 1). Deze groepering gebeurde vanuit een operationeel standpunt: het samenbrengen van problemen die in verband kunnen worden gebracht met het opvolgen van de zwangerschap of het plotseling overlijden - wiegendood (Sudden Infant Death Syndrome (SIDS)). Op een zelfde wijze is de morbiditeit van de moeder tijdens de zwangerschap en/of de bevalling samengebracht (Tabel 2).
9
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
III.
RESULTATEN
III.1. Geboortestatistieken Een totaal van 122.210 geboorten werden geregistreerd in België in 1993, 117.020 in 1994 en 116.122 in 1995 (Tabel 3), waarvan: • in het Vlaams Gewest: 68.547 in 1993, 65.533 in 1994 en 64.925 in 1995; • in het Brussels Gewest: 13.214 in 1993, 13.270 in 1994 en 13.256 in 1995; • in het Waals Gewest:
39.571 in 1993, 38.217 in 1994 en 37.941 in 1995.
Het percentage moeders met een vreemde nationaliteit blijft min of meer stabiel gedurende de bestudeerde periode (15,5% in 1993, 14,5% in 1994 en 15,2% in 1995): • in het Vlaams Gewest:
9,9% in 1993, 8,7% in 1994 en 9,4% in 1995;
• in het Waals Gewest:
14,2% in 1993, 13,2% in 1994 en 13,8% in 1995.
Het percentage niet-Belgische moeders stijgt in het Brussels Gewest van 45,3% in 1993 naar 47,1% in 1994 en 1995. Dit percentage stijgt ook in de provincie Luxemburg (6,4% in 1993, 8,1% in 1994 en 7,3% in 1995). De proportie moeders met een vreemde nationaliteit blijft het hoogst in de provincies Henegouwen en Luik voor het Waals Gewest en in de provincies Limburg en Antwerpen voor het Vlaams Gewest.
11
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Het geboortecijfer Het geboortecijfer6 voor België bedraagt 12,1/1000 in 1993, 11,6/1000 in 1994 en 11,5/1000 in 1995 (Tabel 5). Dit cijfer is aanzienlijk afgenomen van 1946 (18/1000) tot 1983 (12/1000) en lijkt sindsdien gestabiliseerd te zijn (24). Het geboortecijfer is bij niet-Belgen7 (19,2/1000 in 1995) beduidend hoger in vergelijking met de bevolking met een Belgische nationaliteit (10,7/1000 in 1995). Bij de bevolking met een Belgische nationaliteit waren de geboortecijfers relatief homogeen zowel op regionaal als op provinciaal niveau. Daarentegen observeren we hogere geboortecijfers bij de niet-Belgische populatie in het Vlaams en het Brussels Gewest in vergelijking met het Waals Gewest. Bij de niet-Belgen waren de cijfers het hoogst in de provincies Oost-Vlaanderen (27,8/1000 in 1995), Antwerpen (22,9/1000 in 1995) en Luxemburg (20,3/1000 in 1995). De seksratio De verhouding jongens/meisjes8 bedraagt voor België 1,05, 1,06 en 1,05 voor respectievelijk 1993, 1994 en 1995. De gedetailleerde analyse op niveau van de arrondissementen wijst op een seksratio kleiner dan 1, namelijk meer meisjes, in heel een reeks van arrondissementen, maar geen enkel van deze ratio's is significatief 9 verschillend van het nationale cijfer. Zwangerschap bij jongeren Hier interesseert men zich vooral in zwangerschappen bij meisjes jonger dan 18 jaar of jonger dan 20 jaar (Tabellen 6 en 7). In 1995 waren 629 moeders jonger dan 18 jaar, dit komt overeen met 0,5% van de bevallingen (0,49% bij de Belgen en 0,82% bij de nietBelgen). In totaal kwamen 2.993 bevallingen voor bij vrouwen jonger dan 6 Het aantal levend- en doodgeboren kinderen gedeeld door de totale bevolking. 7 Op basis van de nationaliteit van de moeder (om de analyse te vergemakkelijken werd een hergroepering uitgevoerd: Belgen en niet-Belgen, gezien deze laatste groep relatief heterogeen is moet de informatie met betrekking tot deze groep met enige omzichtigheid worden geïnterpreteerd). 8
Het aantal geboorten van jongens in verhouding tot het aantal geboorten van meisjes.
9
Zie het hoofdstuk methode.
12
VLAAMSE GEMEENSCHAP
20 jaar, hetzij 2,6% van alle bevallingen (2,3% bij de Belgen en 4,3% bij de niet-Belgen). Het leeftijdsspecifiek vruchtbaarheidscijfer (ASFR)10 voor de leeftijdsgroep 15 tot 19 jaar is: • 11,1/1000 (8,5/1000 bij de Belgen en 33,4/1000 bij de niet-Belgen) in 1993; • 10,3/1000 (8,4/1000 bij de Belgen en 26,3/1000 bij de niet-Belgen) in 1994; • 9,9/1000 (8,2/1000 bij de Belgen en 24,8/1000 bij de niet-Belgen) in 1995. Het percentage bevallingen bij jongeren (Tabel 7) was gevoelig lager in het Vlaams Gewest in vergelijking met de twee andere gewesten in 1995: nauwelijks 2,0% van de bevallen vrouwen in het Vlaams Gewest zijn vrouwen jonger dan 20 jaar terwijl deze laatste 4,0% van de bevallen vrouwen in het Brussels en 3,7% in het Waals Gewest vertegenwoordigt. De hoogste proportie werd geobserveerd in de provincie Henegouwen met 4,8% van de zwangerschappen bij vrouwen jonger dan 20 jaar. Zwangerschap na de leeftijd van 35 jaar De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de bevalling schommelt tussen 27,9, 28,1 en 28,2 jaar voor respectievelijk de jaren 1993, 1994 en 1995. In 1995 was de gemiddelde leeftijd 28,3 jaar in het Vlaams Gewest, 28,7 jaar in het Brussels Gewest en 28,0 jaar in het Waals Gewest. In 1993 komt 8,5% van de bevallingen voor bij vrouwen van 35 jaar en ouder, 9,2% in 1994 en 9,4% in 1995 (Tabel 6 et 7). Dit percentage was duidelijk hoger in het Brussels Gewest (14,8% in 1995) in vergelijking met het Vlaams Gewest (8,0% in 1995) en het Waals Gewest (9,9% in 1995). Het leeftijdsspecifiek vruchtbaarheidscijfer (ASFR) voor de leeftijdsgroep 35-49 jaar was 9,8/1000 in 1993, 10,0/1000 in 1994 en 10,0/1000 in 10 Age Specific Fertility Rate : aantal levend- en doodgeboren kinderen per 1000 vrouwen in de beschouwde leeftijdsgroep.
13
VLAAMSE GEMEENSCHAP
1995. Het was eveneens zeer hoog bij de niet-Belgische vrouwen (25,4/1000 vergeleken met 8,6/1000 bij de Belgische vrouwen in 1995). De pariteit die men kan berekenen op basis van geboortecertificaten is fout omdat alleen de geboorten tijdens het huidige huwelijk in rekening zijn genomen. Ondanks deze fout in de analyse van de gegevens merken we op dat er in 1995 niet minder dan 33% van de moeders van 35 jaar en ouder in feite bevallen van hun eerste kind. Ter vergelijking, dit percentage is 79% bij moeders die jonger zijn dan 25 jaar en 65% bij moeders in de leeftijdsgroep 25-34 jaar. Deze proportie laattijdige zwangerschappen was 10% in 1970; ze daalde vervolgens tot ongeveer 5% in het begin van de jaren '80. Sinds 1987 is deze proportie regelmatig gestegen om in 1995 9% te bereiken. De proportie van laattijdige zwangerschappen (35 jaar en ouder) situeert zich op het niveau van het Europees gemiddelde. Slechts in enkele landen komt minder dan 10% van de zwangerschappen voor bij vrouwen van 35 jaar of ouder (25). Het betreft met name Oostenrijk (8,4%), Portugal (9,5%) en Griekenland (9,9%). Andere landen vertonen een hogere proportie van laattijdige zwangerschappen: dit is o.a. het geval in Italië (13,4%), Finland (14,2%) en vooral in Ierland (18,1%). De plaats van geboorte Een bevalling in België gebeurde in 1995 in 691 gevallen thuis, hetzij 6/1000 geboorten. Deze praktijk komt frequenter voor in het Vlaams Gewest (617 bevallingen (10/1000)) in vergelijking met het Brussels (27 bevallingen (2/1000)) en het Waals Gewest (47 bevallingen (1/1000)). Het aantal thuisbevallingen in 1995 was hoger in de provincies Limburg (9/1000), Antwerpen en Oost-Vlaanderen (11/1000). Wijze van verlossing In België was het percentage van kinderen geboren door keizersnede 12,9% in 1993 en 1994 en 13,5% in 1995 (Tabellen 8 en 9). In het Vlaams Gewest was deze proportie 12,6% in 1993, 13,0% in 1994 en 13,4% in 1995. In het Brussels Gewest was ze respectievelijk 11,6%,
14
VLAAMSE GEMEENSCHAP
12,4% en 13,0%. Dit percentage is hoger in het Waals Gewest: 13,7% in 1993, 13,0% in 1994 en 13,6% in 1995. De frequentie van keizersneden is hoger in 1995 in de provincie Luik met 15,9%; ze was daarentegen lager in de provincies Namen (11,3%) en Waals-Brabant (12,1%). We observeren een regelmatige toename van het percentage keizersneden; de frequentie van bevallingen d.m.v. een keizersnede is van 10,0% in 1987 tot 13,5% in 1995 gegaan (4,13,14). België wordt gekenmerkt door een relatief aanvaardbaar cijfer van keizersneden wanneer we dit vergelijken met andere Europese landen. Men heeft in 1995 lagere cijfers van keizersneden waargenomen in Nederland (10%) terwijl Zweden en Noorwegen overeenkomstige cijfers vertonen als die geobserveerd in België (respectievelijk 12% en 13%) (25). We merken cijfers van 15% tot 20% op in Finland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Spanje. Twee landen worden gekenmerkt door een extreem hoge frequentie van bevallingen door keizersnede: Portugal met 24% en Italië met 25% (in 1994). In Canada was het cijfer van keizersneden 18% in 1993 (26) en in de USA was dit cijfer 21% in 1995 (27). Onder de categorie 'overige' vallen voornamelijk vacuümextractie, forceps of geassisteerde stuitverlossing (14). De verlossing d.m.v. een vacuümextractie gebeurde in 1995 in 10,1% van de gevallen (7,5% in het Waals Gewest in vergelijking met 10,4% in het Brussels Gewest en 11,6% in het Vlaams Gewest). De verlossing met de forceps kwam voor in 2,3% van de geboorten in 1995 (4,1% in het Waals Gewest in vergelijking met 1,3% en 2,4% in respectievelijk het Vlaams en het Brussels Gewest). De geassisteerde stuitverlossing kwam voor in 1,4% van de gevallen. Meerlingen De frequentie van meerlingen (meer dan 90% is tweeling): • in 1993 waren 4.103 pasgeboren kinderen het gevolg van een meerlingenzwangerschap (hetzij 3,4% van de kinderen); 280 waren van een drie- of meerling.
15
VLAAMSE GEMEENSCHAP
• in 1994 waren 3.926 pasgeboren kinderen het gevolg van een meerlingenzwangerschap (hetzij 3,4% van de kinderen); 218 waren van een drie- of meerling. • in 1995 waren 4.180 pasgeboren kinderen het gevolg van een meerlingenzwangerschap (hetzij 3,6% van de kinderen); 223 waren van een drie- of meerling. Deze frequentie varieert volgens de leeftijd van de moeder: • 2,2% in 1995
bij moeders jonger dan 20 jaar
• 3,5%
bij moeders van 20-34 jaar
• 4,9%
bij moeders van 35 jaar of ouder
Dit cijfer varieert daarentegen relatief minder volgens het gewest: 3,8% in het Vlaams Gewest in 1995, 3,4% in het Brussels Gewest en 3,3% in het Waals Gewest. De frequentie van meerlingen in België is regelmatig toegenomen in de loop van de tijd: • 2,0% in 1980-81 (1); • 2,4% in 1987 (4); • 2,9% in 1991 (14); • 3,4% in 1993; • 3,6% in 1995. Deze cijfers zijn relatief hoog in vergelijking met deze waargenomen op internationaal niveau. Zo registreert men bijvoorbeeld een gevoelige toename van de frequentie meerlingen in Verenigde Staten (28,29,30,31): • 1,9% in 1980; • 2,0% in 1990; • 2,5% in 1994. • 2,6% in 1995.
16
VLAAMSE GEMEENSCHAP
De geregistreerde cijfers in de Verenigde Staten blijven toch aanzienlijk lager dan die in België. De geobserveerde cijfers in België zijn ook hoger: • dan in Canada (32):
9,1/1000 in 1974 en 10,6/1000 in 1990;
• dan in Groot-Brittannië (33): 9,9/1000 in 1975 en 14,4/1000 in 1994; • dan in Noorwegen (34):
23/1000 in 1987 en 31/000 in 1995.
III.2. Laag geboortegewicht In 1993 hebben we 889 gevallen met een zeer laag geboortegewicht (< 1.500 gram) geregistreerd. Dit komt neer op 0,74 per 100 levendgeboren kinderen (Tabel 10): 599 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
0,52%);
290 kinderen voortkomend uit een multipara
(of
7,26%).
Bovendien hadden 7.630 kinderen (of 6,4 per 100 levendgeboren kinderen) een laag geboortegewicht (< 2.500 gram): 5.476 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
4,7%);
2.154 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 53,9%).
In 1994 hadden 850 pasgeboren kinderen (of 0,74 per 100 levendgeboren kinderen) een zeer laag geboortegewicht (< 1.500 gram): 589 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
0,53%)
261 kinderen voortkomend uit een multipara
(of
6,82%).
Bovendien hadden 7.599 kinderen (of 6,6 per 100 levendgeboren kinderen) een laag geboortegewicht (< 2.500 gram): 5.499 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
2.100 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 54,9%).
17
5,0%);
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tenslotte, in 1995, hebben we 957 pasgeboren kinderen (of 0,83 per 100 levendgeboren kinderen) met een zeer laag geboortegewicht (< 1.500 gram) geregistreerd: 602 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
0,54%)
355 kinderen voortkomend uit een multipara
(of
8,71%).
Bovendien hadden 7.763 kinderen (of 6,8 per 100 levendgeboren kinderen) een laag geboortegewicht (< 2.500 gram): 5438 kinderen voortkomend uit een primipara
(of
4,9%)
2.325 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 57,0%)
De frequentie van laag geboortegewichten (Tabel 10) was aanzienlijk hoger bij pasgeboren meisjes: in 1995 observeerden we 7,6% van de laag geboortegewichten bij de meisjes tegen 6,0% bij de jongens11. We namen ook een zeer laag geboortegewicht waar als de moeder jonger is dan 20 jaar (7,5% in vergelijking met 6,7% bij oudere vrouwen). De niet-Belgische vrouwen hebben minder vaak een kind met een laag geboortegewicht dan de Belgische vrouwen, maar dit verschil is niet significatief. We herinneren er aan dat onderzoek heeft aangetoond dat bv. de Noord-Afrikaanse vrouwen minder vaak kinderen met een laag geboortegewicht hebben dan de Belgische vrouwen (35). Men moet dus de resultaten voor de niet-Belgische vrouwen nuanceren. Voor de studie van de geografische spreiding van het voorkomen van laag geboortegewicht op het niveau van de arrondissementen wordt gebruik gemaakt van het betrouwbaarheidsinterval rond het cijfer voor België, gewogen naar het aantal geboorten in het arrondissement (hoofdstuk II.3.3.) (17). De resultaten werden samengevat in Kaarten 1, 2 en 3. Een relatief hoge frequentie van laag geboortegewicht wordt waargenomen in de volgende arrondissementen:
11 Bij de interpretatie van deze gegevens mag men niet vergeten dat het geboortegewicht bij meisjes fysiologisch lager is dan bij jongens.
18
VLAAMSE GEMEENSCHAP
• 1993: Charleroi, Zinnik, Hoei, Luik en Borgworm; • 1994: Charleroi, Nijvel, Hoei, Luik en Borgworm; • 1995: Charleroi en Luik De verdeling van de percentages van laag geboortegewicht in de arrondissementen wordt ook weergegeven door middel van een Box-andWhisker plot (Figuur I). Uit deze figuur blijkt duidelijk dat de relatieve frequentie van een laag geboortegewicht groter was in het Waals dan in het Vlaams Gewest. De analyse van de resultaten op provinciaal niveau toont aan dat de frequentie van laag geboortegewicht vooral hoger is in de provincies Henegouwen (7,5% in 1993, 7,7% in 1994 en 7,6% in 1995) en Luik (7,1% in 1993, 7,6% in 1994 en 7,8% in 1995). Dit probleem komt minder voor in de provincies West-Vlaanderen (5,7% in 1993, 5,6% in 1994 en 6,1% in 1995), Oost-Vlaanderen (5,8% in 1993, 6,1% in 1994), Vlaams-Brabant (5,8% in 1993) en Luxemburg (5,7% in 1995) (Tabellen 11 en 12). Op regionaal niveau observeren we een toenemend verschil in de loop van de tijd, met een hogere frequentie kinderen met een laag geboortegewicht in het Waals Gewest. Proportie (%) laag geboortegewicht (< 2.500 gram)
1991
1993
1995
Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
5,72 6,05 7,10
5,99 6,61 6,98
6,40 6,96 7,31
België
6,22
6,38
6,76
Het verschil, dat we hier waarnemen tussen het Vlaams Gewest en de twee andere gewesten, blijft bestaan na standaardisatie voor de leeftijd van de moeder. Een multivariate logistische regressie toont aan dat het risico van laag geboortegewicht hoger blijft in het Brussels Gewest en in het Waals Gewest (OR = 1,14) in vergelijking met het Vlaams Gewest,
19
VLAAMSE GEMEENSCHAP
zelfs wanneer men rekening houdt met factoren zoals de nationaliteit van de moeder, de sociale status van het gezin en meerlingen. Een gestratificeerde analyse volgens de zwangerschapsduur toont aan dat dit verschil blijft bestaan voor de voldragen zwangerschappen evenals voor de vroeggeboorten. 2% van de kinderen met een geboortegewicht van minstens 2.500 gram zijn toch te vroeg geboren (< 37 weken). Daarentegen 3% van de kinderen met een laag geboortegewicht (< 2.500 gram) zijn geboren na 37 weken zwangerschap. Tenslotte zijn 57% van de kinderen met een laag geboortegewicht (< 2500 gram) te vroeg geboren (< 37 weken). De frequentie van laag geboortegewicht werd ook bestudeerd bij kinderen die overleden zijn volgens hun leeftijd op het moment van overlijden (Tabel 13): • we vinden een laag geboortegewicht (< 2.500 gram) terug in twee derde (70%) van de perinatale sterfte; • we registreren een zeer laag geboortegewicht (< 1.500 gram) in 45% van de neonatale sterfte; het risico van neonatale sterfte is dus duidelijk hoger bij kinderen met een zeer laag geboortegewicht12; • de link tussen het geboortegewicht en risico op overlijden na de eerste levensmaand (post-neonatale periode) is minder uitgesproken; we registreren bv. slechts 28% kinderen met een laag geboortegewicht in 199413; • ten slotte observeren we een laag geboortegewicht (< 2.500 gram) in 53% van de gevallen van kindersterfte (voor de leeftijd van één jaar). We nemen in de loop van de laatste 10 jaar geen aanzienlijke verbetering waar wat betreft de verdeling van het geboortegewicht in België (Tabel 14). Daarentegen hebben we de indruk dat de proportie van kin-
12
Het risico voor neonataal overlijden volgens het geboortegewicht volgt een U-curve met een minimum bij een geboortegewicht van ongeveer 3.500 gram.
13 Voor dit kalenderjaar werden de gegevens van de formulieren voor aangifte van overlijden gekoppeld aan de gegevens van de geboorte om meer volledige en betrouwbare gegevens m.b.t. het geboortegewicht te bekomen.
20
VLAAMSE GEMEENSCHAP
deren met een laag geboortegewicht veeleer de neiging heeft om te stijgen. De proportie van kinderen met een laag geboortegewicht in België (6,8% in 1995) is bij de hoogsten van Europa: alleen het Verenigd Koninkrijk heeft een hoger cijfer (Tabel 15). Men moet echter het geheel van deze vergelijkingen met voorzichtigheid interpreteren, gezien de diversiteit van gebruikte definities voor de aangifte van geboorten, de onderregistratie van laag geboortegewichten (in het geval van perinatale sterfte) en de grote interregionale verschillen binnen een zelfde land.
III.3. Vroeggeboorte 1.220 gevallen van ernstig vroeggeboorte (zwangerschapsduur ≤ 32 weken) werden geregistreerd in België tijdens het jaar 1993. Dit komt neer op 1,02 per 100 levendgeboren kinderen: 849 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 0,73%);
371 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 9,21%).
Tijdens dezelfde periode werden 6.950 vroeggeboorten (zwangerschapsduur < 37 weken) geobserveerd, of 5,8% van de levendgeboren kinderen: 5.138 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 4,4%);
1.812 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 45,0%).
In 1994 werden 1.179 gevallen van ernstig vroeggeboorte (zwangerschapsduur ≤ 32 weken) geregistreerd in België, of 1,03 per 100 levendgeboren kinderen: 808 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 0,73%);
371 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 9,67%).
Voor hetzelfde jaar werden 6.994 vroeggeboorten (zwangerschapsduur < 37 weken) geobserveerd, of 6,1% van de levendgeboren kinderen:
21
VLAAMSE GEMEENSCHAP
5.203 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 4,7%);
1.791 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 46,7%).
Ten slotte, in 1995 werden 1.275 gevallen van ernstig vroeggeboorte (zwangerschapsduur ≤ 32 weken) geregistreerd in België, of 1,11 per 100 levendgeboren kinderen: 844 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 0,76%);
431 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 10,50%).
Voor hetzelfde jaar werden 6.937 vroeggeboorten (zwangerschapsduur < 37 weken) geobserveerd, of 6,0% van de levendgeboren éénlingen): 4.951 kinderen voortkomend uit een primipara
(of 4,5%);
1.986 kinderen voortkomend uit een multipara
(of 48,5%).
We nemen een stijging waar van het percentage vroeggeboorten: van 5,8% in 1993 tot 6,0% in 1995. Dit fenomeen blijkt zowel waar te zijn voor de éénlingen als voor de meerlingen. De proportie ernstig vroeggeboorten (zwangerschapsduur ≤ 32 weken) is hoger bij de pasgeboren kinderen van niet-Belgen (Tabel 16). Vroeggeboorte (< 37 weken) komt frequenter voor bij jongentjes en bij niet-Belgen . Zwangerschap bij adolescenten (< 20 jaar) is ook een risicofactor: • we observeren meer ernstige vroeggeboorten (2,2% in 1995); • en vroeggeboorten (7,2% in 1995). De geografische spreiding van de zwangerschapsduur is weergegeven in de Kaarten 4, 5 en 6. Een hoge frequentie vroeggeboorten werd waargenomen in de volgende arrondissementen: • 1993: Brussel, Nijvel, Bergen, Charleroi, Luik en Borgworm; • 1994: Brussel, Doornik, Nijvel, Charleroi en Luik; • 1995: Sint Niklaas, Brussel, Luik.
22
VLAAMSE GEMEENSCHAP
We merken dus op dat voor de drie jaren er hogere cijfers van vroeggeboorte voorkomen in de arrondissementen Brussel en Luik. De frequentie van vroeggeboorte is in de loop van de geobserveerde jaren hoger in de provincie Waals Brabant (6,8% in 1993 en 7,9% in 1994). Op regionaal niveau was de frequentie van vroeggeboorte hoger in het Waals dan in het Vlaams Gewest voor de jaren 1993 en 1994 (Figuur II, Tabellen 17 en 18). In 1995 vervaagd het verschil tussen het Vlaams en het Waals Gewest: we observeren geen significatief verschil in 1995 (5,99% in het Waals en 5,77% in het Vlaams Gewest). Daarentegen blijft de proportie van vroeggeboorte werkelijk hoger in het Brussels Gewest. We nemen een samengaan waar tussen vroeggeboorte en overlijden tijdens de eerste levensmaand; zo komt 47% van de neonatale sterfte voor bij kinderen die zeer vroeg (≤ 32 weken) geboren zijn en 62% bij kinderen die vroeg (< 37 weken) geboren zijn (Tabel 19). De link tussen de zwangerschapsduur en het risico van overlijden na de eerste levensmaand (post-neonatale periode) komt minder tot uiting (20% vroeggeboorten). Het prematuriteitscijfer in België is in de afgelopen 10 jaar niet verbeterd. Het percentage vroeggeboorten (< 37 weken) stijgt in de loop van verschillende perioden (Tabel 20). Deze proportie gaat van 5,1% in 1984 tot 6,0% in 1995. De onderstaande tabel vat de evolutie in de afgelopen 5 jaar samen; we zien een regelmatige toename van de proportie vroeggeboorte voor België. De toename in de tijd is opmerkelijker in het Brussels en het Vlaams Gewest. De daling geobserveerd in het Waals Gewest heeft toegelaten de vertraging i.v.m. de Vlaamse Gewest in te halen. Proportie (%) vroeg geboorte (< 37 weken)
1991
1993
1995
Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
5,39 5,98 6,21
5,49 6,25 6,16
5,99 7,04 5,77
België
5,75
5,80
6,03
23
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Het is jammer genoeg moeilijk om gepubliceerde gegevens op internationaal niveau te verkrijgen en om België te vergelijken met andere Europese landen.
III.4. Overlijdensstatistieken Het aantal doodgeboren kinderen en kinderen overleden tijdens het eerste levensjaar zijn weergegeven in Tabel 21. Deze cijfers zijn bepaald volgens de criteria van de WGO voor nationale statistieken (zie definities). Het totaal aantal overlijdens is: • 1.593 in 1993: 604 doodgeboren kinderen en 989 overlijdens tijdens het eerste levensjaar; • 1.416 in 1994: 513 doodgeboren kinderen en 903 overlijdens tijdens het eerste levensjaar; • 1.272 in 1995: 578 doodgeboren kinderen en 694 overlijdens tijdens het eerste levensjaar. De doodgeboren kinderen en de overlijdens tijdens de vroeg-neonatale periode (tijdens de eerste levensweek) vertegenwoordigen respectievelijk 37% en 25% van het totaal aantal overlijdens in 1993 en 1994 (Tabel 22). In 1995 neemt het totaal aantal foeto-infantiele overlijdens af, maar niet die van de doodgeborenen. Dit heeft als gevolg dat de proportie van de mortinataliteit stijgt tot 45% in vergelijking met het totaal aantal overlijdens. Op dezelfde wijze vertegenwoordigt de perinatale sterfte (doodgeborenen en overlijdens tijdens de vroeg-neonatale periode) in 1995 ongeveer twee derde van de overlijdens (70%). De vroeg-neonatale sterfte (tijdens de eerste levensweek) maakt voor 41% in 1993, 40% in 1994 en 46% in 1995 van de kindersterfte uit. Voor de neonatale sterfte (tijdens de eerste levensmaand) is dit respectievelijk 51%, 53% en 57% (Tabel 23). Het percentage overlijdens in de post-neonatale periode vertegenwoordigt respectievelijk 49%, 47% en 43% van de overlijdens. Er is dus duidelijk een afname van de sterfte na de eerste levensmaand.
24
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Deze proporties variëren naargelang het gewest, maar de verschillen zijn niet significatief. We observeren enkele variaties op provinciaal niveau met name een stijging van het sterftecijfer in de loop van de post-neonatale periode in Henegouwen (in 1993), in West-Vlaanderen (in 1994) en in Waals-Brabant (in 1995). De sterftecijfers worden weergegeven in Tabel 24: • mortinataliteit:
4,9/1000 (1993), 4,4/1000 (1994) en 5,0/1000 geboren kinderen in 1995;
• perinatale sterfte:
8,3/1000 (1993), 7,5/1000 (1994) en 7,7/1000 geboren kinderen in 1995;
• vroeg-neonatale sterfte: 3,3/1000 (1993), 3,1/1000 (1994) en 2,7/1000 levendgeboren kinderen in 1995; • neonatale sterfte:
4,1/1000 (1993), 4,1/1000 (1994) en 3,4/1000 levendgeboren kinderen in 1995;
• post-neonatale sterfte: 4,0/1000 (1993), 3,6/1000 (1994) en 2,6/1000 levendgeboren kinderen in 1995; • kindersterfte:
8,1/1000 (1993), 7,8/1000 (1994) en 6,0/1000 levendgeboren kinderen in 1995.
Andere sterftecijfers, die niet opgenomen zijn in deze tabel, zijn: • laatneonataal:
99 overlijdens in 1993, hetzij 0,81/1000 levendgeboren kinderen 121 overlijdens in 1994, hetzij 1,04/1000 82 overlijdens in 1995, hetzij 0,71/1000
• vroeg-postneonataal:
361 overlijdens in 1993, hetzij 2,97/1000 levendgeboren kinderen 317 overlijdens in 1994, hetzij 2,72/1000 230 overlijdens in 1995, hetzij 1,99/1000
25
VLAAMSE GEMEENSCHAP
• laat-postneonataal:
124 overlijdens in 1993, hetzij 1,02/1000 levendgeboren kinderen 105 overlijdens in 1994, hetzij 0,90/1000 66 overlijdens in 1994, hetzij 0,57/1000.
De sterftecijfers zijn systematisch hoger bij de jongentjes (Tabel 25). In 1995 was dit verschil significatief wat betreft de vroeg-neonatale, de perinatale, de neonatale, de post-neonatale en de kindersterfte. De mortinataliteit en de neonatale sterfte zijn systematisch hoger bij de niet-Belgen (Tabel 26). Deze verschillen zijn significatief in 1995 (mortinataliteit en perinatale sterfte). Anderzijds stellen we geen verschil vast tussen de Belgen en de niet-Belgen wat betreft de post-neonatale sterfte. De geografische spreiding van deze sterftecijfers is weergegeven in de Kaarten 7 t.e.m. 10. De geobserveerde verschillen tussen de arrondissementen moeten, gezien het klein aantal waarnemingen, met de nodige terughoudendheid worden geïnterpreteerd. Voor de volgende arrondissementen nemen we hogere sterftecijfers waar dan in de rest van België in 1995: • Eeklo (perinatale sterfte); • Aalst, Namen en Neufchateau (neonatale sterfte); • Veurne, Gent en Namen (post-neonatale sterfte); • Veurne, Oudenaarde en Namen (kindersterfte). De specifieke sterftecijfers per gewest en per provincie zijn weergegeven in de Tabellen 27 en 28. We observeren in 1995 cijfers significatief lager dan het nationaal gemiddelde wat betreft de mortinataliteit in VlaamsBrabant en de vroeg-neonatale sterfte in Waals-Brabant en in Henegouwen. Er worden geen significatieve verschillen tussen de drie gewesten waargenomen voor de sterftecijfers in de loop van de bestudeerde periode.
26
VLAAMSE GEMEENSCHAP
De evolutie van de sterftecijfers gedurende het eerste levensjaar is samengevat in Tabel 29. Deze cijfers zijn afkomstig van de Belgische Archieven van volksgezondheid (1), van het Statistisch Jaarboek (24), van Demografische Statistieken van het NIS en van onze eigen analyses (4,13,14,36,37). De belangrijkste conclusies uit deze gegevens zijn: • de mortinataliteit is sinds 1983 vrij lineair gedaald (-30%: van 7,1 tot 5,0/1000); de sterftecijfers in het Brussels Gewest zijn bijna elk jaar hoger dan in de twee andere gewesten; • de vroeg-neonatale sterfte is gehalveerd tussen 1983 en 1995 (van 5,2 tot 2,7/1000); de vroeg-neonatale sterfte is over het algemeen lager in het Waals Gewest in vergelijking met de twee andere gewesten; • de perinatale sterfte, combinatie van de twee vorige componenten, is met 37% gedaald van 1983 tot 1995 (van 12,2 tot 7,7/1000); de sterftecijfers geobserveerd in het Brussels Gewest zijn elk jaar hoger dan in de twee andere gewesten; • sinds 1983 is de neonatale sterfte afgenomen van 6,5 tot 3,4/1000 in 1995, dit wil zeggen een daling van bijna 50%, zonder dat er substantiële verschillen tussen de gewesten worden vastgesteld; • de post-neonatale sterfte, met een cijfer van ongeveer 4/1000, is nauwelijks geëvolueerd sinds 1983; ze begint voor de eerste keer gevoelig te dalen met een cijfer van 3,6/1000 in 1994 en 2,6/1000 in 1995, namelijk een daling van 35%! De post-neonatale sterfte is in het algemeen lager in het Vlaams Gewest dan in de twee andere gewesten; • de evolutie van de kindersterfte volgt uit de verschillende trends hierboven beschreven; we observeren dus een regelmatige daling van de kindersterfte in de loop van de tijd: van 10,5/1000 in 1983 tot 6,0/1000 in 1995, dit is een daling van 43% in twaalf jaar.
27
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Sterftecijfer (/1000) volgens specifieke periode van overlijden Specifieke periode van overlijden Mortinataliteit Perinatale sterfte Vroeg-neonatale sterfte Laat-neonatale sterfte Neonatale sterfte Vroeg-postneonatale sterfte Laat-postneonatale sterfte Post-neonatale sterfte Kindersterfte
1991
1993
1995
5,0 8,6 3,5 1,0 4,6 3,0 0,9 3,8 8,4
4,9 8,3 3,3 0,8 4,1 3,0 1,0 4,0 8,1
5,0 7,7 2,7 0,7 3,4 2,0 0,6 2,6 6,0
Internationaal (25) situeert België zich bij het Europees gemiddelde wat betreft de neonatale sterfte (Tabel 30a). Het cijfer is hoger in Griekenland (5,8/1000) en in Portugal (4,7/1000) terwijl al de andere Europese landen een overeenkomend of lager cijfer hebben dan dat geobserveerd in België. Daarentegen is het post-neonataal sterftecijfer geregistreerd in België voor het jaar 1995 (2,6/1000 levendgeboren kinderen) het hoogst van West-Europa; ons land situeert zich op hetzelfde niveau als Tsjechië, Portugal en Kroatië. Het post-neonatale sterftecijfer geregistreerd in België voor het jaar 1995 is even hoog als in de Verenigde Staten (Tabel 30b). Wat de kindersterfte (Tabel 30c) betreft, situeert België (6,0/1000 levendgeboren kinderen) zich in 1995 bij het Europees gemiddelde (tussen 5 en 6/1000 levendgeboren kinderen). Bepaalde Scandinavische landen (Noorwegen, Finland en Zweden) hebben nog lagere cijfers. Het cijfer geobserveerd in de Verenigde Staten (7,6/1000 levendgeboren kinderen) is hoger dan het Belgisch cijfer.
28
VLAAMSE GEMEENSCHAP
III.5. Doodsoorzaken De verschillende specifieke doodsoorzaken bij het kind werden gehergroepeerd in 7 grote categorieën om de analyse te vergemakkelijken (zie Tabel 1); hetzelfde geldt voor de gezondheidstoestand van de moeder tijdens de zwangerschap (zie Tabel 2). Het aantal overlijdens vóór de leeftijd van één jaar, geklasseerd volgens groepen van doodsoorzaken, is weergegeven in Tabel 31 (de doodgeboren kinderen zijn opgenomen in deze tabel). Het proportioneel sterftecijfer volgens groep van doodsoorzaken is weergegeven in de Tabellen 32 en 33: • de congenitale afwijkingen zijn sinds lang de belangrijkste doodsoorzaak; zij vertegenwoordigen een kwart van de kindersterfte in België, namelijk in 1995 zijn hieraan in totaal 251 kinderen gestorven na de geboorte; • het aantal overlijdens aan wiegendood (SIDS) is lichtjes gedaald. In 1995 werden 139 overlijdens met wiegendood als oorspronkelijke doodsoorzaak vastgesteld; dit betekent 20% van het totaal aantal overlijdens bij levendgeboren kinderen; • de andere specifieke doodsoorzaken, waaronder anoxie en respiratory distress syndrome (RDS), zijn veeleer aan het stijgen. Deze groep vertegenwoordigt 17% van de overlijdens in 1995. We observeren enkele verschillen tussen de gewesten wat de verdeling van doodsoorzaken bij kinderen jonger dan een jaar betreft, maar deze zijn niet consistent tijdens heel de hier bestudeerde periode (Tabel 32). Dit is met name het geval voor de overlijdens aan congenitale afwijkingen die een relatief belangrijker deel uitmaken in het Vlaams Gewest in 1995 (28%); daarentegen komt anoxie frequenter voor in het Brussels Gewest (21%) en wiegendood in het Waals Gewest (25%). Tabel 33 toont het relatief belang van het respiratory distress syndrome (RDS) bij prematuriteit: ze vertegenwoordigen ongeveer 20 à 30% van de
29
VLAAMSE GEMEENSCHAP
doodsoorzaken bij de prematuren in plaats van ongeveer 10 à 15% bij kinderen die voldragen zijn. De aangeboren misvormingen worden voorgesteld bij de doodsoorzaken in een zelfde proportie als de pasgeborenen hetzij prematuur of niet. Daarentegen lijkt wiegendood relatief minder frequent als doodsoorzaak bij prematuren voor te komen. De (kinder)sterftecijfers volgens specifieke doodsoorzaken zijn voorgesteld in Tabel 34; we observeren in 1995: • 1,5/1000 levendgeboren kinderen sterven aan een congenitale afwijking; • 1,2/1000 levendgeboren kinderen sterven aan wiegendood; • 1,0/1000 levendgeboren kinderen sterven aan andere doodsoorzaken, zoals RDS. De belangrijkste doodsoorzaak in utero (Tabel 35) is te wijten aan complicaties gedurende de zwangerschap en tijdens of na de bevalling. De overlijdens in de loop van de vroeg-neonatale en de neonatale perioden zijn hoofdzakelijk te wijten aan: • congenitale afwijkingen; • RDS; • prematuriteit - dismaturiteit; • verwikkelingen tijdens de zwangerschap of de bevalling. Na een maand, in de loop van de post-neonatale periode: • is wiegendood de belangrijkste doodsoorzaak; • gevolgd door “andere” doodsoorzaken14; • en congenitale afwijkingen.
14 Dit zijn voornamelijk ongevallen en vergiftiging.
30
VLAAMSE GEMEENSCHAP
In volgorde van belangrijkheid waren de oorzaken van kindersterfte in 1995 (/1000): – – – –
congenitale afwijkingen SIDS anoxie – RDS verwikkelingen tijdens de zwangerschap of de bevalling
(1,5) (1,2) (1,0) (0,8).
In Tabel 36 zijn de cijfers van de oorzaken van kindersterfte samengevat volgens gewest. Er zijn geen substantiële verschillen tussen het Vlaams en het Waals Gewest. De oorzaken van overlijden in het eerste levensjaar waren wel significant verschillend bij jongens en meisjes voor volgende doodsoorzaken (deze resultaten zijn niet in een tabel voorgesteld - het betreft het jaar 1995): • RDS:
1,06/1000 bij de jongens tegen 0,73 bij de meisjes;
• SIDS:
1,52/1000 bij de jongens tegen 0,87 bij de meisjes;
• verwikkelingen tijdens de zwangerschap of bevalling 1,02/1000 bij de jongens tegen 0,55 bij de meisjes. De interpretatie van de gegevens over de doodsoorzaak volgens nationaliteit vraagt enige voorzichtigheid gezien het kleine aantal overlijdens bij niet-Belgen (deze resultaten zijn niet in tabel voorgesteld). We merken geen significatief verschil voor het jaar 1995 tussen de Belgen en de nietBelgen wat betreft de specifieke doodsoorzaken. Slechts één vierde van de overlijdensformulieren (hetzij in totaal 204 in 1995) bevat geldige informatie m.b.t. de moeder (verloop van de zwangerschap of van de bevalling): zie Tabel 37. De voornaamste aangegeven oorzaken zijn complicaties tijdens de verlossing of postpartum (30% in 1995), vervolgens complicaties tijdens de zwangerschap15 (17%) en zwangerschapstoxicose (16%). 15 Complicaties tijdens de zwangerschap zoals dreigende miskraam, hemorragie, placenta praevia, urinairgenitale infectie,...
31
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Sinds de periode 1988/89 hebben we een kleine toename waargenomen van de sterfte door SIDS (van 1,6 tot 2,0 per duizend) tot 1993, het lijkt dat er sindsdien een dalende tendens bestaat: 1,8 in 1994 en 1,2 in 1995. We observeren ook sinds 1993 een daling van 25% van het sterftecijfer wat betreft de congenitale aandoeningen (van 2,0 tot 1,5 per duizend). Doodsoorzaak
1991
1993
1995
Congenitale afwijkingen
2,3/1000
2,0/1000
1,5/1000
Prematuriteit/dismaturiteit
1,0/1000
0,7/1000
0,4/1000
Anoxie - RDS
1,0/1000
1,1/1000
1,0/1000
SIDS
1,8/1000
2,0/1000
1,2/1000
Andere
2,3/1000
2,3/1000
1,9/1000
Ter vergelijking, het oorzaak specifiek sterftecijfer in Nederland16 voor het jaar 1995 was het volgende: 34% van de kindersterfte is te wijten aan congenitale afwijkingen (26% in België), 13% aan anoxie en/of RDS (17% in België) en 6% aan SIDS (in plaats van 20% in België). Ter vergelijking waren de specifieke sterftecijfers (/1000 levendgeboren kinderen) in de Verenigde Staten (38) en in Frankrijk17 in 1995 de volgende:
• • • •
congenitale afwijkingen prematuriteit – dismaturiteit Anoxie en/of RDS SIDS
Verenigde Staten
Frankrijk
1,7/1000 1,0 0,4 0,9
1,2/1000 0,2 0,8 0,7
16 Persoonlijke mededeling, Mr. J. Hoogenboezem, CBS, Nederland. 17 Persoonlijke mededeling, Mevr. Péquigno, INSERM, Le Vésinet, Frankrijk.
32
VLAAMSE GEMEENSCHAP
III.6. Specifieke sterfte volgens geboortegewicht en duur van de zwangerschap In 12% van de gevallen is de zwangerschapsduur en/of het geboortegewicht niet vermeld op het overlijdenscertificaat. Deze situatie komt frequenter voor als het kind later in het eerste levensjaar overlijdt: in bv. de post-neonatale periode ontbreken er zelfs meer dan 50% van deze gegevens. Dit brengt een serieuze fout in de analyses te weeg als we de sterftecijfers in functie van de zwangerschapsduur of van het geboortegewicht proberen te bepalen. Voor het jaar 1995 werd dus een complementair werk ondernomen om de overlijdensgegevens van het pasgeboren kind te koppelen aan de overeenkomende geboortegegevens. Deze koppeling werd beperkt tot de overlijdens waarvan de gegevens m.b.t. geboortegewicht en zwangerschapsduur ontbraken. Naar de toekomst zou het wenselijk zijn dit te doen voor al de overlijdens om op deze wijze de gegevens te kunnen valideren. De koppeling van de beschikbare gegevens gebeurde op de sleutelvariabelen: datum en uur van geboorte, geslacht, rangorde bij meerlingen, gemeente van woonplaats, geboortedatum van de vader en van de moeder als ook de datum van het huwelijk. Op basis van deze koppeling kon het aantal overlijdens met ontbrekende informatie (over het geboortegewicht en/of de zwangerschapsduur) van 12% naar 2% worden teruggebracht. De verdeling van specifieke kindersterftecijfers volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur is voorgesteld in respectievelijk de Figuren III en IV. Opgelet, in tegenstelling tot de vorige publicaties, zijn de sterftecijfers weergegeven in een logaritmische schaal. Dit laat niet meer toe de exponentiële afname, die teruggevonden kan worden op een decimale schaal, waar te nemen, maar daarentegen laat dit toe het geheel van de curve te zien, zelfs voor de waarden dichtbij nul. Deze figuren tonen geen significatieve verschillen tussen de jongens en de meisjes betreffende de specifieke kindersterftecijfers volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur. Dit laat dus niet toe de hogere sterftecijfers bij jongens te verklaren.
33
VLAAMSE GEMEENSCHAP
De curven van overlijdens volgens geboortegewicht (Figuur V) of zwangerschapsduur (Figuur VI) voor het Vlaams en het Waals Gewest zijn nauw in elkaar verstrengeld. De zichtbare variaties voor de zeer lage geboortegewichten of voor de ernstig vroeggeboorten zijn te wijten aan het kleine aantal geregistreerde gevallen in deze categorieën. We kunnen dus stellen dat bij een zelfde geboortewicht of zwangerschapsduur een pasgeboren kind dezelfde overlevingskansen heeft. Ten slotte laten de Figuren VII en VIII toe de vergelijking van specifieke sterftecijfers in de loop van de tijd te maken. Deze cijfers zijn bijna systematisch lager in 1995 t.o.v. 1989. De verschillen zijn niet steeds statistisch significant.
34
VLAAMSE GEMEENSCHAP
IV. SOCIALE STATUS EN PERINATALE GEZONDHEID De studie van perinatale statistieken voor de jaren 1993, 1994 en 1995 wordt afgerond met een specifieke analyse over de sociale ongelijkheden op het gebied van gezondheid. Deze is gebaseerd op de relatie tussen de sociale status van de moeder en de gezondheid van het pasgeboren kind. Twee gegevensbanken van de burgerlijke stand van het jaar 1995 werden samengebracht om informatie over een zelfde kind samen te stellen: enerzijds de verzamelde informatie bij de geboorte en anderzijds de informatie op het overlijdenscertificaat. Van de 1.300 kinderen overleden voor hun eerste levensjaar geregistreerd in 1995, konden er 74 (5,7%) niet gekoppeld worden met het overeenkomstige geboortecertificaat. Bepaalde overlijdens in 1995 moesten gekoppeld worden met geboorten van 1994. In totaal werden 116.775 kinderen in rekening genomen in de loop van de volgende analyse. De indicatoren van overlijden werden berekend op basis van WGOdefinities. In dit hoofdstuk wordt de mortinataliteit (578 gevallen) en de kindersterfte (694 gevallen) besproken. Twee indicatoren van prematuriteit werden ook bestudeerd: het laag geboortegewicht (< 2.500 gram) en de vroeggeboorte (< 37 weken). De sociale status werd bestudeerd vanuit twee parameters die opgenomen zijn in de geboorte- en overlijdenscertificaten: de burgerlijke stand en het beroep van de moeder. Van de 116.962 certificaten wordt de moeder beschouwd als: • getrouwd in
82,6% van de gevallen
• ongehuwd in
14,5% van de gevallen
• gescheiden
2,5% van de gevallen
• weduwe in
0,3% van de gevallen
De categorie "ongehuwd" is in feite een mengeling van vrouwen die echt alleen zijn en van koppels die samenwonen. Anderzijds hebben verschil-
35
VLAAMSE GEMEENSCHAP
lende enquêtes aangetoond dat wettelijk getrouwde vrouwen soms ook "samenwonen" met een andere partner dan hun wettelijke echtgenoot zonder dat er een wettelijke scheiding18 is. De overeenkomst tussen de burgerlijke stand en de feitelijke situatie m.b.t. het samenwonen is dus vrij complex. Dat mag ons echter niet weerhouden om de burgerlijke stand, zoals vermeld op het geboortecertificaat, als sociaal-economische indicator te gebruiken. De huidige sociaal-economische status (of het laatst uitgeoefende beroep) van de vader en van de moeder is ook vermeld op de certificaten. De verdeling van de resultaten is als volgt: Vader
Moeder
Aantal
%
Aantal
%
174
0,1
42
0,0
2. Zelfstandige
14318
12,2
6416
5,5
3. Bediende
37460
32,0
54363
46,5
4. Arbeider
36271
31,0
15966
13,7
284
0,2
1476
1,3
5839
5,0
36198
30,9
22616
19,3
2501
2,1
116962
100,0
116962
100,0
1. Werkgever
5. Hulp 6. Zonder beroep 7. Ontbrekende informatie Totaal
Het is belangrijk op te merken dat voor de "ongehuwde" moeders de informatie over het beroep van de vader altijd ontbreekt (dit is in alle gevallen). Dit verklaart zich nader door het feit dat het NIS systematisch deze informatie voor koppels die in feite samenwonen weglaat, zelfs als deze informatie duidelijk is vermeld op het certificaat.
18 Professor Masuy-Stroobant, Faculteit Demografie, Université Catholique de Louvain, persoonlijke mededeling.
36
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Het percentage mannen waarbij de informatie ontbreekt is dus hoog, net als dit voor vrouwen zonder beroep. Dit brengt te weeg dat elk van deze parameters moeilijk bruikbaar zijn. Daarom werden de twee variabelen gecombineerd om zo een variabele m.b.t. de sociaal-economische status van het gezin te maken. De volgende klassen werden gecreëerd: 1. Werkgever - zelfstandige: of de moeder is werkgever, zelfstandige of hulp; of de moeder is professioneel niet actief, maar de vader is werkgever of zelfstandige; 2. Bediende: of de moeder is bediende; of de moeder is professioneel niet actief, maar de vader is bediende; 3. Arbeider: of de moeder is arbeidster; of de moeder is professioneel niet actief, maar de vader is arbeider; 4. Zonder beroep: de moeder is professioneel niet actief en de vader is hulp of is professioneel niet actief; 5. "andere": de moeder is professioneel niet actief en de status van de vader is niet gekend. Deze categorieën komen overeen met een sociaal-economische positie, behalve de categorie "andere" die bestaat uit een moeilijk deel te interpreteren koppels die hoogst waarschijnlijk samenwonen. De status van zelfstandige kan echter ook een reeks van verschillende situaties omvatten: van bedrijfsleider tot landbouwer. De klasse (1) is dus waarschijnlijk een beetje heterogeen. Een bivariate analyse werd eerst voor enkele parameters uitgevoerd; de statistische associatie werd nagegaan door de Chi-kwadraat test. Vervolgens werd een logistische regressie gebruikt om een reeks potentieel verstorende variabelen, zoals de leeftijd van de moeder, het geslacht van het pasgeboren kind en meerling te controleren.
37
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Laag geboortegewicht19 Burgerlijke stand van de moeder Ongehuwd
Aantal gevallen 1560
9,3
Aantal geboorten 16864
Gehuwd Andere
6319 334
6,6 10,3
95902 3255
Totaal
8213
7,1
116021
%
Chikwadraat 226 df = 2 p < 0,001
Odds ratio (BI 95%) 1,64 (1,53-1,74) 1,00 1,94 (1,71-2,19)
Vroeggeboorte20 Burgerlijke stand van de moeder Ongehuwd
Aantal gevallen 1249
7,4
Aantal geboorten 16886
Gehuwd Andere
5872 260
6,1 8,0
96000 3257
Totaal
7381
6,4
116143
%
Chikwadraat 54 df = 2 p < 0,001
Odds ratio (BI 95%) 1,33 (1,24-1,42) 1,00 1,52 (1,32-1,74)
Zowel de "ongehuwde" moeders als de "andere", hebben een hoger risico om een kind met een laag geboortegewicht of een te vroeg geboren kind te krijgen ten opzichte van de getrouwde moeders. Dit blijft zo wanneer de verstorende variabelen (leeftijd van de moeder, geslacht van het pasgeboren kind en meerlingen) in rekening worden gebracht. Het verschil is meer uitgesproken bij de "andere" vrouwen (weduwen, gescheiden) in vergelijking met de getrouwde vrouwen: het risico van laag geboortegewicht is twee keer hoger in de eerste groep. 19 De analyse heeft betrekking op 116.021 gevallen, er waren 716 ontbrekende waarden betreffende het geboortegewicht. 20 De analyse heeft betrekking op 116.143 gevallen, er waren 598 ontbrekende waarden betreffende de zwangerschapsduur.
38
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Mortinataliteit Burgerlijke stand van de moeder
Aantal gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
11 df = 2 p = 0,004
1,50 (1,22-1,85)
Ongehuwd
112
0,7
17009
Gehuwd Andere
457 21
0,5 0,6
96634 3284
Totaal
590
0,5
116927
1,29 1,22 (0,88-2,01)
Kindersterfte Burgerlijke stand van de moeder
Aantal gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
Ongehuwd
111
0,7
17009
2 df = 2 p = 0,317
1,06 (0,86-1,31)
Gehuwd Andere
571 25
0,6 0,8
96634 3284
Totaal
707
0,6
116927
1,00 1,43 (0,95-2,14)
De "ongehuwde" moeders hebben 50% meer risico om een doodgeboren kind te krijgen dan de getrouwden. De "andere" vrouwen (weduwen, gescheiden) hebben daarentegen geen significant hoger risico.
39
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Laag geboortegewicht Sociaal-economische status van Aantal het gezin gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
698
6,2
11302
362 df = 4 p < 0,001
0,98 (0,90-1,08)
Bediende
3690
6,1
60018
1,00
Arbeider
2304
8,0
22926
1,52 (1,43-1,61)
Zonder beroep
358
7,6
4695
1,58 (1,40-1,78)
Andere
974
11,3
8639
2,46 (2,26-2,67)
Totaal
8024
7,1
113580
Werkgever zelfstandige
Vroeggeboorte Sociaal-economische status van Aantal het gezin gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
645
5,7
11321
123 df = 4 p < 0,001
0,94 (0,86-1,03)
Bediende
3539
5,9
60089
1,00
Arbeider
1949
6,7
28968
1,26 (1,19-1,34)
Zonder beroep
324
6,9
4719
1,40 (1,24-1,58)
Andere
757
8,8
8647
1,78 (1,63-1,95)
Totaal
7214
6,3
113744
Werkgever zelfstandige
40
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Mortinataliteit Sociaal-economische status van Aantal het gezin gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
37
0,3
11378
78 df = 4 p < 0,001
0,84 (0,59-1,19)
Bediende
232
0,4
60475
1,00
Arbeider
168
0,6
29141
1,62 (1,32-1,98)
Zonder beroep
46
1,0
4757
2,80 (2,04-3,86)
Andere
79
0,9
8710
2,78 (2,13-3,62)
Totaal
562
0,5
114461
Werkgever zelfstandige
Kindersterfte Sociaal-economische status van Aantal het gezin gevallen
%
Aantal geboorten
Chikwadraat
Odds ratio (BI 95%)
44
0,4
11378
31 df = 4 p < 0,001
0,73 (0,53-1,00)
Bediende
317
0,5
60475
1,00
Arbeider
207
0,7
29141
1,36 (1,14-1,63)
Zonder beroep
41
0,9
4757
1,71 (1,23-2,38)
Andere
68
0,8
8710
1,49 (1,13-1,96)
Totaal
677
0,6
114461
Werkgever zelfstandige
41
VLAAMSE GEMEENSCHAP
We observeren een tamelijk uitgesproken sociaal-economische gradiënt volgens sociaal-economische status wat betreft het risico om een kind met laag geboortegewicht of een vroeggeboorte te krijgen. Bijvoorbeeld, de proportie kinderen met een laag geboortegewicht varieert van 6,1% in een gezin met een sociaal-economische status van "bediende" tot 7,6% voor de gezinnen "zonder beroep". Het risico van vroeggeboorte is dus bijna 60% hoger in deze laatste groep. Eveneens varieert de proportie van vroeggeboorten van 5,9% in de gezinnen met een sociaal-economische status van "bediende" tot 6,9% voor de gezinnen "zonder beroep". Het risico van vroeggeboorte is dus 40% hoger in deze laatste groep. Er is ook een zelfde sociaal-economische gradiënt die meer uitgesproken is m.b.t. de mortinataliteit en de kindersterfte. De proportie van doodgeboren kinderen varieert van 0,4% in de gezinnen met een sociaal-economische status van "bediende" tot 1,0% voor de gezinnen "zonder beroep". Het risico om een doodgeboren kind te krijgen is dus 2,8 keer hoger in deze laatste groep. De kindersterfte is tevens hoger bij de kinderen geboren in een gezin "zonder beroep". Het risico van kindersterfte is 1,7 keer hoger in deze laatste groep.
42
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
V.
DISCUSSIE EN BESLUIT
Geboortestatistieken Het geboortecijfer is relatief stabiel gebleven van 1988 (12,4/1000) tot 1993 (12,1/1000). Het neemt echter licht af in 1994 en 1995 (respectievelijk 11,6 en 11,5/1000). Het zal er dus op aankomen om deze evolutie voortaan nauwkeurig te volgen. Verschillende factoren kunnen het geboortecijfer beïnvloeden: de vruchtbaarheid zelf natuurlijk, maar ook de verandering in de leeftijdsopbouw (een verouderde bevolking ziet zijn vruchtbaarheid verminderen) en het percentage niet-Belgische moeders waarvan de vruchtbaarheid hoger is. Het percentage van niet-Belgische moeders bij de bevalling is lichtjes gestegen in de loop van de geobserveerde periode: 13,7% in 1991, 15,5% in 1993 en 15,2% in 1995. Dit percentage benadert zelfs de 50% in het Brussels Gewest! Dat verklaart zich door de bevolkingsdichtheid van de niet-Belgen enerzijds, maar ook door het hoge geboortecijfer bij de buitenlanders die in België verblijven. Het percentage zwangerschappen bij vrouwen jonger dan 20 jaar lijkt nog steeds af te nemen (2,6% in 1995), behalve misschien in het Brussels Gewest en in Henegouwen. Het rapport van de Belgische senaat (Nationale commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking) heeft in 1995 11.224 zwangerschapsafbrekingen geregistreerd, na correctie, zou dit een totaal van 13.398 zwangerschapsafbrekingen weergeven. In verhouding tot 2.786.335 vrouwen van 10-49 jaar komt dit neer op een cijfer van 4,8 per 1000 vrouwen. In dat zelfde jaar werden 115.542 levendgeboren kinderen geregistreerd, wat een verhouding zwangerschapsafbreking/geboorte van 11,6% geeft. Dit cijfer is bij de laagsten in Europa (39); de landen met een soortgelijk cijfer zijn Nederland (11,0%), Duitsland (12,8%), Spanje (13,6%) en Zwitserland (14,5%). Een hele reeks landen hebben daarentegen duidelijk hogere cijfers (in de orde van 25%): Denemarken, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Zweden en GrootBrittannië.
45
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Nog steeds volgens de nationale commissie is het aantal zwangerschapsafbrekingen niet significatief gestegen van 1993 tot 1999. Men moet daarentegen de aandacht trekken op het aantal zwangerschapsafbrekingen bij vrouwen jonger dan 20 jaar: in 1999, vertegenwoordigt deze groep 15,9% van alle zwangerschapsonderbrekingen i.p.v. 12,4% in 1993. De gemiddelde leeftijd van de vrouw bij de bevalling blijft stijgen: 27,9 jaar in 1993 en 28,2 jaar in 1995. Op dezelfde wijze blijft de proportie van laattijdige zwangerschappen (na de leeftijd van 34 jaar) nog steeds toenemen (van 8,5% in 1993 tot 9,4% in 1995). Dit percentage is beduidend hoger in het Brussels Gewest (15%). Deze evolutie is een potentieel risico voor de volksgezondheid (40,41) met daarenboven een stijgende frequentie van congenitale afwijkingen, van meerlingen en van de prematuriteit. De gevolgen van deze laattijdige zwangerschappen vereisen dus speciale aandacht. We observeren gelijke cijfers als die van België in bepaalde Europese landen (Duitsland, Griekenland en Noorwegen), terwijl het percentage laattijdige zwangerschappen nog hoger is in Ierland, Finland, Nederland en Italië. Het specifieke vruchtbaarheidscijfer (ASFR) bij vrouwen in de leeftijdsgroep 35 tot 49 jaar is ongeveer 10/1000 in 1995. Dit cijfer neemt regelmatig toe sinds 1987 (8,8/1000). Het ASFR 35-49 jaar is proportioneel hoger bij de niet-Belgische vrouwen (25/1000 in 1995 voor een totaal vruchtbaarheidscijfer van 19/1000) dan bij de Belgische vrouwen (9/1000 met een totaal vruchtbaarheidscijfer van 11/1000). De stijging van het cijfer is echter duidelijker bij de Belgische vrouwen aangezien hun ASFR 35-49 jaar gaat van 7,5/1000 in 1987 tot 9/1000 in 1995. Hetzelfde cijfer varieert zelfs van 26/1000 in 1993 tot 25/1000 in 1995 bij de niet-Belgische vrouwen. Dit toont aan dat het vooral de Belgische vrouwen zijn die hun zwangerschap uitstellen (waarschijnlijk in het belang van hun professionele loopbaan). Zelfs als de evolutie van de pariteit is afgenomen, is het percentage van moeders van 35 jaar en ouder die bevallen van hun eerste kind indruk-
46
VLAAMSE GEMEENSCHAP
wekkend: niet minder dan 33%! Het betreft voor deze vrouwen ongetwijfeld een weloverwogen keuze, waarbij de carrière waarschijnlijk een belangrijke factor is. Het cijfer van keizersneden waargenomen in België is relatief laag (13,5% in 1995) in vergelijking met deze geregistreerd in andere landen: men noteert cijfers van 15% tot 20% in een hele reeks van Europese landen (18% in Canada) en zelfs 24% en 25% in Portugal en Italië. Zelfs als de tendens geen variatie vertoont in de loop van de hier bestudeerde periode, moet er toch over de evolutie van deze cijfers nagedacht worden (dit gaat van 10,9% in 1990 tot 13,3% in 1992). Het percentage van meerlingen blijft regelmatig stijgen in België: van 2,9% in 1991 tot 3,4% in 1993 tot 3,6% in 1995. Dit fenomeen is deels gelegen aan de toenemende frequentie van laattijdige zwangerschappen en vooral aan de toename van het gebruik van medische begeleide vruchtbaarheidstechnieken (32,42,43). Het cijfer van meerlingen geobserveerd in België is duidelijk hoger dan in de andere landen: 1,4% in Groot-Brittannië bijvoorbeeld, en 2,8% in de Verenigde Staten (33). Het blijkt bovendien dat de proportie van meerlingen blijft toenemen: in 1997 is dit in het Vlaams Gewest gestegen tot 3,8% (44). Opmerking: "België bezit in 1997 meer dan 30 kunstmatige bevruchtingscentra, waardoor het op de eerste plaats staat in vergelijking met andere Europese landen (één centrum voor 300.000 inwoners terwijl het aantal officieel erkende centra in Nederland 1 voor een miljoen inwoners en in Frankrijk en Groot-Brittannië 1 voor 500.000 inwoners is). Dit geeft een gevaar dat de centra de indicatoren van kunstmatige bevruchting vermenigvuldigen..."21. Prematuriteit Prematuriteit, gekenmerkt door een laag geboortegewicht en/of een vroeggeboorte, is de voornaamste determinant van morbiditeit en kinder21 Professor Thomas D’Hooge, Afdeling vruchtbaarheid, Université de Louvain, in "Le Généraliste, 8 décembre 1999, pag. 5"
47
VLAAMSE GEMEENSCHAP
sterfte. De prematuriteitcijfers stagneren sinds het einde van de jaren '80 en hebben zelfs de neiging om te stijgen. In het Waals Gewest bv., was het percentage laag geboortegewicht 6,9% in 1987, ging tot 7,1% in 1991 en tot 7,3% in 1995. Het percentage vroeggeboorten evolueerde in dezelfde zin: 5,4% in 1987, 6,2% in 1991 en 5,8% in 1995. Hoewel de cijfers in het Vlaams Gewest een beetje lager zijn, wordt hier dezelfde tendens geobserveerd. Er is namelijk een stijging van het percentage laag geboortegewicht (6,4% in 1995) en vroeggeboorten (6,0% in 1995). Als we ons baseren op de meer recente registraties uitgevoerd door het SPE in Vlaanderen, dan lijkt het probleem van de prematuriteit aanzienlijk en actueel: 6,7% kinderen met een laag geboortegewicht in 1996 en 6,9% in 1998. Het percentage vroeggeboorten was 6,4% in 1996 (45) en 6,7% in 1998 (46). De stijging van prematuriteitcijfers is waarschijnlijk vooral te wijten aan de toenemende frequentie meerlingen. We merken evenwel op dat de proportie laag geboortegewicht en vroeggeboorten ook stijgt bij éénlingen (4,8% kinderen met een laag geboortegewicht in 1991 en 5,4% in 1995). De frequentie van laattijdige zwangerschappen (zwangerschap bij vrouwen van 35 jaar of ouder) is ongetwijfeld ook een niet te verwaarlozen factor. Het is ten slotte ook mogelijk dat een bepaald aantal premature bevallingen medisch veroorzaakt zijn door inductie, bv. het foetaal lijden. De formulering van de gebruikte geboorte- en overlijdenscertificaten in 1993-94 laat niet toe deze mogelijkheid te controleren, maar dat zou vanaf 1998 mogelijk moeten zijn met de ingebruikname van de nieuwe formulieren. Het is nuttig terug te denken aan de resultaten van de Gezondheidsenquête van 1997 (47). Deze toonden aan dat 18% van de zwangere vrouwen in België tabak hebben gebruikt tijdens hun laatste zwangerschap. Dit cijfer verschilt van het ene gewest tot het andere: 13% in het Vlaams Gewest, 21% in het Brussels Gewest tot 27% in het Waals Gewest. Het verschil tussen het Vlaams en het Waals Gewest is significatief na standaardisatie voor de leeftijd, het opleidingsniveau en het
48
VLAAMSE GEMEENSCHAP
inkomen (O.R. = 2,6). Het verband tussen roken tijdens de zwangerschap en prematuriteit is gekend (48,49); dit zou dus deels de hogere prematuriteit in het Waals Gewest kunnen verklaren. De Gezondheidsenquête heeft ook aangetoond dat 3% van de zwangere vrouwen hun eerste prenataal onderzoek vanaf de zesde week zwangerschap hebben laten uitvoeren. 62% van de zwangere vrouwen heeft een adequate prenatale opvolging (voldoende vroege aanvang en totaal aantal bezoeken aangepast aan de zwangerschapsduur), 36% een opvolging van gemiddelde kwaliteit en 2% een inadequate22 prenatale opvolging. Deze enquête (47) toont aan dat slechts 1% van de zwangerschappen opgevolgd is in het kader van consultaties van Kind en Gezin. 45% van de zwangerschappen is opgevolgd door een huisarts, 37% door een ziekenhuisspecialist, 16% door de huisarts in samenwerking met de specialist. Er worden regionale verschillen waargenomen: •
de rol van de huisarts is belangrijker in het Vlaams Gewest (24% van de zwangerschappen is opgevolgd door de huisarts in samenwerking met de specialist i.p.v. 5% in de twee andere gewesten);
•
in het Vlaams Gewest ziet de ziekenhuisspecialist slechts 32% van de zwangerschappen i.p.v. 45% in het Brussels en het Waals Gewest;
•
tussen de 2 en 4% van de zwangerschappen is gezien in het kader van consultaties van Kind en Gezin of ONE respectievelijk in het Brussels en in het Waals Gewest, en geen enkele in het Vlaams Gewest.
Men zou in het bijzonder de kwaliteit van de prenatale opvolging moeten nagaan, vooral bij de minder begunstigde sociale klassen. We observeren immers een tamelijk uitgesproken sociaal-economische gradiënt wat 22 De Kessner-index over de adequatie van de prenatale opvolging is berekend door rekening te houden met de vroegtijdigheid van het eerste bezoek, het totaal aantal prenatale consultaties en de zwangerschapsduur. Uitgaande van de combinatie van deze drie parameters wordt de prenatale opvolging beschouwd als adequaat, intermediair of inadequaat (bv. als de eerste prenatale consultatie de 28ste week plaats heeft dan wordt de opvolging als inadequaat beschouwd).
49
VLAAMSE GEMEENSCHAP
betreft het risico een kind te krijgen dat een laag geboortegewicht heeft of dat te vroeg geboren is. Waarschijnlijk is dit deels te wijten aan de leefstijl van deze mensen, bij wie doelgerichte programma's over volksgezondheid zouden kunnen helpen. Het is in elk geval duidelijk dat de recente toename van problemen rond de prematuriteit in België pleiten voor een grondige herziening van preventieprogramma's. Het is bv. dringend nodig dat het percentage rokers bij zwangere vrouwen vermindert en dat de couverture en de kwaliteit van de prenatale opvolging verbetert. Het is daarenboven absoluut nodig de sociale ongelijkheid m.b.t. de perinatale gezondheid te verbeteren d.m.v. specifieke programma's voor de lagere klassen. Het is in deze zin dat de activiteiten van Kind en Gezin moeten worden georiënteerd. Kindersterfte De Franse Gemeenschap23 is momenteel de enige overheid die duidelijke doelstellingen m.b.t. perinatale, neonatale en kindersterfte heeft gedefinieerd (50). Onderstaande tabel geeft de doelstellingen voor het jaar 2000 van de Franse Gemeenschap en de resultaten voor België in 1995 weer: Indicator: sterftecijfer (/1000) Perinatale sterfte Neonatale sterfte Kindersterfte
Doelstelling voor het jaar 2000
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
7,1 4,1 6,1
7,6 3,7 6,1
8,4 3,3 6,4
7,5 3,1 5,7
Ondanks enkele punctuele wijzigingen is de geografische verdeling van de sterftecijfers vrij homogeen. Bovendien zijn de regionale verschillen niet significatief voor de drie bestudeerde jaren. De doelstelling van de
23 De Vlaamse gemeenschap heeft geen doelstellingen betreffende dit onderwerp opgemaakt voor het jaar 2000.
50
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Franse Gemeenschap voor het jaar 2000 is reeds bereikt voor de neonatale sterfte (3,4/1000) en de kindersterfte (6,0/1000). Er is daarentegen nog werk aan de winkel op gebied van de perinatale sterfte (7,7/1000). Het geheel van sterftecijfers is afgenomen tussen 1991 en 1995. Zelfs de post-neonatale sterfte begint voor de eerste keer gevoelig af te nemen met een cijfer van 2,6/1000 in 1995, terwijl ze sinds 1983 niet meer was veranderd (met een cijfer rond 4/1000). België situeert zich bij het Europees gemiddelde wat betreft de neonatale sterfte (3,4/1000). Belangrijke verbeteringen zijn toch nog mogelijk binnen dit domein, met name als men als referentie de cijfers neemt geobserveerd in de Scandinavische landen (2,7/1000). Wat betreft de post-neonatale sterfte zijn de resultaten geobserveerd in België (2,6/1000) duidelijk de slechtste van Europa. Ze benaderen meer die van de Oost-Europese landen of van de Verenigde Staten (27). De kindersterfte (6,0/1000) situeert zich bij het Europees gemiddelde en ligt lager als in de Verenigde Staten (7,6/1000). We hebben ook voor 1995 een sociaal-economische gradiënt i.v.m. de mortinataliteit en de kindersterfte waargenomen: het risico om een doodgeboren kind te krijgen is 2 keer hoger bij de gezinnen "zonder beroep" in vergelijking met de klasse "bediende" ; dit geldt ook voor de kindersterfte. Soortgelijke resultaten werden zowel geobserveerd op niveau van de Franse Gemeenschap in 1995 (3) als van de Vlaamse Gemeenschap in 1997 (2). De variabele voor de definiëring van de sociaal-economische groepen in deze analyse was echter verschillend. Het is dus mogelijk de kindersterftecijfers nog te verminderen. Bepaalde verbeteringen m.b.t. preventie van de prematuriteit zouden toch aangebracht moeten worden. Bovendien zou men de uitvoering van aangepaste maatregelen voor bepaalde specifieke doodsoorzaken moeten versterken. Ten slotte is het absoluut noodzakelijk zich specifiek te richten op de preventieprogramma's georiënteerd naar de lagere sociaal-economische klassen.
51
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Doodsoorzaken De congenitale afwijkingen blijft de belangrijkste oorzaak van kindersterfte: zij vertegenwoordigt nog steeds een kwart van de doodsoorzaken voor het eerste levensjaar. De specifieke sterftecijfers geobserveerd in België zijn hoger dan in de Verenigde Staten en Frankrijk. Men zou dus de primaire preventiemethoden m.b.t. de blootstelling tijdens de zwangerschap aan geneesmiddelen, drugs of toxische stoffen, alcohol, de omgeving,... moeten versterken. Daarenboven moet men de promotie van genetisch advies consultaties en van technieken van prenatale screening in risicosituaties verzekeren. Wiegendood (SIDS) is in 20% van de gevallen van kindersterfte de oorzaak. Het specifieke sterftecijfer is hoger in België dan in de Verenigde Staten en Frankrijk. De stagnatie van laat-post-neonatale sterftecijfers zou deels te wijten kunnen zijn aan het relatief belangrijk aantal SIDS in ons land. De recente preventiecampagnes, die werden uitgevoerd binnen dit domein in België, zouden moeten toelaten deze tendens om te keren. Daaromtrent heeft de Gezondheidsenquête, uitgevoerd in België in 1997 (47), aangetoond dat slechts 29% van de pasgeboren kinderen altijd op hun rug slapen: 43% slapen op hun rug of op hun zijkant en 28% soms op hun buik. In het totaal slaapt slechts 25% van de pasgeboren kinderen tijdens hun eerste levensjaar in een goede omgeving24. Het percentage pasgeboren kinderen met een slaapomgeving van kwaliteit varieert op een significante manier volgens geboortejaar (10% in 1993-94, 16% in 1994-95, 32% in 1995-96 en 49% in 1996-97). Deze tendens zou de impact van preventiecampagnes, die werden uitgevoerd in de Franse Gemeenschap vanaf 1994, en van de wetenschappelijke consensus, ingevoerd in juni 1995, kunnen weergeven. Dezelfde enquête toont ook aan dat er een sociaal-economische gradiënt bestaat: de hoogst opgeleide vrouwen of vrouwen met het hoogste inkomen (hoogste onderwijs of inkomen > 60.000 Bef) geven hun pasgebo24 Een goede omgeving voor de slaapkwaliteit van het pasgeboren kind is niet meer dan drie risicofactoren voor SIDS en nooit te slapen leggen op de buik.
52
VLAAMSE GEMEENSCHAP
ren kind een betere slaapomgeving. Het percentage van moeders die hun kind een betere slaapomgeving geven, varieert daarentegen niet in functie van de burgerlijke stand, van de nationaliteit of van het land van herkomst. De Gezondheidsenquête toont ook aan dat 18% van de zwangere vrouwen in België tabak hebben gebruikt tijdens hun laatste zwangerschap, wat ook een belangrijke determinant is voor SIDS en prematuriteit. De derde doodsoorzaak bij kinderen is te wijten aan anoxie - RDS. De desbetreffende sterftecijfers geobserveerd in België zijn hoger dan in de Verenigde Staten. De preventie van prematuriteit is hiervoor één van de belangrijkste maatregelen, samen met het voorkomen van zwangerschapstoxicose. We komen hier dus opnieuw terug op het belang van de couverture en het belang van de kwaliteit van prenatale opvolging te verbeteren, samen met het verminderen van het roken tijdens de zwangerschap. Daarnaast is er de screening van de pre-zwangerschapstoxicose bij de risicovrouwen door een Doppler onderzoek (51). Specifieke sterfte volgens geboortegewicht en duur van de zwangerschap De tendens om steeds meer nieuwe immaturen (ernstige prematuren en kinderen met zeer laag geboortegewicht) op te nemen in diensten voor intensieve neonatologie, maakt dat de reële evolutie in de perinatale sterfte niet direct afleidbaar is uit bruto sterftecijfers (52). Daarnaast zijn meer verfijnde technieken nodig, daar in de meeste geïndustrialiseerde landen een gering aantal observaties voorkomen. Dat is wat de opvolging van specifieke sterftecijfers volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur aantoont. De oversterfte bij de jongens verklaart zich niet door significatieve verschillen tussen de jongens en de meisjes waargenomen wat betreft de specifieke kindersterftecijfers volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur. Deze analyse heeft ook aangetoond dat er geen verschillen zijn in de zwangerschapsduur of geboortegewicht specifieke sterfte tussen de gewesten. Een pasgeboren kind heeft dus dezelfde overlevings-
53
VLAAMSE GEMEENSCHAP
kansen in het Vlaams als in het Waals Gewest voor een zelfde geboortegewicht of een zelfde zwangerschapsduur. De overlevingskansen volgens geboortegewicht of zwangerschapsduur zijn niet op een gevoelige manier verbeterd van 1989 tot 1995. Deze vaststelling bevestigt dat er meer aandacht moet geschonken worden aan de preventie van vroeggeboorte of laag geboortegewicht.
54
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VI.
LITERATUUR (tekst)
1
Masuy-Stroobant G, Buekens P, Gourbin C. Perinatal health in Belgium 1980-1987. Arch Public Health 1992; 50:217-39.
2
Aelvoet W, Fortuin M, Hooft P, Vanoverloop J. Gezondheidsindicatoren, 1997. Brussel: 1999.
3
Binon J, Diament M, Pirenne Y. Indicateurs de Santé 1995. Bruxelles: Ministère de la Communauté Française, 1999.
4
Van Oyen H, Drieskens S, Tafforeau J, Aelvoet W, Felten G. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1987. Brussels: Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie, 1993.
5
Bergsjo P, Karlberg P, Brun O. Comparison of neonatal mortality by cause, lenght of gestation, and birth weight. Proceedings of the International Collaborative Effort on perinatal and infant mortality, volume III. Hyattsville: CDC - NCHS, 1992: VI,12-21.
6
Van Oyen H, Tafforeau J, Aelvoet W, Felten G. Optimaliseren van het beheer van de geboorte- en overlijdensstatistieken. Werkdocument. Brussel: Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid, IHE, 1991.
7
WHO. International classification of diseases, injuries and causes of death, based on the 9th Revision Conference, 1975. Geneva: World Health Organization, 1977.
8
Gourbin C. Les pratiques de déclaration des événements "naissance vivante" et "mort-né" en Belgique. Leurs incidences statistiques. Louvain La Neuve: UCL, 1991.
9
Perinatal mortality rates - time for change? The Lancet 1991; 337:331.
55
VLAAMSE GEMEENSCHAP
10 Dumoulin M, Gourbin C. Validité des données d'état civil en épidémiologie périnatale en France et en Belgique. Faculté de Démographie UCL, editor. 1991. 11 De Sanjose S, Roman E, Beral V. Low birthweight and preterm delivery, Scotland, 1981-84 : Effect of parents' occupation. The Lancet 1991; 338:428-431. 12 Kiely JL, Susser M. Preterm birth, intrauterine growth retardation, and perinatal mortality. Am J Public Health 1992; 82:343-345. 13 Van Oyen H, Tafforeau J, Drieskens S, Aelvoet W, Van den Broucke S. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1988-1989. Brussels: COOV, IHE, 1996. 14 Van Oyen H, Tafforeau J, Drieskens S, Aelvoet W, Van den Broucke S. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1990-1992. Brussel: COOV, WIV, 1998. 15 Hertoghe L, De Wals P, Van Reempts P, Vincotte-Mols M, Borlée I, Lechat MF. Problèmes de définition et de classification des décès périnatals. Revue Epid et Santé Publ 1986; 34:161-167. 16 Armitage P, Bery G. Statistical methods in medical research. Oxford: Blackwell Scientific Publications, 1987. 17 Black N, MacFarlane A. Methodological kit : Monitoring perinatal mortality statistics in a health district. Community Medicine 1982; 4:25-33. 18 Vandenbussche P, Dujardin B, Wollast E, Lagasse R, Humblet PC, Buekens P et al. Atlas de la santé périnatale et infantile en Belgique. Bruxelles: Société Royale Belge de Gynécologie et d'Obstétrique, 1987. 19 Armitage P, Bery G. Statistical methods in medical research. Oxford: Blackwell Scientific Publications, 1987.
56
VLAAMSE GEMEENSCHAP
20 Williams FLR, Lawson AB, Lloyd OL. Low Sex Ratios of Births in Areas at Risk from Air Pollution from Incinerators, as Shown by Geographical Analysis and 3- Dimensional Mapping. Int J Epidemiol 1992; 21:311-319. 21 Neter, Wasserman, Kutner. Simultaneous inferences and other topics in regression analysis. Applied linear statistical models. 1986: 159-165. 22 Tukey JW. Exploratory data analysis. Addison-Wesley series in Behavioral Science: Quantitative methods. Massachussetts: Addison-Wesley Publishing Compagny, 1973. 23 Chambers JM, Cleveland WS, Kleiner B, Tukey PA. Graphical Methods for Data Analysis. Boston: Duxbury Press, 1983. 24 Annuaire Statistique de la Santé Publique, Royaume de Belgique, Exercice 1986-87. Bruxelles: Ministère de la Santé Publique et de l'Environnement, 1988. 25 HFA/PC (Health For All indicators, for Personal Computer). Copenhagen: WHO/Euro, 1998. 26 Millar WJ, Nair C, Wadhera S. Declining cesarean section rates: a continuing trend? Health Rep 1996; 8:17-24. 27 Guyer B, Strobino DM, Ventura SJ, Macdorman M, Martin JA, Birth et al. Annual summary of vital statistics - 1995. Pediatrics 1996; 98(6):1007-1019. 28 State-specific variation in rates of twin births--United States, 19921994. MMWR Morb Mortal Wkly Rep 1997; 46:121-125. 29 Luke B. The changing pattern of multiple births in the United States: maternal and infant characteristics, 1973 and 1990. Obstet Gynecol 1994; 84:101-106.
57
VLAAMSE GEMEENSCHAP
30 Mushinski M. Trends in multiple births. Stat Bull Metrop Insur Co 1994; 75:28-35. 31 Guyer B, Martin JA, Macdorman MF, Anderson RN, Strobino DM. Annual summary of vital statistics - 1996. Pediatrics 1997; 100: 905-918. 32 Millar WJ, Wadhera S, Nimrod C. Multiple births: trends and patterns in Canada, 1974-1990. Health Rep 1992; 4:223-250. 33 Dunn A, MacFarlane A. Recent trends in the incidence of multiple births and associated mortality in England and Wales. Archives of Disease in Childhood 1996; 75(1):F10-F19. 34 Daltveit AK, Vollset SE, Skjaerven R, Irgens LM. Impact of multiple births and elective deliveries on the trends in low birth weight in Norway, 1967-1995. Am J Epidemiol 1999; 149:1128-1133. 35 Buekens P, Cleries Escayola M, Derom R. Perinatal outcomes of immigrants in Belgium. Arch Public Health 1990; 48:33-40. 36 Tafforeau J, Van Oyen H, Drieskens S, Squilbin G, Demoulin P, Aelvoet W. Naissances, mortalité périnatale et infantile, statistiques 1988-1989. Bruxelles: Institut d'Hygiène et d'Epidémiologie, 1996. 37 Tafforeau J, Van Oyen H, Drieskens S, Deroubaix J, Pirenne Y, Aelvoet W. Naissances, mortalité périnatale et infantile, statistiques 1990-1992. Bruxelles: 1998. 38 Macdorman M, Atkinson JO. Infant mortality statistics from the linked birth/infant death data set - 1995 periode data. Monthly Vital Statistics Report 1998; 46(6):1-23. 39 HFA/PC (Health For All indicators, for Personal Computer). 2000.
58
VLAAMSE GEMEENSCHAP
40 Bruinse H. De medische gevolgen van de toename van de leeftijd van de zwangeren voor het zwangerschapverloop. In: Beets G, Verloove-Vanhorick P, editors. Een slimme meid regelt haar zwangerschap op tijd. Amsterdam: Swets & Zeitlinger, 1992: 37-43. 41 Verloove-Vanhorick SP. Zwanger op oudere leeftijd: gevolgen voor het kind. In: Beets G, Verloove-Vanhorick P, editors. Een slimme meid regelt haar zwangerschap op tijd. Amsterdam: Swets & Zeitlinger, 1992: 44-9. 42 Steegers-Theunissen RP, Zwertbroek WM, Huisjes AJ, Kanhai HH, Bruinse HW, Merkus HM. Multiple birth prevalence in The Netherlands. Impact of maternal age and assisted reproductive techniques. J Reprod Med 1998; 43:173-179. 43 Corchia C, Mastroiacovo P, Lanni R, Mannazzu R, Currò V, Fabris C. What proportion of multiple births are due to ovulation induction? A register-based study in Italy. Am J Public Health 1996; 86:851-854. 44 Bekaert A, Martens G, Devlieger H, Amy JJ, Defoort P, Cammu H. Perinatale activiteiten in Vlaanderen 1997. Brussel: Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie, 1998. 45 Bekaert A, Martens G, Devlieger H. Perinatale activiteiten in Vlaanderen 1996. Brussel: Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie, 1997. 46 Bekaert A, Martens G, Devlieger H, Amy JJ, Defoort P, Cammu H. Perinatale activiteiten in Vlaanderen 1998. Brussel: Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie, 1999. 47 Van Oyen H, Demarest S, Leurquin P, Tafforeau J, Tellier V, Van der Heyden J. De gezondheid van de bevolking in België, in de Vlaamse Gemeenschap en in het Brussels Gewest. Gezondheidsenquête, België, 1997. 1998. Brussel, Centrum voor Operationeel Onderzoek in Volksgezondheid, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
59
VLAAMSE GEMEENSCHAP
48 Lieberman E, Gremy I, Lang JM, Cohen AP. Low birthweight at term and the timing of fetal exposure to maternal smoking. Am J Public Health 1994; 84:1127-1131. 49 Ahluwalia IB, Grummerstrawn L, Scanlon KS. Exposure to environmental tobacco smoke and birth outcome - increased effects on pregnant women aged 30 years or older. Am J Epidemiol 1997; 146(1): 42-47. 50 Buekens P, Hennart P. Maternal and child health objectives for the year 2000. Arch Public Health 1994; 52:177-179. 51 Benedetto C, Valensise H, Marozio L, Giarola M, Massobrio M, Romanini C. A two-stage screening test for pregnancy-induced hypertension and preeclampsia. Obstet Gynecol 1998; 92(6):10051011. 52 De Wals P, Bertrand F, Verlinden M, Beckers R. Perinatal mortality in Belgium. Biol Neonate 1989; 55:10-18.
60
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 1. Morbiditeit bij de geboorte en oorzaken van kindersterfte. Groepen
ICD-9
1. Congenitale afwijkingen
740 - 759
2. Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
651 760 - 763 766 - 767 771 - 778
3. Prematuriteit - dismaturiteit
764 - 765
4. Anoxie, respiratory distress syndrome (RDS)
768 - 770
5. Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood 6.
Overige
798
1 - 650 652 - 739 800 - 999
7. Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
8. Niet gespecificeerd
779 - 797 799
–
62
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 2. Morbiditeit bij de moeder tijdens de zwangerschap. Groepen
ICD-9
1. Infecties
001 - 139 647 760.1
2. Algemene condities niet in verband met de zwangerschap
3. Complicaties bij de zwangerschap
4. Zwangerschapstoxicose
140 - 629 680 - 759 760.2 - 760.8 630 - 641 643 645 - 646 761 642 + 760.0
5. Premature arbeid
644
6. Algemene condities in verband met de zwangerschap (o.a. diabetes - anemie)
648
7. Meerlingzwangerschap
651
8. Obstetrische en postpartum complicaties
652 - 676 762 - 778
9. Slecht gedefinieerde condities
760.9 779 - 999
10. Niet gespecificeerd
–
63
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 3.a. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, België 1993. Nationaliteit Totaal
Woonplaats
niet-Belg /Totaal (%)
Belg
niet-Belg
Antwerpen
16777
2622
19399
13,52
West-Vlaanderen
12708
679
13387
5,07
Oost-Vlaanderen
14242
1226
15468
7,93
7871
1322
9193
14,38
Vlaams-Brabant
10175
925
11100
8,33
Waals-Brabant
3412
475
3887
12,22
Henegouwen
12502
2478
14980
16,54
Luik
10146
2082
12228
17,03
Luxemburg
2937
200
3137
6,38
Namen
4967
372
5339
6,97
298
580
878
66,06
Vlaams Gewest
61773
6774
68547
9,88
Brussels Gewest
7230
5984
13214
45,29
33964
5607
39571
14,17
103265
18945
122210
15,50
Limburg
Onbekend
Waals Gewest België
64
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 3.b. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, België 1994. Nationaliteit Woonplaats
Totaal
niet-Belg /Totaal (%)
Belg
niet-Belg
Antwerpen
16340
2298
18638
12,33
West-Vlaanderen
12362
280
12642
2,21
Oost-Vlaanderen
13845
1030
14875
6,92
7231
1184
8415
14,07
Vlaams-Brabant
10070
893
10963
8,15
Waals-Brabant
3375
460
3835
11,99
12147
2210
14357
15,39
Luik
9910
1803
11713
15,39
Luxemburg
2742
242
2984
8,11
Namen
4992
336
5328
6,31
Vlaams Gewest
59848
5685
65533
8,68
Brussels Gewest
7024
6246
13270
47,07
33166
5051
38217
13,22
100038
16982
117020
14,51
Limburg
Henegouwen
Waals Gewest België
65
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 3.c. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, België 1995. Nationaliteit Woonplaats
Totaal
niet-Belg /Totaal (%)
Belg
niet-Belg
Antwerpen
16108
2380
18488
12,87
West-Vlaanderen
11968
379
12347
3,07
Oost-Vlaanderen
13731
1115
14846
7,51
Limburg
7169
1272
8441
15,07
Vlaams-Brabant
9820
983
10803
9,10
Waals-Brabant
3295
498
3793
13,13
12159
2294
14453
15,87
Luik
9612
1889
11501
16,42
Luxemburg
2845
223
3068
7,27
Namen
4781
345
5126
6,73
Vlaams Gewest
58796
6129
64925
9,44
Brussels Gewest
7007
6249
13256
47,14
Waals Gewest
32692
5249
37941
13,83
België
98495
17627
116122
15,18
Henegouwen
66
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 4.a. Mid-jaar populatie volgens de nationaliteit en de woonplaats, België 1993. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
1521257
101084
1622341
West-Vlaanderen
1100059
17606
1117665
Oost-Vlaanderen
1305426
40098
1345523
Limburg
695935
68265
764199
Vlaams-Brabant
935945
50153
986098
Waals-Brabant
301663
29628
331290
1114927
171360
1286287
Luik
886876
126153
1013029
Luxemburg
226952
10544
237496
Namen
410266
20579
430845
Vlaams Gewest
5558621
277205
5835825
Brussels Gewest
670255
279450
949705
Waals Gewest
2940684
358262
3298946
België
9169559
914917
10084475
Henegouwen
67
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 4.b. Mid-jaar populatie volgens de nationaliteit en de woonplaats, België 1994. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
1523641
103249
1626890
West-Vlaanderen
1102064
18046
1120110
Oost-Vlaanderen
1307740
40343
1348083
Limburg
701279
67944
769223
Vlaams-Brabant
939714
52546
992259
Waals-Brabant
304722
30014
334736
1117030
169615
1286644
Luik
890022
124826
1014848
Luxemburg
228346
10866
239212
Namen
412726
20549
433275
Vlaams Gewest
5574437
282127
5856564
Brussels Gewest
666867
283458
950325
Waals Gewest
2952846
355868
3308714
België
9194150
921453
10115603
Henegouwen
68
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 4.c. Mid-jaar populatie volgens de nationaliteit en de woonplaats, België 1995. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
1525870
104107
1629977
West-Vlaanderen
1103806
18187
1121992
Oost-Vlaanderen
1310429
40151
1350580
Limburg
706563
66895
773458
Vlaams-Brabant
943292
53935
997226
Waals-Brabant
307707
30077
337784
1118967
166738
1285705
Luik
893482
120887
1014368
Luxemburg
229835
10975
240810
Namen
414751
20311
435062
Vlaams Gewest
5589959
283273
5873232
Brussels Gewest
666058
283794
949851
Waals Gewest
2964741
348987
3313728
België
9220757
916054
10136811
Henegouwen
69
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 5.a. Het bruto geboortecijfer1 (/1000) volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, 122 210 levend- en doodgeboren kinderen, België 1993. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
11,03
25,94
11,96
West-Vlaanderen
11,55
38,57
11,98
Oost-Vlaanderen
10,91
30,58
11,50
Limburg
11,31
19,37
12,03
Vlaams-Brabant
10,87
18,44
11,26
Waals-Brabant
11,31
16,03
11,73
Henegouwen
11,21
14,46
11,65
Luik
11,44
16,50
12,07
Luxemburg
12,94
18,97
13,21
Namen
12,11
18,08
12,39
Vlaams Gewest
11,11
24,44
11,75
Brussels Gewest
10,79
21,41
13,91
Waals Gewest
11,55
15,65
12,00
België
11,26
20,71
12,12
1 aantal levend- en doodgeboren kinderen/totale bevolking.
70
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 5.b. Het bruto geboortecijfer1 (/1000) volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, 117 020 levend- en doodgeboren kinderen, België 1994. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
10,72
22,26
11,46
West-Vlaanderen
11,22
15,52
11,29
Oost-Vlaanderen
10,59
25,53
11,03
Limburg
10,31
17,43
10,94
Vlaams-Brabant
10,72
16,99
11,05
Waals-Brabant
11,08
15,33
11,46
Henegouwen
10,87
13,03
11,16
Luik
11,13
14,44
11,54
Luxemburg
12,01
22,27
12,47
Namen
12,10
16,35
12,30
Vlaams Gewest
10,74
20,15
11,19
Brussels Gewest
10,53
22,04
13,96
Waals Gewest
11,23
14,19
11,55
België
10,88
18,43
11,57
1 aantal levend- en doodgeboren kinderen/totale bevolking.
71
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 5.c. Het bruto geboortecijfer1 (/1000) volgens de nationaliteit en de woonplaats van de moeder, 116 122 levend- en doodgeboren kinderen, België 1995. Nationaliteit Woonplaats
Totaal Belg
niet-Belg
Antwerpen
10,56
22,86
11,34
West-Vlaanderen
10,84
20,84
11,00
Oost-Vlaanderen
10,48
27,77
10,99
Limburg
10,15
19,01
10,91
Vlaams-Brabant
10,41
18,23
10,83
Waals-Brabant
10,71
16,56
11,23
Henegouwen
10,87
13,76
11,24
Luik
10,76
15,63
11,34
Luxemburg
12,38
20,32
12,74
Namen
11,53
16,99
11,78
Vlaams Gewest
10,52
21,64
11,05
Brussels Gewest
10,52
22,02
13,96
Waals Gewest
11,03
15,04
11,45
België
10,68
19,24
11,46
1 aantal levend- en doodgeboren kinderen/totale bevolking.
72
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 6.a. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de woonplaats en de leeftijd van de moeder bij de geboorte, 121 332 levend- en doodgeboren kinderen, België 1993. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Totaal1
Antwerpen
77
469
1453
19399
West-Vlaanderen
38
232
741
13387
Oost-Vlaanderen
78
340
1026
15468
Limburg
35
200
584
9193
Vlaams-Brabant
22
122
1052
11100
Waals-Brabant
16
59
517
3887
176
725
1237
14980
Luik
84
406
1106
12228
Luxemburg
22
88
257
3137
Namen
37
176
472
5339
Vlaams Gewest
250
1363
4856
68547
Brussels Gewest
103
530
1858
13214
Waals Gewest
335
1454
3589
39571
België
688
3347
10303
121332
Henegouwen
1 totaal: leeftijd gekend.
73
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 6.b. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de woonplaats en de leeftijd van de moeder bij de geboorte, 117 020 levend- en doodgeboren kinderen, België 1994. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Totaal1
Antwerpen
95
412
1572
18638
West-Vlaanderen
35
244
823
12642
Oost-Vlaanderen
62
297
1047
14875
Limburg
38
160
550
8415
Vlaams-Brabant
22
124
1068
10963
Waals-Brabant
11
59
577
3835
155
664
1272
14357
Luik
85
398
1121
11713
Luxemburg
16
74
274
2984
Namen
42
178
527
5328
Vlaams Gewest
252
985
5060
65533
Brussels Gewest
111
475
189
13270
Waals Gewest
309
1373
3771
38217
België
672
3085
10724
117020
Henegouwen
1 totaal: leeftijd gekend.
74
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 6.c. Aantal levend- en doodgeboren kinderen volgens de woonplaats en de leeftijd van de moeder bij de geboorte, 116 122 levend- en doodgeboren kinderen, België 1995. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Totaal1
Antwerpen
77
404
1544
18488
West-Vlaanderen
38
197
803
12347
Oost-Vlaanderen
54
333
1078
14846
Limburg
23
162
619
8441
Vlaams-Brabant
22
116
1171
10803
Waals-Brabant
14
59
568
3793
148
625
1330
14453
Luik
91
401
1115
11501
Luxemburg
16
72
268
3068
Namen
35
171
484
5126
Vlaams Gewest
214
1212
5215
64925
Brussels Gewest
111
453
1958
13256
Waals Gewest
304
1328
3765
37941
België
629
2993
10938
116122
Henegouwen
1 totaal: leeftijd gekend.
75
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 7.a. Leeftijd van de moeder bij de geboorte (%) volgens de woonplaats, 121 332 levend- en doodgeboren kinderen, België 1993. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Antwerpen
0,4
2,4
7,5
West-Vlaanderen
0,3
1,7
5,5
Oost-Vlaanderen
0,5
2,2
6,6
Limburg
0,4
2,2
6,4
Vlaams-Brabant
0,2
1,1
9,5
Waals-Brabant
0,4
1,5
13,3
Henegouwen
1,2
4,8
8,3
Luik
0,7
3,3
9,0
Luxemburg
0,7
2,8
8,2
Namen
0,7
3,3
8,8
Vlaams Gewest
0,4
2,0
7,1
Brussels Gewest
0,8
4,0
14,1
Waals Gewest
0,8
3,7
9,1
België
0,6
2,8
8,5
76
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 7.b. Leeftijd van de moeder bij de geboorte (%) volgens de woonplaats, 117 020 levend- en doodgeboren kinderen, België 1994. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Antwerpen
0,5
2,2
8,4
West-Vlaanderen
0,3
1,9
6,5
Oost-Vlaanderen
0,4
2,0
7,5
Limburg
0,4
1,9
6,5
Vlaams-Brabant
0,2
1,1
9,7
Waals-Brabant
0,3
1,5
15,0
Henegouwen
1,1
4,6
8,9
Luik
0,7
3,4
9,6
Luxemburg
0,5
2,5
9,2
Namen
0,8
3,3
9,9
Vlaams Gewest
0,4
1,9
7,7
Brussels Gewest
0,8
3,6
14,3
Waals Gewest
0,8
3,6
9,9
België
0,6
2,6
9,2
77
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 7.c. Leeftijd van de moeder bij de geboorte (%) volgens de woonplaats, 116 122 levend- en doodgeboren kinderen, België 1995. Woonplaats
< 18 jaar
< 20 jaar
35 + jaar
Antwerpen
0,4
2,2
8,4
West-Vlaanderen
0,3
1,6
6,5
Oost-Vlaanderen
0,4
2,2
7,3
Limburg
0,3
1,9
7,3
Vlaams-Brabant
0,2
1,1
10,8
Waals-Brabant
0,4
1,6
15,0
Henegouwen
1,0
4,3
9,2
Luik
0,8
3,5
9,7
Luxemburg
0,5
2,4
8,7
Namen
0,7
3,3
9,4
Vlaams Gewest
0,3
1,9
8,0
Brussels Gewest
0,8
3,4
14,8
Waals Gewest
0,8
3,5
9,9
België
0,5
2,6
9,4
78
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 8.a. Wijze van verlossing (absoluut aantal) volgens de woonplaats van de moeder, 121 601 levendgeboren kinderen, België 1993.
Woonplaats
Spontaan
Sectio
Aantal valide antwoorden
Antwerpen
11969
2417
19303
West-Vlaanderen
8422
1701
13316
Oost-Vlaanderen
10455
1956
15385
Limburg
6214
1261
9147
Vlaams-Brabant
7780
1279
11049
Waals-Brabant
2691
454
3871
Henegouwen
9640
1923
14918
Luik
8105
1979
12167
Luxemburg
2111
448
3127
Namen
3960
585
5313
Vlaams Gewest
44840
8614
68200
Brussels Gewest
8545
1525
13138
Waals Gewest
26507
5389
39396
België
80463
15642
121601
79
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 8.b. Wijze van verlossing (absoluut aantal) volgens de woonplaats van de moeder, 116 513 levendgeboren kinderen, België 1994.
Woonplaats
Spontaan
Sectio
Aantal valide antwoorden
Antwerpen
11121
2336
18561
West-Vlaanderen
8098
1639
12593
Oost-Vlaanderen
9989
2020
14826
Limburg
5507
1164
8368
Vlaams-Brabant
7721
1329
10932
Waals-Brabant
2758
425
3825
10149
1756
14287
Luik
7934
1827
11654
Luxemburg
1980
377
2966
Namen
4075
571
5306
Vlaams Gewest
42436
8488
65280
Brussels Gewest
8689
1634
13195
Waals Gewest
26896
4956
38038
België
78021
15078
116513
Henegouwen
80
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 8.c. Wijze van verlossing (absoluut aantal) volgens de woonplaats van de moeder, 115 542 levendgeboren kinderen, België 1995.
Woonplaats
Spontaan
Sectio
Aantal valide antwoorden
Antwerpen
11516
2443
18389
West-Vlaanderen
7922
1712
12291
Oost-Vlaanderen
9896
1982
14771
Limburg
5438
1184
8398
Vlaams-Brabant
7620
1358
10770
Waals-Brabant
2762
454
3771
10292
1874
14364
Luik
7882
1817
11452
Luxemburg
2044
417
3053
Namen
3892
580
5103
Vlaams Gewest
42392
8679
64619
Brussels Gewest
9361
1715
13180
Waals Gewest
26872
5142
37743
België
78625
15536
115542
Henegouwen
81
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 9.a. Wijze van verlossing (%) volgens de woonplaats van de moeder, 121 601 levendgeboren kinderen, België 1993. Woonplaats
Spontaan
Sectio
Overige
Antwerpen
62,0
12,5
25,5
West-Vlaanderen
63,2
12,8
23,9
Oost-Vlaanderen
67,9
12,7
19,3
Limburg
67,9
13,8
18,3
Vlaams-Brabant
70,4
11,6
18,0
Waals-Brabant
69,5
11,7
18,7
Henegouwen
64,6
12,9
22,5
Luik
66,6
16,3
17,1
Luxemburg
67,5
14,3
18,2
Namen
74,3
11,0
14,5
Vlaams Gewest
65,7
12,6
21,7
Brussels Gewest
64,9
11,6
23,4
Waals Gewest
67,2
13,7
19,1
België
66,1
12,9
21,0
82
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 9.b. Wijze van verlossing (%) volgens de woonplaats van de moeder, 116 513 levendgeboren kinderen, België 1994. Woonplaats
Spontaan
Sectio
Overige
Antwerpen
59,9
12,6
27,5
West-Vlaanderen
64,3
13,0
22,7
Oost-Vlaanderen
67,4
13,6
19,0
Limburg
65,8
13,9
20,3
Vlaams-Brabant
70,6
12,2
17,2
Waals-Brabant
72,1
11,1
16,8
Henegouwen
71,0
12,3
16,7
Luik
68,1
15,7
16,2
Luxemburg
66,8
12,7
20,5
Namen
76,8
10,8
12,4
Vlaams Gewest
65,0
13,0
22,0
Brussels Gewest
65,8
12,4
21,8
Waals Gewest
70,7
13,0
16,3
België
67,0
12,9
20,1
83
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 9.c. Wijze van verlossing (%) volgens de woonplaats van de moeder, 115 542 levendgeboren kinderen, België 1995. Woonplaats
Spontaan
Sectio
Overige
Antwerpen
62,6
13,3
24,1
West-Vlaanderen
64,5
13,9
21,6
Oost-Vlaanderen
67,0
13,4
19,6
Limburg
64,7
14,1
21,2
Vlaams-Brabant
70,8
12,6
16,6
Waals-Brabant
73,2
12,1
14,7
Henegouwen
71,6
13,1
15,3
Luik
68,8
15,9
15,3
Luxemburg
66,9
13,7
19,4
Namen
76,3
11,3
12,4
Vlaams Gewest
65,6
13,4
21,0
Brussels Gewest
71,0
13,0
16,0
Waals Gewest
71,2
13,6
15,2
België
68,0
13,5
18,5
84
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 10.a. Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 119 588 levendgeboren kinderen1, België 1993. < 1500 gram % (BI2)
Aantal
< 2500 gram Aantal
% (BI)
Jongens
431
0,71 (0,64-0,77)
3610
5,91 (5,72-6,09)
Meisjes
458
0,78 (0,71-0,85)
4020
6,88 (6,67-7,08)
Belgen
748
0,74 (0,68-0,79)
6563
6,46 (6,30-6,61)
niet-Belgen
141
0,79 (0,66-0,92)
1067
5,95 (5,60-6,30)
< 20 jaar
28
1,19 (0,75-1,63)
198
8,41 (7,29-9,53)
≥ 20 jaar
861
0,73 (0,69-0,78)
7431
6,34 (6,20-6,48)
Totaal
889
0,74 (0,69-0,79)
7630
6,38 (6,24-6,52)
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI : 95% betrouwbaarheidsinterval.
85
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 10.b. Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 114 932 levendgeboren kinderen1, België 1994. < 1500 gram % (BI2)
Aantal
< 2500 gram Aantal
% (BI)
Jongens
423
0,72 (0,65-0,78)
3582
6,06 (5,86-6,25)
Meisjes
427
0,77 (0,69-0,84)
4017
7,20 (6,99-7,42)
Belgen
723
0,73 (0,68-0,79)
6581
6,69 (6,53-6,84)
niet-Belgen
127
0,77 (0,64-0,90)
1018
6,17 (5,80-6,53)
< 20 jaar
23
1,07 (0,63-1,50)
188
8,72 (7,53-9,91)
≥ 20 jaar
827
0,73 (0,68-0,78)
7411
6,57 (6,43-6,72)
Totaal
850
0,74 (0,69-0,79)
7599
6,61 (6,47-6,76)
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI : 95% betrouwbaarheidsinterval.
86
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 10.c. Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 114 850 levendgeboren kinderen1, België 1995. < 1500 gram % (BI2)
Aantal
< 2500 gram Aantal
% (BI)
Jongens
497
0,85 (0,77-0,72)
3522
6,00 (5,81-6,19)
Meisjes
460
0,82 (0,74-0,89)
4241
7,55 (7,34-7,77)
Belgen
807
0,83 (0,77-0,88)
6656
6,82 (6,66-6,98)
niet-Belgen
150
0,87 (0,73-1,01)
1107
6,40 (6,04-6,77)
< 20 jaar
27
1,24 (0,78-1,71)
163
7,51 (6,40-8,62)
≥ 20 jaar
930
0,83 (0,77-0,88)
7599
6,74 (6,60-6,89)
Totaal
957
0,83 (0,78-0,89)
7763
6,76 (6,61-6,90)
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI : 95% betrouwbaarheidsinterval.
87
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 11.a. Aantal levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 119 588 levendgeboren kinderen, België 1993.
Totaal1
Woonplaats
< 1500 gram
< 2500 gram
Antwerpen
145
1157
18778
West-Vlaanderen
92
750
13250
Oost-Vlaanderen
83
880
15275
Limburg
82
617
9116
Vlaams-Brabant
74
631
10983
Waals-Brabant
25
218
3850
Henegouwen
116
1107
14825
Luik
113
860
12066
Luxemburg
31
211
3112
Namen
33
338
5305
Vlaams Gewest
476
4035
67402
Brussels Gewest
95
861
13028
Waals Gewest
318
2734
39158
België
889
7630
119588
1 Totaal: geboortegewicht gekend.
88
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 11.b. Aantal levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 114 932 levendgeboren kinderen, België 1994.
Totaal1
Woonplaats
< 1500 gram
< 2500 gram
Antwerpen
145
1123
17555
West-Vlaanderen
80
700
12530
Oost-Vlaanderen
90
895
14729
Limburg
51
504
8338
Vlaams-Brabant
90
719
10881
Waals-Brabant
24
283
3811
114
1090
14171
Luik
98
883
11567
Luxemburg
20
183
2948
Namen
33
325
5292
Vlaams Gewest
456
3941
64033
Brussels Gewest
105
894
13110
Waals Gewest
289
2764
37789
België
850
7599
114932
Henegouwen
1 Totaal: geboortegewicht gekend.
89
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 11.c. Aantal levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 114 850 levendgeboren kinderen, België 1995.
Totaal1
Woonplaats
< 1500 gram
< 2500 gram
Antwerpen
159
1199
18236
West-Vlaanderen
94
748
12247
Oost-Vlaanderen
126
932
14699
Limburg
68
539
8369
Vlaams-Brabant
93
695
10731
Waals-Brabant
27
252
3762
114
1082
14264
Luik
97
884
11375
Luxemburg
24
173
3028
Namen
40
350
5088
Vlaams Gewest
540
4113
64282
Brussels Gewest
115
909
13051
Waals Gewest
302
2741
37517
België
957
7763
114850
Henegouwen
1 Totaal: geboortegewicht gekend.
90
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 12.a. Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 119 588 levendgeboren kinderen, België 1993.
Woonplaats
< 1500 gram
Antwerpen
0,77
6,16
West-Vlaanderen
0,69
5,66
-
Oost-Vlaanderen
0,54
5,76
-
Limburg
0,90
6,77
Vlaams-Brabant
0,67
5,75
Waals-Brabant
0,65
5,66
Henegouwen
0,78
7,47
+
Luik
0,94
7,13
+
Luxemburg
1,00
6,78
Namen
0,62
6,37
Vlaams Gewest
0,71
5,99
Brussels Gewest
0,73
6,61
Waals Gewest
0,81
6,98
België
(*)
-
0,74
< 2500 gram
(*)
-
-
+ 6,38
(*) statistisch significant verschillend. (+) de laagste limiet (LL) van het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. (-)
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
91
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 12.b. Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 114 932 levendgeboren kinderen, België 1994.
Woonplaats
< 1500 gram
Antwerpen
0,83
6,40
West-Vlaanderen
0,64
5,59
-
Oost-Vlaanderen
0,61
6,08
-
Limburg
0,61
6,04
Vlaams-Brabant
0,83
6,61
Waals-Brabant
0,63
7,43
Henegouwen
0,80
7,69
+
Luik
0,85
7,63
+
Luxemburg
0,68
6,21
Namen
0,62
6,14
Vlaams Gewest
0,71
6,15
Brussels Gewest
0,80
6,82
Waals Gewest
0,76
7,31
België
(*)
0,74
< 2500 gram
(*)
-
+ 6,61
(*) statistisch significant verschillend. (+) de laagste limiet (LL) van het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. (-)
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
92
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 12.c. Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens de woonplaats van de moeder, 114 850 levendgeboren kinderen, België 1995.
Woonplaats
< 1500 gram
Antwerpen
0,87
6,57
West-Vlaanderen
0,77
6,11
Oost-Vlaanderen
0,86
6,34
Limburg
0,81
6,44
Vlaams-Brabant
0,87
6,48
Waals-Brabant
0,72
6,70
Henegouwen
0,80
7,59
+
Luik
0,85
7,77
+
Luxemburg
0,79
5,71
-
Namen
0,79
6,88
Vlaams Gewest
0,84
6,40
Brussels Gewest
0,88
6,96
Waals Gewest
0,80
7,31
België
(*)
0,83
< 2500 gram
(*)
-
-
+ 6,76
(*) statistisch significant verschillend. (+) de laagste limiet (LL) van het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. (-)
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
93
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 13. Aantal en proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht volgens leeftijd van overlijden, 1 272 overledenen, België 1995.
Leeftijd
< 1500 gram
< 2500 gram
Aantal
%
Aantal
%
Mortinataliteit (N = 554)
202
36,5
387
69,8
Perinatale sterfte (N = 862)
350
40,6
599
69,5
Neonatale sterfte (N = 390)
174
44,6
254
65,1
14
7,2
55
28,5
188
32,2
309
53,0
(Totaal aantal doden)
Post-neonatale sterfte (N = 193) Kindersterfte (N = 583)
94
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 14. Proportie (%) levendgeboren kinderen met zeer laag (< 1500 gram) en laag (< 2500 gram) geboortegewicht, België 1983-1995. Plaats
Jaar
Bron
< 1500
< 2500
Vlaanderen
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995
(1) (*) (2) (*) (2) (*) (3) (*) (3) (*) (3) (*) (&) (*) (&) (*) (&) (*)
0,65 0,71 0,65 0,72 0,62 0,63 0,71 0,71 0,84
5,6 5,6 5,7 5,6 5,7 5,6 6,0 6,2 6,4
Wallonië
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995
(1) (*) (2) (*) (2) (*) (3) (*) (3) (*) (3) (*) (&) (*) (&) (*) (&) (*)
0,71 0.79 0,74 0,68 0,83 0,79 0,81 0,76 0,80
6,9 6.9 6,9 6,9 7,1 7,2 7,0 7,3 7,3
België
1983 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995
(4) (5) (*) (6) (1) (*) (2) (*) (2) (*) (3) (*) (3) (*) (3) (*) (&) (*) (&) (*) (&) (*)
0,67 0,74 0,69 0,70 0,68 0,69 0,74 0,89 0,74 0,83
6,1 5,3 6,1 6,1 6,1 6,2 6,1 6,2 6,2 6,4 6,6 6,8
(&) proportie berekend gedurende deze analyse. (*) proportie levendgeboren kinderen.
95
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 15. Proportie (%) laag (< 2500 gram) geboortegewicht, Europa - USA 1995. Land
Bron
< 2500 gram (%)
Hongarije
(7)
8,2
Bulgarije
(7)
8,0
USA
(8)
7,3
Polen
(7)
7,2
Verenigd Koninkrijk
(7)
7,2
België
(&)
6,8
Griekenland
(7)
6,8
Duitsland
(7)
6,1
Portugal
(7)
6,0
Kroatië
(7)
5,9
Spanje
(7)
5,8
Oostenrijk
(7)
5,7
Tsjechië
(7)
5,5
Zwitserland
(7)
5,5
Denemarken
(7)
5,5
Noorwegen
(7)
4,6
Zweden
(7)
4,4
Finland
(7)
4,3
IJsland
(7)
4,3
Luxemburg
(7)
4,1
(&) proportie berekend gedurende deze analyse.
96
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 16.a. Aantal1 en proportie ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 119 835 levendgeboren kinderen, België 1993. ≤ 32 weken % (BI2)
Aantal
< 37 weken Aantal
% (BI)
Jongens
668
1,09 (1,01-1,17)
3808
6,21 (6,02-6,4)
Meisjes
552
0,94 (0,86-1,02)
3142
5,37 (5,19-5,55)
Belgen
990
0,98 (0,91-1,04)
5854
5,77 (5,62-5,91)
niet-Belgen
230
1,26 (1,09-1,42)
1096
5,98 (5,64-6,32)
< 20 jaar
46
1,93 (1,38-2,48)
193
8,10 (7-9,19)
≥ 20 jaar
1174
1,00 (0,94-1,06)
6756
5,75 (5,62-5,89)
Totaal
1220
1,02 (0,96-1,07)
6950
5,80 (5,67-5,93)
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI: 95% betrouwbaarheidsinterval.
97
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 16.b. Aantal1 en proportie ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 114 453 levendgeboren kinderen, België 1994. ≤ 32 weken % (BI2)
Aantal
< 37 weken Aantal
% (BI)
Jongens
635
1,08 (1,00-1,16)
3773
6,41 (6,21-6,60)
Meisjes
544
0,98 (0,90-1,06)
3221
5,80 (5,60-5,99)
Belgen
994
1,01 (0,95-1,08)
5916
6,03 (5,88-6,18)
niet-Belgen
185
1,13 (0,97-1,30)
1078
6,61 (6,23-6,99)
< 20 jaar
34
1,58 (1,06-2,11)
162
7,55 (6,43-8,67)
≥ 20 jaar
1145
1,02 (0,96-1,08)
6832
6,08 (5,94-6,22)
Totaal
1179
1,03 (0,97-1,09)
6994
6,11 (5,97-6,25)
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI: 95% betrouwbaarheidsinterval
98
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 16.c. Aantal1 en proportie ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, volgens geslacht, nationaliteit en leeftijd van de moeder, 114 957 levendgeboren kinderen, België 1995. ≤ 32 weken % (BI2)
Aantal
< 37 weken Aantal
% (BI)
Jongens
709
1,21 (1,12-1,29)
3671
6,25 (6,05-6,44)
Meisjes
566
1,01 (0,92-1,09)
3266
5,81 (5,62-6,01)
Belgen
1066
1,09 (1,03-1,16)
5876
6,02 (5,87-6,17)
209
1,20 (1,04-1,37)
1061
6,12 (5,76-6,47)
< 20 jaar
47
2,16 (1,55-2,78)
157
7,23 (6,14-8,32)
≥ 20 jaar
1227
1,09 (1,03-1,15)
6779
6,01 (5,87-6,15)
Totaal
1275
1,11 (1,05-1,17)
6937
6,03 (5,90-6,17)
niet-Belgen
1 door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. 2 BI: 95% betrouwbaarheidsinterval
99
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 17.a. Aantal ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 119 835 levendgeboren kinderen, België 1993. Woonplaats
≤ 32 weken
< 37 weken
Totaal1
Antwerpen
200
1052
18722
West-Vlaanderen
115
695
13146
Oost-Vlaanderen
119
772
15213
Limburg
103
551
9119
Vlaams-Brabant
112
613
10945
Waals-Brabant
36
260
3797
Henegouwen
162
904
14802
Luik
146
762
12052
Luxemburg
32
184
3113
Namen
45
296
5290
Vlaams Gewest
649
3683
67145
Brussels Gewest
125
799
12786
Waals Gewest
421
2406
39054
1220
6950
119835
België 1 Totaal: zwangerschapsduur gekend.
100
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 17.b. Aantal ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 114 453 levendgeboren kinderen, België 1994. Woonplaats
≤ 32 weken
< 37 weken
Totaal1
Antwerpen
193
1091
17545
West-Vlaanderen
107
611
12459
Oost-Vlaanderen
126
814
14682
65
460
8349
Vlaams-Brabant
123
623
10807
Waals-Brabant
34
297
3763
Henegouwen
175
930
14269
Luik
138
747
11563
Luxemburg
26
172
2951
Namen
46
321
5299
Vlaams Gewest
614
3599
63842
Brussels Gewest
146
928
12766
Waals Gewest
419
2467
37845
1179
6994
114453
Limburg
België 1
Totaal: zwangerschapsduur gekend.
101
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 17.c. Aantal ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 114 957 levendgeboren kinderen, België 1995. Woonplaats
≤ 32 weken
< 37 weken
Totaal1
Antwerpen
215
1124
18202
West-Vlaanderen
128
688
12211
Oost-Vlaanderen
149
865
14694
Limburg
97
495
8380
Vlaams-Brabant
99
672
10715
Waals-Brabant
43
242
3763
Henegouwen
156
754
14353
Luik
129
739
11380
Luxemburg
32
145
3041
Namen
63
290
5102
Vlaams Gewest
688
3844
64202
Brussels Gewest
164
923
13116
Waals Gewest
423
2170
37639
1275
6937
114957
België 1
Totaal: zwangerschapsduur gekend.
102
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 18.a. Proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 119 835 levendgeboren kinderen, België 1993. Woonplaats
≤ 32 weken
Antwerpen
1,07
5,62
West-Vlaanderen
0,87
5,29
Oost-Vlaanderen
0,78
Limburg
1,13
6,04
Vlaams-Brabant
1,02
5,60
Waals-Brabant
0,95
6,85
Henegouwen
1,09
6,11
Luik
1,21
6,32
Luxemburg
1,03
5,91
Namen
0,85
5,60
Vlaams Gewest
0,97
5,49
Brussels Gewest
0,98
6,25
Waals Gewest
1,08
6,16
België +
(*)
-
1,02
< 37 weken
5,07
(*)
-
+
- / **
**
5,80
de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België.
-
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
**
statistisch significant verschil tussen het Vlaams en het Waals Gewest.
103
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 18.b. Proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 114 453 levendgeboren kinderen, België 1994. Woonplaats
≤ 32 weken
Antwerpen
1,10
6,22
West-Vlaanderen
0,86
4,90
-
Oost-Vlaanderen
0,86
5,54
-
Limburg
0,78
5,51
Vlaams-Brabant
1,14
5,76
Waals-Brabant
0,90
7,89
Henegouwen
1,23
6,52
Luik
1,19
6,46
Luxemburg
0,88
5,83
Namen
0,87
6,06
Vlaams Gewest
0,96
5,64
- / **
Brussels Gewest
1,14
7,27
+
Waals Gewest
1,11
6,52
+ / **
België +
(*)
1,03
< 37 weken
(*)
+
5,97
de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België.
-
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
**
statistisch significant verschil tussen het Vlaams en het Waals Gewest.
104
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 18.c. Proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen volgens de woonplaats, 114 957 levendgeboren kinderen, België 1995. Woonplaats
≤ 32 weken
Antwerpen
1,18
6,18
West-Vlaanderen
1,05
5,63
Oost-Vlaanderen
1,01
5,89
Limburg
1,16
5,91
Vlaams-Brabant
0,92
6,27
Waals-Brabant
1,14
6,43
Henegouwen
1,09
5,25
Luik
1,13
6,49
Luxemburg
1,05
4,77
Namen
1,23
5,68
Vlaams Gewest
1,07
5,99
Brussels Gewest
1,25
7,04
Waals Gewest
1,12
5,77
België +
(*)
1,11
< 37 weken
(*)
-
-
+
6,03
de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België.
-
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
**
statistisch significant verschil tussen het Vlaams en het Waals Gewest.
105
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 19. Aantal en proportie (%) ernstig vroeggeboren (≤ 32 weken) en vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, volgens leeftijd van overlijden, 1 272 overledenen, België 1995. ≤ 32 weken
< 37 weken
Leeftijd Aantal
%
Aantal
%
Mortinataliteit (N = 572)
232
40,6
371
64,9
Perinatale sterfte (N = 886)
389
43,9
576
65,0
Neonatale sterfte (N = 396)
185
46,7
245
61,9
20
10,4
38
19,7
205
34,8
283
48,0
(Totaal aantal doden)
Post-neonatale sterfte (N = 193) Kindersterfte (N = 589)
106
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 20. Proportie (%) vroeggeboren (< 37 weken) kinderen, België 1983-1995. Plaats Vlaanderen
Brussels Gewest
Wallonië
België
Jaar 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1983 1984 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995
Bron (1) (2) (2) (3) (3) (3) (&) (&) (&) (1) (2) (2) (3) (3) (3) (&) (&) (&) (1) (2) (2) (3) (3) (3) (&) (&) (&) (9) (10) (1) (2) (2) (3) (3) (3) (&) (&) (&)
(&) proportie berekend gedurende deze analyse.
107
< 37 weken 5,0 5,6 5,3 5,3 5,4 5,7 5,5 5,6 6,0 5,1 5,7 5,7 5,8 6,0 6,5 6,2 7,3 7,0 5,3 6,1 5,9 5,9 6,2 6,3 6,2 6,5 5,8 5,3 5,1 5,3 5,8 5,6 5,6 5,8 6,0 5,8 6,1 6,0
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 21.a. Aantal overledenen (n = 1 593) volgens leeftijd van overlijden en woonplaats, België 1993. Woonplaats
Mortinataliteit
Postneonataal
Kindersterfte
Antwerpen
96
152
67
75
142
West-Vlaanderen
71
112
51
53
104
Oost-Vlaanderen
82
130
60
57
117
Limburg
46
88
48
30
78
Vlaams-Brabant
50
97
55
34
89
Waals-Brabant
16
28
13
18
31
Henegouwen
62
93
42
80
122
Luik
61
110
66
48
114
Luxemburg
10
19
11
17
28
Namen
26
42
20
22
42
Vlaams Gewest
345
579
281
249
530
Brussels Gewest
73
121
62
40
102
Waals Gewest
175
292
152
185
337
België
604
1009
504
485
989
Perinataal Neonataal
108
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 21.b. Aantal overledenen (n = 1 416) volgens leeftijd van overlijden en woonplaats, België 1994. Woonplaats
Mortinataliteit
Postneonataal
Kindersterfte
Antwerpen
77
130
73
56
129
West-Vlaanderen
31
61
41
35
76
Oost-Vlaanderen
10
21
16
13
29
Limburg
49
74
30
56
86
Vlaams-Brabant
49
104
66
50
116
Waals-Brabant
70
124
71
64
135
Henegouwen
59
100
59
39
98
Luik
47
65
26
32
58
Luxemburg
18
25
9
14
23
Namen
22
38
20
13
33
Vlaams Gewest
253
434
236
229
465
Brussels Gewest
75
115
56
41
97
Waals Gewest
179
308
175
143
318
België
513
873
481
422
903
Perinataal Neonataal
109
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 21.c. Aantal overledenen (n = 1 272) volgens leeftijd van overlijden en woonplaats, België 1995. Woonplaats
Mortinataliteit
Antwerpen
99
147
55
43
98
West-Vlaanderen
55
91
44
33
77
Oost-Vlaanderen
75
127
67
40
107
Limburg
43
67
34
21
55
Vlaams-Brabant
33
65
39
19
58
Waals-Brabant
22
24
2
7
9
Henegouwen
89
113
34
41
75
Luik
49
81
40
29
69
Luxemburg
15
23
16
3
19
Namen
23
45
24
19
43
Vlaams Gewest
305
497
239
156
395
Brussels Gewest
75
111
43
41
84
Waals Gewest
198
286
116
99
215
België
578
894
398
296
694
Perinataal Neonataal
110
Postneonataal
Kindersterfte
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 22.a. Proportie (%) overledenen (n = 1 593) volgens leeftijd van overlijden, bij levend- en doodgeboren kinderen, België 1993.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
63,9
40,3
23,5
West-Vlaanderen
64,0
40,6
23,4
Oost-Vlaanderen
65,3
41,2
24,1
Limburg
71,0
37,1
33,9
Vlaams-Brabant
69,8
36,0
33,8
Waals-Brabant
59,6
34,0
25,5
Henegouwen
50,5 (-)
33,7
16,8 (-)
Luik
62,9
34,9
28,0
Luxemburg
50,0
26,3
23,7
Namen
61,8
38,2
23,5
Vlaams Gewest
66,2
39,4
26,7
Brussels Gewest
69,1
41,7
27,4
Waals Gewest
57,0
34,2
22,9
België
63,3
37,9
25,4
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
111
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 22.b. Proportie (%) overledenen (n= 1 416) volgens leeftijd van overlijden, bij levend- en doodgeboren kinderen, België 1994.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
63,1
37,4
25,7
West-Vlaanderen
57,0
29,0
28,0
Oost-Vlaanderen
53,8
25,6
28,2
Limburg
54,8
36,3
18,5
Vlaams-Brabant
63,0
29,7
33,3
Waals-Brabant
60,5
34,1
26,3
Henegouwen
63,7
37,6
26,1
Luik
61,9
44,8
17,1
Luxemburg
61,0
43,9
17,1
Namen
69,1
40,0
29,1
Vlaams Gewest
60,4
35,2
25,2
Brussels Gewest
66,9
43,6
23,3
Waals Gewest
62,0
36,0
26,0
België
61,7
36,2
25,4
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
112
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 22.c. Proportie (%) overledenen (n= 1 272) volgens leeftijd van overlijden, bij levend- en doodgeboren kinderen, België 1995.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
74,6
50,3
24,4
West-Vlaanderen
68,9
41,7
27,3
Oost-Vlaanderen
69,8
41,2
28,6
Limburg
68,4
43,9
24,5
Vlaams-Brabant
71,4
36,3
35,2
Waals-Brabant
77,4
71,0 (+)
Henegouwen
68,9
54,3
14,6 (-)
Luik
68,6
41,5
27,1
Luxemburg
67,6
44,1
23,5
Namen
68,2
34,8
33,3
Vlaams Gewest
71,0
43,6
27,4
Brussels Gewest
69,8
47,2
22,6
Waals Gewest
69,2
47,9
21,3
België
70,3
45,4
24,8
6,5 (-)
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
113
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 23.a. Proportie (%) overledenen (n = 989) volgens leeftijd van overlijden, bij levendgeboren kinderen, België 1993.
Woonplaats
Vroegneonataal
Neonataal
Postneonataal
Antwerpen
39,4
47,2
52,8
West-Vlaanderen
39,4
49,0
51,0
Oost-Vlaanderen
41,0
51,3
48,7
Limburg
53,8
61,5
38,5
Vlaams-Brabant
52,8
61,8
38,2
Waals-Brabant
38,7
41,9
58,1
Henegouwen
25,4 (-)
34,4 (-)
65,6 (+)
Luik
43,0
57,9
42,1
Luxemburg
32,1
39,3
60,7
Namen
38,1
47,6
52,4
Vlaams Gewest
44,2
53,0
47,0
Brussels Gewest
47,1
60,8
39,2
Waals Gewest
34,7
45,1
54,9
België
41,0
51,0
49,0
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
114
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 23.b. Proportie (%) overledenen (n = 903) volgens leeftijd van overlijden, bij levendgeboren kinderen, België 1994.
Woonplaats
Vroegneonataal
Neonataal
Postneonataal
Antwerpen
41,1
56,6
43,4
West-Vlaanderen
39,5
53,9
46,1
Oost-Vlaanderen
37,9
55,2
44,8
Limburg
29,1
34,9 (-)
65,1 (+)
Vlaams-Brabant
47,4
56,9
43,1
Waals-Brabant
40,0
52,6
47,4
Henegouwen
41,8
60,2
39,8
Luik
31,0
44,8
55,2
Luxemburg
30,4
39,1
60,9
Namen
48,5
60,6
39,4
Vlaams Gewest
38,9
50,8
49,2
Brussels Gewest
41,2
57,7
42,3
Waals Gewest
40,6
55,0
45,0
België
39,9
53,3
46,7
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
115
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 23.c. Proportie (%) overledenen (n = 694) volgens leeftijd van overlijden, bij levendgeboren kinderen, België 1995.
Woonplaats
Vroegneonataal
Neonataal
Postneonataal
Antwerpen
49,0
56,1
43,9
West-Vlaanderen
46,8
57,1
42,9
Oost-Vlaanderen
48,6
62,6
37,4
Limburg
43,6
61,8
38,2
Vlaams-Brabant
55,2
67,2
32,8
Waals-Brabant
22,2 (-)
22,2 (-)
77,8 (+)
Henegouwen
32,0
45,3
54,7
Luik
46,4
58,0
42,0
Luxemburg
42,1
84,2 (+)
15,8 (-)
Namen
51,2
55,8
44,2
Vlaams Gewest
48,6
60,5
39,5
Brussels Gewest
42,9
51,2
48,8
Waals Gewest
40,9
54,0
46,0
België
45,5
57,3
42,7
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
116
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 24.a. Aantal overledenen en sterftecijfer volgens leeftijd van overlijden, België 1993. Cijfer per 1000 (95% BI)
Aantal Mortinataliteit
604
4,94 (4,56 - 5,34)
Vroeg-neonataal
405
3,33 (3,01 - 3,66)
Perinataal
1009
8,26 (7,75 - 8,77)
Neonataal
504
4,14 (3,79 - 4,51)
Post-neonataal
485
3,99 (3,64 - 4,35)
Kindersterfte
989
8,13 (7,63 - 8,65)
117
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 24.b. Aantal overledenen en sterftecijfer volgens leeftijd van overlijden, België 1994. Cijfer per 1000 (95% BI)
Aantal Mortinataliteit
513
4,38 (4,01-4,77)
Vroeg-neonataal
360
3,09 (2,78-3,42)
Perinataal
873
7,46 (6,90-7,88)
Neonataal
481
4,13 (3,77-4,51)
Post-neonataal
422
3,62 (3,28-3,98)
Kindersterfte
903
7,75 (7,25-8,26)
118
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 24.c. Aantal overledenen en sterftecijfer volgens leeftijd van overlijden, België 1995. Cijfer per 1000 (95% BI)
Aantal Mortinataliteit
578
4,98 (4,58-5,39)
Vroeg-neonataal
316
2,73 (2,44-3,04)
Perinataal
894
7,70 (7,20-8,21)
Neonataal
398
3,44 (3,11-3,79)
Post-neonataal
296
2,56 (2,28-2,86)
Kindersterfte
694
6,01 (5,57-6,46)
119
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 25.a. Aantal doden& en sterftecijfer volgens geslacht en leeftijd van overlijden, België 1993. Jongens
Meisjes
Aantal
/1000
Mortinataliteit
330
5,28 (4,72-5,86)
Vroegneonataal
237
3,81 (3,34-4,31)
Perinataal
567
Neonataal
(*)
Aantal
/1000
274
4,59 (4,06-5,15)
*
168
2,83 (2,42-3,27)
9,07 (8,34-9,83)
*
442
7,40 (6,73-8,11)
301
4,84 (4,31-5,40)
*
203
3,42 (2,96-3,90)
Postneonataal
292
4,70 (4,17-5,25)
*
193
3,25 (2,81-3,72)
Kindersterfte
593
9,54 (8,78-10,32)
*
396
6,66 (6,02-7,34)
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
120
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 25.b. Aantal doden& en sterftecijfer volgens geslacht en leeftijd van overlijden, België 1994. Jongens
Meisjes (*)
Aantal
/1000
Aantal
/1000
Mortinataliteit
278
4,62 (4,09-5,17)
235
4,14 (3,63-4,68)
Vroegneonataal
195
3,25 (2,81-3,72)
165
2,92 (2,49-3,38)
Perinataal
473
7,77 (7,16-8,58)
400
7,04 (6,37-7,75)
Neonataal
268
4,47 (3,95-5,02)
213
3,77 (3,28-4,29)
Postneonataal
259
4,32 (3,81-4,86)
*
163
2,88 (2,46-3,34)
Kindersterfte
527
8,79 (8,05-9,56)
*
376
6,65 (5,99-7,34)
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
121
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 25.c. Aantal doden& en sterftecijfer volgens geslacht en leeftijd van overlijden, België 1995. Jongens
Meisjes (*)
Aantal
/1000
Aantal
/1000
Mortinataliteit
310
5,22 (4,65-5,82)
268
4,72 (4,18-5,31)
Vroegneonataal
196
3,32 (2,87-3,80)
*
120
2,13 (1,76-2,52)
Perinataal
506
8,52 (7,79-9,28)
*
388
6,84 (6,18-7,54)
Neonataal
248
4,20 (3,69-4,84)
*
150
2,66 (2,25-3,10)
Postneonataal
184
3,11 (2,68-3,58)
*
112
1,98 (1,63-2,37)
Kindersterfte
432
7,31 (6,64-8,02)
*
262
4,64 (4,10-5,22)
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
122
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 26.a. Aantal doden& en sterftecijfer volgens de nationaliteit van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993. Belgen
niet-Belgen (*)
Aantal
/1000
Aantal
/1000
Mortinataliteit
494
4,78 (4,37-5,21)
110
5,81 (4,77-6,94)
Vroegneonataal
331
3,22 (2,88-3,58)
74
3,93 (3,08-4,88)
Perinataal
825
7,99 (7,45-8,54)
184
9,71 (8,36-11,17)
Neonataal
413
4,02 (3,64-4,42)
91
4,83 (3,89-5,88)
Postneonataal
410
3,99 (3,61-4,39)
75
3,98 (3,13-4,93)
Kindersterfte
823
8,01 (7,47-8,56)
166
8,81 (7,52-10,21)
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
123
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 26.b. Aantal doden& en sterftecijfer volgens de nationaliteit van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1994. Belgen
niet-Belgen (*)
Aantal
/1000
Aantal
/1000
Mortinataliteit
403
4,03 (3,64-4,43)
110
6,48 (5,32-7,74)
Vroegneonataal
293
2,94 (2,61-3,29)
67
3,97 (3,08-4,98)
Perinataal
696
6,91 (6,45-7,48)
177
10,42 (8,94-12,01)
Neonataal
396
3,97 (3,59-4,38)
85
5,04 (4,02-6,16)
PostNeonatale
364
3,65 (3,29-4,04)
58
3,44 (2,61-4,38)
Kindersterfte
760
7,63 (7,10-8,18)
143
8,47 (7,14-9,92)
*
*
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
124
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 26.c. Aantal doden& en sterftecijfer volgens de nationaliteit van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1995. Belgen
niet-Belgen (*)
Aantal
/1000
Aantal
/1000
Mortinataliteit
448
4,55 (4,14-4,98)
130
7,38 (6,16-8,70)
Vroegneonataal
268
2,73 (2,42-3,07)
48
2,74 (2,02-3,57)
Perinataal
716
7,27 (6,75-7,81)
178
10,10 (8,67-11,64)
Neonataal
339
3,46 (3,10-3,84)
59
3,37 (2,57-4,29)
PostNeonatale
247
2,52 (2,21-2,84)
49
2,80 (2,07-3,64)
Kindersterfte
586
5,98 (5,50-6,47)
108
6,17 (5,06-7,39)
*
*
& door ontbrekende waarden is de som volgens de indeling niet steeds gelijk aan het totaal. *
statistisch significant verschillend (o.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval).
125
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 27.a. Perinataal sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
7,84
4,95
2,90
West-Vlaanderen
8,37
5,30
3,08
Oost-Vlaanderen
8,40
5,30
3,12
Limburg
9,57
5,00
4,59
Vlaams-Brabant
8,74
4,50
4,25
Waals-Brabant
7,20
4,12
3,10
Henegouwen
6,21 (-)
4,14
2,08 (-)
Luik
9,00
4,99
4,03
Luxemburg
6,06
3,19
2,88
Namen
7,87
4,87
3,01
Vlaams Gewest
8,45
5,03
3,43
Brussels Gewest
9,16
5,52
3,65
Waals Gewest
7,38
4,42
2,97
België
8,26
4,94
3,33
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
126
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 27.b. Perinataal sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1994.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
6,97
4,13
2,86
West-Vlaanderen
5,85
3,88
1,99
Oost-Vlaanderen
6,99
3,29
3,71
Limburg
7,72
5,59
2,15
Vlaams-Brabant
5,56
2,83 (-)
2,74
Waals-Brabant
5,48
2,61
2,88
Henegouwen
8,64
4,88
3,78
Luik
8,54
5,05
3,52
Luxemburg
8,38
6,03
2,36
Namen
7,13
4,13
3,02
Vlaams Gewest
6,62
3,86
2,77
Brussels Gewest
8,67
5,65
3,03
Waals Gewest
8,06
4,68
3,39
België
7,46
4,38
3,09
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
127
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 27.c. Perinataal sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1995.
Woonplaats
Perinataal
Mortinataliteit
Vroegneonataal
Antwerpen
7,95
5,35
2,61
West-Vlaanderen
7,37
4,45
2,93
Oost-Vlaanderen
8,55
5,05
3,52
Limburg
7,94
5,09
2,86
Vlaams-Brabant
6,02
3,05 (-)
2,97
Waals-Brabant
6,33
5,80
0,53 (-)
Henegouwen
7,82
6,16
1,67 (-)
Luik
7,04
4,26
2,79
Luxemburg
7,50
4,89
2,62
Namen
8,78
4,49
4,31
Vlaams Gewest
7,65
4,70
2,97
Brussels Gewest
8,37
5,66
2,73
Waals Gewest
7,54
5,22
2,33
België
7,70
4,98
2,73
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
128
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 28.a. Sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1993.
Woonplaats
Neonataal
Postneonataal
Kindersterfte
Antwerpen
3,47
3,89
7,36
West-Vlaanderen
3,83
3,98
7,81
Oost-Vlaanderen
3,90
3,70
7,60
Limburg
5,25
3,28
8,53
Vlaams-Brabant
4,98
3,08
8,06
Waals-Brabant
3,36
4,65
8,01
Henegouwen
2,82
5,36
8,18
Luik
5,42
3,95
9,37
Luxemburg
3,52
5,44
8,95
Namen
3,76
4,14
7,91
Vlaams Gewest
4,12
3,65
7,77
Brussels Gewest
4,72
3,04
7,76
Waals Gewest
3,86
4,70
8,55
België
4,14
3,99
8,13
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
129
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 28.b. Sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1994.
Woonplaats
Neonataal
Postneonataal
Kindersterfte
Antwerpen
3,93
3,02
6,95
West-Vlaanderen
2,38 (-)
4,45
6,83
Oost-Vlaanderen
4,45
3,37
7,82
Limburg
3,11
3,82
6,93
Vlaams-Brabant
3,75
3,20
6,95
Waals-Brabant
4,18
3,40
7,58
Henegouwen
4,97
4,48
9,45
Luik
5,06
3,35
8,41
Luxemburg
3,03
4,72
7,75
Namen
3,77
2,45
6,22
Vlaams Gewest
3,62
3,51
7,12
Brussels Gewest
4,24
3,11
7,35
Waals Gewest
4,60
3,76
8,36
België
4,13
3,62
7,75
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
130
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 28.c. Sterftecijfer (/1000) volgens de woonplaats van de moeder en de leeftijd van overlijden, België 1995.
Woonplaats
Neonataal
Postneonataal
Kindersterfte
Antwerpen
2,99
2,34
5,33
West-Vlaanderen
3,58
2,68
6,26
Oost-Vlaanderen
4,54
2,71
7,24
Limburg
4,05
2,50
6,55
Vlaams-Brabant
3,62
1,76
5,39
Waals-Brabant
0,53 (-)
1,86
2,39 (-)
Henegouwen
2,37
2,85
5,22
Luik
3,49
2,53
6,03
Luxemburg
5,24
0,98
6,22
Namen
4,70
3,72
8,43
Vlaams Gewest
3,70
2,41
6,11
Brussels Gewest
3,26
3,11
6,37
Waals Gewest
3,07
2,62
5,70
België
3,44
2,56
6,01
+ de laagste limiet (LL) van het betrouwbaarheidsinterval (BI) van de provincie/het gewest is groter dan de hoogste limiet (UL) van het BI van het cijfer voor België. -
de UL van het 95% BI van de provincie/het gewest is kleiner dan de LL van het BI van het cijfer voor België.
131
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 29.a.
Jaar
Perinataal sterftecijfers (/1000) volgens leeftijd van overlijden en gewest, Vlaams Gewest (Vl), Brussels Gewest (Br), Waals Gewest (Wa) en België (Be), evolutie 1983-1995. Mortinataliteit
Vroeg-neonataal
Perinataal
Vl
Br
Wa
Be
Vl
Br
Wa
Be
83
6,7
8,3
7,4
7,1
5,3
5,0
4,6
5,2 12,0 13,3 12,6 12,2
84
6,6
8,0
6,7
6,8
5,3
4,4
3,9
4,7
85
6,1
6,2
6,3
6,2
5,0
5,8
3,6
4,6 11,1 12,1
86
6,1
7,2
6,5
6,3
4,1
3,9
4,3
4,2 10,1 11,0 10,7 10,4
87
5,2
6,1
5,8
5,6
4,2
3,9
4,1
5,2
9,4
9,9
9,9
9,8
88
5,4
5,7
5,3
5,4
4,1
5,3
3,6
4,1
9,5 11,0
8,8
9,4
89
5,8
6,3
5,8
5,8
3,7
3,5
3,8
3,8
9,5
9,7
9,5
9,6
90
4,9
6,7
6,4
5,7
4,2
3,2
3,0
3,7
9,1
9,9
9,4
9,4
91
4,8
5,9
5,0
5,0
3,1
4,0
4,1
3,5
7,9
9,9
9,1
8,6
92
4,9
6,2
5,2
5,1
3,0
3,7
3,6
3,3
7,9
9,9
8,8
8,4
93
5,0
5,5
4,4
4,9
3,4
3,6
3,0
3,3
8,4
9,2
7,4
8,3
94
3,9
5,6
4,7
4,4
2,8
3,0
3,4
3,1
6,6
8,7
8,1
7,5
95
4,7
5,7
5,2
5,0
3,0
2,7
2,3
2,7
7,6
8,4
7,5
7,7
132
Vl
Br
Wa
Be
9,9 10,8
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 29.b.
Jaar
Kindersterftecijfers (/1000), volgens leeftijd van overlijden en gewest, Vlaams Gewest (Vl), Brussels Gewest (Br), Waals Gewest (Wa) en België (Be), evolutie 1983-1995. Neonataal
Post-neonataal
Kindersterfte
Vl
Br
Wa
Be
Vl
Br
Wa
Be
83
7,1
6,2
5,7
6,5
3,9
4,7
4,1
4,1 11,0 10,9
9,8 10,5
84
6,5
5,4
5,0
5,9
3,9
4,1
4,5
4,1 10,4
9,5 10,0
85
6,2
6,9
4,7
5,8
3,7
4,0
4,4
4,0 10,0 1 0,9
9,2
9,8
86
5,1
5,0
5,1
5,1
4,4
4,4
4,6
4,5
9,5
9,7
9,6
87
5,5
5,6
5,7
5,7
3,5
4,4
4,4
4,0
9,0 10,0 10,0
9,7
88
5,1
6,8
4,5
5,1
3,4
4,1
4,0
3,8
8,5 10,8
8,5
8,9
89
4,7
4,4
4,9
4,9
3,3
4,1
4,6
3,9
7,9
8,4
9,6
8,7
90
5,2
3,9
4,1
4,8
3,6
4,5
3,8
3,8
8,9
8,4
7,9
8,6
91
4,2
5,4
4,9
4,6
3,5
4,3
4,2
3,8
7,6
9,7
9,2
8,4
92
4,0
4,4
4,6
4,3
4,0
4,1
4,0
4,1
8,0
8,5
8,6
8,3
93
4,1
4,7
3,9
4,1
3,6
3,0
4,7
4,0
7,8
7,8
8,6
8,1
94
3,6
4,2
4,6
4,1
3,5
3,1
3,8
3,6
7,1
7,4
8,4
7,8
95
3,7
3,3
3,1
3,4
2,4
3,1
2,6
2,6
6,1
6,4
5,7
6,0
133
Vl
Br
9,5
9,4
Wa
Be
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 30.a. Internationale vergelijking: neonataal sterftecijfer, Europa - USA 1995. Land
Bron
Cijfer (/1000)
Hongarije
(7)
7,3
Kroatië
(7)
6,0
Griekenland
(7)
5,8
USA
(8)
4,9
Tsjechië
(7)
4,9
Portugal
(7)
4,7
Verenigd Koninkrijk
(7)
4,2
Denemarken
(7)
3,7
Spanje
(7)
3,5
Oostenrijk
(7)
3,4
België
(&)
3,4
Duitsland
(7)
3,2
Zweden
(7)
2,8
Noorwegen
(7)
2,7
Finland
(7)
2,7
Luxemburg
(7)
2,6
(&) proportie berekend gedurende deze analyse.
134
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 30.b. Internationale vergelijking: post-neonataal sterftecijfer, Europa 1995. Land belgie Hongarije
Bron
Cijfer (/1000)
(7)
3,4
Kroatië
(7)
3,0
Tsjechië
(7)
2,8
Portugal
(7)
2,8
België
(&)
2,6
USA
(8)
2,6
Griekenland
(7)
2,4
Oostenrijk
(7)
2,1
Duitsland
(7)
2,1
Verenigd Koninkrijk
(7)
2,0
Spanje
(7)
2,0
Luxemburg
(7)
1,5
Noorwegen
(7)
1,4
Denemarken
(7)
1,3
Zweden
(7)
1,2
Finland
(7)
1,2
(&) proportie berekend gedurende deze analyse.
135
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 30.c. Internationale vergelijking: kindersterfte, Europa - USA 1995. Land
Bron
Cijfer (/1000)
Hongarije
(7)
10,7
Kroatië
(7)
9,0
Griekenland
(7)
8,2
Tsjechië
(7)
7,7
USA
(8)
7,6
Portugal
(7)
7,5
Ierland
(7)
6,4
Italië
(7)
6,2
Verenigd Koninkrijk
(7)
6,2
IJsland
(7)
6,1
België
(&)
6,0
Spanje
(7)
5,5
Nederland
(7)
5,5
Oostenrijk
(7)
5,4
Duitsland
(7)
5,3
Denemarken
(7)
5,1
Frankrijk
(7)
4,9
Noorwegen
(7)
4,1
Luxemburg
(7)
4,1
Finland
(7)
4,0
Zweden
(7)
4,0
(&) proportie berekend gedurende deze analyse
136
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 31.a. Aantal overledenen (n = 1 593) volgens doodsoorzaak en gewest, levend- en doodgeboren kinderen, België 1993. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
193
27
74
307
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
239
31
70
345
Prematuriteit dismaturiteit
61
16
25
104
Anoxie-RDS
62
28
80
172
123
22
100
247
62
12
48
127
135
39
115
291
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood Overige Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
137
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 31.b. Aantal overledenen (n = 1 416) volgens doodsoorzaak en gewest, levend- en doodgeboren kinderen, België 1994. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
153
29
83
273
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
165
21
86
276
Prematuriteit dismaturiteit
62
43
54
163
Anoxie-RDS
60
16
64
143
109
20
80
211
60
12
45
119
109
31
85
231
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood Overige Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
138
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 31.c. Aantal overledenen (n = 1 272) volgens doodsoorzaak en gewest, levend- en doodgeboren kinderen, België 1995. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
148
32
71
251
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
232
27
89
348
Prematuriteit dismaturiteit
22
6
21
49
Anoxie-RDS
86
29
54
169
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
70
15
54
139
Overige
56
16
33
105
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
86
34
91
211
139
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 32.a. Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens gewest, (n = 989), België 1993. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
Congenitale afwijking
28,1
17,6
19,0
24,1
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
13,2
10,8
7,4
10,9
Prematuriteit dismaturiteit
8,9
12,8
7,4
8,8
Anoxie-RDS
9,4
21,6
17,2
13,4
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
23,2
21,6
29,7
25,0
Overige
11,3
10,8
14,0
12,4
5,8
4,9
5,3
5,5
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
140
België
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 32.b. Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens gewest, (n = 903), België 1994. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
Congenitale afwijking
25,4
17,5
21,4
23,3
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
13,1
4,1
11,0
11,5
Prematuriteit dismaturiteit
9,7
20,6
14,5
12,7
Anoxie-RDS
9,7
16,5
14,2
12,1
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
23,4
20,6
25,2
23,4
Overige
12,9
12,4
12,3
12,5
5,8
8,2
1,6
4,5
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
141
België
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 32.c. Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens gewest, (n = 694), België 1995. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
Congenitale afwijking
27,6
25,0
22,3
25,6
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
15,7
9,5
9,8
13,1
4,0
7,1
8,8
5,9
Anoxie-RDS
17,5
21,4
15,4
17,3
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
17,7
17,9
25,1
20,0
Overige
13,4
19,0
14,4
14,4
4,0
-
4,2
3,6
Prematuriteit dismaturiteit
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
142
België
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 33.a. Proportioneel kindersterfte (%) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap (n = 989), België 1993. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
< 37 weken
Congenitale afwijking
24,1
15,3
26,4
16,3
25,2
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
10,9
19,3
17,7
20,9
19,4
8,8
31,7
21,2
28,4
21,0
Anoxie-RDS
13,4
28,5
22,4
28,4
24,5
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
25,0
0,4
3,5
1,1
2,8
Overige
12,4
1,6
4,7
1,8
3,0
5,5
3,2
4,0
3,2
4,0
Groepen van doodsoorzaken
Prematuriteit dismaturiteit
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
143
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 33.b. Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, (n = 903), België 1994. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
<37 weken
Congenitale afwijking
23,3
13,3
22,5
10,3
20,3
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
11,5
20,9
18,3
21,8
19,7
Prematuriteit dismaturiteit
12,7
44,0
30,0
43,2
30,5
Anoxie-RDS
12,1
17,8
17,0
19,3
17,0
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
23,4
0,4
5,0
1,2
4,6
Overige
12,5
0,9
4,5
1,2
5,1
4,5
2,7
2,6
2,9
2,7
Groepen van doodsoorzaken
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
144
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 33.c. Proportioneel kindersterftecijfer (%) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, (n = 694), België 1995. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
<37 weken
Congenitale afwijking
25,6
17,6
28,8
17,1
25,1
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
13,1
25,0
20,7
25,8
24,7
5,9
19,2
12,6
19,0
13,8
Anoxie-RDS
17,3
31,4
25,2
30,7
26,2
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
20,0
0,5
3,6
0,5
2,8
Overige
14,4
2,7
6,2
3,4
4,6
3,6
3,7
2,9
3,4
2,8
Groepen van doodsoorzaken
Prematuriteit dismaturiteit
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
145
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 34.a. Oorzaakspecifiek kindersterftecijfer (/1000) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, (n = 989), België 1993. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
< 37 weken
Congenitale afwijking
2,0
41,9
13,8
37,7
14,4
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
0,9
53,0
9,2
48,4
11,1
Prematuriteit dismaturiteit
0,7
87,2
11,0
65,6
11,9
Anoxie-RDS
1,1
78,4
11,7
65,6
14,0
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
2,0
1,1
1,8
2,5
1,6
Overige
1,0
4,4
2,5
4,1
17,3
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,4
8,8
2,1
7,4
2,3
Groepen van doodsoorzaken
146
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 34.b. Oorzaakspecifiek kindersterfte (/1000) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, (n = 903), België 1994. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
< 37 weken
Congenitale afwijking
1,8
35,3
11,2
21,2
10,7
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
0,9
55,3
9,1
45,0
10,4
Prematuriteit dismaturiteit
1,0
116,5
14,9
89,0
16,2
Anoxie-RDS
0,9
47,0
8,4
39,9
9,0
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
1,8
1,2
2,5
2,5
2,4
Overige
1,0
2,4
2,2
2,5
2,7
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,4
7,1
1,3
5,9
1,4
Groepen van doodsoorzaken
147
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 34.c. Oorzaakspecifiek kindersterfte (/1000) volgens het geboortegewicht en de duur van de zwangerschap, (n = 694), België 1995. Totale kindersterfte
< 1500 gram
< 2500 gram
≤ 32 weken
< 37 weken
Congenitale afwijking
1,5
34,5
11,5
27,4
10,2
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
0,8
49,1
8,2
41,6
10,1
Prematuriteit dismaturiteit
0,4
37,6
5,0
30,6
5,6
Anoxie-RDS
1,0
61,6
10,0
49,4
10,7
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
1,2
1,0
1,4
0,8
1,2
Overige
0,9
5,2
2,4
5,5
1,9
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,2
7,3
1,2
5,5
1,2
Groepen van doodsoorzaken
148
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 35.a. Oorzaakspecifiek sterftecijfer (/1000*) volgens leeftijd van overlijden, België 1993. Groepen van doodsoorzaken
Mortina- VroegPostKinderNeonataal taliteit neonataal neonataal sterfte
Congenitale afwijking
0,6
1,2
1,4
0,6
2,0
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
1,9
0,6
0,8
0,1
0,9
Prematuriteit dismaturiteit
0,1
0,5
0,7
0,1
0,7
Anoxie-RDS
0,3
0,8
1,0
0,1
1,1
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
-
0,01
0,05
2,0
2,0
Overige
0,03
0,02
0,1
0,9
1,0
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
1,9
0,2
0,2
0,2
0,4
* per 1000 geboorten (doodgeboren kinderen) of per 1000 levendgeboren kinderen (andere cijfers).
149
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 35.b. Oorzaakspecifiek sterftecijfer (/1000*) volgens leeftijd van overlijden, België 1994. Groepen van doodsoorzaken
Mortina- VroegPostKinderNeonataal taliteit neonataal neonataal sterfte
Congenitale afwijking
0,5
0,9
1,2
0,6
1,8
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
1,5
0,5
0,8
0,1
0,9
Prematuriteit dismaturiteit
0,4
0,8
0,9
0,1
1,0
Anoxie-RDS
0,3
0,7
0,8
0,1
0,9
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
-
0,02
0,1
1,7
1,8
Overige
0,05
0,01
0,1
0,9
1,0
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
1,6
0,2
0,2
0,2
0,4
* per 1000 geboorten (doodgeboren kinderen) of per 1000 levendgeboren kinderen (andere cijfers).
150
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 35.c. Oorzaakspecifiek sterftecijfer (/1000*) volgens leeftijd van overlijden, België 1995. Groepen van doodsoorzaken
Mortina- VroegPostKinderNeonataal taliteit neonataal neonataal sterfte
Congenitale afwijking
0,6
1,0
1,2
0,4
1,5
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
2,2
0,5
0,7
0,1
0,8
Prematuriteit dismaturiteit
0,1
0,3
0,3
0,03
0,4
Anoxie-RDS
0,4
0,8
1,0
0,1
1,0
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
-
0,01
0,04
1,2
1,2
Overige
0,04
0,1
0,1
0,8
0,9
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
1,6
0,1
0,1
0,1
0,2
* per 1000 geboorten (doodgeboren kinderen) of per 1000 levendgeboren kinderen (andere cijfers).
151
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 36.a. Oorzaakspecifieke kindersterfte (/1000) volgens gewest, (n = 989), België 1993. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
2,2
1,4
1,6
2,0
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
1,0
0,8
0,6
0,9
Prematuriteit dismaturiteit
0,7
1,0
0,6
0,7
Anoxie-RDS
0,7
1,7
1,5
1,1
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
1,8
1,7
2,5
2,0
Overige
0,9
0,8
1,2
1,0
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,4
0,4
0,5
0,4
152
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 36.b. Oorzaakspecifieke kindersterfte (/1000) volgens gewest, (n = 903), België 1994. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
1,8
1,3
1,8
1,8
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
0,9
0,3
0,9
0,9
Prematuriteit dismaturiteit
0,7
1,5
1,2
1,0
Anoxie-RDS
0,7
1,2
1,2
0,9
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
1,7
1,5
2,1
1,8
Overige
0,9
0,9
1,0
1,0
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,4
0,6
0,1
0,4
153
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 36.c. Oorzaakspecifieke kindersterfte (/1000) volgens gewest, (n = 694), België 1995. Groepen van doodsoorzaken
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
België
Congenitale afwijking
1,7
1,6
1,3
1,5
Condities in verband met de zwangerschap, arbeid en/of verlossing en perinatale condities
1,0
0,6
0,6
0,8
Prematuriteit dismaturiteit
0,2
0,5
0,5
0,4
Anoxie-RDS
1,1
1,4
0,9
1,0
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) wiegendood
1,1
1,1
1,4
1,2
Overige
0,8
1,2
0,8
0,9
Slecht gedefinieerde condities en algemene oorzaken niet in verband met de zwangerschap
0,2
-
0,2
0,2
154
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 37.a. Proportionele sterfte volgens oorspronkelijke doodsoorzaak en gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap, 398 overledenen, België 1993. Doodsoorzaak Toestand van de moeder
Conditie Congenitale i.v.m. de Prematuriteit Anoxie Overige Totaal afwijking zwangerschap dismaturiteit RDS
Infecties
1,5
1,8
0,5
0,8
0,3
4,8
Algemene condities niet in verband met de zwangerschap
0,3
1,3
-
1,3
-
3,0
Complicaties bij de zwangerschap
2,3
12,8
3,3
2,0
0,5
21,1
Zwangerschapstoxicose
2,8
6,8
1,8
3,5
0,3
16,1
Premature arbeid
1,0
2,8
2,3
2,0
-
Algemene condities in verband met de zwangerschap (o.a. diabetes, anemie)
3,0
3,3
0,8
2,0
0,5
10,6
Meerlingzwangerschap
2,5
2,5
0,5
2,0
0,3
8,5
Obstetrische en postpartum complicaties
5,0
9,3
3,8
8,0
1,0
27,6
155
8,3
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 37.b. Proportionele sterfte volgens oorspronkelijke doodsoorzaak en gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap, 366 overledenen, België 1994. Doodsoorzaak Toestand van de moeder
Conditie Congenitale i.v.m. de Prematuriteit Anoxie Overige Totaal afwijking zwangerschap dismaturiteit RDS
Infecties
0,3
0,5
0,3
-
1,1
3,8
Algemene condities niet in verband met de zwangerschap
1,4
0,5
0,5
1,4
0,3
4,1
Complicaties bij de zwangerschap
1,4
10,7
3,6
5,7
0,8
22,1
Zwangerschapstoxicose
2,5
7,1
5,2
4,6
0,3
20,5
Premature arbeid
0,8
2,5
4,4
1,1
0,5
9,8
Algemene condities in verband met de zwangerschap (o.a. diabetes, anemie)
1,9
1,6
0,5
1,6
0,3
6,3
Meerlingzwangerschap
0,5
3,0
3,3
0,8
-
7,7
Obstetrische en postpartum complicaties
4,4
9,3
6,3
4,1
0,3
156
25,7
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Tabel 37.c. Proportionele sterfte volgens oorspronkelijke doodsoorzaak en gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap, 442 overledenen, België 1995. Doodsoorzaak Toestand van de moeder
Conditie Congenitale i.v.m. de Prematuriteit Anoxie Overige Totaal afwijking zwangerschap dismaturiteit RDS
Infecties
0,9
2,5
0,2
0,7
3,6
Algemene condities niet in verband met de zwangerschap
-
0,5
-
-
-
Complicaties bij de zwangerschap
0,7
13,8
0,7
1,6
0,2
17,2
Zwangerschapstoxicose
1,6
9,3
1,6
2,9
0,2
15,8
Premature arbeid
0,7
1,8
0,5
1,4
0,5
5,2
Algemene condities in verband met de zwangerschap (o.a. diabetes, anemie)
1,4
5,2
-
1,4
0,5
8,8
Meerlingzwangerschap
1,4
4,3
2,3
2,7
-
10,6
Obstetrische en postpartum complicaties
5,7
14,5
1,1
7,5
0,9
30,1
157
11,8
0,5
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
LITERATUUR (tabellen)
1. Van Oyen H, Drieskens S, Tafforeau J, Aelvoet W, Felten G. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1987. Brussels: Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie, 1993. 2. Van Oyen H, Tafforeau J, Drieskens S, Aelvoet W, Van den Broucke S. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1988-1989. Brussels: COOV, IHE, 1996. 3. Van Oyen H, Tafforeau J, Drieskens S, Aelvoet W, Van den Broucke S. Geboorte, perinatale sterfte en kindersterfte, 1990-1992. Brussel: COOV, WIV, 1998. 4. Lagasse R, Devlieger H, De Wals P, Casaer P, Eggermont E, Lechat MF. Perinatal morbidity in Belgium. Biol Neonate 1989; 55(1):19-29. 5. Demografische en Biomedische informatie, jaar 1985. Brussels: Ministerie Volksgezondheid-Ministerie Vlaamse Gemeenschap, 1986. 6. HFA/PC (Health For All indicators, for Personal Computer). Copenhagen: WHO/Euro, 1998. 7. HFA/PC (Health For All indicators, for Personal Computer). 2000. 8. Macdorman M, Atkinson JO. Infant mortality statistics from the linked birth/infant death data set - 1995 periode data. Monthly Vital Statistics Report 1998; 46(6):1-23. 9. Deguerry M. Natalité et mortalité périnatale en Belgique pour l'année 1983. Rennes: Ecole de Santé Publique, 1988. 10. Masuy-Stroobant G, Buekens P, Gourbin C. Perinatal health in Belgium 1980-1987. Arch Public Health 1992; 50:217-39
159
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur I. Box-and-Whisker Plot: de verdeling van de percentages van laag geboortegewicht (< 2500 gram) in de arrondissementen volgens geslacht en gewest, België 1993 en 1995.
Brussel
Brussel
Ieper
outlier extreme
160
Waals gewest
Vlaams gewest
Waals gewest
Vlaams gewest
Veurne
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figure II. Box-and-Whisker Plot: de verdeling van de percentages van vroeggeboren (< 37 weken) kinderen in de arrondissementen volgens geslacht en gewest, België 1993 en 1995.
Brussel
Brussel
161
Waals gewest
Vlaams gewest
Waals gewest
Vlaams gewest
Roeselare
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur III. Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens geslacht, België 1995.
162
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur IV. Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens geslacht, België 1995.
Sterftecijfer (/1000)
1000 500 400 300 200 100
_____
Jongens
50 40 30 20
_ _ _
Meisjes
37
39
10 5 4 3 2 1 25
27
29
31
33
35
Duur zwangerschap (weken)
163
41
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur V. Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens gewest, België 1995.
Sterftecijfer (/1000)
1000 500 400 300 200 100
_____
Vlaams Gewest
_ _ _
Waals Gewest
50 40 30 20 10 5 4 3 2 1 600
1000
1400
1800
2200
2600
3000
Geboortegewicht (gram)
164
3400
3800
4200
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur VI. Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal) volgens gewest, België 1995.
Sterftecijfer (/1000)
1000 500 400 300 200 100
_____
Vlaams Gewest
_ _ _
Waals Gewest
50 40 30 20 10 5 4 3 2 1 25
27
29
31
33
35
Duur zwangerschap (weken)
165
37
39
41
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur VII. Geboortegewicht specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal), België 1989 - 1995.
Sterftecijfer (/1000)
1000 500 400 300 200 100
_____
1989
50 40 30 20
_ _ _
1995
10 5 4 3 2 1 600
1000
1400
1800
2200
2600
3000
Geboortegewicht (gram)
166
3400
3800
4200
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Figuur VIII. Zwangerschapsduur specifieke kindersterfte (/1000 - logaritmische schaal), België 1989 - 1995.
Sterftecijfer (/1000)
1000 500 400 300 200 100
_____
1989
50 40 30 20
_ _ _
1995
10 5 4 3 2 1 25
27
29
31
33
35
Duur zwangerschap (weken)
167
37
39
41
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart I. Kinderen met een geboortegewicht < 2500 gram. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1993. Nationaal cijfer: 6,38%.
168
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart II. Kinderen met een geboortegewicht < 2500 gram. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1994. Nationaal cijfer: 6,61%.
169
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart III. Kinderen met een geboortegewicht < 2500 gram. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 6,76%.
170
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart IV. Zwangerschapsduur < 37 weken. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1993. Nationaal cijfer: 5,80%.
171
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart V. Zwangerschapsduur < 37 weken. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1994. Nationaal cijfer: 6,11%.
172
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart VI. Zwangerschapsduur < 37 weken. Cijfer per 100 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 6,03%.
173
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart VII. Perinatale sterfte. Cijfer per 1000 levend- en doodgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 7,70 per duizend.
174
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart VIII. Neonatale sterfte. Cijfer per 1000 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 4,09 per duizend.
175
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart IX. Post-neonatale sterfte. Cijfer per 1000 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 2,56 per duizend.
176
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Kaart X. Kindersterfte. Cijfer per 1000 levendgeboren kinderen, 95% betrouwbaarheidsintervallen (B.I.), België 1995. Nationaal cijfer: 6,01 per duizend.
177
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP
VLAAMSE GEMEENSCHAP